De stijgende energierekening en het functioneren van de energiemarkt |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u beschrijven op welke wijze de Autoriteit Consument & Markt (ACM) op dit moment, in een zeer turbulente energiemarkt, toezicht houdt op energieleveranciers?
De ACM heeft afgelopen winter door externe experts laten onderzoeken of zij meer kan doen om consumenten te beschermen tegen mogelijke financiële problemen van energieleveranciers. De onderzoekers zien extra ruimte voor de ACM binnen de huidige wetgeving en menen dat op sommige punten nieuwe wet- en regelgeving nodig is om de positie van de consument te versterken.1
De ACM wil die ruimte zo spoedig mogelijk benutten. Extra toezicht moet energieleveranciers weerbaarder maken tegen plotselinge inkoopprijsstijgingen op de energiemarkt. De eisen bieden geen garantie tegen faillissementen, maar kunnen de kans daarop wel verkleinen. De ACM heeft de huidige wettelijke eisen op het gebied van financiële, organisatorische en technische kwaliteiten verder uitgewerkt in een beleidsregel, op basis van onder meer gesprekken met de energiesector, beleidsmakers, consumentenorganisaties en experts. De ACM heeft deze zomer een concept voor deze beleidsregel ter consultatie voorgelegd, met het streven deze in te laten gaan aan het begin van het nieuwe stookseizoen op 1 oktober 2022.2 Gelet op de aan de ACM gemandateerde bevoegdheid tot het verlenen van een leveringsvergunning, werk ik aan een eigen beleidsregel. Daarin wordt de ACM geïnstrueerd bij de vergunningverlening aangescherpte eisen te hanteren, zodat de ACM haar beleidsregel kan gaan hanteren.
Eind december 2021 heeft de toenmalig Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat een onderzoek aangekondigd naar de financiële eisen die worden gesteld aan energieleveranciers en naar de positie van de consument bij faillissement van een energieleverancier. Dit onderzoek is uitgevoerd en naar de Kamer gestuurd. Mede naar aanleiding van dit onderzoek worden de financiële eisen die gelden voor energieleveranciers nog dit najaar aangescherpt, zoals aangekondigd in de begeleidende brief bij het onderzoeksrapport, welke ik Uw Kamer d.d. 20 september 2022 heb doen toekomen, Door deze aanscherping wordt de bescherming van consumenten verbeterd en wordt de kans verkleind dat zij de dupe worden van het faillissement van een energieleverancier.
Hoe beoordelen u en de ACM het feit dat verschillende energieleveranciers niet langer actief contracten aanbieden op hun websites, maar het aangaan van een nieuw contract sterk ontmoedigen of onmogelijk maken? Is dat toegestaan?
De ACM houdt de energiemarkt scherp in de gaten. Energieleveranciers zijn verplicht op een betrouwbare wijze en tegen redelijke tarieven en voorwaarden zorg te dragen voor de levering van elektriciteit en gas aan iedere in artikel 95b, eerste lid van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 44, eerste lid, van de Gaswet bedoelde afnemer die daarom verzoekt. Zulke afnemers moeten in ieder geval een modelcontract met een energieleverancier kunnen afsluiten. Het onmogelijk maken een contract af te sluiten, is daarmee niet toegestaan. Het actief aanbieden van contracten is echter geen verplichting.
Hoe beoordelen u en de ACM het feit dat verschillende energieleveranciers het modelcontract, dat verplicht door hen moet worden aangeboden, moeilijk vindbaar maken op hun website? Is dat toegestaan?
Energieleveranciers moeten zorgen dat het modelcontract dat zij aanbieden vindbaar is op hun website. De ACM heeft vorig jaar energieleveranciers aangesproken op het niet aanbieden van modelcontracten.3 De geldende tarieven van het modelcontract dienen op de website te staan, zoals ook beschreven is in het modelcontract. Het is geen verplichting dat het modelcontract ook via de website moet kunnen worden afgesloten.
Hoe beoordelen u en de ACM het feit dat verschillende energieleveranciers alleen nog telefonisch contracten aanbieden (en het overstappen via de website niet langer mogelijk maken)? Is dat toegestaan?
Zie antwoord vraag 3.
Mogen energieleveranciers nieuwe klanten weigeren? Zo nee, hoe houdt de ACM er toezicht op dat dit niet gebeurt, aangezien meerdere leveranciers alleen nog telefonisch contracten aanbieden en dus elke controle hierop ontbreekt?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is weigeren niet toegestaan. De ACM monitort o.a. signalen via haar loket ACM ConsuWijzer. Indien de ACM hier signalen over ontvangt, kan zij een onderzoek starten.
Mogen energieleveranciers hun tarieven voor gas en elektriciteit bij contracten met onbepaalde tijd en variabele tarieven elke maand aanpassen? Zijn hier regels voor?
In de regel worden de tarieven voor contracten voor onbepaalde tijd met variabele tarieven op 1 januari en 1 juli aangepast, maar tussentijdse aanpassingen zijn mogelijk indien dit is afgesproken in de algemene voorwaarden. Energieleveranciers zijn verplicht om de tariefswijziging met een redelijke termijn van te voren bij hun klanten bekend te maken. Ook in het modelcontract is bepaald dat tarieven in de regel op 1 januari en 1 juli aangepast kunnen worden. Bij onvoorziene tussentijdse wijzigingen (anders dan op 1 januari en 1 juli) dient de leverancier de klant met een modelcontract persoonlijk en tijdig te informeren over de tariefswijziging. Tariefswijzigingen bij modelcontracten zijn alleen mogelijk bij zeer uitzonderlijke en onvoorziene wijzigingen in de marktomstandigheden waardoor het onhoudbaar zou zijn om te tarieven van het modelcontract ongewijzigd te laten.
Mogen energieleveranciers hun tarieven voor gas en elektriciteit bij het modelcontract elke maand aanpassen? Zo nee, hoe houdt de ACM er toezicht op dat dit niet gebeurt?
Zie antwoord vraag 6.
Mogen energieleveranciers in het modelcontract elk tarief aanbieden dat zij maar wensen? Zo ja, hoe wordt voorkomen dat dit de facto gebruikt wordt om het aangaan van een nieuw contract te belemmeren door te hoge tarieven te rekenen?
Energieleveranciers mogen in het modelcontract niet elk tarief aanbieden dat zij maar wensen. Het tarief moet, zoals aangegeven bij vraag 2, redelijk zijn.
Hoe beoordelen u en de ACM het feit dat bij meerdere leveranciers de informatie over het energiecontract zodanig wordt gepresenteerd op hun website of tarievenbladen dat het niet mogelijk is de kale leveringstarieven voor elektriciteit en gas (eenvoudig) te vinden? Welke eisen aan transparantie zijn er op dit punt?
In het modelcontract is het verplicht de variabele leveringskosten in euro’s per kWh inclusief overheidsheffingen en btw te communiceren, zodat een afnemer deze tarieven kan vergelijken. Deze tarieven moeten vindbaar zijn op de website van de energieleverancier.
Bent u bekend met het feit dat er bijna geen jaarcontracten meer worden aangeboden door energieleveranciers in Nederland? Bent u bekend met het feit dat in Duitsland voornamelijk jaarcontracten worden aangeboden door de grote energieleveranciers? Hoe beoordeelt u dit verschil?
Ik ben bekend met het feit dat er bijna geen jaarcontracten meer worden aangeboden door energieleveranciers in Nederland. Daarnaast ben ik ook bekend met de situatie in Duitsland. De situatie in Duitsland is anders dan in Nederland, omdat de regelgeving daar voorschrijft dat een consument verplicht de hele looptijd van een dergelijk contract moet afmaken. Dit betekent dat een leverancier hierdoor relatief minder risico loopt, maar daar staat tegenover dat het voor de consument moeilijker is om, door over te stappen, de keuze te maken over waar ze hun energie afnemen. Ik vind het wenselijk dat er op korte termijn weer meer aanbod van vaste contracten op de Nederlandse markt komt. Overigens geeft dat geen garantie dat de prijzen lager zouden komen te liggen. Zie ook het antwoord op vraag 12 en 13.
Hoe beoordelen u en de ACM het feit dat door het alleen nog aanbieden van contracten met onbepaalde tijd en variabele tarieven alle risico’s bij de consument worden gelegd en de consument daardoor niet meer de keuze heeft zich met een jaarcontract in te dekken tegen risico’s?
De ACM en ikzelf zien het ontbreken van vaste prijs contracten als een gevolg van vooral het teruggelopen aanbod van gas, met name door de geopolitieke situatie. Door de sterk gestegen en schommelende energieprijzen, is het voor energieleveranciers op dit moment niet goed mogelijk om contracten met een vaste prijs voor een langere periode aan te bieden. Daarbij komt bovendien het risico dat klanten met een vast contract bij eventueel dalende prijzen in de toekomst voor een relatief lage vergoeding kunnen overstappen naar een andere energieleverancier, hetgeen de energieleverancier met hoge kosten zou achterlaten. Dat de consument niet meer de keuze heeft om een jaarcontract af te sluiten, vind ik betreurenswaardig en ik ben van mening dat daar verandering in moet komen. Zie vraag 12 en 13.
Deelt u de mening dat de lage opzegvergoedingen en/of het feit dat consumenten in Nederland makkelijk kunnen overstappen naar een andere energieleverancier leidt tot het incalculeren van forse risicopremies in de contracten (onbepaald, variabel) die energieleveranciers op dit moment aanbieden?
Zoals reeds toegelicht in het antwoord op vraag 11 zorgt de uitzonderlijke situatie op de energiemarkt voor moeilijkheden bij het aanbieden van contracten met een vast tarief. Het is niet de verwachting dat de energieprijzen op korte termijn sterk zullen dalen. De energieleveranciers zullen bij het aanbieden van langjarige contracten met een vaste prijs energie voor een lange periode moeten inkopen tegen de huidige hoge prijzen. Verder zijn de kosten voor zekerheid (margin calls) in de huidige instabiele markt erg hoog. Energiebedrijven moeten hoge bedragen als onderpand betalen om de risico’s op termijncontracten af te dekken. Voor zover energiebedrijven al bereid zijn om vaste-prijscontracten aan te bieden aan hun afnemers zullen zij deze hoge kosten voor zekerheid doorberekenen in hun tarieven.
De opzegvergoeding die de consument betaalt als hij voortijdig opzegt, is in de huidige markt en gelet op het risico van energieleveranciers relatief laag. De ACM is daarom al geruime tijd in overleg met leveranciers om te komen tot een aanpassing van de Richtsnoeren Redelijke opzegvergoedingen om bij te dragen aan verlaging van het risico voor energieleveranciers bij het afsluiten van jaarcontracten. Zoals genoemd in de Kamerbrief over aanvullende maatregelen energierekening (20 september 2022) heb ik met energieleveranciers de wens besproken dat er weer vaste contracten in de markt zullen worden aangeboden in 2023, wanneer de ACM regels omtrent de opzegvergoeding voor vaste contracten vaststelt die beter aansluiten bij de reële restwaarde van het contract.
Bent u bereid met de ACM te bespreken of hier op zeer korte termijn verandering in kan komen, zodat energieleveranciers weer jaarcontracten kunnen en gaan aanbieden?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid met de ACM te bespreken of energieleveranciers naast het modelcontract voor onbepaalde tijd en variabele tarieven zij ook een modelcontract voor één jaar vast moeten gaan aanbieden tegen marktconforme tarieven en altijd afsluitbaar?
De ACM heeft de bevoegdheid om na consultatie van organisaties van leveranciers, netbeheerders en afnemers, vast te stellen hoe het modelcontract eruit dient te zien, zo blijkt uit de Elektriciteits- en Gaswet (artikelen 95na Elektriciteitswet 1998 en 52ca Gaswet). In de Elektriciteits- en Gaswet wordt geen invulling gegeven aan de vorm van het modelcontract. De ACM heeft de vorm van het modelcontract vastgesteld in Het Besluit tot vaststellen van het modelcontract voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers. Daarin heeft de ACM bepaald dat het gaat om een contract met een variabele prijs voor onbepaalde tijd. Dit heeft mede te maken met de verplichting van een leverancier om consumenten ten minste een overeenkomst voor de levering van elektriciteit voor een onbepaalde duur aan te bieden. Ik ben bereid om met de ACM te bespreken of het noodzakelijk en wenselijk is, en zo ja op welke wijze, dat energieleveranciers verplicht worden tot het aanbieden van een vast modelcontract.
Heeft u of de ACM ook signalen ontvangen dat sommige energieleveranciers de voorschotbedragen onnodig verhogen door niet alleen de tarieven te verhogen, maar ook de jaarverbruiksprognoses van hun klanten? Zo ja, hoe wordt hier op gehandhaafd?
Zowel de ACM als ikzelf hebben deze signalen nog niet ontvangen.
Bent u het met de CDA-fractie eens dat de tarieven voor teruglevering van elektriciteit net zoals de tarieven voor levering van elektriciteit niet tussentijds aangepast mogen worden bij een vast contract voor bepaalde tijd? Heeft u signalen dat dit wél gebeurt?
Ik heb enkele signalen gekregen over het verlagen van de teruglevertarieven bij vaste contracten. In principe zijn de bepalingen in het afgesloten contract leidend. Bij een vast contract is het normaal gesproken dus niet mogelijk om de terugleververgoeding te wijzigen, tenzij in de algemene voorwaarden is voorzien in een uitzondering om tarieven voor het terugleveren van energie, in de situatie die op dat moment aan de orde is, aan te passen. Leveranciers dienen hun afnemers dan tijdig op de hoogte te stellen. Consumenten kunnen bij ACM ConsuWijzer terecht met de vraag hoe om te gaan met geschillen.
Bent u het met de CDA-fractie eens dat er sprake is van een crisis in de energiemarkt en dat daarom alle energieleveranciers tenminste elke maand aan de ACM inzicht moeten gaan geven in hun financiële positie (o.a. balanspositie) en hun sourcing (waar zij hun energie kopen en of deze partijen risico’s lopen)?
Ik ben het eens met de CDA-fractie dat er sprake is van een crisis in de energiemarkt. Een leverancier is verplicht zich actief bij de toezichthouder te melden als er bijvoorbeeld betalings- of liquiditeitsproblemen voordoen of als leveringszekerheid in gevaar komt. Dit geldt los van de specifieke omstandigheden of ontwikkelingen die hiertoe aanleiding geven.
Bent u bereid op korte termijn samen met de ACM en andere organisaties een dashboard te ontwikkelen dat inzicht geeft in de stijging van de energierekening van verschillende type huishoudens en de betalingsproblemen die ontstaan?
Er is al gelukkig al veel informatie beschikbaar via de site van de ACM en andere instanties, zoals bijvoorbeeld het CBS. Laatstgenoemde is ook bezig om te onderzoeken hoe deze informatie op korte termijn nog verder verbeterd kan worden.4
Bent u bekend met het feit dat energieleveranciers steeds hogere «margin calls» moeten aanhouden, waardoor ze geen lange termijncontracten aangaan en dat dit een prijsopdrijvend effect heeft? Bent u bereid te onderzoeken of de overheid (samen met banken) een rol kan spelen in het beperken van deze margin calls?
Het klopt dat energiebedrijven door de hoge en volatiele energieprijzen steeds meer onderpand moeten betalen voor termijncontracten. Energiebedrijven kunnen risico’s afdekken door lange termijncontracten aan te gaan. Energiebedrijven dienen hiervoor onderpand in te leggen, om naar de tegenpartij te waarborgen dat de contractuele verplichtingen zullen worden nagekomen. De toegenomen marginverplichtingen op de termijnmarkten voor energie reflecteren de toegenomen onrust en risico’s op deze markt. De hoge kosten voor zekerheid hebben een groot effect op de termijnmarkt voor elektriciteit en gas. Enkele energiebedrijven in de EU zijn hierdoor al in liquiditeitsproblemen gekomen. Mede daardoor worden er steeds minder termijncontracten afgesloten en wordt energie vooral op de korte termijnmarkt verkocht. Dit zorgt er ook voor dat het voor consumenten en bedrijven op dit moment vrijwel niet mogelijk is om nog vaste contracten af te sluiten. Ik ben over deze problematiek in overleg met mijn collega van Financiën en de consumenten- en financiële toezichthouders. Daarbij moet worden opgemerkt dat ondanks dat er bekende problemen zijn met margins – zoals de procyclische effecten, waar de Europese toezichthouder ESMA ook naar kijkt – het aanpassen van de marginmethodiek als zodanig geen oplossing is die voor de hand ligt, omdat margin een belangrijke functie heeft op de financiële markten en aanpassing hiervan de financiële stabiliteit in gevaar kan brengen. Voor oplossingen moet worden verkend hoe we kunnen zorgen dat energiebedrijven ondanks de toegenomen risico’s over voldoende liquiditeit kunnen beschikken om aan hun marginverplichtingen te voldoen.
Hoe gaat de ACM de misstanden, waar in de bovenstaande vragen aan gerefereerd wordt, op korte termijn aanpakken?
De ACM heeft deze zomer een concept voor een beleidsregel ter consultatie voorgelegd, zodat deze zo mogelijk in kan gaan aan het begin van het nieuwe stookseizoen op 1 oktober 2022.5 In deze beleidsregel staat beschreven waar de ACM in ieder geval aanvullend toezicht op zal houden. Een van de mogelijkheden is dat de ACM een leverancier verzoekt herstelmaatregelen op te stellen wanneer er betalingsproblemen voordoen, of de liquiditeit niet voldoet aan de gestelde eisen.
De schadelijke gevolgen van eroderende windturbines voor gezondheid en economie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u zich ervan bewust dat de wieken van windturbines bestaan uit glasvezel die met epoxy worden geïmpregneerd? Zo ja, weet u dan ook dat epoxy circa 30–40% Bisfenol A (BPA) bevat en bent u zich ervan bewust dat dit een zeer schadelijke stof is?
Het klopt dat er bij de productie van de bladen van windturbines een epoxy wordt gebruikt. Een component voor het maken van deze epoxy is inderdaad Bisfenol A (BPA). BPA wordt echter vrijwel volledig omgezet tijdens het chemische proces dat plaatsvindt. In het eindproduct kan een kleine hoeveelheid niet-omgezette BPA aanwezig blijven. Deze overgebleven hoeveelheid BPA verschilt per product, maar ligt in de ordegrootte van 0,001 tot 0,01%. Dit is beduidend lager dan de 30–40% BPA die in de vraag wordt genoemd.
Er is Europese wet- en regelgeving (REACH-verordening) voor het gebruik van BPA in producten. Dit is de laatste jaren ingesteld en wordt de komende jaren nog verder aangescherpt. Deze wet- en regelgeving moet ervoor zorgen ervoor dat mensen niet worden blootgesteld aan schadelijke hoeveelheden. BPA wordt namelijk niet alleen gebruikt in windturbines, maar ook in tal van andere producten zoals bijvoorbeeld plastics die worden toegepast in bijvoorbeeld bouwmaterialen, elektronica, plastic flessen, (voedsel) verpakkingsmateriaal, implantaten, infuusapparatuur en speelgoed. Daarnaast wordt BPA onder meer gebruikt in bepaalde tandheelkundige materialen, in inkt, in thermisch papier waaronder kassabonnen en dus als basis voor epoxy-verven en -lijmen. Daarnaast is het correct dat bisfenol A tot de zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) wordt gerekend vanwege hormoonverstorende eigenschappen en schadelijkheid voor het immuunsysteem.
Heeft u kennisgenomen van de Noorse studie «Leading Edge erosion and pollution from wind turbine blades», uit 2021?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat de wieken van windturbines zeer slijtagegevoelig zijn, waarbij hevige erosie optreedt en er daardoor aanzienlijke hoeveelheden BPA in het milieu (bijvoorbeeld in het (drink)water) terechtkomen?
Het is bekend dat de bladen van windturbines slijten tijdens het gebruik. De (hoeveelheden van) stoffen die hierbij in het milieu terechtkomen zijn op dit moment nog niet exact bekend. Op dit moment doet het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) hier onderzoek naar in de quickscan «Inzicht in emissies van stoffen bij de winning van energie met windturbines op land» (hierna quickscan). Dit betreft een verkennend onderzoek waarbij de gebruikte materialen, mogelijke emissies, een eerste inschatting van mogelijke risico’s en aanleidingen voor vervolgonderzoek in kaart worden gebracht. De resultaten hiervan worden in het eerste kwartaal van 2023 verwacht.
Bent u ervan op de hoogte dat BPA in verband gebracht wordt met verstoring van de hormoonhuishouding en ernstige gezondheidsproblemen zoals kanker, obesitas en voortplantingsstoornissen? Zo ja, waarom is het gebruik hiervan dan nog altijd toegestaan bij het maken van windturbines?
Ik ben ervan op de hoogte dat BPA in verband wordt gebracht met de verstoring van de hormoonhuishouding van mens en milieu en een ZZS is. Om deze reden is de stof ook in de Europese REACH-verordening opgenomen als zeer zorgwekkende stof voor autorisatie (SVHC). De overgebleven hoeveelheid BPA verschilt per product, maar ligt in de ordegrootte van 0,001 tot 0,01% (zie antwoord vraag 1).
Bent u ervan op de hoogte dat het neerslaan van BPA op/in water de kwaliteit van water ernstig aantast? Zo ja, kunnen wij dan dus concluderen dat veel water in Nederland ernstig verontreinigd is?
De kwaliteit van het oppervlakte-, grond- en drinkwater wordt in Nederland uitgebreid gecontroleerd op chemische verontreinigingen. Er zijn geen aanwijzingen dat de stof BPA een bedreiging vormt voor de kwaliteit hiervan.
Heeft u inzicht in welke gevolgen de vervuiling van het (drink)water heeft op de volksgezondheid? Zo ja, kunt u openbaar maken wat deze gevolgen zijn? Hoeveel mensen ondervinden hier schade van en wat houdt deze schade in? Zo nee, waarom zijn hierover geen gegevens beschikbaar?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u inzicht in de hoeveelheid BPA die in het milieu terechtkomt door erosie van windturbines? Zo nee, waarom niet en gaat u daar onderzoek naar doen?
Op dit moment wordt hier onderzoek naar gedaan door het RIVM in de quickscan.
Hoeveel windturbines staan er in totaal in Nederland?
In Nederland staan op dit moment 2679 windturbines op land (waarvan 138 in het IJsselmeer) en 462 op zee. Dit is gebaseerd op beschikbare data van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Daarnaast is op dit moment een windpark in aanbouw. Van de 160 zijn er nu ongeveer 60 inmiddels gebouwd.
Kunt u aangeven na welk aantal jaren er gemiddeld erosie optreedt aan windturbines op zee en op land?
Erosie is een continu proces en begint dus nagenoeg gelijk na plaatsing van de windturbines. Wel neemt de mate van erosie exponentieel toe in de tijd. De locatie heeft een sterke invloed op erosie. Zo hebben op zee geplaatste windturbines meer slijtage dan op land geplaatste windturbines, omdat de (weers)omstandigheden op zee extremer zijn.
Wordt er regelmatig gecontroleerd of erosie niet eerder dan verwacht voorkomt?
Erosie is een continu proces en begint nagenoeg gelijk na plaatsing van de windturbines. Het is niet bekend hoe vaak er op (de mate van) erosie bij windturbinebladen gecontroleerd wordt. Dit kan verschillen per windmolenpark. Exploitanten hiervan controleren en onderhouden deze parken zelf.
Bent u bekend met voorbeelden waarbij er veel eerder erosie waar te nemen is dan de verwachting was? Zo ja, kunt u aangeven wat de gevolgen hiervan waren?
Nee.
Wordt er onderzoek gedaan naar de potentiële gezondheidsschade die de BPA die in het milieu terechtkomt veroorzaakt? Zo ja, hoe is dit onderzoek gedaan en kunt u de bevindingen van dit onderzoek met ons delen? Zo nee, waarom niet en kan dit in kaart gebracht worden?
Momenteel wacht ik de resultaten af van de quickscan van het RIVM. Naar aanleiding hiervan kan besloten worden of vervolgonderzoek en/of verdere stappen noodzakelijk zijn.
Waarom wordt er nog steeds gekozen voor het bouwen van nieuwe windturbines in Nederland, als deze zoveel schadelijke stoffen uitstoten?
Windturbines dragen bij aan de transitie naar een duurzaam energiesysteem en zijn onmisbaar in de huidige en toekomstige energiemix. Op dit moment doet het RIVM onderzoek naar schadelijke stoffen die mogelijk vrijkomen bij de productie van energie met windturbines op land in de quickscan. Volgens een onderzoek van het RIVM is de transitie naar hernieuwbare bronnen beter voor de gezondheid en veiligheid in Nederland dan het gebruik blijven maken van fossiele brandstoffen2.
Hoe rijmt u de klimaatlobby die actief pleit voor het inzetten van windturbines bij de energietransitie, met de milieuvervuilende en daarmee volksgezondheidschadende gevolgen van de erosie van deze windturbines?
Zie antwoord vraag 13.
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft in 2012 al gewaarschuwd voor de schadelijke gevolgen van BPA voor de volksgezondheid, waarom heeft dat niet geleid tot uitgebreid onderzoek naar deze stof in windturbines? Waarom is de Tweede Kamer niet attent gemaakt op deze waarschuwing? Zijn artsen in Nederland actief attent gemaakt op deze waarschuwing, zodat zij hiermee rekening kunnen houden in hun diagnostiek bij een patiënt?
De Tweede Kamer is herhaaldelijk geïnformeerd over de risico’s van BPA en stoffen die erop lijken (Kamerstuk 32 793, nr. 370; Kamerstuk 32 793, nr. 296; Kamerstuk 32 793, nr. 208). Ook is er publieksinformatie beschikbaar over de risico’s van BPA via de website www.waarzitwatin.nl, een website gemaakt door VeiligheidNL en het RIVM. Daarnaast wordt BPA zoals eerder aangegeven bij de beantwoording onder vraag 1 ook toegepast in tal van andere producten.
Het gebruik van BPA is nader gereguleerd via de REACH-verordening voor het gebruik van BPA in producten. Het gaat dan met name om producten die bedoeld zijn voor baby’s en peuters. Dit is de laatste jaren ingesteld en wordt de komende jaren nog aangescherpt.
De richtlijnen voor diagnostiek worden door artsen(verenigingen) zelf opgesteld, op basis van de beschikbare wetenschappelijke kennis. Ook WHO-publicaties en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken kunnen daarbij gebruikt worden. De rijksoverheid heeft daar verder geen rol in. Het is voor artsen niet goed mogelijk om bij individuele gezondheidsklachten een directe link te leggen met BPA.
Hebben artsen en andere gezondheidsprofessionals al eerder aan de bel getrokken over de mogelijke gezondheidsschade door eroderende windturbines? Zo ja, wat is er gebeurd met deze meldingen en is de Tweede Kamer hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van EZK is met verschillende gezondheidsprofessionals in gesprek geweest over de signalen die zij hebben afgegeven over eroderende windturbines. Naar aanleiding van deze gesprekken is bij het RIVM de quickscan uitgezet om in kaart te brengen welke (schadelijke) stoffen vrij komen. De Kamer wordt geïnformeerd zodra de quickscan is afgerond over welke vervolgonderzoeken en/of stappen noodzakelijk worden geacht.
Kunt u in kaart brengen hoeveel de gezondheidsschade die wordt veroorzaakt door eroderende windturbines de samenleving kost?
Ik wacht de quickscan naar het vrijkomen van (schadelijke) stoffen bij eroderende windturbines af. Naar aanleiding hiervan kan besloten worden of verder onderzoek en/of stappen noodzakelijk worden geacht.
Als de erosie van windturbines inderdaad leidt tot zoveel vervuilende en schadelijke stoffen in het milieu, kunnen wij daaruit dan concluderen dat de energietransitie en de klimaatlobby de afgelopen jaren hebben geleid tot een toename van zorgkosten en druk op de zorg? Wat gaat u eraan doen om dat te bestrijden?
Zoals eerder aangegeven wordt de kwaliteit van het oppervlakte-, grond- en drinkwater in Nederland uitgebreid gecontroleerd op chemische verontreinigingen. Er zijn geen aanwijzingen dat de stof BPA een bedreiging vormt voor de kwaliteit hiervan. Daarnaast wacht ik de uitkomsten van de quickscan af. De Kamer wordt geïnformeerd over de resultaten zodra de quickscan is afgerond en naar aanleiding hiervan welke vervolgonderzoeken en/of stappen noodzakelijk worden geacht.
Kunt u aangeven of windturbines ook kunnen worden geproduceerd zonder dat BPA of andere schadelijke stoffen hierin worden verwerkt? Zo niet, zijn hiervoor wel mogelijkheden in de toekomst?
Op dit moment is niet bekend of windturbines ook zonder het gebruik van BPA geproduceerd kunnen worden.
Kunt u aangeven of er andere vormen van energiewinning zijn waarbij het risico op milieuvervuiling en schade aan de volksgezondheid kleiner zijn?
Het opwekken van groene stroom door middel van windturbines draagt bij aan schonere lucht. Volgens een onderzoek van het RIVM is de transitie naar hernieuwbare bronnen beter voor de gezondheid en veiligheid in Nederland dan het gebruik blijven maken van fossiele bronnen.
Het bericht Duitsland redt energiegigant Uniper en schrapt rechtsgang Nederland |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat Uniper de rechtszaak tegen Nederland en de samenhangende miljardenclaim heeft ingetrokken?1
In afwachting van goedkeuring door de aandeelhoudersvergadering van Uniper van de bail-out zoals deze door de Duitse autoriteiten is ingericht, is de behandeling van de internationale arbitragezaak opgeschort.
Ik verwacht dat voor het eind van 2022 het besluit van de aandeelhoudersvergadering is genomen en de internationale arbitragezaak definitief is ingetrokken. De Nederlandse rechtszaak loopt overigens door.
Loopt de claim van RWE nog wel?
Ja.
Kunt u eindelijk een overzicht geven van de contacten van uw ministerie met RWE en Uniper, zoals in eerdere Kamervragen verzocht?2
Sinds de rechtszaak is ingediend, is met de partijen niet gesproken over de Wet verbod op kolen. Met de partijen wordt wel regelmatig gesproken over bijvoorbeeld de ontwikkeling van waterstof, de nadeelcompensatie voor de productiebeperking en zaken gerelateerd aan de exploitatie.
Hoe kijkt u naar de nationalisering en gedeeltelijke nationalisering van energieleveranciers, zoals Duitsland dat met Uniper en Frankrijk met EDF gebeurt?
Ik ben op de hoogte van de Duitse en Franse maatregelen gericht op nationalisering van energieleveranciers. Ik ben van mening dat het lidstaten vrij staat belangen te nemen in bedrijven, zolang dit past binnen de Europese kaders voor staatssteun.
Erkent u dat dit een effectieve manier is om de energiekosten van particulieren in de hand te houden en de energiemarkt te stabiliseren?
Het nationaliseren van een energieleverancier zie ik niet als oplossing voor hoge leveringsprijzen en/of om de werking van de energiemarkt te bevorderen. Ook een genationaliseerd energiebedrijf moet elektriciteit en/of gas inkopen op de markt en heeft in de huidige markt te maken met hoge inkoopkosten, die worden doorberekend in de tarieven voor eindafnemers. Het nationaliseren van een energieleverancier leidt dus in beginsel niet tot lagere tarieven voor de eindafnemer.
Waarom heeft u er niet voor gekozen om de energieleveranciers die in 2021 failliet zijn gegaan te redden, zoals Duitsland en Frankrijk dat hebben gedaan?
Het wettelijk systeem is zo ingericht, dat klanten van een failliete leverancier werden ondergebracht (veelal via restverdeling naar rato van marktaandeel) bij een van de andere energieleveranciers. Hiermee wordt geborgd dat kleinverbruikers ook na een faillissement van hun leverancier aanspraak kunnen maken op levering van energie door een vergunninghoudende leverancier. De leveringszekerheid wordt op die manier geborgd, zodat het nemen van andere maatregelen niet nodig is.
Wel is het faillissement van deze energieleveranciers voor mij en voor de Autoriteit Consument en Markt (ACM) aanleiding geweest om te kijken naar de financiële eisen die worden gesteld aan energieleveranciers en naar de positie van de consument bij faillissement van een energieleverancier. Het onderzoek hiernaar zal ik binnenkort naar uw Kamer sturen. Ook is de ACM voornemens het toezicht aan te scherpen.3
Wat is de positie van de Nederlandse overheid als grote energiebedrijven in problemen gaan komen?
Ik verwijs graag naar het verslag van het schriftelijk overleg van de Energieraad op 26 juli 2022 (Kamerstuk 21501–33, nr. 946) waarin ik al eerder heb aangegeven dat het niet mogelijk is om een precieze weergave te geven van wat er gebeurt in geval een groot energiebedrijf in de problemen komt. Een eventueel faillissement van een groot energiebedrijf kan leiden tot onrust op de markt, mogelijke prijseffecten en onzekerheid voor de leveringszekerheid. Dit zou dan ook opgevangen moeten worden. Dit is op dit moment in Nederland echter niet aan de orde.
Het bericht dat Eneco snoeit in de vergoeding voor teruglevering van stroom |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Erkent u dat de verlaging voor de teruglevering van stroom opgewekt door zonnepanelen een klap in het gezicht is van huishoudens die klant zijn van Eneco?1
Op grond van artikel 31c, derde lid van de Elektriciteitswet 1998 dient de leverancier een redelijke vergoeding aan de afnemer te betalen voor het deel van de op het net ingevoede hoeveelheid elektriciteit dat niet gesaldeerd kan worden. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding.
Momenteel geldt deze bepaling voor een beperkt aantal kleinverbruikers die elektriciteit opwekken met zonnepanelen. De meeste kleinverbruikers met zonnepanelen voeden per verbruiksperiode minder elektriciteit in op een net dan zij van dat net afnemen. Wanneer bij een kleinverbruiker alle invoeding tegen zijn afname mag worden gesaldeerd, dan is de terugleververgoeding voor diegene niet van toepassing. Bij kleinverbruikers die meer elektriciteit op het net invoeden dan zij afnemen, geldt deze redelijke vergoeding alleen voor het deel van de op het net ingevoede elektriciteit dat niet gesaldeerd kan worden.
Inmiddels heeft Eneco aangegeven de verlaging van de terugleververgoeding bij vaste contracten terug te zullen draaien en de betreffende klanten hierover te informeren.
Vindt u – net als de consumentenbond – dat Eneco hier een slaatje uit de mogelijkheid dat zij nu verlagen omdat de afspraak dat er tenminste 70% van de energieprijs wordt betaald bij teruglevering is verlopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Energieleveranciers zijn vrij de terugleververgoeding zelf vast te stellen, maar deze vergoeding dient wel redelijk te zijn. Het kan daarom zo zijn dat de ene leverancier een hogere vergoeding dan een andere aanbiedt. De redelijke vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit geldt op dit moment voor een beperkt aantal kleinverbruikers (zie ook het antwoord op vraag 1).
Met de afbouw van de salderingsregeling wordt de redelijke vergoeding voor een steeds groter deel van de teruggeleverde elektriciteit relevant. Daarom is mijn voornemen om, uit het oogpunt van consumentenbescherming, het wettelijk minimum van de redelijke vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit met ingang van de afbouw van de salderingsregeling (2025) vast te stellen op 80 procent van het kale leveringstarief. Uiteraard staat het leveranciers vrij om meer te betalen dan het wettelijke minimum voor de redelijke vergoeding.
Een minimum vergoeding van 80 procent van het kale leveringstarief zorgt voor een goede balans tussen de werking van de energiemarkt enerzijds en consumentenbescherming en de belangen van zonnepanelenbezitters anderzijds. Tevens wil ik de redelijke vergoeding van een absoluut maximum in eurocenten voorzien. Dit houdt verband met de sterk fluctuerende waarde van zonnestroom en de op dit moment hoge leveringstarieven voor elektriciteit door de geopolitieke ontwikkelingen. De waarde van door zonnepanelen opgewekte stroom op een zonnige dag rond lunchtijd is laag. Een absoluut maximum van de redelijke vergoeding beschermt energieleveranciers tegen het verplicht inkopen van elektriciteit tegen een aanzienlijk hogere prijs dan de waarde daarvan op het moment van productie. De meerkosten die leveranciers verplicht moeten dragen worden aan alle klanten, ook diegenen zonder zonnepanelen, doorberekend waardoor de lasten van een te hoge minimumvergoeding zullen leiden tot hogere elektriciteitstarieven voor alle klanten, dus ook die zonder zonnepanelen.
Bent u bereid om de Autoriteit Consument & Markt (ACM) te vragen snel nieuwe afspraken te maken met energiebedrijven over een fatsoenlijk teruglevertarief om te voorkomen dat mensen af gaan zien van het aanleggen van zonnepanelen?
Op dit moment moeten leveranciers al een redelijke vergoeding betalen voor de ingevoede elektriciteit die niet gesaldeerd kan worden. De ACM is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding.
Uit onderzoek van TNO2 blijkt dat de terugverdientijden van zonnepanelen tot en met 2030 bij de voorgenomen afbouw van de salderingsregeling naar verwachting niet hoger zullen zijn dan zeven jaar. Dit maakt zonnepanelen voor huishoudens een zeer aantrekkelijke investering.
Erkent u dat het stimuleren van het opwekken van groene stroom op deze manier lucratief wordt voor private energiebedrijven terwijl de maatschappelijke investering minder rendeert?
Nee. Zoals bij het antwoord op vraag 3 al aangegeven, is het voor huishoudens zeer interessant om te investeren in zonnepanelen, gezien de verwachting dat de terugverdientijden tot en met 2030 niet hoger zullen worden dan zeven jaar.
Wilt u stimuleren dat mensen makkelijker een energie-coöperatie kunnen opzetten om beter opgewekte stroom te kunnen delen en niet afhankelijk te hoeven zijn van de energiebedrijven? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik vind de coöperatieve energietransitie een belangrijke ontwikkeling die ik ondersteun. Coöperatieve elektriciteitsproductie stimuleer ik hoofdzakelijk via de Subsidieregeling Coöperatieve Energieopwekking (SCE). Deze subsidieregeling maakt het voor coöperaties en VvE’s mogelijk om subsidie aan te vragen om gedurende 15 jaar de onrendabele top van een project met zonnepanelen, windturbine(s) of waterkracht te dekken. Aan de subsidie zitten voorwaarden verbonden, die ik ieder jaar evalueer en waar nodig en mogelijk wijzig. Hierbij draag ik er zorg voor dat coöperaties op redelijke wijze aan de voorwaarden kunnen voldoen. Coöperaties die zelf elektriciteit produceren zijn inderdaad minder afhankelijk van de internationale energiemarkt en dit brengt voordelen met zich mee. De SCE opent jaarlijks en ik nodig coöperaties uit een aanvraag in te dienen.
Bent u bereid om met gemeenten te onderzoeken hoe zij kunnen stimuleren dat gemeenschappen makkelijker eigen coöperaties kunnen opzetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is al veel kennis en ervaring opgedaan rond lokale energie-initiatieven. Het mede vanuit de rijksoverheid gefinancierde «HIER opgewekt» is het hiertoe opgerichte kennisplatform en verstrekt hierover o.a. via haar website kennis aan zowel lokale energie-initiatieven zelf als aan samenwerkingspartners van energie-initiatieven: gemeenten, provincies, woningcorporaties en serviceverleners. Gemeenten spelen op verschillende manier een rol in de coöperatieve energietransitie. Gemeenten kunnen zelf invulling geven aan hoe zij de coöperatieve initiatieven in hun gemeenten willen ondersteunen. Het opzetten van een coöperatie is uiteindelijk aan de (groep) burgers en of lokale ondernemers zelf. Ik zie daarom geen directe meerwaarde van een dergelijk onderzoek.
Hoe gaat u voorkomen dat andere energiebedrijven dit slechte voorbeeld van Eneco volgen en ook het teruglevertarief fors verlagen?
Het staat leveranciers vrij om de terugleververgoeding te verlagen, mits afnemers tijdig op de hoogte gesteld worden en de terugleververgoeding redelijk en niet in strijd met de algemene voorwaarden of het bepaalde in het afgesloten contract met de consument is. De ACM is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 3.
De energietoeslag voor studenten |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Rechtbank Gelderland, waarin zij oordeelt dat het college van de gemeente Nijmegen onterecht studenten uitsluit als gehele groep voor de energietoeslag?1
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak.
Wat betekent deze uitspraak voor andere studenten, zowel in Nijmegen als in andere steden? Verandert deze uitspraak uw advies aan gemeenten om studenten op een andere manier te helpen, bijvoorbeeld via bijzondere bijstand?
Het kan gebeuren dat individuele studenten in de ernstige financiële problemen komen als gevolg van de stijgende energieprijzen. En ook studenten moeten in deze gevallen worden geholpen. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechter heb ik, in overleg met de VNG en gemeenten, meer richting gegeven aan hoe gemeenten kunnen omgegaan met deze individuele gevallen.
Er bestaat naar mijn oordeel een gerechtvaardigde en in principe ook juridisch houdbare reden om studenten als groep uit te zonderen van de energietoeslag. De woonsituatie van studenten is namelijk zeer divers, ook voor wat betreft de energiekosten. Ongeveer de helft van de studenten woont nog thuis bij de ouders en heeft dus geen eigen energierekening. Voor een aanzienlijk deel gaat het bij uitwonende studenten bijvoorbeeld om kamerbewoners, met een huurprijs inclusief energiekosten of een gedeelde energierekening.
Een groot deel van de studenten wordt daarmee niet of niet in dezelfde mate geraakt door de stijgende kosten. De generieke toeslag verstrekken zou eveneens betekenen dat alle studenten (vanaf 21 jaar) die binnen de doelgroep vallen de toeslag (van inmiddels 1.300 euro) ontvangen, dus ook thuiswonende studenten. Dit gaat aan het doel van de regeling voorbij, namelijk het ondersteunen van de laagste inkomens bij het betalen van de gestegen energierekening. Ik blijf daarom bij dit advies.
Tegelijkertijd is duidelijk dat er ook studenten zijn met een eigen energiecontract die in de knel (dreigen te) komen door hoge energieprijzen. Studenten kunnen in die gevallen terecht bij de individuele bijzondere bijstand. Uit de uitspraak van de Rechtbank Gelderland2 volgt dat de individuele bijzondere bijstand dan een redelijk alternatief moet bieden voor de eenmalige energietoeslag. Aangezien de voorwaarden voor de energietoeslag per gemeente kunnen verschillen, is niet in het algemeen te stellen wat een redelijk alternatief is. Om richting te geven aan een redelijk alternatief, kan aansluiting worden gezocht bij de criteria die een gemeente hanteert voor de categoriale bijzondere bijstand voor de energietoeslag. Verschillen met deze criteria moeten onderbouwd kunnen worden. Wel is, gezien de diversiteit in woonsituatie, het hebben van een energiecontract op naam een redelijke, aanvullende voorwaarde die gemeenten kunnen stellen. Hiermee wordt voorkomen dat studenten een beroep doen op de toeslag, terwijl ze niet onder de doelgroep vallen. Daarnaast gelden uiteraard de voorwaarden die inherent zijn aan het gekozen instrument van de bijzondere bijstand, zoals een inkomenstoets.
Wat is de huidige stand van zaken van het overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) hierover?
Ik ben continu in gesprek met de VNG en verschillende gemeenten. Ik waardeer de constructieve houding van gemeenten in deze gesprekken. Voor de studenten die in ernstige financiële problemen komen als gevolg van de stijgende energieprijzen, heb ik extra middelen beschikbaar gesteld (€ 35 miljoen in 2022) aan gemeenten. Over de wijze van toekenning en de verdeling van de middelen is het kabinet in overleg met gemeenten.3 Uw Kamer wordt over de uitkomst hiervan geïnformeerd.
Welke gemeenten hebben hun beleid al aangepast naar aanleiding van deze uitspraak?
Ik weet niet of en hoeveel gemeenten specifiek naar aanleiding van deze uitspraak hun beleid hebben aangepast.
Hoeveel vergelijkbare rechtszaken lopen er op dit moment?
Gemeenten melden dat ze meer aanvragen van studenten ontvangen. Er wordt niet bijgehouden of en hoeveel rechtszaken er lopen.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat studenten in allerlei steden individuele procedures gaan voeren? Bent u bereid op korte termijn een bindende uitspraak voor alle gemeenten te doen, om nog meer rechtszaken te voorkomen?
In overleg met onder andere gemeenten is afgesproken hoe om te gaan met studenten die in de financiële problemen komen als gevolg van de stijgende energieprijzen (zie ook het antwoord op vraag 2). Dit is ook opgenomen in de handreiking voor gemeenten. Mijn verwachting is dat dit leidt tot gerichte aanvragen van studenten die in aanmerking komen voor de tegemoetkoming en tot minder bezwaar en beroep. Omdat gemeenten binnen de bijzondere bijstand over beleidsvrijheid beschikken, kan ik hier geen bindende uitspraken over doen.
Vindt u dat gemeenten zelf koopkrachtbeleid mogen voeren? Zo nee, is het dan niet onrechtvaardig als de ene student in de ene gemeente wel energietoeslag krijgt, maar de andere student in een andere gemeente niet, terwijl studenten door het hele land te maken hebben met verhoogde energiekosten? Zo nee, waarom niet?
Met de eenmalige energietoeslag is gekozen voor een constructie binnen de bijzondere bijstand. Er zijn ook andere opties overwogen, maar dit was de enige haalbare optie. De keuze voor de bijzondere bijstand laat ruimte voor gemeenten om zelf te bepalen welke eisen gehanteerd worden bij het toekennen van de energietoeslag. In overleg met gemeenten is afgesproken om in de landelijke richtlijn gemeenten te adviseren om studenten als groep uit te sluiten omdat, vanwege de in het antwoord op vraag 2 geschetste diversiteit in de groep studenten, de individuele bijzondere bijstand een betere weg is. De meeste gemeenten hebben dit advies overgenomen. Er zijn echter ook gemeenten die gekozen hebben om bijvoorbeeld uitwonende studenten met een eigen energiecontract voor de energietoeslag in aanmerking te laten komen.
In het algemeen geldt dat de energietoeslag een crisismaatregel betreft om te voorkomen dat huishoudens met een laag inkomen in zeer ernstige problemen komen. De doelgroep is daarom ook gelijk aan de doelgroep die de gemeente stelt voor het reguliere armoedebeleid. Bij de totstandkoming van de energietoeslag moest een evenwicht worden gevonden tussen een regeling die enerzijds zo gericht mogelijk is en anderzijds een zo eenvoudig mogelijke uitvoering, waarbij een zo groot mogelijk deel van de doelgroep de toeslag zonder aanvraagprocedure kon ontvangen. Voor een regeling die meer maatwerk biedt was en is de uitvoeringscapaciteit bij gemeenten of een andere uitvoerder niet aanwezig. Een zekere mate van over- en ondercompensatie is dus inherent aan deze regeling. Daarbij beoogt de energietoeslag geen koopkrachtreparatie, maar is om de ergste nood te lenigen. Het brede pakket van 2023 heeft wel als doel de koopkracht te herstellen, ook die van studenten.
Overweegt u de mogelijkheid om alsnog een regeling op te zetten via Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)? Zo nee, waarom niet?
De energietoeslag als zodanig past niet in de bestaande systemen van DUO. Het uitvoeren van de energietoeslag door DUO vergt het opzetten van nieuwe processen en systemen, en is daarmee op korte termijn niet mogelijk. Om dit op langere termijn mogelijk maken, zou flink moeten worden geprioriteerd waarbij andere grote opdrachten, zoals de herinvoering van de basisbeurs, in het gedrang komen.
Een andere mogelijkheid, namelijk het verhogen van studiefinancieringsbedragen, vergt een wetswijziging, die niet op korte termijn noch met terugwerkende kracht kan geschieden. Voor studiefinanciering in het hoger onderwijs bestaat de basisbeurs tot de herinvoering daarvan niet en de beoogde inwerkingtreding van het wetsvoorstel dat de herinvoering regelt is 1 september 2023. Daarnaast is relevant dat DUO de basisbeurs in het mbo voornamelijk in prestatiebeurzen (mbo 1 en 2 uitgezonderd) verstrekt. Dat zijn in principe leningen totdat men (tijdig) afstudeert. Wetswijzigingen met terugwerkende kracht zijn alleen mogelijk voor maatregelen die louter begunstigend zijn, en het verhogen van prestatiebeurzen is dat strikt genomen niet. Daarnaast weet DUO tot de herinvoering van de basisbeurs niet of een ho-student uit- of thuiswonend is. Die informatie is pas na herinvoering van de basisbeurs weer beschikbaar voor DUO als de student studiefinanciering heeft aangevraagd.
Als onderdeel van de koopkrachtbesluitvorming dit jaar heeft het kabinet wel aangekondigd om de basisbeursbedragen voor uitwonende studenten in het collegejaar 2023/2024 te verhogen met 165 euro om tegemoet te komen aan stijgende prijzen. Deze regeling wordt uitgevoerd door DUO.
Bent u ervan op de hoogte dat onder andere in Nijmegen het budget voor de energietoeslag al bijna op is?2 Krijgen gemeenten extra geld om studenten ook de energietoeslag te kunnen geven?
Zoals aangegeven, kunnen studenten die in de financiële problemen komen door de energierekening aanspraak maken op de individuele bijzondere bijstand. Voor deze uitzonderlijke gevallen heb ik extra middelen beschikbaar gesteld (€ 35 miljoen in 2022) aan gemeenten. Over de wijze van toekenning en de verdeling van de middelen gaat het kabinet nog in overleg met gemeenten.
Het gebruik van Energie en de plek waar de miljardenwinsten terecht komen, terwijl de Nederlandse huishoudens in Energie-armoede vervallen |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u een overzicht geven van de bestemming van het gas dat in Nederland wordt opgepompt in 2022? Dus kunt u aangeven hoeveel gas er wordt gewonnen (uit Groningen, kleine velden en Waddenzee/Noordzee) en naar welk land dat gas toe gaat?
Over 2022 valt nog geen uitspraak te doen over hoeveel gas er wordt gewonnen uit kleine velden op land en op zee, omdat we nog in het lopende jaar zitten. Voor gegevens over de gasproductie verwijs ik u naar de het Nederlandse Olie- en Gasportaal (NLOG) waar de productie per veld op maandbasis weergegeven wordt.1 De winning uit het Groningenveld is dit gasjaar (1 oktober 2021 – 30 september 2022) vastgesteld op 4,5 miljard m3. Over het kalenderjaar 2021 is onlangs het jaarverslag «Delfstoffen en aardwarmte in Nederland» gepubliceerd.2 Hieruit valt op te maken dat in het kalenderjaar 2021 de totale gasproductie 19,1 miljard m3 bedroeg. Hiervan bedroeg in datzelfde kalenderjaar de productie uit het Groningenveld 6,5 miljard m3, de productie op zee 8,9 miljard m3 en de productie op land (inclusief de Waddenzee) 3,7 miljard m3. (NB: de winning uit het Groningenveld in het gasjaar dat liep van 1 oktober 2020 tot en met 30 september 2021 bedroeg 7,8 miljard m3).
Het gas dat in Nederland wordt gewonnen (land en zee) wordt ingevoegd in het nationale gastransportnet van Gasunie Transport Services (GTS), waar het wordt vermengd met gas dat wordt geïmporteerd en met gas dat afkomstig is uit gasopslagen. Vervolgens wordt het op die manier in het transportnet aanwezige gas naar afnemers in binnen- en buitenland getransporteerd. Het is daardoor niet herleidbaar waar het gas naartoe gaat als eindbestemming.
De Nederlandse markt is sterk geïntegreerd in de Europese markt zoals ook toegelicht in de Kamerbrief van 14 maart jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 283). Er werd vorig jaar circa 20 miljard m3 aardgas zelf geproduceerd (zoals hierboven ook aangegeven) en 54 miljard m3 geïmporteerd. Een deel van dit gas werd weer geëxporteerd (circa 40 miljard m3) waarvan circa 19 miljard m3, na stikstofconversie, als laagcalorisch gas, en de rest als hoogcalorisch gas (bron: CBS Aardgasbalans; aanbod en verbruik, 4-3-2022). Het gasverbruik in Nederland bedraagt circa 40 miljard m3. Bij een productie van circa 19 miljard m3 betekent dit dat Nederland om aan de binnenlandse vraag te voldoen gas moet importeren
Kunt u aangeven hoeveel geld Gasterra (of andere afnemers) betalen voor het gas?
GasTerra koopt en verkoopt gas op de groothandelsmarkt en de prijzen worden bepaald door internationale ontwikkelingen. Op de internationale markt is de Nederlandse TTF (Title Transfer Facility) een belangrijke en zeer liquide handelsplaats. In Nederland gewonnen gas volgt de internationale marktprijzen.
Kunt u een overzicht geven van de langjarige verplichten die de Nederlandse staat en Nederlandse staatsdeelnemingen (Gasterra, EBN, Gasunie en anderen) zijn aangegaan bij de verkoop van gas? Welk lopende contracten zijn voor 2022, 2023, 2024 en elke van de jaren tot 2030 en tot hoeveel verkoop van gas tegen welke prijs is Nederland contractueel verplicht onder deze contracten?
Gasunie mag niet handelen in gas en EBN verkoopt het haar toekomende in Nederland gewonnen gas aan GasTerra op basis van op gasbeurzen tot stand gekomen gasprijzen. GasTerra verkoopt van oudsher gas aan binnen- en buitenlandse afnemers.
Voor de verkoop aan buitenlandse afnemers zijn door GasTerra in het verleden langetermijncontracten afgesloten. Dit zijn verschillende contracten die regelmatig zijn verlengd en verhoogd, de laatste keer rond 2009. De onder deze contracten aangegane verplichtingen nemen in de loop van de tijd af. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de nog resterende verplichtingen in miljarden m3 per jaar:
Gasjaar
Miljarden m3
22/23
17,6
23/24
12,5
24/25
9,9
25/26
7,1
26/27
4,7
27/28
2,5
28/29
0,5
Het gas wordt verkocht op basis van op gasbeurzen tot stand gekomen gasprijzen. De inhoud van deze contracten is vertrouwelijk en deze vertrouwelijkheid is ook in de contracten zelf afgesproken.
Welke langjarige inkoopcontracten is de NL staat (inclusief Gasterra) aangegaan en hoeveel gas kan de Nederlandse staat en/of GasTerra tegen welke prijs van wie inkopen onder deze contracten in 2022, 2023, 2024 en elk van de jaren tot 2030?
De Nederlandse Staat koopt geen gas in. GasTerra koopt gas in van producenten van Nederlandse kleine velden en het heeft nog enkele importcontracten, maar ook die lopen binnen enkele jaren af. Ook onder al deze contracten wordt het gas ingekocht op basis van op gasbeurzen tot stand gekomen gasprijzen. Tevens koopt GasTerra het gas in uit het Groningenveld van NAM. Voor de beprijzing van dit Groningengas verwijs ik naar de Kamerbrief van 13 december 2021 (Kamerstuk 33 529 nr. 932) betreffende uitleg inkomsten gaswinning Groningenveld.
Welke langjarige contracten voor de export van gas heeft Nederland na 2012 (aardbeving in Huizinge) nog afgesloten?
De Nederlandse Staat verkoopt geen gas en GasTerra heeft na 2012 geen nieuwe langjarige exportcontracten meer afgesloten. Alle verplichtingen in de tabel uit vraag 3 zijn vóór 2012 aangegaan en worden afgebouwd vanwege het sluiten van het Groningenveld.
Welke langjarige strategie voor leveringszekerheid van gas heeft Nederland?
Voor de komende jaren ligt de focus op het sterk verminderen van de Nederlandse afhankelijkheid van gas, dit eerst en vooral door de energietransitie naar meer duurzame energiebronnen en het sterk verhogen van de energie-efficiëntie en energiebesparing. Dit alles vermindert de vraag naar gas en verhoogt daarmee de leveringszekerheid van het dan nog benodigde gas. Om de leveringszekerheid van gas verder te versterken wordt in lijn met hetgeen daarover is opgemerkt in het coalitieakkoord en op basis van de recent vastgestelde EU-verordening voor gasopslag, gekomen tot een vulverplichting voor gasopslagen. De gemiddelde vulgraad van de Nederlandse gasopslagen ligt op ruim 79,7% (peildatum 6 september 2022). Er worden ook andere maatregelen genomen om de leveringszekerheid van gas verder te versterken. Voor de aankomende winter is de importcapaciteit voor LNG verdubbeld en daarnaast heeft het Kabinet een plan gepresenteerd om de productie uit de kleine velden te versnellen (zie ook de Kamerbrief over het versnellingsplan gaswinning Noordzee, Kamerstuk 33 529, nr. 1058).
Een specifiek aandachtspunt is de laagcalorische vraag vanuit België, Duitsland en Frankrijk. Van oudsher werd dit gas vanuit Nederland geleverd uit het Groningenveld. Door lagere winning uit het Groningenveld is dit nagenoeg volledig vervangen door geconverteerd hoogcalorisch gas. Omdat conversie van hoog- naar laagcalorisch gas in Nederland plaatsvindt, zijn deze landen voor hun vraag naar laagcalorisch gas nog steeds afhankelijk van import uit Nederland. Gelijktijdig worden deze landen omgebouwd van laag- naar hoogcalorisch gas. Dit verloopt voorspoedig, waardoor zij op afzienbare termijn geen laagcalorisch meer gebruiken en zij niet meer afhankelijk zijn van Nederland.
Welke langjarige strategie voor betaalbaarheid van aardgas voor huishoudens heeft Nederland? Is die strategie afdoende of is de regering voornemens de strategie aan te passen?
Het Nederlandse beleid gaat er sinds jaar en dag vanuit dat de markt zijn werk doet en zo de waarde van het gas op efficiënte wijze bepaalt en tegelijkertijd zorgt voor betaalbaarheid. Door de marktwerking hebben wij lange tijd profijt gehad van relatief lage prijzen op de groothandelsmarkt, en, in het verlengde daarvan, de consumententarieven. Als gevolg van de Russische oorlog tegen Oekraïne en de inzet van de Russische gasleveringen aan de EU als middel om de Unie onder druk te zetten, zien we dat de markt weliswaar nog functioneert, maar wel met extreem hoge prijzen als gevolg.
Het kabinet onderzoekt dan ook welke gerichte maatregelen mogelijk zijn om de gevolgen van de hoge energieprijzen voor kwetsbare huishoudens zoveel mogelijk te mitigeren. Het kabinet kijkt als onderdeel van de augustusbesluitvorming integraal naar de koopkrachtontwikkeling en neemt daarbij de ontwikkeling van de energieprijzen mee. Het kabinet kijkt daarbij in brede zin naar de mogelijkheden om de koopkracht te ondersteunen van kwetsbare huishoudens.
Welke doelstellingen heeft het kabinet om voldoende gas tegen een betaalbare prijs beschikbaar te hebben voor Nederlandse huishoudens? Hoeveel gas is nodig en wat is een maximaal aanvaardbare prijs?
In de afgelopen jaren bedroeg het Nederlandse gasverbruik ca. 38 miljard m3 per jaar. Daarvan wordt 8 tot 12 miljard m3 gebruikt door huishoudens. Deze vraag van huishoudens is in belangrijke mate door temperatuur bepaald. Het kabinet zet maximaal in op het besparen van de energievraag, het vullen van de gasopslagen en het diversifiëren van de aanleverkanalen van aardgas om de leveringszekerheid te waarborgen de komende winter (en de jaren daarna). Het kabinet heeft vooralsnog geen doelstellingen t.a.v. een maximale prijs. Het beziet kabinet in brede zin de mogelijkheden om koopkrachtondersteuning te bieden aan de huishoudens die dit het hardst nodig hebben.
Het is essentieel om de vraag naar energie terug te dringen, niet alleen om minder afhankelijk te worden van aardgas uit Rusland maar ook om de energierekening te drukken. Hiervoor is de campagne «zet ook de knop om» gestart met praktische tips waarmee huishoudens en ondernemers energie kunnen besparen. Daarnaast worden via het Nationaal Isolatieprogramma slecht geïsoleerde huur- en koopwoningen sneller, slimmer en socialer geïsoleerd, met als doel om 2,5 miljoen woningen te isoleren. Ook wordt de energiebesparingsplicht voor bedrijven aangescherpt en heeft Nederland in Europa aangegeven ambitieuze doelen te stellen via de Energie-Efficiëntierichtlijn.
Hoeveel ontvangt Nederland – de Nederlandse staat – voor de kleine 20 miljard m3 gas die dit jaar wordt opgepompt en hoeveel is het op dit moment op de spotmarkt waard?
Drie posten op de EZK-begroting vormen samen de gasbaten: ontvangsten Mijnbouwwet, dividenduitkering EBN en dividend GasTerra.
In de Voorjaarsnota 2022 zijn de ontvangsten Mijnbouwwet voor dit jaar geraamd op € 2.196 miljoen (eerder werden de ontvangsten voor dit jaar geraamd op € 35 mln.). De verwachte ontvangsten zijn bij VJN dus met € 2.161 mln. omhoog bijgesteld. Dividenduitkering van EBN in 2022 is in de Voorjaarsnota geraamd op € 2.650 mln. In de ontwerpbegroting van 2022 werd de dividenduitkering van EBN geraamd op € 0. Een deel van deze ontvangsten zijn het gevolg van de vergoeding die NAM en EBN ontvangen op basis van het Norg Akkoord. EZK ontvangt jaarlijks een vast dividend van GasTerra ter hoogte van € 3,6 mln.
In de ontwerpbegroting van EZK 2023 worden de geraamde ontvangsten geactualiseerd.
Het is niet aan te geven wat de waarde op dit moment op de spotmarkt is. Ten eerste zijn de prijzen erg volatiel. Binnen enkele weken zijn de prijzen verdubbeld van circa 1,50 Euro/m3 tot bijna 3,0 Euro/m3 en het is niet aan te geven wat de prijzen over een week zullen doen.3 Daarnaast vindt de productie ongeveer gelijkmatig over het gehele jaar plaats en de eerste zes maanden van dit jaar was de gemiddelde prijs ongeveer 1,0 Euro/m3. De waarde van productie kan pas aan het einde van het jaar worden vastgesteld.
Hoeveel extra inkomsten kan de staat (waar 20 miljard kuub gas gewonnen) wordt verwachten door de hogere gasprijs in 2022?
Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9.
Hoeveel extra kosten moeten de Nederlandse huishouden (die samen in de orde van grootte van 10 miljard kuub gas gebruiken) maken door de gestegen gasprijzen?
De extra kosten die Nederlandse huishoudens maken door de gestegen gasprijzen zijn niet precies vast te stellen. De prijzen die huishoudens betalen voor hun elektriciteit en gasverbruik worden bepaald door het (type) contract dat het huishouden heeft met een energieleverancier. De energieleverancier bepaalt de prijs; afhankelijk van het contract is dit een vast of een variabel tarief.
Bent u bekend met het overzicht van de gasprijzen die consumenten in de Europese Unie betalen, gepubliceerd in het FD?1
Ja.
Klopt deze vergelijking of heeft u een andere vergelijking over de gasprijzen in de EU? Zo ja, welke vergelijking is dat dan?
De gasprijs ligt in Nederland volgens het overzicht waarnaar verwezen wordt hoger dan in de rest van Europa, wat het kabinet zorgen baart. Hoewel dit overzicht een indicatie van de verschillen tussen energieprijzen in Europese landen geeft is het niet mogelijk om aan te geven of deze vergelijking klopt, aangezien geen volledige inzage beschikbaar is in de onderzoeksopzet en uitvoering. CBS presenteert ieder kwartaal de gemiddelde prijzen voor aardgas en elektriciteit voor huishoudens5 en Eurostat presenteert ieder halfjaar een overzicht voor alle Europese landen6. Deze overzichten kunnen als alternatief overzicht gebruikt worden, echter lopen deze verder achter op de actualiteiten en kunnen er verschillen bestaan tussen de waarnemingen die door nationale statistiekbureaus aangeleverd worden bij Eurostat. Sommige landen presenteren de gemiddelde prijzen die huishoudens betalen terwijl andere landen alleen de gemiddelde prijzen voor nieuwe klanten presenteren, wat in de huidige situatie van stijgende prijzen tot een overschatting van de gemiddelde prijzen kan leiden.
Hoewel het overzicht waarnaar verwezen wordt actueler is dan de informatie die het CBS en Eurostat publiceren, moet er wel een aantal belangrijke kanttekeningen bij geplaatst te worden. Ten eerste wordt dit overzicht gebaseerd op een maandelijkse steekproef van de energieprijzen die de grootste energieleverancier en directe concurrenten op de eerste dag van de maand aanbieden aan nieuwe klanten in de hoofdsteden van 33 landen. Dit betekent dat het overzicht een gemiddelde prijs presenteert die voor slechts een paar marktpartijen representatief is voor de prijs die aan nieuwe klanten aangeboden wordt. In Nederland is het aanbod, met circa 60 energieleveranciers, groot en bestaat er aanzienlijke spreiding tussen de prijzen die aangeboden worden aan nieuwe klanten. Op 24-8-2022 is bijvoorbeeld te zien op een prijsvergelijkingswebsite met prijzen van 25 leveranciers dat de prijs voor aardgas (incl. heffingen en netbeheerkosten) voor nieuwe klanten in augustus varieert tussen € 1,84/m3 en € 4,63/m3.7 De steekproef is dus zeer bepalend voor de prijs die in het overzicht opgenomen wordt, zeker wanneer het aanbod van prijzen en de spreiding daartussen beperkter is in andere landen.
Ten tweede biedt dit overzicht inzicht in de prijzen die door een klein deel van de markt aan nieuwe klanten aangeboden worden, maar het blijft onduidelijk in welke mate deze tarieven daadwerkelijk afgenomen worden en wat nieuwe klanten daadwerkelijk betalen. Dit overzicht is daarmee ook niet representatief voor de gemiddelde prijs voor energie die huishoudens in Nederland betalen. Huishoudens met lopende contracten zullen momenteel lagere prijzen ervaren en ook bestaande klanten met een variabel contract betalen over het algemeen lagere prijzen dan nieuwe klanten doordat leveranciers voor deze groep ook al eerder heeft kunnen inkopen op de groothandelsmarkt. Hier wordt in dit overzicht geen rekening mee gehouden.
Ten slotte is van belang om mee te wegen dat er in sommige landen direct ingegrepen wordt door de overheid op de consumentenprijs voor gas door middel van prijsplafonds, het aanbieden van een sociaal tarief of andere maatregelen. Dit leidt tot een lagere gasprijs en een lagere energierekening voor huishoudens, maar de kosten van dergelijke maatregelen zullen uiteindelijk elders terugkomen. Daarmee leidt dit niet tot een structurele oplossing voor het feit dat er schaarste is in het aanbod van aardgas in Europa doordat de toevoer vanuit Rusland wordt afgeknepen als drukmiddel.
Het kabinet heeft in 2022 een fors pakket koopkrachtmaatregelen getroffen, die zowel op direct op de energierekening als daarbuiten huishoudens tegemoet komt aan de hogere kosten van levensonderhoud. Het grootste deel van de maatregelen is echter niet direct terug te zien in de gasprijs, bijvoorbeeld de verhoging van de vaste korting op de energiebelasting met circa 225 euro en de verlaging van de energiebelasting voor elektriciteit die alle huishoudens direct op de energierekening ontvangen. Daarnaast is er voor huishoudens met een laag inkomen een extra toeslag van 1.300 euro beschikbaar via de gemeente, welke huishoudens onder andere ondersteunt met het betalen van de energierekening. Dit leidt vanzelfsprekend tot een vertekend beeld wanneer uitsluitend naar de consumentenprijs voor energie in verschillende Europese landen gekeken wordt.
Hoe verklaart u dat het op dit moment mogelijk is om een gascontract voor ongeveer 1,60 euro/m3 (12,99 cent/kwH met een aantal bijkomende kosten) af te sluiten in België, maar dat een vergelijkbaar contract in Nederland ongeveer een euro duurder is?2
De prijs die wordt aangeboden in een contract komt tot stand op basis van verschillende factoren, zoals de kostprijs / inkoopprijs van elektriciteit of gas, welke deels wordt bepaald door de energiemix, de netwerkkosten en nationale heffingen/belastingen zoals de energiebelasting en btw. Doordat lidstaten verschillend om kunnen gaan met bijvoorbeeld het heffen van belasting op energie kunnen hierdoor verschillen ontstaan in de prijzen. Zo is de Nederlandse energiebelasting op aardgas aanzienlijk hoger dan de belasting op aardgas in België en werd de gasprijs in Nederland in juli voor circa 25% door belastingen bepaalt, tegenover slechts 7% in België.9
Klopt het dat opwekken van elektriciteit via kolen, windturbines, een nucleaire centrale of zonneparken op dit moment tussen de ongeveer 3 en 10 cent per kWh kost en dat het op de spotmarkt ongeveer 40 cent oplevert, waardoor winstmarges van tussen de 300% en 1000% optreden?
De marginale kostprijs voor het opwekken van elektriciteit hangt af van specifieke factoren per productie-installatie, zoals het type productie-installatie, de leeftijd van deze installatie, de specifieke gebruikte techniek voor het produceren van elektriciteit en de contracten die zijn afgesloten voor de inkoop van grondstoffen of de verkoop van elektriciteit. In algemene zin kan wel worden gezegd dat, wanneer er geen sprake is van vastgelegde contracten voor de verkoop van elektriciteit, hogere elektriciteitsprijzen leiden tot hogere winsten en dat deze fors kunnen zijn voor bedrijven met een lage marginale kostprijs.
Klopt het dat sommige exploitanten van wind op zee (in de gebieden bij Borsele) nog steeds 6 tot 13 cent subsidie per KwH opgewerkte energie krijgen ook bij de huidige energieprijzen? Is er in de subsidievoorwaarden nog een maximummarktprijs opgenomen waarbij de exploitanten geen subsidie krijgen?
Het antwoord op deze vraag is op dit moment nog niet te geven, maar naar verwachting zullen vergunninghouders van windparken op zee over dit jaar geen of nauwelijks subsidie ontvangen voor de geproduceerde elektriciteit.
Van de huidige windparken op zee ontvangen de windparken Luchterduinen (eigenaren: Eneco en Inpex), Gemini (eigenaren: Northland Power, Siemens, HVC en Alte Leipziger/Hallesche) en Borssele (eigenaren Borssele I en II: Ørsted; eigenaren Borssele III en IV: Blauwwind-consortium) subsidie onder de SDE-regeling. De SDE vergoedt het verschil tussen het bedrag waarvoor is ingediend bij de SDE (voor Luchterduinen en Gemini) of het winnende bod op de tenders (voor Borssele) en het correctiebedrag. Het correctiebedrag is in belangrijke mate gebaseerd op de marktwaarde van de geproduceerde elektriciteit. Het definitieve jaargemiddelde correctiebedrag wordt na afloop van elk kalenderjaar bepaald. Voor het jaar 2022 vindt de bepaling dus begin 2023 plaats.
Indien het correctiebedrag hoger is dan het indieningsbedrag wordt geen subsidie verstrekt. De indieningsbedragen voor Luchterduinen en Gemini bedragen 18,1 respectievelijk 16,9 eurocent per kilowattuur (kWh). Voor de windparken Borssele I en II betreft het 7,27 eurocent per kWh en voor de windparken Borssele III en IV 5,45 eurocent per kWh. Naar verwachting zal het definitieve correctiebedrag voor 2022 hoger uitkomen dan deze niveaus, waardoor deze windparken geen subsidie zullen ontvangen. Mocht in de toekomst het correctiebedrag onder de genoemde basisbedragen uitkomen dan zal er wel weer subsidie naar deze windparken vloeien. De windparken op zee die na de Borssele-windparken zijn vergund hebben alle een vergunning op basis van een subsidievrije tender en ontvangen daarom in het geheel geen subsidie, ook niet bij eventuele toekomstige lage elektriciteitsprijzen.
Ten slotte zij vermeld dat hoge marktprijzen zich niet één op één laten door vertalen naar een hogere winst. Exploitanten van windparken op zee leggen, afhankelijk van hun risicobereidheid, het marktprijsrisico, en prognoses van de elektriciteitsprijzen, een deel van hun leveringen vast in afnamecontracten voor de langere termijn. Doordat prijzen in deze contracten vast staan voor een langere periode groeien inkomsten uit deze contracten niet mee met een stijgende marktprijs.
Acht u die winstmarges op het opwekken van elektriciteit via kolen, wind, zonne-energie of nucleaire energie het gevolg van normale ondernemingsrisico’s die genomen zijn?
In algemene zin heeft het kabinet geen moreel oordeel over winsten die bedrijven met een winstoogmerk boeken als gevolg van het ondernemingsrisico dat zij nemen, zolang dit binnen de regels gebeurt en zij hierover benodigde belasting afdragen. Voor een uitgebreidere beschouwing over de winsten van energiebedrijven verwijs ik naar de Kamerbrief over een belasting op excessieve winsten van energiebedrijven (Kamerstuk 32 140, nr. 134).
Vindt u het fair dat burgers, die via een opslag op de energrekening (ODE) windstroom, zonnestroom en stilgelegde kolenentrales met miljarden gesubsidieerd hebben – en bij de nucleaire centrale effectief garant zullen staan voor de ontmanteling –, nu aan dezelfde producent de hoofdprijs betalen voor hun energie?
De kasuitgaven van de SDE worden gefinancierd uit de algemene middelen en werden altijd gedekt via de ODE-heffing. Met het Coalitieakkoord is besloten om de ODE en de SDE los te koppelen, waardoor de ODE-tarieven niet meer zullen meebewegen met de SDE-kasuitgaven. Als gevolg hiervan zal er dus geen sprake zijn van de huidige indirecte koppeling tussen de SDE-uitgaven en de ODE-tarieven.
Daarnaast vertalen de hoge marktprijzen zich niet één op één door naar een hogere winst voor exploitanten van SDE-projecten. Exploitanten van dit soort projecten leggen, afhankelijk van hun risicobereidheid, het marktprijsrisico, en prognoses van de elektriciteitsprijzen, een deel van hun leveringen vast in afnamecontracten voor de langere termijn. Doordat prijzen in deze contracten vast staan voor een langere periode groeien inkomsten uit deze contracten niet direct mee met een stijgende marktprijs. Hierdoor kan dus niet direct geconcludeerd worden dat de projecten die SDE-subsidie ontvangen, ook de hoge groothandelsprijzen ontvangen.
Het kabinet heeft volle aandacht voor de hoge energierekening van huishoudens en de impact hiervan op de koopkracht. Het kabinet onderzoekt dan ook welke gerichte maatregelen mogelijk zijn om de gevolgen van de hoge energieprijzen voor kwetsbare huishoudens zoveel mogelijk te mitigeren. Het kabinet kijkt daarbij in brede zin naar de mogelijkheden om de koopkracht te ondersteunen van kwetsbare huishoudens. U wordt hier op Prinsjesdag over geïnformeerd.
Zie u wegen om de prijs van elektriciteit voor consumenten te verlagen, bijvoorbeeld op de wijze die Spanje en Portugal gedaan hebben?
Interventie in energieprijzen is in beginsel niet toegestaan voor alle huishoudens, en daarmee onuitvoerbaar. Op grond van Europese regelgeving (artikel 5, lid 1 & 2, Richtlijn 2019/944) zijn elektriciteitsleveranciers in beginsel vrij om zelf de prijs waarvoor zij aan afnemers leveren vast te stellen.
Op grond van Europese regelgeving zijn er twee mogelijkheden waarbij interventie wel is toegestaan, deze zijn onderzocht en niet haalbaar of effectief:
Ingrijpen voor een beperkte groep; dit vergt een selectie van die beperkte groep «kwetsbare en energiearme huishoudens» door bijvoorbeeld de Belastingdienst. De Belastingdienst geeft aan hier geen uitvoeringscapaciteit voor te hebben.
Ingrijpen voor alle huishoudens. Hiervoor gelden strengere eisen, waaronder de eis dat de gereguleerde prijs boven de kostprijs moet liggen (in ieder geval over een langere periode). Daarmee biedt deze mogelijkheid in de huidige situatie weinig ruimte voor oplossing. De kostprijs ligt hoog en dus zal de minimumprijs ook hoog zijn en zal de impact op de koopkrachtontwikkeling gering zijn.
In Spanje wordt middels een prijsplafond op de groothandelsprijs van aardgas de kosten voor elektriciteitsopwekking met gascentrales verlaagd. Door de elektriciteitsopwekking met gascentrales te subsidiëren, dalen de groothandelsprijzen voor elektriciteit en daardoor uiteindelijk ook de consumentenprijzen voor elektriciteit. Echter leidde dit tot een verstoorde prijsprikkel, waardoor in de eerste maanden een sterk negatief effect zichtbaar was en de energiebesparing afnam. Daarnaast is in Portugal een sociaal tarief ingevoerd voor een afgebakende groep huishoudens.
Of dit voor Nederland mogelijk en uitvoerbaar is, dient nader te worden bekeken en is onderdeel van de augustusbesluitvorming.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger op 6 januari 2022 aan de Kamer schreef: «Ik heb aan NAM gevraagd om voor de verschillende varianten in de rapportage van GTS de operationele strategie van het huidige gasjaar te herzien en te berekenen hoe in de verschillende varianten de druk zich in het gasveld ontwikkelt. TNO heb ik gevraagd op basis hiervan een aanvulling te maken op de seismische dreigings- en risicoanalyse van 2021. Dit zal worden voorgelegd aan SodM, zodat SodM kan adviseren over de veiligheidsrisico’s van een verhoging van de gaswinning in dit gasjaar?3
Ja.
Kunt u de aanvullende analyse van TNO en het advies van SodM integraal aan de Kamer doen toekomen?
Uw Kamer is op 1 april 2022 geïnformeerd over de adviezen van TNO en SodM (Kamerstuk 33 529, nr. 996). Deze adviezen zijn tevens beschikbaar gesteld via de website van RVO.11
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De gasopslag Norg |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Klopt het dat gasopslag Norg inmiddels voor 80% is gevuld, maar dat sinds 6 augustus geen injectie meer plaatsvindt?
GasTerra is erin geslaagd de gasopslag Norg al in de eerste week van augustus 2022 tot 80% te vullen. GasTerra heeft de opdracht gekregen om de berging Norg tot 4,8 bcm (80%) te vullen. Het kabinet gaat een subsidie uitwerken om Gasopslag Norg verder te vullen.
Wat zijn de redenen om gasopslag niet verder te vullen dan 80%?
Als de zomerprijzen voor gas hoger liggen dan de winter termijnprijzen (een zogenaamde negatieve spread), dan is er geen commerciële rationale om gasopslagen te vullen. Op grond van marktwerking zullen deze gasopslagen daarom niet «vanzelf» verder worden gevuld.
Is het, vanwege de leveringszekerheid van gas voor de komende winter, niet verstandig om gasopslag Norg te blijven vullen?
Ja, daarom gaat het kabinet een subsidie uitwerken om gasopslag Norg verder te vullen.
Wat zijn de belemmeringen voor een hogere vullingsgraad dan 80% voor Norg?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het aanhouden van een hogere gasvoorraad zorgt voor een lagere risicopremie die wordt doorberekend aan de consument?
De prijs op de gasmarkt wordt door vele factoren bepaald. De gasmarkt (de LNG markt in het bijzonder) is bovendien een mondiale markt. Ceteris paribus kan een hogere gasvoorraad bijdragen aan leveringszekerheid en daarmee onzekerheid over de prijs/volatiliteit beperken. Hoe groot dat effect is voor individuele delen van de gasmarkt (landen/segmenten) en de bergingen waar deze delen toegang toe hebben, is moeilijk te zeggen. In een onzekere aanvangssituatie met slecht tot matig gevulde bergingen aan het begin van het vulseizoen waarbij met overheidssteun bergingen in veel landen maximaal gevuld worden kan er van deze vulling sprake een prijsopdrijvend effect uitgaan, ook om op de mondiale markt te zorgen dat gas naar Europa gaat. Op enig moment zullen deze kosten weer doorgerekend worden aan de eindgebruikers. Hoe kosten worden doorgerekend is eveneens afhankelijk van veel factoren: de bestaande type contracten, strategieën van gashandelaren en energieleveranciers, overheidsbeleid (zoals de Nederlandse heffing op geboekte capaciteit voor transport via het landelijk gastransportnet van GTS om de gemaakte subsidiekosten te verhalen), etc. Uiteindelijk is de ondersteuning door de overheid van het vullen van de bergingen bedoeld omwille van de leveringszekerheid en niet (primair) om kosten te verlagen; met het borgen van de leveringszekerheid wordt de mogelijkheid van scenario’s van tekorten – met zeer hoge economische en maatschappelijke kosten vandien – voorkomen.
Wat is er in het Norg Akkoord afgesproken over de vullingsgraad?
Met ingang van gasjaar 2019/2020 zal tot en met 30 september 2027 op andere wijze gebruik worden gemaakt van Norg UGS, waardoor de gaswinning uit het Groningenveld eerder definitief kan worden beëindigd met inachtneming van de leveringszekerheid van de markt voor laagcalorisch gas. Dat betekent dat de gasopslag Norg op grond van het Norg Akkoord wordt gevuld tot het niveau dat nodig is om de markt voor laagcalorisch gas te kunnen bedienen. Over verdere vulling zijn in het Norg akkoord geen afspraken gemaakt. Het vullen van Norg UGS met pseudo Groningen-gas («pseudo G-gas») in plaats van gas uit het Groningenveld leidt tot verdere reductie van de winning uit het Groningenveld.
Gaat een hogere vullingsgraad in Norg ten koste van de vulling van andere gasopslagen zoals Bergermeer?
Alle bergingen worden zodanig gevuld dat de totaal beschikbare opslagcapaciteit tot minimaal 80% is gevuld, zoals we in Europa hebben afgesproken. Het is de verwachting dat de gasopslagen in Grijpskerk en Alkmaar per 1 oktober volledig zijn gevuld. Bergermeer blijft gevuld worden en met de Kamerbrief wordt uw Kamer geïnformeerd over de aanvullende opdracht voor EBN om Bergermeer maximaal te vullen.
De Nederlandse gasprijs als hoogste in Europa |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse huishoudens betalen nu hoogste gasprijs in Europa»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Nederland inmiddels de hoogste gasprijs heeft van de hele EU (ruim twee keer zo hoog als het EU-gemiddelde en zelfs elf keer zo hoog als in Hongarije)? Baart het u zorgen? Gaat u hier iets aan doen? Of vindt u het wel prima dat de Nederlanders worden uitgeknepen?
Het kabinet heeft volle aandacht voor de hoge energierekening van huishoudens en de impact hiervan op de koopkrachtontwikkeling. De prijzen zijn sinds het najaar fors gestegen en de impact hiervan wordt steeds zichtbaarder. Bij overzichten van prijzen in andere EU-landen wordt voor wat de Nederlandse situatie betreft vaak uitgegaan van cijfers voor nieuwe variabele contracten, die duurder zijn dan bestaande contracten, terwijl voor andere landen een gewogen gemiddelde wordt gehanteerd.
Daarnaast worden de meeste maatregelen die dit jaar getroffen zijn door het kabinet om de gevolgen te compenseren, zoals de energietoeslag, hierin niet meegenomen. Een dergelijke vergelijking geeft dus niet altijd een volledig beeld. Desondanks deelt het kabinet de zorg over de gevolgen van deze stijging en houdt daarmee ook rekening bij de begroting van 2023.
Bent u ervan op de hoogte dat de gasprijs minder hard is gestegen in landen met een groter aandeel kolen- en kernenergie in hun energiemix? Deelt u dan ook de mening dat als u de Hemwegkolencentrale niet – lachend met de duim omhoog! – had gesloten, de productiebeperking van de overige kolencentrales eerder had opgeheven, überhaupt geen productiebeperking had ingesteld én eerder nieuwe kerncentrales had gerealiseerd, wij nu minder in de penarie hadden gezeten?
De gasprijs ligt in Nederland volgens dit overzicht hoger dan in de rest van Europa, wat het kabinet zorgen baart. De verschillen met sommige landen zullen waarschijnlijk gedeeltelijk aan de specifieke marktomstandigheden en gedeeltelijk aan de presentatie van de data te wijten zijn.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het van belang om de kanttekeningen bij het overzicht waarnaar verwezen wordt in overweging te nemen. Door deze beperkingen kan niet eenduidig geconcludeerd worden op basis van dit overzicht dat de verschillen in consumentenprijzen voor aardgas tussen Europese landen direct gerelateerd kunnen worden aan de specifieke energiemix.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de Minister-President: «We hebben op dit moment al [energie]pakketten die behoren tot de grootste van Europa. Als je het vergelijkt met andere landen, doen we al heel veel»?2 Staat u achter deze woorden of deelt u de conclusie dat andere landen in werkelijkheid veel méér doen dan Nederland om de gestegen energielasten te compenseren (Oostenrijk 6,95% van het bbp, Duitsland 1,26% van het bbp, Nederland 0,76% van het bpp)?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft het kabinet dit jaar een fors pakket koopkrachtmaatregelen getroffen. Ik ben van mening dat het kabinet veel doet, ook in vergelijking met andere landen, om steun te bieden aan huishoudens. De ontwikkelingen volgen elkaar snel op en de effectiviteit van de maatregelen is niet uitsluitend afhankelijk van het totale budget dat ingezet wordt. Er dient vooral gekeken te worden naar het effect op de huishoudens die deze steun nodig hebben. De Europese Commissie houdt een overzicht bij van haar besluiten in het kader van staatssteunbesluiten onder het Temporary Crisis Framework. Ik verwijs u graag naar dit overzicht voor de door lidstaten getroffen maatregelen.3
Het kabinet heeft dit jaar circa 7 miljard euro aan koopkrachtmaatregelen getroffen, waarvan circa 6,5 miljard euro gericht aan (kwetsbare) huishoudens. Het kabinet heeft zich ingezet om de steun te richten op kwetsbare huishoudens, zodat het beschikbare budget zoveel als mogelijk terecht komt bij de huishoudens die dit ook het hardst nodig hebben. Zo heeft het kabinet circa 1,4 miljard uitgetrokken voor een tegemoetkoming van 1.300 euro aan huishoudens met een laag inkomen, terwijl er bijvoorbeeld in Oostenrijk met circa de helft van dit budget een bedrag van 150 euro compensatie aan huishoudens geboden wordt. Daarbij is het ook van belang om integraal naar de koopkrachtontwikkeling te kijken.
Zoals aangegeven wordt er momenteel gekeken naar de koopkrachtontwikkeling en wat mogelijk is om huishoudens aanvullend tegemoet te komen aan de hoge inflatie. Hierbij gaat de voorkeur uit naar gerichte maatregelen, omdat deze effectiever ingezet kunnen worden om de huishoudens die de steun het hardst nodig hebben te helpen. Hierover wordt uw Kamer met Prinsjesdag geïnformeerd.
Kunt u een volledig overzicht verstrekken van de prezieze maatregelen die ieder EU-land inmiddels heeft genomen om de gestegen energieprijzen te verzachten en daarbij aangeven hoeveel de stijging procentueel wordt gecompenseerd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat energie een basisbehoefte is en voor iedereen betaalbaar moet zijn? Zo ja, wat vindt u er dan van dat een nieuw energiecontract momenteel gemiddeld € 6.500 per jaar kost, ruim € 4.000 méér dan een jaar eerder?3 Hoe denkt u dat een gemiddeld huishouden dit in ‘s hemelsnaam kan betalen?
Het kabinet heeft volle aandacht voor de hoge energierekening van huishoudens en de impact hiervan op de koopkrachtontwikkeling. De prijzen zijn sinds het najaar fors gestegen en de impact hiervan wordt steeds zichtbaarder. Het kabinet kijkt integraal naar de koopkrachtontwikkeling en neemt daarbij de ontwikkeling van de energieprijzen mee. Het is helaas niet mogelijk om de inflatie voor iedereen overal voor alle gevolgen volledig te compenseren. Mede gelet op de ontwikkelingen, zit het kabinet niet stil. Zonder hulp zouden er immers mensen in betalingsproblemen komen. Zo heeft het kabinet voor dit jaar een pakket aan maatregelen getroffen. Daarin worden onder andere de energiebelastingen, de brandstofaccijnzen en de btw op energie verlaagd. Tevens wordt een energietoeslag van € 1.300 via de gemeenten verstrekt. Op Prinsjesdag wordt uw Kamer hierover geïnformeerd, naast de koopkrachtmaatregelen die het kabinet wil nemen om huishoudens te ondersteunen.
Deelt u de conclusie dat energie allesbehalve betaalbaar is en dat u veel te weinig doet om de huishoudens te helpen? Wat gaat u wanneer voor hen doen om te voorkomen dat zij hier helemaal aan onder doorgaan?
Zie antwoord vraag 6.
Indien u nog een greintje fatsoen hebt, bent u dan bereid om de vele miljarden bedoeld voor stikstof, Afrika, Oekraïne, de EU etc. eerst aan uw eigen volk te besteden?
Zie antwoord vraag 6.
De vergoedingen die netbeheerders betalen voor duurzaam opgewekte stroom |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat TenneT in 2021 4 miljard euro heeft moeten uitkeren als vergoeding voor duurzaam opgewekte stroom die het kreeg van eigenaren van windmolenparken, maar niet op het landelijke netwerk kwijt kon?1
De 4 miljard uit het krantenbericht waarnaar verwezen wordt2, betreft de kosten die TenneT in 2021 in zowel Nederland en Duitsland heeft gemaakt om de leveringszekerheid van het elektriciteitsnet te garanderen. De kosten die TenneT heeft gemaakt voor het oplossen van transportproblemen (redispatchkosten) waren in Nederland in 2021 € 336 miljoen.
Om de leveringszekerheid te waarborgen lost TenneT onder andere transportproblemen op. In deze gevallen is de capaciteit van het net op een bepaald knelpunt onvoldoende om het geplande transport te laten plaatsvinden. Dan moet TenneT de opwek of het gebruik van elektriciteit verplaatsen. Dit doet TenneT door de markt via biedplatformen te vragen om op de ene plek minder te produceren (of te consumeren) en op een andere plek meer. Met behulp van deze biedplatformen kiest TenneT de beste en goedkoopste oplossing voor het transportprobleem, ongeacht de bron van de elektriciteit.
Kunt u een overzicht geven van de totale kosten die netbeheerders in 2021 hebben gemaakt aan vergoedingen voor duurzaam opgewekte stroom die men uiteindelijk niet op het landelijke net kwijt kon?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u al een beeld van de vergoedingen die netbeheerders in 2022 ongeveer zullen moeten betalen?
Tot en met 30 juni 2022 heeft TenneT in Nederland € 188 miljoen uitgegeven om transportproblemen op te lossen. Gezien de huidige omstandigheden op de energiemarkt is het voor TenneT niet mogelijk om een vooruitblik te geven over hoe de redispatchkosten zich de komende tijd gaan ontwikkelen.
Bent u het ermee eens dat het betalen van deze vergoedingen zonde van het geld is en beter besteed kan worden aan het uitbreiden van het elektriciteitsnet en het opleiden van technisch personeel?
Uiteraard probeert TenneT de kosten voor redispatch zo laag mogelijk te houden en de noodzaak van redispatch zo veel mogelijk te vermijden. TenneT sluit vanuit dat oogpunt in beginsel alleen marktpartijen aan waar voldoende transportcapaciteit voor is. Wanneer onverhoopt toch congestie ontstaat is de inzet van redispatch een economisch efficiënte manier om met transportschaarste om te gaan. De uitgaven van TenneT voor redispatch gaan niet ten koste van investeringen en het opleiden van personeel.
In welke mate worden deze kosten uiteindelijk aan de burger doorberekend?
De doelmatige kosten die gepaard gaan met redispatch mag TenneT bij haar afnemers in rekening brengen. Ongeveer 85 tot 90 procent van zijn tarieven brengt TenneT in rekening bij de regionale netbeheerders, die deze kosten mogen doorberekenen aan hun klanten (zowel huishoudens als bedrijven).
Dat de nettarieven voor huishoudens gebaseerd zijn op de efficiënte kosten van netbeheerders, waaronder de kosten voor redispatch, vind ik redelijk. De ACM stelt de tarieven vast en beoordeelt de doelmatigheid van netbeheerders. De ACM stelt ook de tariefstructuur vast; hierin is vastgelegd hoe de kosten van het elektriciteitsnet over de afnemers worden verdeeld. De ACM gebruikt hierbij het uitgangspunt dat de tarieven de werkelijke kosten moeten weerspiegelen. Zowel de taak van ACM om de tarieven vast te stellen als de uitgangspunten waaraan de ACM moet voldoen, staan vastgelegd in Europese regelgeving.
Indien deze kosten worden doorberekend of indirect door de burger worden betaald, hoe vindt u dit uit te leggen, gezien de enorm hoge energieprijzen van de afgelopen maanden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het ermee eens dat er in het verleden in onvoldoende mate is geanticipeerd op de benodigde netverzwaringen? Wat was de rol van uw voorgangers hierin?
Ik stel vast dat de energie-infrastructuur zich afgelopen jaren, ondanks forse versterkingen door netbeheerders, minder snel heeft ontwikkeld dan de onverwacht sterk gestegen vraag naar transportcapaciteit. De vraag naar transportcapaciteit is onlangs sterk toegenomen door de hoge gasprijs waardoor partijen eerder willen elektrificeren.
Eerder is de kostprijsverlaging bij hernieuwbare energie sneller gegaan dan verwacht en was er van te voren onvoldoende helder waar hernieuwbare energieproductie precies zou komen. Dit inzicht was wel nodig voor de aanpassing van de infrastructuur. Ten slotte was er ook in het klimaatbeleid sprake van voortschrijdend inzicht, bijvoorbeeld de afstap van laagwaardige warmte uit biomassa. Dit heeft effect op de benodigde elektriciteitsinfrastructuur.
Kunt u aangeven of netbeheerders in voldoende mate het net kunnen verzwaren om grotere problemen en daarmee onnodige kosten in de nabije toekomst te voorkomen? Indien dit niet het geval is, is het mogelijk om een stop te zetten op de productie van nieuwe windmolens totdat het probleem op het net is opgelost?
Op dit moment kunnen netbeheerders niet onmiddellijk in alle gevraagde transportcapaciteit voorzien, ondanks het fors opvoeren van de investeringen. Netbeheerders moeten uiteindelijk alle partijen van transportcapaciteit voorzien. Een specifieke stop voor individuele (wind)projecten lijkt me dan ook niet wenselijk, wel kijk ik of ik uitbreidingsinvesteringen maatschappelijk kan prioriteren. Hierover heb ik uw Kamer op 9 september ook geïnformeerd, Kamerstuk 29 023, nr. 343.
Indien dit niet mogelijk is, kunt u aangeven of het mogelijk is om bijvoorbeeld producenten van windenergie via een flexibele aansluiting te dwingen om hun productie tijdelijk af te schakelen zonder daarvoor een vergoeding te krijgen, zoals wordt gedaan in West-Vlaanderen?2
Netbeheerders werken in Nederland ook aan een contract waarbij partijen bij drukte op het net niet mogen invoeden. Ze dienen hiervoor een voorstel in bij de ACM om deze zogenoemde non-firm Aansluit en Transport Overeenkomsten mogelijk te maken. Het aangaan van een dergelijk contract zal overigens altijd op vrijwillige basis zijn.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat Elektriciteitsnet, energie-infrastructuur en RES van 28 september 2022 beantwoorden?
Ja
De hoge gasprijs in Nederland in vergelijking tot de rest van de Europese Unie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u ermee bekend dat Nederland in juli de hoogste gasprijs had van heel de Europese Unie?1
Ik ben op de hoogte van het bericht dat de Nederlandse gasprijs voor nieuwe klanten fors is gestegen de afgelopen maanden en dat deze hoger ligt dan in andere landen. In mijn beantwoording van de vragen van de leden Kops en Wilders (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1, ingezonden op 11 augustus 2022) licht ik toe waarom het overzicht op basis waarvan deze internationale prijsvergelijking gemaakt wordt enkele nuanceringen behoeft.
Ten eerste is van belang om mee te wegen dat er in sommige landen reeds direct ingegrepen wordt door de overheid op de consumentenprijs voor gas door middel van prijsplafonds, het aanbieden van een sociaal tarief of andere maatregelen. Dit leidt tot een lagere gasprijs en een lagere energierekening voor huishoudens, maar de kosten van dergelijke maatregelen zullen uiteindelijk elders door de belastingbetaler gedragen worden.
Daarnaast biedt het overzicht waarnaar verwezen wordt slechts inzicht in de aangeboden prijzen op dit moment voor nieuwe variabele contracten van een deel van de leveranciers, terwijl er in Nederland aanzienlijke spreiding bestaat in de aangeboden prijzen voor nieuwe klanten.
Ten slotte is de analyse niet representatief voor de gemiddelde prijs voor energie die huishoudens in Nederland betalen. Inzicht in de prijzen die aangeboden worden aan nieuwe klanten is van belang om de markttrend te volgen, maar deze analyse geeft dus geen sluitend beeld van de daadwerkelijke prijs die de meeste Nederlandse huishoudens gemiddeld op dit moment betalen voor gas.
Bent u ermee bekend dat een Nederlands huishouden in de maand juli zelfs ruim twee keer zoveel betaalt voor gas als een gemiddeld EU-huishouden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven waarom de gasprijs in Nederland zo hoog was in vergelijking tot het gemiddelde voor een EU-huishouden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat de gasprijs in Nederland enorm hoog is, terwijl wij met het Groningerveld beschikken over het grootste gasveld van Europa?
De prijsvorming op de groothandelsmarkt voor gas wordt bepaald door het grensoverschrijdende vraag en aanbod. De schaarste, die leidt tot hogere prijzen, is daarom zowel zichtbaar in de markt die voor Nederland het meest relevant is (de zogeheten TTF) als in veel andere Europese landen. Lokale factoren kunnen daarbij wel een rol spelen, zoals de aanwezigheid van pijpleidingen en terminals voor vloeibaar gas, maar de handel en daarmee de prijsvorming is grotendeels internationaal van aard.
Klopt het dat er in Nederland relatief veel belasting wordt betaald over de gasprijs in vergelijking tot andere EU-landen? Zo ja, waarom kiest u hiervoor?
De gasprijs voor consumenten voor nieuwe contracten ligt in Nederland volgens het overzicht in het aangehaalde artikel hoger dan in de rest van Europa, wat het kabinet zorgen baart. Hoewel het overzicht waarnaar verwezen wordt een indicatie van de verschillen tussen energieprijzen in Europese landen geeft, zijn er relevante kanttekeningen die hierbij geplaatst dienen te worden.
Ten eerste wordt dit overzicht gebaseerd op een steekproef van de energieprijzen die de grootste energieleverancier en directe concurrenten op de eerste dag van de maand aanbieden aan nieuwe klanten. Dit betekent dat het overzicht een gemiddelde prijs presenteert die voor slechts een paar marktpartijen representatief is voor de prijs die aan nieuwe klanten aangeboden wordt. In Nederland is het aanbod, met circa 60 energieleveranciers, groot en bestaat er aanzienlijke spreiding tussen de prijzen die aangeboden worden aan nieuwe klanten. Op 24-8-2022 is bijvoorbeeld te zien op een prijsvergelijkingswebsite met prijzen van 25 leveranciers dat de prijs voor aardgas (incl. heffingen en netbeheerkosten) voor nieuwe klanten in augustus varieert tussen € 1,84/m3 en € 4,63/m3. Het moment van de steekproef is dus zeer bepalend voor de prijs die in het overzicht opgenomen wordt, zeker wanneer het aanbod van prijzen en de spreiding daartussen beperkter is in andere landen.
Ten tweede biedt dit overzicht inzicht in de prijzen die door een klein deel van de markt aan nieuwe klanten aangeboden worden, maar het blijft onduidelijk in welke mate deze tarieven daadwerkelijk afgenomen worden en wat nieuwe klanten daadwerkelijk betalen. Dit overzicht is daarmee ook niet representatief voor de gemiddelde prijs voor energie die huishoudens in Nederland betalen. Huishoudens met lopende contracten zullen momenteel lagere prijzen ervaren en ook bestaande klanten met een variabel contract betalen over het algemeen lagere prijzen dan nieuwe klanten, doordat leveranciers voor deze groep ook al eerder heeft kunnen inkopen op de groothandelsmarkt. Hier wordt in dit overzicht geen rekening mee gehouden.
Ten slotte is, zoals genoemd in het antwoord op de vragen 1,2 en 3, van belang om mee te wegen dat er in sommige landen reeds direct ingegrepen wordt door de overheid op de consumentenprijs voor gas, waarbij de kosten uiteindelijk elders door de belastingbetaler gedragen zullen worden. Daarmee leidt dit niet tot een structurele oplossing voor het feit dat er schaarste is in het aanbod van aardgas in Europa doordat de toevoer vanuit Rusland wordt afgeknepen als drukmiddel.
Er zijn dit jaar reeds verschillende belastingen op energie en brandstoffen verlaagd. Voor wat betreft mogelijke fiscale maatregelen voor 2023, zal het kabinet uw Kamer met Prinsjesdag informeren. Ook zal het kabinet u dan informeren welke aanvullende maatregelen worden genomen ter ondersteuning van de koopkracht.
Hoe vindt u het uit te leggen aan de Nederlander dat het blijkbaar wel mogelijk is om een gasprijs te hebben die vele malen lager is, zoals in landen als België en Duitsland (ongeveer de helft goedkoper), terwijl ook de middenklasse nu in grote financiële problemen dreigt te geraken?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u mogelijkheden om de gasprijs meer in lijn te brengen met die van buurlanden door bijvoorbeeld de belastingen op gas te verlagen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de hoge gasprijs ook ervoor zorgt dat het kabinet meer inkomsten ontvangt?
Het kabinet heeft volle aandacht voor de hoge energierekening van huishoudens en de impact hiervan op de koopkrachtontwikkeling. Het kabinet kijkt integraal naar de koopkrachtontwikkeling en neemt daarbij de ontwikkeling van de energieprijzen mee. Mede gelet op de ontwikkelingen, zet het kabinet zich in om waar mogelijk de mensen te helpen om de gevolgen te compenseren. Zo is voor dit jaar een pakket aan maatregelen getroffen. Daarin worden onder andere de energiebelastingen, de brandstofaccijnzen en de btw op energie verlaagd. Tevens wordt een energietoeslag via de gemeenten verstrekt, voor de meest kwetsbare mensen met lagere inkomens. Op Prinsjesdag wordt uw Kamer hierover geïnformeerd naast de koopkrachtmaatregelen die het kabinet wil nemen om huishoudens te ondersteunen. Ook zal het kabinet u dan informeren welke aanvullende maatregelen worden genomen ter ondersteuning van de koopkracht.
In hoeverre worden deze extra inkomsten ingezet om de koopkracht van burgers te compenseren? Indien dit niet het volledige bedrag is, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Indien de extra inkomsten niet volledig worden ingezet om de koopkracht van burgers te compenseren, bent u bereid om dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u gezien de ernst van de situatie deze vragen snel beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Oliewinning in het Virunga Natuurpark in Congo en de dreiging daarvan voor het voortbestaan van berggorilla’s |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kent u het artikel «Oliewinning in Virunga betekent het einde van de berggorilla’s»?1
Ja
Deelt u de analyse van lokale bewoners en natuurorganisaties dat oliewinning en natuurbescherming niet samengaan? Zo nee, waarom niet?
De ervaring leert dat oliewinning een breed scala aan negatieve effecten kan hebben op de natuur en de sociale leefomgeving. Bovendien kan oliewinning leiden tot andere economische en sociale activiteiten die indirect nog meer schade aan de natuur toebrengen (secundaire effecten). Een deel van de primaire negatieve effecten van oliewinning kan worden verminderd door zorgvuldig beheer en technologische innovaties. Het tegengaan van de negatieve secundaire effecten is vaak een grotere uitdaging.
Deelt u de analyse dat het mogelijke vrijkomen van tussen de 26 en 32 miljard ton CO2 strijdig is met de klimaatdoelen van Parijs?
Ja. De reeds aanwezige broeikasgassen in de atmosfeer van eerdere uitstoot samen met nieuwe uitstoot, zeker in deze grote hoeveelheden, brengen het beperken van de opwarming van de aarde tot maximaal 1,5 graden in gevaar.
Overigens zijn de minst ontwikkelde landen, waaronder die in Afrika, verantwoordelijk voor een miniem deel van de historische groei van broeikasgasemissies en hebben zij de laagste uitstoot per hoofd van de bevolking.
Bent u het met ons eens dat oliewinning en de bescherming in het beschermde oerbos van Virunga niet samengaan en dat de kans reëel is dat de laatste populatie berggorilla’s die in dit gebied leeft zal verdwijnen door de exploitatie van de olie in dit oerbos? Zo nee, waarom niet?
Het Nationaal Park Virunga is een van Afrika’s meest biodiverse gebieden en van uitzonderlijke waarde voor de mensheid. Daarom staat het op de UNESCO werelderfgoedlijst, die ook is geratificeerd door de Democratische Republiek Congo (DRC). Ik zie het gevaar dat oliewinning in, of in de buurt van, het park de biodiversiteit in het park permanent kan beschadigen en een negatieve invloed kan hebben op lokale gemeenschappen die voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van het park. Ook de berggorilla’s lopen dan gevaar en ik deel uw zorgen daarover.
De daadwerkelijke impact van de oliewinning is afhankelijk van hoe de primaire en secundaire effecten worden geminimaliseerd. Als oliewinning in het Nationaal Park Virunga inderdaad gaat plaatsvinden, baart ons dat zorgen. De informatie over de exacte locaties is nog niet eenduidig, en exploitatie vergunningen zijn nog niet afgegeven. Ik houd de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten.
Internationale partners (zie ook antwoord op vraag 6) zullen in dialoog gaan met de overheid en het maatschappelijk middenveld in de DRC, om te bekijken hoe we daarbij kunnen samen werken om Nationaal Park Virunga te behouden.
Is het juist dat Congo de komende jaren 500 miljoen dollar aan financiële steun ontvangt van onder meer de Europese Unie om zijn oerbossen te beschermen?
Ja. De DRC is met het Central African Forest Initiative (CAFI) in november 2021 een intentieverklaring overeengekomen met als doel de bossen te behouden in het belang van klimaat mitigatie en armoedebestrijding. Daarin staat onder andere dat de donoren bereid zijn om 500 miljoen dollar bij te dragen voor het behalen van de verschillende doelstellingen van deze intentieverklaring.
Gaat u binnen hetCentral African Forest Initiative (Cafi) druk uitoefenen op Congo om geen oliewinning in kwetsbare gebieden toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Ja. De veiling van de olie-en gasconcessies is onderwerp van discussie onder donoren. De verschillende donoren van CAFI, waaronder Nederland, zijn niet bij voorbaat gerust op de combinatie oliewinning en beschermen van het Nationaal Park Virunga. CAFI zet in op een gezamenlijke positie waarbij de zorgen van donoren met de overheid van de DRC zullen worden gedeeld, alsook met eventuele bedrijven die besluiten mee te dingen. Ook is CAFI in gesprek met het maatschappelijk middenveld in de DRC om te bezien hoe zij ondersteund kunnen worden in hun advocacy. Verder voert Nederland, als voorzitter van de donorgroep Milieu en Klimaat (GIBEC), ook gesprekken met het maatschappelijk middenveld (o.a. Institut Congolais pour la conservation de la Nature en Greenpeace) en vond een eerste dialoog tussen de GIBEC en de vice premier/Minister van Milieu en Klimaat Bazaiba en de Minister van Olie en Gas Budimbu plaats.
Bent u bereid om desnoods de toegezegde gelden aan Congo te bevriezen of te schrappen, als de regering van Congo de afspraken over de bescherming van de oerbossen en de dwerggorilla’s niet nakomt en kiest voor oliewinning in het betreffende gebied? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse bijdrage, via United Nations Development Programme, aan CAFI bedraagt 15 miljoen euro. Het bevriezen van deze toegezegde gelden is nog niet aan de orde. Ons doel is helder: wereldwijde ontbossing stoppen en biodiversiteit behouden. Dat vereist echter in beginsel wel internationale samenwerking via initiatieven zoals CAFI. In een gesprek (of gesprekken) met de overheid zal CAFI aanbieden de DRC te ondersteunen om aan de nationale wetgeving en internationale afspraken op het gebied van klimaat en biodiversiteit te voldoen. Nu dreigen met weglopen van de overeenkomst heeft mijns inziens eerder een negatief dan een positief effect.
Welke rol hebben Nederlandse bedrijven (zoals Stichting Pensioenfonds DSM)2 gespeeld bij het onderzoek dat oliebedrijf Soco International (in 2019 omgekat tot Pharos Energy, nadat het onder vuur was komen te liggen vanwege illegale activiteiten in Virunga) heeft uitgevoerd naar de mogelijkheden voor oliewinning in Virunga National Park?3
Het is het kabinet niet bekend welke rol Nederlandse bedrijven hebben gespeeld bij het onderzoek van Soco International/Pharos Energy. Volgens de website van Virunga Movie had Stichting Pensioenfonds DSM in maart 2015 aandelen in Soco International. Virunga is niet besproken binnen het pensioenconvenant.
In algemene zin verwacht het kabinet van bedrijven, waaronder pensioenfondsen, dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Dit betekent dat zij de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart moeten brengen en deze risico’s moeten voorkomen en aanpakken. Het toepassen van gepaste zorgvuldigheid geldt ook voor alle financiële diensten en producten.
Heeft de Nederlandse staat geïnvesteerd of andere betrokkenheid (financieel, kennis, of enige andere steun) verleend aan dergelijke onderzoeken?
Nee.
Bent u bereid om Congo bij te staan in de strijd tegen armoede door het land te helpen investeren in duurzame ontwikkeling binnen de draagkracht van de aarde?
Ja. Onder andere via CAFI draagt Nederland reeds bij aan zowel het behoud van het tropische bos in de DRC, het mitigeren van klimaatverandering en het ontwikkelen van een duurzame bestaansbasis voor de lokale bevolking.
Daarnaast financiert Nederland verschillende projecten in Oost-DRC die werken aan rurale economische ontwikkeling. Dit gebeurt onder andere door het bevorderen van duurzame landbouwpraktijken, geïntegreerd waterbeheer en het herstellen van gedegradeerde gronden. Een voorbeeld hiervan is Transition for Inclusive Development.
Wat gaat u doen om de berggorilla’s in Virunga National Park te beschermen?
Nederland ondersteunt de Greater Virunga Transboundary Collaboration met 3,5 miljoen EUR (2020–2024). Dit is een samenwerkingsverband tussen de DRC, Uganda en Rwanda om gezamenlijk het Greater Virunga Landscape (waar het Nationaal Park Virunga onderdeel van uitmaakt) en diens flora en fauna, waaronder de berggorilla’s, te beschermen. Zo coördineert deze organisatie gezamenlijk landschapsbeheer, handhaving, ontwikkeling van toerisme en ondersteuning van gemeenschappen die nabij de beschermde gebieden wonen.
Het bericht ‘Hoge prijzen leiden tot miljardenwinst voor olie- en gasbedrijf Shell’. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoge prijzen leiden tot miljardenwinst voor olie- en gasbedrijf Shell»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u vanuit maatschappelijk perspectief dat een bedrijf als Shell bij een kwartaalwinst van 18 miljard dollar die het gevolg is van gestegen energieprijzen waar van inwoners dagelijks last hebben en waardoor steeds meer mensen ook financieel in de problemen komen, opnieuw voor 6 miljard dollar aan eigen aandelen inkoopt?
We zien op dit moment dat er huishoudens zijn die mede door de gestegen energieprijzen moeite hebben om rond te komen terwijl er bedrijven zijn die grote winsten boeken als gevolg van diezelfde ontwikkeling. Daarom heeft het kabinet op 11 maart een maatregelenpakket aangekondigd om de gevolgen van stijgende energiekosten voor huishoudens te dempen (Kamerstuk 35 929, nr. S). In de augustusbesluitvorming is gekeken naar opties om de koopkracht te verbeteren.
Het kabinet vindt het belangrijk dat iedereen een bijdrage levert. Daarom wordt in Nederland over de gemaakte winst belasting geheven. De winst van een bedrijf als Shell is het resultaat van marktwerking en wereldwijd gemaakt. De huidige hoge winst is mede het resultaat van de gestegen gasprijzen als gevolg van de huidige geopolitieke ontwikkelingen en in het bijzonder de oorlog in Oekraïne. Tegelijk ziet het kabinet dat er een grote noodzaak is tot investeringen in de energietransitie en zet de industrie daartoe aan met o.a. aangescherpte normen, beprijzing en subsidies. Samen met mijn collega bewindspersonen heb ik nauw contact met bedrijven als Shell over hun bijdrage in deze transitie. Shell heeft op 10 december 2021 een commitment gedaan dat zij in Nederland blijft investeren; juist in de energietransitie. Op 10 december 2021 is uw Kamer in een Kamerbrief hier over geïnformeerd.2 In dit commitment geeft Shell aan in 2020 en 2021 vier miljard te hebben geïnvesteerd in de energietransitie in Nederland en dat Shell deze lijn wil doorzetten in de toekomst. Shell heeft recent dit commitment aan mij herbevestigd. Tegelijkertijd is Shell een wereldwijd opererend bedrijf met het hoofdkantoor in Londen. Ik blijf met Shell in gesprek om extra te investeren in de verduurzaming van Nederland.
Deelt u de mening dat de berichtgeving over de aanhoudende winstgroei van grote olie- en gasbedrijven des te meer aanleiding geeft om een vorm van een solidariteitsheffing in te voeren?
Zoals geschetst in de Kamerbrief van 1 juli jl. (Kamerstuk 32 140, nr. 134) beraadt het kabinet zich op dit moment op een mogelijke solidariteitsheffing via een verhoging van de mijnbouwheffingen voor de olie- en gasproducenten in Nederland. Uw Kamer wordt hier op Prinsjesdag nader over geïnformeerd.
Kunt u een cijfermatige onderbouwing geven van de opmerking in de kabinetsbrief van 1 juli jl., dat de Nederlandse Staat reeds circa 70 procent van de winst behaald met binnenlandse olie- en gasproductie ontvangt?
Olie- en gasbedrijven zijn naast de reguliere vennootschapsbelasting (Vpb), die geldt voor alle ondernemingen in Nederland onderworpen aan specifieke mijnbouwheffingen ten aanzien van de opsporing en winning van olie of gas in Nederland. Deze additionele mijnbouwheffingen bestaan uit oppervlakterecht, cijns en winstaandeel.
Het winstaandeel bedraagt 50% over de behaalde winst in een boekjaar en kent een wisselwerking met de vennootschapsbelasting. Het winstaandeel is als kosten aftrekbaar voor de vennootschapsbelasting, terwijl een fictief berekende vennootschapsbelasting verrekenbaar is met het winstaandeel, het zogenaamde verrekenbare bedrag.
Daarnaast is de staatsdeelneming Energie Beheer Nederland (EBN) als non-operating partner betrokken bij nagenoeg alle olie- en gasprojecten in Nederland met een belang van in de regel 40%. De opbrengst hiervan komt vrijwel geheel ten goede aan de schatkist.
Door een combinatie van Vpb, mijnbouwheffingen (met name winstaandeel) en de staatsdeelneming EBN ontvang de Nederlandse Staat reeds circa 70% (40% EBN en 50% winstaandeel van de resterende 60%) van de winst behaald met binnenlandse olie- en gasproductie.
Wanneer ontvangt de Kamer de resultaten van het onderzoek naar de mogelijkheden van een solidariteitsheffing?
Zoals toegezegd aan het lid Dassen (Volt) in het debat over de voorjaarsnota van 5 juli jl. en de Kamerbrief van 1 juli jl. (Kamerstuk 32 140, nr. 134) onderzoekt het kabinet momenteel wat de mogelijkheden zijn om een solidariteitsheffing in Nederland in te voeren, in de vorm van een verhoging van de mijnbouwheffingen. Hierbij kijkt het kabinet onder andere naar wat andere landen doen en wat de juridische mogelijkheden zijn. Uw Kamer wordt over de uitkomsten met Prinsjesdag nader geïnformeerd.
Deelt u de mening dat grote olie- en gasbedrijven het aan hun stand verplicht zijn fors te investeren in verduurzaming van de energievoorziening?
Ik deel de mening dat grote olie- en gasbedrijven fors dienen te investeren in de verduurzaming van de energievoorziening. Voor het kabinet zijn de doelstellingen voor verduurzaming leidend en daarom moeten alle bedrijven in Nederland investeren om de uitstoot van CO2 snel naar beneden te brengen. Als bedrijven dat niet doen, lopen zij tegen hoge kosten aan door de Nederlandse CO2-heffing en door de emissiehandel in de EU.
Ook olie- en gasbedrijven maken deel uit van de energietransitie die wij met elkaar tot een succes zullen moeten maken. De olie- en gasbedrijven investeren op dit moment al in projecten als wind op zee, waterstofproductie- en transport, CO2-opslag en -transport en geothermie. Middels heffingen en waar nodig ook subsidies spoort het kabinet ook deze bedrijven aan om een zo groot mogelijke bijdrage te leveren aan de verduurzaming van de energievoorziening.
Vormt de aanhoudende winstgroei van olie- en gasbedrijven aanleiding voor het kabinet om een grotere bijdrage van deze bedrijven te vragen ten behoeve van het investeren in de energietransitie? Bent u bereid hierover met deze bedrijven het gesprek aan te gaan?
Ik ben regelmatig in gesprek met deze bedrijven over investeren in de energietransitie in Nederland. Veel bedrijven geven uit eigen beweging aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te willen nemen. Daarnaast zet het kabinet in op een combinatie van beprijzen, normeren en subsidies om de industrie hier ook toe aan te sporen.
Vormen de aanhoudende winstgroei van olie- en gasbedrijven die deels het gevolg is van de crisis op de internationale energiemarkten en de oorlog in Oekraïne, plus de grote uitdagingen van de energietransitie aanleiding om meer te investeren in (nieuwe) deelnemingen in de energiesector?
Nee, zie het antwoord op vraag 9.
Welke mogelijkheden ziet u om de regierol van de deelneming Energie Beheer Nederland (EBN) te vergroten? Acht u het wenselijk om bijvoorbeeld de belangen in binnenlandse gas- en olieproductie en duurzame alternatieven via EBN te vergroten?
Binnen de olie- en gassector is beleidsdeelneming EBN nu vaak al betrokken als non-operating partner en investeerder in projecten. De uitdagingen rondom de energietransitie zijn reeds aanleiding voor de inzet van deelnemingen. Zo zijn deelnemingen al betrokken bij de realisatie van belangrijke projecten in het kader van de energietransitie (zoals Porthos, WarmtelinQ en het waterstoftransportnetwerk) of krijgen een wettelijke taak, zoals EBN bij geothermieprojecten. De gestegen winsten van olie- en gasbedrijven vormen geen aanleiding om meer te investeren in de energietransitie via het instrument deelnemingen. De nieuwe nota Deelnemingenbeleid 2022 bevat een afwegingskader voor het aangaan en afstoten van een deelneming. Deelnemingen worden alleen ingezet indien het een gepast instrument is om een publiek belang te borgen en alternatieven niet voorhanden zijn. Zo dient er behoefte te zijn aan meer invloed dan er in wet- en regelgeving vastgelegd kan worden.
De aanhoudende winstgroei is een voorbeeld van een verdelingsvraagstuk. Bij een verdelingsvraagstuk zijn alternatieve en minder complexe instrumenten beschikbaar dan de inzet van deelnemingen, zoals een heffing of subsidie. Bij dergelijke instrumenten wordt ook voorkomen dat de overheid risico’s loopt, wat het geval is bij investeringen en dus risicodragend deelnemen via deelnemingen.
Het artikel ‘Hacker ontdekt dat Chinese zonnepanelen een bedreiging zijn voor ons stroomnet’ |
|
Silvio Erkens (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met dit artikel?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat 43% van de Nederlanders zich zorgen maakt om de uitval van vitale processen, zoals onderzocht door de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)? Hoe beoordeelt u dit? Welke mogelijkheden ziet u met deze zorgen aan de slag te gaan?2
Ja. Uit de Risico-en crisisbarometer voorjaar 20223, uitgevoerd in opdracht van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) blijkt dat Nederlanders zich zorgen maken om cyberdreigingen (47%), geopolitieke dreigingen (45%) en uitval van vitale processen(43%). Het kabinet onderkent deze zorgen. Zoals ook blijkt uit het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 20214 (DBSA) en het Cybersecurity Beeld Nederland 20225 (CSBN) zijn vitale processen doelwit van statelijke actoren en digitale aanvallen. Om die reden heeft het Kabinet in 2021 de versterkte aanpak ter bescherming van de vitale infrastructuur aangekondigd en werkt het kabinet aan het tegengaan van statelijke dreigingen. In de Kamerbrief Voortgang Aanpak Statelijke Dreigingen6 uit 2021 bent u hierover geïnformeerd.
Met de versterkte aanpak wordt ingezet op het verbeteren van de bescherming van de Nederlandse vitale infrastructuur door het vitaal beleid, het vitaalstelsel en de wetgeving tegen het licht te houden en waar nodig te herzien. Daarnaast wordt ook vanuit de Europese Unie sinds 2020 gewerkt aan de Critical Entities Resilience Directive (CER) en de Network- and Information Security 2 Directive (NIS2). Beide richtlijnen gaan Nederland helpen te komen tot een verbeterde bescherming van de vitale infrastructuur om via wetgeving te borgen dat vitale aanbieders passende maatregelen nemen tegen risico’s die de continuïteit, integriteit of vertrouwelijkheid van hun vitale proces kunnen schaden. Om die reden wordt de toekomstige implementatie van beide richtlijnen binnen de versterkte aanpak voorbereid en betrokken bij het verbeteren van de bescherming van de Nederlandse vitale infrastructuur.
Hoe beoordeelt u het gevaar voor ons stroomnet zoals in het artikel omschreven?
Zoals ook blijkt uit het CSBN nemen de risico’s op digitale incidenten toe door de toegenomen digitalisering en de opkomst van het Internet of Things (IoT).7 Dit wordt versterkt doordat statelijke actoren zeer actief zijn in het digitale domein. Deze statelijke actoren gebruiken het digitale domein in toenemende mate bij het behartigen van hun geopolitieke belangen.
De beschreven casus maakt daarnaast duidelijk dat dit soort IoT apparatuur aan hogere veiligheidsnormen moet voldoen met het oog op de nationale veiligheid.
Het kabinet zet zich in om te voorkomen dat deze risico’s een bedreiging vormen voor de continuïteit, integriteit en vertrouwelijkheid van de Nederlandse vitale processen, waaronder het landelijke transport, distributie en productie van energie. Om die reden zijn vitale aanbieders op basis van wetgeving, waaronder de Wet bescherming netwerk- en informatiesystemen (Wbni), verplicht tot het treffen van passende maatregelen ter beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen (zorgplicht) en worden zij geacht om inzicht te hebben in de risico’s die hun dienstverlening kunnen raken.
In dat kader heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat ondernemingen in deze sector aangewezen als zogenaamde Aanbieders van Essentiele Diensten (AEDs), onder de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni). Het Agentschap Telecom (AT) houdt toezicht op deze aanbieders. Incidenten met aanzienlijke gevolgen voor de dienstverlening, moeten gemeld worden bij AT en het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Ook kunnen deze AEDs andere vrijwillige meldingen doen bij het AT en het NCSC. Het NCSC heeft als primaire taak om vitale aanbieders en Rijksoverheidsorganisaties in geval van dreigingen en incidenten met betrekking tot hun netwerk- en informatiesystemen te informeren, adviseren en indien nodig bijstand te verlenen.
Daarnaast wordt er in Europees verband nu gewerkt aan een Europese, gedelegeerde verordening over cybersecurity in de elektriciteitssector (Netcode on Cybersecurity). Dit is specifieke Europese regelgeving waarin bindende voorschriften voor cybersecurity worden opgelegd aan entiteiten die, wanneer zij mikpunt zouden worden van een cyberaanval, een risico vormen voor de stabiliteit van het Europese elektriciteitsnet. Op de naleving van deze verplichtingen zal toezicht worden gehouden, door onder andere het AT en de Autoriteit Consument en Markt. Onder deze Netcode kunnen ook entiteiten vallen die omvormers op grote schaal op afstand aansturen, ook wanneer zij zich niet op Europees grondgebied bevinden.
Hoe beoordeelt u het feit dat China, of andere kwaadwillenden die het systeem kunnen (binnendringen en) beheersen, op deze manier digitale ontwrichting in gang zou kunnen zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat dit een gevaar is voor onze nationale veiligheid?
De beschreven casus maakt duidelijk dat IoT apparatuur aan hoge veiligheidsnormen moet voldoen met het oog op onze nationale veiligheid. De antwoorden op vraag 3,4, 6 en 7 gaan in op de wijze waarop veiligheidsrisico’s worden gemitigeerd.
Wat wordt gedaan de risico’s op korte termijn te beperken? In hoeverre zijn software- of hardwarematige aanpassingen een oplossing?
Internet of Things-apparaten, zoals de omvormers van zonnepanelen die beschreven zijn in het artikel, kunnen een risico vormen voor het elektriciteitsnet als deze slecht beveiligd en grootschalig aan te sturen zijn. Deze omvormers zijn nodig om het elektriciteitssysteem effectief te laten werken. Alle netbeheerders hebben op grond van Elektriciteitswet 1998 de verplichting de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen, echter kunnen netbeheerders apparaten achter de elektriciteitsmeter niet zonder meer weren van het elektriciteitsnet. Netbeheerders sluiten huizen, bedrijfspanden en andere onroerende zaken aan op hun elektriciteitsnet, maar kunnen niet zien of toezicht houden op het type apparaten dat binnen een huis of bedrijfspand op een stopcontact zit. Netbeheerders treffen om die reden voorbereidingen voor een eventuele, grootschalige inzet van IoT-apparaten in een cyberaanval, maar kunnen niet voorkomen dat apparaten met dergelijke veiligheidsrisico’s worden aangeschaft en in gebruikt worden genomen binnen een woning of bedrijfspand. Dit betekent dat er eveneens een belangrijke verantwoordelijkheid ligt bij leveranciers en fabrikanten van apparatuur om risico’s voor het elektriciteitsnet te verkleinen (hieronder worden de wettelijke trajecten die gaan gelden voor fabrikanten en leveranciers verder toegelicht).
Om risico’s van deze apparaten te mitigeren, wordt er ingezet op preventie, awareness en aanvullend wetgeving die producten softwarematig maar ook hardwarematig weerbaarder maakt tegen digitale aanvallen en mogelijk misbruik.
In dat kader wordt er op dit moment gewerkt aan verschillende trajecten van Europese wet- en regelgevingen om veiligheidsrisico’s te mitigeren. Onder de Radio Equipement Directive (RED) zijn cybersecurityeisen als markttoegangseisen voor draadloos verbonden apparaten aangenomen. Omvormers vallen ook onder de scope van de RED. 1 augustus 2024 moeten draadloos verbonden apparaten die de Europese markt op komen voldoen aan deze cybersecurityeisen. Apparaten die niet aan de eisen voldoen kunnen vanaf dat moment door AT van de markt worden geweerd en gehaald. In voorbereiding op het van kracht worden van de cybersecurityeisen onder de RED heeft AT naar aanleiding van deze casus een onderzoek ingesteld naar omvormers. Het AT zal het gesprek aan gaan met de desbetreffende fabrikanten hoe verbeteringen van de cybersecurity gerealiseerd kunnen worden.
Daarnaast wordt in het najaar een Europees wetsvoorstel van de Europese Commissie verwacht voor horizontale regulering voor de cybersecurity van ICT-producten en diensten, de Cyber Resilience Act. Nederland zet bij de Cyber Resilience Act in op een zorgplicht voor fabrikanten en leveranciers van alle ICT-producten en diensten in de hele productlevenscyclus. Hiervoor is een non-paper opgesteld en aangeboden aan uw Kamer op 14 december 2021.8 De Markttoezichtverordening (EU) 2019/1020 is van toepassing op de RED (EU) 2014/53. Deze verordening bevat regels en procedures voor marktdeelnemers betreffende producten die onder bepaalde harmonisatiewetgeving van de Unie vallen. Relevant is dat producten die binnen het toepassingsgebied van de RED vallen alleen in de handel mogen worden gebracht als er in de Unie een marktdeelnemer is die onder andere (technische) informatie kan verstrekken aan markttoezichtautoriteiten over het product en medewerking kan verlenen aan corrigerende maatregelen.
Als gevolg van de herziening van de NIS2 zullen meer bedrijven dan op nu in o.a. de energiesector in de toekomst moeten voldoen aan wettelijke verplichtingen voor cybersecurity. Deze verplichtingen bestaan uit een meldplicht voor incidenten en een zorgplicht om risico’s voor de continuïteit van de dienstverlening te beperken. Hierbij dient ook rekening gehouden te worden met risico’s die afkomstig zijn van leveranciers. Daarnaast zal de eerder genoemde Netcode on Cybersecurity tevens zorgen voor hogere cybersecurity eisen aan o.a. grootschalig aan te sturen omvormers.
Ten slotte wordt, om de veiligheid van informatiesystemen verder te verbeteren, aan de hand van de leidraad Coordinated Vulnerabilty Disclore (CVD) van het NCSC9 het melden van kwetsbaarheden in software gestimuleerd. Eigenaren van ICT-systemen kunnen op deze manier kwetsbaarheden verhelpen vóórdat deze actief misbruikt kunnen worden. Indien het gaat om een complexe kwetsbaarheid die meerdere partijen raakt of als de eigenaar of leverancier niet of onvoldoende reageert, kan het NCSC optreden als bemiddelaar.
Wat wordt gedaan deze veiligheidsrisico’s in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer ontvangt de Tweede Kamer het toegezegde onderzoek/scan naar afhankelijkheden van vitale Nederlandse processen van landen met een cyberoffensief?3
Op 5 april 2022 is de motie11 van de leden Rajkowski en Van Weerdenburg aangenomen die het kabinet verzoekt een scan uit te voeren op de aanwezigheid van apparatuur of programmatuur van organisaties uit landen met een tegen Nederland gerichte offensieve cyberagenda in de vitale infrastructuur. Op dit moment wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, in samenwerking met de betrokken departementen, verkend op welke manier opvolging kan worden gegeven aan de motie. Uw Kamer wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk is dat Nederland voor haar vitale processen, zoals het stroomnet, deze mate van afhankelijkheid kent zoals in het artikel is omschreven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete stappen gaat u hiertoe nemen? Welk tijdspad heeft u hiervoor ogen?
Het kabinet is zich bewust van de risico’s met betrekking tot strategische afhankelijkheden en verstoringen in vitale processen en deelt de zorgen ten aanzien van elke ongewenste inmenging van statelijke actoren. Zoals ook in het DBSA, kunnen vitale processen doelwit zijn van voorbereidingshandelingen voor of daadwerkelijke (digitale) verstoring of sabotage. Zoals ook gesteld in het DBSA beschreven, is een toenemende afhankelijkheid van buitenlandse technologie een gegeven, aangezien geen land beschikt over alle kennis en productiemiddelen om technologisch onafhankelijk te opereren.
De inzet van het kabinet is daarom om risico’s op ongewenste strategische afhankelijkheden te mitigeren en tegelijkertijd het open investeringsklimaat van Nederland te beschermen. Daarnaast wordt, zoals ook gesteld in het antwoord op vraag 2, gewerkt aan een versterkte aanpak voor de bescherming van de vitale infrastructuur. Met een geactualiseerd instrumentarium worden onder andere technologische ontwikkelingen en geopolitieke veranderingen integraal meegewogen in het beoordelen van risico’s en vervolgens bij het nemen van gepaste en proportionele weerbaarheidsverhogende maatregelen. Hierbij worden ook de (intersectorale) afhankelijkheden van vitale processen, specifieke grondstoffen of andere randvoorwaarden meegenomen.
Werkt u ook aan het voorkomen van afhankelijkheden in onze energievoorziening die ontstaan door de optelsom van veel kleine en vaak decentrale afhankelijkheden, naast het al plaatsvinden van een versterking van het toezicht op de aanbestedingen van Tennet op en aan het hoofdspanningnet?
Ik ben mij bewust van de risico’s die gepaard gaan met deze twee ontwikkelingen. De specifieke risico’s voor de energievoorziening van veel kleine en decentrale eenheden manifesteren zich met name, wanneer deze gezamenlijk en gecoördineerd in worden gezet in het kader van een cyberaanval. Ik verwijs u terug naar de antwoorden op vraag 3,4, 6 en 7 voor een uiteenzetting van de instrumenten en maatregelen gericht op het voorkomen van dergelijke risico’s.
Zoals eerder beschreven hebben netbeheerders een algemene taak om hun netten te beschermen, op grond van Europese regels en zoals vereist in de Elektriciteitsnet 1998 en de Gaswet. Er is al een uitgebreid Europees pakket aan wet- en regelgeving dat invult hoe netbeheerders in algemene zin veiligheidsrisico’s moeten voorkomen en hoe zij de gevolgen van incidenten moeten mitigeren of wegnemen.
Ziet u ook risico’s voor individuele huishoudens en bedrijven door deze afhankelijkheid ontstaan? Hoe mitigeert u deze risico’s?
Digitale apparaten van individuele huishoudens en bedrijven kunnen in theorie gehackt worden, zeker wanneer deze aan het internet gekoppeld zijn. Dat geldt dus ook voor apparaten waarmee elektriciteit wordt opgewekt (of opgeslagen). De beste manier om zulke risico’s te mitigeren is via cyberveiligheidseisen die aan apparaten worden gesteld. Afronding en implementatie van de eerder genoemde Radio Equipment Directive (RED) en Cyber Resilience Act (CRA) zullen ervoor zorgen dat ook de digitale veiligheid van IOT apparaten van individuele huishoudens en bedrijven verhoogd wordt. De Netcode on Cybersecurity zal daarnaast voorzien in aanvullende cybersecurity eisen voor de elektriciteitssector.
Zijn er andere energiebronnen waarvoor Nederland afhankelijk is van de Chinese techniek waar u soortgelijke risico’s ziet? Hoe gaat u deze risico’s mitigeren?
Het Rijk heeft niet inzichtelijk in hoeverre welke energiebronnen precies allemaal afhankelijk zijn van Chinese techniek en daarbij is er geen overzicht over alle lopende en aankomende aanbestedingen bij vitale aanbieders.
Wel biedt het Rijk ondersteuning en begeleiding op aanvraag aan vitale aanbieders wanneer zij te maken hebben met een (mogelijk) risicovolle aanbesteding. Hiervoor is instrumentarium ontwikkeld dat organisaties handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. Het instrumentarium is ter beschikking gesteld binnen de rijksoverheid en medeoverheden, alsmede aan organisaties die onderdeel zijn van de vitale processen. Behoeftestellende partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit instrumentarium en het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s. Het Rijk kan daarbij ondersteuning bieden.
Met betrekking tot het digitaal veiliger maken van Internet of Things apparatuur, is eerder benoemd welke wetgeving in Europees verband van toepassing is.
Ook bij andere energiebronnen dan elektriciteit maakt internationale handel ons in zekere mate afhankelijk van andere landen. In EU-verband zetten we in op het vergroten van onze veerkracht en op strategische autonomie, onder meer door het diversifiëren en versterken van wereldwijde toeleveringsketens van kritieke grondstoffen12.
De handvatten voor bedrijven zijn onder anderen de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet voor netbeheerders, waarin zij een wettelijke taak hebben hun netten te beschermen tegen invloeden van buitenaf. Er is in 2020 door het kabinet, in het licht van de invulling van de eigen vermogensbehoefte van TenneT Duitsland, een nationale veiligheidsanalyse uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in een aantal aanbevelingen tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998. De Kamer is hierover geïnformeerd op 19 mei 202113.
Daarnaast is recent de Wet Veiligheidstoets Investeringen, Fusies en Overnames (Vifo) aangenomen. Deze wet voorziet in instrumenten om risico’s voor de nationale veiligheid als gevolg van investeringen, fusies en overnames te mitigeren. Met deze wet kunnen zeggenschapswijzigingen in bepaalde bedrijven ex-ante worden getoetst, waarna eventueel mitigerende maatregelen kunnen worden opgelegd en in het uiterste geval transacties kunnen worden geblokkeerd. De Wet Vifo is van toepassing op vitale aanbieders die buiten bestaande sectorale investeringstoetsen vallen, zoals Elektriciteitswet, de Gaswet en de Telecommunicatiewet, alsmede op beheerders van bedrijfscampussen en ondernemingen actief op het gebied van sensitieve technologie. Gezien de ontwikkelingen in de energiesector zijn er een aantal energie-gerelateerde processen meegenomen in de deze wet. Dit zijn aanbieders van de volgende diensten: warmtetransport, gasopslag, kernenergie en winbare energie. De Wet Vifo treedt naar verwachting begin 2023 in werking zodra de benodigde lagere regelgeving bij de Wet Vifo gereed is.
Tot slot zijn er in de nieuwe Energiewet die deze zomer ter advisering aan de Raad van State is aangeboden, extra mogelijkheden gecreëerd zoals het kunnen toepassen van de Aanbestedingswet op Defensie- en Veiligheidsgebied (ADV).
De ADV heeft voorrang op de Aanbestedingswet (Aw) 2012 voor opdrachten die onder het toepassingsbereik van de ADV vallen. De ADV biedt meer mogelijkheden voor het nemen van risico mitigerende maatregelen dan de Aw 2012 in geval van risico’s voor de nationale veiligheid en de bescherming van vitale processen in het bijzonder.
Lopen er op dit moment aanbestedingen, of worden er binnenkort aanbestedingen gestart, binnen de vitale sector die de afhankelijkheid van Nederland van landen met een offensieve cyberstrategie op onwenselijke wijze zal vergroten?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u het ermee eens dat bij aanbestedingen van vitale Nederlandse processen voorkomen moet worden dat landen met een offensief cyberstrategie deze mate van invloed krijgen vanwege de enorme veiligheidsrisico’s en de kans op mogelijke digitale ontwrichting? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u deze afhankelijkheid van deze landen te verminderen om ons land veiliger te maken? Zo nee, waarom niet?
Eind 2018 is een verscherpt inkoop- en aanbestedingsbeleid geïmplementeerd voor de rijksoverheid. Voor aanbestedingen geldt dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Bij de aanschaf van gevoelige apparatuur zal volgens dit beleid bij aanschaf en implementatie rekening gehouden worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om de toegang tot systemen door derden. Zoals wordt genoemd in antwoord op vraag 12 en 13 is ter ondersteuning van dit beleid een instrumentarium ontwikkeld dat organisaties handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen.
Het artikel 'Noodlijdend Uniper dringt bij Duitsland aan om snel extra geld' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat in Duitsland Uniper de staat om financiële steun heeft gevraagd? Hoe is de situatie op de Nederlandse markt? Verwacht u dat er in Nederland de aankomende tijd soortgelijke situaties zullen ontstaan?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. De situatie op de Nederlandse energiemarkt kenmerkt zich door grote onzekerheid met hoge en volatiele energieprijzen. Nederland is minder direct afhankelijk van Russisch gas dan Duitsland. Ik acht het onwaarschijnlijk dat er in Nederland de komende tijd een soortgelijke situatie ontstaat. Ik houd de situatie op de Nederlandse energiemarkt nauwlettend in de gaten en onderhoud regelmatig contact met energiebedrijven die actief zijn op de Nederlandse energiemarkt en verschillende categorieën afnemers bedienen.
Herinnert u zich dat vorige winter er in Nederland verschillende energieleveranciers failliet zijn gegaan vanwege de hoge energieprijzen? Wat is er sindsdien gedaan om te voorkomen dat dit nog eens zal gebeuren? Welke lessen heeft u getrokken uit de crisis van vorige winter?
Ja, ik herinner mij dat heel goed en betreur dat ten zeerste, vooral vanwege de gevolgen die dit heeft gehad voor de consument. Voor een aantal faillissementen waren de stijgende energieprijzen een belangrijke reden. Niet alle leveranciers waren daar in hun bedrijfsvoering op voorbereid. Daarnaast waren er in sommige gevallen andere redenen, zoals een aandeelhoudersconflict en een domino-effect. In onderzoek dat in opdracht van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) is uitgevoerd, concluderen de onderzoekers Lavrijssen en De Vries dat de ACM meer ruimte had om eisen te stellen aan energieleveranciers.2 Dat er ruimte is om nadere eisen te stellen betekent volgens de onderzoekers niet dat daardoor de faillissementen in de energiesector voorkomen hadden kunnen worden. Wel kunnen de extra eisen de weerbaarheid van energiebedrijven tegen schokken op de energiemarkt vergroten en daardoor de kans op faillissementen verkleinen. De ACM heeft inmiddels het toezicht voor dit najaar met extra eisen aangescherpt.3
Welke maatregelen heeft u getroffen om het toezicht op de energieleveranciers en hun financiële gezondheid te verbeteren? Zijn er aanvullende eisen gesteld of wordt er zwaarder en meer regelmatig getoetst?
Allereerst heeft de ACM dit voorjaar een extra financiële controle uitgevoerd in aanvulling op de reguliere controle, om te controleren of de leveringszekerheid van energieleveranciers ook na de winter geborgd is.
Daarnaast scherpt de ACM, zoals aangegeven in antwoord op vraag 2, nog dit najaar het toezicht aan door extra eisen te stellen aan energieleveranciers. Leveranciers moeten hun financiële continuïteit en risicomanagement versterken. Doordat de ACM hiermee beter inzicht krijgt in de mate van financiële weerbaarheid van de leveranciers kan, indien nodig, tijdig ingegrepen worden door leveranciers herstelmaatregelen te laten nemen. Onder de Energiewet worden de eisen aan energieleveranciers nog verder uitgebreid, waarbij niet alleen naar technische, financiële en organisatorische kwaliteiten gekeken kan worden, maar ook naar deskundigheid. Een jaarlijkse financiële stresstest behoort tot de mogelijkheden voor het aanscherpen van financiële eisen. De Energiewet is onlangs voor advies aan de Raad van State aangeboden.
Herinnert u zich dat de Auroriteit Consument en Markt (ACM) naar aanleiding van de omvallende energieleveranciers als toezichthouder energieleveranciers strenger zou moeten gaan testen? Heeft de ACM haar toezicht aangescherpt? Heeft de ACM aanvullende eisen gesteld? Wat doet de ACM om te voorkomen dat er dit jaar weer leveranciers zullen omvallen?
Zie antwoord vraag 3.
Bij welke prijzen verwacht u dat energieleveranciers in de problemen komen, aangezien de verwachting is de energieprijzen de aankomende tijd nog harder kunnen stijgen? Verwacht u problemen rondom de jaarnota van veel consumenten? Hoe bereidt u zich hierop voor? Zijn er bijvoorbeeld scenario’s voor uitgewerkt of wordt er nagedacht over het treffen van maatregelen?
De ontwikkeling van de energieprijzen heeft de volle aandacht van het kabinet en wordt nauwlettend in de gaten gehouden. De energieprijsontwikkelingen volgen elkaar snel op en zijn onzeker. Energieleveranciers zijn vrij om de gestegen inkoopprijzen door te berekenen aan de consument die een contract met variabele tarieven heeft, of waarvan het contract met vaste tarieven afloopt. Dit heeft de afgelopen maanden geleid tot fors hogere energierekeningen. Doordat inkoopprijzen doorberekend mogen worden, bestaat er geen specifiek prijsniveau wat leidt tot een direct risico op faillissementen van leveranciers. Het verdere verloop van de energieprijzen is onzeker, maar we moeten er rekening mee houden dat de energierekening de komende tijd niet zal dalen of zelfs verder kan stijgen. Dit kan tot betalingsproblemen bij een deel van de consumenten leiden, zoals ook het Centraal Planbureau middels verschillende scenario’s in een recente publicatie heeft uiteengezet.4 Indien dit op grote schaal gebeurt, kan ook de leverancier in de problemen komen. In 2022 is 7 miljard euro ingezet om de effecten van de hoge energieprijzen voor huishoudens te dempen. Het kabinet heeft recent extra budget (550 miljoen euro) toegekend aan gemeenten voor de ophoging van de energietoeslag en de extra uitvoeringkosten. Met deze pakketten worden de risico’s op financiële problemen voor zowel huishoudens als energieleveranciers vermindert.
In de augustusbesluitvorming kijkt het kabinet naar de mogelijkheden om structurele maatregelen te nemen om het besteedbaar inkomen van kwetsbare huishoudens te verhogen. Hierbij zal in brede zin gekeken worden naar mogelijkheden binnen het koopkrachtinstrumentarium en wordt verder gekeken dan de prijsontwikkeling van energie. De inflatie verbreedt zich volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek namelijk al een aantal maanden naar andere productgroepen zoals voedingsmiddelen. Het kabinet is daarnaast in gesprek met energieleveranciers, gemeenten en schuldhulpverlenende instanties om betalingsproblemen bij consumenten in een zo vroeg mogelijk stadium te signaleren en zoveel mogelijk te verhelpen. Hiervoor wordt onder andere bekeken of een aanpassing van de bestaande instrumenten voor vroegsignalering, afspraken binnen de sector over betalingsregelingen en sociaal incasseren, en wet- en regelgeving met betrekking tot afsluiting en leveringszekerheid van elektriciteit en gas kunnen bijdragen aan het voorkomen van financiële problemen. Ook worden opschalingsmogelijkheden onderzocht om energiebesparingsinitiatieven te stimuleren.
Hoe kunt u ingrijpen als energieleveranciers omvallen door de hoge prijzen, waardoor er dan een sneeuwbaleffect kan ontstaan op de markt? Zijn er maatregelen die u nu al kunt treffen om de kans op een dergelijke situatie te voorkomen?
Alle bedrijven die gas en/of elektriciteit leveren aan huishoudens en andere kleinverbruikers, moeten zorgen voor een betrouwbare levering en staan onder toezicht van de ACM. De ACM controleert jaarlijks of energieleveranciers kunnen voldoen aan de eisen voor leveringszekerheid en monitort in dat kader de financiële positie van energieleveranciers. Door het gehele jaar heen voert de ACM risicogeoriënteerd toezicht uit. Zo kijkt de ACM in hoeverre de hogere prijzen invloed hebben op de betrouwbaarheid van de levering door de bedrijven. Daarnaast monitort de ACM continu de organisatorische, technische en financiële vereisten voor energieleveranciers om de continuïteit van de levering te waarborgen, hetgeen ook dient ter bescherming van consumenten. Als de ACM problemen signaleert, zal ze in nauwer contact met de onderneming treden, waar mogelijk herstelmaatregelen vragen en zich in het uiterste geval voorbereiden op de procedures rond eventuele faillissementen of intrekking van de leveringsvergunning voor het leveren aan consumenten en klein-zakelijke afnemers. Ik onderzoek momenteel in hoeverre de huidige wet- en regelgeving voldoende robuust is om bij eventuele faillissementen een sneeuwbaleffect te voorkomen.
Hoe worden consumenten dan beschermd indien er deze winter weer energieleveranciers omvallen? Is deze bescherming verbeterd naar aanleiding van vorige winter? Hoe wordt er voorkomen dat consumenten in de knel komen gezien het gebrek aan beschikbare nieuwe energiecontracten?
Het onderzoek naar de wenselijkheid om nadere eisen te stellen aan leveranciers, en/of maatregelen te nemen die consumenten beter beschermen in geval van een faillissement, bevindt zich in de eindfase.5 Ik zal uw Kamer hierover spoedig informeren. Ik zal zo snel als mogelijk bezien of dit moet leiden tot aanpassing van de eisen aan leveranciers en deze waar nodig meenemen in de (lagere) regelgeving van de Energiewet. Het onderzoek kijkt ook naar de mogelijkheid tot het beperken van de uitstaande tegoeden van consumenten bij hun energieleverancier en/of het aanpassen van de status van deze tegoeden, zodat consumenten meer kans hebben op het terugkrijgen van hun geld in geval van een faillissement. Vooruitlopend op de conclusies van het onderzoek lijkt het beperken van de kans op faillissementen, door bijvoorbeeld extra financiële eisen en risicomitigerende maatregelen te nemen, tot de meest effectieve verbetering van de positie van de consument te leiden. Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 2, 3 en 4 is hiermee door de ACM een begin gemaakt en worden de eisen aan energieleveranciers nog dit najaar aangescherpt.
Elke energieleverancier is verplicht om ten minste het modelcontract aan te bieden. Dit is een contract voor onbepaalde tijd met een variabel tarief. Een consument kan dus altijd overstappen naar een andere leverancier. Sommige energieleveranciers bieden meer contracten aan naast het modelcontract.
Heeft u ervan kennisgenom dat de Duitse staat een wet aangenomen die het mogelijk maakt om belangen te nemen in bedrijven die op omvallen staan vanwege de hoge energieprijzen? Hoe apprecieert u dit?
Ik heb kennisgenomen van de aanpassing van de Duitse wet. Ik ben van mening dat het lidstaten vrij staat belangen te nemen in bedrijven, zolang dit past binnen de Europese kaders voor staatssteun.
Verwacht u dat Nederland ook geraakt wordt door de problemen bij Uniper in Duitsland? Is Nederland hier direct of indirect bij betrokken?
De Duitse staat heeft maatregelen getroffen tegen de problemen bij Uniper in Duitsland, waardoor Nederland momenteel niet wordt geraakt door een mogelijk faillissement van Uniper in Duitsland.
De komst van het energiebedrijf Gunvor naar Nederland met mogelijke betrokkenheid van Vladimir Poetin |
|
Jasper van Dijk , Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over de uitzending van BNR over mogelijke betrokkenheid van Poetin bij het energieconcern Gunvor?1
Bij de uitzending wordt een hypothese gepresenteerd dat Poetin financieel betrokken zou zijn bij Gunvor, een bedrijf dat een waterstofterminal in Rotterdam wil bouwen. Ik deel de uitspraak van het lid Van Dijk tijdens de uitzending dat het onaanvaardbaar is als er sprake zou zijn van enige betrokkenheid van Poetin bij een investering in deze waterstofterminal. Daarom is er onderzoek verricht naar de mogelijke betrokkenheid van president Poetin bij Gunvor. Op basis van de thans beschikbare informatie zijn er geen aanwijzingen dat hiervan sprake is (zie ook het antwoord op vraag 5).
Klopt het dat Gunvor een groene waterstofterminal in Rotterdam wil bouwen? Vindt u het aanvaardbaar dat een buitenlands bedrijf het beheer krijgt over onze energievoorziening?
Het klopt dat Gunvor voornemens is een groene waterstofterminal in Rotterdam te bouwen. Gunvor Petroleum Rotterdam, dochteronderneming van Gunvor Group, heeft een ontwikkelingsovereenkomst met Air Products ondertekend voor de ontwikkeling van een importterminal in Europort Rotterdam. Er is voor zover bekend nog geen investeringsbeslissing genomen door deze bedrijven.
De energievoorziening in Nederland is een complex geheel van activiteiten die door publieke en commerciële partijen wordt uitgevoerd en is onderdeel van een geliberaliseerde Europese energiemarkt. Met de marktordening wordt bepaald welke partijen zich onder welke voorwaarden met de verschillende activiteiten bezig mogen houden: productie, transport, opslag-, en importfaciliteiten. Ik heb uw Kamer over de toekomstige waterstofmarktordening in juni jl. geïnformeerd met de Kamerbrief «Voortgang ordening en ontwikkeling waterstofmarkt» (Kamerstuk 32 813, nr. 1060). Daar ga ik ook in op de ruimte voor private investeringen in importterminals.
Het uitgangspunt voor de gewenste marktordening verschilt per activiteit. De publieke belangen zijn richtinggevend voor de ordening. Daarbij wordt onder meer gekeken welke mate van verwachte concurrentie en marktwerking mogelijk en wenselijk is en in welke mate sprake is van vitale belangen. Zo heb ik gekozen om de ontwikkeling van elektrolyse in vrije concurrentie te laten plaatsvinden en de aanleg van een integraal landelijk transportnet (zie Kamerstuk 32 813, nr. 958) in publieke handen te houden, vanwege het vitale belang van deze infrastructuur en het monopoloïde karakter. Het huidige tijdsbeeld, mede gevormd door geopolitieke spanningen en de complexiteit en urgentie van de energietransitie, vraagt om meer betrokkenheid vanuit de overheid en meer wendbaarheid om de publieke belangen te kunnen borgen.
Voor importterminals acht ik het van belang dat er voldoende ruimte is voor private commerciële partijen om actief te zijn op deze markt. Ik verwacht dat er op termijn voldoende concurrentie kan ontstaan bij de ontwikkeling van importterminals, zoals ook gedeeld door de meerderheid van de respondenten op de consultatie (zie bijlage bij Kamerstuk 32 813, nr. 1060). Dat kunnen dus ook buitenlandse partijen zijn, zoals nu ook al het geval is bij de gas- en elektriciteitssector en past bij het internationale karakter van de Europese energiemarkt.
Daarnaast heb ik besloten voorlopig ook publieke bedrijven, zoals netwerkbedrijven, de ruimte te geven om deel te nemen aan projecten voor de ontwikkeling van importterminals voor waterstof. Met de marktordening worden ook de regels vastgelegd voor toekomstige toegang tot importterminals. Zo wordt geborgd dat er sprake is van non-discriminatoire toegang voor derden tot de terminals. Deze regels zijn op Europees niveau al in ontwikkeling als onderdeel van het EU-Decarbonisatiepakket.
Komt de waterstofterminal in aanmerking voor subsidie? Zo ja, welke?
Het consortium waar Gunvor deel van uitmaakt heeft in 2020 aangegeven interesse te hebben in ondersteuning via het IPCEI-staatssteunkader van de Europese Unie (IPCEI: Important Projects of Common European Interest). De vierde golf van IPCEI-waterstof, waar dit project beoogt aan deel te nemen, wordt binnenkort opgestart. Naar verwachting vangt de pre-notificatie van projecten bij de Europese Commissie eind september aan. Projecten die zich in 2020 voor de interessepeiling hebben aangemeld kunnen hieraan deelnemen. Op dit moment is nog niet duidelijk welke projecten in aanmerking komen voor subsidie in de vierde golf van IPCEI-waterstof. De selectie van projecten vindt plaats op basis van een nationale subsidieregeling die nog niet is opengesteld. De openstelling van de subsidieregeling volgt naar verwachting in 2023 en zal worden uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). RVO screent proactief de sanctielijsten en bij vermeende betrokkenheid van gesanctioneerde personen wordt met de beleidsverantwoordelijke- en juridische directies besproken of het wenselijk is om subsidie te verstrekken en wordt onderzocht wat de juridische mogelijkheden zijn om de subsidie eventueel niet te verstrekken.
Kunt u bevestigen dat het hoofdkantoor van Gunvor is gevestigd in Genève en dat het bedrijf jarenlang Russische olie heeft geëxporteerd?
Gunvor Group Ltd is geregistreerd op Cyprus en heeft kantoren wereldwijd, waaronder een hoofdkantoor gevestigd in Genève. Volgens de eigen website handelt Gunvor in olie afkomstig uit 35 verschillende landen. Op hun website is ook informatie te vinden over de handel met Rusland.2
Klopt het dat de Russische president Poetin een aandeel heeft in het bedrijf Gunvor? Zo nee, waarop baseert u dat? Kunt u gedetailleerd uiteenzetten hoe de eigendomsstructuur van Gunvor eruit ziet?
Op mijn verzoek is dit uitgezocht en op basis van de thans beschikbare informatie zijn er geen aanwijzingen dat president Poetin een aandeel heeft in het bedrijf Gunvor. Gunvor zelf weerlegt ook de berichten dat president Poetin een aandeel bezit in het bedrijf en bracht eerder in 2015 informatie naar buiten over de aandeelhoudersstructuur3. In maart 2014, vlak voordat er sancties werden opgelegd aan medeoprichter Gennady Timchenko door de VS, verkreeg andere medeoprichter Torbjorn Törnqvist ook zijn aandelen. Deze laatste kreeg hiermee 87,18% van de aandelen en 100% van de stemrechten in bezit.
Informatie uit recente commerciële databronnen4 suggereert een vergelijkbare aandeelhoudersstructuur, met enkele kleine verschillen in percentages: 86,94% van de aandelen in Gunvor zou (in)direct in handen zijn van Torbjorn Törnqvist en 13,06% van een «Gunvor Employee Share Plan». Informatie over de achterliggende eigenaars van dit aandelenplan voor medewerkers is niet beschikbaar, maar de bekende feiten spreken de communicatie door Gunvor niet tegen. Het is onbekend waar de (kleine) percentageverschillen t.o.v. de communicatie van Gunvor in 2015 vandaan komen. Gunvor heeft op 4 maart 2022 opnieuw informatie naar buiten gebracht over haar eigendomsstructuur. Ze hebben gecommuniceerd dat Torbjon Törnqvist 88,4% van de aandelen bezit en dat de rest in handen is van Gunvor-werknemers.5
Energieconcern Gunvor heeft ook een Nederlandse dochteronderneming, namelijk Gunvor Petroleum Rotterdam. Bij de Kamer van Koophandel is Torbjorn Törnqvist ingeschreven als uiteindelijk belanghebbende eigenaar van dit bedrijf met 75% tot 100% van de aandelen. Aangezien Gennady Timchenko op 28 februari 2022 ook op de EU-sanctielijst is geplaatst, is mijn ministerie in het kader van toezicht op naleving van EU-sancties nagegaan of hij aandelen bezit in Gunvor Petroleum Rotterdam, maar uit deze check is gebleken dat dit niet het geval is.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar zou zijn wanneer in Nederland een waterstofterminal wordt gevestigd met betrokkenheid van Poetin? Op welke manier gaat u controleren of de komst van Gunvor in lijn is met de sancties tegen het Kremlin?
Het kabinet deelt deze mening. In aanvulling op mijn eerdere antwoorden is het goed te noemen dat wettelijke, sectorspecifieke investeringstoetsen bestaan in de elektriciteits-, gas- en telecommunicatiesector. Er zijn meerdere toezichthouders betrokken die zicht houden op de naleving van EU-sancties binnen hun sector. Zo ziet het Bureau Toetsing Investeringen (BTI) toe op naleving van sancties op het gebied van eigendom en zeggenschap in niet-beursgenoteerde ondernemingen, kijken de financiële toezichthouders DNB en AFM naar de financiële sector en kijkt de Douane naar in- en uitvoer van goederen. Bij verdenking van overtreding zullen de daarvoor bevoegde instanties (FIOD, OM) op handhaving toezien.
O.g.v. artikel 1 van Verordening (EU) 269/2014 moeten alle tegoeden en economische middelen die toebehoren aan, eigendom zijn, in het bezit zijn of onder zeggenschap staan van gesanctioneerde personen of entiteiten, of met hen verbonden natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen, worden bevroren. De lijst met gesanctioneerde personen en entiteiten is in de bijlage bij die verordening bijgevoegd en wordt regelmatig geactualiseerd. Daarnaast geldt dat o.g.v. artikel 5 bis bis van Verordening (EU) 833/2014, het verboden is om direct of indirect transacties aan te gaan met bepaalde Russische staatsbedrijven die in de bijlage bij de verordening staan genoemd.
Deze verordeningen werken rechtstreeks door en moeten door de relevante autoriteiten en instellingen van de lidstaten die tegoeden of economische middelen verstrekken, worden toegepast. In de praktijk betekent dat dat alle banken/instellingen, maar ook overheidsinstanties die subsidies verstrekken (zoals RVO) zelf de EU-sanctielijsten grondig moeten onderzoeken. RVO heeft hiervoor een sanctieteam, ondersteund door een datateam, dat hen hiermee helpt. RVO heeft naar aanleiding van de sancties eind maart een structuur opgezet rond de interne sanctienaleving bestaand uit data-analyse, een intern meldpunt en communicatieactiviteiten. RVO is verder betrokken bij het Datateam (gecoördineerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken) dat gericht is op het sneller en efficiënter uitwisselen van gegevens over gesanctioneerde partijen tussen de verschillende overheidsorganisaties.
Bent u het ermee eens dat onze energievoorziening een publieke taak dient te zijn en dus niet in buitenlandse handen moet vallen? Zo ja, wat onderneemt u tegen het plan van Gunvor om in Rotterdam een waterstofterminal te plaatsen?
Ten aanzien van de vraag over publiek en privaat eigendom van activiteiten in de energievoorziening verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 2. Ik zie op dit moment geen reden om maatregelen te nemen tegen het plan van Gunvor en Air Products om een waterstofterminal in Rotterdam te bouwen.
Aangescherpte vereisten voor regelvermogen (aFRR) en effecten op de energierekening van huishoudens. |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Klopt het dat vanaf 1 juli 2022 de vereisten voor vrij afroepbaar regelvermogen (aFRR) zijn aangescherpt en het aangeboden regelvermogen nu binnen vijf minuten bereikt dient te worden, terwijl dit voorheen 15 minuten was? Klopt het dat het gevolg van deze aanscherping is dat gas en/of kolencentrales veel minder aFRR-capaciteit kunnen leveren dan voorheen?
De vereisten voor vrij afroepbaar regelvermogen zijn inderdaad per 1 juli 2022 aangescherpt. Die aanscherping van de vereisten volgt uit Europese regelgeving. De reden voor deze aanscherping van de vereisten is de noodzaak om de balanshandhaving goed te kunnen laten verlopen in het huidige elektriciteitssysteem met veel snelle fluctuaties als gevolg van het steeds grotere aandeel hernieuwbare elektriciteit. Door deze aanscherping is Nederland beter in staat om onbalansen die ontstaan door bijvoorbeeld zon- en windopwek op te vangen. Het gaat hier om harmonisatie van regels op EU-niveau om verdere integratie van markten te bevorderen.
Ik heb geen inzicht in het type partijen dat regelvermogen aanbiedt, noch onder welke specifieke condities dit aantrekkelijk (genoeg) is voor verschillende typen opwektechnieken. TenneT heeft deze informatie ook niet. De markt voor het aanbieden van dergelijk vermogen is namelijk technologieneutraal ingericht en aanbieders hoeven deze informatie ook niet aan te leveren. TenneT acht het aannemelijk dat conventionele elektriciteitsproductie-eenheden in algemene zin minder afroepbaar regelvermogen kunnen leveren naarmate de activeringstijd korter is. In de praktijk blijkt het gemiddelde aanbod van afroepbaar regelvermogen momenteel echter niet significant lager dan voor 1 juli.
Hoeveel zijn de vergoedingen die TenneT moet betalen aan energiebedrijven en eventueel andere relevante spelers omhoog gegaan doordat er minder aanbod is van aFRR-capaciteit (gemiddeld per aanbieder en in totaal)?
Zoals hierboven reeds aangegeven is geen sprake van een substantiële terugval in aanbod.
Hieronder zijn de totale gemiddelde kosten voor regelvermogen (aFRR) per dag weergegeven, onderverdeeld in op- en afregelcapaciteit.
€ 402.934
€ 1.599.168
€ 380.292
€ 1.778.426
De gemiddelde prijzen voor regelvermogen in de eerste zeven maanden van 2022 waren als volgt:
(€ / MW / uur)
2022
omhoog
omlaag
Januari
€ 46,70
€ 31,58
Februari
€ 44,28
€ 40,22
Maart
€ 55,77
€ 40,17
April
€ 54,08
€ 53,92
Mei
€ 46,82
€ 59,88
Juni
€ 55,01
€ 42,16
Juli
€ 204,74
€ 213,78
Hieruit blijkt een substantiële stijging van de gemiddelde prijs. Het is op dit moment niet duidelijk of deze prijsstijging zich zal voortzetten. TenneT geeft aan dat de stijging waarschijnlijk voornamelijk te maken heeft met de sterk gestegen energieprijzen en de bijzondere situatie op de mondiale energiemarkt.
Wilt u een overzicht aan de Kamer sturen van de afgelopen vijf jaar, waarin vergeleken worden: ten eerste de vereisten voor regelvermogen (aFRR), ten tweede de vergoedingen die TenneT op basis hiervan moest betalen aan energiebedrijven en andere relevante spelers (gemiddeld per aanbieder en in totaal) c.q. aan hen die dus betaald kregen voor het aanbieden van regelvermogen en ten derde hoeveel voor elke partij in de keten de energierekening daardoor omhoog is gegaan?
De vereisten voor regelvermogen zijn uitgebreid en hebben een zeer technisch karakter. Deze zijn neergelegd in Europese Verordeningen en in de zogenaamde nationale «technische codes» die op voorstel van netbeheerders door toezichthouders worden vastgesteld.
De meest relevante wijzigingen inzake de regels rond regelvermogen gedurende de afgelopen 5 jaar zijn wijzigingen geweest a) in de totaal gecontracteerde volumes, b) de contractduur voor het contracteren van regelvermogen en c) een afstap van het gecombineerd aanbieden van opregelbaar en afregelbaar vermogen.
Hieronder vindt uw Kamer ten eerste een overzicht van de wijzigingen van het totale, minimaal te contracteren regelvermogen in de afgelopen vijf jaar. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen opwaarts en neerwaarts regelvermogen.
340
340
350
350
320
320
425
425
385
385
310
310
310
310
300
290
290
290
310
310
323
324
Ten tweede vindt uw Kamer een overzicht van de wijzigingen van de contractduren voor het gecontracteerde regelvermogen. De percentages vertegenwoordigen het deel van het te contracteren vermogen dat op jaar, respectievelijk kwartaal, maand, week of dagbasis gecontracteerd moet worden.
Jaar
Kwartaal
Maand
Week
Dag
2017
50%
25%
25%
2018
83%
17%
2019
77%
23%
2020
35%
30%
35%
2022
100%
2023
100%
De derde, meest relevante wijziging inzake de regels rond regelvermogen is dat met ingang van 1 januari 2021 het voor aanbieders van regelvermogen niet meer toegestaan is om biedingen uit te brengen voor een combinatie van op- en afregelcapaciteit. Zij moeten deze biedingen apart uitbrengen.
Hieronder vindt uw Kamer ten slotte een overzicht van de totale kosten voor regelvermogen die TenneT heeft gemaakt gedurende de afgelopen vijf jaar. De vergoedingen die TenneT gemiddeld en per aanbieder betaalt zijn concurrentiegevoelig. Deze informatie is dan ook niet openbaar en staat niet tot mijn beschikking.
€ 30.085.989
€ –
€ –
€ 62.001.462
€ 4.122.623
€ –
€ 46.752.518
€ –
€ –
€ 35.702.186
€ 30.607
€ 282.662
€ 84.949.531
€ 69.044.882
€ 124.104.500
€ 125.742.444
Uit deze cijfers blijkt in 2021 en 2022 een substantiële stijging van de totale kosten van TenneT voor het contracteren van regelvermogen. Hierbij merk ik op dat de totale kosten voor het regelvermogen worden bepaald door meerdere factoren. De voorwaarden en regels inzake het regelvermogen hebben vanzelfsprekend een impact op de kosten, maar dat geldt des te meer voor de ontwikkelingen die plaatsvinden in de energiemarkt. Stijgende brandstofprijzen doen ook de kosten van het regelvermogen stijgen en dit heeft eveneens een impact op de rekening van huishoudens en bedrijven.
De exacte manier waarop dit doorwerkt in de energierekening en op welke termijn kan niet eenduidig worden weergegeven, omdat deze kosten niet direct doorwerken in nettarieven of de energierekening. De wijze waarop zij (uiteindelijk) doorwerken is onder andere afhankelijk van besluitvorming van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) over de mate waarin deze kosten verrekend mogen worden in de tarieven en de timing daarvan. De effecten zijn bovendien voor elk type aangeslotene verschillend.
Wilt u hierbij tevens een zo goed mogelijke inschatting geven van wat er op bovenstaande punten de komende vijf jaar dreigt te gebeuren?
Het is niet goed mogelijk om een dergelijke inschatting te maken. De kosten van het regelvermogen zijn afhankelijk van de elektriciteitsprijzen, welke afhankelijk zijn van momenteel zeer onzekere mondiale en daarvan afgeleide Europese en nationale marktontwikkelingen. Daarnaast kunnen ontwikkelingen op de markt van regelvermogen impact hebben door bijvoorbeeld het toetreden van nieuwe marktpartijen, zoals batterijen of andere assets die snel kunnen reageren om het elektriciteitssysteem in balans te houden.
Wat kunt en wilt u doen om ongewenste effecten, zoals een hogere energierekening voor huishoudens, te voorkomen?
De hoge energierekening heeft de volledige aandacht van het kabinet. Daarom wordt momenteel onderzocht welke maatregelen mogelijk zijn om de gevolgen van de hoge energieprijzen zo gericht mogelijk voor kwetsbare huishoudens zoveel mogelijk te mitigeren. Het kabinet kijkt daarbij integraal naar de koopkrachtontwikkeling maar heeft daarbij specifieke aandacht voor de ontwikkeling van de energieprijzen vanwege de grote rol hiervan in de inflatie. Het kabinet zal de begroting en de maatregelen op Prinsjesdag toelichten.
Moeten er nu, enkel vanuit regelvermogen bekeken, extra conventionele centrales (gas c.q. kolen) aan blijven staan om het benodigde regelvermogen te leveren en, zo ja, hoeveel? Deelt u de mening dat deze nieuwe eisen dan ook indruisen tegen de opdracht van het kabinet om zo min mogelijk gas te verbruiken op dit moment?
De aangescherpte eisen voor het aanbieden van regelvermogen staan los van het totale vermogen dat gecontracteerd moet worden. De wijziging die op 1 juli 2022 in werking is getreden, ziet slechts op de snelheid waarmee afgeroepen regelvermogen ingezet moet kunnen worden. Er is geen reden om aan te nemen dat deze nieuwe eisen op enige manier interfereren met de wens van het kabinet om zo min mogelijk gas te verbruiken.
Deelt u de mening dat geen slechter moment denkbaar is voor de invoering van aangescherpte eisen voor regelvermogen, gezien de situatie op de gas- en electriciteitsmarkt en de effecten daarvan op huishoudens? Bent u bereid, vanwege de huidige gascrisis en stijgende electriciteitsprijzen, de implementatie van de Europese Guideline Energy Balancing uit te stellen? Wat ligt hierbij binnen uw «regelbaar vermogen»?
Het technische karakter van het groeiende aandeel hernieuwbare elektriciteitsopwekking maakt extra aandacht voor de stabiliteit van het elektriciteitssysteem en daarmee ook de balanshandhaving noodzakelijk. De aangescherpte eisen richten zich op het verbeteren van de balanceringsskwaliteit van het Nederlandse elektriciteitssysteem. TenneT geeft aan dat de afgelopen jaren een verslechtering van de balanceringskwaliteit zichtbaar is geworden omdat de regels inzake het regelvermogen onvoldoende waren om de grilligheid van de opwek van hernieuwbare elektriciteitsopwekking bij te benen. Deze aanscherping draagt bij aan de betrouwbaarheid van het elektriciteitssysteem en maakt deze meer toekomstbestendig. Verder wijs ik er op dat vooralsnog sprake is van een relatief kortstondige stijging van de gemiddelde prijzen van regelvermogen sinds het in werking treden van deze aanscherping. In de maand augustus zijn de prijzen al in enige mate gedaald. Pas over een aantal maanden zal duidelijk zijn wat het structurele effect is geweest van deze aanscherping op de gemiddelde prijs van het regelvermogen. Ik zal daarover in contact blijven met TenneT.
De implementatie van de regels kan ik niet uitstellen. De Europese «Energy Balancing Guideline» is een zogenaamde gedelegeerde verordening met een grondslag in Verordening 2019/943 (Elektriciteitsverordening). De regels uit deze gedelegeerde Verordening werken direct door in Nederland en worden niet door de nationale wetgever geïmplementeerd in wetgeving. Ik kan de werking daarvan dus niet beïnvloeden of uitstellen. Voor zover de Europese regels ruimte laten voor nadere invulling, dient die invulling plaats te vinden via uitwerking in zogenaamde «methoden en voorwaarden» van TenneT (nu ook wel bekend als de «technische codes»). De verantwoordelijkheid voor de uitwerking daarvan heeft de Europese wetgever echter exclusief neergelegd bij TenneT en ACM.
Tot slot is van belang om te vermelden dat TenneT werkt aan het beter toegankelijk maken van de markt voor het aanbieden van regelvermogen, bijvoorbeeld door aanbod toe te staan via aggregatie van een verzameling kleinere eenheden, het verlagen van de biedingsgrootte, het verkorten van de capaciteitsproductenduur en het verlagen van de communicatie-eisen. Hiermee wordt het aanbod op deze markt groter, kunnen prijsstijgingen worden beperkt en wordt de afhankelijkheid van conventionele centrales kleiner.
Het artikel 'EBN deed bod om gasopslag Bergermeer te nationaliseren' |
|
Henri Bontenbal (CDA), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het nieuwsartikel «EBN deed bod om gasopslag Bergermeer te nationaliseren»?1
Ja.
Waarom heeft u ervoor gekozen om de overname van de gasopslag Bergermeer te blokkeren, waarbij u expliciet het advies van Energie Beheer Nederland (EBN) naast u heeft neergelegd? Welke analyses lagen onder de besluitvorming aan uw kant?
Gasopslag Bergermeer is voor 60% in eigendom van TAQA en voor 40% in eigendom van EBN. Begin 2022 stonden de belangen van TAQA in gasopslag Bergermeer te koop. EBN heeft in maart 2022, vóór het aflopen van de biedingstermijn, een bod uitgebracht op de belangen van TAQA in gasopslag Bergermeer. Dit heeft EBN gedaan in afstemming met EZK. Het bod van EBN is uitgebracht onder de voorwaarde dat EZK voor het bod nog formele aandeelhoudersgoedkeuring en instemming op grond van artikel 82, derde lid, van de Mijnbouwwet zou moeten verlenen. Het kabinet heeft indertijd serieus overwogen om EBN de belangen van TAQA te laten aankopen. Daarbij is onder meer gekeken of Bergermeer vitale infrastructuur is en in welke mate de aankoop zou bijdragen aan het vullen van de gasopslag. Uiteindelijk is géén aandeelhoudersgoedkeuring en instemming verleend, omdat een groter aandeel in het eigendom van de gasopslag Bergermeer onvoldoende bijdraagt aan het realiseren van een voldoende vulling van de opslag. Opslagbeheerders zijn op grond van de gasrichtlijn, wanneer toegang tot de desbetreffende gasopslaginstallatie technisch en/of economisch noodzakelijk is voor een efficiënte toegang tot het systeem voor levering aan afnemers, verplicht om toegang te bieden tot een gasopslag. De keuze om al dan niet gebruik te maken van de aangeboden opslagcapaciteit en gas op te slaan is een keuze die wordt gemaakt door marktpartijen, niet door de eigenaar of beheerder van een gasopslag. Het (volledig) eigendom van een gasopslag dwingt of stimuleert marktpartijen niet tot het contracteren van de aangeboden capaciteit of het daadwerkelijk benutten van gecontracteerde capaciteit. Als de overheid het gebruik van aangeboden opslagcapaciteit wil stimuleren of afdwingen vergt dit een ander type maatregel. Daarom heeft het kabinet voor het opslagjaar 2022 besloten om een subsidiemaatregel in te stellen om marktpartijen te stimuleren opslagcapaciteit te contracteren en benutten en EBN aan te wijzen om de gasopslag Bergermeer te vullen. Voor volgende opslagjaren beraadt het kabinet zich op maatregelen om het vullen van de gasopslagen te borgen. Omdat de keuze om al dan niet gebruik te maken van aangeboden opslagcapaciteit een keuze is van marktpartijen die wordt ingegeven door de omstandigheden op de gasmarkt is het kabinet van oordeel dat een groter aandeel in de gasopslag Bergermeer zowel voor dit opslagjaar als voor komende opslagjaren niet bijdraagt het realiseren van en voldoende vulgraad. Om deze reden ziet het kabinet geen aanleiding om alsnog een groter aandeel in het eigendom van gasopslag Bergermeer te verwerven. U vraagt naar de analyses die ten grondslag lagen aan de besluitvorming. Omdat deze stukken onder meer vertrouwelijk verkregen bedrijfsgevoelige informatie en informatie die de financiële en economische belangen van de staat kan schaden bevat, kunnen wij de informatie alleen vertrouwelijk met uw Kamer delen. Wij lichten de overwegingen van EBN en het kabinet graag toe in een vertrouwelijke briefing.
Welke voordelen zouden er hebben gezeten aan de nationalisatie van gasopslag Bergermeer door EBN? Zouden de risico’s voor de leveringszekerheid zijn beperkt als de gasopslag in overheidshanden zou zijn?
Nee, zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 draagt een groter aandeel in het eigendom van de gasopslag Bergermeer onvoldoende bij aan het realiseren van een voldoende vulling van de opslag en daarmee ook niet aan leveringszekerheid. Daarom zag het kabinet geen toegevoegde waarde in het aankopen van de belangen van TAQA door EBN en heeft het kabinet voor het opslagjaar 2022 besloten om een subsidiemaatregel in te stellen om marktpartijen te stimuleren opslagcapaciteit te contracteren en benutten en EBN aan te wijzen om de gasopslag Bergermeer te vullen.
Zou een genationaliseerde gasopslag het makkelijker maken om in tijden van een gastekort vanuit de overheid te besluiten waar het schaarse gas aan gealloceerd zou worden? Kiest u er nu niet simpelweg voor om die allocatie bij schaarste aan de markt over te laten? Vindt u daarmee dat u voldoende beleidsvrijheid hebt om kritieke sectoren alsnog te voorzien met hoogcalorisch gas, mocht dat nodig zijn?
Een genationaliseerde gasopslag draagt volgens het kabinet niet bij aan het kunnen alloceren van gas bij een tekort. Het is in de huidige Europese opslagmarkt niet de eigenaar van de gasopslag die gas opslaat, maar marktpartijen. Opslagbeheerders zijn op grond van de gasrichtlijn, wanneer toegang tot de desbetreffende gasopslaginstallatie technisch en/of economisch noodzakelijk is voor een efficiënte toegang tot het systeem voor levering aan afnemers, slechts verplicht om toegang te bieden tot een gasopslag. Gas dat door marktpartijen wordt opgeslagen in de gasopslag is ook geen eigendom van de eigenaar of de beheerder van de gasopslag. Eigendom van de gasopslag Bergermeer draagt daarmee dus ook niet bij aan oplossingen voor allocatie in tijden van schaarste. Indien de overheid in tijden van schaarste over wil gaan tot allocatie van gas zijn andersoortige maatregelen nodig.
Indien er zich een tekort aan gas voordoet (schaarste) is het, in lijn met de verordening gasleveringszekerheid, in de eerste plaats aan de markt om dit tekort met behulp van marktgebaseerde maatregelen op te lossen. Pas wanneer de markt hier niet langer toe in staat is, is er sprake van een noodsituatie en is de overheid volgens de verordening gasleveringszekerheid bevoegd om met behulp van niet-marktgebaseerde maatregelen in te grijpen. Wat deze niet-marktgebaseerde maatregelen zijn is in Nederland vastgelegd in de maatregelenladder in het Bescherm- en Herstelplan Gas (BH-G). In het BH-G is op dit punt voorzien in maatregelen die ingrijpen op de vraagzijde van de gasmarkt. Hiermee wordt de vraag naar gas weer in overeenstemming gebracht met het beschikbare aanbod. Dit betreft bijvoorbeeld het uitschrijven van een vrijwillige besparingstender en het afschakelen van niet-beschermde afnemers. De overheid heeft daarbij ruimte om bedrijven uit bepaalde kritieke sectoren aan te merken als (door solidariteit) beschermde afnemers. Ook als een bedrijf uit een bepaalde sector niet kan worden aangemerkt als een (door solidariteit) beschermde afnemer, beschikt de overheid in de vormgeving van de maatregel van het afschakelen van niet-beschermde afnemers over ruimte om bedrijven uit dergelijke sectoren niet direct te laten afschakelen. Op dit moment wordt er gewerkt aan het operationaliseren van het BH-G waar ook dit punt aan de orde komt. Uw Kamer wordt hier zo spoedig mogelijk nader over geïnformeerd.
Wat zou de overname van gasopslag Bergermeer hebben gekost ten opzichte van de huidige maatregelen die genomen worden?
Het kabinet heeft aan EBN de opdracht gegeven om Bergermeer tot minimaal 68% gevuld te krijgen. Daarnaast is ook een subsidie voor marktpartijen opengesteld zodat ook zij een bijdrage kunnen leveren aan het verder vullen van Bergermeer. Voor beide maatregelen is gezamenlijk maximaal € 623 miljoen begroot, waarvan € 366 miljoen voor de subsidieregeling en € 257 miljoen voor EBN. U bent bij Kamerbrief van 19 augustus 2022 (Kamerstuk 29 023, nr. 339) geïnformeerd over het besluit om EBN te vragen om, aanvullend op de eerdere opdracht, de opslag verder te vullen. Hiertoe wordt een subsidie verstrekt, ter grootte van maximaal 210 miljoen euro ter compensatie van kosten, en een subsidie in de vorm van een lening, ter grootte van 2,3 miljard euro. Hiermee kan ook de gasopslag Bergermeer zo maximaal mogelijk verder worden gevuld. U vraagt ook naar hoeveel het overnemen van de belangen van TAQA in gasopslag Bergermeer zou hebben gekost. Dit is bedrijfsgevoelige informatie, die alleen vertrouwelijk met uw Kamer kan worden gedeeld. Wij gaan hier graag in een vertrouwelijke briefing nader op in. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2, dwingt of stimuleert het (volledig) eigendom van een gasopslag marktpartijen niet tot het contracteren van de aangeboden capaciteit of het daadwerkelijk benutten van gecontracteerde capaciteit. Het verwerven van de belangen van TAQA in de gasopslag vormt daardoor geen alternatief voor de subsidie voor marktpartijen en de opdracht aan EBN om gasopslag Bergermeer te vullen.
Hoe apprecieert u de effectiviteit van de huidige maatregelen voor de vulling van Bergermeer, gezien de nog steeds zorgwekkend lage vulgraad van Bergermeer?
Het vullen van de gasopslagen loopt voorspoedig. De beoogde gemiddelde vulgraad van 80% voor Nederlandse gasopslagen is inmiddels gehaald en volgens de update gasleveringszekerheid van 9 september 2022 is gasopslag Bergermeer voor 72,0% gevuld. Dit niveau dient Nederland op grond van Verordening (EU) 2022/1032 uiterlijk 1 november 2022 te bereiken.2 De vulgraad van 80% is één van de randvoorwaarden voor leveringszekerheid in de komende winter in het GTS-scenario «Een jaar zonder Russisch gas». Zoals beschreven in het antwoord op vraag 5 heeft het kabinet besloten om EBN de opdracht te geven om de gasopslag Bergermeer zo maximaal mogelijk te vullen.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de Kamermotie van de leden Erkens en Kröger over een minimale vulgraad van 90% voor Bergermeer?2 Wanneer doet u de Kamer de nieuwe plannen hiertoe toekomen?
In lijn met de motie van de leden Erkens en Kröger heeft het kabinet besloten EBN de opdracht te geven om gasopslag Bergermeer zo maximaal mogelijk te vullen. Het streven is om te zorgen dat de gasopslag rond de 90% gevuld kan worden. Uw Kamer is hierover geïnformeerd per brief van 19 augustus jl.4
Bent u bereid om opnieuw te overwegen of het voordelen biedt om de gasopslag te nationaliseren gezien de toenemende risico’s op een gastekort en slecht gevulde bergingen? Zo ja, op wat voor termijn?
Omdat de keuze om al dan niet gebruik te maken van aangeboden opslagcapaciteit een keuze is van marktpartijen die wordt ingegeven door de omstandigheden op de gasmarkt is het kabinet van oordeel dat een groter aandeel in de gasopslag Bergermeer zowel voor dit opslagjaar als voor komende opslagjaren niet bijdraagt het realiseren van en voldoende vulgraad. Om deze reden ziet het kabinet geen aanleiding om alsnog een groter aandeel in het eigendom van gasopslag Bergermeer te verwerven.
Is TAQA nog steeds bereid haar aandeel in gasopslag Bergermeer te verkopen en, zo ja, welke bezwaren heeft u op dit moment om dat niet te doen?
TAQA heeft haar belangen in de gasopslag Bergermeer niet meer te koop staan. TAQA heeft besloten om de belangen op dit moment aan te houden.
Waarom staat het feit dat EBN een bod heeft gedaan op gasopslag Bergermeer wel in de MR-beslisnota die de Kamer heeft opgevraagd, maar niet in de brief die daarover op 5 juli 2022 naar de Kamer is gestuurd?3
In de Kamerbrief van 22 april 2022 (Kamerstuk 29 023, nr. 302) hebben wij uw Kamer geïnformeerd dat als alternatieve maatregel is overwogen om het aandeel van EBN in het eigendom van gasopslag Bergermeer te vergroten, maar dat hier uiteindelijk niet voor gekozen is omdat dit onvoldoende toegevoegde waarde zou hebben. EBN heeft met instemming van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat een bod gedaan op de belangen van TAQA in de gasopslag Bergermeer, onder de opschortende voorwaarde dat het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat hier nog aandeelhoudersgoedkeuring en instemming op grond van artikel 82, derde lid, van de Mijnbouwwet moest afgeven. Het ging daarbij dus nadrukkelijk om een voorwaardelijk bod. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft uiteindelijk besloten om geen aandeelhoudersgoedkeuring en instemming te verlenen, omdat het verkrijgen van meer belangen in de gasopslag niet voldoende bijdraagt aan het realiseren van een hogere vulgraad.
In de MR-beslisnota staat dat er geen garantie is dat TAQA medewerking aan maatregelen ter vulling van de gasopslagen blijft verlenen als EBN niet de mogelijke nieuwe eigenaar is, maar waarom heeft de Minister de aankoop van deze gasopslagen dan niet door laten gaan?
Er was geen garantie dat TAQA nog medewerking aan de maatregelen voor het vullen van gasopslag zou verlenen als EBN de belangen van TAQA uiteindelijk niet zou overkopen. Dit risico werd echter als gering ingeschat, waardoor de aankoop van de belangen van TAQA onvoldoende toegevoegde waarde zou hebben voor het realiseren van een voldoende vulgraad van gasopslag Bergermeer. Het risico heeft zich in de praktijk niet gematerialiseerd. TAQA heeft tot dusver alle benodigde medewerking verleend aan de maatregelen voor het vullen van gasopslag Bergermeer.
Kunt u deze vragen gezien de spoed uiterlijk vrijdag 15 juli beantwoorden?
De vragen zijn op zo kort mogelijke termijn beantwoord.
Het artikel 'Voor Chinese apparatuur is geen plaats in het stroomnet' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Bedrijfsleven waarschuwt tegen sleutelrol China in energietransitie»?1
Ja.
Welke invloed heeft de Chinese overheid op Chinese staatsenergiebedrijven? Hoe werkt deze invloed door op projecten die de staatsbedrijven in Nederland ondernemen?
Het in het artikel genoemde Chinese bedrijf, Ningbo Orient Cable, is geen Chinees staatsbedrijf, maar een private onderneming. Zoals benoemd in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» kan de Chinese overheid echter nauw betrokken zijn bij bedrijfsactiviteiten van zowel staatsbedrijven als private bedrijven. Dit geldt zeker voor Chinese bedrijven in de energiesector, aangezien deze sector wordt gezien als cruciaal voor de ontwikkeling en stabiliteit van het land. De invloed van de Chinese overheid op deze bedrijven kent veel vormen en wegen, onder andere via financiering en eigendomsstructuren, maar ook door het belang van goede relaties met de overheid om succesvol te kunnen zijn als bedrijf.
Het kabinet is zich bewust van de risico’s die in het artikel genoemd worden. Het gelijke speelveld kan door inmenging van de staat worden verstoord. Daar waar de EU strikte eisen stelt aan staatssteun, hebben Chinese bedrijven vaak gemakkelijker toegang tot goedkope financiering en subsidies. Conform motie Brekelmans en Mulder, vindt er momenteel meer onderzoek plaats naar de invloed van Chinese (staats)bedrijven in Nederlandse bedrijven.2
In de beantwoording op schriftelijke vragen van de leden Erkens en Van Striengeeft u aan dat de afspraken en kaders voor ongewenste inmenging met onder andere Tennet zullen worden gewijzigd, welke aanpassingen zullen hiervoor worden gemaakt in bijvoorbeeld de nieuwe Energiewet maar ook daarbuiten?2
Alle netbeheerders hebben op grond van de Elektriciteitswet 1998 de verplichting de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen. Daarnaast is het een wettelijke taak van netbeheerders de netten te beschermen tegen invloeden van buitenaf. Deze verplichting wordt overgenomen in de nieuwe Energiewet. Met de recente wijziging van het Ontwikkelkader windenergie op zee is TenneT ook verplicht om bij de aanbesteding van het net op zee erop toe te zien dat toeleverende partijen voor het net op zee, al dan niet onderdeel van een consortium, passen binnen de voorwaarden en doelen die zijn gesteld in de Nationale Veiligheidsstrategie 2019.
Indien EZK het vermoeden heeft dat er mogelijk sprake is van een potentiële inbreuk op de nationale veiligheid bij TenneT dan treedt zij in overleg met TenneT. En wanneer EZK dit nodig acht, wordt daarbij de hulp van andere veiligheidsinstanties ingeschakeld. Andersom wordt van TenneT verwacht dat, wanneer er investeringen gedaan worden waarbij er impact zou kunnen zijn op de nationale veiligheid, dit vooraf afgestemd wordt met EZK.
Tevens wordt er in de nieuwe Energiewet een mogelijkheid gecreëerd voor het breder kunnen toepassen van de Aanbestedingswet op Defensie- en Veiligheidsgebied (ADV). Om binnen de reikwijdte van de ADV te vallen, moeten opdrachten bij vitale aanbieders op gerubriceerde gegevens betrekking hebben, gerubriceerde gegevens noodzakelijk maken, of zelf gerubriceerde gegevens bevatten of betrekking hebben op als gevoelig aangewezen processen. Uit de Europese definities blijkt dat rubricering en een aanwijzing van gevoelige processen een wettelijke of bestuursrechtelijke grondslag dan wel bindende aanwijzing vanuit het Rijk vereisen. Deze grondslag met onderliggende algemene maatregel van bestuur (AMvB) wordt gecreëerd in de nieuwe Energiewet. Om tot een AMvB te komen wordt er samen met de netbeheerders gewerkt aan een afwegingskader conform de Nationale Veiligheidsstrategie.
U geeft ook aan dat in 2020 door het kabinet een nationale veiligheidsanalyse voor Tennet is uitgevoerd, kunt u met de Kamer delen welke aanbevelingen hieruit naar voren zijn gekomen? Hoe worden deze aanbevelingen verder opgepakt?
De uitkomsten van de genoemde Nationale Veiligheidsanalyse zijn met de Kamer gedeeld per brief van 19 mei 2020 over de kapitaalbehoefte van TenneT (Kamerstuk 28 165, nr. 325). In de bijlage bij deze brief staan de aanbevelingen voor wet- en regelgeving genoemd die een plek zullen krijgen in de nieuwe Energiewet.
Op welke manier houdt u toezicht op de aanbestedingen en projecten van netbeheerders, in het specifiek van regionale netbeheerders? Hoe wordt voorkomen dat er allerlei verschillende uitzonderingen worden gemaakt op bijvoorbeeld regionaal niveau, of op zee of op het hoogspanningsnetwerk, waardoor er vanwege een opeenstapeling toch een grote invloed en betrokkenheid van China ontstaat in ons elektriciteitsnet?
Netbeheerders houden aanbestedingen binnen de eigen verantwoordelijkheid, hebben zich aan wetgeving te houden en werken samen om te voldoen aan nationale wetgeving. Netbeheerders zijn bijvoorbeeld gebonden aan de Aanbestedingswet 2012 en Europese regelgeving daaromtrent. Bij de tenders die TenneT uitzet, zijn veiligheidseisen een belangrijk onderdeel waarop potentiële aanbieders en hun uiteindelijke aanbiedingen worden beoordeeld. Ook mag TenneT als speciaal sectorbedrijf binnen de huidige aanbestedingswetgeving eisen stellen aan aanbieders, zoals dat 50 procent van de waarde of dienst uit de EU komt.
Daarnaast wordt er door middel van de nieuwe Energiewet samen met de netbeheerders gewerkt aan een afwegingskader conform de Nationale Veiligheid strategie. Dit dient voor de AMvB voor het toepassen van de Aanbestedingswet op Defensie- en Veiligheidsgebied (ADV) maar helpt tegelijkertijd de sector beter keuzes te maken en de relatie tussen de landelijke en de regionale netbeheerders, EZK en veiligheidsdiensten te versterken.
Tevens heeft de Minister van Financiën bevoegdheden als aandeelhouder van TenneT. Zoals aangegeven in de antwoorden op de Kamervragen van de leden Eppink en Eerdmans van 21 juni jl.5 zien de bevoegdheden als aandeelhouder niet op het geven van instructies aan deelnemingen en gaat de Minister van Financiën niet over individuele aanbestedingen en de gunning van specifieke contracten. Wel heeft de Minister van Financiën als aandeelhouder een goedkeuringsrecht bij investeringsvoorstellen die een bepaald drempelbedrag overschrijden. Zoals in de beantwoording toegezegd, zal de Minister van Financiën bij dergelijke investeringen toetsen of TenneT (a) contact heeft gehad met de bevoegde ministeries en veiligheidsinstanties in Nederland en Duitsland over het onderwerp nationale veiligheid en (b) of deze partijen geen bezwaren zien bij deze investeringen. Voor de regionale netbeheerders geldt dit nu niet. De aandelen van de regionale netbeheerders zijn in handen van diverse provincies en gemeenten.
De Elektriciteitswet 1998 verplicht netbeheerders de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen, in hoeverre wordt er ook op andere punten ingezet behalve doelmatigheid? Hoe wordt voorkomen dat er voor de goedkoopste optie en dus Chinese uitvoerders wordt gekozen?
In een aanbestedingsproces is het verstandig om onderscheid te maken tussen kritieke en niet-kritieke producten of diensten. Deze inschatting heeft impact op de risico’s voor het net en voor de nationale veiligheid. Uitgangspunt is dat maatregelen voor het beperken van die risico’s proportioneel zijn. Het is immers niet zo dat per definitie alle producten of diensten van Chinese makelij een bedreiging voor de nationale veiligheid vormen of leiden tot ongewenste strategische afhankelijkheden die risico’s vormen voor het borgen van onze publiek belangen. Bij aanbestedingen voor kritieke producten of diensten kijkt de aanbestedende netbeheerder niet alleen naar prijs en kwaliteit, maar ook naar criteria om de nationale veiligheid te borgen.
In hoeverre is er sprake van een ongelijk speelveld doordat Chinese bedrijven staatssteun krijgen en hierdoor hun producten en diensten goedkoper kunnen aanbieden dan andere bedrijven op de markt? Gezien het belang van strategische autonomie, hoe kan er toch een gelijk speelveld worden gecreëerd?
Oneerlijke concurrentie uit derde landen heeft de bijzondere aandacht van het kabinet. Het is van belang dat er een gelijk speelveld is op de markt voor overheidsopdrachten tussen Europese bedrijven en bedrijven uit derde landen. Aanbestedende diensten en speciale sector bedrijven (nutsbedrijven) hoeven geen inschrijvingen toe te laten van bedrijven uit derde landen (tenzij het een Europese dochteronderneming is). Derde landen zijn landen die niet zijn aangesloten bij de Government Procurement Agreement (GPA) onder de WTO, en/of waarmee de EU geen handelsakkoord heeft gesloten waarin afspraken over toegang tot de markt voor overheidsopdrachten zijn gemaakt, zoals China. Daarnaast mogen speciale sector bedrijven, zoals TenneT, inschrijvingen afwijzen als meer dan 50% van de goederen afkomstig zijn uit derde landen.
In sommige gevallen kunnen ondernemingen uit derde landen producten en diensten aanbieden voor een lagere prijs dan Europese ondernemers. Wanneer dit mogelijk wordt gemaakt door staatssteun kan dit de concurrentie op de aanbestedingsmarkt verstoren. Op basis van de huidige aanbestedingsregelgeving moeten aanbestedende diensten in geval van abnormaal lage inschrijvingen om een toelichting verzoeken (op basis van artikel 2.116 Aanbestedingswet). Als die toelichting tekort schiet, kan een inschrijving terzijde worden gelegd. In sommige gevallen is dat zelfs verplicht, namelijk wanneer de lage inschrijving gevolg is van niet-naleving van verplichtingen op het gebied van milieu, sociaal en arbeidsrecht.
Bij het aanpakken van staatssteun biedt het instrument van abnormaal lage inschrijving echter geen garanties. Daarom is het kabinet ook blij met de initiatieven op Europees niveau die op deze problematiek zien. Het kabinet heeft de laatste jaren in EU-verband ingezet op de (verdere) ontwikkeling van instrumenten die bij moeten dragen aan een gelijker speelveld. Zo heeft de EU in 2017 haar handelsdefensieve instrumentarium gemoderniseerd, waarmee onder andere anti-dumping en anti-subsidie maatregelen kunnen worden getroffen tegen producten uit derde landen die oneerlijke concurrentie op de Europese markt veroorzaken. Het voorstel voor de Verordening buitenlandse subsidies6 ziet op concurrentieverstoring door overheidssteun uit derde landen op de interne markt. Deze Verordening draagt bij aan een gelijker speelveld op de interne markt en daarmee worden bedrijven beter ondersteund als zij oneerlijke concurrentie ervaren als gevolg van overheidssteun uit derde landen. Een onderdeel van het instrument richt zich op het aanpakken van verstorende subsidies van derde landen aan ondernemingen die deelnemen aan aanbestedingsprocedures. Het voorstel zit in de afrondende fase. Afgelopen juni zijn de triloogonderhandelingen afgerond en is er een politiek akkoord bereikt7. Naar verwachting zal het Europees Parlement in november stemmen over het akkoord, waarna het instrument na aanname door de Raad en publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie van kracht zal worden.
In deze context is het ook goed om te noemen dat de Verordening voor het Internationaal Aanbestedingsinstrument (IPI)8 op 29 augustus in werking is getreden. Deze verordening heeft als doel om wederkerigheid op de markt voor overheidsaanbestedingen af te dwingen, zodat EU-bedrijven betere toegang krijgen tot aanbestedingen in derde landen. Wanneer de Europese Commissie een IPI-maatregel treft tegen een bepaald derde land, moeten aanbestedende diensten een fictieve scoreopslag toepassen op inschrijvingen uit dat land of in uitzonderlijke gevallen overgaan tot uitsluiting. Hoewel deze verordening zich niet op staatssteun richt, kan het wel bijdragen aan een gelijker speelveld tussen Europese bedrijven en bedrijven in derde landen.
Welke Europese wetgeving is er om bedrijven te ondersteunen in de oneerlijke concurrentie met staatsbedrijven uit China die fors gesubsidieerd worden door de overheid?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe wordt er in de toekomst voor gezorgd dat de wetgeving zo wordt ingericht dat nieuwe technologische ontwikkelingen goed geborgd zijn en dat de wetgeving ook hierop van toepassing zal zijn?
Waar nodig wordt wetgeving geïntroduceerd of geactualiseerd om technologische ontwikkelingen goed te blijven borgen. Voor bijvoorbeeld de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Vifo), die recent is aangenomen en onder andere toeziet op bedrijven op het gebied van sensitieve technologie, kan bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) het toepassingsbereik van de wet voor sensitieve technologieën worden uitgebreid of versmald ten opzichte van de lijst van goederen voor tweeërlei gebruik en de lijst strategische goederen die het uitgangspunt vormen voor deze wet. Daarmee kan met lagere regelgeving flexibel worden ingespeeld op technologische ontwikkelingen. Deze AMvB wordt regelmatig herzien, zodat technologieën die relevant zijn voor de nationale veiligheid aan de reikwijdte van de wet kunnen worden toegevoegd of er vanaf kunnen worden gehaald.
Daarnaast komen er binnenkort meer mogelijkheden bij het aanbesteden om rekening te houden met risico’s op de nationale veiligheid. In de antwoorden op de Kamervragen van de leden Erkens en Van Strien van 21 juni jl.9 en de antwoorden op de Kamervragen van de leden Eppink en Eerdmans van 21 juni jl.10 heb ik aangegeven dat in de nieuwe Energiewet, die voor advisering bij de Raad van State ligt, er extra mogelijkheden worden gecreëerd zoals het kunnen toepassen van de Aanbestedingswet op Defensie- en Veiligheidsgebied. Hiermee worden meer mogelijkheden geboden om risico mitigerende maatregelen te nemen dan mogelijk is op basis van de Aanbestedingswet 2012 voor risico’s van de nationale veiligheid en bescherming van vitale processen in het stroomnet.
Om de leveringszekerheid te waarborgen is het wettelijk verplicht voor netbeheerders om veiligheidsmaatregelen te treffen, hoe ziet u hier de rolverdeling tussen de overheid en de netbeheerders? Hoe wordt voorkomen dat de gehele verantwoordelijkheid voor een veilig elektriciteitsnetwerk komt te liggen bij de netbeheerders?
Als beheerders en eigenaars van het elektriciteit- en gasnet zijn netbeheerders verantwoordelijk voor het nemen van veiligheidsmaatregelen. De rol van de overheid en EZK is het maken van de juiste regelgeving die eraan bijdraagt dat netbeheerders het veiligheidsniveau op orde brengen en houden. Vervolgens is het aan de ACM als toezichthouder om dit te controleren. Daarnaast houdt Agentschap Telecom op basis van de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) toezicht op de cybersecurity van de netbeheerders. Op deze manier is er een gedeelde verantwoordelijkheid voor een veilig elektriciteit- en gasnet.
Wat betreft het elektriciteitsnet op zee heeft u aangegeven bepaalde onderdelen te benoemen als vitaal of essentieel in het kader van de bescherming van vitale processen voor de nationale veiligheid en vervolgens zal Tennet hier opvolging aan geven bij het contracteren van toeleveranciers, hoe zal de opvolging van Tennet eruit zien? Welke toetsing wordt er gedaan en wordt het ministerie bij de toetsing betrokken? Waarom wel? Waarom niet?
De aanwijzing van het net op zee als vitaal heeft geen directe gevolgen voor TenneT. TenneT beheert het landelijk hoogspanningsnet en dit is al onderdeel van het vitale proces «Landelijk transport, distributie en productie elektriciteit».
Belangrijk bij het net op zee zijn ook de windparken. Elektriciteitsproducenten van tenminste 100MW zijn vitaal verklaard en vallen binnen het vitale proces «Landelijk transport, distributie en productie elektriciteit» en zijn bovendien een aanbieder van een essentiële dienst onder de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni). Hierbij horen ook de productie-installaties op zee (windparken). Op 19 mei 2021 is dit met de Kamer gedeeld11. Voor productie-installaties van ten minste 250 MW geldt een sectorale investeringstoets voor wijzigingen in zeggenschap over deze productie-installaties. Deze grens wordt in de nieuwe Energiewet naar installaties van 100 MW gebracht.
Zoals ook aangegeven bij vraag 5 zal de Minister van Financiën als aandeelhouder van TenneT bij de beoordeling van investeringsvoorstellen van TenneT toetsen of TenneT (a) contact heeft gehad met de bevoegde ministeries en veiligheidsinstanties in Nederland en Duitsland over het onderwerp nationale veiligheid en (b) of deze partijen geen bezwaren zien bij deze investeringen. En, zoals aangegeven bij vraag 3, is TenneT verplicht om bij aanbestedingen van het net op zee toe te zien op veiligheidsrisico’s verbonden aan partijen die als toeleveranciers ingeschakeld kunnen worden.
Hoe zorgt u ervoor dat u, naast het toezicht op welke buitenlandse bedrijven projecten en/of aanbestedingen worden toegekend, ook zicht houdt op buitenlandse bedrijven die verderop in de keten betrokken zijn door bijvoorbeeld materialen, in het specifiek stroomkabels, te leveren? Hoe wordt voorkomen dat ook middels keteneffecten de Chinese invloed beperkt blijft?
De overheid heeft bij aanbestedingen geen zicht op buitenlandse bedrijven die verderop in de keten betrokken zijn bij het aanleveren van materialen. Wel bevatten de instrumenten waar in het antwoord op vraag 7 en 8 naar verwezen wordt relevante verplichtingen in dit kader. Zo geldt een verplichting om buitenlandse financiële bijdragen te melden onder de aanbestedingscomponent van de verordening buitenlandse subsidies (van toepassing op opdrachten met een geraamde waarde van 250 mln. EUR of hoger) in bepaalde gevallen ook voor hoofdonderaannemers en voor hoofdleveranciers die betrokken zijn bij dezelfde opdracht. Verder kent het Internationaal Aanbestedingsinstrument (IPI) contractuele voorwaarden die van toepassing zijn op opdrachten waarbij een IPI-maatregel van toepassing was, om te voorkomen dat bij de uitvoering van de opdracht alsnog veel bedrijven zijn betrokken uit een land waarvoor een IPI-maatregel geldt. Bij het IPI geldt een drempelwaarde van 5 mln. EUR voor goederen en diensten, en 15 mln. EUR voor werken en concessies.
Strategische afhankelijkheden in de keten, met name op het gebied van grondstoffen en materialen, zijn een belangrijk aandachtspunt voor het kabinet. Diverse onderzoeken hebben laten zien dat de afhankelijkheden op het vlak van kritieke grondstoffen en materialen groot en geconcentreerd zijn. Dit onderwerp staat dan ook nationaal en internationaal, in het bijzonder in EU-verband, steeds hoger op de agenda. Zoals aangekondigd in de brief «Strategisch en groen industriebeleid»12 vindt het kabinet het belangrijk dat onze bedrijven toegang hebben en houden tot grondstoffen en materialen die nodig zijn om onze publieke belangen, waaronder op het gebied van verduurzaming en veiligheid, te kunnen borgen. Het is nodig dat de overheid op tijd risicovolle afhankelijkheden of systeemrisico’s signaleert en waar nodig maatregelen neemt. Het kabinet investeert daarom in meer kennis van en zicht op concentraties in (o.a.) zeggenschap in de bredere ketens, met als doel de keteneffecten van ongewenste invloed zo veel mogelijk te beperken. Dit vergt immers een diepe kennis van de herkomst van grondstoffen, materialen en eindproducten. Bedrijven hebben hierin zelf ook een belangrijke rol.
De impact van de gedelegeerde verordening over groene waterstof van de Europese Unie. |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de door de Europese Commissie voorgestelde gedelegeerde verordening over groene waterstof? (Richtlijn (EU) 2018/2001)
Ja. Ik heb hierover uw Kamer ook al geïnformeerd met de meest recente Kamerbrieven over waterstof (Kamerstuk 32 813, nr. 1060) en het RePowerEU-voorstel (Kamerstuk 22 112, nr. 3438).
In hoeverre verwacht u dat de eisen uit het voorstel belemmerend of stimulerend zullen werken voor de ontwikkeling van de waterstofmarkt en de uitrol van waterstof?
Voor de volledigheid: de eisen zijn in eerste instantie feitelijk alleen van toepassing op gebruik van waterstof in de transportsector, maar de Europese Commissie stelt met de lopende herziening van de EU-richtlijn voor hernieuwbare energie – waar deze verordening uit voortkomt – voor om deze eisen voor alle sectoren toe te passen. Ik ga er daarom in mijn beantwoording van uit dat deze eisen voor alle sectoren zullen gelden.
Het aannemen van eenduidige Europese eisen voor productie, import en gebruik van hernieuwbare waterstof is een essentiële voorwaarde voor een snelle ontwikkeling van de waterstofmarkt op de korte termijn. De voorgestelde eisen acht ik in lijn met de Nederlandse waterstofambities voor 2030 omdat deze ruimte laten voor productie van waterstof met gebruik van nieuwe hernieuwbare elektriciteit ook als deze via het publieke elektriciteitsnet wordt geleverd. Op de lange termijn verwacht ik van de eisen geen beperkend effect op de ontwikkeling van de waterstofmarkt: ze gelden alleen zolang het aandeel hernieuwbare elektriciteit onder het in de gedelegeerde verordening gestelde percentage blijft (vooralsnog 90%).
Kunt u aangeven hoe u vanuit het oogpunt van een snelle uitrol van waterstof (in Nederland) en het ontwikkelen van de waterstofmarkt kijkt naar de eis dat alleen waterstof geproduceerd met elektriciteit uit hernieuwbare bronnen als duurzaam wordt aangemerkt, waarbij waterstof uit kernenergie, waterstof uit gas met carbon capture and storage (CCS) en waterstof geproduceerd met elektriciteit uit biomassa worden uitgesloten.
De bedoelde eisen gaan alleen over wat de Europese Commissie kwalificeert als «hernieuwbare» waterstof, voor waterstof uit kernenergie, biomassa en fossiele bronnen zullen andere eisen gelden. Subsidies voor waterstof geproduceerd uit deze bronnen zullen dus ook mogelijk zijn, zolang aan die eisen voldaan wordt. Voor CCS zijn momenteel al subsidies beschikbaar via de SDE++. Het is dus niet zo dat de eisen in de gedelegeerde verordening voor hernieuwbare waterstof de ruimte voor productie van waterstof uit bronnen anders dan zon, wind en waterkracht in enige zin beperken. Sowieso beperken deze eisen in geen enkele zin de ruimte voor bedrijven om waterstof te produceren of te gebruiken: ze zijn alleen van belang voor staatssteun voor waterstof uit hernieuwbare elektriciteit en het bepalen van de hoeveelheid waterstof die meetelt voor de Europese doelen voor hernieuwbare energie.
Kunt u aangeven hoe u vanuit het oogpunt van een snelle uitrol van waterstof (in Nederland) en het ontwikkelen van de waterstofmarkt kijkt naar de eis dat er sprake moet zijn van inzet van ongesubsidieerde elektriciteitsproductie en dat deze elektriciteit uit een nieuwe productie-installatie moet komen die maximaal 36 maanden ouder mag zijn dan de elektrolyser om deze te mogen aanmerken als groene waterstof?
Omdat deze eis tot en met 2027 niet geldt voor nieuwe projecten voorzie ik geen beperkingen als gevolg van deze eis. Daarna verwacht ik, mede door de substantiële opschaling van offshore wind in Nederland, dat er voldoende nieuw aanbod van ongesubsidieerde hernieuwbare elektriciteit is waarmee nieuwe waterstofproductie in Nederland aan deze eis kan voldoen.
Kunt u aangeven hoe u vanuit het oogpunt van een snelle uitrol van waterstof (in Nederland) en het ontwikkelen van de waterstofmarkt kijkt naar de eis dat gebruikte elektriciteit tevens ook uit dezelfde «bidding zone» moet komen als waar de elektrolyser zich bevindt om deze te mogen aanmerken als groene waterstof?
Voor de duidelijkheid: de ingekochte elektriciteit mag ook uit een aangrenzende biedzone komen. Deze eis lijkt me zeer redelijk, en ik verwacht daarnaast niet dat de uitrol van elektrolyse in Nederland sneller zou gaan zonder deze eis. Het is immers niet efficiënt als in Nederland waterstofproductie plaatsvindt met elektriciteit die over grote afstanden over land getransporteerd moet worden: dan is het vele malen efficiënter om de waterstof zelf te transporteren.
Kunt u aangeven hoe u vanuit het oogpunt van een snelle uitrol van waterstof (in Nederland) en het ontwikkelen van de waterstofmarkt kijkt naar de eis dat de elektriciteit moet op uurbasis gelijktijdig opgewekt worden als de inzet in de waterstof-elektrolyser?
Deze correlatie van elektriciteits- en waterstofproductie is precies waar ik op termijn naar streef. Ik verwacht niet dat deze eis leidt tot een vertraging van de uitrol van waterstof. Hoogstens leidt dit in het begin tot marginaal hogere kosten. Daar staat tegenover dat het loslaten van deze eis zeer waarschijnlijk slecht is voor de beeldvorming: wat als bedrijven waterstof hernieuwbaar mogen noemen die zij ’s nachts produceren op basis van een stroomcontract met een zonnepark? Gelet op vergelijkbare discussies over Garanties van Oorsprong, zowel in het Parlement als de maatschappij, lijkt me dat onwenselijk.
Deelt u de mening dat de nu voorgestelde regels veel te streng zijn om aan de Nederlandse en Europese ambities op het gebied van groene waterstof te kunnen voldoen en dat het huidige Europese voorstel de (ontwikkeling van de) markt voor waterstof juist frustreren? Zo nee, kunt u dan uitleggen hoe de uitrol van waterstof en de ontwikkeling van de waterstofmarkt ondanks deze belemmerende regelgeving alsnog tot stand kan komen?
Nee. Deze eisen laten voldoende ruimte voor de beoogde uitrol van waterstofproductie in Nederland: gekoppeld aan nieuwe hernieuwbare bronnen, met een grote rol weggelegd voor offshore wind.
In hoeverre kunnen de regels uit de gedelegeerde verordening ertoe leiden dat bedrijven die gebruik maken van waterstof die volgens de definitie van de gedelegeerde verordening niet groen is, maar ook groen genoemd mag worden omdat ook deze waterstof is geproduceerd met groene energie (duurzame energie en kernenergie), benadeeld worden bijvoorbeeld als het gaat om subsidieregelingen? Is dat wat u betreft een risico?
Het kan in de toekomst voorkomen dat partijen wél een subsidie kunnen krijgen voor gebruik van waterstof die is geproduceerd volgens deze eisen, en níet voor waterstof die op een andere manier is geproduceerd – bijvoorbeeld uit kernenergie. Dat hangt af van het beleidsdoel achter de subsidieregeling: als deze bedoeld is om de aangekondigde bindende Europese doelen voor hernieuwbare waterstof te halen, dan is het logisch dat alleen waterstof in aanmerking komt die aan de gestelde eisen voldoet. Als het achterliggende beleidsdoel puur CO2-reductie is, dan ligt de situatie weer anders. In het algemeen zie ik dus niet een risico dat partijen op een onwenselijke manier benadeeld worden.
Welke regels bent u van plan te stellen aan het gebruik van waterstof door bedrijven die meedoen met de maatwerkafspraken?
Bij de implementatie van een verordening gelden in principe voor alle betreffende bedrijven dezelfde eisen. Er komen geen aparte waterstofregels voor maatwerkbedrijven. Ik heb nauw contact met het bedrijfsleven over waterstofproductie inclusief de bedrijven die in aanmerking komen voor de maatwerkaanpak.
In hoeverre zullen de regels uit de gedelegeerde verordening waterstof ook van toepassing zijn op de import van groene waterstof uit landen buiten de EU?
Deze eisen zullen gelijk gelden voor geïmporteerde als binnen de EU geproduceerde waterstof.
Is het gezien de verschillende omstandigheden in waterstof producerende landen buiten de EU realistisch om te verwachten dat ook geïmporteerde groen waterstof aan de eisen uit de gedelegeerde verordening voldoet?
Ja. In de landen die waterstof uit hernieuwbare bronnen willen exporteren voldoen de meeste projecten die in ontwikkeling zijn gemakkelijk aan deze eisen, omdat ze gebruik maken van nieuwe zon- en/of windparken die vaak ook een directe aansluiting hebben op de elektrolyser.
Deelt u de mening dat het toepassen van de regels uit de gedelegeerde verordening op uit derde landen geïmporteerde groene waterstof een te grote barrière zou opwerpen?
Nee. Het belangrijkste is dat de eisen eenduidig zijn en dat deze zo snel als mogelijk worden vastgesteld. Het grootste risico voor de beoogde waterstofimport zie ik juist in het voortduren van de onzekerheid over deze eisen, omdat zonder duidelijke eisen geen enkele projectontwikkelaar ontwerpkeuzes kan maken.
Welke mogelijkheden ziet u om regulering en certificering van geïmporteerde groene waterstof op zodanige wijze vorm te geven dat de waterstofmarkt zich verder kan ontwikkelen, de duurzaamheid wordt geborgd, en er ook rekening wordt gehouden met de verschillende omstandigheden op o.a. de energiemarkt in waterstof producerende landen buiten de EU?
Door deze eisen nu op zo kort mogelijke termijn op Europees niveau vast te laten stellen en vervolgens op basis hiervan zo snel mogelijk certificeringsschema’s te helpen ontwikkelen waarmee bedrijven kunnen aantonen dat zij waterstof produceren volgens deze eisen. Om dit proces te versnellen voer ik dit jaar nog samen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een certificeringspilot uit (Kamerstuk 32 813, nr. 1060).
Bent u bekend met het bericht «Who’s Still Buying Fossil Fuels From Russia?»1
Ja.
Kunt u bevestigen of Rusland voor 97,7 miljard dollar aan fossiele brandstoffen heeft geëxporteerd in de eerste 100 dagen sinds de Russische invasie in Oekraïne?
Nee. De bron van data in het artikel op de site van Visual Capitalist is het Centre for Research on Energy and Clean Air (CREA). Om genoemd bedrag te becijferen heeft CREA een model gebruikt, waarin publiek bekende scheepsbewegingen in de periode 24 februari tot en met 3 juni zijn opgenomen en vermenigvuldigd met een aangenomen waarde voor lading en prijs. De daadwerkelijke invoer van fossiele brandstoffen uit Rusland in Nederland berust op statistieken die van de douane afkomstig zijn. Deze zijn slechts tot en met april 2022 beschikbaar (zie antwoord op vraag 7).
Kunt u bevestigen of Nederland hiervan voor een totaal van 8,2 miljard dollar aan fossiele brandstoffen heeft geïmporteerd uit Rusland in de periode van 24 februari tot 4 juni 2022?
Nee, zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u een maandelijks overzicht geven van de waarde van de door Nederland geïmporteerde Russische ruwe olie, olieproducten, pijplijngas, liquid natural gas (lng) en kolen, gedurende de periode 1 februari 2022 tot heden?
Een overzicht van de laatste stand van zaken op het vlak van geïmporteerde Russische olie is in te zien op de website van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).2 Hierop is de meest actuele informatie beschikbaar. Hier is te zien dat de Nederlandse import uit Rusland een grillig verloop kent. Verwacht wordt dat de import richting 5 december, als het embargo in gaat, snel zal afnemen.
Kunt u verklaren waarom de statistiek over de import van Russische olie naar Nederland op 22 juni 2022 al wel in de media heel precies bekend was, maar het kabinet ons op 28 juni 2022 geen data kon verschaffen over de import van Russische olie in maart, april en mei 2022?2
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is de betreffende informatie voor de afbeelding van Visual Capitalist geproduceerd door het Centre for Research on Energy and Clean Air (CREA). Deze data is door CREA modelmatig tot stand gekomen door publiekelijk bekende scheepsbewegingen te monitoren over de periode 24 februari tot en met 3 juni en deze te vermenigvuldigen met een aangenomen waarde voor lading en prijs. Deze getallen kunnen pas geverifieerd worden als de officiële statistiek o.b.v. douanedata beschikbaar is.
Welke informatie over import van Russische olie en cijfers had het kabinet wel toen de Kamervragen zo ontwijkend beantwoord werden?
In de beantwoording van de schriftelijke vragen gesteld door de leden Piri en Omtzigt over de olietanker Sunny Liger (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3305), die uw Kamer 28 juni jl. is toegekomen, is gebruik gemaakt van de beschikbare data van het CBS. Zoals toegelicht in de beantwoording kan een deel van de informatie over invoer van steenkool en olie uit Rusland niet door het CBS beschikbaar worden gesteld vanwege concurrentiebelangen. De geheimhouding voor de statistiek Internationale Handel in Goederen wordt jaarlijks vastgesteld. Dit is een onafhankelijk en automatisch CBS-proces waar bewust geen directe invloed op wordt uitgeoefend vanwege spelende concurrentiebelangen.
Kunt u aangeven hoe dit zich verhoudt tot dezelfde periode een jaar geleden? Is er sprake van een afname? Kunt u dit per maand (maart 2021 en maart 2022, april 2021 en april 2022, mei 2021 en mei 2022, juni 2021 en juni 2022) heel precies aangeven?
Dit is mogelijk tot en met april 2022. De CBS statistieken voor de invoerwaarde van ruwe aardolie en geraffineerde olieproducten tussen januari 2020 en april 2022 tonen het volgende beeld: In het algemeen is te zien dat de import in 2022 gestegen is ten opzichte van 2020 en 2021. Zoals al aangegeven bij vraag 4, loopt de import in al deze jaren grillig. Naar verwachting zal de in- en export in aanloop naar het embargo vanaf 5 december sterk afnemen.4
Hoeveel olietankers met ruwe Russische olie heeft Nederland ontvangen sinds het begin van de oorlog op 22 februari 2022 tot heden? Hoe verhoudt zich dit tot het totaal aantal olietankers met ruwe Russische olie die door de gehele Europese Unie zijn ontvangen?
Er is op dit moment uitsluitend informatie beschikbaar via betaalde diensten die o.a. scheepsbewegingen monitoren (Kayrros, Kpler, Refinitiv, Platts etc.).
Via Refinitiv zijn 254 scheepsbewegingen vanuit Rusland naar Nederland gemeld in de periode tussen 22 februari en 10 juli (waarvan 154 met ruwe aardolie/stookolie en 100 met olieproducten). Het aantal scheepsbewegingen vanuit Rusland naar Europa in dezelfde periode betrof 1.115 (waarvan 706 met ruwe aardolie/stookolie en 409 met olieproducten).
Doet het kabinet pogingen om de import van Russische energieproducten te verminderen? Zo ja, waar bestaan die maatregelen uit?
Zoals in de Kamerbrief van 22 april 2022 is aangegeven (Kamerstuk 29 023 302, 2021–22) wil het kabinet aan het einde van dit jaar onafhankelijk worden van Russische fossiele brandstoffen. Nederland zet zich daarom nationaal en Europees actief in om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen in het algemeen en Russische fossiele brandstoffen in het bijzonder zo snel en veilig mogelijk af te bouwen met behoud van de leveringszekerheid. Nederland is voorstander van de EU oliesancties die zo zijn ingericht dat leveringszekerheid geborgd is voor de EU lidstaten gelet op de specifieke omstandigheden van iedere lidstaat. Deze sancties zijn van toepassing sinds 4 juni 2022 en kennen een uitgestelde werking voor oliecontracten die vóór 4 juni zijn gesloten of voor incidentele eenmalige leveringscontracten die na 4 juni worden gesloten. Voor beide typen contracten geldt de verplichting deze contracten afgewikkeld te hebben uiterlijk 5 december 2022 (ruwe olie) of uiterlijk 5 februari 2023 (olieproducten). Door deze uitgestelde werking kunnen handelsroutes worden aangepast. Daarnaast is er een oproep gedaan aan partijen om nu reeds geen olie uit Rusland meer te betrekken.
Bent u daarnaast bekend met het bericht «Vermomd als Indiase diesel stroomt de Russische olie toch Europa in»?3
Ja.
Klopt het dat in de eerste vijf maanden van 2022 in de Rotterdamse haven ongeveer 200.000 ton diesel uit India aankwam en dat dit vorig jaar in dezelfde periode nog nul was?
Uit de tot nu toe beschikbare statistiek (t/m april 2022) van Eurostat6 blijkt dat Nederland in de eerste 4 maanden van 2022 196.000 ton diesel importeerde uit India. Dit is een maandgemiddelde van 48.000 ton. In 2019 was het gemiddelde 66.000 ton/maand, in 2020 was dit 77.000 ton/maand en 2021 betrof dit 48.000 ton/maand.
Klopt de bewering dat India goedkoop Russische olie inkoopt, die raffineert tot diesel, en vervolgens doorverkoopt aan Europese landen? Kopen Nederlandse bedrijven deze olie ook in?
Ten dele, landen zoals India en China maken inderdaad gebruik van import van Russische ruwe aardolie die met korting wordt gekocht (IEA Oil Market Report, Juni 2022). Wat er met deze Russische ruwe aardolie gebeurt is niet te traceren. Deze kan ook bestemd zijn voor raffinage met als doel eigen gebruik of het opbouwen van een ruwe aardolievoorraad.
Nederlandse bedrijven kochten altijd al diesel uit India die deels gemaakt zal zijn met ruwe aardolie uit Rusland. Volgens het zesde EU sanctiepakket valt dieselimport met Indiase oorsprong buiten de reikwijdte van de sancties, ook na 2023. In de productie van deze diesel kan voor een beperkt deel gebruik zijn gemaakt van Russische ruwe olie. Dat laat onverlet dat het verboden is om ruwe olie of olieproducten te betrekken van partijen waar het krachtens artikel 5 bis bis van Verordening (EU) nr. 833/2014 verboden is enige transactie mee aan te gaan, zoals Rosneft.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat Russische olie alsnog via India en Rotterdam als doorvoerhaven de Europese markt invloeit?
Zoals bij het antwoord op vraag 12 vermeld, is de invoer van diesel van Indiase oorsprong op basis van de sanctiemaatregelen tegen Rusland niet uitgesloten, ook al zou bij de productie van deze diesel ruwe aardolie afkomstig uit Rusland gebruikt worden. Hierbij dient vermeld te worden dat een belangrijk deel van de import niet (alleen) voor Nederland bestemd is, maar ook voor het achterland. Zolang het olieproduct dat India exporteert van Indiase oorsprong is, valt het niet onder de sanctiemaatregelen. De oorsprong van goederen waarvoor sanctiemaatregelen gelden wordt vastgesteld op basis van niet-preferentiële oorsprongsregels zoals vastgelegd in het Douanewetboek van de Unie (Verordening (EU) Nr. 952/2013). De oorsprong van het olieproduct hangt onder andere af van de bewerking die de gebruikte ruwe olie heeft ondergaan, alsook de relatieve hoeveelheden van ruwe olie van verschillende oorsprong die gebruikt zijn in het productieproces.
Wat sowieso niet is toegestaan op basis van de sanctiemaatregelen is om ruwe olie of olieproducten zoals diesel te betrekken van Russische partijen die gesanctioneerd zijn, ook niet als deze partijen vanuit andere landen actief zijn.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord, maar heeft vertraging opgelopen in verband met onder meer het reces en de tijd die het vergde om ontbrekende informatie voor de beantwoording te verzamelen.