Zonne-atollen IJsselmeer |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Henk Vermeer (BBB) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Plan om 2,5 miljoen zonnepanelen op IJsselmeer te leggen stuit op verzet: Defensie, boeren en drinkwater in problemen»?1
Klopt het dat er geworsteld wordt met het plan Buitendijks? Zo ja, bij welke ministeries?
Waarom zijn de plannen al in de vergevorderde verkennende fase, terwijl er nooit door of met de Tweede Kamer over gesproken is?
Zo ja, komt deze worsteling alleen voort uit het verzet vanuit verschillende organisaties en (overheids-)instituties, of zijn er nog verdere obstakels die niet in het artikel zijn vermeld?
Was het verzet vanuit lokale gemeenten, de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO), de Nederlandse Vissersbond en verschillende natuur- en milieuorganisaties verwacht?
Waarom wordt er ondanks het verzet van deze organisaties en lokale overheden alsnog doorgewerkt aan het plan?
Kunt u uitleggen waarom het project Buitendijks eerst benoemd werd als bewonersinitiatief, maar nu als prestigeproject wordt omschreven?
Waarom vindt u het te verdedigen dat er wordt doorgewerkt aan een verkenning van zonne-atollen terwijl allang duidelijk is dat deze in beschermd Natura-2000 gebied worden geplaatst?
Is er al een keuze gemaakt om het defensie oefenterrein op te geven, aangezien er ondanks de bezwaren vanuit defensie wordt doorgewerkt aan het plan?
Hoe verhouden de plannen voor het megazonne-atollenproject zich ten opzichte van de plannen van Defensie die hetzelfde gebied de komende jaren intensiever gaan gebruiken voor oefeningen, terwijl deze oefeningen niet zomaar verplaatst kunnen worden?
Wat behelst de kritische blik die u toepast in het meekijken naar het plan?
In welke mate denkt de Minister voor Landbouw- Natuur en Voedselkwaliteit dat de waterkwaliteit effecten heeft op het waterbergend vermogen en de zoetwatervoorraad van het IJsselmeer?
Waarom zijn deze argumenten klaarblijkelijk niet voldoende om het plan stop te zetten of in ieder geval te pauzeren?
Waarom wordt er later pas draagvlak gezocht, in plaats van vooraf?
Wanneer wordt de keuze gemaakt om het project door te laten gaan en kan concreet aangegeven worden wanneer de definitieve besluitvorming van dit project verwacht wordt? Is dat voor 20 juni 2024, wanneer de zomer begint?
Is de periode vanaf de dag van het indienen van deze vragen tot en met voor de zomer niet veel te kort tijd om draagvlak te zoeken?
Wat gebeurt er als er voor de zomer geen draagvlak is?
Is er al iets te vertellen over hoe er gezocht gaat worden naar draagvlak?
Bent u op de hoogte van recente lokale besluitvorming aangaande het plan van de zonne-atollen?2
Kunt u hier een nadere toelichting op geven?
Is het op dit moment uit te sluiten dat er negatieve gevolgen gaan optreden mits dit project doorgang krijgt?
In hoeverre zijn zonne-atollen bestand tegen weer en weersverschijnselen zoals bijvoorbeeld kruiend ijs?
Zo nee, wat zijn deze negatieve gevolgen dan?
Kunt u inzichtelijk maken wat de totale kosten van het hele project tot dusverre hebben gekost? Zo niet, kunt u de kosten inzichtelijk maken, die wel bekend zijn, die bij de ontwikkeling tot nu toe van dit project zijn gemaakt?
Kunt u garanderen dat er altijd een openbare aanbesteding komt als de plannen überhaupt doorgaan? Kunt u tevens aangeven hoe deze aanbesteding zich verhoudt tot de Europese aanbestedingsrichtlijn?
Het artikel 'Waakhond ACM zet als enige in Europa de industrie op achterstand' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Waakhond ACM zet als enige in Europa de industrie op achterstand»?1
Kunt u aangeven hoeveel bedrijven geraakt zijn en hoeveel verlies er is geleden door het afschaffen van de volumecorrectieregeling? Kunt u daarbij specifiek ingaan op hoe dit elektrificatieprojecten ter verduurzaming van de industrie nadelig raakt?
Deelt u de mening dat het behoud van dergelijke regelingen in andere Europese lidstaten, zoals Duitsland, België en Denemarken, niet leidt tot een gelijk speelveld?
Kunt u aangeven wat de interpretatie van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) van Europese regels betreffende de volumecorrectieregeling is? Kunt u hierbij aangeven hoe dit verschilt van andere landen? In hoeverre is de ACM in gesprek geweest met toezichthouders van andere Europese landen?
Welke gesprekken heeft u gevoerd met collega’s van andere lidstaten over dit ongelijk speelveld? Waarom wijkt alleen Nederland af met een andere interpretatie dan andere toezichthouders van andere Europese landen?
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat de korting op nettarieven in Duitsland en België tussen de 84 en 90 procent is? In hoeverre is er sprake van een «een vruchtbare uitkomst» na gesprekken met de Duitse toezichthouder als er sprake is van een andere interpretatie?
Acht u het herinvoeren van de regeling mogelijk indien duidelijk wordt dat de Nederlandse interpretatie onjuist is?
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
De toename van fossiele financieringen door banken |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Steven van Weyenberg (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het meest recente Annual Banking on Climate Chaos rapport van Banktrack (gepubliceerd 13 mei jl.), met daarin o.a. data over de toename van fossiele investeringen door Nederlandse grootbanken?
Erkent u dat financieringen in exploratie van nieuwe olie- of gasvelden volgens de scenario’s van het Internationaal Energie Agentschap niet in lijn zijn met de reductie die nodig is om de doelstellingen van het Parijsakkoord te halen?
Kunt u toelichten hoe CO2-uitstoot (en equivalenten) in het kader van het klimaatakkoordcommitment van de financiële sector gemeten wordt? Klopt het dat financiële instellingen voornamelijk sturen op relatieve uitstoot (CO2-e per eenheid product), waardoor er ruimte blijft om fossiele investeringen uit te breiden zolang de relatieve uitstoot hiervan omlaag gaat? In welke mate vereist het commitment een reductie van de absolute investeringsomvang in fossiele activiteiten? Wat wordt hier in de leidraad van het klimaatakkoordcommitment over gezegd?
In welke mate gaat de aanstaande herziening van de leidraad (specifiek het aandachtspunt «relevante (sectorale) transitiepaden») aandacht besteden aan de noodzakelijke reductie van absolute financieringsvolumes van activiteiten die niet in lijn zijn met het IEA-scenario? Te meer omdat CSDDD artikel 15 ook om absolute emissiereductie zal vragen?
Waarom investeert de financiële sector niet meer in de verduurzaming van de Nederlandse economie? Welke extra stappen gaat het kabinet zetten om ervoor te zorgen dat de financiële sector voldoende duurzame financieringsopties heeft in de Nederlandse economie en fossiele projecten voor financiële instellingen minder aantrekkelijk gemaakt worden?
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het aanstaande Commissiedebat Financiële Markten op 30 mei 2024?
Het artikel 'Energieleveranciers misleiden klanten met CO2 gecompenseerd gas' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met artikel «Energieleveranciers misleiden klanten met CO2-gecompenseerd gas»?1
Wat vindt u ervan dat energieleveranciers consumenten CO2-gecompenseerd gas hebben aangeboden, waarvan nu blijkt dat deze projecten gemiddeld tien keer slechter presteren dan beloofd of dat er in sommige gevallen helemaal geen compensatie-effect is geweest?
Hoe wordt er voorkomen dat consumenten worden misleid met CO2-gecompenseerd gas dat duurzamer lijkt dan dat het daadwerkelijk is? Welke lessen trekt u uit deze misstanden?
Wat kunt u doen om consumenten in de toekomst beter te beschermen tegen greenwashing op de energiemarkt?
Hoe kan het voor consumenten transparanter worden gemaakt welke duurzame projecten worden gebruikt ter compensatie voor de CO2-uitstoot van gas en hoeveel compensatie dit oplevert? Zou een (Europees) keurmerk hieraan kunnen bijdragen?
Wat zouden andere mogelijkheden zijn om te valideren of projecten daadwerkelijk zorgen voor voldoende CO2-compensatie? Wat wordt hieraan gedaan op EU-niveau?
Het bericht 'Zonnepanelen minder lucratief, 'maar leveren nog altijd 17 jaar gratis stroom'' |
|
Sandra Beckerman |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Wat is uw standpunt met betrekking tot de recente trend van energiebedrijven om kosten in rekening te brengen voor het terugleveren van stroom door zonnepanelenbezitters?1
Hekelt u het tegen elkaar uitspelen van consumenten met en consumenten zonder zonnepanelen? Zo ja, welke stappen wilt u zetten om te zorgen dat ook mensen die nu geen panelen hebben deze kunnen krijgen of kunnen meedelen in de opbrengst?
Wat is de status van het vervolgonderzoek van de Autoriteit Consument & Markt naar de daadwerkelijke kosten en de manier waarop deze door leveranciers doorberekend worden in hun tarieven? Welke stappen bent u voornemens te zetten op basis van de conclusies van dit onderzoek?
Heft u initiatieven of plannen om de adoptie van thuisbatterijen te bevorderen als een manier om overtollige zonnestroom op te slaan en de afhankelijkheid van het stroomnet te verminderen? Zo ja, welke?
Hoe bent u van plan consumenten te informeren over de veranderingen in de kosten en regels met betrekking tot zonnepanelen en teruglevering van stroom om verwarring te voorkomen en transparantie te waarborgen?
Welke maatregelen overweegt u om consumenten te informeren en te begeleiden bij het kiezen van energieleveranciers, gezien de grote variatie in kosten en regels met betrekking tot teruglevering die door verschillende energiebedrijven worden gehanteerd?
Welke mogelijkheden ziet u om in te grijpen bij het rekenen van terugleverkosten om te zorgen dat draagvlak voor zonnepanelen blijft en mensen zich niet belazerd voelen?
Hoe ziet u de rol van zonnepanelen in de toekomstige energiemix van Nederland, rekening houdend met de voortdurende veranderingen in regelgeving en de evolutie van technologieën zoals thuisbatterijen?
Welke gevolgen hebben de terugleverkosten voor corporaties en hun huurders met zonnepanelen?
Het bericht Energieleveranciers misleiden klanten met CO2-gecompenseerd gas |
|
Sandra Beckerman |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u bevestigen of de bevindingen van Pointer (KRO-NCRV) over de misleidende praktijken van energieleveranciers met betrekking tot de verkoop van CO2-gecompenseerd gas accuraat zijn? Zo ja, welke stappen overweegt u te ondernemen om deze praktijken aan te pakken?1
In het artikel wordt gesteld dat compensatieprojecten gemiddeld tien keer slechter presteren dan beloofd en in sommige gevallen helemaal geen compensatie-effect hebben. Bent u bekend met dergelijke discrepanties tussen beloofde en daadwerkelijke CO2-reducties bij compensatieprojecten? Zo ja, welke maatregelen overweegt u om de transparantie en effectiviteit van deze projecten te verbeteren?
Bent u bekend met het feit dat energieleveranciers investeren in duurzame projecten die geen extra financiering behoeven, zoals oudere windparken of zonne-energie-projecten, waardoor er geen extra emissiereducties worden gerealiseerd?
Wat is uw standpunt met betrekking tot het gebruik van termen als «CO2-neutraal» en «CO2-gecompenseerd» door energieleveranciers? Overweegt u om richtlijnen of regelgeving op te stellen om het gebruik van dergelijke termen te standaardiseren en misleiding te voorkomen? Overweegt u maatregelen te treffen om energieleveranciers te verbieden vage claims te maken zoals «CO2-neutraal» en «CO2-gecompenseerd gas», zoals voorgesteld door de Consumentenbond?
De Autoriteit Consumenten en Markt (ACM) heeft tot nu toe volgens het artikel de teugels laten vieren bij het gebruik van de term «compensatie». Overweegt u de regels met betrekking tot deze term aan te scherpen, zoals gesuggereerd door de directeur van de ACM? Zo ja, op welke termijn kunnen we dergelijke maatregelen verwachten?
Hoe beoordeelt u het handelen van de ACM in deze kwestie, waarbij zij de term «compensatie» tot nu toe niet actief hebben gereguleerd? Kunt u bij de ACM navragen welke middelen zij nodig heeft om dit beter aan te pakken?
Wat is uw reactie op het feit dat energieleveranciers hun websites aanpassen naar aanleiding van de bevindingen van Pointer (KRO-NCRV), zoals het verwijderen van termen als «100% CO2-gecompenseerd» en het heroverwegen van het aanbieden van CO2-gecompenseerd gas?
Wat is uw standpunt met betrekking tot het gebruik van goedkope compensatieprojecten door energieleveranciers, waarbij één euro al gelijkstaat aan de aankoop van één CO2-certificaat?
Hoe beoordeelt u de situatie waarbij energiebedrijven zoals Coolblue CO2-certificaten aankopen van problematische projecten zoals het Braziliaanse project Pacajai, dat wordt beschuldigd van landroof en geen werkelijke milieubescherming biedt? Bent u bekend met andere vergelijkbare gevallen?
Welke maatregelen overweegt u te nemen ten aanzien van energiebedrijven die CO2-certificaten kopen van projecten die aantoonbaar veel minder CO2-uitstoot verminderen dan beweerd wordt, zoals de projecten die efficiënte barbecues uitdelen in Afrika en Azië?
Wat is uw reactie op het oordeel van de Reclame Code Commissie dat Shell klanten misleidde met milieuvoordelen die er niet of nauwelijks zijn door de verkoop van «CO2-gecompenseerd gas»?
Zijn CO2-certificaten überhaupt een oplossing voor de klimaatcrisis? Deelt u de mening dat het voornamelijk lijkt bij te dragen aan greenwashing en dat het in praktijk niet tot CO2-reductie leidt?
Zowel Shell als KLM hebben rechtszaken verloren over vergelijkbare milieuclaims op basis van CO2-compensatieprojecten. Bent u van mening dat wetgeving nodig is om claims voor het compenseren van CO2-uitstoot via dergelijke projecten als geheel te verbieden?
Bent u van mening dat het wenselijk is dat bedrijven internationaal hun CO2 kunnen compenseren terwijl uit Pointer (KRO-NCRV) onderzoek blijkt dat het lastig is te achterhalen wat de daadwerkelijke CO2-reductie is? Zo nee, welke stappen onderneemt u om CO2-compensatie via projecten buiten de EU te beperken/verbieden?
Deelt u de mening dat dit soort praktijken inherent zijn aan het kapitalisme en dat bedrijven altijd zullen zoeken naar manieren om klimaatverplichtingen te omzeilen als dit hun winsten ten goede komt? Zo nee, waarom niet?
Het bericht 'Huisarts waarschuwt voor negatieve gezondheidsgevolgen van windturbines' |
|
Caroline van der Plas (BBB), Henk Vermeer (BBB) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Bent u op de hoogte van dit artikel, en zo ja, hoe kijkt u hiernaar?1
Kunt u bevestigen dat de zorgen van deze huisarts over negatieve gezondheidsgevolgen van windturbines gegrond zijn? Zo ja, wat zijn de precieze gezondheidseffecten waar we rekening mee moeten houden?
Kunt u laten weten of er op dit moment gevallen bekend zijn waarbij er gezondheidsproblemen zijn ontstaan als gevolg van windmolens?
Bent u op de hoogte van de zorgen van hoogleraar Diederik Gommers die aangeeft dat er nooit goed onderzoek is gedaan en het voornaamste probleem zit in laagfrequent geluid? Hoe beoordeelt u deze zorgen?2
Is het volgens u voldoende mogelijk om deze diagnose te stellen? Zo nee, bent u bereid om te kijken hoe deze gezondheidsschade binnen de eerstelijnszorg beter gediagnostiseerd kan worden?
Waarom wordt bij het plaatsen van windmolens geen rekening gehouden met gezondheidsdoelen?3
In hoeverre heeft het kabinet de mogelijke gezondheidsrisico's van windturbines meegenomen in de besluitvorming rondom de plaatsing en subsidiëring van deze vormen?
Zijn er wetenschappelijke studies die u heeft geraadpleegd of geïnitieerd om de gezondheidseffecten van windturbines op de nabije bevolking te onderzoeken en kunnen de resultaten hiervan openbaar gemaakt worden? Zo nee, wilt u een verzoek uit zetten tot zo’n onderzoek?
Bent u bereid om, in het licht van nieuwe zorgen en inzichten, het beleid met betrekking tot de plaatsing van windturbines te heroverwegen om de gezondheid van omwonenden te beschermen?
Hoe verhoudt de ambitie om over te gaan op meer duurzame energievormen zich tot de verantwoordelijkheid van de overheid om de gezondheid van haar burgers te beschermen en zorg te dragen voor een gezonde leefomgeving?
Waarom is die verantwoordelijkheid niet meegenomen in Health in All Policies (HiAP)?4
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die genomen worden om eventuele negatieve effecten van bestaande en toekomstige windturbines op de gezondheid van burgers te minimaliseren? En mochten deze niet zijn genomen, bent u dan bereid om deze in de toekomst wel te nemen?
Kunt u bevestigen dat de effecten van geluidshinder in de omgevingseffectenrapportage beoordeeld zijn door het aantal woningen binnen een afstand van 1.000 en 2.000 meter tot zoekgebieden te bepalen?
Wat is de onderbouwing voor deze afstanden?
Is binnen deze afstanden bekend welke geluidsniveaus, slagschaduwhinder en veiligheidsrisico’s windturbines daadwerkelijk kunnen veroorzaken en wat dit betekent voor de hinderbeleving?
Kunt u meer duidelijkheid geven hoeveel aandacht er in het proces van meet- en regelgeving via ministeriële regelingen is voor de volksgezondheid?5
Is het mogelijk om afstandsnormen en beschermende meetbare tijdig indicerende effectieve geluid & trillingen normen te ontwikkelen en te valideren tegen bekende gezondheidseffecten gerelateerd aan windparken, om zo de gezondheid van omwonenden volledig te waarborgen?
Bent u bekend met de wetenschappelijke publicatie in de International journal of climatoly genaamd «Winds are changing: An explanation for the warming of the Netherlands»?
Deelt u de mening dat het belang van gezondheid en de menselijke maat voorop zou moeten staan als het gaat over windmolens? Zo ja, hoe brengt u dit in de praktijk?
Deelt u de mening dat wanneer het windenergiebeleid het aandeel duurzame energie vergroten een vast gegeven is en daarom plaatsingsruimte voor nieuwe windmolens ook een gegeven is, dat ten koste kan gaan van de bescherming van de fysieke leefomgeving? Deelt u de mening dat dan in strijd is met artikel 8, lid 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?6
Bent u bereid om de ontwikkeling van de planMER voor rijksnormen te herzien en aan te vullen met de vastgestelde en gesignaleerde tekortkomingen?
Hoe gaat u externe volledig onafhankelijke kwaliteitsborging implementeren in deze planMER met onafhankelijke internationale universitaire experts, gezien de geïdentificeerde lacunes in uitvoering, geselecteerde belanghebbende onderzoekspartijen en de relevante gezondheidsvraagstukken, borgen voor windturbines in Nederland?
Terugbetaling TEK |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u van mening dat de juiste verwachtingen zijn geschept, nu blijkt dat aanvragers een zeer groot deel van het voorschot terug moeten betalen (terwijl dit slechts 35% van het voorschot bedroeg)?
Zijn bestuurders van sportverenigingen (vrijwilligers) voldoende gewaarschuwd over de mate waarin het bedrag naar benden bijgesteld zou worden?
Hoe kunt u in de toekomst subsidieregelingen aanpassen, zodat deze betrouwbaar en voldoende begrijpelijk zijn voor vrijwilligersorganisaties?
Wat gaat u doen om sportverenigingen te ondersteunen nu blijkt dat de energierekening ook de komende jaren hoog blijft? Is Minister bereid om samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) te kijken naar structurele oplossingen voor sportverenigingen om hun energielasten te verlagen?
Bent u bereid om in gesprek te gaan om samen met de sportsector te zoeken naar passende oplossingen?
Documenten van de MIVD inzake de ‘Nord Stream-gasleiding’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kan de Kamer alle documenten (rapporten, notities, e-mails, et cetera) van de MIVD ontvangen, vanaf 1 januari 2022, waarin melding wordt gemaakt van de «Nord Stream-gasleiding»?
Nee, dit gelet op de waarborgen die de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (Wiv) 2017 bevat over onder meer de wettelijke plicht tot geheimhouding van de werkwijze van de diensten. In het algemeen geldt dat de Kamer over de vertrouwelijke aspecten van het werk van de diensten via de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD) wordt geïnformeerd.
De Nord Stream-gasleiding |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is het correct dat u in antwoord op een vraag, gesteld tijdens het debat over de Europese top op 19 maart 2024, of de (zeer waarschijnlijk) statelijke actor die de Nord Stream-gasleiding heeft opgeblazen door de Nederlandse regering wel of niet als een vijandige mogendheid wordt beschouwd heeft geantwoord: «We zullen toch eerst moeten vaststellen wie het is en wat de motieven zijn.»?1
De Minister-President beantwoordde tijdens het Debat over de Europese top van 21 en 22 maart uw vraag als volgt: «Die is niet met ja of nee te beantwoorden. Ik heb gezegd: je moet eerst vaststellen wie het is en vervolgens moet je vaststellen wat de motieven zijn.»2
Bent u in staat een scenario te schetsen waarbij het opblazen van de Nord Stream-gasleiding door het Nederlandse kabinet, gezien het land dat daarvoor verantwoordelijk is en de motieven die hierbij een rol spelen, niet wordt beschouwd als een «daad van agressie»?
Er wordt door de Duitse autoriteiten onderzoek gedaan naar de toedracht van de explosies bij de Nordstream pijpleidingen. Na de explosies ontving uw Kamer op 4 november 2022 een Kamerbrief met o.a. een feitenrelaas. Het is niet aan het kabinet om te speculeren over de mogelijke toedracht.
Indien u hiertoe in staat bent, hoe ziet zo’n scenario er dan uit?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u niet in staat bent om ook maar één scenario te schetsen waarbij het opblazen van de Nord Stream-gasleiding door de Nederlandse regering niet wordt beschouwd als een daad van agressie, waarom antwoordt u dan, op de vraag of de statelijke actor die Nord Stream heeft opgeblazen door de Nederlandse regering wordt beschouwd als een vijandige mogendheid, dat dit volgens u afhangt van het land dat hiervoor verantwoordelijk is en de motieven die daarbij een rol spelen? Met andere woorden, waarom kan het kabinet in dat geval niet aangeven dat, ongeacht de dader en de motieven, het opblazen van de Nord Stream-gasleiding door het Nederlandse kabinet wordt beschouwd als een daad van agressie en dat het land dat hiervoor verantwoordelijk is dus wordt beschouwd als een vijandige mogendheid?
Zie antwoord vraag 2.
Is het correct dat de Gasunie ruim een half miljard heeft geïnvesteerd in de aanleg van Nord Stream 1 en in ruil hiervoor een belang kreeg van 9% in de Nord Stream-gasleiding?2
Nee, de netto (equity) investering van Gasunie was beduidend lager.
Is het correct dat alle aandelen van de Gasunie in handen zijn van de Nederlandse staat?3
Ja.
Kan hieruit geconcludeerd worden dat het opblazen van de Nord Stream-gasleiding de Nederlandse staat en daarmee de Nederlandse bevolking dus ongeveer een half miljard euro heeft gekost?
Nee, Gasunie heeft het geïnvesteerde bedrag in de eerste ruim 10 jaar van operaties reeds terugverdiend met de dividendontvangsten uit NordStream.
Is het correct dat president Biden begin februari 2022 tijdens een persconferentie in het Witte Huis het volgende heeft gezegd: «If Russia invades – that means tanks or troops crossing the – the border of Ukraine again – then there will be – we – there will be no longer a Nord Stream 2. We will bring an end to it.»?4
Ja
Is het correct dat eind februari 2022 Rusland met tanks en troepen Oekraïne is binnengevallen?
Ja
Is het correct dat op 26 september 2022 de Nord Stream-gasleiding is opgeblazen?
Er wordt door de Duitse autoriteiten onderzoek gedaan naar de toedracht van de explosies bij de Nordstream pijpleidingen. Na de explosies ontving uw Kamer op 4 november 2022 een Kamerbrief met o.a. een feitenrelaas. Het is niet aan het kabinet om te speculeren over de mogelijke toedracht.
Houdt het Nederlandse kabinet er wellicht eventueel ook rekening mee dat de Verenigde Staten (of bondgenoten van de Verenigde Staten) de Nord Stream-gasleiding zou kunnen hebben opgeblazen? Zo nee, waarom niet?
Er wordt door de Duitse autoriteiten onderzoek gedaan naar de toedracht van de explosies bij de Nordstream pijpleidingen. Na de explosies ontving uw Kamer op 4 november 2022 een Kamerbrief met o.a. een feitenrelaas. Het is niet aan het kabinet om te speculeren over de mogelijke toedracht.
Kunt u de bovenstaande elf vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Om herhaling te voorkomen zijn antwoorden waar nodig samengenomen.
De productie van groengas via monomestvergisting |
|
Thom van Campen (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de kansen in de productie van groengas via monomestvergisting en deelt u de mening dat deze vorm van productie een waardevolle bijdrage leveren aan de verduurzaming van ons energiesysteem, doordat het als alternatief voor fossiele brandstof bijvoorbeeld kan zorgen voor de verwarming van huizen? Hoe waardeert u deze kansen en kunt u daarbij aangeven via welke wegen u op dit moment de productie van groengas via monomestvergisting stimuleert?
Ja, ik ben bekend met de kansen in de productie van groen gas en monomestvergisting in het bijzonder. Groen gas kan dienen als een vervanger van fossiel aardgas in het energiesysteem en als grondstof, met toepassingen in diverse sectoren zoals de industrie, de gebouwde omgeving, vervoer en de landbouwsector.
Via het Programma Groen Gas stimuleert het kabinet groen gasproductie. Om de nationale groen gasdoelstellingen te halen, hebben we alle groen gas productietechnieken nodig, waaronder monomestvergisting. Dit gebeurt via de SDE++, de voorgenomen bijmengverplichting voor groen gas en door stimulering van de techniek vergassing via de DEI+. Daarnaast werkt het kabinet binnen het Programma Groen Gas aan de versnelling van de ruimtelijke inpassing. Dit omvat onder andere een handreiking voor vergunningverleners en groen gas voorlichtingsbijeenkomsten in provincies.
Groen gasproductie via monomestvergisting kan een belangrijke bijdrage leveren aan de opgaven in de landbouw. Zoals u al noemt, kan mestvergisting allereerst zorgen voor aanzienlijke emissiereducties van methaan en stikstof uit mest in de stal, wanneer dit gecombineerd wordt met dagontmesting. Ten tweede kan mestvergisting in potentie bijdragen aan de productie van kunstmestvervangers uit digestaat (het restproduct van het vergistingsproces). Deze potentie hangt wel af van de goedkeuring van de Europese Unie voor Renure (stikstofhoudende meststoffen gewonnen uit mest of digestaat). Tot slot kan de productie en verkoop van groen gas bijdragen aan extra inkomsten voor de boeren.
Ik deel de mening dat hier een win-win situatie ontstaat met betrekking tot de landbouw- en energietransitie. Het kabinet heeft dit ook expliciet gemaakt richting de provincies in de «Handreiking voor het opstellen van gebiedsprogramma’s» door mestvergisting daar te benoemen als functiecombinatie die bijdraagt aan zowel de hernieuwbare energiedoelen als de doelen uit het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG).
Hoe reflecteert u daarnaast op het feit dat monomestvergisting een waardevolle bijdrage kan leveren aan de reductie van stikstof- en methaanemissies uit de stal en opgeslagen mest? Deelt u de mening dat we deze meekoppelkansen moeten aangrijpen en hoe waardeert u deze meekoppelkansen?
Zie antwoord vraag 1.
In de brief van 1 maart 2024 betreffende de openstelling van de SDE++ 2024 (Kamerstuk 31 239, nr. 387) kondigt u een nieuwe categorie voor kleinschalige monomestvergistingsprojecten aan, omdat dergelijke projecten alleen met hogere basisbedragen een sluitende business case [kunnen] realiseren. Klopt het dat het huidige SDE++-tarief voor deze projecten 1,48 euro per kuub gas bedraagt? En klopt het ook dat het SDE++-tarief voor de nieuwe categorie 2,13 euro per kuub gas gaat bedragen en dat deze vanaf 10 september wordt opengesteld? Hoe zijn deze cijfers tot stand gekomen, wat is de cijfermatige onderbouwingen van deze bedragen?
In de SDE++ 2023 konden monomestvergistingsprojecten met een vermogen kleiner dan 450 kW die groen gas produceerden een aanvraag indienen voor een basisbedrag van 0,1.523 euro / kWh. Dit komt overeen met 1,49 euro per kuub groen gas. In de SDE++ 2024 wordt deze categorie opgesplitst in twee categorieën. Eén categorie geldt voor projecten met een vermogen tussen 110 kW en 450 kW met een basisbedrag van 0,1.588 euro / kWh. Dit komt overeen met 1,55 euro / kuub groen gas. De tweede categorie geldt voor projecten met een vermogen onder de 110 kW met een basisbedrag van 0,2.187 euro / kWh. Dit komt overeen met 2,14 euro per kuub groen gas. Deze cijfers zijn tot stand gekomen door adviezen van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en zijn beschikbaar via de website van het PBL over de SDE++ advisering.1
Bent u ermee bekend dat kleinere veehouderijen die reeds een SDE++-beschikking hebben gekregen op basis van het huidige tarief, niet meer kunnen overstappen naar het tarief van het aangekondigde nieuwe tarief? Zo ja, bent u voornemens maatregelen te nemen, zodat deze kleinere veehouderijen ook kunnen overstappen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben ermee bekend dat projecten niet kunnen overstappen naar een hoger basisbedrag. Nadat een project een aanvraag heeft ingediend en op basis daarvan een beschikking heeft gekregen, ligt het basisbedrag vast over de hele looptijd van de beschikking. Het is niet wenselijk, en daarom niet mogelijk, om nadat men een SDE++ beschikking heeft gekregen opnieuw in een daaropvolgend jaar een SDE-aanvraag in te dienen, enkel omdat in dat jaar de tarieven gestegen zijn. Dit was bij de aanvragers bekend. Bij veehouderijen was op het moment van aanvragen bekend dat ik het PBL heb verzocht om voor de openstelling in 2024 te adviseren over een passende categorie voor kleinschalige monomestvergistingsprojecten. RVO heeft op mijn verzoek hierover proactief gecommuniceerd. Ik heb uw Kamer over dit voornemen geïnformeerd in mijn beantwoording van Kamervragen van de leden Erkens en Van Campen (beiden VVD) aan de Ministers voor Klimaat en Energie en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit2.
Begrijpt u dat als een overstap niet mogelijk is, het daarmee onmogelijk wordt gemaakt voor betreffende bedrijven om een sluitende businesscase te realiseren, zoals u zelf al schrijft in de brief van 1 maart? Hoe waardeert u deze uitspraak uit de brief van 1 maart, mede in het licht van de kabinetsinzet om de productie van groengas een impuls te geven?
Mijn passage uit de Kamerbrief van 1 maart3 over problemen met de business case voor kleinschalige vergisters had betrekking op projecten die geen gebruik hebben gemaakt van de SDE++ 2023 vanwege te lage tarieven. Ik ga ervan uit dat projecten die een aanvraag binnen de SDE++ 2023 hebben ingediend dit hebben gedaan omdat ze in staat zijn hun project te realiseren. Aanvragers hebben hiervoor informatie aangeleverd om dit te onderbouwen. De projecten zijn vervolgens door RVO getoetst op (financiële) haalbaarheid. Ook heeft RVO de betreffende projecten vóór afgifte van de beschikking gebeld en aangegeven dat het niet mogelijk is om in 2024 opnieuw een aanvraag voor een hoger tarief in te dienen in de SDE++ 2024 als projecten al een beschikking uit de SDE++ 2023 hebben. Een deel van deze aanvragers heeft hierna besloten in 2023 de subsidieaanvraag niet door te zetten. Deze projecten kunnen in 2024 alsnog een aanvraag indienen.
Wat zijn de mogelijkheden om ruimte te geven aan kleinschalige monomestvergistingsprojecten die reeds een SDE++-beschikking hebben ontvangen om over te stappen naar de nieuwe categorie met een hoger tarief en hoe gaat u deze kleinschalige veehouderijen bereiken om deze mogelijkheden kenbaar te maken?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 4 is het niet wenselijk, en daarom niet mogelijk, om nadat men een SDE++ beschikking heeft gekregen opnieuw in een daaropvolgend jaar een SDE-aanvraag in te dienen enkel omdat de tarieven gestegen zijn. Het is ook niet mogelijk om binnen een bestaande SDE++-beschikking over te stappen naar een hoger basisbedrag, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4.
Hoge energieprijzen voor de industrie |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Stroom voor zware industrie in Nederland veel duurder dan bij de buren»?1
Ja.
Wat zijn de vijf belangrijkste factoren voor de zware industrie om zich ergens te vestigen, naast energieprijzen? In hoeverre speelt het ecosysteem van toeleveranciers rondom de zware industrie een cruciale rol?
PwC heeft onlangs een rapport uitgebracht over de concurrentiepositie van de basisindustrie: «The future of energy-intensive industry in Northwestern Europe: a balancing act».2 Daarin wijzen de onderzoekers naast energieprijzen – die in Noordwest-Europa (nu en ook op langere termijn) hoger zullen liggen dan in andere delen van de wereld met goedkoper aardgas, of meer zon en wind – op een aantal andere vestigingsplaatsfactoren.
Ten eerste is dat de reeds aanwezige infrastructuur, met name het netwerk van havens, opslagterminals en verbindingen daartussen met buisleidingen en hoogspanningsleidingen. Chemiebedrijven kunnen hieruit concurrentievoordeel halen door snelle, betrouwbare leveringen van (rest)producten aan klanten en aan elkaar. Mede hierdoor kent Nederland concentratie van zware industrie in clusters.
Ten tweede is de aanwezigheid van een goed opgeleide beroepsbevolking een gunstige factor. Ten derde wijst PwC op kansen door het snel doorlopen van leercurves; het goedkoper maken van technische innovaties door herhaling en opschaling. Hiervoor is belangrijk dat bedrijven gemakkelijk kunnen samenwerken met goed gefinancierde publieke kennisinstellingen zoals universiteiten, TNO, de hightech maakindustrie en zakelijke dienstverleners. Ten vierde spelen kapitaalkosten een belangrijke rol bij grote investeringen, waarvoor macro-economische stabiliteit en een goed ontwikkelde kapitaalmarkt van belang zijn. Daar waar leereffecten zich nog moeten manifesteren vraagt dit om ondersteuning met subsidies. Tot slot zijn beslissingen over grote investeringen gebaat bij zo min mogelijk onzekerheid en daarmee bij een stabiel overheidsbeleid.
Dit neemt niet weg dat een gelijk speelveld op het gebied van energiekosten een belangrijke factor is en blijft in het aantrekken en behouden van industrie. We zien dat er op dit moment sprake is van een concurrentienadeel op elektriciteitskosten ten opzichte van buurlanden. Dit is een zorgelijke ontwikkeling met het oog op de toekomst, omdat de gehele energie-intensieve industrie de komende jaren moet verduurzamen om de klimaatdoelen te halen en dit grotendeels gepaard gaat met elektrificatie.
Hoe scoort Nederland in vergelijking met andere landen op die factoren, en dan vooral in vergelijking met onze buurlanden?
Er zijn alleen algemene ranglijsten beschikbaar voor verschillen in concurrentiekracht tussen landen, die EZK volgt als onderdeel van de monitoring van het Bedrijvenbeleid.3 Daarbinnen wegen enkele van bovengenoemde factoren mee in de totaalscore, maar niet energieprijzen. Nederland scoort op de meegewogen onderdelen bovenin de ranglijsten.
Welke sectoren zitten in de financiële problemen doordat de energieprijzen in Nederland hoger zijn dan in de omringende landen? Waar blijkt dat uit? Zijn er naast Nyrstar geluiden van bedrijven die de productie om deze reden stil leggen?
Bij besluiten tot stillegging of sluiting van fabrieken spelen doorgaans vele verschillende factoren, waarvan de energieprijzen er één is. Er zijn meerdere sectoren waarin Nederlandse elektriciteits-intensieve bedrijven het financieel zwaar hebben. Eind 2022 waren hoge elektriciteitskosten één van de redenen voor het faillissement van Aluminiumproducent Aldel. Zinkproducent Nyrstar heeft in januari dit jaar inderdaad zijn Nederlandse vestiging (Budel) stilgelegd terwijl de productie bij Nyrstar’s filialen in België, Duitsland en Frankrijk op peil bleef. Het bedrijf heeft inmiddels aangekondigd de productie weer te herstarten. Uit de speelveldtoets die het Ministerie van EZK jaarlijks laat uitvoeren blijkt daarnaast, op basis van bedrijfsspecifieke casestudies, dat ook de papier- en keramieksector last hebben van hoge elektriciteitskosten ten opzichte van hun concurrenten in buurlanden.
Om het concurrentienadeel van de industrie te verminderen en het gelijk speelveld te verbeteren, is bij de voorjaarsbesluitvorming besloten om de regeling waarmee bedrijven compensatie kunnen krijgen voor hun indirecte ETS kosten (IKC-ETS) met één jaar te verlengen, vooruitlopend op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) naar de bekostiging van de elektriciteitsinfrastructuur, dat moet leiden tot concrete beleidsopties die bijdragen aan onze concurrentiepositie en de betaalbaarheid (zie ook het antwoord op vraag 6).
Deelt u de mening dat er strenge voorwaarden verbonden moeten worden aan eventuele steun aan een bedrijf of een sector? Voorwaarden zoals goede arbeidsvoorwaarden, in lijn met de benodigde CO2-reductie en binnen de beschikbare milieugebruikersruimte?
Ik ben van mening dat er duidelijke voorwaarden verbonden moeten worden aan eventuele steun aan een bedrijf of een sector om te verduurzamen. Hierbij geldt dat er een breed instrumentarium beschikbaar is, zoals bijvoorbeeld de SDE++. Een bedrijf / project moet altijd voldoen aan de geldende criteria van het desbetreffende instrument. In alle gevallen wordt per project een zorgvuldige afweging gemaakt van de beoogde opbrengsten van de projecten en de noodzakelijke randvoorwaarden om deze technisch, financieel en juridisch te realiseren. Ten aanzien van alle overige aspecten die de onderneming en haar bedrijfsvoering aangaan, bijvoorbeeld op het gebied van goede arbeidsvoorwaarden, dient de onderneming zich aan de wet te houden. Daar wordt ook door de bevoegde instanties toezicht op gehouden.
Bent u bereid te onderzoeken of, indien nodig, bedrijven of sectoren op een andere manier geholpen kunnen worden dan door het compenseren van hogere energielasten zodat de prikkel om energie te besparen en te verduurzamen aanwezig blijft? Zo ja, welke opties ziet u (bijvoorbeeld het verlagen van de lasten op arbeid)?
Op het gebied van elektriciteitskosten heeft het kabinet reeds besloten tot een aantal maatregelen die moeten bijdragen aan de vermindering van het ontstane concurrentienadeel voor de industrie, zoals dat wordt beschreven in het FD artikel. Deze maatregelen nemen de prikkel tot verduurzaming en energiebesparing niet weg.
Allereerst is in de voorjaarsbesluitvorming 2024 besloten om 186 miljoen euro beschikbaar te maken voor de Compensatie Energie-intensieve Industrie (CEI) regeling voor 2024. Hiermee kan op korte termijn ingegrepen worden en kunnen bedrijven in elektriciteits-intensieve sectoren met een hoog weglekrisico een tegemoetkoming krijgen voor hun indirecte ETS kosten (IKC-ETS), net zoals hun concurrenten in buurlanden dit krijgen. Nederland heeft eerder al toestemming gekregen van de Europese Commissie (EC) om middels deze Europese regeling een gelijk speelveld binnen Europa te borgen. We zetten in op een snelle openstelling en uitkering.
Daarnaast start in mei een IBO naar de bekostiging van de elektriciteitsinfrastructuur. Het doel van dit onderzoek is om meer inzicht in en grip te krijgen op de omvang van de investeringen in de elektriciteitsinfrastructuur tot 2040, en de bekostiging en financiering ervan. Dit IBO moet leiden tot concrete beleidsopties, die bijdragen aan onze concurrentiepositie en de betaalbaarheid.
Tot slot zet ik mij samen met de Minister voor Klimaat en Energie binnen de EU in voor een gelijk speelveld en verdere harmonisatie van de methodologie van netwerktarieven. Hierover hebben wij twee non-papers gedeeld.4
Behalve maatregelen op het gebied van elektriciteitskosten, nemen we ook maatregelen die bijvoorbeeld specifiek gericht zijn op de besparing van energie. In het pakket aanvullend Klimaatbeleid van april 2023 is aangekondigd dat de energiebesparingsplicht wordt aangescherpt door deze vanaf 2027 te laten gelden voor investeringen met een terugverdientijd van zeven jaar of minder (op dit moment is dit voor vijf jaar of minder).5 Hiervoor is in het klimaatfonds € 150 mln gereserveerd. Dit wordt nader uitgewerkt en is gekoppeld aan de voorwaarde van voldoende voortgang ten aanzien van de aanscherping van de energiebesparingsplicht.
Ziet u mogelijkheden om de zware industrie te ondersteunen tegen de oneigenlijke concurrentie uit het buitenland zonder mee te gaan in the race to the bottom van energiesubsidies?
Zie het antwoord op vraag 6 voor de maatregelen die ik neem om de concurrentiepositie van de elektriciteits-intensieve industrie te verbeteren.
Zou u deze vragen zo snel mogelijk kunnen beantwoorden, in ieder geval ruim voor 15 mei 2024?
Ja.
Het artikel waarin vermeld staat dat een Frans bedrijf honderden laadpalen wil aanleggen in Nederland |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel waarin vermeld staat dat een Frans bedrijf honderden laadpalen wil aanleggen in Nederland?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Kan het Nederlandse net een extra laadpalengigant wel aan, aangezien we al kampen met netcongestie?
De komst van nieuwe aanbieders is wenselijk om tot een landelijk dekkend netwerk van laadpalen te komen voor personen-, bestel- en vrachtvoertuigen. Concurrentie is tevens nodig om aantrekkelijke laadprijzen te bieden. Netbeheerders houden in de voorspellingen en investeringsplannen ook rekening met de groei van het aantal laadpalen. Daarnaast wordt de laadinfrastructuur nu zo ingericht dat elektrische personen-, bestel- en vrachtvoertuigen ook bijdragen aan de oplossing van de netcongestie door onder andere slim laden toe te passen als ook mitigerende maatregelen te nemen waar dat nodig is.
Welke gevolgen heeft de komst van Electra voor de wachtlijsten?
De gevolgen zijn onbekend, en hangen af van de specifieke locatiekeuze, de gevraagde grootte van de aansluiting, het tijdstip van de aanvragen en de mogelijkheden van het nemen van mitigerende maatregelen.
Bent u op de hoogte welke investeringen er lopen en gemaakt gaan worden vanuit pensioenfondsen die intensief zijn voor het elektriciteitsnet en de netcongestie verder kunnen verslechteren?
Nee. Ik heb wel uit de pers begrepen dat pensioenfondsen aan de informateurs een aanbod tot investeren in de energietransitie hebben gedaan.
Is het wenselijk dat er, wederom in het licht van de overbelasting van ons net, een concurrentie gaat plaatsvinden tussen onder andere Shell, Fastned, EVBox, Allego en dus het Franse Electra?
Ja, de komst van nieuwe aanbieders is wenselijk om tot een landelijk dekkend netwerk van laadpalen te komen voor personen-, bestel- en vrachtvoertuigen.
Concurrentie is tevens nodig om aantrekkelijke laadprijzen te bieden.
Netbeheerders houden in de voorspellingen en investeringsplannen ook rekening met de groei van het aantal laadpalen. Daarnaast wordt de laadinfrastructuur nu zo ingericht dat elektrische personen-, bestel- en vrachtvoertuigen ook bijdragen aan de oplossing van de netcongestie door onder andere slim laden toe te passen als ook mitigerende maatregelen te nemen waar dat nodig is. Daarnaast zal dit bedrijf net als andere laadpaalexploitanten een netaansluiting aan moeten vragen voor nieuwe locaties of gebruik moeten maken van reeds bestaande aansluitingen.
Als er sprake is van netcongestie op een bepaalde locatie dan is het mogelijk dat een nieuwe netaansluiting afhankelijk van de gevraagde grootte niet direct opgeleverd kan worden.
Dreigen er al of zijn er al soortgelijke situaties zoals recent in Rotterdam waarin laadpalen uit moeten, bij of in de buurt van de gebieden waar Electra vooral laadpalen wil plaatsen?
Het is niet bekend waar Electra laadpalen wil plaatsen, dus kan geen inschatting van deze dreiging worden gemaakt. Overigens is het in Rotterdam vooralsnog niet nodig om laadpalen uit te zetten.
De laadpaalinfrastructuur in Nederland kent een diverse mix aan aanbieders en met de toetreding van het Franse Electra met ambitieuze uitrol plannen, erkent u het risico van een Franse consolidatie van de Nederlandse laadpaal markt, op termijn?
Het Nederlandse beleid is altijd gericht geweest op het creëren van een open markt waarin elektrische rijders voldoende keuzevrijheid hebben.
Kunt u een overzicht geven van het speelveld op de Nederlandse laadpaal markt en hoe volgens de Minister een geconsolideerde laadpaal markt er uit ziet?
Op de Nederlandse markt voor laadinfrastructuur zijn 14 laadpaalexploitanten actief die samen meer dan 80% van de openbaar toegankelijke laadpalen beheren2. Zoals iedere jonge markt is ook de markt voor laadinfrastructuur in beweging.
Hoe de geconsolideerde laadpaalmarkt er uiteindelijk uit gaat zien kan ik niet voorspellen. Wel vind ik het van belang dat er voldoende keuzevrijheid voor elektrische rijders is.
Kunt u aangeven welke instrumenten voor Nederland beschikbaar zijn om zeggenschap te behouden over kritische laadpaal infrastructuur in Nederland?
Het merendeel van de openbaar toegankelijke laadpunten in Nederland wordt via regionale aanbestedingen gerealiseerd. Gemeenten houden hierdoor regie over wat er op hun grondgebied gebeurt.
Welke waarborgen voorziet u zodat dat de data van Nederlandse gebruikers van Electra laadpalen niet in handen komen van de Franse overheid in voorkomend geval?
Ieder bedrijf dat actief is in Nederland dient zich te houden aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De Autoriteit Persoonsgegevens ziet toe op naleving van de AVG.
Het artikel 'Geen plaats op transportnet voor nieuwe kerncentrales' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Geen plaats op het transportnet voor nieuwe kerncentrales»?1
Ja.
Waarom zijn de twee nieuwe kerncentrales niet opgenomen in de huidige investeringsplannen van Tennet richting 2035, ondanks de voorziene bijdrage aan de energietransitie en de vermindering van CO2-uitstoot?
Het meest recente TenneT investeringsplan 2024–2033 omvat geen specifieke investeringen voor de ontsluiting van nieuwe kerncentrales omdat in die periode de oplevering van nieuwe centrales nog niet voorzien is. Ik heb TenneT direct na mijn Kamerbrief2 over de uitwerking van de ambities in het coalitieakkoord over kernenergie, verzocht om te onderzoeken of en hoe twee nieuwe kerncentrales in het hoogspanningsnet van 2035 kunnen worden ingepast zonder knelpunten te veroorzaken, inclusief het effect van een mogelijk aanvullende aanlanding van Wind op Zee in Zeeland na 2030. Deze studie3 heeft TenneT gedaan op basis van één van de scenario’s voor het jaar 2035 die door TenneT ook is gebruikt bij het meest recente investeringsplan voor de periode 2024–2033. De studie laat zien dat er zonder aanvullende maatregelen (zoals nieuwe infrastructuur of extra elektriciteitsvraag nabij de kerncentrales) in Zeeland plek is voor 1,6 GW nieuwe kernenergie.
Ik laat momenteel een vervolgonderzoek uitvoeren, zodat ik in het tweede kwartaal van 2025 een integraal besluit kan nemen over de inpassing van twee nieuwe kerncentrales. Daarbij kijk ik breed naar alle oplossingsrichtingen, waaronder aanvullende transportinfrastructuur. Pas als ik hierover medio 2025 een besluit heb genomen zal TenneT bezien of extra investeringen in het investeringsplan aan de orde zijn. Dit tijdspad leidt niet tot vertraging in de realisatie van de twee kerncentrales: er is voldoende tijd om te bezien of uitbreiding van het net nodig is en om deze uitbreiding zo nodig te realiseren voordat de centrales elektriciteit produceren.
Hoe apprecieert u de mening dat het van belang is dat Tennet tijdig anticipeert op de twee te bouwen kerncentrales en dus dat deze ook zo snel mogelijk in investeringsplannen dienen te worden meegenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat voorkomen dient te worden dat de kerncentrales straks gereed zijn, maar dat ze niet in gebruik kunnen worden gekomen omdat de aansluiting op het net niet op tijd gereed was? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen overweegt u om de knelpunten in het hoogspanningsnet, zoals geïdentificeerd in de systeemstudie door Tennet, aan te pakken, zodat de aansluiting van kerncentrales toch mogelijk wordt? Welke andere oplossingen ziet u om ervoor te zorgen dat de energie die wordt geproduceerd door de kerncentrales toch benut kan worden?
Voor de nieuwbouw van de kerncentrales werk ik toe naar een ontwerp voorkeursbeslissing per medio 2025. In 2025 wordt naar verwachting ook het programma VAWOZ 2031–2040 vastgesteld, waarmee de ruimtelijke procedures voor kansrijke aanlandingen van start gaan. De mogelijke knelpunten en oplossingsrichtingen worden in de tussenliggende periode verder onderzocht. Hiermee streef ik ernaar om op de volle breedte van de vraagstukken te beschikken over voldoende informatie om een integrale afweging te maken. Daarbij kijk ik naar alle mogelijke oplossingen: omvang, timing en locatie van elektrificatie, infrastructuur, nieuwbouw kerncentrales, en aanlandingen van wind op zee.
Tijdens het Commissiedebat Klimaat en Energie Algemeen gehouden op 14 maart 2024 heeft u aangegeven dat u het nog te vroeg vond om de kerncentrales op te nemen in de huidige plannen van Tennet, welk tijdspad voorziet dan wel u voor het opstellen en presenteren van een gedetailleerd plan en bijbehorend prijskaartje voor de aansluiting van de kerncentrales in Borssele?
De locatiekeuze (ontwerp voorkeursbeslissing) is nu gepland voor medio 2025. Op basis van de locatiekeuze en de integrale afweging zoals hierboven genoemd, kan er bij een keuze voor additionele infrastructuur dit door TenneT opgenomen worden in het eerst mogelijke investeringsplan. Ik laat daarnaast een vervolgonderzoek uitvoeren naar de mogelijke inpasbaarheid, zodat ik in het tweede kwartaal van 2025 een integraal besluit kan nemen over de inpassing.
De locatiekeuze wordt onderbouwd met informatie uit de Integrale Effectenanalyse. Hierin spelen ook de haalbaarheid en kostenindicaties van eventuele netuitbreidingen bij verschillende alternatieve locaties een rol. Indien uitbreiding noodzakelijk is, volgen de meer gedetailleerde plannen en ramingen in eerste instantie in de investeringsplannen van TenneT. Deze plannen worden elke twee jaar geactualiseerd. Daarnaast moet voor de uitbreiding een projectprocedure worden doorlopen. Dit tijdspad leidt niet tot vertraging in de realisatie van de twee kerncentrales: er is voldoende tijd om te bezien of uitbreiding van het net nodig is en om deze uitbreiding zo nodig te realiseren voordat de centrales elektriciteit produceren.
Deze leden hebben ook gelezen dat een ontwerp voorkeursbeslissing over de kerncentrales pas in het tweede kwartaal 2025 met de Kamer zal worden gedeeld, hoe kan het dat aanzienlijk later is geworden dan de oorspronkelijke planning? Heeft u voldoende aangestuurd op het halen van de tijdslijnen? Wat kunt u doen om toch nog enige versnelling te realiseren in de vertraagde besluitvorming?
Ik hanteer conform de wens van uw Kamer (motie van de leden Hermans en Pieter Heerma over het opstellen van een versnellingsplan rond kernenergie) een hoog ambitieniveau wat betreft de snelheid waarmee de twee kerncentrales kunnen worden gerealiseerd. Versnellen van de besluitvorming probeer ik toe te passen waar mogelijk. Daarbij houd ik wel steeds een zorgvuldig proces en overleg met de omgeving voor ogen. Zonder het zorgvuldig doorlopen van de projectprocedure is de kans namelijk groter dat we later in het proces (aanzienlijke) vertraging oplopen.
In 2025 neem ik drie besluiten die met elkaar samenhangen in de tijd en op inhoud: het politieke besluit voor de start van de aanbesteding van de nieuwbouw, de voorkeursbeslissing (locatiebesluit) en het voorlopige Rijk-Regio pakket dat met de desbetreffende regio wordt afgesloten. In mijn brief van 1 februari jl. heb ik aangegeven dat ik meer tijd neem voor de marktconsultatie en technische haalbaarheidsstudies. Uit voorbereidende gesprekken met de technologieleveranciers bleek dat een hoger detailniveau en een bredere reikwijdte dan eerder voorzien (van bijvoorbeeld de hydrologische en geologische onderzoeken) als onderdeel van de technische haalbaarheidsstudies verschillende voordelen zouden hebben.
Ook het overleg met de regionale overheden binnen het ruimtelijk besluitvormingstraject vergde meer tijd, zoals aangegeven in de brief van 1 februari jl. Dat is onder andere nodig voor het vormgeven van een voorlopig Rijk-Regiopakket dat nauw verbonden is en voorwaardelijk is voor het succesvol afronden van de eerste fase van de projectprocedure. Daarbij is ten behoeve van de start van de projectprocedure bestuurlijk overleg worden gevoerd met een bredere groep van provincies, gemeenten en waterschappen. Het meenemen van alle partijen, ook de partijen die betrokken zijn bij het waarborgingsgebied Maasvlakte, vergt extra aandacht en tijd. Niet alleen in aanloop naar de start van de projectprocedure, maar ook in het vervolg.
Ik beschrijf in de brief van 1 februari 2024 dat door nu meer tijd te nemen, dit niet automatisch betekent dat er een evenredige vertraging in de oplevering van de kerncentrales optreedt. Ik streef nog steeds naar het zo snel mogelijk na 2035 in gebruik nemen van de centrales. Zoals uitgelegd in deze brief aan uw Kamer over de stand van zaken van de nieuw te bouwen kerncentrales wordt als onderdeel van de technische haalbaarheidsstudies aan de technologieleveranciers gevraagd om een gedetailleerde planning op te leveren vanaf de haalbaarheidsstudies tot aan het moment van exploitatie. Hierbij zullen ze onder meer ingaan op onderlinge afhankelijkheden in processen, beschikbaarheid en levertijd van materiaal, site-voorbereiding en het optimale tijdbestek tussen aanvang bouw tussen de eerste en tweede centrale. Zodra deze informatie voorhanden is ontstaat er een dieper inzicht en een robuustere planning van de hierop volgende fases.
Welke invloed heeft de vertraging op de geplande bijdrage van kernenergie aan de energietransitie en het behalen van klimaatdoelstellingen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven welke financiële, technische en regelgevende knelpunten er momenteel zijn geïdentificeerd in het realiseren van de kerncentrales in Borssele, en hoe deze aangepakt zullen worden om vertraging in de bouw en aansluiting op het net te voorkomen?
Momenteel worden binnen de marktconsultatie, samen met de drie technologieleveranciers en financiële instellingen, realistische mogelijkheden onderzocht voor een uiteindelijk financierings- en organisatiemodel. Daarnaast wordt in de technische haalbaarheidsstudies onderzocht of en, zo ja, hoe twee reactoren kunnen worden gerealiseerd in Borssele. Hierin wordt duidelijk of de ontwerpen van de bedrijven op het terrein van EPZ kunnen worden gerealiseerd, en welke voorwaarden daarbij eventueel gelden. In de projectprocedure wordt een milieueffectrapport en integrale effectenanalyse op voor de (redelijkerwijs te overwegen) locaties opgesteld. Dit geeft medio 2025 zicht op het ontwerp locatiebesluit. Zodra deze verschillende onderzoeken zijn afgerond deel ik de resultaten hiervan met uw Kamer.
De berichten 'Costs overruns and delays risk nuclear’s place in energy transition' en 'Komt er nu wel een Borssele 2?' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Wat is uw appreciatie van de analyse van het Financial Times-artikel dat kostenstijgingen voor nucleaire energie de rol van kernenergie in de energietransitie bedreigen?1, 2
Ik ben mij bewust van de significante kostenoverschrijdingen bij de bouw van kerncentrales in andere landen en hecht groot belang aan een goed begrip van de oorzaken en de implicaties voor het nieuwbouwproject in Nederland. Kostenoverschrijdingen zijn niet uniek aan de bouw van kerncentrales, maar wel meer waarschijnlijk vanwege de complexe technische ontwerpen en veiligheidseisen. De lessen uit de buitenlandse ervaringen worden meegenomen in de Nederlandse benadering voor de bouw van de twee kerncentrales in Nederland. De BCG planningsanalyse van 2022, die destijds met uw Kamer is gedeeld (Kamerstuk 32 645, nr. 116), is gebaseerd op een vertaling van ervaringen uit eerdere nieuwbouwprojecten in het buitenland naar de context van het Nederlandse kernenergielandschap. Dit is gedaan door de planning en gerealiseerde tijdlijnen van recente internationale projecten te analyseren. Op die manier zijn redenen voor budget- of planningsoverschrijdingen geïdentificeerd en best practices uiteengezet voor het ondervangen daarvan. Met gebruik van deze analyse verklein ik het risico op vertraging, versnel ik waar mogelijk het proces, en wordt er meer zekerheid verkregen over de resterende tijdsduur en kosten.
De planningsanalyse van BCG is ook de basis voor de huidige voorbereiding op de bouw van de twee nieuwe kerncentrales. De resultaten van de verschillende technische haalbaarheidsstudies zullen een eerste indicatie geven van het risico op mogelijke kostenoverschrijdingen. Daarbij is ook aan de technologieleveranciers gevraagd om een gedetailleerde planning op te leveren vanaf de haalbaarheidsstudies tot aan het moment van exploitatie. De voorstellen van de technologieleveranciers in de aanbestedingsfase zullen een slag verder gaan en met veel detail hierover helderheid moeten geven, ook ten aanzien van risicomitigerende maatregelen. De eisen van de aanbesteding zullen ook voorwaarden stellen aan risicomitigatie als onderdeel van de biedingen. Na de uiteindelijke contractonderhandelingen met een voorkeursbieder worden er bindende afspraken gemaakt over mogelijke risico’s en verantwoordelijkheden bij kostenoverschrijdingen. Op deze manier zoek ik binnen de verschillende fases van de voorbereiding op de bouw van de twee kerncentrales in Nederland voortdurend naar duidelijkheid over de kans op mogelijke additionele kosten en mogelijkheid ter mitigatie hiervan.
Recente projecten, zoals Hinkley Point C en Voglte 3 en 4, zijn voorbeelden van de bouw van de eerste kerncentrales in lange tijd (first-of-a-kind), en hebben veel gevraagd qua het opbouwen van kennis en trainen van voldoende vakmensen met de juiste expertise. De financieringsstructuur is ook van groot belang geweest bij deze kostenoverschrijdingen – tijdens de lange bouwperiode is er in het verleden geen rendement geweest, waardoor rente zich op rente stapelde.
Nucleaire nieuwbouw moet uiteraard voldoen aan de strengste veiligheidseisen. Aanpassingen waren bij Hinkley Point C nodig om het Franse EPR-ontwerp (de eerste bouw van deze versie Generatie III+ reactor in het Verenigde Koninkrijk) te laten voldoen aan de Britse voorschriften, waardoor voor de bouw veel wijzigingen nodig waren. Hinkley Point C heeft daarnaast een aantal tegenslagen gehad die ook in andere grote bouwprojecten voorkomen en niet uniek zijn voor de ontwikkeling van kernenergie. Grondwerken waren bijvoorbeeld duurder dan verwacht. Inflatie is tevens een grote uitdaging geweest. De kosten van verschillende onderdelen van het bouwproces – van arbeid tot staal – zijn sterk gestegen in de afgelopen jaren. Ook dit is niet uniek aan kernenergie projecten, hoewel de bouw van kerncentrales wel bijzonder arbeidsintensief is en om het gebruik van veel verschillende materialen vraagt. De COVID-pandemie en Brexit waren additionele uitdagingen voor het project, en hebben een impact gehad op de arbeidsproductiviteit en de toeleveringsketen van Hinkley Point C. De kosten van financiering hebben ten slotte sterk bijgedragen aan de substantiële kostenoverschrijdingen voor Hinkley Point C.
Bij Vogtle waren er veel problemen vanwege fouten in de bouw, wat leidde tot veel werk dat opnieuw gedaan moest worden voor verschillende onderdelen van de kerncentrales. Ook waren er problemen met de levering van onderdelen: ze kwamen te laat of waren niet compleet. Soms waren ontwerpen al veranderd terwijl productie van bepaalde componenten al was begonnen. Sommige onderaannemers hadden eveneens moeite om de juiste kwaliteit te leveren – ze hadden geen recente ervaring met nucleaire bouw. De bouw van Vogtle 3 en 4 heeft tot slot ook vertraging opgelopen door veranderingen in het ontwerp die nodig bleken. Bij dit project begon de bouw voordat de ontwerpen voldoende compleet waren. De Fukushima-ramp in 2011 had daarbij ook gevolgen voor de eisen aan het ontwerp van de kerncentrale, waarbij er bijvoorbeeld aanpassingen nodig waren aan het reactorgebouw ten opzichte van het ontwerp dat de basis was voor de eerste kostenramingen.
Er zijn verschillende redenen om te verwachten dat deze risico’s lager liggen bij de plannen voor Nederlandse nieuwbouw. Er is simpelweg meer ervaring met de bouw van generatie III+ centrales en de uitdagingen: technische ontwerpen zijn bijvoorbeeld doorontwikkeld door de verschillende technologieleveranciers en aanleverketens zijn opgezet binnen en buiten Europa. De standaardisatie van bouwcomponenten en replicatie van bepaalde processen biedt voordelen voor nieuwe projecten. Het onderzoek naar de kaders van een mogelijke financieringsstructuur binnen de marktconsultatie zal meer inzichten bieden met betrekking tot de kosten van financiering voor de bouw van de twee kerncentrales.
Hoe weegt u de kostenstijgingen van de Hinkley Point C in het Verenigd Koninkrijk en de Georgia Power’s Voglte in de Verenigde Staten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke factoren ziet u als de belangrijkste oorzaken van hogere kosten bij deze projecten en hoe mitigeert u deze risico’s bij de Nederlandse kernenergieplannen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe schat u de haalbaarheid en wenselijkheid in van twee aanvullende kerncentrales (bovenop de geplande twee) conform motie-Erkens (Kamerstuk 32 813, nr. 1358), gelet op deze kostenstijgingen?
Zie voor de reactie op de motie Erkens mijn recente brief van 16 april jl. Daarin heb ik aangegeven dat, met name vanuit kostenoverwegingen, seriematige bouw de voorkeur heeft.
Wat vindt u een acceptabele prijs per opgewekte megawatt uur voor kernenergie?
Het is op dit moment niet te zeggen wat een acceptabele prijs is per opgewekte megawatt uur voor kernenergie. De Witteveen+Bos scenariostudie van 2022 biedt inzichten in de verschillende scenario’s met betrekking tot de prijs per opgewekte megawatt uur voor kerncentrales. Deze scenario’s zijn van veel verschillende factoren afhankelijk. Zo zijn de kosten van kapitaal bijvoorbeeld van groot belang, evenals toekomstige ontwikkelingen op de bredere energiemarkt (uitbreiding van vraag en aanbod). De resultaten van de technische haalbaarheidsstudies en biedingen van de verschillende technologieleveranciers tijdens de aanbesteding geven inzicht in de mogelijke prijs per opgewekte megawatt uur voor de geproduceerde elektriciteit van de twee kerncentrales.
Het is daarnaast belangrijk om de prijs van elektriciteit uit kerncentrales ook te bezien vanuit het perspectief van systeemkosten, waarbij eveneens gekeken wordt naar de benodigde investeringen in aspecten als de opslagcapaciteit en transmissie bij verschillende vormen van elektriciteitsproductie. Kerncentrales kunnen een zeer stabiele basislast aan elektriciteit leveren en zijn daarmee binnen het energiesysteem complementair aan hernieuwbare energiebronnen zoals windmolens of zonnecellen, die meer fluctueren op basis van de weersomstandigheden.
Acht u de prijs van 100 pond per opgewekte megawatt uur (waarvan het IEA zegt dat het haalbaar is) haalbaar voor de Nederlandse kernenergieplannen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u ingaan op de noodzakelijke ruimte voor een bouwterrein voor nieuwe kerncentrales in Nederland? Verwacht u een vergelijkbare ruimteclaim van 175 hectare als het geval is bij Hinkley Point C?
De resultaten van de technische haalbaarheidsstudies die op dit moment worden uitgevoerd door de verschillende technologieleveranciers zullen meer inzicht geven in de benodigde ruimte voor een bouwterrein. Ik verwacht de resultaten van deze studies richting het einde van dit jaar met uw Kamer te kunnen delen.
Kunt u aangeven in hoeverre dit inpasbaar is op de beoogde locaties in Zeeland en de Eerste Maasvlakte, ook in combinatie met de beoogde aanlanding van windparken op zee en waterstofproductie aldaar?
De projectprocedure moet uitwijzen of en waar de door het kabinet voorgenomen twee kerncentrales ruimtelijk inpasbaar zijn. Het is nu nog te vroeg om daarop vooruit te lopen.
Naast het voornemen tot de bouw van de kerncentrales spelen er verschillende andere ontwikkelingen die aanspraak willen maken op schaarse ruimte. Voor de projectprocedure Nieuwbouw Kerncentrales betekent dit dat onderlinge raakvlakken met onder andere het programma Verkenning Aanlandingen Wind Op Zee 2031–2040 in beeld zullen worden gebracht. Zoals ik in mijn Kamerbrief van 29 februari jongstleden heb aangegeven (Kamerstuk 32 645, nr. 122), heb ik onderzoek gedaan naar de impact op het net. Ik laat een vervolgonderzoek uitvoeren naar de mogelijke inpasbaarheid, zodat ik in het tweede kwartaal van 2025 een integraal besluit kan nemen over de inpassing van zowel kernenergie als windparken op zee en de waterstofproductie.
Acht u het waarschijnlijk dat er ook nog ruimte gevonden zal worden voor twee extra kerncentrales, conform de motie-Erkens?
Zie het antwoord op vraag 4.
Voor hoeveel kernafval is er ruimte is de Nederlandse kernafvalopslag?
Hoogradioactief afval wordt bij de Centrale Organisatie Voor Radioactief Afval (COVRA) in het speciaal ontworpen Hoogradioactief Afval Behandelings- en Opslaggebouw (HABOG) opgeslagen. Het HABOG is ontworpen om modulair te kunnen uitbreiden. In 2021 is een eerste modulaire uitbreiding in gebruik genomen waar 50 m3 additioneel hoogradioactief afval, vanuit het huidige aanbod, kan worden geplaatst. Op het terrein van COVRA is plaats om het HABOG nog verder modulair uit te breiden. De mate waarin dit moet gebeuren is afhankelijk van het toekomstige aanbod.
In het najaar van 2022 hebben het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en COVRA daarnaast samengewerkt om de afvalstromen in kaart te brengen en om een inventaris op te stellen (zie Radioactieve rest- en afvalstromen in Nederland. Een inventarisatie3 en Nationale Radioactief Afval Inventarisatie4). Zo weten we wat er gebeurt met het afval dat door de verschillende installaties in Nederland wordt geproduceerd. COVRA geeft in haar inventarisatie inzicht in de hoeveelheden afval die geproduceerd worden door de verschillende installaties over hun totale levensduur, inclusief ontmantelen.
Kunt u (bij wijze van een berekening) de termijn aangeven waarop een kerncentrale CO2-neutraal is, waarbij de CO2-uitstoot bij de bouw en de uitstoot bij de winning van grondstoffen worden inbegrepen?
Bij de opwekking van energie in kerncentrales komt geen CO2 vrij. Onderzoek laat zien dat ook als de CO2-uitstoot tijdens de constructie en ontmanteling van kerncentrales en in de splijtstofcyclus wordt meegenomen de broeikasgasemissie vergelijkbaar is met die van elektriciteitsproductie uit zon en wind (Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), 2022).
Het Akkoord voor de Noordzee |
|
Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL), Julian Bushoff (PvdA), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat Greenpeace Nederland uit het Noordzee Overleg (NZO) is gestapt? Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben daarvan op de hoogte. Het kabinet betreurt het dat Greenpeace uit het Noordzeeoverleg (NZO) is gestapt. Het NZO betreft juist een mooi voorbeeld hoe alle stakeholders gezamenlijk kunnen werken aan de drie benodigde transities (natuur, voedsel en energie) op de Noordzee door middel van op consensus gericht overleg.
Wat is uw reactie op de bezwaren van Greenpeace op het versnellen van de gaswinning in de Noordzee? Deelt u de mening dat het versnellen van de gaswinning in de Noordzee niet in lijn is met het Klimaatakkoord van Parijs?
Zoals ik eerder heb aangegeven in de kabinetsappreciatie van het rapport «Gaswinning op de Noordzee – En de afspraken daarover in het Akkoord voor de Noordzee» van 31 januari 2023 (Kamerstuk 33 529, nr. 1116), heeft dit kabinet stevige klimaatambities die in lijn zijn met de afspraken zoals vastgelegd in het Klimaatakkoord van Parijs. Daarom stuurt het kabinet op de doelstellingen uit de Klimaatwet. Greenpeace wenst echter uit te gaan van hogere reductiedoelstellingen die volgen uit een koolstofbudgetbenadering. Internationaal zijn er momenteel geen specifieke verdelingsprincipes afgesproken op basis waarvan een nationaal koolstofbudget kan worden vastgesteld. De budgetbenadering wordt internationaal ook niet breed toegepast als beleidsdoel op nationaal niveau.
Bent u bekend met het onderzoek van The Hague Centre for Strategic Studies (HCSS)1 waaruit blijkt dat meer gaswinning in de Noordzee nauwelijks van invloed is op de gasprijs en de leveringszekerheid?
Ik ben bekend met dit onderzoek. Hierin stellen de onderzoekers inderdaad vast dat met één Europese gasmarkt de invloed van toekomstige Nederlandse gasproductie op de Europese gasprijs klein is. De Europese gasproductie, waar de Nederlandse gasproductie deel van uitmaakt, is echter van groot belang voor de leveringszekerheid. Deze is ook essentieel gebleken om de gascrisis van 2022 te doorstaan. Zoals ook door HCSS aangegeven zal elke geproduceerde kubieke meter gas in Europa de prijszettingsmacht van LNG-producenten en -handelaren, waar Europa momenteel sterk afhankelijk van is, verminderen.
Bent u bekend met het onderzoek van Oil Change International van 12 maart getiteld «Troubled Waters»2 dat het beleid voor olie- en gasproductie van Noordzeelanden toetst aan het Parijsakkoord? En met de conclusie van dit rapport dat het Nederlands olie- en gaswinningbeleid in negen van de elf categorieën niet in lijn is met het Parijsakkoord?
Ja, daar ben ik bekend mee. In het rapport wordt het Parijs-akkoord vertaald in 11 benchmarks die niet als zodanig onderdeel vormen van het Parijs-akkoord. De opstellers van het rapport geven aan dat zij landen niet alleen beoordelen op hun ambitie om olie- en gasproductie uit te faseren die past bij een 1,5°C benadering, maar dat zij ook kijken naar de inzet om de transitie op een (sociaal) rechtvaardige manier vorm te geven. De conclusie van dit rapport is mede gebaseerd op een koolstofbudgetbenadering, waar impliciet bepaalde normatieve keuzes onder liggen, die dit kabinet echter niet toepast. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 2.
Deelt u de conclusie dat, gecombineerd met het feit dat versnelling van de gaswinning in de Noordzee pas over enkele jaren mogelijk extra gaswinning zou kunnen opleveren, een versnelling van gaswinning in de Noordzee niet noodzakelijk is en men beter kan focussen op energiebesparing en verduurzaming van de energie?
Zoals ik in mijn brief van 16 juni 2023 over Afbouw fossiele winning heb aangegeven (Kamerstuk 33 529, nr. 1150), is de urgentie van het verminderen van fossiele brandstoffen duidelijk vanwege klimaatverandering. Daarbij richt het kabinet zich zowel op energiebesparing, de opschaling van duurzame energieproductie, alsmede de afbouw van de vraag naar fossiele brandstoffen en daarmee ook de noodzaak voor de productie daarvan. Het belang van aardgas zal dus in lijn met de klimaatambities structureel en zo snel als mogelijk moeten afnemen, maar ook dan zal er nog geruime tijd een zekere behoefte aan gas in de energievoorziening blijven bestaan.
Zo lang we nog gas gebruiken is het ook voor het klimaat gunstiger om binnenlands geproduceerd gas te gebruiken, omdat dit leidt tot minder CO2-emissies dan geïmporteerd gas. Ook deze notie is onderdeel van het Noordzeeakkoord (NZA). Om die reden is er dan ook in het NZA afgesproken dat de Nederlandse gaswinning op de Noordzee in ieder geval te allen tijde onder het niveau van de binnenlandse aardgasvraag blijft en dus slechts dient om import van nog meer buitenlands gas zoveel mogelijk te beperken.
Dit wordt tevens onderstreept in vraag 3 van het HCSS rapport: «Het vervangen van in Nederland (en NW Europa in het algemeen) geproduceerd gas door LNG heeft een grote, maar onderschatte, invloed op de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen. De 60 bcm gas die Nederland, tot aan 2040, extra produceert voor het stimuleringsscenario, leidt tot een lagere CO2-equivalent uitstoot van rond de 40–60 Mton in vergelijking met het basis scenario waarin dit gas als LNG wordt geïmporteerd.»
Het versnellingsplan is daarbij slechts een poging om de sterk dalende trend van de productie op de Noordzee af te vlakken. Door versneld het gas te winnen wordt de productie naar voren gehaald in de tijd. Dat resulteert in meer productie nu, maar betekent dat er ook eerder met de winning gestopt zal worden.
Deelt u de mening dat het versnellen van gaswinning op de Noordzee een bedreiging is voor de geloofwaardigheid van Nederland in de internationale klimaatonderhandelingen, waar Nederland zich juist hard maakt voor het uitfaseren van fossiele brandstoffen?
Nee, de gaswinning wordt enkel naar voren gehaald in de tijd. De versnelling resulteert niet in extra gaswinning. Dit betekent dat een vergunning ook eerder eindigt. Daarnaast is in het NZA afgesproken dat het niveau van de gaswinning in Nederland altijd onder de vraag naar gas blijft. Daarom richt dit kabinet zich op de vermindering van de vraag naar gas binnen de kaders van het Klimaatakkoord van Parijs.
Deelt u de mening dat het versnellen van de gaswinning in de Noordzee niet in lijn is met de aangenomen motie van de leden Kröger en Thijssen over een wetenschappelijk onderbouwd afbouwpad voor fossiele winning3 ?
Nee, middels de Kamerbrief Afbouw fossiele winning (Kamerstuk 33 529, nr. 1150) die ik op 16 juni 2023 aan uw Kamer heb verstuurd, heb ik uiteengezet hoe het kabinet invulling geeft aan een wetenschappelijk onderbouwd afbouwpad voor fossiele winning. Hierin is middels het door TNO geschetste Scenario Hoog, waarbij men uitgaat van het scenario waar ook de versnelling van de gaswinning op de Noordzee onderdeel van uitmaakt, aangetoond dat de gaswinning op de Noordzee tot 2047 in lijn zal zijn met de ambities van de verdere verlaging van de aardgasconsumptie passend binnen de klimaatambities zoals eerder beschreven in de beantwoording op vraag 2. Wij zullen er als medeondertekenaar van het NZA ook op toezien dat aan de gestelde voorwaarden binnen dat akkoord wordt voldaan; dus om het niveau van de gasproductie op de Noordzee zowel binnen de kaders van het Klimaatakkoord van Parijs te houden, alsook het niveau van de binnenlandse gasconsumptie.
Deelt u de mening dat het versnellen van de gaswinning en het afgeven van vergunningen tot 2045 in de Noordzee niet in lijn is met de aangenomen motie van het lid Kröger over in de Mijnbouwwet vastleggen dat vergunningen iedere aantal jaar getoetst worden op het noodzakelijke afbouwpad voor fossiele winning4?
Nee, zie hiervoor het antwoord op vraag 7. Ik heb daarnaast in de Kamerbrief Afbouw fossiele winning (Kamerstuk 33 529, nr. 1150) van 16 juni 2023 aangegeven, conform de motie Kröger (Kamerstuk 32 849, nr. 222) jaarlijks de actuele en toekomstige productie van aardgas in beeld te brengen en deze af te zetten tegen de verwachtte vraag. Zolang de geraamde binnenlandse productie past binnen de binnenlandse vraag, en er door het kabinet gestuurd wordt op afname van deze vraag, past de productie van deze fossiele brandstoffen binnen het gevraagde afbouwpad. Ik wil wel ruimte houden voor maatwerk indien dat op een later moment nodig blijkt te zijn. Bijvoorbeeld op het moment dat ik constateer dat de vraag sneller afneemt, wil ik ervoor kunnen kiezen om geen nieuwe winningsplannen te verlengen of te wijzigen. Maar ook als blijkt dat er na 2045 toch nog gas nodig is voor de binnenlandse vraag en dat passend is binnen de klimaatdoelstellingen. Die afweging zal op dat moment gemaakt moeten worden. Ook heb ik in diezelfde brief aangegeven dat, voor wat betreft de 23-tal winningsvergunningen voor fossiele brandstoffen (alle op land) die in het verleden zijn afgegeven zonder einddatum, ik daar ook een einddatum aan wil verbinden. Op deze manier houdt het kabinet regie op de afbouw van de fossiele productie in lijn met de klimaatambitie.
Deelt u de mening dat het versnellen van de gaswinning in de Noordzee niet in lijn is met de aangenomen motie van het lid Kröger over het afbouwpad voor fossiele winning in lijn brengen met de plannen voor een CO2-vrij energiesysteem5?
Met het Nationaal Plan Energiesysteem (Kamerstuk 32 813, nr. 1319) heeft het kabinet op 1 december 2023 haar visie gegeven voor het energiesysteem tot 2050. Hierin wil het zo ver als mogelijk in 2050 richting een fossielvrij energiesysteem komen. Ook staat hierin aangegeven dat de afbouw van aardgasgebruik hand in hand gaat met de snelheid van de opbouw van duurzame alternatieven. Gaswinning in de Noordzee is binnen deze afbouw van fossiel naar minimalisering van fossiel verbruik in 2050 passend, om dezelfde redenering als onder de beantwoording van de vragen 7 en 8. Het kabinet zal in de Energienota dit najaar nader ingaan op de afbouw van fossiel in het energiesysteem.
Waarom is in de Klimaatnota’s van 2022 en 2023 niet gesproken over de gaswinning in de Noordzee, terwijl in het Akkoord voor de Noordzee is afgesproken dat als uit onderzoek zou blijken dat afspraken in strijd zijn met het Parijsakkoord, in de Klimaatnota zou worden ingegaan op hoe het passend kan worden gemaakt?
Het kabinet voldoet aan de afspraken zoals is vastgelegd in het Akkoord voor de Noordzee. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 2. Daarom is het ook niet noodzakelijk geweest om hier nader op in te gaan in de Klimaatnota’s van 2022 en 2023.
Bent u bekend met het feit dat in het Noordzeeakkoord is afgesproken dat in 2023 ruim 13 procent van de Nederlandse Noordzee volledig gesloten wordt voor bodemberoerende visserij, wat zou doorgroeien naar 15 procent in 2030? Klopt het dat dit percentage in 2023 bij lange na niet is gehaald?
Ik ben bekend met het Noordzeeakkoord en met de afspraak om 13,7% van de Nederlandse Noordzee te sluiten voor bodem beroerende visserij, wat oploopt tot 15% in 2030. Momenteel zitten we op 5% bodembescherming in beschermde gebieden op zee en werk ik hard aan de Nederlandse gezamenlijke aanbeveling om dit percentage te verhogen naar 13,7%. Het klopt dat de deadline van 2023 uit het Noordzeeakkoord niet is gehaald. Dit is eerder met het Noordzeeoverleg gedeeld, en ook bij de totstandkoming van het Noordzeeakkoord was bekend dat het een krappe deadline zou zijn. Dit heeft te maken met de ingewikkelde artikel 11 procedure van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid.
Deze Europese procedure moet elke lidstaat doorlopen voordat het instandhoudingsmaatregelen (=visserijbeperkingen) kan uitvoeren. De procedure is vatbaar voor vertraging omdat er met andere landen afgestemd moet worden en de EC moet instemmen met het voorstel. Ik heb aan het NZO aangegeven dat onze inzet is om de gezamenlijke aanbeveling (om te komen tot 13,7%) uiterlijk eind 2024 bij de Europese Commissie in te dienen. Dit achten wij nog haalbaar, mits de andere lidstaten in de High Level Group Scheveningen het komend half jaar met de Nederlandse gezamenlijke aanbeveling voor 13,7% instemmen.
De verwachting is dat de EC dan in 2025 een gedelegeerde verordening opstelt en goedgekeurd krijgt waarmee de maatregelen in 2025 van kracht worden. Hiernaast zet ik mij in voor de aanvullende 1,3% bodembescherming om zo tot aan de 15% te komen. Het proces om aanvullende gebieden te selecteren (dit is namelijk nog niet vastgelegd in het NZA) is gestart in het NZO en ik verwacht eind dit jaar de conclusies in ontvangst te mogen nemen.
Hierna zal ik een nieuwe artikel 11 procedure starten om zo voor 2030 tot 15% bodembescherming te komen.
Hoeveel procent van de Nederlandse Noordzee is inmiddels gesloten voor de bodemberoerende visserij? Hoe gaat u er voor zorgen dat dit percentage alsnog behaald gaat worden en op welk termijn?
Zie antwoord vraag 11.
Gaat u zich ervoor inzetten dat in 2030 15 procent van de Nederlandse Noordzee gesloten is voor de bodemberoerende visserij zoals afgesproken in het Noordzeeakoord?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht 'Gasbedrijf wil boren en kijkt naar minister, Woerden blijft tegen gaswinning in Papekop' |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Gasbedrijf wil boren en kijkt naar minister, Woerden blijft tegen gaswinning in Papekop»1
Zoals vermeld in het artikel heeft Vermilion een winningsvergunning voor het gasveld bij Papekop en wil het bedrijf de winning gaan starten. Vermilion heeft een verzoek ingediend bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat om daarbij de (rijks)projectprocedure toe te passen op de inpassing van de gaswinning vanwege de complexiteit van ruimtelijke inpassing in de regio: er zijn vier gemeenten en in elk geval één provincie betrokken. Ik ben dit verzoek aan het bestuderen. Daarbij kijk ik zowel naar de belangen van de omwonenden als naar het belang van leveringszekerheid.
Kunt u bevestigen dat het Canadese gasbedrijf Vermilion voornemens is om gaswinning in het Pappekopperveld op te starten? Hoe waardeert u dit?
Ja, het Canadese gasbedrijf Vermilion is voornemens om gas te winnen uit het Papekopveld. Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 1 ben ik het verzoek om daarbij de rijksprojectprocedure toe te passen aan het bestuderen. Daarbij weeg ik meerdere belangen af. Ik zal de Tweede Kamer informeren over mijn beslissing over het wel of niet van toepassing verklaren van de projectprocedure op de aanvraag van Vermilion en mijn afwegingen daarbij.
Klopt het dat Vermilion het verzoek heeft gedaan om de Rijkscoördinatieregeling toe te passen om gaswinning uit het Papekopperveld op te starten? Kunt u exact aangeven waar dit verzoek tot toepassing van de Rijkscoördinatieregeling op ziet?
Ja dit klopt. Deze aanvraag past binnen het zogeheten kleine velden beleid. Het gasbedrijf Vermilion is voornemens de bestaande mijnbouwlocatie Papekop, waarvoor Vermilion op grond van de Mijnbouwwet een winningsvergunning heeft, om te bouwen naar een productielocatie voor de winning van aardgas. In dat scenario zal het gewonnen aardgas vervolgens moeten worden getransporteerd via een ondergrondse gasleiding. Om het gas daadwerkelijk uit het gasveld Papekop te kunnen winnen en transporteren, moet echter eerst een besluitvormingsproces worden doorlopen. Zo moet o.a. een ruimtelijk besluit worden genomen, is een besluit tot instemming met een winningsplan op grond van de Mijnbouwwet nodig en is een omgevingsvergunning noodzakelijk. Dit proces zal naar verwachting drie tot vijf jaar in beslag nemen.
Voor de volledigheid merk ik op dat de Rijkscoördinatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening per 1 januari 2024 is vervangen door de projectprocedure uit de Omgevingswet.
Wat zijn de specifieke criteria die u hanteert bij het besluit om de Rijkscoördinatieregeling al dan niet toe te passen op dit project? Hoe weegt u hierin mee dat de gemeente Bodegraven-Reeuwijk (waar de winningslocatie zich bevindt) en de gemeenten Woerden en Oudewater (waaronder het gasveld zich bevindt) uitgesproken tegenstander zijn van het opstarten van gaswinning uit dit veld?
De Omgevingswet (artikel 2.3, derde lid) geeft aan onder welke omstandigheden de projectprocedure van toepassing kan worden verklaard. De projectprocedure kan worden toegepast als (a) sprake is van een nationaal belang dat niet op doelmatige en doeltreffende wijze door het provincie- of gemeentebestuur kan worden behartigd of (b) als een doelmatige en doeltreffende uitoefening van de taken en bevoegdheden op grond van de Omgevingswet of de uitvoering van een internationaalrechtelijke verplichting daartoe noopt. Om een goed beeld te krijgen van de belangen die in het betreffende gebied spelen en teneinde hierin een afweging te kunnen maken, treed ik in overleg met de betrokken overheden.
Kunt u aangeven hoe u omgaat met het gegeven dat het veenweidegebied waaronder het Papekopperveld zich bevindt zeer zakkingsgevoelig is?
Het veenweidegebied bevindt zich in het westen van de provincie Utrecht. In dit gebied bevindt zich het gasveld Papekop. In veenweidegebieden vindt autonome bodemdaling plaats door verdroging. In de afweging of gaswinning wel of niet kan worden toegestaan worden de effecten van de al bestaande bodemdaling meegenomen bij de beoordeling van de effecten van de mogelijke toekomstige bodemdaling door gaswinning. Het waterschap adviseert mij hierover. De adviezen van het waterschap worden betrokken bij de besluitvorming op winningsplannen voor gaswinning.
Hoe wordt gegarandeerd dat – mocht het onverhoopt komen tot gaswinning uit het Papekopperveld – woningeigenaren, ondernemers en overheden die schade ondervinden als gevolg van extra bodemdaling en/of aardbevingen, gecompenseerd worden door vergunninghouder, ook op lange termijn en nadat de boringen gestopt zijn?
Eigenaren van woningen met mogelijke schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning kunnen zich melden bij de Commissie Mijnbouwschade (hierna: CM). Ook kleine bedrijven kunnen hier terecht. De CM ondersteunt schademelders en mijnbouwbedrijven door onafhankelijk advies te geven over de vraag of er sprake is van mijnbouwschade, en zo ja, wat de hoogte van het schadebedrag is dat door de mijnbouwonderneming aan de schademelder moet worden vergoed. De CM werkt op basis van het schadevergoedingsrecht uit het Burgerlijk Wetboek. De Commissie Mijnbouwschade streeft ernaar zo duidelijk mogelijk aan te geven wat de meest waarschijnlijke oorzaak van de schade aan een gebouw is, ook als de schade geen gevolg is van deze mijnbouwactiviteiten.
De CM voert bij een schademelding een eigen onderzoek uit. Als in het advies van CM een schadevergoeding wordt toegewezen, wordt de schademelder gevraagd of hij akkoord gaat met het definitieve advies. De mijnbouwonderneming zal dan binnen de gestelde termijn (twee maanden) betalen aan de schademelder.
Voor het geval een mijnbouwbedrijf of diens rechtsopvolger betalingsproblemen heeft, failliet is verklaard of niet meer bestaat, heeft de overheid een Waarborgfonds Mijnbouwschade opgericht. Dit fonds is bedoeld als vangnet voor bewoners die schade hebben door mijnbouw, maar dit niet meer op het mijnbouwbedrijf of de rechtsopvolger kunnen verhalen.
Kunt u aangeven hoe het staat met het besluit over de investering door Gasunie Transport Services (GTS) voor een gaspijpleiding van Papekop naar Rijnenburg? Kunt u aangeven welk bedrag gemoeid is met deze investering en hoe deze kosten verhaald kunnen worden op de Vermilion?
Gasunie Transport Services B.V. (hierna: GTS) is op grond van de Gaswet verplicht om, waar nodig, kleine velden aan te sluiten op het landelijk gastransportnet. Indien GTS voor deze taak een investering moet doen tot aanleg of uitbreiding van het transportnet, wordt dit voornemen gemeld aan de Minister voor Klimaat en Energie die de noodzakelijkheid van de investering toetst aan de criteria uit de Gaswet.
Bij goedkeuring van de investering van GTS betekent het niet dat er gewonnen mag worden, maar enkel dat GTS de voorgenomen investering mag uitvoeren (indien het tot winning komt) en dat de investering door de ACM mag worden meegenomen in de vaststelling van de tarieven van GTS. Dit staat los van de besluitvorming op grond van de Mijnbouwwet, waarvoor ik bevoegd gezag ben.
Op 12 oktober 2023 heeft GTS een verzoek gedaan tot het nemen van een besluit over de noodzakelijkheid van de voorgenomen investering tot aansluiting van productielocatie Papekop op het landelijke gastransportnet van GTS. Momenteel beoordeelt de Minister voor Klimaat en Energie het besluit.
Uit de Gaswet volgt dat de kosten voor aansluiting van een klein veld worden bekostigd uit de transporttarieven van GTS en daarmee gesocialiseerd worden onder de netgebruikers van gas. Vermilion zal, om het gas in te kunnen voeden op het transportnet van GTS, capaciteit moeten boeken en daarvoor een entry-tarief betalen. Hiermee verkrijgt zij toegang tot het transportnet van GTS en betaalt zij mee aan de kosten voor aanleg van de pijpleiding. De overige kosten worden gesocialiseerd onder de netgebruikers van GTS.
Kunt u exact toelichten waar de aanleg van de gaspijpleiding voor zou moeten dienen? Kunt u uitleggen waarom deze naar Rijnenburg zal lopen?
De aanleg van de gaspijpleiding heeft tot doel om het gewonnen gas in te voeden op en te transporteren via het landelijk gastransportnet van GTS, zodat het gas op de groothandelsmarkt verhandeld kan worden. Zoals eerder benoemd is het aansluiten van het gasveld op het gastransportnet onderdeel van de wettelijke taak van GTS.
Momenteel beoordeelt de Minister voor Klimaat en Energie het verzoek van GTS tot aansluiting van het gasveld op het landelijk transportnet van GTS. In dit besluit zal de Minister voor Klimaat en Energie ook stilstaan bij de verschillende opties voor aansluiting van het gasveld die door GTS zijn geïdentificeerd. Een beslissing op de definitieve inpassing van de pijpleiding wordt echter pas gedaan in het ruimtelijk proces. Het valt dus nog niet met zekerheid te zeggen waar de gaspijpleiding komt te liggen.
Hoe staat het met het afgeven van een opsporingsvergunning waarmee Vermilion ook op andere plekken in het Groene Hart gasvoorkomens mag opsporen?
Vermilion beschikt over een opsporingsvergunning voor het opsporen van koolwaterstoffen in de provincie Utrecht tot en met 31 december 2025. Nieuwe opsporingsvergunningen voor gaswinning op land worden niet meer verleend.
Wilt u de Kamer in het vervolgtraject actief op de hoogte houden van uw voorgenomen besluiten met betrekking tot het Papekopperveld en geen onomkeerbare stappen zetten zonder hierin de Kamer te kennen?
Ik zal de Tweede Kamer informeren zoals dat ook gebeurt bij andere vergunningenprocedures. Dat betekent in ieder geval dat ik de Tweede Kamer informeer over mijn beslissing over het wel of niet van toepassing verklaren van de projectprocedure op de aanvraag van Vermilion.
De rol van EBN in het stimuleren van nieuwe fossiele projecten |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het advies van de Wetenschappelijke Klimaatraad dat gas vrijwel volledig uitgefaseerd moet worden tegen 2040, om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 graad Celsius boven pre-industriële niveaus?1
Ja, ik ben bekend met het advies van de Wetenschappelijke Klimaatraad (Wkr). Met het advies geeft de Wkr invulling aan mijn adviesaanvraag voor het Klimaatplan 2025–2035. Hierin stelt de Wkr dat om een versnelling te kunnen realiseren naar klimaatneutraliteit in 2050 we ons moeten richten op 90 tot 95% netto-emissiereductie in 2040 (ten opzichte van 1990).
In hoeverre zijn de oproepen van Energiebeheer Nederland (EBN) om te komen tot extra maatregelen om de gaswinning op de Noordzee te versnellen om «de resterende voorraden gas versneld naar boven te halen» in uw ogen verenigbaar met de constateringen en de conclusie van wetenschappers dat er geen ruimte is voor nieuwe fossiele projecten?2
Zoals aangegeven in de brief over Afbouw fossiele winning van 16 juni 2023 (Kamerstuk 33 529, nr. 1150) is de urgentie van het verminderen van fossiele brandstoffen duidelijk vanwege klimaatverandering en in lijn met de doelstellingen van Parijs. Daarbij richt het kabinet zich zowel op energiebesparing, de opschaling van duurzame energieproductie, alsmede de afbouw van de vraag naar fossiele brandstoffen en daarmee ook de noodzaak voor de productie daarvan. Er zal echter nog geruime tijd een zekere behoefte aan gas in de energievoorziening zijn. Zo lang we nog gas gebruiken, is het ook voor het klimaat gunstiger om binnenlands geproduceerd gas te gebruiken, omdat dit leidt tot minder CO2-emissies dan geïmporteerd gas.
Wat vindt u ervan dat EBN in de op 16 januari 2024 gepubliceerde infographic «Energie in cijfers 2024» suggereert dat de bestaande «importkloof» van Nederland gedicht moet worden door onder andere het afremmen van de daling van fossiele energieproductie?
In aanvulling op energiebesparing en het opschalen van de productie van duurzame energie, kan binnenlandse gasproductie een belangrijke bijdrage leveren aan het beperken van de importafhankelijkheid van aardgas. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zal het belang van aardgas steeds meer afnemen. Het aardgas wat dan nog benodigd is in de energietransitie kan vanuit eigen bodem komen, wat beter is voor het klimaat.
Welk deel van de importkloof zou volgens u moeten worden gedicht door meer strikte normen voor energiebesparing?
Energiebesparing is de belangrijkste maatregel om de importkloof te dichten en om de afhankelijkheid van aardgas te verminderen (zie ook het antwoord op vraag 5). Veel bedrijven en instellingen zijn daarom nu al verplicht om energiebesparende maatregelen te nemen die zich in vijf jaar of minder terugverdienen. Om het besparen van energie verder te stimuleren heeft het kabinet de energiebesparingsplicht voor bedrijven en instellingen aan gescherpt per 1 juli 2023. Momenteel wordt er gewerkt aan het Nationaal Programma Energiebesparing waarin onder meer de doelen uit de herziene Energie Efficiëntie Richtlijn (EED) worden vertaald naar sectorale streefwaarden voor energiebesparing per sector. U wordt dit voorjaar over deze sectorale doelen geïnformeerd. Binnen sectoren wordt vervolgens gekeken hoe deze doelen te realiseren. In welke mate meer strikte normen voor energiebesparing bijdragen aan het verminderen van de importkloof is moeilijk exact aan te geven. Het deel dat niet kan worden gedicht door besparing, zal door andere maatregelen moeten worden opgevangen. Gas geproduceerd in eigen land is daarbij één van de mogelijkheden.
Welke afwegingen maakt u tussen het winnen en importeren van meer gas versus het besparen op gasverbruik?
Het kabinet heeft ervoor gekozen om sterk in te zetten op energiebesparing, waaronder ook het besparen op het gasverbruik. Daartoe worden voor de zomer op basis van de Energie Efficiëntie Richtlijn doelen voor energiebesparing opgesteld. Hierdoor wordt de vraag naar gas steeds verder ingeperkt. De resterende energievraag wil ik zoveel mogelijk in voorzien met behulp van hernieuwbare energie. Het aandeel hernieuwbaar zal de komende jaren steeds verder toenemen. Ook de ontwikkeling van geothermie en biogas zorgt voor een verdere afname van fossiele energie. Het aandeel dat dan overblijft, zal moeten worden voorzien door gas te winnen in Nederland of te importeren. Hierbij gaat de voorkeur uit naar een zo groot mogelijk aandeel gaswinning in Nederland, waardoor de afhankelijkheid van import beperkt blijft. In de afweging tussen het winnen en importeren versus besparen van gas, wordt dus ingezet op een zo groot mogelijk aandeel besparen. Uit zeer recente cijfers van het CBS3 blijkt dat Nederland wat dit betreft op de goede weg is. In 2023 werd er in Nederland 30 miljard kubieke meter aardgas verbruikt. Dat is 5 procent minder dan in 2022 en toen lag het gasverbruik al een kwart lager dan het jaar ervoor. Gas blijft de komende jaren nog een belangrijke rol spelen in de Nederlandse energievoorziening. Daarmee blijft, in aanvulling op energiebesparing, ook het winnen en importeren van gas van belang.
Neemt u hierin ook mee dat sommige industrieën wellicht geen toekomst hebben in Nederland omdat deze teveel gas verbruiken?
Voor alle bedrijven die de komende tijd hun bedrijfsprocessen zo kunnen aanpassen dat dit past binnen de klimaatambities van Nederland is in Nederland een plek. Het industriële gasverbruik is vanaf 2022 aanzienlijk lager dan in de periode daarvoor. Dit blijkt onder meer uit het vorige maand door CBS gepubliceerde rapport «Vooronderzoek – Productie van de Industrie, 2019–2022»4. Tegelijkertijd is de productie in de industrie minder sterk teruggevallen. Deze trend is van toepassing op nagenoeg alle industriële sectoren. Industrieën slagen er dus juist in om zuiniger met gas om te gaan.
Op welk onderzoek baseert u zich als u kijkt naar het effect van additionele winning van fossiele brandstoffen in Nederland op de winning van fossiele brandstoffen elders in de wereld? Waarom denkt u dat de extra winning in Nederland zal zorgen voor een besparing op mondiale schaal?
De binnenlandse vraag naar aardgas, en de afname daarvan de komende tijd, is waar het kabinet op stuurt om haar klimaatdoelstelling te bereiken. Zo lang we nog aardgas gebruiken is het ook voor het klimaat op mondiale schaal gunstiger om binnenlands geproduceerd aardgas te gebruiken, omdat de CO2-emissies daarvan voor het merendeel veel lager zijn dan van geïmporteerd aardgas. Dit is onder andere gebaseerd op onderzoek van The Oxford Institute for Energy Studies5 (an juli 2021.
Welke stappen heeft u inmiddels gezet om te komen tot een afbouwplan voor de gaswinning in Nederland?
Het afgelopen jaar is gestart met periodiek de actuele en toekomstige productie van aardgas en olie in beeld brengen, en deze af te zetten tegen de verwachte vraag. TNO is gevraagd deze analyse elk jaar uit te voeren en op te nemen in hun jaarverslag. Zolang de geraamde binnenlandse productie past binnen de binnenlandse vraag, en er door het kabinet gestuurd wordt op afname van deze vraag, past de productie van deze fossiele delfstoffen binnen het gevraagde afbouwpad. Op het moment dat er wordt geconstateerd dat de vraag sneller afneemt, kan er gekozen worden om geen nieuwe winningsplannen te verlengen of te wijzigen. Om dit laatste mogelijk te maken, wordt de Mijnbouwwet hierop aangepast. Op deze manier houdt het kabinet regie op de afbouw van de fossiele productie, in lijn met de klimaatambitie. Verder wordt er bij de actualisatie van winningsplannen en de instemming met nieuwe winningsplannen instemming verleend tot en met (uiterlijk) 2045, waarbij naast de eerder aangegeven klimaatdoelstellingen en de gasleveringszekerheid ook de investeringszekerheid wordt meegewogen. Met bovenstaande aanpak wordt er gestreefd naar een evenwichtige transitie, waarbij rekening gehouden wordt met zowel de noodzaak van leveringszekerheid als de zo spoedig mogelijke overgang naar duurzame energiebronnen.
Waarom neemt EBN niet zelf het initiatief voor een afbouwpad voor gaswinning?
Het ontwikkelen van beleid, zoals welk afbouwpad passend is binnen het Nederlandse klimaatbeleid, ligt primair bij het beleidsverantwoordelijke ministerie en niet bij EBN. EBN is op grond van de Mijnbouwwet belast met wettelijke taken op het gebied van opsporing en winning van koolwaterstoffen en geothermie, decommissioning van mijnbouwwerken en het geven van advies. Daarnaast ontplooit EBN verschillende nevenactiviteiten, waarvoor de Staatssecretaris instemming moet verlenen, op het gebied van met name ondergrondse opslag.
Wat is de gemiddelde of gebruikelijke termijn waarop vergunningen worden uitgegeven voor gaswinning? Hoe vaak is deze langer dan 15 jaar?
De termijn die voor winning wordt gesteld in een besluit op een winningsplan moet passen binnen een planmatig gebruik en beheer van de ondergrond. Bij de beoordeling van een winningsplan wordt hierover advies gevraagd aan TNO en het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM). Op basis van deze adviezen wordt de termijn voor winning vastgesteld. Een gemiddelde of gebruikelijke termijn is niet te geven, maar zal per winning verschillen. Op dit moment zijn circa tien besluiten op een winningsplan op de Noordzee afgegeven die doorlopen na 2039, dus langer dan 15 jaar vanaf nu.
Kunt u garanderen dat er geen enkele toezegging wordt gedaan voor gaswinning die na 2040 zou kunnen plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Nee, er worden jaarlijks prognoses van het binnenlandse aardgasgebruik en de binnenlandse aardgasproductie gemaakt en bekeken of deze ontwikkelen zoals verwacht. Om er ervoor te zorgen dat de productie de vraag niet overstijgt, zoals afgesproken in het NZO, wordt aan alle winningsplannen een einddatum van uiterlijk 2045 verbonden. Tevens wordt gekeken om binnen de Mijnbouwwet een mogelijkheid te creëren geen nieuwe winningsplannen of verlengingen toe te staan als de vraag sneller daalt dan voorzien of wanneer de afbouw van gaswinning sneller nodig is.
Waarom kijkt EBN naar de mogelijkheid om met een meerderheidsbelang de exploitatie van nieuwe gasvelden op de Noordzee te realiseren? Komt dit doordat bedrijven nog te huiverig zijn voor het uit de Noordzee halen van de laatste resten gas?3 Wat vindt u van dit initiatief in het licht van de noodzaak om de winning van fossiele energie zo snel mogelijk te stoppen?
Om de daling van de binnenlandse productie van aardgas op de Noordzee af te remmen, worden maatregelen verkend die de opsporing (exploratie) van aardgas op de Noordzee kunnen versnellen. Zowel TNO als EBN geven aan dat de snel teruggelopen gaswinning van de afgelopen jaren met name komt door een sterke daling in het aantal exploratieboringen. Zoals vermeld in de brieven aan uw Kamer over het versnellingsplan gaswinning Noordzee op 15 juli 2022 (Kamerstuk 29 023, nr. 289) en 27 september 2023 (Kamerstuk 33 529, nr. 1174) wordt er onder meer een grotere rol voor EBN bij opsporingsactiviteiten overwogen. Andere mogelijke maatregelen zijn een wijziging van het stelsel voor opsporingsactiviteiten waarmee exploratieboringen worden aangemoedigd of het beperken of wegnemen van financiële risico’s bij operators. Daarnaast kijken we naar onze buurlanden en hoe zij de risico’s bij opsporingsactiviteiten proberen te beperken.
Het vergroten van het aandeel van EBN tijdens de exploratiefase (in specifieke gevallen) kan de opsporing van aardgas op de Noordzee bevorderen. Een groter dan 40% aandeel van EBN zou namelijk economisch winbare projecten kunnen realiseren die anders blijven liggen. Dit is een verregaande maatregel die een zorgvuldige afweging, afstemming en een Mijnbouwwetswijziging vergt. In de huidige Mijnbouwwet is namelijk een maximaal percentage van 40% toegestaan. Een instemming voor een groter aandeel van nevenactiviteiten is momenteel niet toegestaan door de wettelijk begrenzingen. Er wordt op dit moment geen grotere rol overwogen voor EBN in de exploitatie van nieuwe gasvelden, zoals in de vraag wordt gesteld.
Bent u bereid om de plannen van EBN om met een meerderheidsbelang tot exploitatie van gas op de Noordzee over te gaan stop te zetten? Zo ja, bent u bereid om de financiële middelen die hier naartoe zouden vloeien te investeren in hernieuwbare energie? Zo nee, waarom niet?
Het gaat hier om een maatregel die momenteel samen met EBN wordt verkend. Deze verkenning wordt uitgevoerd omdat het kabinet de daling van de binnenlandse productie van aardgas op de Noordzee zoveel mogelijk wil afremmen, vanwege de eerdergenoemde redenen. Maatregelen die de opsporing van aardgas op de Noordzee kunnen versnellen zijn hierbij essentieel. Er worden geen financiële middelen gereserveerd voor beleidsopties die zich nog in een verkennende fase bevinden. In de toegezegde kamerbrief die ik u voor de zomer toe stuur zal ik informeren over deze verkenning.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor het commissiedebat over Staatsdeelnemingen bij de commissie Financiën op 2 april 2024 beantwoorden?
Nee, dat is helaas niet gelukt. Het debat is na het indienden van deze vragen vervroegd, en heeft plaatsgevonden op woensdag 27 maart 2024. Daarnaast heeft de afstemming extra tijd in beslag genomen.
Het bericht 'Nationale ombudsman vindt aanvraagprocedure Noodfonds Energie oneerlijk' |
|
Sandra Beckerman |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Hoe beoordeelt u de aanvraagprocedure van het Tijdelijk Noodfonds Energie?1
In totaal hebben 193.600 huishoudens steun aangevraagd bij het Tijdelijk Noodfonds Energie (hierna: Noodfonds). Dat laat zien dat veel mensen de weg naar het Noodfonds hebben gevonden. Het Noodfonds bood gerichte ondersteuning aan een zo groot mogelijk deel van hun doelgroep kwetsbare huishoudens door middel van een toets op de verhouding van het inkomen en de energierekening. Deze methode is tijdens het Tijdelijke Noodfonds Energie 2023 als effectief ervaren in het gericht helpen van de meest kwetsbare doelgroepen. Daarom heeft de Stichting in 2024 besloten grotendeels dezelfde werkwijze te hanteren, waarbij wel diverse verbeteringen in de toegankelijkheid zijn doorgevoerd in samenwerking met diverse partijen zoals de ANBO, de Oogvereniging, IederIn en Stichting Appt.
Kunt u verdere toelichting geven op kritiek vanuit de Nationale ombudsman op de huidige digitale aanvraagprocedure van het noodfonds?
Ik onderschrijf dat een aanvraagprocedure toegankelijk moet zijn, zeker voor mensen die digitaal minder vaardig zijn of in een financieel kwetsbare positie zitten. Het Noodfonds heeft de toegankelijkheid en dienstverlening van het Noodfonds flink verbeterd ten opzichte van 2023. De vorig jaar geuite kritiek hierover is begrijpelijk omdat juist de doelgroep van het Noodfonds belang heeft om op een simpele en toegankelijke manier steun te ontvangen. Om die reden is dit jaar bij het opzetten van de aanvraagprocedure door het Noodfonds samengewerkt met diverse partijen zoals de ANBO, de Oogvereniging, IederIn en Stichting Appt. Deze partijen hebben bijgedragen aan het zo toegankelijk mogelijk maken van de procedure. Ook zijn bijvoorbeeld de VNG, Divosa en de Nationale Schuldhulproute betrokken geweest. Voor deze organisaties is ook ondersteuningsmateriaal ontwikkeld, zodat zij eenduidige informatie hadden om te benutten bij het communiceren over het Noodfonds en het toeleiden naar het Noodfonds.
Mensen die er toch niet uitkwamen, konden bellen met de hulplijn van het Noodfonds. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft naast de subsidie aan het Noodfonds ook een subsidie verstrekt aan het landelijk netwerk van lokale initiatieven die vrijwillige hulp organiseren (LSTA) en de Nederlandse Schuldhulproute om mensen die niet digitaal vaardig zijn te kunnen helpen. Zo kon er vanuit verschillende vrijwilligersorganisaties aanvullende hulp beschikbaar worden gesteld bij het doen van een aanvraag. Mensen konden langs lopen bij hun lokale inlooppunt om samen met een vrijwilliger de aanvraag te doen of kunnen hulp krijgen aan de keukentafel. De inlooppunten zijn te vinden via https://sameneropvooruit.nl/inlooppunten/. Deze inlooppunten zijn nog altijd beschikbaar voor mensen met geldzorgen en andere zorgen. Er is samengewerkt met Schuldhulpmaatje, Humanitas, Leger des heils en andere vrijwilligersorganisaties. Tot slot is de klachtenprocedure van het Noodfonds na afstemming met de Ombudsman opgesteld.
Hoe beoordeelt u de gevolgen van de digitale aanvraagprocedure voor kwetsbare groepen die geen DigiD hebben, zoals de ombudsman aangeeft? Welke oplossingen ziet u hiervoor?
Er is vooraf nagedacht over hoe de minder digitaal vaardige huishoudens geholpen konden worden. In het antwoord op vraag 2 heb ik geschetst welke acties het Noodfonds en het Ministerie van SZW hiertoe hebben genomen.
Personen zonder DigiD werden in het stappenplan geadviseerd contact op te nemen met het Noodfonds, waarbij het streven gold dat de betreffende persoon alsnog een DigiD aanvroeg om daarna het reguliere proces te doorlopen. Ook stond er informatie over DigiD in de app van het Noodfonds en is er communicatie opgenomen onder de «veel gestelde vragen» op de website van het Noodfonds.
De gegevens over het inkomen ontving het Noodfonds via DigiD. Het Noodfonds ontving deze gegevens van het UWV en de Belastingdienst. Het huishouden voerde eerst zelf de inkomens- en energiegegevens in tijdens het indienen van de aanvraag. Het inkomen en de energiegegevens van het huishouden werden geverifieerd om vast te stellen of het huishouden binnen de doelgroep paste. Zodra was vastgesteld dat het huishouden inderdaad tot de doelgroep behoorde, werd de steun via de energieleverancier verrekend met de energierekening.
Deelt u de mening van de ombudsman dat de huidige aanvraagprocedure oneerlijk is?
Zoals beschreven bij vraag 2 is er veel hulp opgezet voor mensen die zelf, vanwege diverse redenen, geen aanvraag konden doen.
Daarnaast is het Noodfonds een privaat initiatief dat binnen de kaders van de uitvoeringsmogelijkheden en het uitvoeringsbudget een zo groot mogelijk aandeel van deze doelgroep heeft bereikt. Een handmatig proces zou tot veel hogere uitvoeringskosten hebben geleid, waardoor zij veel minder huishoudens zouden kunnen helpen. Daar is een afweging gemaakt bij de aanvraag van de subsidie.
Het Ministerie van SZW heeft er vervolgens voor gekozen om een subsidie te verstrekken aan de genoemde partijen zoals vermeld in het antwoord op vraag 2, zodat ook huishoudens die minder digitaal vaardig zijn toch met begeleiding een aanvraag bij het Noodfonds konden doen.
Kunt u toelichten waarom mensen geen aanvraag kunnen indienen bij wettelijke vertegenwoordigers omdat zij niet gemachtigd kunnen worden? Hoe bent u voornemens dit wel mogelijk te maken?
Inmiddels is het Noodfonds gesloten voor aanvragen. Voor handelingsbekwame mensen, iemand die zelfstandig rechtshandelingen mag verrichten en daarvoor ook verantwoordelijk is en dus bijvoorbeeld niet onder bewind staat, bestaat de mogelijkheid om iemand anders met DigiD Machtigen te machtigen voor de Belastingdienst Inkomstenbelasting, het UWV en Toeslagen. De gegevens die de gemachtigde hier ophaalde konden voor een aanvraag worden aangeleverd bij het Noodfonds. Dit gebeurde niet via een machtiging vanuit DigiD Machtigen. Ter verificatie of de persoon voor wie de aanvraag was gedaan dit ook daadwerkelijk wilde, heeft een Noodfonds een controle stap ingebouwd.
Voor handelingsonbekwame mensen die onder bewind of curatele staan en daarom een ander niet mogen machtigen was het niet mogelijk om hun bewindvoerder namens hen digitaal een aanvraag te laten doen. Hiervoor zijn de benodigde ICT-voorzieningen nog niet gereed en waren deze voorzieningen dus niet beschikbaar voor het Noodfonds. In de Verzamelbrief Digitalisering december 2023 van 22 december jl.2 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer hierover geïnformeerd.
Bewindvoerders zijn wettelijk vertegenwoordigers en wettelijk vertegenwoordigers konden op dat moment bij het Noodfonds nog niet namens hun klanten langs digitale weg diensten afnemen. De bewindvoerder kon echter wel samen met het huishouden de aanvraag bij het Noodfonds doen. Ook was het mogelijk om de aanvraag, mét toestemming van de bewindvoerder, zelf aan te vragen, al dan niet met hulp van familie, vrijwilligers of andere hulpverleners.
SZW heeft begin maart bewindvoerders opgeroepen om in het belang van hun cliënten mensen hierop te wijzen en daarbij te ondersteunen. Dat is ook onderdeel van hun taak.
Hoeveel mensen in Nederland zijn niet digitaal vaardig en vallen daardoor buiten de digitale aanvraagprocedure?
Ik kan de conclusie van de vraagsteller niet delen dat mensen die niet digitaal vaardig zijn buiten de digitale aanvraagprocedure vallen. Het Noodfonds had, na evaluatie van vorig jaar, sterker ingezet op hun klantenservice en de relatie met andere (hulp)instellingen bij het Tijdelijk Noodfonds Energie 2024. Om de toeleiding zo succesvol mogelijk in te richten werd de communicatie met doorverwijzers (gemeenten, schuldhulpverleners, bibliotheken en overige verwijzers zoals energieleveranciers) vroegtijdig opgestart.
Zo werden de mensen die niet zelfstandig het proces konden doorlopen (ook niet na contact met de hulptelefoonlijn of mailservice) direct en indirect ondersteund, en heeft het Noodfonds zich maximaal ingespannen om mensen te verwijzen naar bestaande hulpinfrastructuur. Daarbij ging het om het landelijk netwerk van lokale initiatieven die vrijwillige hulp organiseren (LSTA) (zie hiertoe ook het antwoord op vraag 2). Als mensen ook via de landelijke telefonische hulplijn niet geholpen konden worden en geen hulp in eigen omgeving konden vinden, zette het Noodfonds zich in om via deze samenwerking huishoudens te matchen aan hulpverlening per gemeente. Het Noodfonds heeft op deze wijze meer dan 800 mensen geholpen met de aanvraag in 297 gemeentes.
Mensen konden bij het lokale inlooppunt samen met een vrijwilliger de aanvraag doen of konden hulp krijgen aan de keukentafel. Er is onder meer samengewerkt met Schuldhulpmaatje, Humanitas en Leger des heils. Mensen die niet digitaal vaardig bleken, zijn op die manier in gezamenlijkheid zo veel als mogelijk alsnog ondersteund.
Er zijn door de overheid ook diverse voorzieningen ingericht voor minder digitaal vaardigen. Voor hulp bij de activatie of gebruik van een DigiD kan de burger terecht bij de DigiD helpdesk of de Informatiepunten Digitale Overheid (IDO’s) in de bibliotheken. Daarnaast wordt gewerkt aan de brede beschikbaarheid van voorzieningen om een ander langs de digitale weg te kunnen vertegenwoordigen (zowel voor gemachtigden als voor wettelijk vertegenwoordigers).
Welke maatregelen neemt u om de door de ombudsman aanbevolen keuze tussen digitale en niet-digitale aanvraag mogelijk te maken?
Inmiddels is het Noodfonds gesloten voor aanvragen en kan dit private initiatief hier niet meer in voorzien.
Deelt u de mening dat de overheid meer regie moet nemen over het Tijdelijke Noodfonds Energie en zelf met een dergelijk voorstel moet komen?
Het Rijk en de energieleveranciers hebben de afgelopen twee jaar samen financieel bijgedragen aan het Noodfonds. Ik ben de energieleveranciers, het bestuur van het Tijdelijk Noodfonds Energie, gemeenten, vele maatschappelijke organisaties, het landelijk netwerk van lokale initiatieven die vrijwillige hulp organiseren (LSTA) en de Nederlandse Schuldhulproute zeer erkentelijk voor de inzet waardoor zoveel mensen geholpen zijn met het betalen van de energierekening. Het grote aantal toegekende aanvragen laat zien dat voor veel huishoudens de energierekening nog steeds zwaar drukt op hun uitgaven. Ook in het licht van de energietransitie is het belangrijk om mede als overheid aandacht te blijven houden voor de kosten die de structureel hogere energierekening en het kunnen meekomen in een nieuw energiesysteem voor kwetsbare huishoudens met zich meebrengen. Daarom wil het kabinet sturen op een energietransitie en een energiesysteem dat rechtvaardig, participatief en betaalbaar is.
In de brief aan de Tweede Kamer op 15 februari jongstleden heb ik gemeld dat de betrokken energieleveranciers in de gesprekken over hun aanvullende financiële bijdrage van 8 miljoen euro hebben aangegeven dat zij graag inhoudelijk willen meedenken bij deze opgave. Het aanbod van de energieleveranciers om mee te denken heb ik aangenomen. Graag wil ik de kracht van publiek-private samenwerkingen zo veel mogelijk benutten. Samen met de energieleveranciers, het Noodfonds en andere direct betrokkenen bezie ik op welke wijze hoe hier invulling aan kan worden gegeven. Daar waar maatregelen om wijzigingen in wetgeving of nieuwe begrotingsmaatregelen vragen, zijn deze in principe aan een nieuw kabinet.
Deelt u de mening dat dit fonds onder zeggenschap van volksvertegenwoordigers moet komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat er momenteel te veel gaten in het Tijdelijk Noodfonds Energie zijn?
Het Noodfonds is een privaat initiatief dat met beperkte uitvoeringsmogelijkheden en een beperkt uitvoeringsbudget, een zo groot mogelijk aandeel van deze doelgroep heeft bereikt. Doordat het Noodfonds specifiek ingericht is voor huishoudens met een laag (midden)inkomen en een hoge energiequote én het werd verrekend met de energierekening, was er sprake van een zeer gerichte regeling. Voor wat betreft de toegankelijkheid heeft het Noodfonds het maximale gedaan wat binnen de financiële en juridische kaders mogelijk was. Daarbij wil ik benadrukken dat alle huishoudens die een bijdrage uit het Noodfonds hebben gekregen, financieel kwetsbaar zijn. Met dit Noodfonds zijn daarmee heel veel huishoudens de afgelopen periode ontzorgd.
Hoe kijkt u naar het gebrek aan tegemoetkoming voor mensen met een blokaansluiting?
Mensen met een blokaansluiting konden geen aanvraag doen voor het Noodfonds, omdat voor een aanvraag een eigen energiecontract nodig is. Het uitbreiden van het Noodfonds om dergelijke aanvragen in behandeling te nemen zou dus niet uitvoerbaar zijn. Een generieke compensatie is net als voor andere huishoudens na 2023 ook voor deze groep niet voorzien. Kwetsbare huishoudens met een blokaansluiting kunnen in 2024 mogelijk wel een beroep doen op de bijzondere bijstand. Vanuit de bijzondere bijstand kan immers op individuele basis door de gemeente beoordeeld worden of er bijzondere omstandigheden optreden die een tegemoetkoming in de noodzakelijke kosten van bestaan rechtvaardigt. Voor 2024 ontvangen gemeenten aanvullend € 50 miljoen voor vroegsignalering en bijzondere bijstand om in bijzondere situaties tegemoet te komen.
De SP-fractie ontvangt berichten dat mensen die energiegebruik mijden door vrees voor hoge prijzen nu niet in aanmerking komen voor het Tijdelijke Noodfonds Energie omdat ze niet voldoen aan de eis dat ze minstens acht tot tien procent van hun inkomen kwijt zijn aan energiekosten. Erkent u deze signalen? Wat doet u om deze mensen alsnog te helpen?
Deze signalen zijn mij bekend. Indien hier in individuele situaties sprake van is geweest, is dat natuurlijk schrijnend. In de eerstvolgende CBS/TNO-energiearmoedemonitor wordt ook aandacht besteed aan deze zogenoemde «verborgen energiearmoede»; er is nu nog onvoldoende zicht op en het is uiteraard wel belangrijk om hier een beter beeld van te vormen. In de monitor van CBS/TNO zal dit onderconsumptie worden genoemd. Het verschil met het vorige Noodfonds Energie 2023 is wel dat dit jaar de aanvraag gedaan kon worden voor de daaropvolgende periode. Huishoudens wisten daardoor dat er hulp zou komen voor de energierekening en hopelijk is daarmee toekomstige onderconsumptie, als gevolg van financiële zorgen, zoveel mogelijk voorkomen.
Het opschalen en toepassen van waterstof in de industrie |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u een stand van zaken en verwacht tijdspad geven van de maatwerkafspraken met Tata Steel Nederland (TSN)? Wanneer verwacht u meer bekend te kunnen maken?1 2
Op 26 april jongstleden heb ik uw Kamer geïnformeerd dat het kabinet het onderhandelingsmandaat heeft vastgesteld, op basis waarvan onderhandelingen met TSN voor het maken van een maatwerkafspraak, op korte termijn zullen starten. Met TSN wordt onderzocht of de route op basis van het voorstel van TSN met versnelde overlastreductie haalbaar is.
Wat is uw appreciatie van het voornemen van Thyssenkrupp om de fabriek in Duisburg in 2029 volledig op (blauwe en groene) waterstof te kunnen laten draaien? Acht u dat haalbaar?
U vraagt mij om een appreciatie van het plan van Thyssenkrupp. Net als Nederland is Duitsland bezig met vergroenen van de industrie. Het voornemen van Thyssenkrupp om waterstof in te zetten voor de staalproductie past hier in. Volgens Thyssenkrupp is de uiteindelijke CO2-reductie 3,5 Mton per jaar. Dit is een aanzienlijke hoeveelheid en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de Europese klimaatdoelstelling.
Voorts vraagt u mij een inschatting te maken van de haalbaarheid van het voornemen van Thyssenkrupp. Ik wil vooropstellen dat het niet aan mij is om de haalbaarheid te beoordelen van een project in Duitsland. Dat neemt niet weg dat ik wel kan ingaan op de haalbaarheid van het inzetten van grote hoeveelheden waterstof voor het maken van staal. Allereerst zal ik ingaan op de technische haalbaarheid. Veel staalbedrijven in Europa zijn bezig met de toepassingsmogelijkheden van «direct reduced iron» (DRI) techniek. Waar DRI bewezen techniek is bij gebruik van aardgas, is dit nog niet het geval bij gebruik van waterstof. Het volledig op waterstof laten draaien is nu technisch nog niet bewezen op commerciële schaal.
De haalbaarheid wordt ook bepaald door de volgende factoren:
Kunt u ingaan op de verschillen en overeenkomsten tussen de Thyssenkrupp staalfabriek in Duisburg en de TSN fabriek in IJmuiden voor wat betreft factoren als energievraag en productiecapaciteit?
De installaties bij beide fabrieken lijken sterk op elkaar, met een «direct reduced iron plant» (DRP) gevolgd door een of meer «electric furnaces» (EFs). De productiecapaciteit van de Thyssenkrupp installatie is 2,5 ton DRI per jaar. Ook TSN is voornemens om 2,5 miljoen ton DRI per jaar te produceren. Er zijn ook verschillen. Zo heeft TSN een eigen pelletfabriek en Thyssenkrupp niet. Daarnaast ligt Thyssenkrupp in het binnenland, terwijl TSN aan zee ligt. Het type elektrische oven is anders, maar voor beide fabrieken geldt dat bij de overgang van het hoogovenproces naar DRP/EF het grootste deel van de oorspronkelijke CO2-emissies van het hoogovenproces wordt gereduceerd wanneer aardgas wordt ingezet. Het overige deel kan vervolgens worden gereduceerd door gebruik te maken van hernieuwbare of koolstofarme waterstof of de inzet van het afvangen en opslaan van CO2 (CCS). De inzet van aardgas plus CCS is niet alleen goedkoper dan het gebruik van koolstofarme waterstof, maar is ook energiezuiniger omdat niet eerst waterstof hoeft te worden geproduceerd. Omdat Thyssenkrupp geen mogelijkheid heeft CCS in te zetten, rest hen niets anders dan het gebruik van hernieuwbare of koolstofarme waterstof om de laatste 20% van de CO2-emissies te reduceren. Thyssenkrupp is van plan samen met Uhde (joint venture van Thyssenkrupp en Industrie de Nora) een elektrolyser van 500 MW te ontwikkelen bij het energiebedrijf STEAG. De geproduceerde waterstof (75 kton per jaar) en zuurstof worden geleverd aan Thyssenkrupp in Duisburg.
Verwacht u dat er voldoende waterstof beschikbaar is in 2028 en 2029 om te voorzien in de plannen van Thysssenkrup?
Naar verwachting zal er in 2028 en 2029 voldoende waterstof beschikbaar zijn voor de plannen van Thyssenkrupp, aangezien hun plannen uitgaan van zowel koolstofarme als hernieuwbare waterstof. Zoals aangegeven onder vraag 2 heeft Thyssenkrupp een tender uitgezet die beoogt om aan voldoende waterstof te komen om in hun vraag te voorzien.
Verwacht u dat er in Nederland geproduceerde waterstof gebruikt zal worden?
Het is te verwachten dat zodra interconnecties tussen het waterstofnetwerk van HNS en dat van Duitse netwerkbeheerders zijn gerealiseerd er waterstof wordt getransporteerd van Nederland (via binnenlandse productie of import) naar Duitse afnemers waaronder mogelijk Thyssenkrupp. De interconnecties zijn ook bedoeld om grensoverschrijdend transport van waterstof mogelijk te maken om (uiteindelijk) tot een Europese waterstofmarkt te komen. Indien met de vraag specifiek waterstofproductie via elektrolysers in Nederland wordt bedoeld, dan zal gebruik van deze waterstof in Duitsland onder meer afhankelijk zijn van de vormgeving van vraagstimulering voor hernieuwbare waterstof in beide landen.
Wat vindt u van de – in samenwerking met de Duitse overheid tot stand gebrachte – aanbesteding voor waterstof? Verwacht u dat een vergelijkbaar instrument in te zetten voor de waterstofbehoefte van de TSN fabriek in IJmuiden?
Evenals Nederland, staat de Duitse overheid ook voor de opgave de industrie te verduurzamen en de inzet van hernieuwbare en koolstofarme waterstof te stimuleren. Mijn ministerie onderhoudt ook contacten met de Bundesministerium für Wirtschaft und Klimaschutz als ook met het Ministerium für Wirtschaft, Industrie, Klimaschutz und Energie van Noordrijn-Westfalen over onder meer het waterstofbeleid in beide landen. In het algemeen wordt gewerkt aan generieke instrumenten voor hernieuwbare waterstof bestaande uit een mix van productie- en vraagsubsidies en normering (zie Kamerstuk 32 813, nr. 1314). We zijn onder meer voornemens om gezamenlijk met Duitsland een veiling voor de import van waterstof(dragers) te lanceren onder het H2Global-mechanisme. Voor deze veiling is € 300 miljoen gereserveerd onder het Klimaatfonds. Duitsland zal voor deze veiling ook € 300 miljoen beschikbaar stellen. Momenteel wordt de voorgenomen opzet van deze veiling getoetst aan het Europese staatssteunkader. De Nederlandse deelname aan H2Global heeft als overkoepelend doel het aanbod van hernieuwbare waterstof te verbreden naast nationaal geproduceerde hernieuwbare waterstof. De ingekochte hernieuwbare waterstof kan onder meer aan Nederlandse staalbedrijven worden doorverkocht. Ter voorbereiding op deze veiling heeft mijn ministerie onlangs een openbare consultatie gehouden om inzichten op te halen bij marktpartijen die actief zijn in de waterstofketen. Deze resultaten worden momenteel geëvalueerd, waarna een samenvatting zal worden gepubliceerd op www.internetconsultatie.nl. TSN kan wanneer het haar verduurzamingsplannen heeft voltooid deelnemen aan dit generieke instrument.
Bent u van mening dat als de staalfabriek van Thyssenkrup in Duisburg in 2029 volledig op waterstof kan draaien, dit ook het geval moet zijn voor de TSN fabriek in IJmuiden? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven onder vraag 2 ben ik niet in de positie om te beoordelen of de plannen van Thyssenkrupp haalbaar zijn. Ik ben daarom ook niet in staat een vergelijking te maken met TSN. Voor TSN maakt mijn ministerie een diepgaande analyse van de kosten en beschikbaarheid van waterstof. Hernieuwbare waterstof is nog relatief duur en de beschikbaarheid is beperkt. Dit blijft voorlopig zo ook na 2030. De prijsontwikkeling van hernieuwbare waterstof is daarnaast nog erg onzeker. Pas wanneer hernieuwbare waterstof in kostenpariteit komt met aardgas wordt de inzet ervan economisch haalbaar. Tot die tijd zou de inzet van hernieuwbare waterstof tot dermate hoge kosten leiden dat het bedrijf verlies zou gaan maken.
Koolstofarme waterstof kan al tegen lagere kosten en in grote volumes beschikbaar komen. Zoals aangegeven onder vraag 3 is in deze situatie het energiezuiniger om aardgas plus CCS op de locatie toe te passen. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Wat is uw appreciatie van het bericht «Waterstof Chemelot: best nog veel beren op de weg»?3
Het artikel geeft aan dat het FUREC-project van RWE een belangrijk project kan zijn in de verduurzamingsambities van het cluster Chemelot, waarbij met name OCI als een belangrijke afnemer wordt genoemd. Ook geeft het artikel aan dat RWE nog verschillende uitzoekpunten heeft waardoor het bedrijf op dit moment nog geen definitief investeringsbesluit heeft genomen. In het artikel worden het verkrijgen van de vergunningen, het verkrijgen van afval, beschikbaarheid van stroom en afspraken met afnemers als uitzoekpunten genoemd.
Het beeld zoals geschetst in dit artikel herken ik. Door verschillende partijen van het Chemelot-cluster is het belang van dit project bij mij benadrukt. Tegelijkertijd herken ik dat er nog verschillende uitzoekpunten zijn voordat RWE tot een definitief investeringsbesluit wil overgaan. Dit gaat dan onder meer over de uitzoekpunten zoals in het artikel beschreven.
Op welke manier is uw ministerie betrokken bij de realisatie van het verduurzamingsproject FUREC?
Mijn ministerie is met RWE in gesprek over het FUREC-project en een aantal van de eerder genoemde uitzoekpunten. Het gaat dan bijvoorbeeld om duidelijkheid over hoe de waterstof van FUREC meetelt bij de implementatie van de Europese richtlijn hernieuwbare energie (REDIII) en de mogelijkheid van financiële overheidssteun voor het project. Op andere punten, zoals de onderhandelingen van RWE met leveranciers en afnemers, heeft de overheid overduidelijk geen rol.
Ook spreek ik als onderdeel van de maatwerkaanpak met het bedrijf OCI op Chemelot over hun mogelijke verduurzamingsplannen. Mogelijk onderdeel van deze plannen is dat OCI waterstof afneemt van het FUREC-project. Een maatwerkafspraak met OCI kan dus indirect bijdragen aan een positief investeringsbesluit van RWE.
Welke mogelijkheden hebben TenneT, Enexis en uw ministerie om de netcongestieproblematiek bij Zevenellen (noodzakelijk voor FUREC) versneld aan te pakken?
De prioritering van klantaanvragen wordt gedaan door netbeheerders. Bij deze prioritering heb ik geen rol. Vanuit mijn ministerie is er sprake van een integrale aanpak, waarbij versnellingsopties clusterbreed worden ontwikkeld. Voor Chemelot is Mark Verheijen aangesteld als clusterregisseur. Vanuit zijn rol onderzoekt hij knelpunten en versnellingsopties voor de verduurzaming van Chemelot, waar ook het FUREC-project toe behoort. De prioritering verloopt vooralsnog via het «first come, first served» principe, dit is leidend in lopende transportverzoeken. De ACM is momenteel bezig met het ontwikkelen van een prioriteringskader waarmee aanvragen van klanten met een belangrijke maatschappelijke functie voorrang kunnen krijgen. Dit kader maakt het mogelijk de huidige, beperkte netcapaciteit, alsook capaciteit die beschikbaar komt door congestiemanagement of netuitbreidingen, op een andere wijze te verdelen dan het huidige «wie het eerst komt, het eerst maalt» principe. In juli 2023 publiceerde de ACM een conceptversie van dit prioriteringskader. De verwachting is dat het definitieve kader in april 2024 wordt gepubliceerd.
Is het denkbaar dat het FUREC haar de Europese subsidie van 108 miljoen euro verliest als gevolg van eventuele vertragingen?
Bij de toekenning van subsidies vanuit het Europese Innovation Fund (de zogenaamd «Grant Agreement») worden specifieke afspraken gemaakt tussen de Europese Commissie en de ontvanger, in dit geval RWE. Mijn ministerie is niet op de hoogte van deze specifieke afspraken. In de gesprekken met RWE heeft het bedrijf haar zorgen uitgesproken over de mogelijke vertraging en het effect dat dit op de businesscase van het FUREC-project heeft. Mij zijn geen signalen bekend dat daarbij ook speelt dat de mogelijke subsidie vanuit het Europese Innovation Fund daarbij zou wegvallen.
Verwacht u dat er voldoende afnemers zullen zijn voor de waterstof die beschikbaar komt via het FUREC project? Welke partijen zijn hiervoor op het oog?
Afspraken met potentiële afnemers zijn primair aan RWE zelf. Mijn ministerie speelt daar geen rol in. Wel herken ik het geschetste beeld dat er meerdere partijen op het cluster Chemelot geïnteresseerd zijn in het afnemen van de waterstof van FUREC. OCI lijkt daarbij in potentie de grootste afnemer. Dit herken ik ook uit de gesprekken die ik in het kader van de maatwerkaanpak met OCI voer.
Hoe weegt u de berichten dat OCI voornemens is een fabriek bij Chemelot af te stoten in dat licht?
De recente berichten in de media die speculeren over een verkoop van OCI’s activiteiten op Chemelot zijn mij bekend. Tegelijkertijd lees ik in de media ook berichten waarin wordt gesteld dat een eventuele koper deze fabrieken dan zal kopen om voort te zetten en niet om op te doeken, waardoor de impact op Chemelot beperkt zal zijn. Het is niet aan mij om daarover te speculeren.
Uiteraard is dit wel een punt dat ik bespreek in de gesprekken met OCI over een mogelijke maatwerkafspraak, omdat voor het maken van een dergelijke afspraak lange termijn commitment voor de activiteiten in Nederland van belang is.
Acht u de realisatie van de Delta Rhine Corridor (DRC) noodzakelijk voor het welslagen van FUREC?
In het artikel geeft RWE aan dat het FUREC-besluit niet afhankelijk is van het doorgaan van de DRC, maar dat het de haalbaarheid van de plannen wel zou vergroten. Ik kan me deze reactie van RWE goed voorstellen. Op basis van de gesprekken begrijp ik dat RWE primair zoekt naar afnemers van hun waterstof en CO2 op het cluster Chemelot; in het geval van de realisatie van de DRC wordt ook de mogelijkheid geboden om (deels) waterstof en CO2 te leveren aan partijen buiten Chemelot.