Het beleid op het gebied van waterstof |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u van mening dat de Nederlandse en Europese afhankelijkheid van aardgas uit één land ons kwetsbaar maakt en dat we deze afhankelijkheid moeten voorkomen op het gebied van waterstof?
Ja. De huidige gasmarksituatie laat zien dat te grote afhankelijkheid van één land Europa – en daarmee Nederland – kwetsbaar maakt. Dit moet ook op het gebied van waterstof worden voorkomen door in te zetten op diversificatie. De productie van waterstof is minder locatiegebonden dan de productie van aardgas; daar waar veel zonne- en windenergie is, kan in theorie hernieuwbare waterstof worden geproduceerd. Dit maakt diversificatie makkelijker.
Bent u van mening dat er daarom een heldere importstrategie moet zijn op het gebied van diversificatie van landen waaruit waterstof gaat worden geïmporteerd?
Diversificatie is inderdaad een belangrijk onderdeel van de importstrategie. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 29 juni 2022 (Kamerstuk 32 813, nr. 1060), is deze importstrategie nog in ontwikkeling. Zo is er nog meer duidelijkheid nodig over de implicaties van de voorgestelde bindende subdoelen voor de industrie en de transportsector als onderdeel van de herziening van de Renewable Energy Directive II (RED II) en over hoe import mee kan tellen voor deze subdoelen.
In de huidige fase is het zaak dat overheden werken aan de randvoorwaarden voor import en dat marktpartijen in staat worden gesteld om productie- en exportketens van waterstof op te bouwen. Diversificatie speelt hierin al een rol.
De Nederlandse overheid ondersteunt marktpartijen namelijk bij het leggen van contacten met stakeholders in een groot aantal landen. Met een aantal landen is de samenwerking op het gebied van waterstof ook vastgelegd in een bilaterale verklaring, waaronder met Portugal, Chili, Uruguay, Namibië, Canada en recent met de Verenigde Arabische Emiraten. In het algemeen is het vooruitzicht positief: er is een groot aantal landen dat op termijn waterstof en derivaten kan leveren.
Bent u van mening dat er heldere doelen moeten zijn hoeveel procent van de totale Nederlandse waterstofvraag uit het buitenland moet komen en dat dit vervolgens ook over een minimaal aantal landen verspreid moet zijn? Zo ja, hoe denkt u dit vorm te geven?
Zoals vermeld wordt met veel verschillende landen gewerkt aan het opzetten van productie- en exportketens van waterstof. Het is daarbij nog niet precies bekend hoeveel hernieuwbare waterstof er door Nederland en andere landen in Noordwest-Europa zelf zal worden geproduceerd (uit met name wind op zee). Verder kan de import van hernieuwbare energie plaatsvinden via een breed scala aan energiedragers (zoals vloeibare waterstof, gasvormige waterstof, ammoniak, methanol en andere Liquid Organic Hydrogen Carriers -LOHCs). Nederland zal voor de Noordwest-Europese markt ook een doorvoerfunctie kunnen gaan vervullen. Dit compliceert het monitoren van ketens en moleculen. Tenslotte is het bespreken van doelen voor diversificatie gezien de geïntegreerde Europese energiemarkt ook een vraagstuk dat in Europees verband moet worden opgepakt. Daarom zie ik op dit moment nog geen uitvoerbare mogelijkheid voor het bepalen van genoemde doelen voor de Nederlandse waterstofvraag.
Uiteraard is het belangrijk om de ontwikkelingen in de markt goed te volgen. Daarom heeft Nederland onder meer, als onderdeel van de activiteiten van de Clean Energy Ministerial Hydrogen Initiative (CEM-H2I)1, de opdracht gegeven aan het Internationaal Energieagentschap (IEA) om de waterstofmarkt en het waterstofbeleid in Noordwest-Europa jaarlijks te monitoren. Het eerste rapport wordt aan het einde van dit jaar verwacht.
Bent u van mening dat er een verschil bestaat tussen waterstofimport uit 1) bevriende landen, 2) landen waarmee Nederland een redelijke relatie heeft en 3) autocratische, dictatoriale landen, en dat voor elk van deze drie soorten landen, en landen specifiek, er een ander maximaal importpercentage mag zijn?
Voor de energievoorzieningszekerheid van Nederland is het van belang dat er diversificatie is van herkomstlanden, aanvoerroutes en energiebronnen. Uiteraard volgt het kabinet ook vanuit het oogpunt van de voorzieningszekerheid van waterstof de wereldwijde ontwikkelingen, onder meer via de jaarlijkse Global Hydrogen Review2 van het IEA, de rapportages van de International Renewable Energy Agency3 en het Sustainable Hydrogen Import Programma4 binnen het Nationaal Waterstof Programma. Het kabinet wil voorkomen dat een te grote afhankelijkheid ontstaat van een beperkt aantal landen.
Een maximum percentage per land (of soort landen) voor het aandeel in de totale import aan waterstof is nu niet nodig en ook niet goed uitvoerbaar. Dit heb ik toegelicht in de reactie op de motie-Grinwis en Erkens over diversificatie (Kamerstuk 32 813, nr. 1060). Ik zie nog geen aanleiding om over te gaan tot maatregelen, zeker nu de eerste ketens zich nog moeten ontwikkelen. Het vooruitzicht is daarbij positief: er is een groot aantal landen, zowel van binnen als buiten Europa, dat op termijn waterstof en derivaten kan leveren.
Hoe denkt u deze importstrategie vorm te geven? Zijn er marktgebaseerde maatregelen te bedenken om bedrijven te sturen in waar zij hun waterstof vandaan halen? Zo ja, welke?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is het voor de overheid vooral zaak om de randvoorwaarden voor import te regelen, zoals infrastructuur en certificering. Daarnaast kan de overheid een faciliterende rol spelen in het opbouwen van contacten tussen marktpartijen in bepaalde landen. Ik zie op dit moment geen noodzaak voor marktgebaseerde maatregelen om bedrijven te sturen in waar zij waterstof in de toekomst vandaan halen. De vast te leggen voorwaarden onder de Hernieuwbare Energierichtlijn (zie Kamerstuk 32 813, nr. 1060) voor wat hernieuwbare waterstof mag heten, zullen een rol spelen in het bepalen welke ketens richting Europa kansrijk zullen zijn (uit welke landen en in welke vorm). Verder kan H2Global in beperkte mate (zie vraag 7) een instrument worden om te sturen in importroutes. Ik stuur daarnaast op de diversificatie van import door contacten te leggen met potentiële exportlanden en door het sluiten van samenwerkingsovereenkomsten (zie hiervoor Kamerstuk 32 813, nr. 1060).
Vindt u dat er bij het beoordelen van de waterstofimport uit een willekeurig land niet alleen naar de laagste prijs per kilogram waterstof moeten kijken, maar ook naar andere factoren zoals onze relatie op het gebied van migratie, buitenlandbeleid en/of mensenrechten om op die manier niet chantabel te zijn op het gebied van onze energievoorziening? Hoe denkt u dit vorm te kunnen geven?
Voor toekomstige waterstofketens net als voor andere internationale handelsketens, verwacht de overheid dat marktpartijen maatschappelijk verantwoord ondernemen en rekening houden met mensenrechten, milieu en arbeidsomstandigheden. In een eerdere motie van de leden Kröger en Boucke (Kamerstuk 32 813, nr. 1025) is aandacht gevraagd voor de risico’s die grootschalige productie van waterstof met zich meebrengt voor de duurzame ontwikkeling van toekomstige exportlanden. Ik laat momenteel een Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen-risicoanalyse uitvoeren voor waterstofimport. Ik zal hierover rapporteren voor het einde van het jaar, waarbij ik ook zal ingaan op de eventuele implicaties voor het Nederlandse en Europese beleid ten aanzien van waterstofimport.
Hoe ziet u hierbij een samenwerkingsverband zoals H2Global? Is meedoen aan dit samenwerkingsverband een manier om grip te krijgen waar het bedrijfsleven investeert in groene waterstofproductie buiten Nederland? Zo ja, kunt u dit uitleggen? Zo nee, waarom niet en zijn er dan andere initiatieven waarbij Nederland zich zou kunnen aansluiten? Hoe bekijkt u hierbij het concept van verticale integratie in waterstofketens?
Ik zie een samenwerkingsverband met H2Global als een positieve manier om waterstofproductie buiten Nederland te stimuleren om vervolgens die waterstof hier in Nederland te kunnen gebruiken. Zoals toegelicht in mijn brief van 29 juni jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 1060) verken ik momenteel of en hoe Nederland kan deelnemen aan H2Global. Een voordeel van financiële deelname is dat Nederland zelf tenders voor de productie van CO2-arme waterstof in het buitenland kan vormgeven, waarbij vervolgens de geproduceerde waterstof kan worden geïmporteerd in Europa. Ook zal de ontwikkeling van ketens afhangen van de locatie van de grootschalige productie van hernieuwbare energie. In sommige landen kan daarvoor deels gebruik worden gemaakt van bestaande ketens en infrastructuur, in andere landen moet alles van het begin worden opgebouwd. In alle gevallen wordt van de betrokken partijen verwacht dat ze maatschappelijk verantwoord ondernemen (zie antwoord op vraag 6). Nederland heeft de mogelijkheid in H2Global om ook samen met Duitsland een tender in te richten. De uitkomsten van mijn verkenning van deelname aan H2Global deel ik komende najaar met uw Kamer. Een ander initiatief dat hiervoor ruimte kan bieden en dat Nederland actief zal verkennen is de Global Hydrogen Facility van de EU Commissie (Kamerstuk 22 112, nr. 3438 en nr. 3447). Op dit moment is echter nog niet duidelijk hoe deze faciliteit zal worden opgezet.
De komende tijd zal uitwijzen of en in welke mate het concept van verticale integratie toegepast zal worden in toekomstige waterstofketens, waarbij bedrijven alle onderdelen van de keten in eigen beheer houden: van productie, transport tot distributie.
De toekomstige waterstofmarkt zal zich naar verwachting ontwikkelen tot een mondiale markt en kan daarbij deels voortbouwen op patronen en ketens uit de bestaande olie- en gasmarkten. Het is mogelijk dat net als in de fossiele energieketens er bedrijven zullen zijn die in de hele keten of een groot deel daarvan, een rol willen of kunnen spelen. Dit past ook bij de beginfase van de ontwikkeling van nieuwe markten. Energiebedrijven zullen op deze manier ook hun bestaande assets en netwerken kunnen blijven gebruiken. Tegelijkertijd is hernieuwbare waterstofproductie een compleet nieuwe markt en zijn er op veel vlakken nieuwe technologieën nodig voor productie, opslag, transport en toepassing. Dit vergt samenwerking met andere partijen en geeft ruimte voor specialisatie en nieuwe marktspelers in de afzonderlijke ketens.
Welke rol ziet u voor langetermijncontracten van waterstof ten opzichte van een importbeleid dat gericht is op de spotmarkt? Welke rol speelt hier de Staat volgens u?
In de beginfase van de ontwikkeling van de hernieuwbare waterstofmarkt, waarbij er nog veel onzekerheden zijn, zullen langetermijncontracten ongetwijfeld een belangrijke rol spelen. Met name om investeringen in productie- en exportfaciliteiten mogelijk te maken en vraagzekerheid aan toekomstige exporterende landen en bedrijven te geven. Naarmate de waterstofmarkt meer volwassen wordt met voldoende aanbod van waterstof, veel vragers en voldoende concurrentie tussen aanbieders, zal de rol van een hernieuwbare waterstofspotmarkt meer in beeld komen en een belangrijke rol kunnen spelen. Een soortgelijk patroon was ook zichtbaar bij de ontwikkeling van andere internationale energiemarkten, zoals de LNG-markt. Een dergelijk proces kan jaren in beslag nemen.
Om de fase te overbruggen tussen een markt die grotendeels gebaseerd zal zijn op langetermijncontracten en het begin van een sportmarkt, kunnen instrumenten en mechanismen zoals H2Global (zie het antwoord op vraag 7) zeer bruikbaar zijn. De Staat kan een faciliterende rol spelen om de opschalingsfase te overbruggen, net zoals Duitsland doet met H2Global. Met de inzet van publieke middelen zal H2Global lange termijncontracten voor een periode van tien jaar afsluiten om vervolgens via tenders de importen aan de industrie door te verkopen op basis van contracten van één jaar. Met dit mechanisme van lange en korte termijncontracten kan een impuls worden gegeven aan het ontstaan van liquiditeit in de nieuwe hernieuwbare waterstofmarkt.
Welk percentage van de binnenlandse waterstofvraag moet volgens u in Nederland opgewekt worden? Welk percentage van de binnenlandse waterstofvraag zou Europees opgewekt moeten worden?
In de Kabinetsvisie op waterstof, Kamerstuk 32 813, nr. 485) heeft het kabinet aangegeven een zekere binnenlandse elektrolysecapaciteit van 3–4 GW, zoals vastgelegd in het Klimaatakkoord, wenselijk te vinden. Naar aanleiding van het Commissiedebat Waterstof in de Tweede Kamer van 13 april 2022 verken ik de ruimte om de waterstofambities t.o.v. productie voor 2030 te verhogen. Bij de uitwerking van de aangekondigde instrumenten voor de ontwikkeling van de waterstofmarkt komend najaar ga ik uit van een sterke prikkel voor (potentiële) waterstofgebruikers, waarbij zowel import als binnenlandse productie nodig zijn om in de vraag te voorzien.
Voor de beoogde verhouding tussen import en binnenlandse productie kan ik geen specifiek percentage noemen, omdat de wenselijke verhouding onder meer afhangt van de prijsverschillen tussen de verschillende aanbodstromen.
Hoe houdt u rekening met de nationale waterstofvraag bij tenders voor Wind op Zee? Gaat waterstofproductie voor Nederlands gebruik een integraal onderdeel worden van de tendersystematiek? Zo nee, waarom niet? Hoe borgt u anders dat een nader te bepalen percentage van de binnenlandse waterstofvraag ook in Nederland geproduceerd gaat worden?
Waterstofproductie op zee en op land in combinatie met windenergie op de Noordzee kan voordelen bieden met betrekking tot systeemintegratie, draagt bij aan de aanbodzekerheid van waterstof en kan bijdragen aan het mitigeren van netcongestie door het bieden van flexibele vraag.
Voor de komende tenders voor windenergie op zee wordt daarom bekeken of en hoe waterstofproductie daar een onderdeel in kan zijn. Na de zomer zal ik u hierover in twee Kamerbrieven nader informeren. Om nationale waterstofproductie (o.a. op zee) te borgen zal ik gerichte instrumenten gebruiken. Ook hierover zal ik de Kamer in het najaar meer duidelijkheid bieden in de appreciatie van de Routekaart van Het Nationaal Waterstof Programma.
Ziet u ook een rol voor kernenergie in de productie van waterstof, in de vorm van grote reactors maar ook small modular reactors (SMR)?
Hoewel de toepassing van kernenergie voor de productie van waterstof mogelijkheden biedt, is het op dit moment nog onduidelijk op welke termijn en op welke schaal dit toegepast kan worden. Ik volg de ontwikkelingen hieromtrent op de voet. Zo is Nederland aangesloten bij internationale werkgroepen (OECD-NEA) rondom dit thema. Voor de nieuw te bouwen centrales is de mogelijkheid voor waterstofproductie een pluspunt in het reactorontwerp, maar niet in één van de doorslaggevende selectiecriteria in de techniekkeuze. Zie voor meer informatie de Kamerbrief van 1 juli 2022 (Kamerstuk 32 645, nr. 98).
Welke voordelen zijn er als we een substantiële waterstofproductie opbouwen? Zijn er schattingen om hoeveel investeringen in onze economie dit zou gaan tot 2030? Is er al eens gekwantificeerd wat voor effect dit zou hebben op onze economie?
Groene waterstofproductie-, -infrastructuur en -opslag zijn cruciaal voor de verduurzaming van ons energiesysteem. Het maakt de (seizoens-)opslag van duurzame energie mogelijk en is nodig voor de verduurzaming van zowel delen van de bestaande industrie als zwaar- en lange afstandstransport. Binnenlandse waterstofproductie draagt bij aan het flexibeler maken van ons energiesysteem. Bovendien draagt nationale en EU-brede productie van hernieuwbare waterstof en -opslag bij aan de energievoorzieningszekerheid doordat we minder afhankelijk worden van de import van fossiele brandstoffen uit enkele landen waar het aanbod geconcentreerd is. Nederland beschikt over een sterke kennisbasis en heeft in niches innovatieve startups die internationaal competitief zijn. De ontwikkeling van waterstofproductie biedt kansen voor innovatieve bedrijven die bijvoorbeeld aan elektrolysers werken of nieuwe producten en diensten maken met waterstof. Deze producten kunnen geëxporteerd worden en het Nederlandse verdienvermogen versterken. Bovendien heeft Nederland een gunstige geografische ligging en een goede uitgangspositie om in de EU te fungeren als hub voor de in- en doorvoer van waterstof.
Het Centraal Planbureau (CPB) heeft in een analyse van voorstellen voor het Nationaal Groeifonds gekeken naar het economisch effect van opzetten van demonstratiefaciliteiten voor waterstof.5 Het CPB geeft aan dat de groei in ontwikkeling en/of productie van apparatuur en diensten gerelateerd aan waterstofproductie, -transport, -opslag en -gebruik naar verwachting bijdraagt aan het verdienvermogen op lange termijn. CE Delft schat in haar studie uit 20216 in, dat groene waterstof een bijdrage zal leveren aan de werkgelegenheid in Nederland tussen de 6.000 en 17.300 fte in 2030. Kanttekening hierbij is dat de arbeidsmarkt krap is en in 2030 extra technici nodig zijn om de klimaatdoelstellingen te behalen. Voor de energietransitie in den brede geldt dat arbeidsbesparende technieken (innovatie) en meer aanbod van technici essentieel zijn. Gegeven de jonge markt en de vele onzekerheden op het terrein van technologische ontwikkelingen is het moeilijk om het totale effect op de economie te kwantificeren.
Hoe ziet u de productie van elektrolysers in Nederland binnen het totale beleid rondom onafhankelijk worden voor onze energievoorziening, al dan niet op Europees niveau? Hoe gaat u hierbij voorkomen dat deze industrie grotendeels in China terechtkomt?
Het is belangrijk om in Europees verband te beschikken over voor duurzame energie essentiële technologie, zoals elektrolysers. Dit kan een bijdrage leveren aan het verminderen van energieafhankelijkheden in bredere zin. De EU-landen bezitten momenteel meer dan 60% van de wereldwijde productiecapaciteit voor elektrolyse7 en hebben een voorsprong t.o.v. China die circa een derde van de productiecapaciteit bezit. We zetten in nationaal en Europees verband in op het stimuleren van de maakindustrie voor elektrolysers. Dit doen we via diverse nationale en Europese publiek-private innovatieprogramma’s, zoals de Fuel Cell and Hydrogen Joint Undertaking, onderdeel van het EU Horizon-programma. Dit programma is opgevolgd door de Clean Hydrogen Partnership, gericht op het borgen van de leidende Europese positie op het gebied van waterstoftechnologie. Ook in Nederland is er veel perspectief voor bedrijven en kennisinstellingen om een positie te verwerven in deze ketens, mede door het grote aantal geplande productieprojecten. Nederlandse partijen hebben zich hiervoor ook verzameld in het Nederlandse Elektrolyser Makers Platform (waarvan FME en TNO het secretariaat voeren). Vanuit de overheid wordt dit verder ondersteund vanuit het Groeifonds door de honorering van het Groenvermogen voorstel. Financiële ondersteuning van de ontwikkeling van elektrolysers is een van de speerpunten van Groenvermogen.
Bent u van mening dat er, in nationaal verband, een strategische opslag voor waterstof moet komen? Zo ja, aan welk percentage van het nationale verbruik denkt u dan?
In dit vroege stadium van de ontwikkelingen van een waterstofmarkt zijn strategische voorraden van waterstof niet nodig. Waterstofopslag komt in alle gebruikte energiescenario’s naar voren als een belangrijke en noodzakelijke technologie die met name tussen 2030 en 2050 zal opschalen in Nederland (zie rapport «Ondergrondse energieopslag in Nederland 2030–2050», Kamerstuk 29 023, nr. 270). Gegeven de huidige te verwachten ontwikkelingen zal tot 2030 de verwachte behoefte aan waterstofopslag nog relatief beperkt zijn en waarschijnlijk volledig gedekt kunnen worden door de huidige plannen in de nieuwe aan te leggen (en bestaande) zoutcavernes op de locatie Zuidwending. Afhankelijk van de ontwikkelingen in het energiesysteem zal de noodzaak voor waterstofopslag in de toekomst verder groeien. Dit hangt volgens het TNO en EBN-onderzoek8 enerzijds af van de veronderstelde herkomst en toepassing van waterstof, en anderzijds van de mate waarin andere flexibiliteitopties (zoals import en export van elektriciteit) kunnen worden benut in het energiesysteem.
Het aanleggen van strategische opslagen betekent dat opslagvolumes en capaciteit uit het marktsysteem worden gehaald en enkel als back-up mogen worden ingezet in crisissituaties. De kosten voor het aanleggen en vullen van deze additionele opslagcapaciteit naast de bestaande waterstofopslagen zullen aanzienlijk zijn en wegen in een vroeg ontwikkelingsstadium van de waterstofmarkt niet op tegen de mogelijke baten. Naarmate de systeemrol van waterstof in het energiesysteem vanaf 2030 relevanter wordt, zal ook het maatschappelijk belang van de waterstofopslagen voor de voorzieningszekerheid toenemen. Hoe precies invulling wordt gegeven aan het borgen van de systeemrol van opslagen, inclusief verdeling verantwoordelijkheden publiek/privaat, dient in komende jaren uitgewerkt te worden. Naast de optie van strategische opslagen dient dan ook te worden gekeken naar minder vergaande opties als mechanismen om de jaarlijkse vulgraad van opslagen op peil te houden.
Waarom sorteert u voor op een systeem waarbij u deze opslag en reserves volledig aan de markt wil laten? Lijkt u het niet verstandig om, inzake de huidige gascrisis, meer publieke regie op deze belangrijke factor voor de leveringszekerheid te krijgen?
Waterstofopslag zal op termijn een belangrijke rol spelen bij de leveringszekerheid in energie- en grondstoffensysteem. Zowel publieke als private partijen hebben de mogelijkheid om opslagfaciliteiten voor waterstof te ontwikkelen. Zie ook de Kamerbrief van 29 juni 2022 over voortgang ordening waterstofmarkt (Kamerstuk 32 813, nr. 1060). Ik herken me dan ook niet in de stelling dat de ontwikkeling van opslag en reserves volledig aan de markt worden gelaten.
Denkt u dat een systeem zoals bij strategische oliereserves daarbij kansrijk is? Welk ander model ziet u anders voor zich?
Zie antwoord op vraag 14
Op welke termijn kan u zo’n model voor een strategische opslag uitwerken?
Zie antwoord op vraag 14
Welke factoren spelen er wat u betreft mee bij een model voor een strategische opslag? Is er een rol weggelegd voor een staatsbedrijf? Zo ja, hoe groot zou die rol moeten zijn? Hoe voorkomen we daarbij een situatie zoals nu bij Gasopslag Bergermeer met een groot aandeel van een onbevriend land?
Zie antwoord op vraag 14. Daarnaast geldt voor een strategische opslag van olie dat deze volgens de geldende internationale regels slechts onder zeer uitzonderlijke en extreme omstandigheden mag worden ingezet, dit vanwege risico’s van marktverstoring en prijsmanipulatie9. Daarmee is de kans gering dat commerciële marktpartijen, ongeacht uit welk land, zelfstandig een strategische opslag zullen aanleggen.
Groen gas uit niet biogene stromen |
|
Henri Bontenbal (CDA), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Klopt het dat de huidige regelgeving en de definitie van duurzaam gas zich richt op groen gas uit biogene stromen, dat binnen de SDE+ tot 5% niet-biogene materiaal in de grondstof voor de productie van groen gas mag zitten en binnen SDE++ slechts 2,5%, en dat producenten indien zij meer dan deze percentages aan niet-biogene feedstock verwerken de volledige SDE-beschikking verliezen?
Ja, dit klopt. In de SDE++ is dit percentage gelijk getrokken aan de eis binnen de regeling garanties van oorsprong.
Bent u zich ervan bewust dat het met de opkomst van vergassingstechnieken mogelijk wordt om meer diversiteit aan te brengen in de productie van hernieuwbaar gas, doordat vergassingsinstallaties zowel op basis van biogene stromen, niet biogene stromen en een mix van beide kunnen produceren?
Ik ben me er van bewust dat het met vergassing mogelijk is een brede basis aan grondstoffen, zowel biogene- als niet-biogene stromen, om te zetten in gas. Alleen als dit gas opgewekt is uit hernieuwbare bronnen is er ook sprake van hernieuwbaar gas.
Onderkent u het belang om deze vergassingstechnieken en daarmee ook de niet biogene stromen te kunnen benutten om de huidige groen gas doelstelling van 2 BCM te verhogen en te kunnen realiseren?
Ik onderken dit belang. Binnen het Programma Groen Gas ga ik deze potentie verder onderzoeken, zoals aangekondigd in de kamerbrief over de bijmengverplichting groen gas (Kamerstuk 32 813, nr. 1063).
Welke mogelijkheden ziet, u gezien de ontwikkeling van deze vergassingstechnieken en de potentie om deze breder uit te rollen, om binnen de bestaande SDE-regeling flexibiliteit te creëren met betrekking tot de inzet van niet-biogene grondstoffen, bijvoorbeeld door alleen het biogene deel in aanmerking te laten komen voor SDE-subsidie terwijl het circulaire gas wat uit niet-biogene feedstock komt niet in aanmerking komt voor subsidie?
Ik sta positief tegenover het mogelijk maken van de vergassing van deels niet-biogeen afval voor de productie van waterstof of groen gas. Ik heb PBL gevraagd om hier voor de SDE++ ronde 2023 advies over uit te brengen. Mede op basis van dit advies zal ik overwegen of ik deze categorie in 2023 open kan stellen. Tevens heb ik bij deze keuze aandacht voor de uitvoerbaarheid van deze aanpassing, onder andere wat betreft de herkomst en samenstelling van het afval en de controle hierop.
Voor het achteraf aanpassen van deze eis voor bestaande beschikkingen zie ik geen mogelijkheden. Vanwege een eerlijke concurrentie op het moment van aanvragen ben ik in de SDE++ zeer terughoudend met het achteraf aanpassen van subsidievoorwaarden. Daarnaast is de controle op de hoeveelheid geproduceerde hernieuwbare energie moeilijk en mogelijk is de hoogte van de subsidie voor het biogene deel niet meer passend.
De samenwerking tussen Nederland en Noorwegen op het gebied van klimaat en energie |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Op welke onderdelen van de klimaat- en energietransitie kan Nederland leren van Noorwegen? In welke sectoren is Noorwegen het meest succesvol bezig met verduurzamen en met welk beleid?
De betrekkingen tussen Nederland en Noorwegen in het algemeen zijn uitstekend en worden gekenmerkt door een grote mate van eensgezindheid. Er bestaat een langjarige samenwerking tussen Nederland en Noorwegen op het gebied van energie. Noorwegen heeft een heel andere nationale energievoorziening dan Nederland, die bijna volledig is gebaseerd op elektriciteit opgewekt door waterkrachtcentrales. Van oudsher was de samenwerking gericht op olie- en gaswinning. Sinds 2008 werken Nederland en Noorwegen samen op het terrein van elektriciteit door middel van de verbinding via de NordNed kabel. Verder is de samenwerking de afgelopen periode geïntensiveerd op het gebied van Carbon Capture and Storage (CCS), wind op zee en vooral ook op het terrein van waterstof.
De Noordzee biedt veel kansen om de gemeenschappelijke ambitie tot uitvoering te brengen om de transitie naar hernieuwbare energie te maken. Beide landen hebben veel expertise opgebouwd met offshore olie- en gaswinning, maritieme projecten en kunnen deze hiervoor inzetten, met name voor het bevorderen van de regionale energietransitie en de ontwikkeling van grootschalige windparken op zee en de verbindingen die daarvoor nodig zijn. In breder verband werkt Nederland samen met Noorwegen in de «North Seas Energy Cooperation» (NSEC). De NSEC is een samenwerkingsverband tussen Noordzeelanden en de Europese Commissie met als doel om de uitrol van windenergie op zee te realiseren, te versnellen en te optimaliseren.
Noorwegen is leider op het gebied van CO2 afvang en -opslag en een belangrijke partner bij de R&D alsook de commerciële toepassing van CCS. Noorwegen heeft de CO2-emissies in de olie- en gassector met succes verminderd via
CCS-projecten. Om de industrie aan te moedigen deze projecten te implementeren, werd een sectorspecifieke CO2-belasting ingevoerd. Net als Noorwegen is Nederland gunstig gesitueerd voor de toepassing van CCS. Beide landen hebben ambitieuze plannen voor de commerciële uitrol van CCS als onderdeel van de 2030-klimaatdoelstellingen. In november 2021 tijdens een koninklijk staatsbezoek aan Noorwegen hebben Nederland en Noorwegen een Memorandum of Understanding (MoU) ondertekend om de samenwerking op het gebied van CCS te intensiveren. Dit MoU zet ook in op het gezamenlijk verkennen van nauwere samenwerking tussen de landen op het gebied van waterstof en hernieuwbare energie.
Waterstof wordt een belangrijk onderdeel van het Noorse energiebeleid. Noorwegen zet daarbij in op zowel blauwe als groene waterstof. Noorwegen heeft veel potentieel voor groene waterstof, zowel te produceren uit stroom van de waterkrachtcentrales als uit windenergie. Nederland is een interessante partner voor Noorwegen op het gebied van waterstof gegeven de hier aanwezige kennis en ervaring. Andersom is Noorwegen belangrijk voor Nederland omdat het op termijn een leverancier kan worden van waterstof.
Hoe ziet de samenwerking tussen Nederland en Noorwegen eruit op het gebied van klimaat en energie? Wat is het belang van deze samenwerking voor Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Welke kansen biedt een sterkere samenwerking met Noorwegen voor Nederland? Hoe kan dit bijdragen aan onze leveringszekerheid en/of de energietransitie? Hoe speelt u in op deze kansen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe wordt er met Noorwegen samengewerkt op gebied van waterstof? Hoe apprecieert u daarbij de inzet van Noorwegen op blauwe waterstof en hoe sluit dat aan op de Nederlandse plannen?
Waterstof is een van de onderwerpen in het jaarlijks bilaterale energie-overleg. Er zijn voorts contacten met diverse Noorse bedrijven actief op het gebied van waterstof. Noorse bedrijven kunnen plannen ontwikkelen voor levering van waterstof aan Nederland. Als deze waterstof op duurzame wijze wordt geproduceerd en getransporteerd, dan kan dit bijdragen aan de Nederlandse inzet op reductie van CO2. In november 2021 tijdens een koninklijk staatsbezoek aan Noorwegen hebben Nederland en Noorwegen als aangegeven een MoU ondertekend om de samenwerking op het gebied van CCS te intensiveren. CCS is als bekend een technologie die noodzakelijk is voor de productie van blauwe waterstof. Het MoU heeft tot doel het grensoverschrijdend transport en opslag van CO2 tussen beide landen te faciliteren, wat de toepassing van CCS in de industriële sectoren kan ondersteunen, onder meer voor koolstofarme H2-productie.
Hoeveel minder schadelijk is aardgas uit Noorwegen voor het klimaat ten opzichte van LNG-import? Welke andere voordelen ziet u in aardgasimport uit Noorwegen?
Gas gewonnen uit bijvoorbeeld de Noordzee kent bij transport een minder grote uitstoot van broeikasgassen dan LNG dat per schip wordt geïmporteerd. Ik onderschrijf ook het belang van het verkrijgen van een goed beeld van de klimaatimpact van de LNG-import. Echter, de gevraagde vergelijking vergt uitgebreid onderzoek en de uitkomst is afhankelijk van plaats en locatie. LNG volumes worden over de hele wereld geproduceerd. Om het effect op het klimaat te vergelijken zou – voor zover al mogelijk – de herkomst van alle geïmporteerde volumes moeten worden nagegaan en het effect op het klimaat van de import van die volumes moeten worden nagegaan. Vervolgens zou het effect op het klimaat van import uit Noorwegen moeten worden geïnventariseerd en een vergelijking moeten worden gemaakt.
Ziet u kansen om in de toekomst meer van onze aardgasimport uit Noorwegen te laten plaatsvinden? Overweegt u hierbij de inzet op langetermijncontracten voor de transitieperiode naar een fossielvrije energievoorziening? Welk beleid zet u hiervoor uit de komende periode?
Op dit moment wordt in Noorwegen al zo goed als maximaal aardgas gewonnen. De mogelijkheden voor toename van productie lijken de komende periode verwaarloosbaar. Verder geldt dat dit najaar de Baltic Pipe Line van Noorwegen naar Polen in gebruik wordt genomen. Via deze pijpleiding zal gas naar Polen worden geëxporteerd. Dit betekent dat er minder gas beschikbaar zal zijn vanuit Noorwegen voor import via Noordwest Europa naar Nederland. Per saldo zie ik geen mogelijkheden om de komende periode meer aardgasimport uit Noorwegen te laten plaatsvinden.
Bent u ervan op de hoogte dat Duitsland en België samen met Noorwegen kijken naar het versterken van hun samenwerking op het gebied van (blauwe) waterstof en op de korte termijn voor de levering van fossiele brandstoffen? Bent u van mening dat Nederland hierbij moet aanhaken?
Noorwegen is traditioneel een belangrijke leverancier van energie aan de Europese markt en aan Nederland. Zo komt circa 25–30% van ons aardgas uit Noorwegen. De Noorse overheid en bedrijven hebben aangegeven de productie zoveel mogelijk te verhogen om een bijdrage te leveren aan de huidige krapte op de gasmarkt. In het kader van de waterstofimportstrategie is de Nederlandse overheid in gesprek met verschillende landen die potentieel groene waterstof kunnen gaan exporteren. Zie hiervoor ook de Kamerbrief Voortgang ordening en ontwikkeling waterstofmarkt van 29 juni (Kamerstuk 32 813, nr. 1060). Daarbij zijn er als hierboven benoemd ook contacten met Noorwegen.
Wat kunt u verder doen om de samenwerking met Noorwegen te versterken?
In de bovenstaande antwoorden geef ik aan wat het belang is van de huidige samenwerking met Noorwegen, hoe die is vormgegeven en wat we de komende periode gaan intensiveren op het gebied van de energietransitie op de Noordzee, met name op het terrein van CCS, offshore wind en waterstof. Daar liggen de grootste kansen in de samenwerking met Noorwegen.
Uitsluiting studenten energietoeslag is onrechtmatig |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met de Nieuwsuur-uitzending over uitsluiting studenten energietoeslag is onrechtmatig?1
Ja.
Vindt u het ook schrijnend om te zien dat studenten, door de hoge energieprijzen, nauwelijks meer rond kunnen komen?
Ja, afhankelijk van hun woon- en gezinssituatie kunnen ook studenten te maken krijgen met ernstige financiële gevolgen van een hoge energierekening.
Kunt u aangeven welke steden de energietoeslag wel aan studenten uit keren?
Een uitputtende lijst van gemeenten die de landelijke richtlijnen op dit punt niet volgen, kan ik niet geven. Wel is mij bekend dat de gemeenten Delft, Zwolle en Apeldoorn beleid hebben geformuleerd op grond waarvan uitwonende studenten onder voorwaarden recht hebben op een eenmalige energietoeslag. Recent hebben ook Den Haag, Almere en Middelburg hun beleid op dit punt aangepast.
Vindt het ook onrechtvaardig dat woonvormen die door studenten worden gebruikt ook door niet-studenten worden gebruikt, die wel aanspraak kunnen maken op de energietoeslag?
Het kan gebeuren dat individuele studenten in de ernstige financiële problemen komen als gevolg van de stijgende energieprijzen. En ook studenten moeten in deze gevallen worden geholpen. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechter heb ik, in overleg met de VNG en gemeenten, meer richting gegeven aan hoe gemeenten kunnen omgegaan met deze individuele gevallen.
Ter bevordering van een uniforme uitvoering van de eenmalige energietoeslag zijn gemeenten via de landelijke richtlijnen geadviseerd studenten als categorie uit te sluiten van het recht op een eenmalige energietoeslag. Daarvoor bestaat naar mijn oordeel een gerechtvaardigde en in principe ook juridisch houdbare reden. De woonsituatie van studenten is namelijk zeer divers, ook voor wat betreft de energiekosten. Ongeveer de helft van de studenten woont nog thuis bij de ouders en heeft dus geen eigen energierekening. Voor een aanzienlijk deel gaat het bij uitwonende studenten bijvoorbeeld om kamerbewoners, met een huurprijs inclusief energiekosten. Een groot deel van de studenten wordt daarmee niet of niet in dezelfde mate geraakt door de stijgende kosten. Daarom acht ik voor deze doelgroep de individuele bijzondere bijstand een geschikter instrument dan de categoriale bijzondere bijstand. Op deze wijze komt de financiële ondersteuning vanuit de bijzondere bijstand uitsluitend terecht bij de studentenhuishoudens die het daadwerkelijk nodig hebben.
De energietoeslag is een crisismaatregel, om te voorkomen dat huishoudens met een laag inkomen in zeer ernstige problemen komen. De doelgroep is daarom ook gelijk aan die de gemeente stelt voor het reguliere armoedebeleid. Bij de totstandkoming van de energietoeslag moest een evenwicht worden gevonden tussen een regeling die enerzijds zo gericht mogelijk is en anderzijds een zo eenvoudig mogelijke uitvoering, waarbij een zo groot mogelijk deel van de doelgroep de toeslag zonder aanvraagprocedure kon ontvangen. Voor een regeling die meer maatwerk biedt was en is de uitvoeringscapaciteit bij gemeenten of een andere uitvoerder niet aanwezig. Een zekere mate van over- en ondercompensatie is dus inherent aan deze regeling. Daarbij beoogt de energietoeslag geen koopkrachtreparatie, maar is het echt om de ergste nood te lenigen. Het brede pakket van 2023 heeft wel als doel de koopkracht te herstellen, ook die van studenten.
Hoe beoordeelt u het feit dat juristen aangeven dat het uitsluiten van studenten onrechtmatig is?
In het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat er naar mijn oordeel een gerechtvaardigde en in principe ook juridisch houdbare reden bestaat om studenten als groep uit te zonderen van de energietoeslag.
Kunt u aangeven welke «gerechtvaardigde grond» er is om studenten, ouder dan 21 jaar, uit te sluiten van de energietoeslag?
Er bestaat naar mijn oordeel een gerechtvaardigde en in principe ook juridisch houdbare reden om studenten als groep uit te sluiten van de energietoeslag. De woonsituatie van studenten is namelijk zeer divers, ook voor wat betreft de energiekosten. Ongeveer de helft van de studenten woont nog thuis bij de ouders en heeft dus geen eigen energierekening. Voor een aanzienlijk deel gaat het bij uitwonende studenten bijvoorbeeld om kamerbewoners, met een huurprijs inclusief energiekosten. Vanwege deze diversiteit in woonsituatie, en daarmee ook de energiekosten, acht ik voor deze doelgroep de individuele bijzondere bijstand een geschikter instrument dan de categoriale bijzondere bijstand. Op deze wijze komt de financiële ondersteuning vanuit de bijzondere bijstand uitsluitend terecht bij de studentenhuishoudens die het daadwerkelijk nodig hebben.
Bent u het eens dat het feit dat het uitsluiten van studenten niet in het wetsvoorstel, maar wel in de bijgevoegde richtlijn staat, geen afdoende verklaring is om studenten, die hierdoor expliciet van de energietoeslag worden uitgesloten, uit te sluiten?
Studenten komen als groep niet in aanmerking voor de categoriale bijzondere bijstand. Bij het antwoord op vraag 4, 5 en 6 heb ik aangegeven waarom ik dat gerechtvaardigd vind. Individuele studenten die in problemen komen als gevolg van de stijgende energieprijzen kunnen via de individuele bijzondere bijstand een tegemoetkoming vragen.
Kunt u tevens aangeven dat voor huishoudens met een laag inkomen de energietoeslag wel via een algemene uitkering verloopt maar bij studenten wordt verwezen naar individuele bijzondere bijstand? Vindt u het gerechtvaardigd dat hier onderscheid wordt gemaakt terwijl zij beiden hetzelfde probleem van hoge energieprijzen ervaren?
De situatie van studenten is als groep te divers om ze in aanmerking te laten komen voor de energietoeslag. Een groot deel van de studenten wordt daarmee niet of niet in dezelfde mate geraakt door de stijgende kosten. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven wat de kosten zouden zijn om uitwonende studenten, ouder dan 21 jaar, een energietoeslag uit te keren?
Uitbreiding van de doelgroep met uitwonende, volwassen studenten leidt naar verwachting tot maximaal ruim 150 duizend extra huishoudens met recht op de toelage. Afhankelijk van de uitwerking en uitgaande van een eenmalige energietoeslag van 1.300 euro kan dit ruim 200 miljoen euro kosten aan uitkeringslasten en uitvoeringskosten.
Het betreft hier een schatting. De financiële tegemoetkoming wordt, conform het feit dat het hier bijzondere bijstand betreft, alleen gegeven aan studenten met een inkomen tot een bepaalde grens, veelal 120% van het sociaal minimum. Bij het bepalen van dit inkomen telt niet alleen de maximale leencapaciteit mee, maar ook bijvoorbeeld inkomen uit werk. Uit verschillende bronnen blijkt dat studenten gemiddeld ongeveer 400 a 500 euro bijverdienen. Daarnaast krijgen studenten vaak een financiële bijdrage van hun ouders.2 Hoeveel studenten daarmee uiteindelijk onder de inkomensgrens blijven is niet bekend.
Hebben gemeenten voldoende financiële ruimte om de energietoeslag te betalen uit de bijzondere bijstand of heeft dit, negatieve, gevolgen voor andere uitgaven van gemeenten?
Bij de bepaling van de hoogte van het budget dat aan gemeenten ter beschikking is gesteld voor de uitvoering van de eenmalige energietoeslag, is niet voorzien in verstrekking van een eenmalige energietoeslag aan studentenhuishoudens. Als een gemeente meer kosten maakt dan het aan de gemeente toegekende budget, bijvoorbeeld door verstrekking van categoriale bijzondere bijstand aan een ruimere doelgroep, dan dient de gemeente dit tekort zelf bij te passen.
Zoals aangegeven, kunnen studenten die in de financiële problemen komen door de energierekening aanspraak maken op de individuele bijzondere bijstand. Voor deze gevallen heb ik extra middelen beschikbaar gesteld (€ 35 miljoen in 2022) aan gemeenten. Over de wijze van toekenning en de verdeling van de middelen gaat het kabinet nog in overleg met gemeenten.3
Bent u het eens dat verwijzen naar de individuele bijzondere bijstand allereerst niet passend is, vanwege het feit dat de gestegen energieprijzen voor iedereen geldt, maar bovendien ook praktisch niet werkt omdat gemeenten daarvoor onvoldoende financiële middelen hebben?
In het algemeen geldt dat de energietoeslag een crisismaatregel betreft om te voorkomen dat huishoudens met een laag inkomen in zeer ernstige problemen komen. De doelgroep is daarom ook gelijk aan die de gemeente stelt voor het reguliere armoedebeleid. Bij de totstandkoming van de energietoeslag moest een evenwicht worden gevonden tussen een regeling die enerzijds zo gericht mogelijk is en anderzijds een zo eenvoudig mogelijke uitvoering, waarbij een zo groot mogelijk deel van de doelgroep de toeslag zonder aanvraagprocedure kon ontvangen. Voor een regeling die meer maatwerk biedt was en is de uitvoeringscapaciteit bij gemeenten of een andere uitvoerder niet aanwezig. Een zekere mate van over- en ondercompensatie is dus inherent aan deze regeling. Daarbij beoogt de energietoeslag geen koopkrachtreparatie, maar is het echt om de ergste nood te lenigen. Het brede pakket van 2023 heeft wel als doel de koopkracht te herstellen, ook die van studenten.
Voor studenten die een beroep doen op de individuele bijzondere bijstand heb ik extra middelen beschikbaar gesteld (€ 35 miljoen in 2022) aan gemeenten. Over de wijze van toekenning en de verdeling van de middelen gaat het kabinet nog in overleg met gemeenten.4
Bent u bereid met gemeenten in gesprek te gaan over waar de knelpunten liggen om deze toeslag ook aan studenten uit te keren?
Ik ben continu in gesprek met de VNG en verschillende gemeenten. Ik waardeer de constructieve houding van gemeenten in deze gesprekken. Voor studenten die een beroep doen op de individuele bijzondere bijstand heb ik extra middelen beschikbaar gesteld (€ 35 miljoen in 2022) aan gemeenten. Over de wijze van toekenning en de verdeling van de middelen is het kabinet in overleg met gemeenten. Uw Kamer wordt over de uitkomst hiervan geïnformeerd.
Bent u bijvoorbeeld bereid om bij de verdeelsystematiek van de bijzondere bijstand rekening te houden met studentensteden?
Voor studenten die een beroep doen op de individuele bijzondere bijstand heb ik extra middelen beschikbaar gesteld (€ 35 miljoen in 2022) aan gemeenten. Over de wijze van toekenning en de verdeling van de middelen is het kabinet in overleg met gemeenten.5 Uw Kamer wordt over de uitkomst hiervan geïnformeerd.
Gaat u er zorg voor dragen dat studenten wel de energietoeslag, via een algemene regeling, kunnen ontvangen?
Nee. Studenten komen als groep niet in aanmerking voor de categoriale bijzondere bijstand. In de antwoorden op uw eerdere vragen heb ik aangegeven waarom ik dat gerechtvaardigd vind.
Bent u om die reden bereid om de wet aan te passen zodat studenten wel recht hebben op de energietoeslag of eventueel te kijken of de energietoeslag op een andere manier, bijvoorbeeld via Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), te verstrekken?
Omdat in de wet geen groepen worden uitgesloten van het recht op een eenmalige energietoeslag, ook studenten niet, is een wetswijziging niet aan de orde. Wel heb ik ter bevordering van een uniforme uitvoering van de eenmalige energietoeslag gemeenten via de landelijke richtlijnen geadviseerd studenten als categorie uit te sluiten van het recht op een eenmalige energietoeslag.
De energietoeslag als zodanig past niet in de bestaande systemen van DUO. Het uitvoeren van de energietoeslag door DUO vergt het opzetten van nieuwe processen en systemen, en is daarmee op korte termijn niet mogelijk. Om dit op langere termijn mogelijk maken, zou flink moeten worden geprioriteerd waarbij andere grote opdrachten, zoals de herinvoering van de basisbeurs, in het gedrang komen.
Een andere mogelijkheid, namelijk het verhogen van studiefinancieringsbedragen, vergt een wetswijziging, die niet op korte termijn noch met terugwerkende kracht kan geschieden. Voor studiefinanciering in het hoger onderwijs bestaat de basisbeurs tot de herinvoering daarvan niet en de beoogde inwerkingtreding van het wetsvoorstel dat de herinvoering regelt is 1 september 2023. Daarnaast is relevant dat DUO de basisbeurs in het mbo voornamelijk in prestatiebeurzen (mbo 1 en 2 uitgezonderd) verstrekt. Dat zijn in principe leningen totdat men (tijdig) afstudeert. Wetswijzigingen met terugwerkende kracht zijn alleen mogelijk voor maatregelen die louter begunstigend zijn, en het verhogen van prestatiebeurzen is dat strikt genomen niet. Daarnaast weet DUO tot de herinvoering van de basisbeurs niet of een ho-student uit- of thuiswonend is. Die informatie is pas na herinvoering van de basisbeurs weer beschikbaar voor DUO als de student studiefinanciering heeft aangevraagd.
Als onderdeel van de koopkrachtbesluitvorming dit jaar heeft het kabinet wel aangekondigd om de basisbeursbedragen voor uitwonende studenten in het collegejaar 23/24 te verhogen met 165 euro om tegemoet te komen aan stijgende prijzen. Deze regeling wordt uitgevoerd door DUO.
Het Bescherm- en Herstelplan Gas |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Welke 60 bedrijven zijn opgenomen in het Bescherm- en Herstelplan Gas (BHG)?
Er zijn geen concrete bedrijven opgenomen in het Bescherm- en Herstelplan Gas (hierna: BH-G). De maatregelenladder die in het BH-G is opgenomen met maatregelen ter bestrijding van een noodsituatie (het hoogste niveau van gascrisis) bevat maatregelen ten aanzien van drie verschillende groepen afnemers: niet-beschermde afnemers, beschermde afnemers en door solidariteit beschermde afnemers. Het overgrote deel van de bedrijven met een grootverbruikersaansluiting (een aansluiting met een doorlaatwaarde van meer dan 40 m3/h) kan worden aangemerkt als niet-beschermde afnemer. Er zijn in Nederland meer dan 35.000 grootverbruikersaansluitingen.
Hoeveel gas kunnen deze 60 bedrijven volgens u besparen, in totaal en uitgesplitst naar bedrijf?
Het totale gasverbruik van de 49 grootste gasverbruikers, die samen de 60 grootste gasaansluitingen vertegenwoordigen, betrof in 2021 ruim 30% van het totale Nederlandse aardgasverbuik (40,1 miljard m3). Dit betreft echter verouderde data. Zoals ik uw Kamer op 3 juni jl. mededeelde, blijkt uit cijfers die Gasunie Transport Services (GTS) heeft gedeeld, dat het gasverbruik in de eerste vijf maanden van dit jaar flink lager is (circa 25–33%) dan in voorgaande jaren.
Kunt u van alle 60 bedrijven aangeven hoeveel kuub gas zij per jaar verbruiken in totaal en uitgesplitst naar bedrijf?
Vanwege het bedrijfsvertrouwelijke karakter van informatie omtrent gasverbruik kan ik geen uitspraak doen over individuele aansluitingen op het gasnet.
kunt u dit ook aangeven voor de sierteelt als geheel? Hoeveel m3 gas verbruikt de sierteelt per jaar?
Op basis van gegevens van Wageningen Economic Research verbruikt de sierteeltsector in kassen jaarlijks ongeveer 1,2 miljard m3 gas. Dit is 1/3 van de hoeveelheid gas dat door de glastuinbouw wordt verbruikt.
Maakte de «tijdelijke gasbesparingstender» onderdeel uit van de gesprekken die u met de 60 grootverbruikers hebt gevoerd?
In het kader van de uitvraag die ik afgelopen winter heb gedaan bij de 49 grootste gasverbruikers, die samen de 60 grootste gasaansluitingen vertegenwoordigen, is door een aantal bedrijven de mogelijkheid van een besparingstender om vrijwillige vraagreductie te bewerkstellen gesuggereerd. Er is afgelopen winter geen actief vervolg gegeven aan deze suggestie. Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 20 juni jl. over de afkondiging vroegtijdige waarschuwing in Nederland naar aanleiding van de situatie op de Europese gasmarkten, onderzoek ik de mogelijke vormgeving van een doelmatige en doeltreffende tijdelijke gasbesparingstender (Kamerstuk 29 023, nr. 312). Ik streef er naar u uiterlijk voor de start van het gasjaar op 1 oktober 2022 te informeren over de uitkomsten.
Waarom kiest u er niet voor om, zoals het Bescherm- en Herstelplan Gas in volgende stappen voorschrijft, de 60 grootverbruikers af te schakelen?
Maatregel 7 uit het Bescherm- en Herstelplan Gas (BH-G) gaat om het administratief of technisch afschakelen van niet-beschermde afnemers. Dit is een ingrijpende maatregel met vergaande economische en maatschappelijke gevolgen. Het BH-G voorziet pas in de mogelijkheid om over te gaan tot het afschakelen van niet-beschermde afnemers als er sprake is van een noodsituatie. In de huidige situatie is er geen sprake van een noodsituatie. De maatregelen die ik nu tref zijn juist bedoeld om te voorkomen dat Nederland in een hoger crisisniveau, zoals in het ergste geval een noodsituatie, terecht komt. Mocht de gasleveringssituatie desondanks zodanig verslechteren dat het noodzakelijk is om een noodsituatie af te kondigen, dan schrijft de maatregelenladder – die in het BH-G is opgenomen met maatregelen ter bestrijding van een noodsituatie – een dwingende volgorde voor waarin ik maatregelen moet overwegen. Kort gezegd moeten, voordat kan worden overgaan tot het afschakelen van niet-beschermde afnemers ter bestrijding van een noodsituatie, eerst andere, minder ingrijpende maatregelen worden overwogen zoals de besparingstender en de brandstofomschakeling bij de productie van elektriciteit.
Waarom kiest u middenin de klimaatcrisis voor extra CO2-uitstoot?
Ik heb een afweging moeten maken tussen gasvoorzieningszekerheid in de komende winter en (tijdelijke) CO2-reductie om tot het beperken van klimaatverandering te komen, een dilemma tussen kolen en gas. De randvoorwaarde dat er voldoende aanbod van gas is voor het vullen van onze gasvoorraden en daarmee voor de leveringszekerheid in de winter komt helaas steeds meer onder druk te staan. Daarom kies ik er nu voor om de productiebeperking in te trekken. Het kabinet blijft gecommitteerd aan het behalen van de klimaatdoelstellingen. Om het bereiken van deze doelstellingen te waarborgen werk ik aan een pakket aanvullende maatregelen waarover ik uw Kamer uiterlijk met Prinsjesdag zal informeren.
Kunt u deze vragen beantwoord voor aanvang van het commissiedebat Klimaat en Energie van woensdag 22 juni 2022?
Deze vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord. Dit is helaas niet gelukt voor aanvang van het commissiedebat Klimaat en Energie van woensdag 22 juni 2022.
Het bericht 'Rusland knijpt ook gaskraan naar Duitsland af, olieprijs naar 125 dollar per vat' |
|
Raoul Boucke (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat Gazprom heeft besloten om 40% minder gas te leveren aan Duitsland?1
Ja, dat klopt. Zoals ik in mijn brieven van 20 juni en 21 juli jl. heb toegelicht hebben zich sinds 16 juni 2022 ook nadere ontwikkelingen voorgedaan met betrekking tot de toevoer van gas naar Duitsland via de Nord Stream 1 leiding. Op moment van schrijven van de brief van 21 juli jl. was sprake van een toevoer op 40% van de capaciteit.
Hebt u vermoedens om aan te nemen dat het hier geen technisch onderhoud betreft maar een (geo)politieke manoeuvre?
Het onderhoud aan Nord Stream 1 tussen 11 en 21 juli 2022 betrof een gepland onderhoud dat van te voren was aangekondigd en voorzien. In algemene zin geldt echter, dat Rusland het al dan niet leveren van gas inzet als economisch wapen tegen Europa. Dit is, zoals benoemd in de brief van 21 juli, op 20 juli aangegeven door de Europese Commissie.
Deelt u de opvatting dat als het een technisch onderhoud betreft een tijdsindicatie voor de duur van dit onderhoud relatief eenvoudig te maken zou moeten zijn (door Gazprom)?
Ja, normaliter zijn zowel tijdstip als duur van gepland onderhoud goed te voorspellen en ook op voorhand bekend. Dit ligt anders indien onderhoud dient plaats te vinden als gevolg van een incident, maar ook dan zou het mogelijk moeten zijn om tijdsindicatie te geven.
Zo ja, wat zegt het feit dat Gazprom niets zegt over de duur het onderhoud?
Voor de meest recente informatie over de levering via Nord Stream 1 verwijs ik naar de brief van 21 juli 2022.
Hoelang verwacht u dat de verminderde levering zal aanhouden?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u bevestigen dat de Minister van Economische Zaken van Duitsland heeft gezegd dat dit geen implicaties heeft op de leveringszekerheid voor Duitsland?2
De Duitse Minister van Economische Zaken heeft inderdaad gezegd dat de verminderde levering op dit moment geen gevolgen heeft voor de leveringszekerheid van gas in Duitsland. Zoals in de brief van 21 juli jl. is toegelicht, geldt wel dat wanneer de gastoevoer niet verder opwaarts wordt bijgesteld in de komende periode, de gevolgen hiervan eerst en vooral door Duitsland zullen worden gemerkt.
Heeft de verminderde levering implicaties voor het verder vullen van de Nederlandse gasopslagen?
Zoals in de brieven van 20 juni, 5 juli en 21 juli jl. is toegelicht, verloopt het vullen van de gasopslagen vooralsnog voorspoedig en zijn er vooralsnog geen directe implicaties voor het vullen van de Nederlandse opslagen.
Heeft dit implicaties voor het verder vullen van de opslagen in Duitsland?
Ik kan geen uitspraken doen over de eventuele vulgraden van Duitsland.
Als afgeleide hiervan, wat zijn de implicaties van het achterblijven van Duitse vulgraden voor Nederland?
Als Duitsland er uiteindelijk niet in slaagt haar gasbergingen voldoende te vullen voorafgaan aan de aankomende winter heeft dat niet direct gevolgen voor Nederland. Wel neemt de kans dan toe dat Duitsland komende winter een fysiek gastekort zal hebben. In het geval van een fysiek gastekort kan Duitsland, nadat het zelf verregaande maatregelen heeft genomen zoals het afsluiten van niet door solidariteit beschermde afnemers (o.a. industrie, mkb, scholen), een beroep doen op solidariteit van haar buurlanden waaronder Nederland. De vulgraad van de gasbergingen is niet de enige factor die de kans op een fysiek gastekort bepaalt, ook de aanvoer via pijpleidingen uit andere landen, zoals Noorwegen, en LNG-import over zee spelen een rol.
Kunt u bevestigen dat een explosie heeft plaatsgevonden bij de «Freeport» vloeibargas producent in de Verenigde Staten?3
Ja, ik ben op de hoogte van het incident bij de Freeport LNG-terminal. De laatste berichten zijn dat de installatie in oktober gedeeltelijk kan worden opgestart.
Wanneer verwacht u dat de faciliteit weer tot volledige productiecapaciteit is gekomen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u in gaan op de contractuele relaties van Nederlandse bedrijven actief in gasopslag of gasleveringen?
Nee, dit betreft bedrijfsvertrouwelijke, commerciële contracten.
Welke implicaties heeft dit voor de Nederlandse ambities ten aanzien van het aantrekken van additioneel vloeibaar gas en in het verlengde daarvan, het vullen van de Nederlandse gasopslagen?
Het is aan de marktpartijen die LNG-importcapaciteit gecontracteerd hebben of contracteren om ook LNG-volumes in te kopen op de wereldmarkt. Het wegvallen van Freeport maakt de wereldmarkt voor LNG (tijdelijk) krapper. Het is niet te zeggen in hoeverre dit gevolgen heeft voor de mate waarin partijen die in Nederland importcapaciteit hebben gecontracteerd moeilijker (of tegen een hogere prijs) LNG-volumes kunnen inkopen voor zover zij dat niet al hadden gedaan. Partijen die de Nederlandse gasopslagen vullen kopen dat gas in op de Europese gasmarkt. Dat kan gas zijn uit diverse bronnen waarvan geïmporteerd LNG er slechts één is. Zo lang er voldoende gas kan worden ingekocht op de Europese gasmarkt, is het mogelijk om de gasopslagen te vullen. In de brieven van 20 juni en 21 juli jl. ben ik nader ingegaan op de ontwikkelingen rondom het verdubbelen van de LNG-importcapaciteit in Nederland, nog voor aankomende winter. Gasunie heeft op 1 augustus jl. bericht dat de gehele capaciteit (8 miljard m3) van de drijvende LNG-terminal in Eemshaven inmiddels is gecontracteerd4.
Het artikel 'Bedrijfsleven waarschuwt tegen sleutelrol China in energietransitie' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Bedrijfsleven waarschuwt tegen sleutelrol China in energietransitie»?1
Ja.
Bent u van mening dat een grote afhankelijkheid van China voor onze energievoorziening van de toekomst onwenselijk is?
Internationale handel maakt dat landen in zekere mate afhankelijk zijn van andere landen. Desalniettemin moeten we er voor waken niet eenzijdig afhankelijk te worden van derde landen op het gebied van strategische producten. Kritieke grondstoffen en producten zoals energiekabels en zonnepanelen spelen een belangrijke rol in onze energietransitie. Het kabinet is zich bewust van de risico’s van strategische afhankelijkheden in de energiesector en heeft de ambitie om dergelijke risicovolle strategische afhankelijkheden af te bouwen en de risico’s voor het borgen van onze publieke belangen te mitigeren. Om deze reden worden, zoals aangegeven in de beantwoording van de eerdere Kamervragen over Chinese deelnemingen in onderdelen van het energiesysteem (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3206 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3207), investeringen en aanbestedingen zorgvuldig getoetst zodat risico’s op strategische afhankelijkheden gemitigeerd worden. Daarnaast zetten we in EU-verband in op het vergroten van onze veerkracht en op strategische autonomie, zoals toegelicht in de BHOS-nota2 (Kamerstuk 36 180-1).
Wat doet u nu al, zowel in nationaal als in Europees verband, om deze afhankelijkheid te verminderen?
Het kabinet neemt diverse maatregelen om de risico’s van strategische afhankelijkheden te mitigeren. Beleid richt zich onder andere op het mitigeren van risico's die ontstaan door investeringen in vitale infrastructuur en de import van strategische goederen/diensten. Zo voorziet de Wet Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Vifo) in instrumenten om risico’s voor de nationale veiligheid als gevolg van investeringen, fusies en overnames te mitigeren. Met deze wet kunnen investeringen in bepaalde bedrijven ex-ante worden getoetst, waarna eventueel mitigerende maatregelen kunnen worden opgelegd en in het uiterste geval investeringen kunnen worden geblokkeerd. De Wet Vifo is van toepassing op vitale aanbieders die buiten bestaande sectorale investeringstoetsen vallen, zoals de Elektriciteitswet, de Gaswet en de Telecommunicatiewet, alsmede op beheerders van bedrijfscampussen en ondernemingen actief op het gebied van sensitieve technologie.
Gezien de ontwikkelingen in de energiesector is er een aantal energie-gerelateerde processen meegenomen in de Wet Vifo Dit zijn aanbieders van warmtetransport, gasopslag, kernenergie en winbare energie. De Wet Vifo treedt naar verwachting begin 2023 in werking zodra de benodigde lagere regelgeving bij de Wet Vifo gereed is. Investeringen in de hierboven genoemde energie-gerelateerde processen die voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet Vifo, en na 8 september 2020, hebben plaatsgevonden kunnen dan, indien er een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden is ontstaan dat zij een risico voor de nationale veiligheid zou kunnen opleveren, alsnog getoetst worden.
Daarnaast is in 2020 door het kabinet, in het licht van de invulling van de eigen vermogensbehoefte van TenneT Duitsland, een nationale veiligheidsanalyse uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in een aantal aanbevelingen tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998, welke een plek zullen krijgen in de nieuwe Energiewet. Het wetsvoorstel voor de nieuwe Energiewet ligt nu voor bij de Raad van State. Na het advies van de Raad van State zal het wetsvoorstel worden herzien en beoogd wordt deze voor het eind van het jaar naar de Tweede Kamer te sturen. Deze wijzigingen maken het mogelijk om nog beter rekening te houden met eisen ten aanzien van de nationale veiligheid. Bovendien hebben alle netbeheerders op grond van de Elektriciteitswet 1998 de verplichting de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen. Verder geldt de verplichting de netten te beschermen tegen invloeden van buitenaf. Dit is een wettelijke taak van netbeheerders.
In de aanbestedingsprocedure wordt bij elke gunning een gedegen inschatting van mogelijke risico’s gemaakt. Zo heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat eerder geïntervenieerd in aanbestedingen van TenneT. Daarop zijn maatregelen getroffen die TenneT in Nederland diende toe te passen in het aanbestedingsproces voor de nieuwe 2GW HVDC-platforms, die TenneT in zowel het Nederlandse als het Duitse deel van de Noordzee wil gebruiken (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3206).
In Europees verband zetten we in op open strategische autonomie. Dit houdt in dat we het vermogen hebben om, in samenwerking met internationale partners, op basis van eigen inzichten en keuzes onze publieke belangen te borgen en weerbaar te zijn in een onderling verbonden wereld. Om strategische importafhankelijkheden te verminderen, hebben we in zowel nationaal als EU-verband verschillende instrumenten opgetuigd, zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 22 november jl. (Kamerstuk 35 925 XVII, nr. 54) en de BHOS-nota (Kamerstuk 36180–1). De Europese inzet is tevens gericht op het bevorderen van een gelijker speelveld tussen Europese en niet-Europese bedrijven bij aanbestedingen, zowel binnen als buiten de interne markt. Voorbeeld van een dergelijk initiatief is het Internationaal Aanbestedingsinstrument (IPI) dat op 29 augustus 2022 in werking treedt. Het IPI heeft als doel om wederkerigheid op de markt voor overheidsopdrachten af te dwingen, zodat EU-bedrijven betere toegang krijgen tot aanbestedingen in derde landen. Met het IPI krijgt de Europese Commissie de bevoegdheid om maatregelen (het uitsluiten van offertes of het hanteren van een score-opslag bij de beoordeling van inschrijvingen) te nemen tegen niet-Europese bedrijven die afkomstig zijn uit een land dat geen vergelijkbare toegang biedt tot overheidsopdrachten voor Europese bedrijven. Vanwege de tijdsgebonden onderzoeks- en consultatiefase zal de eerste toepassing van een IPI-maatregel onder het instrument enige tijd duren na inwerkingtreding. Het is denkbaar dat er in de toekomst ook maatregelen onder het instrument van toepassing worden op aanbestedingen in de offshore- en energiesector.
Met de uitvoering van het Europees Actieplan Kritieke Grondstoffen vergroot de Europese Unie haar leveringszekerheid en vermindert haar risicovolle strategische afhankelijkheden op dit terrein. In aanvulling hierop werkt het kabinet aan een nationale grondstoffenstrategie. Behalve dat in de grondstoffenstrategie beter in kaart zal worden gebracht wat de risico’s zijn, zal ook worden uitgewerkt hoe de toegang tot kritieke grondstoffen kan worden verbeterd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de waardeketens van duurzame energieproductie in Nederland en Europa terecht komen? Welke lessen trekt u uit het verleden?
Er zijn allerlei wegen die Nederland bewandelt om haar open strategische autonomie te vergroten, waaronder de vestiging van (delen van) waardeketens voor duurzame energieproductie in de EU en via samenwerking met onder meer Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk. Het kabinet spant zich zowel nationaal als op Europees niveau in om ecosystemen die bijdragen aan de energietransitie te versterken en om het gelijke speelveld ten opzichte van derde landen te bewaken. Zo neemt Nederland deel bij het Europese initiatief Important Projects of Common European interest (IPCEI)op het gebied van waterstof en onderzoekt EZK de voor- en nadelen van deelname aan het IPCEI-Solar.
Hoe apprecieert u hierbij joint ventures met Chinese bedrijven, zoals Boskalis deed in het genoemde artikel? Is dit volgens u wenselijk of juist niet?
In beginsel is het aangaan van een joint venture niet onwenselijk. Zeker als de veiligheidsrisico’s klein worden geacht. Er zijn Nederlandse bedrijven die een joint venture sluiten met buitenlandse ondernemingen en daarmee kennis en technologie overdragen als onderdeel van een investeringstransactie. Dit kan risico’s met zich meebrengen. Het kabinet is hier alert op, en mitigeert dit door middel van het nemen van maatregelen, zoals investeringstoetsing (zie vraag 3) en exportcontrole. Beide instrumenten gelden ook voor joint ventures, dit neemt niet weg dat er een restrisico blijft op ongewenste technologieoverdracht waar het kabinet zich bewust van is en aan werkt. Daarnaast informeert de overheid bedrijven actief over deze mogelijke risico’s door het organiseren van evenementen, informatiebijeenkomsten en bedrijfsbezoeken. Er is daarbij ook een verantwoordelijkheid voor bedrijven zelf om passende maatregelen te nemen.
Welke duurzame energieproductie waardeketens zou u in de toekomst graag in Nederland zien terechtkomen?
De Kamerbrief Contouren Nationaal plan energiesysteem (Kamerstuk 32 813, nr. 1053) schetst een beeld van de toekomstige verhouding tussen eigen productie en import van onze duurzame energiebehoefte. Op dit moment is deze verhouding niet al met zekerheid vast te stellen, door de vele onzekerheden die er zijn over de ontwikkeling van een toekomstig energiesysteem, waaronder de nationale en internationale vraag, aanbod- en technologieontwikkeling.
Comparatieve voordelen zullen in grote mate bepalend zijn voor de optimale locatie van delen van de energieproductiewaardeketen. Een groot comparatief voordeel van Nederland is dat het door de ligging aan de Noordzee relatief geschikt is voor energieproductie uit wind op zee. De kostprijzen voor andere vormen van hernieuwbare of CO2-vrije productie liggen echter in de toekomst in andere landen wellicht lager vanwege beschikbare ruimte, klimaat en geologie. Indien bepaalde energiedragers goedkoper geïmporteerd kunnen worden dan binnenlands geproduceerd ligt import (bijvoorbeeld waterstof) ook vanuit het publieke belang voor de hand.
De warmtevoorziening zal meer gebaseerd zijn op nationale bronnen en met de mogelijkheden die wind op zee Nederland biedt, is aannemelijk dat in Nederland op jaarbasis tenminste ongeveer zoveel elektriciteit wordt opgewekt als we verbruiken. Vanuit strategische overwegingen wil Nederland voor een deel zelf in de vraag naar duurzame waterstof kunnen voorzien. Dat is verstandig vanuit zowel voorzieningszekerheid als vanwege de balans binnen het energiesysteem.
Vanuit de verwachte vraag naar energie ligt het voor de hand dat ook in de toekomst een aanzienlijk deel van onze energie uit import afkomstig blijft. Als we energie importeren van buiten de EU dan doen we dat gespreid, om afhankelijkheidsrisico’s te mitigeren. We vergroten onze strategische onafhankelijkheid verder door in te kopen op de Europese markt en als EU minder afhankelijk te zijn van de rest van de wereld. Daarbij is aandacht voor afhankelijkheden in de gehele keten, ook die van grondstoffen voor de energietransitie. Het Europees Actieplan Kritieke Grondstoffen uit 2020 voorziet in acties die de strategische autonomie van de EU op dit gebied vergroten. Uiterlijk begin 2023 wordt een voorstel van de Europese Commissie verwacht voor een Raw Materials Act, dat onder andere betrekking heeft op het faciliteren van winning en verwerking van kritieke grondstoffen in de Europese Unie. Het kabinet werkt eveneens aan een grondstoffenstrategie.
Kortom, het kabinet ziet voor de lange termijn een blijvend sterke internationale verbondenheid voor het Nederlandse energiesysteem met het buitenland, vanuit onder meer de kansen voor de Nederlandse economie, de betaalbaarheid van energie en het beperken van ruimtelijke impact van energie in Nederland en Noordwest-Europa.
Hoe ziet u de verhouding tussen Nederlandse gasproductie van kleine velden en gasverbruik en bent u van mening dat we moeten zorgen dat dit zo gelijk mogelijk naar nul dient af te nemen?
Het kabinet wil de CO2-uitstoot met 55% verminderen in 2030 (en zet in op 60%) en met 95% in 2050, in lijn met de afspraken uit het VN-klimaatakkoord van Parijs. Het kabinet zet daarom in op besparing van het energiegebruik en het vervangen van fossiele energie door duurzame alternatieven. Totdat alle vraag naar energie kan worden ingevuld door duurzame alternatieven, blijft aardgas nog nodig als transitiebrandstof om onder andere onze huizen te verwarmen. De gaswinning in Groningen wordt zo snel mogelijk beëindigd en ook de gaswinning uit Nederlandse kleine velden is de afgelopen jaren sterk gedaald. De gaswinning zal richting 2050 verder dalen naar bijna nul. Zolang aardgas nog noodzakelijk is in onze energietransitie, is het verstandig om het gas dat nog in de diepe ondergrond aanwezig is te winnen in plaats van aardgas te importeren, mits dat veilig en verantwoord kan. Gas uit Nederland zoals uit de Noordzee, draagt namelijk bij aan gasleveringszekerheid, maakt Nederland minder afhankelijk van import van aardgas uit het buitenland en de uitstoot van broeikasgassen van binnenlands geproduceerd gas is lager dan van geïmporteerd gas. In het kader van de huidige geopolitieke omstandigheden, de situatie op de gasmarkt en de moties van het lid Kops (Kamerstuk 29 023, nr. 287) en de leden Erkens en Bontenbal (Kamerstuk 29 023, nr. 289) kijk ik samen met de sector naar mogelijkheden om zowel de verwachte afname van productie op de Noordzee te beperken als een verdere importafhankelijkheid van aardgas te verminderen.
Wanneer komt u met de toegezegde onafhankelijkheidsmonitor naar de Kamer?
Het kabinet heeft eerder aangegeven dat het een geo-economische monitor laat ontwikkelen. Deze monitor bouwt voort op eerder onderzoek uitgevoerd door het CBS dat onze afhankelijkheid voor 135 producten aantoonde (zie Kamerstuk 35 925 XVII, nr. 54). De monitor zal een overzicht geven van strategische economische afhankelijkheden van Nederland en van de manieren waarop landen economische beïnvloeding gebruiken voor geopolitieke doeleinden. Het streven is om de geo-economische monitor eind 2022 te publiceren.
Neemt u ook het benodigde grondstoffenverbruik en de relevante waardeketens voor de energietransitie mee in de onafhankelijkheidsmonitor?
In de geo-economische monitor wordt niet specifiek ingegaan op de impact van de energietransitie op de vraag naar grondstoffen en zal een breder beeld geven van afhankelijkheden die ook relevant is voor de energietransitie.
Het volle stroomnetwerk in Limburg en Noord-Brabant. |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u uiteenzetten wat de transportschaarste in Limburg en Noord-Brabant concreet betekent voor respectievelijk bestaande bedrijven, nieuwe bedrijven, gemeenten en huishoudens?
De ontstane transportschaarste in Limburg en Noord-Brabant is het gevolg van een sterke toename in de vraag naar transportcapaciteit door het bedrijfsleven op het elektriciteitsnet van TenneT en het onderliggende net van Enexis. Als gevolg hiervan heeft TenneT congestie moeten afroepen voor de twee provincies. Voor bestaande partijen met een grootverbruiksaansluiting betekent dit dat het niet meer mogelijk is om hun transportcapaciteit te vergroten. Voor nieuwe partijen die een grootverbruiksaansluiting aanvragen betekent dit dat hun aanvraag voorlopig wordt opgeschort (TenneT heeft nu in totaal 1.800 MW in de wachtrij staan aan zowel afname als invoeding) totdat de netbeheerder weer netcapaciteit beschikbaar heeft door efficiëntere benutting van het bestaande net of uitbreiding van het net. Consumenten en kleine zakelijke gebruikers met een kleinverbruiksaansluiting kunnen nog wel van transportcapaciteit worden voorzien, voor hen heeft deze transportschaarste geen enkele consequentie.
Wat heeft u gedaan om de transportschaarste in Limburg en Noord-Brabant, die al langer wordt voorzien, te voorkomen?
Transportschaarste is geen nieuw probleem, in onder andere mijn brief van 8 februari 2022 (Kamerstuk 29 023, nr. 281) ben ik uitgebreid ingegaan op de acties waarmee ik de transportschaarste en de problemen die ontstaan wil verlichten. Hierbij heb ik helaas ook moeten aangeven niet de illusie te hebben dat het probleem op korte termijn oplosbaar zou zijn, omdat de vraag naar transportcapaciteit sneller blijft groeien dan dat netbeheerders ondanks alle inzet bij kunnen bouwen.
Specifiek in Limburg en Noord-Brabant is in de maanden voorafgaand aan de congestiemelding door TenneT in korte tijd een bijzonder hoge vraag naar transportcapacteit gecontracteerd, namelijk 800 MW vermogen, vergelijkbaar met vier maal het verbruik van de stad Den Bosch. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om industriële verbruikers die hun transportvraag willen verhogen. Zoals ook aangegeven op vragen van dhr. Erkens (Kenmerk 2022Z12151 zijn dergelijke volumes ook in historische zin absoluut ongekend en zijn door netbeheerders niet onmiddellijk te accommoderen Het gaat namelijk om zo’n 20% van de in die regio beschikbare transportcapaciteit. Zowel TenneT als Enexis hebben vooruitlopend op de grote vraag al forse investeringen in dit gebied gedaan en nog meer gepland staan. Zo heeft Enexis in deze regio’s de afgelopen jaren en vooruitkijkend tot eind dit jaar circa 2.900 MW aan nieuw transformatorvermogen gerealiseerd en gepland. Ondanks deze inzet kon deze situatie helaas niet voorkomen worden.
Wanneer komt u met de benodigde maatregelen om de doorlooptijden voor netuitbreiding te verkorten? (motie-Thijssen c.s. kamerstuk 32 813, nr. 763)
Een aantal maatregelen heb ik reeds genomen. Zo heb ik de slagkracht voor de Rijkscoördinatie versterkt en ben ik met de Raad van State in gesprek hoe ik hen kan versterken. Met de Energiewet, die nu voor advies bij de Raad van State ligt, maak ik het mogelijk om als provincie of als Rijk sneller te interveniëren bij moeilijk lopende energie-infrastructuurtrajecten bij provincie of gemeenten.
Niet alleen voor het Rijk, maar ook voor de medeoverheden ligt er een belangrijke opgave om netbeheerders maximaal te faciliteren bij de inpassing van energie-infrastructuur. Zo heb ik bijvoorbeeld met de medeoverheden in Limburg en Noord-Brabant afgesproken dat zij TenneT bijstaan bij de inpassing van de koppeltransformatoren waarmee deze regio’s sneller en beter ontsloten kunnen worden.
Wanneer komt u met de benodigde maatregelen voor een prioriteringskader voor nieuwe aansluitingen? (motie-Bontenbal/Thijssen kamerstuk 32 813, nr. 775)
Ik heb uw Kamer in de Kamerbrief Transportschaarste op het elektriciteitsnet in Nederland van 9 september geïnformeerd hoe ik met de prioritering om wil gaan.
Welke mogelijkheden ziet u om de bestaande capaciteit beter te benutten?
Het efficiënter of slimmer benutten van de bestaande capaciteit is een belangrijke mogelijkheid om bewegingsruimte op het elektriciteitsnet te creëren.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft recent de codewijziging congestiemanagement afgerond. Hiermee hebben netbeheerders meer mogelijkheden gekregen om flexibiliteit in te kopen en daarmee meer transportcapaciteit beschikbaar te kunnen stellen. Daarnaast werken netbeheerders een plan uit over het aanbieden van een flexibele aansluitings- en transportovereenkomst aan partijen (zgn. non-firm aansluit- en transportovereenkomst). De vervolgstap is het aanpassen van de Netcode.
Dit kan er potentieel voor zorgen dat de ruimte op het elektriciteitsnet buiten de pieken om kan worden gecontracteerd. Hierdoor stijgt de piekbelasting niet, maar kunnen wel meer partijen worden aangesloten. Overcontractering door partijen zonder concreet plan van benutting is onwenselijk in tijden van transportschaarste en daarom biedt ik een grondslag in het wetsvoorstel tot wijziging van de Energiewet om het use-it-or-lose-it principe toe te passen, wat in zo’n geval bijdraagt aan het efficiënter benutten van bestaande netcapaciteit.
Bent u bereid om Tennet te ondersteunen in het vinden van de nodige aannemers om het netwerk uit te breiden, onder andere door ook naar aannemers uit andere Europese landen te kijken?
TenneT heeft zelf het beste in beeld welke behoefte het heeft en kan ook uit andere Europese landen contracteren en doet dat ook. Ik heb geen signalen dat TenneT hierin op enigerlei wijze beperkingen in ondervindt.
Welke gevolgen heeft de transportschaarste voor het behalen van de nationale klimaatdoelen?
Transportschaarste zorgt er onder andere voor dat geen nieuwe grootverbruiksaansluitingen kunnen worden aangeboden ten behoeve van nieuwe initiatieven, en dat bestaande klanten hun transportcapaciteit niet kunnen uitbreiden. Dit kan op onderdelen de energietransitie vertragen.
Transportschaarste kan voor een vertraging in de elektrificatie van de industrie zorgen. Het kan ook op de elektrificatie van de mobiliteit een negatieve impact hebben als het om een grootverbruiksaansluiting gaat. Dit vergt netuitbreidingen en het ontsluiten van flexibiliteit via bijvoorbeeld nieuwe flexibele contracten («Non Firm ATO’s»). Daarnaast is het op veel locaties als gevolg van de transportschaarste ook niet meer mogelijk om elektriciteit in te voeden. De precieze impact is echter moeilijk in te schatten. Ik voorzie niet of nauwelijks impact van de transportschaarste op de ombouw van het gasleidingen naar waterstof. Wel voorzie ik impact op de Regionale Energiestrategieën in de zin dat opwekprojecten waarvoor na het afkondigen van congestie een aanvraag wordt ingediend, zullen moeten wachten totdat er weer transportcapaciteit is als gevolg van bijvoorbeeld congestiemanagement of uitbreiding van het net. Het huidige doel van de RES (35 TWh hernieuwbaar in op land in 2030) blijft in beeld. Ten aanzien van de versnelde uitrol van hybride warmtepompen bij consumenten en kleine zakelijke gebruikers voorzie ik op dit moment nog geen problemen.
Welke gevolgen heeft de transportschaarste voor de afbouw van de afhankelijkheid van gas en de ombouw van gasleidingen naar waterstofleidingen?
Zie antwoord vraag 7.
Welke gevolgen heeft de transportschaarste voor de Regionale Energiestrategieën in Limburg en Noord-Brabant?
Zie antwoord vraag 7.
Welke gevolgen heeft de transportschaarste voor de versnelde uitrol van hybride warmtepompen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven of de uitrol van laadpleinen voor elektrische auto’s bij bestaande pompstations en andere locaties hierdoor geraakt gaan worden?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat er volgens een Europees plan vanaf 2027 een verplichting komt van elektrificatie voor bedrijfswagens |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u bericht «EU plan: vanaf 2027 verplicht elektrificatie van bedrijfswagens»?1
Ja. Dat bericht ken ik.
Was u al op de hoogte van dit EU-plan? Is dit EU-plan al besproken in de Europese Transportraad of in de Europese Milieuraad? Zo ja, wanneer? Zo nee, wanneer verwacht u dat dit EU-plan zal worden besproken?
Ik was op de hoogte. Het voorstel is benoemd als onderdeel van het onlangs door de Commissie gepresenteerde REPowerEU plan dat als doel heeft de afhankelijkheid van Russische fossiele energiebronnen zo snel mogelijk af te bouwen door de transitie naar schone energie te versnellen. Een eerste bespreking van het REPowerEU plan zal geagendeerd worden in de Energieraad.
In hoeverre is dit EU-plan afgestemd met autofabrikanten en autoverkopers?
Dit betreft een voornemen van de Europese Commissie. Ik beschik niet over informatie in hoeverre de Europese Commissie contact heeft gehad met autofabrikanten en autoverkopers.
Welk deel van het bedrijfswagenpark valt onder dit EU-plan? Gaat het hierbij om het hele bedrijfswagenpark of alleen de zakelijke leasewagens?
Vooralsnog heeft de Europese Commissie slechts aangekondigd een wetgevingsinitiatief te overwegen om het aandeel van emissievrije voertuigen in openbare en bedrijfswagenparken boven een bepaalde omvang te verhogen. Het is daarom niet duidelijk of dit voornemen het gehele bedrijfswagenpark en/of de zakelijke leasewagens betreft.
Hoe staat u tegenover dit EU-plan om vanaf 2027 grote bedrijven te verplichten hun bedrijfswagens te elektrificeren en mkb-bedrijven vanaf 2030? Vallen zzp’ers ook onder dit EU-plan?
Ik verwelkom EU-maatregelen om de mobiliteitssector verder te verduurzamen. Spelregels op EU-niveau dragen bij aan een gelijk speelveld en een grotere markt voor nieuwe voertuigen. Ik sta daarom ook open voor evt. concrete maatregelen voor het vergroenen van vloten indien deze maatregelen bijdragen aan het verminderen van de uitstoot van de sector en proportioneel zijn in de gevolgen voor de sector.
Wat zou dit EU-plan betekenen voor grote bedrijven, mkb-bedrijven en zzp’ers?
Het is nog niet duidelijk hoe dit eventuele plan van de Commissie eruit zal gaan zien. Het is daarom nog onduidelijk wat de precieze gevolgen zijn voor het bedrijfsleven. Overigens zijn we als Nederland koploper in de EU-27 voor wat betreft elektrificatie van ons wagenpark. Ik verwacht daarom geen grote problemen voor de private sector. Uiteraard zal ik een nadere analyse van de impact van eventuele Europese maatregelen op dit vlak met uw Kamer delen via de gangbare BNC-procedure.
In hoeverre verwacht u dat vanaf 2027 er genoeg nieuwe elektrische bedrijfswagens zullen zijn voor dit EU-plan?
Het gaat om een Europees plan waarvan de details nog onbekend zijn, waaronder een beeld om hoeveel elektrische bedrijfswagens het in Europa gaat. Het initiatiefrecht om met een voorstel te komen voor Europese regelgeving ligt bij de Europese Commissie. Als onderdeel daarvan zal ook de impact van het voorstel in beeld moeten worden gebracht. Ik zal er bij de Europese Commissie op aandringen dat ze dit aspect meenemen bij de impactanalyse.
In hoeverre verwacht u dat vanaf 2027 er genoeg nieuwe laadpunten zullen zijn voor dit EU-plan?
In navolging van mijn antwoord op de vorige vraag, ligt het in de rede dat de Europese Commissie ook dit aspect onderzoekt bij de verdere uitwerking. Ik zal dit eveneens onder hun aandacht brengen.
Hoe verhoudt dit EU-plan zich tot het Europese «Fit for 55»-klimaatpakket?
De Europese Raad heeft de Europese Commissie op 25 maart gevraagd een uitgebreid plan te ontwikkelen om de Europese afhankelijkheid van fossiele brandstoffen uit Rusland zo snel als mogelijk af te bouwen. Het onlangs gepresenteerde REPowerEU plan bestaat deels uit aanscherpingen van afspraken die onderdeel uitmaken van het Fit For 55 klimaatpakket en deels uit nieuwe voorstellen.
Hoe verhoudt dit EU-plan zich tot het Nederlandse klimaatakkoord, waarin is afgesproken om te stimuleren en niet te verplichten?
Het Rijk heeft met diverse maatschappelijke partijen in het klimaatakkoord afspraken gemaakt over verduurzaming van personenmobiliteit. Dit Kabinet kijkt, gezien de huidige klimaatopgave, naar een goede balans tussen normeren, stimuleren en beprijzen2. Zo is afgesproken om te streven naar 100% nieuwverkoop van emissieloze auto’s per 2030 en wordt er een voorstel uitgewerkt voor normering van CO2-uitstoot van zakelijk verkeer voor grotere werkgevers3. Ik zal de Kamer conform de motie Van Ginneken, De Hoop en Kröger4 informeren over het eventueel meenemen van vlootnormering bij dit voorstel.
Wat is de Nederlandse inzet ten aanzien van dit EU-plan? Kunt u wat betreft de Nederlandse inzet toezeggen om vast te houden aan het Nederlandse klimaatakkoord, waarin is afgesproken om niet te verplichten, maar te stimuleren?
De Tweede Kamer zal voor de volgende Energieraad waar de eerste bespreking plaatsvindt van de Minister voor Klimaat en Energie een appreciatie van het REPowerEU-plan ontvangen, in de vorm van een Kamerbrief.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het commissiedebat Duurzaam vervoer op 29 juni?
Ik heb uw vragen voor het commissiedebat Duurzaam vervoer beantwoord.
De opschaling van de groen gas productie in Nederland |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u aangeven wat de totale ambitie is in de groengassector op dit moment? Om hoeveel miljard kuub (bcm) groen gas gaat het dan per 2025 en 2030?
In het Klimaatakkoord heeft de groen gassector de ambitie uitgesproken 2 bcm groen gas te willen produceren in 2030. De recent opgerichte sectororganisatie Platform Groen Gas, die door een fusie van 4 brancheverenigingen is ontstaan, onderschrijft deze ambitie.
Hoe verhoudt deze totale ambitie zich ten opzichte van het doel voor groen gas dat u heeft gesteld van 2 bcm in 2030? Ziet u daarmee kansen om uw doelen te verhogen?
Deze sectorambitie is in lijn met mijn beleidsambitie. Op basis van de huidige productie in Nederland, namelijk 0,2 bcm, is 2 bcm in 2030 een stevige ambitie. Desalniettemin zal ik, in lijn met mijn toezegging aan het lid Erkens, tijdens het CD Klimaat & Energie d.d. 24 maart 2022, in het Programma Groen Gas onderzoeken of een hogere ambitie haalbaar is. Ik verwacht uw Kamer hier nader over te kunnen informeren aan het einde van 2022.
Welke verschillende technieken lijken volgens u vooralsnog kansrijk om een aanzienlijke hoeveelheid groen gas te produceren?
Op hoofdlijnen zijn er drie technieken om groen gas uit biogrondstoffen te produceren: vergisting, thermische vergassing en superkritische vergassing. Vergisting is een bestaande en reeds breed toegepaste techniek. Beide technieken voor vergassing zitten nog in de opschalingsfase, maar zullen naar verwachting een bijdrage leveren aan de ambities van 2030. Het kabinet ziet voor alle drie de technieken een rol weggelegd in het realiseren van de groen gasambities: iedere techniek kent zijn eigen optimale toepassingsbereik in termen van soorten biogrondstoffen die verwerkt kunnen worden en toepassingsschaal. Het kabinet zal in het kader van de in vraag 2 genoemde toezegging onderzoeken of er meer technieken of grondstoffen zijn die een duurzame bijdrage kunnen leveren aan groen gasproductie in Nederland.
Kunt u per techniek aangeven wat het aandeel in de ambitie onder vraag 1 is voor 2030?
Beleidsmatig heb ik geen verwachtingen of voorkeuren voor bepaalde groen gastechnieken. In de studie die CE Delft heeft gedaan voor de bijmengverplichting groen gas en die op 1 juli jl. aan uw Kamer is aangeboden, gaat CE Delft uit van circa 0,15 tot 0,55 bcm superkritische vergassing, circa 0,2 tot 0,5 bcm thermische vergassing en circa 0,65 tot 1,05 bcm vergisting.
Op welke manier wordt elk van deze technieken ondersteund? Is daarbij ruimte voor maatwerk?
Deze technieken worden op dit moment primair ondersteund middels de SDE++, waarbinnen aparte categorieën zijn ingericht voor vergisting en vergassing. Ook de regeling Energie voor Vervoer en de aangekondigde bijmengverplichting groen gas in de gebouwde omgeving dragen bij aan de opschaling en ondersteuning van deze technieken. Deze instrumenten zien alle drie op generieke stimulering van groen gas productie.
Daarnaast is vergassing één van de technieken waarvoor ondersteuning wordt beoogd via de in het Coalitieakkoord genoemde, vroege fase-opschalingsregeling. Bij de uitwerking van deze vroege fase-opschalingregeling zal ik nauwkeurig kijken naar de specifieke benodigde ondersteuning van vergassingsproducenten. Het kabinet acht aanvullende ondersteuning voor vergassing wenselijk omdat vergassing een significante bijdrage kan leveren aan de transitie, maar op dit moment als innovatieve techniek nog onvoldoende kan concurreren op kosteneffectiviteit in de SDE++.
Wat kunt u doen om de ontwikkeling van locaties, dat nu tegen lange vergunningaanvragen aanloopt, voor de ontwikkeling van groengasproductie te versnellen?
Ik herken dat de langdurige procedures voor ruimtelijke inpassing een barrière zijn voor de tijdige opschaling van de groen gas productie. In lijn met de Routekaart Groen Gas (Kamerstuk 32 813, nr. 487) onderzoek ik momenteel met de Unie van Waterschappen en Energiebeheer Nederland welke rol respectievelijk waterzuiveringslocaties en voormalige mijnbouwlocaties kunnen spelen in het versneld inpassen van groen gasproductie. In het Programma Groen Gas zal ik mijn beleid intensiveren. Naast het vinden van geschikte locaties, is het versnellen van ruimtelijke inpassingsprocedures en vergunningverlening een aandachtspunt. Om deze reden heb ik een interbestuurlijke werkgroep opgestart om met de decentrale overheden te bespreken in welke mate zij zich committeren aan de landelijke opgave voor groen gas, welke rol zij kunnen spelen in het versnellen van de ruimtelijke inpassing van groen gas productie en te verkennen welke werkwijze en instrumenten voor die versnelling nodig zijn. In het kader van RePowerEU heeft de Europese Commissie enkele voorstellen gedaan voor aanpassingen aan de RED die ook gericht zijn op het stroomlijnen van ruimtelijke procedures en besluitvorming. Ik heb u op 17 juni geïnformeerd over de RePowerEU voorstellen en mijn appreciatie hierop (Kamerstuk 22 112 nr. 3438).
Wat is uw analyse ten opzichte van de subsidieaanvragen van groengastechnieken binnen verschillende regelingen? Wat zijn de meest gehoorde problemen bij het aanvragen van stimulering? Hoe lost u deze problemen op?
Binnen de SDE++ is het – vanwege de onderlinge concurrentie tussen aanvragen – onzeker of het subsidiebudget toereikend is om alle groen gasaanvragen te honoreren. Dit is in het bijzonder het geval voor projecten die een relatief hoge subsidie-intensiteit hebben. Daarom is besloten om in de SDE++ 2023 zogenaamde «hekjes» te introduceren. Hierover zal ik uw Kamer op korte termijn nader informeren. Een andere beperking is dat groen gasprojecten heterogeen van aard en kosten kunnen zijn en het niet altijd mogelijk is om deze heterogeniteit te vatten in een passende subsidie voor alle projecten. Om onder meer deze redenen ziet het kabinet een rol weggelegd voor de bijmengverplichting als instrument om de verdere groei van groen gas te faciliteren. Zoals in mijn antwoord op vraag 5 aangegeven, kijkt het kabinet hiernaast ook naar de mogelijkheden om een innovatieve techniek als vergassing te ondersteunen via de vroege fase opschalingsregeling.
Ziet u ruimte voor een grotere rol voor (overheids-)investeringsmaatschappijen in het stimuleren van groengasproductie op grote schaal?
Ik zie voor zowel publieke, als private, kapitaalverstrekkers een grote rol in het stimuleren van de productie van groen gas. Ik zie dat verschillende partijen deze rol al pakken, zoals InvestNL dat in SCW Systems, een bedrijf dat zich bezighoudt met superkritische vergassing, heeft geïnvesteerd.1 Met de beoogde beleidsstappen, zoals de bijmengverplichting, verschaffen we verdere zekerheid aan de markt en stimuleren we de rol van publieke en private investeringsmaatschappijen.
Deelt u de mening dat stimulering van groen gas extra aandacht verdiend in bijvoorbeeld de SDE++ vanwege de toenemende krapte op het elektriciteitsnet?
De krapte op het elektriciteitsnet laat zien dat we in de verduurzaming van de energievoorziening op meerdere sporen moeten inzetten, waaronder groen gas. Dit is ook een reden dat het kabinet heeft besloten om in 2023 hekjes te introduceren in de SDE++. Daarnaast moeten bedrijven aan alle vereisten voldoen die bij een specifieke SDE++-categorie horen en aantonen dat hun project haalbaar is. Bij categorieën voor elektriciteitsproductie (zoals zon-PV en windenergie) moet een transportindicatie (van de netbeheerder) worden meegestuurd, waaruit moet blijken dat er transportcapaciteit (voor het terugleveren van elektriciteit op het elektriciteitsnet) beschikbaar is. Door toenemende krapte kunnen hierdoor minder zon-PV-projecten aan bod komen, wat ten goede kan komen aan andere technieken, waaronder groen gas. In de SDE++ 2022 is ten slotte een plafond voor hernieuwbare elektriciteit opgenomen en door de toevoeging van hekjes aan de SDE++ per 2023, verwacht ik dat de SDE++ de komende jaren een betere stimulans zal geven aan de productie van groen gas.
Kunt u een update geven van de uitwerking van de route voor bioLNG in de Regeling Energie Vervoer?
In de regeling Energie voor Vervoer zijn twee routes opgenomen ter stimulering van bioLNG: een fysieke en een vergroende route. Bij de fysieke bioLNG route moet er aangetoond worden dat de bioLNG direct uit groen gas is vervaardigd. Praktisch betekent dit dat er een duidelijke fysieke koppeling moet zijn tussen de locatie waar groen gas geproduceerd wordt en de locatie waar groen gas tot bioLNG vervloeid wordt. De vergroende bioLNG route houdt in dat een geleverde hoeveelheid LNG met garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare energiebronnen boekhoudkundig vergroend kan worden. Hierdoor wordt het mogelijk gemaakt om bioLNG te produceren op plekken waar geen sprake is van fysieke groen gas productie. Hier staat tegenover dat er ergens in Nederland groen gas geproduceerd moet zijn en geïnjecteerd moet worden in het gasnet. Bij de verdere ontwikkeling van deze routes in de regeling Energie voor Vervoer zal gemonitord worden op de samenhang en interactie met de bijmengverplichting groen gas (cf. de Kamerbrief over de bijmengverplichting d.d. 1 juli jl.)
Zijn er mogelijkheden bij u bekend om de productie van groen gas in 2025 al fors te verhogen zodat we onze afhankelijkheid van Russisch gas versneld afbouwen? Hoe gaat u dit faciliteren?
Een van de manieren om minder afhankelijk te zijn van Russisch gas is door in te zetten op duurzame gasvormige energiebronnen, waaronder groen gas. Zoals in de kamerbrief van 14 maart aangegeven (Kamerstuk 29 023, nr. 283) zet het kabinet in op een significante opschaling van de groen gas productie. De Nederlandse productieambities tellen op tot 2 miljard m3 groen gas in 2030. Deze opschaling is significant en vraagt versnelling op meerdere aspecten, zoals stimuleringsmaatregelen, grondstofbeschikbaarheid, ruimtelijke inpassing en innovatie (zoals vergassing). Het kabinet zal bij de uitwerking van deze maatregelen in het Programma Groen Gas zeker oog hebben voor de mogelijkheid om al richting 2025 de productie van groen gas te versnellen op basis van bestaande instrumenten als de SDE++, maar stelt ook vast dat het gezien de langjarige (ruimtelijke) procedures en ontwikkeltrajecten niet realistisch is een forse productieverhoging richting 2025 te verwachten.
Welke handvaten geeft RePowerEU aan Nederland om versneld aan de slag te gaan met groen gas?
RePowerEU geeft verschillende handvaten om versneld aan de gang te gaan met groen gas. Zo heeft de Commissie het doel gesteld om in 2030 35 miljard kubieke meter (bcm) groen gas te produceren2. In de RePowerEU mededeling van afgelopen mei3 beschrijft de Commissie in het actieplan Biomethaan verschillende maatregelen om het 35 bcm-doel te halen. In het actieplan wordt o.a. ingezet op het 1) ontwikkelen van een pan-Europees groen gas publiek-privaat partnerschap, 2) nationale groen gas strategieën en 3) verschillende specifieke inhoudelijke acties (o.a. versnellen van de vergunningsverlening, innovatie en gebruik EU-(landbouw)fondsen voor groen gas).
Het kabinet staat positief tegenover het Europese groen gas doel (zie Kamerstuk 22 112, nr. 3403) en de maatregelen in het actieplan Biomethaan. Nederland wacht verdere uitwerking van het plan af. Hierbij heb ik in het bijzonder aandacht voor de inhoudelijke maatregelen uit het actieplan, specifiek de maatregelen rondom vergunningen en EU fondsen. Ik kijk nu naar de verschillende nationale mogelijkheden om vergunningverlening en ruimtelijke inpassing te versnellen, zie ook mijn antwoord op vraag 6. Daarnaast kijkt het kabinet (in lijn met de aanbevelingen van de Commissie op het Nationaal Strategisch Plan4) nu reeds naar de mogelijkheden om via het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en Subsidiemodules Brongerichte Verduurzaming Stal- en managementmaatregelen de productie van groen gas te ondersteunen, in aanvulling op andere (nationale) regelingen.
Het laatste IPCC rapport en het 'besparingsplan aardgas' van de NVDE |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het laatste IPCC rapport en het «besparingsplan aardgas» van de NVDE, gepubliceerd op 2 maart?1
Ja.
Deelt u de bevindingen uit het IPCC rapport, te weten dat de bestaande infrastructuur voor fossiele brandstoffen meer CO2 equivalenten uitstoot (660Gt), dan het koolstofbudget dat nog resteert voordat de 1,5 graden wordt bereikt (500Gt)? Zo niet, waarom niet?
Ja, het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) geeft inderdaad aan dat de totale toekomstige CO2-uitstoot van bestaande fossiele infrastructuur (naast olie en gas ook gebruik van kolen) zonder CO2-maatregelen het resterende koolstofbudget voor 1,5 graden overstijgt (IPCC WGIII rapport, Summary for Policymakers, paragraaf B1.7).
Deelt u de mening dat de mogelijkheid tot het vervangen van Russisch gas via het loslaten van de maximale productiecapaciteit van 35 procent bij kolencentrales, het importeren van LNG en extra winning van (Gronings) gas en de plannen om nieuw gas te winnen op de Noordzee met Duitsland – waar op 1 juni de Nederlandse vergunning voor is afgegeven – haaks staat op de noodzaak om de bestaande infrastructuur voor fossiele brandstoffen sneller af te bouwen, zoals als noodzakelijk is aangekaart in het meest recente IPCC rapport? Zo ja, waarom heeft de Minister de vergunning afgegeven voor extra winning van aardgas in de Noordzee? Zo niet, graag een toelichting.
Nee. Het IPCC geeft aan voor beperking van de uitstoot van CO2 in lijn met de 1,5 graden op korte termijn, met name de mondiale uitfasering van het kolengebruik vergt. Dat is met het verbod op de inzet van kolen in de elektriciteitsvoorziening in 2030 voor Nederland reeds geborgd. Voor de uitfasering van het gebruik van olie en gas is meer tijd beschikbaar. De vervanging van Russisch gas vormt een grote uitdaging voor de Nederlandse energievoorzieningszekerheid. Het kabinet zet in op verschillende maatregelen om deze voorzieningszekerheid te waarborgen, met name voor huishoudens en vitale sectoren. Zij doet dit door het vullen van strategische gasvoorraden, het vergroten van de import van LNG, bevorderen van energiebesparing en door het maken van afspraken met bedrijven over productiebeperking bij eventuele acute tekorten. Het bevorderen van de lokale gasproductie in kleine velden vormt daar ook een onderdeel van. De inzet van lokale gasvoorraden kan de noodzaak en afhankelijkheid van de import van LNG en een toename van de inzet van kolen in de elektriciteitsproductie verminderen. Het kabinet blijft er de voorkeur aan geven gas te winnen uit de Nederlandse kleine velden op land en op zee, zolang en voor zover dit nodig is voor de Nederlandse gasvraag. Hierbij zal niet meer worden gewonnen dan nodig is voor de binnenlandse consumptie. Dit is beter voor het klimaat dan import van LNG en daarnaast remt productie in eigen land nieuwe importafhankelijkheid van andere landen. Nederland houdt daarbij vast aan zijn klimaatdoelen voor 2030 en eventuele extra emissies door de vervanging van Russisch gas, zoals het loslaten van de maximale productiecapaciteit van 35 procent bij kolencentrales, zullen worden gecompenseerd met extra maatregelen. De inzet van eigen gas ter vervanging van Russisch gas zal niets afdoen aan de ambitie van het kabinet om tot een energietransitie richting een klimaatneutrale energievoorziening te komen.
Kunt u een appreciatie geven van het besparingsplan aardgas van de NVDE?
Welke maatregelen ziet u als haalbaar om zo snel mogelijk uitvoering te geven aan het besparingsplan aardgas? Hoe voert u deze maatregelen op dit moment zo snel mogelijk uit?
Kunt u aangeven welke maatregelen, die onderdeel zijn van het besparingsplan aardgas, dit parlementaire jaar al zijn genomen?
Welke problemen zorgen er volgens u voor dat het besparingsplan aardgas niet kan worden uitgevoerd? Hoe bent u voornemens de obstakels zo snel mogelijk op te lossen?
Deelt de mening dat in uitvoering van het besparingsplan aardgas, gezien de huidige geopolitiek situatie, geen noodzaak bestaat voor het aanboren van nieuwe fossiele brandstoffen? Zo niet, kunt u uw standpunt toelichten?
Die mening deel ik niet. Ik ben eerder via de Kamerbrieven van 14 maart en 22 april (Kamerstuk 29 023, nrs. 283 en 302) uitgebreid ingegaan op de noodzaak en de maatregelen die nodig zijn voor de korte, middellange en lange termijn om het gasverbruik te reduceren. Daarbij heb ik ook het vergroten van het aanbod van andere fossiele bronnen genoemd (via extra LNG-importcapaciteit) om deels het gas uit Rusland te vervangen, naast het verhogen van de energie-efficiëntie en het versnellen van duurzame energieproductie.
De opslag van aardgascondensaat in Roodeschool |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «overlaadstation in Roodeschool verplaatsen» en het «ongevraagd advies omtrent vergunningsituatie Noordgastransport in Roodeschool» van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)?1
Ja, ik ken beide.
Erkent u dat de risico’s hoger zijn dan wettelijk toegestaan, zoals door SodM wordt geconcludeerd?
De activiteiten op deze locatie zijn vergund en kunnen in de toekomst alleen doorgaan als NGT de extra maatregelen en voorzieningen treft die ik zal opleggen als de activiteiten in hun huidige omvang op deze locatie worden gecontinueerd. Dit betreft dan technische maatregelen die nu de stand der techniek zijn en waarmee het huidige veiligheidsniveau verder verhoogd kan worden.
Op dit moment heeft SodM geconstateerd dat het voorgeschreven grindbed op de overslaglocatie Roodeschool niet goed onderhouden is. Het grindbed is voorgeschreven in huidige vergunning uit 2004. Dit raakt in hoofdzaak de veiligheid van de medewerkers van NGT zelf. De overslagactiviteiten van NGT zijn daarom stil gelegd tot het grindbed voldoet aan de eisen.
Op de locatie Roodeschool wordt door NGT aardgascondensaat in treinwagons gepompt. Het aardgas wordt per pijpleiding aangevoerd vanaf aangesloten platforms van verschillende operators op de Noordzee. Het komt ongeveer 6 kilometer ten noorden van Roodeschool bij Uithuizen aan land waar het gescheiden wordt vanwaar het aardgascondensaat per pijpleiding naar Roodeschool gaat. Op de locatie Roodeschool worden twee maal per week vijf treinwagons gevuld met aardgascondensaat en afgevoerd. Buiten deze handelingen vinden geen activiteiten plaats op de locatie Roodeschool. Het huidige activiteiten niveau ligt fors (80% tot 90%) lager dan in 2004 is vergund. Mogelijk dat nieuwe projecten, zoals de gaswinning boven Schiermonnikoog, over twee jaar tot een verhoging van het huidige activiteitenniveau kunnen leiden. Dit acht ik niet wenselijk en dus kijk ik naar actualisatie van de vergunning en mogelijke verplaatsing.
Het onderhoud van het spoor en de spoorwegvoorzieningen binnen de inrichting vallen onder verantwoordelijkheid van ProRail. Mijn verantwoordelijkheid ligt bij de beoordeling van de veiligheid van de inrichting en haar activiteiten. SodM en EZK zijn in 2021 begonnen met een traject om de actualiteit van alle milieuvergunningen te toetsen. Uit de eerste toetsingen blijkt dat in sommige gevallen een actualisatie noodzakelijk is maar er zijn geen acute risico’s geconstateerd.
Dit geldt ook voor de locatie Roodeschool. Er is geen sprake van een acute dreiging voor de omgeving, maar de vergunning moet wel worden geactualiseerd naar de huidige stand der techniek. Er zijn sinds zes jaar nieuwe rekenregels voor het bepalen van risicocontouren en daarnaast ook nieuwe technieken en regels. SodM heeft geconstateerd dat niet wordt voldaan aan de in de vergunning voorgeschreven voorzieningen. De toepassing van de nieuwe rekenregels op wat maximaal vergund is, geeft een andere uitkomst dan in 2004. De beperkte omvang van de huidige activiteiten en mogelijke maatregelen en voorzieningen moeten hierin nog wel worden meegenomen. De beperkte omvang van de huidige activiteiten geeft een lager risico. SodM, mijn ambtenaren en NGT zijn hierover nog in overleg. Het verschil in het risico dat is verbonden aan de omvang van de in 2004 vergunde activiteiten en het risico dat is verbonden aan de huidige activiteiten neem ik mee in mijn afwegingen bij het actualiseren van de vergunning en een eventuele verplaatsing.
Met het actualiseren van de vergunning zal ik nog voor het einde van het jaar, indien nodig, aan NGT nieuwe extra maatregelen en voorzieningen opleggen of de vergunning beperken waarmee een hoger veiligheidsniveau kan worden gerealiseerd. SodM kan in de tussentijd vanuit haar rol als toezichthouder passende maatregelen opleggen aan NGT. De beantwoording van deze vragen en de actualisatie en mogelijke verplaatsing zijn en worden afgestemd met SodM.
De omvang van de activiteiten zoals die in 2004 zijn vergund is niet meer wenselijk en zal vermoedelijk ook niet meer vergund kunnen worden. Los van de mogelijkheid om de vergunning te actualiseren heeft het mijn sterke voorkeur om de overslag van aardgascondensaat op een andere locatie dan Roodeschool te laten plaatsvinden.
Erkent u dat cruciale voorzieningen om de veiligheid te borgen ontbreken, zoals SodM op locatie heeft vastgesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u voorts de conclusie van SodM dat de berekening van de risicocontour zoals aangeleverd voor de vergunning niet correct is?
Zie antwoord vraag 2.
Neemt u de conclusie van SodM over dat de huidige activiteiten op de huidige locatie niet vergunbaar zijn?
Ik heb kennis genomen van het advies van SodM, waarin zij stelt dat zij er op dit moment van uitgaan dat de in 2004 vergunde activiteiten op deze locatie niet vergunbaar zijn. Om die reden geeft SodM mij in overweging om het gesprek met NGT te openen over een bedrijfsverplaatsing binnen een afzienbare periode. Daarnaast adviseert SodM mij de vergunning zo snel mogelijk te actualiseren. Beide adviezen neem ik over. Op dit moment wordt overigens slechts 10% tot 20% van de vergunde activiteiten benut. Hierdoor is er geen sprake van een onveilige situatie. Zie ook het antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Gaat u zorgen dat het de opslag van aardgascondensaat in Roodeschool zo snel mogelijk stopt? Welke stappen gaat u daar op welke termijn voor zetten?
De activiteiten in hun huidige omvang in Roodeschool kunnen in de toekomst alleen worden voortgezet indien NGT extra maatregelen treft zoals een dampretoursysteem. Het heeft echter mijn sterke voorkeur de activiteiten te verplaatsen. Op dit moment wordt er een aantal projecten op de Noordzee gestart die binnen twee jaar mogelijk ook gebruik wil maken van Roodeschool. Dit vind ik ongewenst, los van de vraag of het past. Enkele jaren geleden waren er ook al plannen om de activiteiten te verplaatsen. Mijn ambtenaren hebben de eerste gesprekken met gemeente, provincie en NGT al gevoerd. Ook ikzelf ben in gesprek geweest met de gemeente over mogelijke scenario’s. De verschillende scenario’s voor verplaatsing zullen worden uitgewerkt en er zal gekeken worden wat het meest kansrijk en wenselijk is. Ik zal u hierover na het zomerreces verder informeren. NGT heeft als zelfstandig bedrijf en vergunninghouder een eigen verantwoordelijkheid bij het bepalen van haar keuze.
In antwoord op kamervragen van het lid Beckerman over de overslag van aardgascondensaat in Roodeschool (Aanhangsel handelingen II 2021/22, nr. 2515) gaf u aan dat: «de risico’s binnen de wettelijke normen vallen zodat ik een verplaatsing niet kan afdwingen», heeft u nu dit niet waar blijkt te zijn wel wettelijke mogelijkheden om deze verplaatsing af te dwingen?
Op basis van het recente onderzoek naar de actualiteit van de vergunning uit 2004 is geconstateerd dat het risico op de locatie Roodeschool verder verkleind kan en moet worden door maatregelen en voorzieningen die destijds nog niet gangbaar waren. Deze maatregelen zijn voorwaardelijk voor NGT om de activiteiten te kunnen continueren op de huidige locatie. Ik zal mij inspannen om NGT te overtuigen dat het vanuit maatschappelijk oogpunt wenselijker is om de activiteiten te verplaatsen naar een locatie die daarvoor meer geschikt is.
Hoe gaat u zorgen dat de communicatie met omwonenden over dit rapport en de vervolgstappen goed verloopt?
Ik heb inmiddels zelf kort gesproken met inwoners uit Roodeschool en bestuurders van de gemeente. Mijn ambtenaren hebben dit ook gedaan. Ambtenaren van het Staatstoezicht op de Mijnen hebben de conclusies van het toezicht toegelicht aan de bewoners. Mijn ambtenaren zullen de contacten met de bewoners verder onderhouden. De komende tijd zullen er gesprekken worden gevoerd over de toekomst van de activiteiten van NGT in Roodeschool. De bewoners zullen tijdig worden geïnformeerd over vervolgstappen in dit traject.
Hoe gaat u zorgen dat financiën geen probleem of vertragende factor worden bij het verplaatsen van deze opslag?
De uitwerking van de verschillende scenario’s zal in eerste instantie worden gebaseerd op veiligheid en ruimtelijke inpassing. In alle scenario’s zal NGT een deel van de kosten moeten dragen.
Dit SodM advies komt voort uit het «inhaalprogramma milieuvergunningen», welke andere vergunningen zijn en worden hiervoor onderzocht?
Het «inhaalprogramma milieuvergunningen» betreft een gezamenlijk project van het Ministerie van EZK en SodM om de gezamenlijke kennis op het vlak van het thema «Milieu» voor vergunningverlening en toezicht en handhaving een kwaliteitsimpuls te geven. Het is in 2021 gestart. Een groot deel van dit traject is het screenen van alle afgegeven milieuvergunningen. Dit traject is nog niet afgerond. Het gaat om ongeveer 750 vergunningen die zullen worden gescreend. Op basis van een eerste analyse door de ambtenaren van EZK en SodM zijn de omgevingsvergunningen en mijnbouwmilieuvergunningen voor een aantal locaties gescreend. SodM heeft deze locaties verscherpt gecontroleerd. Daarbij zijn bij Roodeschool diverse overtredingen aangetroffen, waaronder het achterstalligonderhoud aan het grindbed, geen acuut gevaarlijke situaties aangetroffen en was de feitelijke situatie ter plaatse in lijn met de beschrijvingen van de activiteiten en de installaties in de milieuvergunningen. Wel is duidelijk geworden dat verschillende milieuvergunningen, waaronder die van Roodeschool, moeten worden geactualiseerd om te voldoen aan meer recente wet- en regelgeving. Verder zullen ook alle afgegeven omgevingsvergunningen en mijnbouwmilieuvergunningen voor alle mijnbouwlocaties doorgelicht gaan worden. Deze twee trajecten zullen de komende jaren zijn beslag krijgen.
Kunnen omwonenden met zorgen ook op verzoek door SodM de vergunning laten onderzoeken?
De vergunning voor de inrichting in Roodeschool is inmiddels doorgelicht en de bewoners zijn hierover al geïnformeerd. Op basis van de omvang van de vergunde activiteiten, het type vergunning en de locatie wordt een selectie gemaakt van welke vergunningen wanneer worden doorgelicht.
SodM houdt toezicht op alle mijnbouwlocaties. Daarvoor maakt zij gebruik van de geldende vergunningen. Er wordt gecontroleerd of aan de vergunning wordt voldaan en of de situatie ter plaatse aanleiding geeft tot het aanpassen van de vergunning. SodM adviseert mij verder over alle vergunningaanvragen waar ik een besluit op moet nemen.
SodM houdt toezicht op de veilige werking van alle mijnbouwlocaties en installaties. Indien er zorgen zijn kan SodM indien nodig vanuit haar toezichthoudende rol des gevraagd duidelijkheid verschaffen over de zorgen van omwonenden. De feitelijke veiligheidssituatie is daarbij bepalend en indien nodig kan ik de vergunning aanpassen. Gezien het grote aantal vergunningen is het efficiënter dat de screening wordt gedaan op basis van de programmatische aanpak die door EZK en SodM is gemaakt.
Kunt u deze kamervragen met spoed beantwoorden zodat omwonenden niet nog langer in onveilige omstandigheden zitten?
Ja.
Het bericht 'Energieleveranciers moeten btw-verlaging direct doorberekenen' |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Deelt u de mening dat de btw-verlaging energiegebruikers moet ontlasten en dat energieaanbieders dit niet voor zichzelf dienen te houden?1
Het kabinet deelt het streven dat de belastingverlaging van de btw volledig ten goede komt aan de eindgebruiker.
Erkent u dat het feit dat bij de meeste energieleveranciers klanten zelf in actie moeten komen om te profiteren van de btw-verlaging, de effectiviteit en de doelmatigheid van de btw-verlaging ondermijnt?
Energieleveranciers hebben via Energie-Nederland uitgesproken zich maximaal in te spannen om de btw-verlaging al in 2022 (in meerdere of mindere mate) voor consumenten zichtbaar te maken in hun maandelijkse voorschotten. Voorschotbedragen moeten zo goed mogelijk aansluiten op het eindbedrag op de jaarnota. Het doel daarvan is om consumenten bij de (jaar)afrekening zo min mogelijk bij -of terug te laten betalen. Consumenten worden goed geïnformeerd of hun voorschotbedrag past bij het actuele energieverbruik en de actuele energietarieven. Zij ontvangen adviezen voor eventuele aanpassing van het voorschotbedrag (naar boven of naar beneden). De (stijging van de) energierekening over de tweede helft van 2022 wordt bij de eindafrekening wel degelijk gedempt ook als de maandelijkse voorschotten in 2022 niet omlaag worden aangepast. Het breed verlagen van voorschotten is onwenselijk. Met name omdat de groep en de bedragen die consumenten moeten bijbetalen groter worden. Zeker omdat er momenteel meer consumenten zijn wier voorschotbedragen al te laag zijn als gevolg van de stijgende energietarieven.
De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst heeft hier op 29 juni met Energie-Nederland over gesproken. Daarmee is de motie van het lid Van Baarle2 afgedaan.
Begrijpt u dat vanwege de extra administratie en de angst voor een naheffing en de extra administratie veel mensen terughoudend zullen zijn met het terugvragen van hun geld en juist veel huishoudens die de btw-verlaging erg goed kunnen gebruiken hierdoor niet bereikt worden door de regeling?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om energieleveranciers te verplichten om het voorschot direct door te berekenen aan hun klanten zodat huishoudens ook daadwerkelijk wat hebben aan de btw-verlaging?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de winst is voor energieleveranciers om de verlaging van de btw niet automatisch toe te passen voor de gebruikers?
Het niet op eigen initiatief aanpassen van de voorschotten door de energiebedrijven levert hoogstens een cashflow-voordeel op omdat de energiebedrijven hebben aangegeven dat verrekening van de btw-verlaging wordt meegenomen in de eindnota’s. Daarnaast is het denkbaar dat energiebedrijven vanuit een prudentieoogpunt voorkeur geven aan een naar boven afgerond voorschot. Op die manier worden in enige mate de risico’s afgedekt die sterk stijgende energieprijzen in een dynamische markt met mogelijk te lage voorschotten oproepen. De (stijging van de) energierekening over de tweede helft van 2022 wordt bij de eindafrekening wel degelijk gedempt ook als de maandelijkse voorschotten in 2022 niet omlaag worden aangepast.
Wat is er gekomen uit uw toegezegde contact met energiebedrijven over hun (coulante) omgang met klanten met betalingsproblemen?
Het kabinet heeft regelmatig contact met de energieleveranciers. Tijdens deze gesprekken wordt ook stevig de maatschappelijke rol die energieleveranciers hebben om huishoudens te ondersteunen bij de hoge energierekening besproken, bijvoorbeeld middels informatievoorziening, energiecoaches en vroegsignalering van betalingsproblemen. Daarbij is het belangrijk dat energieleveranciers goede voorlichting geven over prijzen en contracten.
Net als het kabinet nemen de energieleveranciers de situatie zeer serieus. De energieleveranciers geven aan dat ze actief consumenten benaderen over de problematiek, signaleren vroegtijdig wanneer er betalingsproblemen kunnen ontstaan en werken samen met o.a. gemeenten om oplossingen te bieden.
Zo geven leveranciers aan dat ze hun klanten onder andere actief wijzen op het wijzigen van de voorschotten om een betalingsachterstand en hoge eindafrekening te voorkomen of om bijvoorbeeld de btw-verlaging per 1 juli te verwerken. Daarnaast geven leveranciers aan dat ze klanten wijzen op betalingsregelingen en schuldhulpverlening, om een oplossing te bieden bij betalingsachterstanden. Ook werken leveranciers mee aan het tot stand brengen van schuldhulpregelingen en geven leveranciers de gemeente een signaal wanneer hun eigen inspanningen, zoals persoonlijk contact zoeken en een betalingsregeling aanbieden, de betalingsachterstanden niet oplossen.
Het kabinet blijft in gesprek met een aantal energieleveranciers om betalingsproblemen als gevolg van de gestegen energierekening zo veel mogelijk te voorkomen. In de Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden, waar de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen uw Kamer voor de zomer over informeert, wordt de samenwerking met de energieleveranciers ook benoemd.
Is bekend hoeveel inwoners hun rekening niet meer kunnen betalen en een achterstand of zelfs een afsluiting hebben gekregen in 2021 en 2022? Kunt u dit uit (laten) zoeken?
Uit navraag bij de netbeheerders volgt dat het aantal afsluitingen in 2022 toeneemt ten opzichte van de jaren 2021 en 2020. De afgelopen twee jaar zijn minder mensen afgesloten vanwege de coronacrisis, recent zien netbeheerders de getallen weer toenemen. Betalingsproblemen zijn een belangrijke reden voor het beëindigen van het contract door de leveranciers. De energieleveranciers hebben aangegeven niet over exacte getallen over het aantal klanten met betalingsachterstanden te beschikken. Wel zien zij de aantallen op dit moment langzaam toenemen door de hoge energieprijzen. Om te voorkomen dat mensen in de betalingsproblemen komen bieden energieleveranciers daarom ruimere betaalregelingen en maatwerk voor klanten aan.
Zoals eerder genoemd is het kabinet in gesprek met een aantal energieleveranciers om betalingsproblemen als gevolg van de gestegen energierekening zoveel mogelijk te voorkomen. In de Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden, waar de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen uw Kamer voor de zomer over informeert, wordt de samenwerking met de energieleveranciers ook benoemd.
De huidige situatie omtrent de kolencentrales. |
|
Henri Bontenbal (CDA), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Klopt het dat Nederland tot nu toe zo’n 1 miljard kubieke meter gas extra heeft gebruikt dit jaar als gevolg van de 35%-maatregel op kolencentrales? Zo nee, hoeveel gas extra dan wel?
De productiebeperking in kolencentrales leidt tot meer productie door gasgestookte centrales. Het weggevallen elektriciteitsaanbod moet immers worden opgevangen door andere productiebronnen. Er wordt op jaarbasis naar verwachting tussen de 2,5 en 3 miljard m3 (bcm) gas in Nederland extra verbruikt als gevolg van de productiebeperking wanneer Nederlandse gascentrales het weggevallen aanbod volledig overnemen en er geen extra import is. Het is niet te zeggen wat het extra gasverbruik op jaarbasis exact is, omdat dit afhankelijk is van de inschatting hoeveel de kolencentrales zouden draaien zonder de productiebeperking en de mate van extra import.
Een inschatting van het extra gasverbruik in de eerste vijf maanden is daarnaast afhankelijk in hoeverre de centrales deze maanden minder hebben gedraaid. Met name Uniper en RWE hebben als gevolg van de maatregel minder productie geleverd, Onyx heeft juist relatief veel geproduceerd en kiest er daarmee voor met name in de tweede helft van het jaar minder te leveren. Het getal van zo’n 1 bcm extra gasverbruik in de eerste vijf maanden van het jaar komt overeen met de schatting van tussen de 2,5 en 3 bcm op jaarbasis.
Stel dat het gasverbruik onder vraag 1 gebruikt was om de gasopslagen te vullen, hoeveel procent waren onze gasopslagen dan ongeveer meer gevuld dan nu?
De totale omvang van de Nederlandse gasopslagen is 14 bcm. Wanneer er 1 bcm extra gas in de bergingen zou zijn opgeslagen leidt dit tot een verhoging van 7,1 procentpunt in de vulgraad van de gasopslagen.
Marktpartijen vullen de bergingen en de prijs van gas is primair bepalend voor de stimulans om te vullen. Er kan dus niet worden gesteld dat verminderd gasverbruik in de elektriciteitssector automatisch leidt tot een evenredige extra vulling van de gasopslagen.
Hoeveel euro verwacht u dit jaar te moeten betalen aan nadeelcompensatie aan de kolencentrales? En met deze prijzen, wat verwacht u dat u de komende twee jaar zal moeten betalen?
Zoals vastgelegd in het besluit wordt de nadeelcompensatie berekend door gebruik te maken van één peildatum en wordt het bedrag in één keer voor de drie jaren tezamen vastgesteld. De peildatum die is gehanteerd is de datum van de dag voor publicatie in het Staatsblad. Dit is 21 december 2021. Zoals toegezegd kom ik voor de zomer met een brief over kolen. Onderdeel hiervan zal zijn de nadeelcompensatie in het kader van de productiebeperking.
In hoeveel jaar tijd is het naar schatting technisch mogelijk om CCS te installeren op kolencentrales, ervan uitgaande dat er een buisleiding ligt die CO2 kan vervoeren?
Dit is afhankelijk van de technische details en de grootte van de CO2 afvanginstallatie. In de plannen voor het stopgezette ROAD Project werd gerekend met een bouwtijd van 3 jaar voor de CO2 afvanginstallatie bij de elektriciteitscentrale Maasvlakte Power Plant 3 (MPP3) (Read et al., 2014)1. In dit geval zou de CO2-afvanginstallatie toegepast worden op ongeveer een kwart van de totale capaciteit van de kolencentrale. De bouwtijd om CO2-afvang toe te passen op een installatie met grotere capaciteit zou dus mogelijk langer kunnen zijn. Daarnaast zal ook rekening gehouden moeten worden met de tijd die nodig is voor de vergunningverlening voor de afvanginstallatie.
Wat is de schatting van de kosten van het installeren van CCS op alle kolencentrales in Nederland en hoe verhoudt dat zich tot de te betalen nadeelcompensatie de komende drie jaar zoals aangegeven onder vraag 3?
Net als bij de vraag hierboven hangt het antwoord sterk af van de details en de grootte van de CO2 afvanginstallatie. Verder zijn mij geen algemene kostenramingen bekend die rekening houden met de recente gevolgen van inflatie en gestegen materiaalkosten. Om nogmaals het voorbeeld van het Maasvlakte CCS project te gebruiken dat in het antwoord op vraag 4 gebruikt wordt, werd er in 2012 een investeringsuitgave van € 417 miljoen, met jaarlijkse operationele kosten van € 226 miljoen aangegeven (Bijkerk, M., 2012)2. Dit betreft een demonstratie-installatie van 250 megawatt (~1.1 megaton CO2 afgevangen per jaar). De werkelijke kosten voor het afvangen van CO2 van een hele kolencentrale zullen naar verwachting veel hoger zijn.
Welke andere toepassingen ziet u voor de kolencentrales?
Zoals aangegeven in de memorie van toelichting bij de Wet verbod op kolen is het aan de bedrijven zelf een businesscase te maken als zij willen overschakelen op andere brandstoffen. Andere brandstoffen die exploitanten kunnen gebruiken voor de exploitatie van hun centrale zijn bijvoorbeeld biomassa, biobrandstoffen, hernieuwbare gassen, ammoniak, afvalstoffen, ijzerpoeder en waterstof.
Klopt het dat Nederland met de huidige hoge gasprijzen de Urgenda-doelen dit jaar naar verwachting zal halen? Zo nee, hoeveel zal dit naar uw schatting schelen?
De uitstoot in 2021 was op basis van voorlopige cijfers van het CBS 23,9% lager dan in 1990. Dat is ruim 2 Mton hoger dan benodigde om 25% emissiereductie te realiseren, voortvloeiend uit het Urgenda-vonnis. De uitstoot in 2022 is door het warme voorjaar en de hoge gasprijzen fors lager dan in dezelfde periode vorig jaar. Volgens het CBS was het gasverbruik in de maanden januari, februari en maart van dit jaar ca. 3,7 miljard m3 lager dan in 2021 en steeg de inzet van kolen in beperkte mate3. Dit komt overeen met een lagere uitstoot van ca. 6 Mton4 De voorlopige emissiecijfers van het CBS voor Q1 2022 worden halverwege juni verwacht. In deze cijfers wordt naast gasverbruik ook andere factoren meegenomen zoals wegverkeer en ontwikkeling van overige broeikasgassen. De uiteindelijke uitstoot voor het hele kalenderjaar 2022 is afhankelijk van temperatuur (warm/koud najaar) en ontwikkeling van energieprijzen, maar door de ontwikkelingen dit voorjaar wordt het steeds waarschijnlijker dat het kabinet in 2022 aan het Urgenda-vonnis gaat voldoen. Door de invloed van deze externe factoren op de jaarlijkse uitstoot blijft het de komende jaren onzeker of het Urgenda-doel wordt behaald, al neemt deze onzekerheid richting 2025 steeds verder af.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat op 9 juni 2022?
Ja.
De UNESCO-brief over gaswinning in het Waddengebied |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Kunt u nader duiden hoe u de conclusie van International Union for Conservation of Nature and Natural Resources (IUCN) en UNESCO leest dat zij niet overtuigd zijn dat de mijnbouw onder de Waddenzee zo weinig impact zal hebben op de «Outstanding Universal Values» als het Nederlandse kabinet nu doet voorkomen?1
Ik lees in de reactie van IUCN en UNESCO een aantal inhoudelijke zorgpunten die ook door andere partijen in de inspraakfase op de ontwerpbesluiten bij mij onder de aandacht zijn gebracht. Daarnaast lees ik een wens om meer informatie te ontvangen en ik lees een principieel standpunt ten aanzien van gaswinning in de buurt van Werelderfgoed. In mijn reactie richting IUCN ga ik inhoudelijk in op deze punten. Die reactie is ook met de Kamer gedeeld als bijlage bij de brief van 20 mei (Kamerstuk 33 529, nr. 1027). In die brief geeft de Nederlandse regering aan dat IUCN de vertaalde milieueffectrapportage nog zal ontvangen. Inhoudelijke zorgpunten van de IUCN zullen worden meegenomen bij het opstellen van de definitieve besluiten.
Kunt u aangeven wat de belangrijkste juridische verplichtingen zijn die Nederland heeft op grond van het Werelderfgoedverdrag en deze toespitsen op het behoud van de Waddenzee als Werelderfgoed?
Elk Werelderfgoed vertelt het verhaal over haar uitzonderlijke, universele waarde. Deze Werelderfgoederen zijn niet alleen uniek en onvervangbaar in Nederland, maar in de wereld. Met ondertekening van het Werelderfgoedverdrag heeft Nederland zich onder andere verplicht tot het beschermen en beheren van Werelderfgoederen op zijn grondgebied, waaronder de Waddenzee, met als doel behoud of versterking van de Uitzonderlijk Universele Waarde.
De Waddenzee is in 2009 door UNESCO op basis van het Nederlandse beschermingsregime opgenomen op de Werelderfgoedlijst. Met dit beschermingsregime wordt de Uitzonderlijke Universele Waarde adequaat beschermd. Dat betekent in de Nederlandse praktijk dat onder andere via de Mijnbouwwet, de Wet natuurbescherming, het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, en het beleid uit de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt geborgd dat er geen schade optreedt aan de natuur in de Waddenzee.
Kunt u aangeven op welke manier deze juridische verplichting uit het UNESCO Werelderfgoedverdrag door het kabinet in de Rijks-coördinatie Regeling werden meegewogen in het verlenen van een concept-vergunning voor nieuwe gaswinning onder de Waddenzee?
De verplichtingen als gevolg van de erkenning als Werelderfgoed zijn geborgd doordat de initiatiefnemer een vergunning in overeenstemming met de eisen uit de Wet natuurbescherming heeft moeten aanvragen voordat de activiteit kan worden uitgevoerd. Het ontwerp van deze vergunning is ter inzage gelegd. De vergunning kan alleen worden verleend als zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van de Waddenzee niet worden aangetast. Daarover mag geen redelijke wetenschappelijke twijfel bestaan.
Kunt u aangeven of de juridische verplichtingen op grond van het Werelderfgoedverdrag een bevestiging dan wel versterking zijn van de eerdere juridische analyse over gaswinning onder de Waddenzee die in opdracht van de Tweede Kamer werd gemaakt en bevestigd werd door de landsadvocaat?2
De aanwijzing van de Waddenzee als Werelderfgoed in 2009 was een erkenning van de uitzonderlijke universele waarde van de Waddenzee en een bevestiging van de adequate werking van het Nederlandse regime voor de bescherming van deze waarde. In de eerdere juridische analyses is ook binnen de context van dit beschermingsregime gekeken naar de aangevraagde vergunning. Het Werelderfgoedverdrag biedt dus geen aanvullende informatie.
Hoe gaat u de juridische verplichtingen op grond van het Werelderfgoedverdrag nakomen bij uw oordeel over de aanvraag die de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) voor gaswinning uit de Waddenzee heeft ingediend?
Ik kom de verplichtingen na door te toetsen of met zekerheid schade aan de natuur kan worden uitgesloten. Ik weeg in dat kader nu alle ingediende zienswijzen inhoudelijk af conform de daartoe vastgestelde besluitvormingsprocedures. Inhoudelijke zorgpunten van UNESCO en IUCN op dat punt, zal ik betrekken bij de definitieve besluiten.
Deelt u de mening dat deze conclusie van IUCN en UNESCO aantoont dat er redelijke wetenschappelijke twijfel bestaat over de impact van dit project op de natuurwaarden in de Wadden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet dit met de vergunningverlening?
Ik wil niet vooruitlopen op het definitieve besluit op de aanvraag voor een Wet natuurbescherming vergunning ten aanzien van de voorgenomen gaswinning Ternaard. Dat besluitvormingsproces is immers nog gaande.
Bent u bereid om voor de zomer uw voorstellen aan de Tweede Kamer te sturen voor een verbod op nieuwe vergunningen voor gaswinning onder de Waddenzee?
De contourennota waarin de Staatssecretaris Mijnbouw ingaat op zijn voorstel voor de aanpassing van de Mijnbouwwet, zal spoedig naar de Kamer worden gestuurd. Voor de zomer is helaas niet haalbaar.
Op welke manier heeft het oordeel van UNESCO en IUCN invloed op de keuzes die het kabinet zal maken in het nieuwe beleidskader voor de bescherming van de Waddenzee als uniek natuurgebied en UNESCO Werelderfgoed?
Het streven was om uw Kamer voor de zomer te informeren over de hoofdlijnen van het Beleidskader Natuur Waddenzee. Ik ben hierover nog in gesprek met de partijen in het Waddengebied. Ik verwacht uw kamer in het najaar over de hoofdlijnen te kunnen informeren. Het oordeel van UNESCO en IUCN bevestigt de grote waarde van de Waddenzee als uniek natuurgebied en de daartoe vereiste juiste bescherming. Ik zie de reactie van UNESCO dus vooral als ondersteunend in de noodzaak tot een ambitieus Beleidskader Natuur Waddenzee.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Mijnbouw op 2 juni 2022?
De vragen zijn op zo kort mogelijke termijn beantwoord.
Overlast door transformatorstation TenneT in Krimpen a/d IJssel |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Herinnert u zich het bericht «Krimpenaren Kees en Peter worden gék van de herrie door transformator: «Dit raakt honderden mensen»»1?
Ja.
Klopt het dat er twee beoogde locaties zijn voor het te vernieuwen transformatorstation bij het 380 kV hoogspanningsstation Krimpen a/d IJssel, een belangrijk knooppunt in het elektriciteitsnetwerk in Nederland, te weten aan de zuidzijde (langs een groenstrook) en aan de noordzijde (nabij een woonwijk)?
Na contact met de gemeente en TenneT kan ik uw Kamer melden dat het de vervanging betreft van één van de drie transformatoren op het station, die aan het eind van zijn levensduur is. Er is geen sprake van een vernieuwing van het gehele station. De ruimtelijke inpassing hiervan gebeurt door de gemeente, die de door TenneT ingediende vergunningsaanvraag beoordeelt. TenneT geeft aan dat de nieuwe transformator niet geplaatst kan worden op de plek van de oude transformator. Tijdens de bouw van de nieuwe transformator moet de oude transformator in bedrijf blijven.
Voor de nieuw te plaatsen transformator zijn twee locaties onderzocht. Eén locatie ligt ten zuiden van het bestaande TenneT hoogspanningsstation, binnen de bestemming «recreatie». De tweede locatie is gelegen aan de noordzijde op het bestaande hoogspanningsstation, binnen de bestemming «bedrijf – nutsbedrijf».
Klopt het dat TenneT van plan is het transformatorstation aan de noordzijde te plaatsen, ondanks toenemende zorgen over geluidsoverlast?
TenneT heeft een vergunningaanvraag bij de gemeente ingediend voor de vervanging van de oude transformator, waarbij de nieuwe transformator inderdaad aan de noordzijde op het eigen terrein wordt geplaatst. De beoordeling van de vergunningaanvraag is een gemeentelijke kwestie.
Wat zijn de redenen voor TenneT om ondanks deze klachten, het transformatorstation toch aan de noordzijde te plaatsen? In hoeverre spelen financiële overwegingen bij dit besluit een rol en hoe wordt dit afgewogen tegen de belangen van omwonenden en draagvlak onder hen?
TenneT heeft bij de aanvraag voor de vergunning voor de vervanging van de transformator de keuze voor de locatie aan de noordzijde onderbouwd. TenneT geeft daarbij aan dat de nieuwe transformator aanzienlijk minder geluid maakt dan de oude transformator. De nieuwe transformator wordt daarnaast, mede in het verlengde van eerder gevoerde gesprekken door TenneT met omwonenden en de milieudienst over de ervaren geluidshinder, voorzien van een geluidhuis, wat betekent dat hij tussen vier geluidwerende wanden en onder een dak staat. Dit geluidhuis zorgt voor een verdere vermindering van het geluid bij de bron. Ook verwijdert TenneT een condensatorbank, een andere geluidsbron. De geluidonderzoeken geven aan dat de nieuwe transformator, ondanks dat hij dichter bij de woningen komt te staan, voor een substantiële afname van geluidniveau bij de woningen zal zorgen. In het kader van de vergunningverlening zal de gemeente hierop toetsen en handhaven.
Daarnaast voert TenneT nog onderstaande redenen aan om voor een locatie aan de noordzijde te kiezen:
Binnen de huidige inrichting van het bestaande station is ruimte om de oude transformator te vervangen voor een nieuwe transformator. Hierdoor hoeft er geen uitbreiding van het station plaats te vinden ten koste van recreatiegebied. Dit zou het verlies van struiken en ander groen, wateroppervlak en recreatiegebied op deze locatie tot gevolg hebben.
De geluidsbelasting bij de woningen voldoet in alle gevallen aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder, ook wanneer gerekend wordt met een toeslag voor het tonale karakter van het geluid.
TenneT moet iedere investering maatschappelijk kunnen verantwoorden. De extra investeringen om de transformator aan de zuidzijde te plaatsen zijn groot. Nut en noodzaak van die kosten kunnen niet worden aangetoond, omdat realisatie aan de noordzijde voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.
Zoals uit het antwoord op vraag 3 al volgt, is de beoordeling van de vergunningsaanvraag een gemeentelijke kwestie en is het dus aan de gemeente Krimpen aan den IJssel om te beoordelen of er sprake is van goede of aanvaardbare onderbouwing en ruimtelijke ordening.
Is er door TenneT onderzocht of de plaatsing van het zuidelijke station mogelijk gemaakt kan worden met behulp van cofinanciering, bijvoorbeeld door de gemeente, én met een blik op de langere termijn waarin verdere uitbreiding van dit belangrijke hoogspanningsstation niet ondenkbaar is?
Nee, cofinanciering is door TenneT in deze situatie niet onderzocht. TenneT kan de vervanging van de transformator realiseren op eigen terrein, binnen de bestaande bestemming «bedrijf – nutsbedrijf». Na de vervanging van de oude transformator en het verwijderen van een condensatorbank ontstaat binnen het eigen terrein van TenneT ruimte voor mogelijke toekomstige vervangingen of andere ontwikkelingen.
Sinds 2020 publiceert TenneT tweejaarlijks investeringsplannen voor het Net op land en voor het Net op zee, steeds met een zichttermijn van tien jaar. Grondslag hiervoor is artikel 21 van de Elektriciteitswet. Begin 2022 heeft TenneT het Investeringsplan Net op land voor de zichtperiode 2022 tot en met 20312 in concept openbaar gemaakt. In juli 2022 volgt de definitieve versie. Op dit moment zijn er volgens TenneT geen uitbreidingsplannen voor het hoogspanningsstation in Krimpen aan den IJssel hierin opgenomen, die niet binnen het eigen terrein passen.
Wat zijn de richtlijnen qua afstand ten opzichte van bewoond gebied voor nieuw te plaatsen transformatorstations?
In de handreiking «Bedrijven en Milieuzonering» van de VNG zijn richtafstanden genoemd. Voor het hoogspanningsstation van TenneT is de richtafstand 500 meter. Dit betreft een richtafstand, waar gemotiveerd van kan worden afgeweken. Bij de vergunningaanvraag van TenneT is een motivering bijgevoegd, om aan te tonen dat in de nieuwe situatie wordt voldaan aan de eisen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het is aan de gemeente om hierover te oordelen.
Kunt u een aangeven, vanwege einde technische levensduur en gelet op de voortgaande elektrificatie van industrie, mobiliteit en gebouwde omgeving, hoeveel transformatorstations TenneT tot 2030 moet vernieuwen en toevoegen?
De komende jaren worden meer dan 150 bestaande hoogspanningsstations vernieuwd of aangepast. Er moeten tientallen nieuwe stations gebouwd worden en nieuwe verbindingen (zowel boven als onder de grond) aangelegd worden. Circa 60% daarvan is nodig voor uitbreiding van het net als gevolg van de groeiende vraag naar transportcapaciteit. Het resterend deel betreft vervangingsinvesteringen en overige investeringen.
In het eerder (bij vraag3 genoemde Investeringsplan Net op land voor de zichtperiode 2022 tot en met 2031 beschrijft en onderbouwt TenneT – met de kennis van nu – alle voorziene investeringen voor die periode.
Wat kunt u vanuit uw rol als (coördinerend) bewindspersoon voor Klimaat en Energie doen om te bevorderen dat TenneT bij alle investeringen die nodig zijn bij de verzwaring van de netcapaciteit, toekomstvast investeert en daarbij rekening houdt met de belangen van omwonenden en draagvlak onder hen?
In de antwoorden op vragen 5 en 7 verwees ik al naar de investeringsplannen van TenneT. Deze investeringsplannen worden getoetst door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Het streven van de toetsing door mijn ministerie is om na te gaan of TenneT «toekomstvast» investeert en in redelijkheid de ontwikkelingen op de energiemarkt in voldoende mate heeft meegenomen in de investeringsplannen.
Participatie van alle belanghebbenden is in mijn ogen een voorwaarde voor een goede ruimtelijke inpassing van energie infrastructuur projecten en vloeit ook voort uit de wettelijke vereisten. Bij projecten met TenneT die vallen onder de Rijkscoördinatieregeling betrekken we gezamenlijk alle belanghebbenden in een zo vroeg mogelijk stadium. Dit leidt tot een beter begrip en het tijdig inzicht krijgen in belangen. Zowel ikzelf als TenneT zijn ervan overtuigd dat een dergelijk zorgvuldig en transparant proces een goede ruimtelijke inpassing bevordert en in de regel later in de procedure ook versnelling oplevert. Daarmee anticiperen we gezamenlijk ook op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Wilt u bevorderen dat staatsdeelneming TenneT welwillend en transparant met omwonenden én gemeenten in gesprek gaat en naar hen luistert bij investeringen in vervanging en uitbreiding, met de bereidheid extra stappen te zetten vanuit maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef richting omwonenden en gemeenten, wetend dat TenneT «groot» is en de belanghebbenden veelal «klein? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Terugtrekking uit het Energiehandvestverdrag |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Erkent u dat het Energiehandvestverdrag in strijd is met het Parijsakkoord? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ja. De visie van de EU en van Nederland is dat het huidige ECT onvoldoende in lijn is met het Akkoord van Parijs. Voor de EU is een van de belangrijkste doelstellingen van de moderniseringsonderhandelingen om het ECT in lijn te brengen met het Akkoord van Parijs. De EU stelt voor dit te doen door o.a. investeringsbescherming in fossiele brandstoffenprojecten uit te sluiten, investeringen in hernieuwbare energie verder te stimuleren, de afspraken onder het Akkoord van Parijs en andere verdragen te herbevestigen onder het ECT, en nieuwe afspraken op te nemen over duurzaamheid.
Klopt het dat Nederland met een aantal andere landen aan het onderzoeken is om zich terug te trekken uit het Energiehandvestverdrag omdat de herziening daarvan niet voorspoedig verloopt? Kunt u de Kamer informeren over de (juridische) verkenningen die plaatsvinden?2
Het ECT is een gemengd verdrag, waar de EU én de lidstaten partij bij zijn. Zoals aangegeven in Kamerbrief DGKE-E / 22028444 van 21 februari 2022 heeft Nederland zich op het standpunt gesteld dat, als blijkt dat het Energy Charter Treaty (hierna: ECT) niet voldoende in lijn kan worden gebracht met het EU-mandaat, andere opties overwogen moeten worden. Nederland heeft de Europese Commissie opgeroepen om voorbereidingen te treffen voor verschillende scenario’s, waaronder uittreding.
Dit betekent niet dat het kabinet van mening is dat het moderniseren van het verdrag geen acceptabele optie is. Het doel van het kabinet is een modernisering van het ECT die zoveel mogelijk in lijn is met het EU-mandaat.
Nederland is momenteel de juridische aspecten van de verschillende scenario’s, waaronder uittreding, aan het onderzoeken.
Erkent u dat het vreemd is dat arbitragetribunalen het Komstroy-arrest naast zich neer kunnen leggen? Kunt u aangeven op welke juridische gronden dit kan?3
Op basis van internationale arbitrageregels zijn tribunalen zelf bevoegd om te oordelen over hun eigen bevoegdheid. Een van de redenen voor een tribunaal om zich onbevoegd te verklaren is het gebrek aan een geldige arbitrageovereenkomst. Het Hof van Justitie van de EU heeft in het Komstroy-arrest geoordeeld dat het ECT geen geldige arbitrageovereenkomst is onder EU-recht in een geschil tussen een investeerder uit een EU lidstaat en een andere EU lidstaat waar die investeerder een investering heeft («intra-EU arbitrage»). Arbitragetribunalen zijn niet gebonden aan arresten van het Hof van Justitie van de EU. Zij oordelen over de geschillen overeenkomstig het ECT en de toepasselijke internationale rechtsregels- en beginselen, waarbij ook het EU-recht in de overweging kan worden genomen. Omdat arbitragetribunalen in deze afweging andere internationale rechtsregels kunnen laten prevaleren, kunnen arbitragetribunalen zich in intra-EU arbitragezaken toch bevoegd verklaren en dat hebben ze tot nu toe ook gedaan.
Deelt u de mening dat de moderniseringsvoorstellen van de Europese Unie voor een langzame uitfasering van bescherming voor fossiele investeringen een bedreiging zijn voor het klimaat, aangezien maatregelen nú nodig zijn? Zo nee, waarom niet?
Het ECT belet overheden niet om maatregelen te nemen die nodig zijn om klimaatverandering tegen te gaan, zoals het uitfaseren van fossiele brandstoffen. Het ECT stelt alleen voorwaarden voor de wijze waarop dergelijke maatregelen genomen worden conform de beginselen van behoorlijk bestuur zoals ook vastgelegd in onze rechtstaat. Bij de moderniseringsonderhandelingen wordt door de EU gezorgd dat dit verduidelijkt wordt. Allereerst door een betere borging van de right to regulatevoor overheden om maatregelen te kunnen nemen die onder meer in het kader van klimaatverandering noodzakelijk zijn. En ten tweede door bescherming van fossiele brandstoffen uit te faseren, waardoor de focus van het ECT in de toekomst meer zal verschuiven naar de bescherming van investeringen in hernieuwbare energie. Het ECT biedt een bescherming in de zin van non-discriminatie voor doorvoer en investeringen in energie maar regelt niet het energiebeleid en energiekeuzes van de aangesloten landen. Het verdrag bepaalt daarmee niet de snelheid van energietransitie in de aangesloten landen.
Erkent u dat moderniseringsvoorstellen van de Europese Unie om ook biomassa en carbon capture and storage (CCS) te beschermen via het verdrag in strijd zijn met klimaatdoelen, aangezien het duurzame karakter van deze methodes wordt betwijfeld?
De inzet van zowel biomassa (mits het voldoet aan de (internationale) duurzaamheidseisen) als CCS draagt bij aan het realiseren van hernieuwbare energie of CO2-reductie. In combinatie kunnen deze technieken ook leiden tot negatieve emissies, welke van belang zijn richting klimaatneutraliteit in 2050.
Wat gaat u doen om met zoveel mogelijk lidstaten tegelijkertijd een terugtrekking uit het verdrag te organiseren en zo een sterk signaal af te geven?
Dit is op dit moment niet aan de orde, aangezien het onderhandelingsresultaat nog niet bekend is. Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is het doel van het kabinet een modernisering van het ECT die zoveel mogelijk in lijn is met het EU-mandaat.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat RWE en Uniper alsnog via een omweg het Nederlandse klimaatbeleid kunnen frustreren met hun claims?
Dit kabinet staat voor een ambitieus en effectief klimaatbeleid. Daarom moeten we zorgen dat we onze C02-uitstoot verlagen en afhankelijkheid van fossiele brandstoffen zoals gas en kolen afbouwen. De Wet verbod op kolen is een solide wet die ervoor zorgt dat de kolencentrales richting 2030 de maximale bijdrage leveren die ze kunnen in termen van CO2-reductie. Bij de totstandkoming van de wet is gekeken of deze wet in lijn is met nationale, Europese en internationale regels. Het staat een ieder vrij om de gang naar de rechter te kiezen als zij of hij rechtstreeks door een overheidsbesluit geraakt wordt. Het Nederlandse klimaat- en energiebeleid wordt niet ingegeven door het risico van claims.
Kunt u een overzicht geven van het contact tussen de Minister van Economische Zaken en Klimaat en Financiën met bestuurders of lobbyisten van RWE en Uniper in 2021 en 2022 tot nu toe?
Zaken die op dit moment onder de rechter zijn of bij het arbitragetribunaal aanhangig zijn, worden in onderling contact niet besproken. De Nederlandse Staat voert deze procedures zo transparant mogelijk en informeert de Tweede Kamer regelmatig en proactief over ontwikkelingen. Daarnaast is er op andere onderwerpen regulier contact, zoals de overheid dat ook met andere betrokkenen heeft. Dit is o.a. het geval bij gesprekken over ontwikkeling van waterstof en andere activiteiten die geen onderwerp zijn van juridische procedures brief waarin allerlei facetten van het kolendossier aan bod komen.
De gevolgen van het Energy Charter Treaty (ECT) |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Europe edging closer to withdrawal from Energy Charter Treaty» van Euractiv?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Nederland bij de Europese Commissie heeft aangedrongen op scenario’s voor uittreding uit het Energy Charter Treaty? Kunt dat toelichten? Kunt u in uw antwoord betrekken waarom u vindt dat het moderniseren van het verdrag geen acceptabele optie is?
Het ECT is een gemengd verdrag, waar de EU én de lidstaten partij bij zijn. Zoals aangegeven in Kamerbrief DGKE-E / 22028444 van 21 februari 2022 heeft Nederland zich op het standpunt gesteld dat als blijkt dat het Energy Charter Treaty (hierna: ECT) niet voldoende in lijn kan worden gebracht met het EU-mandaat, andere opties overwogen moeten worden. Nederland heeft de Europese Commissie opgeroepen om voorbereidingen te treffen voor verschillende scenario’s, waaronder uittreding.
Dit betekent niet dat het kabinet van mening is dat het moderniseren van het verdrag geen acceptabele optie is. Het doel van het kabinet is een modernisering van het ECT die zoveel mogelijk in lijn is met het EU-mandaat, waar Nederland in 2019 mee heeft ingestemd (EU document nr 10747/19, ENER 399).
Wat is het standpunt van het kabinet over al dan niet moderniseren of uittreden uit het Energy Charter Treaty precies?
Zoals aangegeven in Kamerbrief DGKE-E / 22028444 van 21 februari 2022 organiseert het Secretariaat van het ECT een conferentie over de uitkomst van de onderhandelingen. Deze conferentie zal plaatsvinden op 24 juni a.s. Uiterlijk op 23 juni zullen de onderhandelingen afgerond zijn. Na afronding van de onderhandelingstekst zal het kabinet de balans opmaken.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het standpunt van Nederland dat het ECT zoveel mogelijk in lijn moet worden gebracht met het EU-mandaat. Mocht dit niet lukken, dan moeten andere opties overwogen worden, waaronder uittreding.
Deelt u de mening dat, eventueel samen met zoveel mogelijk (EU-)landen, uittreden de beste optie is om te voorkomen dat klimaatactie duurder, trager en moeilijker wordt? Zo nee, kunt u dan toelichten hoe het in stand houden van het mechanisme waardoor vervuilende bedrijven in staat worden gesteld om miljarden van de staat te claimen, bijdraagt aan betaalbaar en effectief klimaatbeleid?
Als blijkt dat het ECT niet voldoende in lijn kan worden gebracht met het EU-mandaat, stelt Nederland zich op het standpunt dat andere opties overwogen moeten worden. Nederland heeft de Europese Commissie opgeroepen om voorbereidingen te treffen voor verschillende scenario’s, waaronder uittreding. Nederland is momenteel de juridische aspecten van de verschillende scenario’s, waaronder uittreding, aan het onderzoeken.
Het is belangrijk te vermelden dat uittreding niet betekent dat verdragspartijen per direct niet langer aan het verdrag zijn gebonden. De «sunset» clausule in het ECT bepaalt dat de bepalingen uit het verdrag na opzegging van het verdrag nog 20 jaar van toepassing zijn op bestaande investeringen.
Het al dan niet lid zijn of blijven van het ECT betekent niet dat beleidsruimte van overheden wordt beperkt of dat geen klimaatmaatregelen kunnen worden genomen. Dit laat onverlet dat overheidshandelen niet onbegrensd is, maar onderworpen is aan de beginselen van behoorlijk bestuur, ongeacht een eventueel investeringsbeschermingsakkoord. Bedrijven kunnen naar de nationale rechter voor een schadevergoeding indien zij menen dat zij onrechtmatig behandeld zijn. Daarnaast kunnen bedrijven onder het ECT een zaak aanspannen via het investor-state dispute settlement (ISDS) mechanisme. Het is echter geen gegeven dat deze claims ook worden toegekend en leiden tot een schadevergoeding. Tot slot moet worden opgemerkt dat het ECT ook investeringen in groene energie beschermt.
Bent u bekend met de publicatie in Science met de titel «Investor-state disputes threaten the global green energy transition» van K. Tienhaara et al.2, waarin de auteurs het volgende hebben berekend: als overheden wereldwijd het advies van het Internationaal Energie Agentschap willen volgen en geen winningsvergunningen meer verstrekken, ook als er al een exploratievergunning is afgegeven, dan kunnen bedrijven via buitenrechtelijke claimsystemen (ISDS) 60 tot 234 miljard dollar aan schade verhalen bij die overheden voor upstream olie- en gasprojecten (midstream, downstream, het intrekken van winningsvergunningen, steenkool en andere fossiele investeringen zijn in dit onderzoek dus niet meegenomen)? Wat is uw reactie op dit artikel?
Ja.
Het kabinet is van mening dat de productie en winning van fossiele brandstoffen in aanloop naar 2050 verder dient af te nemen, en dat voorkomen moet worden dat vergunningen worden afgegeven die op een later moment door overheden weer moeten worden ingetrokken. Dit risico ziet het kabinet echter niet voor de Nederlandse situatie. De verwachting is dat productie uit Nederlandse kleine velden in aanloop naar 2050 zal afnemen overeenkomstig de klimaatdoelen, waardoor vergunningen niet hoeven te worden ingetrokken en er geen risico is dat bedrijven succesvol claims kunnen indienen.
De auteurs schatten in dat de netto contante waarde van ruwe olie-, gas-, condensaat- en vloeibare aardgasprojecten die beschermd worden door 334 investeringsverdragen in 97 landen tussen de 60 en 234 miljard dollar is. Dit betekent niet dat bedrijven de waarde van deze investeringen kunnen verhalen op overheden. Investeringsverdragen kunnen een bedrijf in staat stellen via investor-state dispute settlement een zaak te beginnen tegen een overheid als het bedrijf meent dat er inbreuk wordt gemaakt door een overheid op afspraken in dat investeringsverdrag. Dit betekent echter niet dat bedrijven deze zaken per definitie winnen, noch dat overheden de totale waarde van de projecten dienen te vergoeden. Ook geldt dat bedrijven naar de nationale rechter kunnen stappen voor een schadevergoeding indien zij menen dat zij onrechtmatig behandeld zijn.
Bent u het met de auteurs eens dat wanneer bedrijven ISDS-claims indienen of daarmee dreigen het resultaat kan zijn dat beleid wordt vertraagd, deadlines voor moratoria op olie- en gaswinning verschuiven, of veel ruimere compensatie wordt toegekend aan investeerders dan met de nationale rechter mogelijk zou zijn? Kunt u aan de hand van concrete voorbeelden in uw eigen woorden toelichten hoe deze risico’s zich kunnen manifesteren in Nederland?
Het aanspannen van ISDS claims onder het ECT of andere investeringsverdragen, of het vooruitzicht daarop, heeft geen invloed op de beleidsruimte van de Nederlandse overheid en dus evenmin op de maatregelen die nodig zijn voor het bereiken van de klimaatambities.
Investeringsverdragen, waaronder het ECT, bevatten geen hogere of andere standaarden ten aanzien van overheidshandelen dan onder het Nederlandse of Europese recht. Zoals bij vraag 4 aangegeven, geldt dat overheidshandelen ook zonder investeringsverdragen niet onbegrensd is, maar onderworpen is aan de beginselen van behoorlijk bestuur. Discriminatoire, willekeurige en oneerlijke behandeling is ook onder Nederlands en Europees recht verboden.
Het uitgangspunt van een rechtsstaat is dat burgers en bedrijven die rechtstreeks geraakt worden door besluiten van de overheid, rechtsbescherming genieten. Dit is in Nederland geregeld via de bestuursrechtelijke en civiele rechtsgang, als mede via routes onder het internationaal en Europees recht. Een claim indienen is niet hetzelfde als een zaak winnen. De rechter of in het geval van ISDS, een internationaal arbitragetribunaal zal de zaak beoordelen en daar een uitspraak over doen. De Nederlandse staat dient rechtmatig te handelen, zowel onder nationaal recht, als onder Europees en internationaal recht. Daarom toetst het de verenigbaarheid van nieuwe wetgeving altijd aan bestaande normen in nationale, Europese en internationale wetgeving. Zowel de rechter of een arbitragetribunaal zullen een afweging maken over de rechtmatigheid van de claim en als er schade geleden wordt, over de hoogte van de schadevergoeding.
Bent u het ermee eens dat het verstrekken van nieuwe vergunningen voor olie- en gaswinning op de Noordzee, in de Waddenzee en in de rest van Nederland ons kwetsbaar maakt voor claims zodra we besluiten met die winning te stoppen? Bent u het ermee eens dat dit een onvermijdelijkheid is gezien de klimaatcrisis? Houdt u hier rekening mee bij de reikwijdte en duur van nieuwe vergunningen? Zo ja, op welke manier verwerkt u de klimaatdoelen en de daarmee samenhangende onvermijdelijke maatregelen in het vergunningsproces? Zo nee, bent u bereid om dit alsnog te doen?
In de Klimaatwet is vastgelegd dat het niveau van emissies van broeikasgassen in Nederland in 2030 met 49% en in 2050 met 95% moet zijn verlaagd ten opzichte van 1990. Om deze doelen te halen zet het kabinet in op het decarboniseren van het gassysteem door middel van energiebesparing en het vervangen van aardgas door elektriciteit, groen gas, duurzame waterstof en duurzame warmte. Deze omslag vergt tijd. De verwachting is dat aardgas de komende decennia nog noodzakelijk is voor bijvoorbeeld de productie van elektriciteit en de energie- en warmtebehoefte van huishoudens in Nederland. Het uitgangspunt van het kabinet is dat er niet meer aardgas uit Nederlandse kleine velden gewonnen wordt dan noodzakelijk is voor de binnenlandse vraag. Zolang er in Nederland nog vraag is naar aardgas, geeft het kabinet de voorkeur aan gaswinning uit de Nederlandse kleine velden onder de Noordzee, omdat productie in eigen land ons minder afhankelijk maakt van import van aardgas uit het buitenland. Daarnaast zorgt gaswinning uit Nederlandse kleine velden voor behoud van kennis van de diepe ondergrond en aanwezige gasinfrastructuur. Deze kennis en infrastructuur kan worden gebruikt in het kader van de energietransitie, zoals mogelijk voor de opslag en het transport van waterstof. Nieuwe vergunningen en instemmingen worden afgegeven in overeenstemming met het geldende recht en men zal moeten voldoen aan de wettelijke voorwaarden die daarin worden opgenomen. Daarnaast worden vergunningen en concessies voor een bepaalde duur afgegeven. De duur wordt bepaald op basis van hoelang planmatig en doelmatig beheer mogelijk is.
Ten aanzien van het risico op claims als reactie op genomen klimaatmaatregelen verwijs ik naar de antwoorden bij vragen 5 en 6.
Kunt u toelichten waar de risico’s voor toekomstige claims op basis van het ECT of andere investeringsverdragen zitten? Heeft u dat in kaart gebracht? Zo nee, bent u bereid een inventarisatie te maken van de buitenlandse investeringen in fossiele activiteiten in Nederland (inclusief winning, transport, handel & verwerking en gebruik in energiecentrales, industrie & vervoer) die onder de bescherming van handels- en investeringsverdragen vallen en de mogelijke waarde van die investeringen?
In het algemeen kunnen investeerders die onder de reikwijdte van investeringsverdragen vallen, daaronder ook begrepen het ECT, een claim indienen indien zij menen dat zij daartoe onder het verdrag recht hebben. Of die claims gegrond zijn en worden toegewezen is een andere vraag. Nederland heeft geen inventarisatie gemaakt van potentiële claims of van de buitenlandse investeringen in fossiele activiteiten in Nederland, noch is het kabinet voornemens een dergelijke inventarisatie te maken. Het is immers een fundamenteel uitgangspunt van de rechtsstaat dat belanghebbenden die rechtstreeks nadeel ondervinden van een overheidsbesluit dergelijke besluiten mogen aanvechten bij de rechter.
Wat is het kabinet van plan te doen aan de meer dan 70 bilaterale investeringsverdragen van Nederland die mogelijke investeerders uit meer dan 70 landen bescherming geven tegen voor hun nadelige gevolgen van Nederlandse klimaatactie en vice versa Nederlandse investeerders beschermt tegen klimaatactie in die meer dan 70 landen? Hoeveel verdragen zijn er aangepast sinds het vaststellen van de nieuwe modeltekst voor investeringsverdragen uit 2018?
Investeringsverdragen geven alleen bescherming tegen onfatsoenlijk overheidshandelen. Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 5 en 6 deelt het kabinet niet de visie dat investeringsverdragen investeerders per definitie beschermen tegen de gevolgen van klimaatactie. Tegen de achtergrond van de steeds belangrijkere rol die private investeerders spelen in duurzame en inclusieve groei, dragen moderne investeringsakkoorden bij aan het verbeteren van het algehele investeringsklimaat van verdragspartijen. Hierin verschillen bilaterale investeringsverdragen van het ECT, dat een verdrag is om investeringen en samenwerking in de energiesector te stimuleren. De Nederlandse inzet is om waar mogelijk bestaande bilaterale investeringsakkoorden – die niet vervangen worden door EU akkoorden – op basis van de modeltekst te heronderhandelen. Zoals aangegeven in de voortgangsrapportage handelsakkoorden3 zijn tot op heden nog geen verdragen aangepast op basis van de modeltekst.
Kunt u zich voorstellen dat doorgaan met controversieel beleid, waar de inzet op biomassa, CCS en kernenergie onder vallen, een risico op nieuwe claims in de toekomst met zich meebrengt? Zo ja, kunt u dit risico toelichten? Zo nee, welke waarborgen heeft u ingebouwd?
De inzet van zowel biomassa (mits het voldoet aan de (internationale) duurzaamheidseisen) als CCS draagt bij aan het realiseren van productie van hernieuwbare energie of CO2-reductie. In combinatie kunnen deze technieken ook leiden tot negatieve emissies die van belang zijn richting klimaatneutraliteit in 2050. Voor het behalen van de energie- en klimaatdoelstellingen is het belangrijk om alle mogelijk opties te onderzoeken, waaronder ook kernenergie.
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 4, 5, en 6 wordt het Nederlandse klimaat- en energiebeleid niet ingegeven door het risico van claims. Burgers en bedrijven zijn vrij om procedures te beginnen indien zij geloven dat de Nederlandse staat niet rechtmatig handelt.
Deelt u de mening dat wispelturig klimaat- en energiebeleid in elk geval het risico op nieuwe claims in de toekomst niet mitigeert en mogelijk zelfs vergroot?
Het is altijd van belang dat de overheid zich gedraagt conform de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en stabiel en voorzienbaar beleid maakt. Dat is niet alleen van belang voor het voorkomen van procedures maar ook voor het goed functioneren van een betrouwbare overheid. Daar waar de ontwikkelingen daartoe nopen dient beleid te worden aangepast, ook weer met inachtneming van de beginselen van behoorlijk bestuur.
Kunt u deze vragen – of in elk geval de eerste vier vragen – beantwoorden voor het rondetafelgesprek over het Energy Charter Treaty op 2 juni?
Dit is niet gelukt in verband met de benodigde afstemming voor de beantwoording van deze vragen.
Het communiqué 'EU Solar Energy Strategy' |
|
Pim van Strien (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de publicatie van de EU Solar Strategy van de Europese Commissie?1
Ik heb kennis genomen van de gelijktijdig met het REPowerEU-plan gepubliceerde EU Solar Energy Strategy. In deze Solarstrategie gaat het om vier initiatieven:
Ik denk dat deze initiatieven een belangrijke stimulans zijn voor verdere uitrol van zon-PV in Europa.
Kunt u uiteenzetten wat het huidige beleid van het Nederlandse kabinet is omtrent het stimuleren van zonne-energie in de automotive industrie en welke regelingen hiermee gepaard gaan?
De voormalig Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft op 27 oktober 2021, in antwoord op de motie van het lid De Jong c.s. over zonneauto’s (Kamerstuk 32 637, nr. 458), reeds per brief uw Kamer geïnformeerd over het op dat moment geldende beleid omtrent stimulering van zonne-energie in de automotive industrie. Uitgangspunt voor het kabinet is dat het beleid voor emissievrij rijden techniekneutraal is.
In deze brief is ook aangegeven dat innovatie via generiek en specifiek beleid wordt ondersteund. Generiek kan zonne-energie in de automotive industrie worden ondersteund door (fiscale) stimuleringsmiddelen zoals de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelwerk (WBSO) en MKB-innovatiestimulering Regio en Topsectoren (MIT). Echt nieuwe innovaties als zonneauto’s kunnen daarnaast profiteren van financieringsinstrumenten zoals de Vroegefasefinanciering, het Innovatiekrediet en de Seed Capitalregeling. Ook stond vorig jaar de Subsidieregeling R&D Mobiliteitssectoren open, waaruit onder meer Lightyear middelen heeft ontvangen.
Wat specifiek beleid betreft wordt een gedifferentieerde benadering gevolgd. Dit geldt voor de zakelijke eigenaar of berijder van een uitsluitend elektrisch aangedreven personenauto die is voorzien van in het voertuig geïntegreerde zonnepanelen (afgekort: zonneauto). Dit beleid is vormgegeven door de cap in de bijtelling (bij privégebruik) niet voor deze zonneauto’s toe te passen; ook wordt een extra investeringsaftrek door de MIA/Vamil mogelijk gemaakt.
In aanvulling op die brief kan ik uw Kamer melden dat het fiscale investeringsvoordeel voor ondernemers die investeren in de aanschaf van zonneauto’s is vergroot per 2022 in de Milieu Investering Aftrek (MIA). Ook is de definitie van een zonneauto mede op hun verzoek binnen de MIA aangescherpt.
In de EU Solar Strategy kwalificeert de Europese Commissie de integratie van elektrische auto’s en zonne-energie als «a high potential to contribute to the reduction of emissions from the transport sector, by increasing the energy autonomy of EVs and partially replacing grid power with solar electricity produced on board.» Deelt u deze kwalificatie van de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet. Zo ja, wat betekent deze kwalificatie voor het huidige Nederlandse beleid en de inzet van het kabinet ten aanzien van zonne-auto’s? Kunt u uiteenzetten welke wijzigingen u voornemens bent door te voeren in het Nederlandse beleid naar aanleiding van deze publicatie?
Ik zie potentieel in de integratie van zon-PV in elektrische voertuigen op een aantal punten:
Daarnaast is bijvoorbeeld TNO al op verschillende manieren actief op het gebied van Vehicle Integrated PV (VIPV) voor zogenoemde zonneauto’s, onder andere in de samenwerking met Lightyear. Hier liggen voor Nederland kansen.
Tegelijk geeft de Europese Commissie in de EU Solar Energy Strategy aan dat zij momenteel de kansen van deze technologie analyseert door middel van een pilot project. De uitkomsten hiervan wil ik graag benutten om een beter beeld te krijgen van de potentie van zonne-energie geïntegreerd in transport. Stimulering van dit soort innovaties kan dan mogelijk een plek krijgen in de Meerjarige Missiegedreven Innovatie Programma’s (MMIP’s).
Samenvattend heb ik op dit moment nog onvoldoende informatie om te kunnen beoordelen wat de net gepubliceerde EU Solar Energy Strategy betekent voor het kabinetsbeleid ten aanzien van opwek en gebruik van zonne-energie in transport. Ik ga hiermee aan de slag; middels een BNC-traject zal ik nader ingaan op de beoordeling van het Nederlandse kabinet van de EU-strategie voor zonne-energie.
In Nederland is in het solar mobility cluster vergevorderde techniek aanwezig op het gebied van de integratie van elektrische auto’s en zonne-energie. Mede in het licht van EU Solar Strategy én de transitie-uitdagingen waar Nederland voor staat: in hoeverre bent u bereid – en waar ziet u kansen – om dit cluster te ondersteunen?
Zoals in vraag 2 en in de brief van 27 oktober 2021 ((Kamerstuk 32 637, nr. 458) aangegeven voert het kabinet een techniekneutraal beleid ten aanzien van emissievrij rijden. Voor zonneauto’s voert het kabinet deels wél specifiek beleid; zo wordt de cap in de bijtelling niet toegepast voor zonneauto’s en is het fiscale investeringsvoordeel voor bedrijven van zonneauto’s in 2022 vergroot in de Milieu Investering Aftrek (MIA). Deze fiscale prikkels kunnen de zonneauto aantrekkelijker maken; hier kan het solar mobility cluster van profiteren.
Daarnaast ondersteunt het kabinet ook internationaal het onderzoek naar en marktintroductie van zonneauto’s met VIPV (Vehicle Integrated PV), onder meer in IEA-verband (International Energy Agency, PVPS taak 17). Tot slot heeft mijn ministerie en vooral ook het Ministerie van Infrastructuur en Milieu regelmatig contact met de branchevereniging Alliance for Solar Electric Mobility (ASOM).
Bent u bereid om te onderzoeken op welke wijze Nederland direct of indirect steun (financieel of andersoortig) kan geven aan de verdere ontwikkeling van het Nederlandse solar mobility cluster en de Kamer hier spoedig over te informeren?
In lijn met mijn antwoord op vraag 3 ga ik onderzoeken wat de net gepubliceerde EU Solar Energy Strategy betekent voor het kabinetsbeleid ten aanzien van opwek en gebruik van zonne-energie in transport. Hierbij zal ik ook de resultaten van de pilotstudie betrekken die door de Europese Commissie wordt uitgewerkt. Middels een BNC-traject zal ik uw Kamer informeren over de beoordeling van het Nederlandse kabinet van de EU Solar Energy Strategy. Hierbij zal ik ook ingaan op de vraag of het kabinet additionele steun, bovenop de al genomen fiscale maatregelen, wenselijk acht.
Het communiqué eindigt met de oproep: «to endorse this Strategy, including its key initiatives»; hoe gaat Nederland daar vervolg aan geven? Ziet u een kans voor Nederland om ten opzichte van andere lidstaten een voortrekkersrol op zich te nemen bij de ontwikkeling van de techniek die elektrische auto’s en zonne-energie integreert? Zo ja, hoe gaat u deze voorsprong bewaken en mogelijk verder uitbouwen?
De recent gepubliceerde EU Solar Energy Strategy is ambitieus en veelomvattend. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 moet het kabinetsstandpunt hierop nog geformuleerd worden. Vooruitlopend daarop kan ik aangeven dat de EU-strategie grotendeels in lijn lijkt met de kabinetsplannen voor zon-PV, zoals 20 mei jl. gepresenteerd met de zonnebrief van de Minister voor Klimaat en Energie (Kamerstuk 32 813, nr. 1046). De zonneauto, ofwel VIPV, is echter geen onderdeel van deze zonnebrief. In het beoordeling van de EU-strategie via het BNC-traject zal daarom ook de vraag over de rol van Nederland bij eventuele ondersteuning van VIPV op tafel komen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het Commissiedebat Innovatie van 25 mei aanstaande?
Daartoe ben ik graag bereid.
De warmtepompplicht |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Deelt u de conclusie dat de klimaatdwang met de dag omvangrijker en ingrijpender wordt, en dat de door u aangekondigde warmtepompplicht daar het zoveelste voorbeeld van is? Beseft u dat u de Minister voor Volkshuisvesting bent – die zich primair bezig hoort te houden met woningbouw – en niet de Minister voor Klimaatdwang?1
Wij delen deze conclusie niet. Om te voldoen aan de afspraken uit het Klimaatakkoord en de ambities uit het coalitieakkoord zullen we allemaal moeten bijdragen aan een duurzamere energievoorziening met minder CO2-uitstoot. Het stellen van een heldere norm biedt leveranciers, installateurs en woning- en gebouweigenaren een duidelijk perspectief.
Deelt u de mening dat een warmtepompplicht erop duidt dat huishoudens niet op uw klimaatdictaten zitten te wachten? Vindt u dan ook dat verduurzaming altijd vrijwillig moet zijn én blijven?
Nee, wij delen deze mening niet. De huidige gasprijzen raken mensen hard in hun portemonnee, en ook om geopolitieke redenen is het belangrijk om het gebruik van aardgas te verminderen. Dit vertaalt zich momenteel al in een enorme vraag naar (hybride) warmtepompen. De vorm van normering die vanaf 2026 wordt ingevoerd stelt aanvullende eisen aan de verwarmingsinstallatie op moment van vervangen. Dit betekent dat de nieuwe installatie efficiënter zal zijn dan de cv-ketel. De huiseigenaar is vrij om te kiezen welke installatie dit wordt en er gelden uitzonderingen wanneer het niet haalbaar is.
Hoe kunt u huishoudens ongevraagd opzadelen met enorme kostenposten (niet alleen voor de aanschaf van een warmtepomp, maar óók voor de noodzakelijke aanpassingen aan de woning), terwijl diezelfde huishoudens amper nog de eindjes aan elkaar kunnen knopen? Waaruit blijkt dat deze huishoudens voor uw warmtepompplannetjes flink in de buidel willen én kunnen tasten?
Voor veel mensen zal de investering in de hybride warmtepomp zich terugverdienen via een lagere energierekening. Daarnaast zorgen we ervoor dat het voor iedereen mogelijk is om te kunnen investeren in een hybride warmtepomp, onder andere via het aanbieden van een investeringssubsidie (ISDE) en door financiering te verstrekken via het Nationaal Warmtefonds.
Wat gebeurt er als huishoudens de warmtepompplicht aan hun laars lappen en tóch alleen een volledig op gas gestookte cv-ketel installeren? Wat gaat u dan doen?
De handhaving van de normering gaan we de komende tijd verder uitwerken.
Wat houdt de «uitzonderingsmogelijkheid voor woningen die niet geschikt zijn» precies in? Welke woningen zijn volgens u niet voor een warmtepomp geschikt?
Een woning is niet geschikt als het economisch, technisch of functioneel niet haalbaar is om aan de normering te voldoen. Dat houdt in dat de duurzame installatie goed in de woning moet kunnen worden geïnstalleerd en de woning goed moet verwarmen tegen aanvaardbare kosten. We gaan deze uitgangspunten in de komende periode verder uitwerken. Daarnaast komt er een uitzonderingsmogelijkheid voor woningen die binnen aanzienlijke tijd op een warmtenet worden aangesloten.
Hoe beoordeelt u de stelling van Vereniging Eigen Huis: «De meeste woningen die na 1995 zijn gebouwd, zijn goed geïsoleerd en hebben energielabel B [en zijn geschikt voor een warmtepomp]»?2 Hoe zit het dan met de geschiktheid van woningen van vóór 1995, oftewel verreweg de meeste woningen in Nederland?
Wij onderschrijven de uitspraak van Vereniging Eigen Huis. Het is goed om hier onderscheid te maken tussen een hybride warmtepomp en volledig elektrische warmtepomp. Uw vraag gaat over de geschiktheid van woningen voor een volledig elektrische warmtepomp. Het klopt dat veel woningen die zijn gebouwd na 1995 vaak goed zijn geïsoleerd. Voordat u een volledig elektrische warmtepomp aanschaft is het belangrijk dat de woning naast isolatie ook een laagtemperatuur afgiftesysteem heeft en goede ventilatie. Woningen van vóór 1995 variëren sterk in energielabel. De hybride warmtepomp kan in veel gevallen worden ingezet voor ruimteverwarming.
Kunt u een overzicht verstrekken van de gemiddelde kosten van de verschillende typen warmtepompen, hun energieverbruik inclusief installatie én inclusief de noodzakelijke aanpassingen aan de woning (renovatie/isolatie)?
De consumentenbond heeft eerder dit jaar een artikel gedeeld waarin verschillende hybride warmtepompen zijn getest. Hierin zijn zowel type, aanschafprijs en terugverdientijd in meegenomen. Graag verwijs ik u naar dit artikel.3 De belangrijkste conclusie die hieruit volgde is dat er met een hybride warmtepomp flink kan worden bespaard.
Hoeveel gas bespaart een gemiddeld huishouden met een (hybride) warmtepomp en wat doet dat met de energierekening?
Hierbij beantwoord ik graag vraag 8 en 9 in een keer.
Uit het in februari jl. verschenen rapport van de Installatiemonitor met praktijkgegevens van hybride warmtepompen4 blijkt het volgende: De hybride warmtepomp voorziet in de praktijk in 60% van de gemiddelde jaarlijkse warmtevraag voor ruimteverwarming. De overige 40%, evenals de tapwatervraag, wordt ingevuld door de gasketel. De SCOP van hybride warmtepompen is gemiddeld over een jaar over de verschillende woningtypen 3,8, wat betekent dat met 1 kWh elektriciteit 3,8 kWh warmte wordt geleverd. Toepassing van een hybride warmtepomp betekent daarmee gemiddeld een meerverbruik van 2,3 kWh aan elektriciteit voor iedere m3 aardgas die wordt bespaard.
Een gemiddelde woning op gas gebruikt nu 1.450 m3 aardgas (Milieu Centraal). Hiervan is ca 250 m3/jaar voor tapwater. Dit zal dus leiden tot een gasbesparing van ca 720 m3/jaar, waar 1.660 kWh aan elektriciteit voor de hybride warmtepomp voor in de plaats komt.
Bij een gasprijs van 1 euro per m³ en stroomprijs van 22 cent wordt dus 720 Euro aan gas bespaard en 365 euro extra aan elektriciteit uitgegeven, een netto besparing van ca 350 euro per jaar. De huidige gasprijs (> 2 euro per m3) en elektriciteitsprijs (> 0,50 euro per kWh) resulteert in een jaarlijkse besparing van gemiddeld 600 euro.
Hoeveel méér elektriciteit verbruikt een gemiddeld huishoudens met een (hybride) warmtepomp en wat doet dat met de energierekening?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met de eerdere conclusies van het Planbureau voor de Leefomgeving dat deze verduurzaming «voor vrijwel niemand rendabel is» en dat «de investering zelfs over een periode van 30 jaar niet terug te verdienen is»?3 Kortom: kunt u uw uitspraak onderbouwen dat verduurzaming, zoals het installeren van een warmtepomp, goed zou zijn voor de portemonnee?
Ik ben bekend met het onderzoek van PBL, maar zou hier twee belangrijke opmerkingen bij willen plaatsen. Allereerst hebben deze bevindingen geen betrekking op de installatie van (hybride) warmtepompen. PBL heeft destijds gekeken naar de kosten versus opbrengsten van het verduurzamen van de gehele woning direct naar aardgasvrij en dus niet naar het installeren van een efficiëntere installatie op zichzelf. Bovendien zijn deze conclusies inmiddels enigszins verouderd omdat zij gebaseerd zijn op veel lagere gasprijzen die dankzij de geopolitieke situatie niet meer in de lijn der verwachting liggen. Ten slotte zijn deze conclusies gedaan voordat het subsidie-instrumentarium voor onder andere isolatie en het investeringsinstrumentarium buiten de wijkaanpak flink zijn uitgebreid in het najaar van 2021 en in afspraken uit het Coalitieakkoord.
Onderzoeken van o.a. de Nederlandse Verwarmingsindustrie en van DWA6 laten zien dat de investering in een hybride warmtepomp zich kan terugverdienen in 10–15 jaar. Dit is gerekend met gasprijzen van voor de oorlog in Oekraïne. Momenteel is de terugverdientijd gemiddeld daarom veel korter. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt met o.a. de installatie- en fabrikantenbranche om te komen tot opschaling van installaties en vakbekwame installateurs dit zal op termijn bijdragen nog verder bijdragen aan kostendaling voor de bewoner.
Bent u ervan op de hoogte dat wat Nederland met het verduurzamen van de gehele gebouwde omgeving aan CO2 bespaart (3,4 Megaton in 2030), door China in slechts enkele uren (!) compleet teniet wordt gegaan? Kortom: kunt u uw uitspraak onderbouwen dat het installeren van warmtepompen goed zou zijn voor het klimaat? Wat is dan precies het mondiale klimaateffect?
Op basis van het Coalitieakkoord is er een indicatieve opgave vastgesteld voor de gebouwde omgeving in 2030. Deze opgave is het bereiken van 10 Mton restemissie in 2030. Dat is meer dan de 3,4 Mton die was afgesproken in het Klimaatakkoord en waarmee het doel was om op 15,3 Mton restemissie uit te komen in 2030. Klimaatverandering wordt het best bestreden worden als alle landen bijdragen aan CO2-reductie en hier wordt internationaal hard aan gewerkt. Nederland zal ondertussen haar eigen verantwoordelijkheid nemen. Ook in de gebouwde omgeving.
Deelt u de mening dat het tegengaan van de enorme woningnood veel urgenter is? Immers, wat moet je met een warmtepomp als je überhaupt geen woning kunt krijgen? Dus wanneer gaat u doen waarvoor u bent aangesteld, namelijk zorgen voor voldoende betaalbare woningen, en stopt u met uw klimaatdwang?
Ik ben van mening dat zowel de verduurzaming van de gebouwde omgeving als het zorgen voldoende betaalbare woningen belangrijk is. Voor de plannen voor woningbouw en betaalbaar wonen verwijs ik u naar de programma’s op deze terreinen uit de Nationale Woon- en Bouwagenda7