Het bericht 'Rechter gefrustreerd: klinieken willen verward persoon niet opnemen' |
|
Michiel van Nispen , Sarah Dobbe |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Rechter gefrustreerd: klinieken willen verward persoon niet opnemen»?1
Het is in het belang van meneer zelf dat hij goede zorg krijgt die bij zijn complexe zorgbehoefte aansluit. Daarnaast is het in het algemeen belang dat meneer op de juiste, veilige plek wordt opgenomen. Inmiddels is een plek gevonden voor meneer en is hij met ingang van 29 maart 2024 opgenomen. Het is niet wenselijk dat dit niet tijdig gebeurt en dat het veel tijd kost een passende plek te vinden.
In mijn brief over Langdurig klinisch verblijf (28 maart 2024) licht ik toe hoe het Ministerie van VWS omgaat met deze casuïstiek.2 Het betreft jaarlijks honderden individuele gevallen in de langdurige zorg. Het Ministerie van VWS en in sommige gevallen het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV), denkt en werkt in dit soort casuïstiek op verzoek mee met zorgaanbieders, zorgfinanciers en cliëntvertegenwoordigers bij het zoeken naar een passende plek in de reguliere zorg. Vanuit die casuïstiek ken ik ook de uitdagingen voor zorgaanbieders, hulpverleners en zorginkopers rondom zorgplekken met (een zekere mate van) beveiliging. Het (tijdig) vinden van een passend (langdurige) zorgplek voor mensen die soms extra beveiliging nodig hebben is veelal niet eenvoudig. Het gaat om een doelgroep met een complexe zorg en beveiligingsvraag. Er is vaak sprake van gedragsproblematiek, een verstandelijke beperking, problemen op het terrein van psychiatrie, verslavingsproblematiek en vaak een combinatie daarvan. Bijna altijd is het nodig om voor deze mensen een plek op maat te creëren, gegeven de veelal unieke combinaties van problematiek. Dat maakt het ook vrijwel onmogelijk om passende zorgplekken voor deze doelgroep «op voorraad» beschikbaar te hebben.
Als we naar deze specifieke cliënt kijken dan blijkt uit de gepubliceerde rechterlijke uitspraak van 23 februari 2024 dat de meneer waar het hier over gaat, een verstandelijke beperking heeft, een verleden van geweldsfeiten heeft en agressie naar anderen toe vertoont.3 Hij heeft daarom voor langere tijd beveiligde zorg nodig op de grens van de gehandicaptenzorg, de geestelijke gezondheidszorg en de forensische zorg. Dat beeld past naadloos bij de doelgroep die ik hierboven benoem, waarbij dus ook voor deze meneer geldt dat we een plek op maat moeten creëren. Dat vergt helaas tijd, aangezien het vaak gaat om een nieuwe combinatie van specifieke kenmerken.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk en zelfs gevaarlijk zou zijn als de persoon in kwestie op straat zou komen te staan omdat er geen behandelplek voor hem kan worden gevonden?
Ja, deze meneer heeft een passende zorgplek nodig met een bepaalde mate van beveiliging. Ik vind het onwenselijk dat voor een groep mensen die zeer complexe zorg nodig heeft, met een bepaalde mate van beveiliging, op dit moment onvoldoende passend aanbod is. In mijn antwoord op vraag 8 ga ik in op welke actie er is ingezet om een plek voor meneer te vinden.
Hoeveel vaker komt het voor dat mensen bij wie de rechtbank een zorgmachtiging heeft opgelegd op straat komen te staan, omdat er geen behandelplek voor hen beschikbaar is?
Aan de meneer waar het in deze casus om gaat is een rechterlijke machtiging onder de Wet zorg en dwang (Wzd) verleend. Uit de cijfers die ik van het OM heb ontvangen blijkt dat in het jaar 2023 er 14 keer een rechterlijke machtiging voor opname en verblijf onder de Wet zorg en dwang is afgegeven door de strafrechter. Uit de beschikbare gegevens is verder niet op te maken of voor deze personen steeds tijdig een behandelplek gevonden kon worden. Voor zover ons bekend wordt die informatie ook niet geregistreerd. Uit de ons bekende casuïstiek weten we dat er van begin af aan intensief gezocht moet worden naar een passende plek, met grote inzet van alle betrokken partijen (zoals zorgaanbieders, justitiële keten, zorg- en veiligheidshuizen, zorgkantoren, gemeenten en zorgverzekeraars en de Ministeries van J&V en VWS). Veelal lukt het dan om toch nog die plek te vinden of te creëren.
Hoe reageert u op de uitspraken van de Rechtbank in Zutphen dat de Wet zorg en dwang op dit punt niet werkt?2 In hoeverre is een wijziging van deze wet volgens u noodzakelijk om deze problematiek op te lossen?
De Rechtbank Zutphen stelt dat de Wet zorg en dwang deels niet werkt omdat instellingen niet gedwongen kunnen worden om iemand op te nemen en omdat er regie door een (overheids)instantie ontbreekt. De rechtbank acht dit zorgelijk, vanwege het individuele belang van meneer en ook vanwege het algemene belang van beveiliging van de samenleving.
Het klopt dat (private) zorginstellingen in de reguliere zorg niet gedwongen kunnen worden om iemand op te nemen.
In gevallen als het onderhavige, speelt dat het lastig is om cliënten met een complexe zorgvraag die een bepaalde mate van beveiliging nodig hebben te plaatsen. Ik zie dat ook. Dat dit lastig is, blijkt eveneens uit de wetsevaluaties van art. 2.3 Wet forensische zorg en de Wet verplichte ggz en de Wzd.5 Daarin wordt onder andere geadviseerd om de afstemming en de coördinatie rondom de plaatsing van cliënten met een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van de strafrechter te verbeteren.
Voor het verbeteren van het opnameproces voor deze complexe doelgroep moet echter niet alleen worden gekeken naar de wet. Het is vooral van belang dat er voldoende passend (beveiligd) zorgaanbod wordt gecreëerd voor cliënten met complexe problematiek en voor wie de Wzd passend is. In mijn eerdergenoemde brief over langdurig klinisch verblijf heb ik aangekondigd welke stappen ik zet om meer zorgaanbod te creëren. Daarnaast is het belangrijk dat de reguliere zorg beter wordt toegerust op de complexe doelgroep, voor zover die daar op haar plaats is, en dat de aansluiting tussen de forensische zorg en de reguliere zorg wordt verbeterd. Om dat te realiseren, ontwikkel ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming een breed pakket aan maatregelen, dat ik neer zal leggen in een werkagenda. Voor de zomer stuur ik uw Kamer een brief met daarin de uitwerking van de werkagenda. De beleidsreactie op de evaluatie van artikel 2.3 Wfz is hier onderdeel van. Deze brief is toegezegd tijdens het commissiedebat gevangeniswezen en tbs van 15 februari jongstleden.
Hoe reageert u op de uitspraken van de Rechtbank in Zutphen dat de verblijfsstatus en de daaraan gerelateerde financieringsproblemen als oorzaak worden genoemd voor de niet-plaatsing van de persoon in kwestie? Welke maatregelen zijn volgens u nodig om dit probleem op te lossen?
Uit de rechterlijke uitspraak van 23 februari 2024 blijkt dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de verblijfsvergunning van meneer heeft ingetrokken en dat het hoger beroep hiertegen nog loopt. Dit betekent dat meneer op dit moment niet rechtmatig in Nederland verblijft.
De regelgeving voorziet overigens in de financiering van zorg voor onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. Financiering van medisch noodzakelijke zorg kan door een instelling bij het CAK worden gedeclareerd op grond van art. 122a van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Vergoed worden zorg of overige diensten als bedoeld in artikel 11 van de Zvw of artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.
Wat zegt dit nu over het zorgstelsel dat een gevaarlijk persoon moeilijk te plaatsen is omdat een zorgaanbieder daar alleen maar last van heeft en dit financieel niet interessant is? Wat zegt dit over de gebrekkige aansluiting tussen onze stelsels van straf en zorg? Welke fundamentele veranderingen zijn daarin volgens u nodig?
Er is een groep mensen die zeer complexe zorg nodig heeft met een passende mate van beveiliging. Dat er voor deze groep mensen op dit moment onvoldoende passend aanbod is, vind ik onwenselijk. Daarom werk ik aan een breed pakket van maatregelen.
Ik heb uw Kamer reeds een brief over langdurig klinisch verblijf toegestuurd6. Voor de zomer zal ik uw Kamer informeren over de werkagenda, die de aansluiting tussen de reguliere zorg en forensische zorg moet verbeteren (zie ook mijn antwoord op vraag 4).
In hoeverre heeft het feit dat het niet lukt een passende plek te vinden voor een persoon bij wie de rechtbank een zorgmachtiging heeft opgelegd te maken met tekortschietende budgetten en/of tarieven en doorgevoerde bezuinigingen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Uit de informatie die ik tot mijn beschikking heb over deze casus blijkt dat het vinden van een geschikte plek voor meneer moeilijk is omdat hij een zeer complexe zorgvraag heeft en dat de plekken waar hij passende (beveiligde) zorg kan ontvangen schaars zijn en op maat moeten worden gemaakt voor de veelal unieke zorgbehoeften van deze cliënten. Financiële overwegingen speelden, voor zover mij bekend, geen rol.
Welke stappen worden er gezet om ervoor te zorgen dat de persoon in kwestie niet op straat komt te staan, maar alsnog een passende behandelplek krijgt?
Om voor de meneer in deze kwestie een passende plek te vinden, was en is maatwerk nodig en daarvoor vindt formeel overleg plaats tussen vertegenwoordigers van het Ministerie van JenV en VWS, de IND, DJI, het COA het CIZ en zorgaanbieders. Over deze casus is in 2023 en 2024 een aantal keren overleg gevoerd. Alle zorginhoudelijke, juridische en overige knelpunten worden bij dit soort overleggen in kaart gebracht en per knelpunt wordt naar oplossingen gezocht totdat uiteindelijk de best passende plek is gevonden. Zo ook in deze casus. Alle betrokken organisaties spannen zich tot het uiterste in om plaatsing op de best passende plek te realiseren. Inmiddels is het gelukt om voor de meneer in kwestie een plek te realiseren.
Met alle betrokken organisaties zetten we ons er met veel inzet gezamenlijk voor in zulke oplossingen zo tijdig mogelijk te realiseren. De realiteit is echter wel dat maatwerk tijd kost en dit soort specifieke (beveiligde) maatwerkplekken niet voorhanden is.
Welke stappen worden er gezet om het bredere probleem van mensen die ondanks een zorgmachtiging niet kunnen worden geplaatst in een zorginstelling op te lossen?
Zie het antwoord op vraag 4 en vraag 6.
Bent u bereid om deze vragen nog deze maand te beantwoorden, aangezien de persoon in kwestie begin april op straat dreigt te komen te staan?
Het is mij niet gelukt om deze vragen nog voor 1 april te beantwoorden.
Het bericht 'Coffeeshops Tilburg en Breda mogen meer legale cannabisvoorraad in huis hebben: ‘genoeg voor een week’' |
|
Harmen Krul (CDA), Diederik van Dijk (SGP), Daniëlle Jansen (NSC), Mirjam Bikker (CU) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Coffeeshops Tilburg en Breda mogen meer legale cannabisvoorraad in huis hebben: «genoeg voor een week»»?1
Ja.
Was dit een kabinetsbesluit?
Nee. In het Besluit Experiment gesloten coffeeshopketen, dat op 1 juli 2020 in werking is getreden, is vastgelegd dat de voorraad hennep of hasjiesj die door een coffeeshophouder wordt aangehouden niet meer bedraagt dan de hoeveelheid die hij op weekbasis nodig heeft voor de verkoop aan klanten. De burgemeester is bevoegd om nadere eisen te stellen aan deze maximaal toegestane handelsvoorraad. Bij de start van de aanloopfase hebben de burgemeesters van Breda en Tilburg in overleg met de Ministers van Justitie en Veiligheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport de wettelijke norm voor de maximale handelsvoorraad voor de periode van de aanloopfase naar beneden bijgesteld tot 500 gram. Na een paar maanden hebben de burgemeesters in overleg met de Ministers de lokale nadere eis laten vervallen, vanwege de te grote belemmeringen voor de uitvoering door deze beperking. Zo vonden de burgemeesters het onwenselijk dat als gevolg van de 500-gram maatregel coffeeshops meermaals per dag bevoorraad moesten worden. De beveiligd-vervoerders bewaarden de producten in hun voertuig om later op de dag de voorraden van de coffeeshops opnieuw aan te vullen. Het is veiliger en beter beheersbaar wanneer de gereguleerde producten in de coffeeshop worden bewaard in plaats van in rondrijdende voertuigen. Daarnaast was de registratie in het track & trace-systeem door de vele extra handelingen die uitgevoerd moesten worden foutgevoeliger dan wanneer er grotere leveringen kunnen plaatsvinden. Tot slot maakte de 500 gram-beperking het moeilijk om vraag en aanbod van gereguleerde cannabis tijdens de aanloopfase op elkaar af te stemmen.
Waarom moet de Kamer in de media vernemen dat de regering een uniforme norm in het geheel loslaat, coffeeshophouders aanvankelijk zelf laat bepalen hoeveel voorraad zij aanwezig hebben en in strijd met het besluit experiment gesloten coffeeshopketen zelfs gaat toestaan méér dan de handelsvoorraad die nodig is voor één week aanwezig te hebben?
Op 28 februari jl. is uw Kamer tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet experiment gesloten coffeeshopketen in verband met de toevoeging van een elfde gemeente aan het experiment geïnformeerd hierover. Ik, de Minister van Medische zorg, heb het volgende medegedeeld tijdens dit debat naar aanleiding van een vraag van het lid Sneller: «Het doel van de aanloopfase die nu in Breda en Tilburg is begonnen, is het verbeteren van de systemen en processen. Er waren bijvoorbeeld problemen met het track-and-tracesysteem die naar boven zijn gekomen. Die zijn inmiddels verholpen. Er waren ook problemen met de maximaal toegestane handelsvoorraad. Daarover zijn we in gesprek gegaan met de burgemeesters en andere betrokken partijen. We hebben besloten om de handelsvoorraad op te hogen.»
Volledigheidshalve hebben wij uw Kamer nogmaals per brief op 15 maart jl. geïnformeerd over de ophoging van de handelsvoorraad.
Het is daarbij onjuist dat de regering de uniforme norm in het geheel zou hebben losgelaten, noch is er sprake van geweest dat coffeeshophouders aanvankelijk de voorraad zelf mochten bepalen of dat in strijd met het Besluit Experiment gesloten coffeeshopketen er meer dan een weekvoorraad zou zijn toegestaan. In overleg met de burgemeesters is juist geconstateerd dat de uitzondering die we hadden afgesproken voor de aanloopfase (tot 500 gram) op de wettelijk vastgelegde norm in het Besluit (weekvoorraad) te belemmerend bleek.
Bent u met de stelling eens dat dit veel verstrekkender is dan de in het debat van 28 februari genoemde «voorgenomen verhoging» van de handelsvoorraad?
Nee.
Vindt u dit getuigen van goede en volledige informatievoorziening naar de Kamer?
Ja. De Kamer is op 28 februari jl. geïnformeerd tijdens het plenaire debat en op 15 maart jl. heeft de Kamer een brief ontvangen waarin dit nogmaals wordt toegelicht.
Waarom is aanvankelijk gekozen voor een maximaal aanwezige handelshoeveelheid van 500 gram? Kunt u de onderliggende adviezen delen van politie en Openbaar Ministerie die bij de totstandkoming van die handelshoeveelheid destijds zijn betrokken?
Aanvankelijk is gekozen voor een maximum van 500 gram, zodat op kleine schaal getest kon worden met het track & trace-systeem en het toezicht op de gereguleerde voorraad in de coffeeshop. Per Kamerbrief d.d. 30 maart 20232 is de Kamer toentertijd geïnformeerd over de gemaakte afwegingen bij het besluit over de aanloopfase en over de ontvangen input van alle stakeholders, zo ook de input ontvangen van politie en het Openbaar Ministerie. In deze brief is gemeld dat de politie en het Openbaar Ministerie een aantal overdenkingen en vragen aan de Ministers hebben meegegeven, wijzende op de risico’s van twee handhavingsregimes. Deze overdenkingen zien op hoe handhaafbaar twee handhavingsregimes zijn, hoe daar effectief toezicht op wordt gehouden, of de rechtszekerheid niet in gevaar komt en of een dergelijk regime geen misbruik in de hand werkt. De politie en het Openbaar Ministerie stelden daarnaast dat de tijdelijke aanwezigheid van twee stromen in de coffeeshop niet aansluit bij de kern van het experiment, te weten een gesloten gedecriminaliseerde coffeeshopketen. De politie en het Openbaar Ministerie hebben evenwel laten weten dat het een politiek bestuurlijk experiment is en dat zij dit besluit zullen uitvoeren en zich vanuit hun rol uiteraard ten volle zullen inzetten.
Het Openbaar Ministerie en de politie hebben vorig jaar geen specifiek advies uitgebracht over de grootte van de handelshoeveelheid.
Zijn de politie en het Openbaar Ministerie om advies gevraagd bij het loslaten van deze norm en het opstellen van de voorgestelde open norm? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dat alsnog te doen en de adviezen met de Kamer te delen? Zo ja, kunt u deze adviezen met de Kamer delen?
Ja, de politie en het Openbaar Ministerie zijn om advies gevraagd net als de andere betrokken partijen. De burgemeesters hebben middels een gesprek met de Ministers aangegeven dat de beperking van 500 gram belemmerend werkt en verzochten de Ministers om deze beperking los te laten. Telers en coffeeshophouders wensten eveneens een verhoging van de handelsvoorraad naar een weekvoorraad. En ook de Inspectie JenV gaf aan zich te herkennen in de knelpunten. In een gesprek met het Openbaar Ministerie op 19 februari jl. heeft het Openbaar Ministerie mede namens de politie aangegeven vanuit hun strafvorderlijke en strafrechtelijk perspectief geen bezwaren te hebben. Daarbij is benadrukt dat het een bestuurlijk experiment betreft met bestuurlijk toezicht. Wel gaven het Openbaar Ministerie en de politie de overweging mee om een vast gewicht voor de maximale handelsvoorraad vast te stellen. Wij hebben de burgemeesters dit signaal meegegeven en verzocht onderling afstemming te zoeken. Inmiddels hebben beide burgemeesters in het beleid opgenomen dat de maximale handelsvoorraad wordt vastgesteld op basis van het gemiddelde van de verkochte hoeveelheid van de vier voorgaande weken, met een maximale afwijking van 5%.3
Is hier sprake geweest van het geven van opvolging aan adviezen van politie en het Openbaar Ministerie zoals is verzocht in de overgenomen motie Bikker c.s. (Kamerstuk 36 279, nr. 11) die specifiek ook spreekt over de voorschriften voor coffeeshops?
Aan adviezen van politie en OM wordt opvolging gegeven in de overwegingen rondom het experiment. Ook op terreinen waar het niet de taakuitvoering van politie en OM zelf betreft wordt hun advies meegenomen. De voorschriften voor coffeeshops zijn vastgelegd in het Besluit coffeeshops experiment gesloten coffeeshopketen. Daarover is destijds ook advies gevraagd aan het OM en politie, dit advies is nadrukkelijk meegenomen. Het is aan de burgemeester om lokaal beleid in de driehoek te bespreken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over drugsbeleid?
De vragen zijn beantwoord binnen de reguliere termijn.
Het bericht 'Roep in Amsterdam om weren Samidoun kopstuk' |
|
Ingrid Michon (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat het Samidoun-kopstuk Mohamed al Khatib vrijdag 15 maart komt spreken in het Dokhuis in Amsterdam over de rol van de Palestijnen in Europa bij de bevrijding van Palestina?1 Is deze berichtgeving juist?
Wat is Samidoun voor organisatie en wat is de doelstelling, positie, het ledenaantal en de rechtsvorm van deze organisatie in Nederland en internationaal? Is er bij u een beeld van mogelijke strafbare activiteiten vanuit Samidoun?
Is het juist dat Samidoun een dekmantel is voor de verboden terroristische organisatie Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP)? Als u dit niet weet, bent u bereid dit te onderzoeken?
Is het juist dat Mohamed al Khatib naast Europees coördinator van Samidoun ook lid is van of actief is voor de verboden organisatie PFLP? Als u dit niet weet, bent u bereid dit te onderzoeken?
Is het juist dat Samidoun verboden is in Duitsland? Zo ja, op welke grondslag?
Zijn er acties bekend van Samidoun in Nederland die gekenschetst kunnen worden als nodeloos kwetsend, opruiend en/of antisemitisch?
Is er voldoende grond om in Nederland een verbod van de organisatie te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zijn Samidoun-leden onderwerp van een lokaal casusoverleg, in het kader van de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten? Zo nee, waarom niet?
Is het juist dat Samidoun-leden, waaronder Mohamed al Khatib, ook aanwezig zijn geweest bij de verstorende uit de hand gelopen demonstraties bij de opening van het Holocaustmuseum, waar ook antisemitische leuzen werden gescandeerd? Zijn er door deze leden tijdens deze demonstratie strafbare feiten gepleegd? Zo ja, zijn deze strafbare feiten opgevolgd door politie en Openbaar Ministerie?
Bent u het eens dat er alles aan moet worden gedaan om een voedingsbodem voor haat de kop in te drukken en er geen ruimte moet worden geboden aan boodschappen van personen of organisaties die groepen mensen tegen elkaar opzetten, terrorisme verheerlijken en/of antisemitisme aanwakkeren?
Bent u bereid, eventueel in samenwerking met Duitsland, te onderzoeken of Samidoun alsnog op de Europese lijst van terroristische organisaties kan worden geplaatst en bent u bereid zich hiervoor in te spannen in Europese Unie (EU-)verband?
Bent u bereid onderzoek te verrichten naar de geldstromen van Samidoun?
Welke mogelijkheden heeft een bank om een bankrekening van een organisatie te sluiten als de bank signalen heeft dat de rekening wordt gebruikt om antisemitische activiteiten te organiseren waarbij het terrorisme van Hamas wordt verheerlijkt?
Welke mogelijkheden heeft de gemeente Amsterdam om spreker Mohamed al Khatib te weren? Is er wettelijk gezien een mogelijkheid hem een gebiedsverbod of spreekverbod op te leggen? Zo ja, op welke grond? Bent u bereid actief met de de gemeente Amsterdam in gesprek te gaan over die mogelijkheden?
Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat er in onze open samenleving geen ruimte en tolerantie is voor extremistische uitingen, zoals haatzaaien opruiing en aanzetten tot geweld. Deze uitingen zijn ondermijnend aan de democratische rechtsorde en kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid.
De IND baseert zich bij de beoordeling of een vreemdeling een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid is, op de beschikbare informatie, zoals een duiding van de NCTV, een ambtsbericht van de AIVD of een oordeel over de openbare orde door politie en/of de lokale driehoek. Op basis van de beschikbare informatie is er in deze zaak onvoldoende grond om te concluderen dat het persoonlijk gedrag van betrokkene een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
In algemene zin geldt dat waar personen naar Nederland komen om hier extremistisch gedachtengoed te verspreiden het kabinet er alles aangelegen is om deze personen te weren. Zo is uw Kamer op 25 oktober 2023 geïnformeerd over het versterken van de maatregel om extremistische vreemdelingen uit Nederland te weren.1 Het weren uit Nederland kan plaatsvinden door een visum voor kort verblijf te weigeren als een vreemdeling visumplichtig is. Niet-visumplichtige derdelanders kunnen ook geweerd worden, bijvoorbeeld door hen te signaleren in het Schengeninformatiesysteem (SIS II) of door een ongewenstverklaring op te leggen, bijvoorbeeld als zij een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Bij EU-burgers en vreemdelingen die langdurig ingezetene zijn van een lidstaat geldt dat het weren pas mogelijk is als het persoonlijk gedrag van de betrokkene een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
Waar grenzen in ons land worden overschreden, treedt de overheid op. Aanjagers die anderen aanzetten tot geweld, bewust extremistische boodschappen verspreiden en tot doel hebben deze te normaliseren, worden aangepakt. Zo zijn gemeenten en andere lokale professionals getraind in het herkennen van signalen van mogelijke radicalisering en kunnen gerichte interventies worden ingezet. Indien er sprake is van strafbare feiten, wordt er door politie, onder gezag van het Openbaar Ministerie, indien opportuun, opgetreden.
Naar aanleiding van de berichtgeving is er ook nauw contact geweest tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de gemeente en veiligheidsdiensten om de mogelijke risico’s van de komst van deze spreker en handelingsperspectieven in kaart te brengen. Vooropstaat dat er zowel in Amsterdam als op andere plekken in Nederland absoluut geen plaats is voor extremisme dan wel antisemitisme. De gemeente Amsterdam heeft zorgen uitgesproken over de komst van spreker richting de NCTV en beheerder van de locatie waar de bijeenkomst plaatsvindt. Gelet op de beschikbare informatie waar de beslissing van de IND op is gebaseerd, de bijeenkomst besloten en binnen is en lokale driehoek op dit moment geen informatie heeft die directe aanleiding geeft tot een vrees voor wanordelijkheden, maakt dat lokaal op grond van de openbare orde en veiligheid geen maatregelen ten aanzien van de bijeenkomst en spreker, zoals het opleggen van een gebiedsverbod, kunnen worden genomen. Gezien de actualiteiten zal de lokale driehoek vanzelfsprekend alert zijn op eventuele wanordelijkheden bij deze bijeenkomst.
Welke mogelijkheden heeft het kabinet zelf om spreker Mohamed al Khatib te weren bij bijeenkomsten in Nederland? Kunt u dit doen op grond van zijn lidmaatschap van een verboden terroristische organisatie en bent u daar ook toe bereid? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u bereid de vragen 14 en 15 bij voorrang en zo nodig apart versneld te beantwoorden omdat de komst van het Samidoun kopstuk al op 15 maart gepland staat?
Het kabinet heeft de genoemde vragen zo spoedig mogelijk beantwoord. De beantwoording van de overige vragen volgt.
De plotselinge sloopaankondiging van 46 woningen in Boskoop. |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de situatie in Boskoop, waar woningcorporatie Woonforte heeft aangekondigd 46 woningen te willen slopen1?
Wat is uw mening over deze situatie en de manier van handelen van Woonforte?
Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat Woonforte funderings- en verzakkingsproblemen te laat heeft vastgesteld?
Klopt het dat voor deze woningen, sloop de enige optie is?
Deelt u de mening, dat het slopen van woningen grote gevolgen heeft voor de zittende bewoners?
Deelt u de mening dat voor huurders die geconfronteerd worden met noodsloop, waardoor ze op zeer korte termijn uit huis moeten, er meer fysieke en financiële ondersteuning zou moeten zijn dan nu wordt geboden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de de mening, dat het tijdelijk huisvesten van bewoners van sloopwoningen zo veel mogelijk in buurt zou moeten plaatsvinden?
Bent u bereid zich ervoor in te zetten dat de bewoners van de woningen in Boskoop, die dat willen, ook in Boskoop kunnen blijven wonen?
Deelt u de mening dat bij sloop de inspraak en belangen van bewoners gewaarborgd moeten worden?
Kunt u inzicht geven hoe vaak de situatie van noodsloop, zoals in Boskoop, heeft plaatsgevonden in de afgelopen jaren?
Welk beleid voert u om noodsloop te voorkomen?
Herkent u dat bij de sloop in Boskoop funderingsschade en verzakking een grote rol speelt, en dat wanneer niet spoedig wordt ingegrepen veel meer woningen met vergelijkbare problemen te kampen krijgen?
Welke afspraken zijn er reeds gemaakt met corporaties over funderingsproblematiek, en welke afspraken zijn er reeds gemaakt met gemeenten over funderingsproblemen van sociale huurwoningen?
Bent u bereid om in de Nationale prestatieafspraken afspraken op te nemen over het voorkomen en verhelpen van funderingsproblemen?
Welk advies geeft u uw opvolgers wat betreft het vrijmaken van middelen om funderingsproblemen bij sociale huurwoningen te voorkomen en verhelpen?
Deelt u de mening dat het goed zou zijn om met woningbouwcorporaties nu een groot onderzoek te starten naar de kwaliteit van funderingen, met name in veenweidegebieden en gebieden met sterke bodemdaling?
Kan een meldpunt worden ingericht voor huurders die zich zorgen maken over deze problematiek bij hun woning?
Deelt u de mening dat snel handelen noodzakelijk is om te voorkomen dat opnieuw bewoners, zoals die in Boskoop, de dupe worden van te laat ingrijpen bij kwaliteitsproblemen van de woning?
Barrières voor sociaal advocaten om toeslagenouders juridisch bij te staan en de haperende uitvoering van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) |
|
Jimmy Dijk , Michiel van Nispen |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Klopt het dat de waardering van zaken voor het ondersteunen van ouders bij het herstelproces toeslagen in 2024 is veranderd van 0,5 per toevoeging naar 1,0 per toevoeging waardoor er onder de streep minder toeslagenouders kunnen worden geholpen per advocaat?1
Het klopt dat de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de Raad) het reguliere beleid van 1,0 toevoegeenheid weer hanteert. Hiermee draait de Raad een eerdere uitzondering voor toeslagenzaken terug. De uitzondering was een tijdelijke maatwerkoplossing voor toeslagenzaken, die afwijkt van de reguliere gang van zaken in de gesubsidieerde rechtsbijstand. Zie verder het antwoord onder vraag 3.
Klopt het dat deze beslissing is genomen zonder dat de advocaten die werken in dit systeem hierin gehoord zijn?
Voorafgaand aan de beslissing om te stoppen met de tijdelijke maatwerkoplossing voor toeslagzaken, heeft de Raad gesprekken gevoerd met de advocaten die veel zaken in behandeling hebben onder de subsidieregeling «pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag». Het ging hierbij om enkele advocaten (kantoren) die dreigden het maximum toegestane aantal zaken per jaar te overschrijden. Daarnaast stuurt de Raad altijd aankondigingen aan advocaten die het maximum aantal zaken naderen. Vorig jaar heeft de Raad twee kantoren bezocht die dit maximum hadden bereikt, voor een persoonlijk gesprek. Tijdens deze ontmoetingen is besproken hoe deze kantoren omgingen met het hoge aantal zaken en hoe zij ervoor konden zorgen dat er voldoende kwalitatieve aandacht kan worden besteed aan de (vervolg) zaken van deze ouders. Ook is gesproken over de wens van beide kantoren om nog meer ouders te vertegenwoordigen. De uitkomst van deze gesprekken is zorgvuldig meegewogen en afgestemd met de toezichthouder van de advocaten, de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: de NOvA). In het belang van de gedupeerde ouders, heeft de Raad besloten om het reguliere beleid, dat voor alle zaken in de gesubsidieerde rechtsbijstand geldt, weer in acht te nemen en dus te stoppen met het tijdelijke maatwerk voor de herstelregeling Kinderopvangtoeslag.
Ook de NOvA onderkent ten volle dat er grenzen zijn aan het aantal uren dat een advocaat jaarlijks aan zaken kan besteden. Wordt die grens overschreden, dan is de kwaliteit van de rechtsbijstand in het geding.
Waarom is ervoor gekozen deze eenheid te verhogen aangezien het in de praktijk voor veel advocaten al moeilijk was om alle ouders te helpen en door deze verhoging nog minder procedures per advocaat kunnen worden gevoerd?
Er is niet zozeer gekozen voor een verhoging, er is gekozen voor het terugdraaien van een tijdelijke maatwerkoplossing.
Om de kwaliteit van gesubsidieerde rechtsbijstand te waarborgen, stelt de Raad, in nauwe samenwerking met de NOvA voorwaarden aan de inschrijving van advocaten. Deze voorwaarden omvatten onder meer de vereiste expertise en het maximale aantal toevoegingen dat per jaar kan worden aangevraagd door een advocaat. De Raad heeft het maximum aantal toevoegingen vastgesteld op 250 toevoegeenheden per jaar, waarbij één toevoegeenheid staat voor een werklast van 6 of meer uren. Met 250 toevoegeenheden per jaar komt een advocaat uit op een werklast van (minimaal) 1.500 uur. In de juridische sector is een werklast van 1.200 declarabele uren per jaar de norm. Het beleid van de Raad dat er maximaal 250 toevoegeenheden afgegeven worden, die staan voor een werklast van meer dan 1.500 uur per jaar, overschrijdt deze norm al ruimschoots. De Raad voert dit maximumbeleid om ervoor te zorgen dat een advocaat voldoende tijd heeft om een client goed bij te staan. Het overschrijden van de jaarlijkse norm brengt de kwaliteit van de geboden rechtsbijstand in gevaar.
Tijdens de opstart van de herstelregelingen voor de toeslagenaffaire heeft de Raad het besluit genomen om de wegingsnorm voor een toevoeging voor deze zaken tijdelijk te verlagen van 1 toevoegingseenheid naar 0,5. De Raad heeft hiervoor gekozen omdat de hersteloperatie tijd nodig had om op gang te komen, waardoor deelnemende advocaten gedurende de opstartfase niet voldoende declarabele werkzaamheden konden verrichten. Dit omdat advocaten pas kunnen declareren voor de toevoeging als de activiteiten die onder een toevoeging vallen zijn afgerond. In het geval van toeslagenzaken kan dat lang duren, omdat er toevoegingen worden afgegeven voor de verschillende fases in het herstelproces, zoals bijvoorbeeld de integrale beoordeling of bezwaar. Pas als de desbetreffende fase is afgerond, kan een advocaat daarvoor declareren. Gedurende de wachttijd van bijvoorbeeld de behandeling van de integrale beoordeling kan een advocaat niet declareren en heeft de advocaat ook weinig werk aan zo’n zaak. Met de verlaging van de wegingsnorm heeft de Raad het voor de deelnemende advocaten mogelijk gemaakt om gedurende de opstartfase van de hersteloperatie tijdelijk een hoger aantal zaken aan te trekken om aan voldoende declarabele werkzaamheden te komen.
Op basis van de declaraties en de berichten van de werkgroep van toeslagadvocaten heeft de Raad de afgelopen periode geconstateerd dat de werkzaamheden die voortvloeien uit de hersteloperatie op gang zijn gekomen en tot declaraties leiden. Hiermee vervalt de bovenstaande reden voor het tijdelijke maatwerk. Omdat de werkzaamheden die voortvloeien uit de herstelzaken op gang zijn gekomen, is het van belang om het maximaal aantal zaken dat een advocaat kan aanvragen weer te normaliseren zodat de kwaliteit van rechtsbijstand wordt geborgd.
Het is niet wenselijk dat er voor de bijstand van gedupeerde ouders een andere kwaliteitsstandaard wordt gehanteerd dan voor reguliere zaken. Ook gedupeerde ouders moeten kunnen rekenen op kwalitatief goede rechtsbijstand en een grondige behandeling van hun zaak.
Vindt u het een teken van goed functioneren van de Wht dat er signalen zijn van advocaten die middels de Wht toeslagenouders helpen zonder dat hier nog een toevoeging tegenover stond omdat het aantal toevoegingen te weinig is om alle ouders te helpen?
Alle ouders die dat willen, kunnen worden geholpen door een advocaat. Op dit moment zijn er ruim 280 aangemelde advocaten die zich bij de Raad hebben gemeld om rechtsbijstand te verlenen aan gedupeerde ouders. Nu er voldoende gekwalificeerde advocaten beschikbaar zijn om alle gedupeerde ouders bij te staan, bestaat over de hele linie de indruk dat daar in voldoende mate in wordt voorzien.
Een enkel kantoor heeft zoveel zaken aangenomen, dat ze het jaarlijkse maximum aan toevoegingen hebben overschreden. Die keuze van het advocatenkantoor heeft tot gevolg dat ze voor een deel van die gedupeerde ouders geen (nieuwe) toevoeging kan aanvragen. Deze ouders kunnen echter wel aanspraak maken op gesubsidieerde rechtsbijstand. In zo’n geval geldt dat het kantoor de betreffende ouders kunnen doorverwijzen naar de Raad, zodat de Raad hen kan koppelen aan een beschikbare en gekwalificeerde advocaat. Een te hoge werkdruk is niet bevorderlijk voor de kwaliteit van de rechtsbijstandverlening. Het is van belang dat advocaten voldoende tijd hebben voor elke zaak.
Wat vindt u van de hoge barrières waar advocaten in het proces van de Wht tegenop lopen, zoals een gebrek aan gevraagde informatie, geen processtukken, het overslaan van oudergesprekken door zaakbehandelaars, het niet toezenden van een vooraankondiging en het onthouden van het recht om zienswijzen in te dienen waardoor het proces kwalitatief niet zorgvuldig verloopt?
De hersteloperatie richt zich op laagdrempelig herstel, bijvoorbeeld door ouders tijdens de integrale beoordeling te laten begeleiden door een persoonlijk zaakbehandelaar (hierna: PZB-er) die beschikbaar is voor vragen. Tegelijkertijd kampt de hersteloperatie ook met achterstanden en uitdagingen, bijvoorbeeld ten aanzien van het tijdig leveren van de informatie die ouders en hun advocaten nodig hebben. In dat kader zijn meerdere verbetermaatregelen doorgevoerd, waardoor beter informatie met ouders wordt gedeeld en eerder processtukken kunnen worden verstrekt.
In de zestiende voortgangsrapportage (hierna: VGR) is toegelicht dat de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) diverse maatregelen heeft doorgevoerd om de informatievoorziening aan ouders en advocaten te versnellen en verbeteren. Allereerst ontvangen ouders sinds het najaar van 2023 tijdens de integrale beoordeling (hierna: IB) standaard een feitenoverzicht. Ook ontvangen ouders het informatie- en beoordelingsformulier aan het eind van de beoordeling. Ouders krijgen hiermee meer inzicht in wat er is gebeurd en waarom zij wel of niet gedupeerd zijn in een bepaald toeslagjaar. In januari 2024 heeft UHT nieuwe laksoftware in gebruik genomen. Ten tweede wordt sinds eind 2023 het nieuwe ouderdossier verstrekt, dat samen met ouders en advocaten is ontwikkeld. De reacties op dit ouderdossier zijn positief. Naast verstrekking van dit dossier bij bezwaren en werkelijke schade zet UHT zich ook in om het ouderdossier al tijdens de IB te verstrekken aan ouders die behoefte hebben aan meer informatie dan het informatie- en beoordelingsformulier. Om deze verbetermaatregelen voor het verstrekken van het dossier te ondersteunen heeft een opschaling van de organisatie plaatsgevonden, in combinatie met vereenvoudiging van de lakinstructie, schrappen van controles en de invoering van nieuwe laksoftware.
Het kabinet herkent niet dat er nu stappen worden overgeslagen zoals een oudergesprek of een vooraankondiging. UHT voert in principe altijd een oudergesprek, tenzij de advocaat aangeeft dit niet te willen en het ouderverhaal schriftelijk overhandigd.
Ouders ontvangen daarnaast een vooraankondiging voordat zij een definitieve beschikking krijgen. Hierin staat per jaar aangegeven op welke regeling de ouder recht heeft en hoe het bedrag is opgebouwd dat de ouder ontvangt. Zij kunnen hierop hun zienswijze uitbrengen en ten behoeve hiervan ook een ouderdossier opvragen.2 De zienswijze is opgenomen in de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht). Uitgangspunt is dat er geen stappen in dit proces worden overgeslagen, zelfs als er voortvarende behandeling van de integrale beoordeling is geboden, bijvoorbeeld doordat een rechter heeft beslist dat een IB binnen een bepaalde termijn moet worden afgehandeld naar aanleiding van een beroep niet tijdig beslissen.
Als dit in incidentele gevallen misloopt, dan wordt daar een passende oplossing voor gezocht, zonder dat een ouder daarvoor in bezwaar hoeft te gaan.
Wat vindt u ervan dat de informatieachterstand voor advocaten hierdoor heel groot is en tevens omdat er, zonder duidelijke wettelijke basis, flinke stukken tekst worden weggelakt en persoonlijke dossiers niet beschikbaar zijn voor advocaten?
Advocaten moeten beschikken over de informatie die nodig is om hun cliënt bij te staan. Dat is de afgelopen periode niet altijd voldoende gelukt. Dat leidt er bijvoorbeeld toe dat advocaten in bezwaar gaan om zo alsnog een dossier te krijgen. Dat is onwenselijk. Zoals uit het antwoord op vraag 5 blijkt zijn er meerdere maatregelen genomen om informatie beter en eerder te delen en dossiers tijdiger ter beschikking te stellen.
De reden dat dossiers geanonimiseerd worden verstrekt is gelegen in de bescherming van de privacy en heeft daarmee een wettelijke basis (Algemene Verordening Gegevensbescherming, «AVG»). In de dossiers staan niet alleen gegevens van ouders, maar kunnen ook persoonsgegevens, financiële gegevens of meldingen van derden, ex-partners of inwonende anderen staan, of persoonsgegevens van medewerkers. Deze vallen onder de bescherming van de AVG. Het anonimiseren van dossiers zorgt niet voor informatieachterstand voor advocaten omdat voor de zaak relevante informatie niet wordt gelakt. Inmiddels is de instructie voor het anonimiseren door UHT vereenvoudigd, waardoor er veel minder wordt gelakt in een dossier.
Wat gaat u doen aan de klachten van advocaten waarin zij stellen dat het in 2023 ingevoerde feitenoverzicht ter vervanging van de tijdlijn totaal tekortschiet in de informatievoorziening waardoor ook om deze reden advocaten het verweer niet goed kunnen voeren?
In het algemeen geven advocaten en ook ouders aan dat het feitenoverzicht een goed inzicht geeft in wat er gebeurd is. Het feitenoverzicht is compact, overzichtelijk en leesbaar opgesteld voor de ouder. De eerder gebruikte tijdlijn bevatte ook informatie die niet relevant was. Bovendien was een deel van de informatie in de tijdlijn van meer technische aard, wat de leesbaarheid niet ten goede kwam.
Het feitenoverzicht wordt opgesteld door de PZB-er. De PZB-er kan ouders tijdens het oudergesprek aan de hand van het feitenoverzicht goed meenemen in alle relevante feiten en gebeurtenissen uit het verleden.
UHT krijgt soms het signaal terug van advocaten dat het feitenoverzicht niet toereikend is in de informatievoorziening. Ouders ontvangen tijdens de integrale beoordeling naast het feitenoverzicht ook standaard het informatie- en beoordelingsformulier. Als advocaten of ouders de informatie die hierin staat niet voldoende vinden kunnen zij er ook voor kiezen om het ouderdossier op te vragen. In de zestiende VGR is toegezegd om vanaf april 2024 het ouderdossier zo vroeg mogelijk in het proces te verstrekken. De vraag naar dossiers en de beschikbare capaciteit om deze te verstrekken kan zich uiteraard in de loop van de tijd verder ontwikkelen. Zoals opgenomen in de brief aan uw Kamer van 25 maart 2024 zet UHT alles op alles om te blijven voldoen aan de vraag naar ouderdossiers tijdens de integrale beoordeling.3
Wat gaat u doen om het fundamentele beginsel van de «equality of arms» te verbeteren zodat de toeslagenouders een redelijke kans krijgen om hun verhaal te doen en tot een rechtvaardig herstel kan worden gekomen?
Het kabinet onderschrijft dat ouders het recht hebben om goed geïnformeerd te worden. In het verleden moesten ouders lang op hun dossier wachten. Hier is met diverse verbetermaatregelen actie op ondernomen, zoals in de voorgaande antwoorden is toegelicht.
Het is belangrijk dat gedupeerde ouders een kans krijgen om hun verhaal te doen en rechtsbijstand krijgen om hun rechtsbescherming te borgen. Gedupeerde ouders krijgen op verschillende momenten in het herstelproces de mogelijkheid om hun verhaal te doen. In de integrale beoordeling is het oudergesprek een standaard onderdeel van het proces. Ook de vooraankondiging en de mogelijkheid tot het geven van een zienswijze is een onderdeel van de integrale beoordeling. Daarnaast is het tijdens de integrale beoordeling ook mogelijk om een driegesprek te doen met UHT en de gemeente. Een driegesprek brengt de ondersteuning van gemeente en UHT samen. Ook bij de Commissie werkelijke schade is een gesprek met de ouder een standaard onderdeel van de procedure en er is een start gemaakt met het doorvoeren van een informele zienswijze waarin het advies aan UHT aan de ouders wordt toegelicht. Bij de route van Stichting Gelijkwaardig Herstel (SGH) wordt de ouder met veel aandacht in staat gesteld zijn of haar verhaal te doen.
Bij elk van deze onderdelen kan een gedupeerde ouder zich kosteloos laten bijstaan door een advocaat. Hiervoor is de subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag in het leven geroepen.
Wat vindt u van de analyse uit de praktijk waaruit blijkt dat er gemiddeld minstens drie procedures per toeslagenouder nodig zijn in de afhandeling vanwege de gebruikelijke gang naar de bezwaarschriftenadviescommissie, omdat in de integrale beoordeling geen stukken en informatie wordt gedeeld en de toeslagenouders hiervoor steevast naar de bezwaarprocedure worden verwezen en de gang naar de Commissie Werkelijke Schade (CWS) moeten maken wanneer sprake is van meer dan alleen forfaitaire schade, en er vaak nog wel meer dan drie procedures nodig zijn?
Het voeren van onnodige procedures is onwenselijk en moet worden voorkomen. Er is reeds ingezet op het standaard beschikbaar stellen van het feitenoverzicht en informatie- en beoordelingsformulier tijdens de integrale beoordeling. Het is verder de inzet om ouderdossiers eerder op verzoek te verstrekken, zodat ouders of hun gemachtigden geen bezwaar hoeven te maken om de enkele reden dat zij hun dossier willen ontvangen. Het ouderdossier is bruikbaar in alle procedures in het kader van financieel herstel, dus zowel de integrale beoordeling, werkelijke schade als eventuele vervolgprocedures zoals bezwaar.
Dat betekent niet dat procedures altijd voorkomen kunnen worden, ouders hebben het recht om in bezwaar te gaan. De Wht is zo ingericht dat er een vorm van forfaitaire vergoeding van schade plaatsvindt tijdens de integrale beoordeling en dat eventuele aanvullende werkelijke schade kan worden vergoed. Dat heeft als voordeel dat in de integrale beoordeling mensen sneller geholpen kunnen worden, voor veel mensen is dat ook voldoende. Ook is na de integrale beoordeling duidelijk welke toeslagjaren het precies betreft, hetgeen een belangrijk vertrekpunt is voor de aanvullende schadevergoeding.
Het vergoeden van aanvullende werkelijke schade duurt lang en dat is onwenselijk. Daarom wordt er ook ingezet op het bieden van meerdere routes voor het vergoeden van werkelijke schade. De ouders zelf kunnen de keuze maken welke route het beste bij hen past. Ook anderszins zijn er maatregelen genomen die moeten zorgen voor versnelling en waarbij de inzet is om te voorkomen dat mensen in bezwaar moeten gaan. Zo zorgt UHT er voor dat de integrale beoordeling wordt afgerond met één beschikking, waar het voorheen kon voorkomen dat er voor verschillende toeslagjaren en voor OG/S meerdere beschikkingen werden uitgevaardigd.
Ziet u dat op basis van de grote hoeveelheid procedures en dus toevoegingen per ouder en de verandering van de eenheid per toevoeging dat het aantal ouders dat kan worden geholpen per advocaat heel veel minder zal worden aangezien het aantal toevoegingen per advocaat wordt gemaximeerd op 250?
Het is inderdaad niet wenselijk dat toeslagouders tussentijds moeten wisselen van advocaat. Dit vraagt van advocaten dat zij rekening houden met het aantal ouders dat zij bijstaan. Met het beëindigen van het tijdelijke maatwerk wil de Raad juist het noodgedwongen wisselen van advocaat in de toekomst voorkomen. Op deze manier wil de Raad, net als bij andere zaken, tegengaan dat advocaten teveel zaken op zich (blijven) nemen waardoor ouders naar een andere advocaat moeten overstappen. Zoals ook toegelicht in de antwoorden op vragen 3 en 4, kan het verruimen van het maximum aantal toevoegeenheden er juist toe leiden dat de kwaliteit en beschikbaarheid van de rechtsbijstand voor gedupeerde ouders, in het gedrang komt.
Zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 4, hebben op dit moment ruim 280 advocaten zich aangemeld om rechtsbijstand aan gedupeerde ouders te verlenen. Hiermee kan aan de vraag naar rechtsbijstand worden voldaan. De Raad heeft tot nou toe alle gedupeerde ouders die op zoek zijn naar en advocaat kunnen koppelen aan een beschikbare en gekwalificeerde advocaat. Dreigt dat niet (meer) te lukken dan zal de Raad in overleg met de NOvA passende maatregelen treffen.
Ziet u dat hiermee het gevolg zal zijn dat toeslagenouders, bij het bereiken van dit maximum aantal toevoegingen voor advocaten, zo ook worden doorverwezen naar een nieuwe advocaat, als die al gevonden kan worden, die opnieuw moet beginnen, hetgeen ten koste zal gaan van de kwaliteit van de hulp?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u het eens met de stelling dat hiermee ook het vertrouwen dat gedupeerde ouders hebben in het proces ernstig kan worden geschaad, nadat zij ook al eerder zijn teleurgesteld en benadeeld door de overheid?
Zoals in het antwoord op vragen 2 en 3 is aangegeven, stelt de Raad juist voorwaarden op aan advocaten die deelnemen aan de subsidieregeling om de kwaliteit van de juridische bijstand te waarborgen. Deze criteria zijn opgesteld in het belang van de gedupeerde ouders, om ervoor te zorgen dat ze allemaal kunnen rekenen op grondige behandeling van hun zaak. Het tegengaan van onnodige wisselingen vraagt ook van advocaten dat zij rekening houden met het aantal ouders dat zij kunnen bijstaan, en niet te veel zaken aannemen.
Bent u ermee bekend dat de kinderen van de gedupeerde ouders geen zelfstandig recht hebben om de toegang naar de CWS te maken en slechts in het kader van de behandeling van het verzoek van hun ouders, als die nog niet doorlopen is, hun situatie aan de CWS kunnen voorleggen terwijl zij het leed van hun ouders veelal zwaarder hebben ondervonden en verminderde levenskwaliteit hebben gehad?
Het Kabinet vindt het belangrijk om kinderen van gedupeerde ouders te helpen bij het opbouwen van hun toekomst. Om deze reden is de kindregeling tot stand gebracht, als een steun in de rug voor jongeren die getroffen zijn door de toeslagenaffaire om het leven weer op de rit te krijgen. De kindregeling omvat erkenning van het leed van jongeren, een leeftijdsafhankelijke financiële tegemoetkoming, brede ondersteuning op vijf leefdomeinen door de gemeenten en een breed aanvullend aanbod op het gebied van financiële voorlichting, persoonlijke ontwikkeling, mentaal welzijn alsook een aanvullend schuldhulpverleningsaanbod bij problematische schulden.
Aan de kindregeling ligt een proces van dialoog, reflectie en analyse met kinderen en jongeren ten grondslag. Zij zijn ook betrokken geweest bij de nadere uitwerking van de regeling. In samenspraak met getroffen kinderen is een indeling per leeftijd gemaakt. Alle kinderen en jongeren die in hetzelfde leeftijdscohort vallen krijgen een even grote tegemoetkoming, ongeacht de duur of de aard van het leed. Er is gekozen om in de Wht geen zelfstandig recht voor jongeren op te nemen om hun schade voor te leggen aan CWS.
Bent u ermee bekend dat de kinderen van de gedupeerde ouders wanneer zij een advocaat willen inschakelen om tegen de vergoeding van maximaal € 10.000 vanuit de Kindregeling in bezwaar te gaan, hiervoor slechts een lichte adviestoevoeging krijgen, hetgeen betekent dat er maar twee punten voor een volledige bezwaarprocedure wordt toegekend en veel advocaten het zich niet kunnen veroorloven om rechtsbijstand te verlenen voor deze minimale vergoeding?
De kindregeling zoals die in de Wet hersteloperatie toeslagen is opgenomen bestaat uit een forfaitaire vergoeding tussen de € 2.000 en € 10.000 euro afhankelijk van de leeftijd van het kind. De criteria om in aanmerking te komen voor een forfaitaire vergoeding zijn eenduidig en UHT heeft de doelgroep in beeld. De regeling wordt dan ook ambtshalve uitgevoerd. Het indienen van een bezwaar tegen de beschikking is een relatief eenvoudige handeling en vraagt maar beperkt tijd van een advocaat.
In dit specifieke geval ging het om een toevoegingsaanvraag voor het maken van een pro forma bezwaar. De werkzaamheden daarvoor zijn beperkt. Daarom volstaat in deze gevallen en in dit stadium een Lichte Advies Toevoeging (LAT) van twee punten. Indien op een later moment alsnog de gronden voor bezwaar worden ingediend en blijkt dat de advocaat daar voor meer dan drie uur werk aan heeft gehad, dan kan de verleende LAT omgezet worden naar een reguliere toevoeging van 9 punten. Dit heeft de Raad bij de verlening van de LAT ook aan de betreffende advocaat kenbaar gemaakt.
Het klopt dat de Raad, in dit soort zaken, voor het maken van een pro forma bezwaar een toevoeging afgeeft voor meerdere kinderen. Dit komt omdat het nog niet duidelijk is of er sprake is van dezelfde bezwaargronden per kind. Indien er bij het aanleveren van de gronden blijkt dat de belangen van kinderen in één gezin uiteen lopen, dan zal de Raad alsnog besluiten een afzonderlijke reguliere toevoeging van 9 punten per kind af te geven. Ook dit heeft de Raad bij de afgifte van de LAT kenbaar gemaakt aan de betreffende advocaat.
Bent u ermee bekend dat sinds kort door de Raad voor Rechtsbijstand is besloten om voor alle kinderen uit een gezin slechts één lichte adviestoevoeging toe te kennen en het er op neerkomt dat als een gezin bijvoorbeeld vier kinderen heeft, van de advocaten wordt verwacht dat zij vier bezwaarprocedures moeten voeren voor slechts twee punten?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u reflecteren op het feit dat de Staatssecretaris haar toezegging van 8 maart 2023 in reactie op de gezamenlijke brief van de Kinderombudsman en de Nationale ombudsman van 26 januari 2023 dient na te komen en er oog zal moeten zijn voor de behoefte van de kinderen om een zelfstandige erkenning te krijgen en tevens oog zal moeten zijn voor de persoonlijke omstandigheden van het kind?
In de reactie op de brief van de (Kinder)Ombudsman op 26 maart 2023 is aangegeven dat het Kabinet er waarde aan hecht om in de erkenningsbehoefte van getroffen jongeren te voorzien. Er is aangegeven dat deze erkenning enerzijds plaatsvindt door het toesturen van een erkennings- en excusesbrief. In een persoonlijke brief aan kinderen en jongeren geeft het Kabinet rekenschap voor de fouten die gemaakt zijn met de kinderopvangtoeslag. Ook wordt de erkenning geboden dat kinderen en jongeren daaronder hebben geleden.
Erkenning wordt echter ook op andere wijze kenbaar gemaakt. Door jongeren nauw te betrekken bij de totstandkoming en doorontwikkeling van de kindregeling (o.a. via het Ontwikkelnetwerk Herstel van Diversion) toont het Kabinet zich verantwoordelijk en betrokken. Een groot deel van de kindregeling is rechtstreeks gestoeld op de behoeften van getroffen kinderen die zij in verschillende participatietrajecten aan kenbaar hebben gemaakt. Door goed naar hen te luisteren en opvolging te geven aan hun behoeften toont het Kabinet ook in daad de erkenning van jongeren.
Bent u bereid om te kijken naar een systeem binnen de Wht waarin alle procedures voor één ouder tezamen op één eenheid worden gewaardeerd waardoor veel meer toeslagenouders kunnen worden geholpen?
Allereerst wordt verwezen naar de antwoorden op de vragen 2 en 3 waarin wordt uitgelegd waarom de Raad ervoor heeft gekozen de tijdelijke aanpassing terug te draaien. De Raad heeft een maximaal aantal toevoegingen vastgesteld dat een advocaat mag aanvragen. De hersteloperatie is op gang gekomen, de werklast loopt op, en er zijn voldoende advocaten beschikbaar om alle ouders die dat willen bij te staan. Er bestaat geen reden meer om voor de zaken van gedupeerde ouders een ander maximum te hanteren. Er is geen aanleiding meer voor het opnieuw toepassen van de verlaging van de wegingsnorm. Een dergelijke aanpassing zal leiden tot minder tijd en aandacht voor de gedupeerde ouder, hetgeen niet wenselijk is.
Mocht u hier beide niet toe bereid zijn, is er dan wel bereidheid om te kijken of de eenheden voor toevoegingen net als in 2023 kan worden gewaardeerd op 0,5?
Zie antwoord vraag 17.
Wat gaat u doen om de voorwaarden voor het verlenen van bijstand door advocaten aan gedupeerden in de hersteloperatie te verbeteren?
Er is op regelmatige basis contact tussen het Ministerie van Financiën, de Raad en de NOvA. In deze gesprekken kunnen ook signalen naar voren worden gebracht over uitvoeringsaspecten van de bijstand door advocaten.
Voor de reactie op de signalen die concreet gaan over het toevoegingenbeleid van de Raad verwijs ik u naar de antwoorden op bovenstaande vragen.
Wat gaat u doen aan het vergroten van de rechtsbescherming die aan de kinderen van de toeslagenouders toekomt?
Kinderen van gedupeerde ouders hebben recht op een forfaitair bedrag op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen. Zij ontvangen dit bedrag met een beschikking. Indien zij het niet eens zijn met de beschikking, staat de route van bezwaar en beroep open die met voldoende waarborgen omkleed is. Kinderen die daarbij hulp van een advocaat willen, kunnen hiervoor een reguliere toevoeging aanvragen.
Het bericht 'Lift kapot: station Maarssen al máánden niet te gebruiken voor mensen die slecht ter been zijn' |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Lift kapot: station Maarssen al máánden niet te gebruiken voor mensen die slecht ter been zijn»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met de problemen rond de lift bij het station Maarssen waarover op 1 maart 2024 een uitzending van Meldpunt Max was? Welke actie is hier tot op heden op ondernomen en welke actie gaat u hierop nog ondernemen?
Ik ben bekend met de uitzending van Meldpunt Max en de genoemde problematiek. Ik vind het zeer vervelend dat reizigers met een beperking hinder ondervinden bij hun reis door de defecte lift. ProRail is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van transfervoorzieningen op stations, zoals liften en roltrappen. Uiteraard blijf ik in contact met ProRail om passende maatregelen te treffen en om reizigers goed te informeren in het geval van defecte liften en roltrappen. Over de laatste stand van zaken met betrekking tot liftstoringen heb ik uw Kamer door de verzamelbrief OV en Taxi van 8 maart jl. geïnformeerd.2 Daarnaast heb ik uw Kamer ook de beantwoording van de Kamervragen d.d. 29 februari van de leden Van der Plas en Pierik (beiden BBB) over de liftproblematiek op hetzelfde station toegestuurd.3 Voor meer informatie over de reeds getroffen maatregelen en de toekomstige acties om de problemen rond de lift bij het station Maarssen verwijs ik u naar de genoemde beantwoording van de Kamervragen.
Bent u het met de stelling eens dat toegankelijk OV een recht is van iedereen en dat dit betekent dat het OV te allen tijde voor iedereen toegankelijk moet zijn? Zo ja, hoe kijkt u naar het langdurig niet begaanbaar zijn van (in dit geval) station Maarsen als gevolg van een kapotte lift?
Met het ratificeren van het VN-verdrag handicap werken wij naar een zo toegankelijk mogelijk openbaar vervoer in 2040. Binnen het Bestuursakkoord Toegankelijkheid Openbaar Vervoer 2022–2032 (hierna te noemen: Bestuursakkoord) werk ik samen met vervoerders, ProRail, decentrale ov-autoriteiten, en belangenorganisaties aan de uitwerking van enkele artikelen die moeten bijdragen aan het halen van deze doelstelling.
De lift op station Maarssen is sinds 1 maart jongstleden weer in bedrijf. Dit neemt niet weg dat de lift veel te lang buiten dienst is geweest en reizigers hierdoor overlast hebben ervaren. Er zijn afspraken gemaakt tussen NS en ProRail indien een reiziger met een beperking strandt ten gevolge van niet-functionerende voorzieningen van ProRail.4 ProRail en NS hebben gezamenlijk afgesproken dat zij de reiziger een passend alternatief of vervangend vervoer bieden indien een lift of een andere toegankelijkheidsvoorziening defect is. In het Bestuursakkoord is deze afspraak ook formeel vastgelegd. Daarnaast heb ik samen met de OV-sector in het Bestuursakkoord afgesproken dat ProRail zo spoedig mogelijk het niet-functioneren of wegvallen van een toegankelijkheidsvoorziening meldt, zodat de reiziger vooraf de reis kan aanpassen.
Heeft u een goed beeld van hoe vaak het voorkomt dat liften op stations lang- of kort durend buiten gebruik zijn? Zo niet, bent u bereid om bij ProRail aan te dringen op betere rapportage hierover?
ProRail meldt dat de totale langdurige (langer dan een week) stilstand van alle ProRail liften en roltrappen rond de 3% bij liften en rond 1% bij roltrappen is. Een lift is daarnaast gemiddeld 9 keer per jaar buiten bedrijf geweest in 2023. Van de gemiddeld 9 storingen in 2023 betreft het gemiddeld 5 keer een storing met externe oorzaak, zoals wateroverlast, aanrijding en vandalisme. Bij gemiddeld 4 van de 9 gevallen gaat het om een interne storing.
Het Ministerie van IenW vraagt reeds periodiek gegevens over de liftstoringen op bij ProRail en spreekt daarover met de verantwoordelijke contactpersonen binnen ProRail. Die gegevens worden onder andere gebruikt voor Kamerbrieven en beantwoording van vragen van de zijde van uw Kamer. Reizigers kunnen de actuele informatie over het aantal langdurige liftstoringen vinden op de website van ProRail.5
Klopt het dat ProRail alleen rapporteert over het aantal liften dat langdurig buiten gebruik is? Bent u het met de stelling eens dat er een accurater beeld ontstaat van probleemliften wanneer ook de liften die regelmatig kortdurend in storing zijn, meegenomen worden in de monitoring?
Zoals ik uw Kamer in de beantwoording van Kamervragen van het lid Van der Graaf (CU) op 23 november 2023 heb gemeld, is ProRail hard aan het werk om een real-time monitoringssysteem voor verstoringen in te voeren.6 In de Kamerbrief over de stand van zaken en vooruitblik over OV en Taxi van 8 maart 2024 heb ik uw Kamer gemeld dat de vrijgave van de data zich inmiddels in een testfase bevindt. 7 Over de meest recente stand van zaken en de verdere planning voor het monitoringssysteem verwijs ik u naar de beantwoording van de Kamervragen d.d. 29 februari 2024 van de leden Van der Plas en Pierik (beiden BBB). Ik houd contact met ProRail om dit proces waar mogelijk te bespoedigen.
Ondertussen is er online informatie beschikbaar over liften die voor langere duur (een week of langer) stil staan. Die informatie wordt wekelijks geüpdatet in de reisplanner van NS. Uitgebreide informatie over die procedure is te vinden op de website van ProRail.8
Klopt het dat niet wordt gerapporteerd over de liftuitval bij andere vervoersvormen zoals tram, bus en metro? Zo ja, bent u bereid om ook hier jaarlijks over te rapporteren zodat er een duidelijk beeld ontstaat van de totale liftuitval binnen het OV?
Tram, bus en metro zijn hoofdzakelijk de verantwoordelijkheid van decentrale ov-autoriteiten en regionale vervoerders. De decentrale ov-autoriteiten maken zelf afspraken met hun vervoerders over de wijze waarop reizigers worden geïnformeerd over storingen. Overigens bieden verschillende vervoerders, zoals het GVB in Amsterdam, via de website reeds informatie aan over uitval in liften en roltrappen.
Overwegende dat er nog steeds veel liften langdurig kapot zijn met alle gevolgen voor reizigers van dien, bent u bereid om samen met ProRail aanvullende maatregelen te nemen om het aantal langdurig kapotte liften verder terug te dringen?
Ik vind het belangrijk dat reizigers zo min mogelijk hinder hebben van defecte liften. Het gemiddeld aantal liften dat langdurig in storing is, is gedaald van 15–20 liften medio 2022 naar 9 liften in dit kwartaal. Ik blijf in gesprek met ProRail om verdere maatregelen te treffen om deze problematiek te verhelpen. Mijn indruk is dat ProRail dit goed oppakt, maar iedere defecte lift zorgt voor hinder en dat is vanzelfsprekend onwenselijk.
Zo meldt ProRail dat er reeds een aantal verbeteracties met zijn onderhoudspartijen in gang is gezet om storingen met externe oorzaak binnen het systeem terug te dringen. ProRail heeft een project gestart specifiek voor wateroverlast die hinder veroorzaakt aan liften en roltrappen op stations. Vanwege de complexe aard zullen definitieve oplossingen relatief veel tijd in beslag nemen. Voorts worden er op dit moment op de meest vandalisme gevoelige stations camera’s geïnstalleerd die gericht worden op liften. Verder heeft ProRail een aantal kleinere acties in gang gezet, zoals een pilot met sterkere drukknoppen die minder snel vernield kunnen worden en het plaatsen van blauwe liftstickers op een dusdanige manier dat deze moeilijk kunnen worden verwijderd.
Ten slotte houd ik uiteraard nauw contact met decentrale ov-autoriteiten, vervoerders en belangenorganisaties om de algemene toegankelijkheid in het OV verder te verbeteren. Ik heb uw Kamer recentelijk geïnformeerd over de laatste stand van zaken en vooruitblik in de verzamelbrief OV en Taxi van 8 maart 2024.9
Dat in New Towns als Almere “het sociale cement het stenen cement nauwelijks kan bijbenen” |
|
Inge van Dijk (CDA), Eline Vedder (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het radiofragment «Relatief jong Almere heeft met veel problemen te maken» op het NOS Radio 1 Journaal, het fragment over hetzelfde onderwerp op het NOS Achtuurjournaal, en het rapport waaraan in deze fragmenten aandacht wordt besteed, genaamd «Sociale veerkracht van Almeerders»?
Ja.
Zou u willen reageren op de bevindingen in dit rapport en in deze reactie ook willen ingaan op (a) het relatief hoge aantal inwoners met schulden, armoede en laaggeletterdheid, (b) de mate van eenzaamheid onder alle leeftijdsgroepen, in combinatie met de beperkte aanwezigheid van nabije sociale en familienetwerken, (c) de woon-werkbalans, met als gevolg veel uitgaande pendel, (d) de clustering van zorgwekkende ontwikkelingen rondom jongeren, zoals het hoge lerarentekort, schooluitval en jeugdcriminaliteit, (e) hoe het achterblijven van voorzieningen samenhangt met de snelle groei van Almere en de financieringssystematiek van het Rijk?
Het rapport is in opdracht van de gemeente Almere opgesteld. Het is primair aan de gemeente Almere om op de inhoud van het rapport te reflecteren. Wel schetst het Ministerie van BZK de inzet met betrekking tot New Towns. Bij het Nationaal Programma Leefbaarheid (NPLV) zijn 19 gemeenten betrokken met een stedelijk focusgebied. Behalve aan deze 19 gemeenten wordt op basis van het NPLV ook ondersteuning geboden aan andere gemeenten met kwetsbare gebieden bij het bevorderen van kansengelijkheid, bestaanszekerheid, leefbaarheid en veiligheid.1 Deze ondersteuning vanuit het NPLV geldt dus ook voor de New Towns waaronder gemeente Almere.
Daarnaast wordt op dit moment onder aanvoering van het kennis- en leernetwerk WijkWijzer, welke verbonden is aan het NPLV, onderzoek uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in de oorzaken van de afnemende leefbaarheid, woonaantrekkelijkheid en sociaaleconomische status van veel New Towns – ondanks de geleverde beleidsinzet van de afgelopen jaren. Dit onderzoek zal ingaan op de genoemde aspecten in uw vraag. Voor een reflectie op de problematiek in de New Towns, worden de resultaten van dat onderzoek afgewacht.
Zou u willen reflecteren op het feit dat in New Towns als Almere, zoals journalist Sander van Hoorn het treffend zegt, «het sociale cement het stenen cement nauwelijks kan bijbenen»? Zou u daarbij willen reflecteren op de vraag in hoeverre en op welke manier de genoemde sociale uitdagingen samenhangen met dat Almere de snelst groeiende stad van Nederland is, één van de grootste steden van Nederland is, en dus een zogenaamde New Town is? Zou u ook de combinatie van deze factoren in uw reflectie willen betrekken?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, heeft een aantal voormalige groeigemeenten zich verenigd in een netwerk New Towns.2 Deze Kopgroep van New Towns bestaande uit Almere, Capelle aan den IJssel, Nissewaard en Zoetermeer is hiermee in 2021 gestart om van elkaar te kunnen leren. Tijdens het New Town congres in 2022 hebben de New Towns samen met het Ministerie van BZK en wetenschappelijke partijen het leernetwerk Toekomstbestendige New Towns opgericht. Het brede onderzoek dat nu uitgevoerd wordt door WijkWijzer komt voort uit dit leernetwerk.
Zou u willen reflecteren op hoe New Town-problematiek ingrijpt op een gebrek aan sociale contacten en/of sociale cohesie voor mensen, en dit (mede) de oorzaak is van slechte (beleefde) gezondheid, verslavingsproblematiek, eenzaamheid, een groter beroep op de formele zorg en andere sociale ontwikkelingen?
Tot 2040 stijgt de vraag naar zorg sneller dan het aanbod. Dit komt bijvoorbeeld door het stijgende aandeel ouderen en chronisch zieken terwijl sprake is van een groot personeelstekort. Daarom hebben de bewindspersonen van VWS met het Integraal Zorgakkoord (hierna: IZA) en het Gezond en Actief Leven Akkoord (hierna: GALA) ingezet om de beweging van zorg naar welzijn te maken. Bij de uitvoering van deze akkoorden hebben gemeenten een grote rol. In het GALA zijn afspraken gemaakt om tot een gezonde generatie in 2040 te komen. En is verdere uitwerking gegeven aan de afspraken uit het IZA om in te zetten op gezondheid, preventie en de samenwerking in het medisch-sociaal domein op regionaal niveau.
In het GALA zijn onder andere afspraken gemaakt over het tegengaan van eenzaamheid, het versterken van de sociale basis, mentale gezondheid, kansrijke start en valpreventie. Op al deze thema’s hebben gemeenten een plan van aanpak opgesteld. Voor de uitvoering van deze aanpak hebben gemeenten financiële middelen verstrekt gekregen via de brede SPUK GALA. Het doel van deze aanpak is om zoveel mogelijk in te zetten op en te investeren in preventie en gezondheid en het hiermee voorkomen van gezondheidsproblemen en het verminderen van het beroep op de gezondheidszorg. De Staatssecretaris van VWS ondersteunt gemeenten bij het versterken van de sociale basis, bijvoorbeeld met de uitvoering van een ondersteuningsprogramma.
Als uitwerking van het IZA zijn in het GALA afspraken gemaakt over het opstellen van regiobeelden en regioplannen en de bijbehorende inhoudelijke focus. Voor de uitvoering van deze plannen ontvangen gemeenten structureel extra financiële middelen (€ 150 miljoen per jaar) via de Specifieke Uitkering IZA (hierna: SPUK IZA). In de plannen, die door gemeenten en verzekeraars zijn opgesteld, is veel aandacht voor de thema’s gezondheid, preventie, sociale basis en de verbinding van het medisch en sociaal domein. Juist om deze gewenste beweging te kunnen maken en tot transformatie van de huidige werkwijzen te kunnen komen.
De gemeente Almere heeft de mogelijkheid om, gegeven de geschetste problematiek in de genoemde media, via het IZA en het GALA extra te investeren in preventie, gezondheid en sociale basis om de genoemde problematiek aan te pakken.
Zou u de voorgaande vraag ook willen beantwoorden in het licht van de ideeën achter de decentralisatie van taken in het sociaal domein naar gemeenten, zoals de gedachte dat inwoners in plaats van het inschakelen van formele zorg meer beroep gaan doen op hun sociale omgeving, en er dus in deze New Towns sprake is van een beperkter aanwezigheid van sociaal weefsel? Zou u daarbij ook willen ingaan op het toekomstbeeld dat deze kloof vermoedelijk groter zal worden omdat het ook voor de toekomst de ambitie is dat inwoners in plaats van het inschakelen van formele zorg meer beroep gaan doen op hun sociale omgeving en tegelijkertijd de ambities om in New Towns te blijven bouwen zullen blijven bestaan en het maatschappelijk weefsel en de sociale infrastructuur hierdoor zullen blijven achterlopen? Welke acties zijn volgens u nodig om deze groeiende kloof tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Zou u willen reflecteren op wat de gedachte «we bouwen geen stad maar een samenleving» zou moeten betekenen voor gemeenten waar als gevolg van zogenaamde New Town-problematiek de sociale infrastructuur vaak achterblijft? Hoe kunnen we gemeenschapszin in New Towns versterken?
Bouwen is méér dan alleen woningen neerzetten, volkshuisvesting gaat over gemeenschappen bouwen. Brede welvaart is de maatstaf om samen te bouwen aan gemeenschappen. Onder andere via Regio Deals draagt het Ministerie van BZK bij aan de brede welvaart in gebieden. In Regio Deals werken regionale partijen en het Rijk samen als partners om de kwaliteit van leven, wonen en werken en leefomgeving van inwoners – de brede welvaart – te vergroten.3 Via de Regio Deal Nieuw Land is € 18,2 miljoen toegekend aan Almere en Lelystad, en via de Regio Deal MAINSTAGE is € 5 miljoen beschikbaar gesteld voor de Metropoolregio Amsterdam, Zaanstad en Almere.4
De regionale woondeals bevatten ook afspraken over gezamenlijke opgaven zoals de inrichting van de openbare ruimte, de aanleg van wegen en het vernieuwen van wijken.5 Daar waar je – naast je huis en werk – heen gaat om mensen te ontmoeten en samen te zijn: de vereniging, het buurthuis of een gezellig plein. Die plekken zijn essentieel voor het vormen van gemeenschappen.
Zou u de voorgaande vraag ook willen beantwoorden in het licht van het belang van deze snelgroeiende New Towns voor het aanpakken van nationale uitdagingen zoals de woningnood? Op welke manier vindt New Town-problematiek weerslag in de financieringssystematiek van het Rijk? Welke verantwoordelijkheid ziet u voor het Rijk op het gebied van de genoemde invloed van New Town-problematiek op sociale ontwikkelingen?
Via diverse regelingen en subsidies worden financiële middelen beschikbaar gesteld waar de regio aanspraak op kan maken.6 Op 15 maart 2023 is de woondeal MRA gesloten, waar ook Almere onderdeel van is.7 In deze woondeal staat beschreven dat elke gemeente een fair share neemt van de regionale bouwopgave. Ook verbinden de gemeenten zich aan de opgave om te zorgen voor voldoende betaalbare woningen waarbij zij streven om via een reëel tijdpad toe te groeien naar twee derde betaalbaar segment in de programmering. Hierbij wordt rekening gehouden met het huidige aandeel betaalbaar en middensegment in de bestaande voorraad.
Het bredere onderzoek om inzicht te verkrijgen in de oorzaken van de afnemende leefbaarheid, woonaantrekkelijkheid en sociaaleconomische status in veel New Towns wordt naar verwachting in de zomer van dit jaar afgerond. Omdat er uitdagingen zijn specifiek voor de New Towns, wordt gehecht aan een gedegen onderzoek die deze bredere problematiek helder uiteen zet. Voor een inhoudelijke reflectie op de problematiek in de New Towns, worden de resultaten van dat onderzoek afgewacht.
Zou in gesprek willen gaan met gemeenten als Almere over de invloed van New Town-problematiek op de hiervoor genoemde sociale ontwikkelingen en over wat er nodig is om het maatschappelijk weefsel te versterken?
Zoals ook in het antwoord op vraag 1 beschreven, maakt Almere deel uit van het netwerk New Towns. Met dit netwerk vindt periodiek overleg plaats met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Zodra het bredere onderzoek afgerond is, zal worden nagegaan hoe hier passende opvolging aan gegeven kan worden.
Het bericht ''Zo wil niemand leven', zegt zorgexpert over verwaarloosde Renny' |
|
Sarah Dobbe |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Zo wil niemand leven», zegt zorgexpert over verwaarloosde Renny?1
De situatie van Renny is schrijnend en onwenselijk. In situaties zoals die van Renny gaat het vaak om mensen met een zorg- en ondersteuningsvraag waarbij het gedrag en het kunnen begrijpen van de behoefte achter het gedrag een grote rol spelen. Het is vaak zoeken naar het evenwicht tussen het respecteren van het recht op zelfbeschikking en – als het echt niet anders kan – ingrijpen middels dwang, wat maakt dat het beantwoorden van die zorg- en ondersteuningsvraag zeer complex is. Dit vraagt elke dag veel van de zorgaanbieders en begeleiders en soms ook lef om te (h)erkennen dat het je als zorgaanbieder niet in alle gevallen lukt om de behoeften achter het gedrag te begrijpen waardoor situaties als die van Renny kunnen ontstaan. Op zorgaanbieders blijft altijd de plicht rusten om continue te onderzoeken hoe het beter kan en daarbij hulp in te schakelen wanneer zij er zelf niet uitkomen.
Bent u het ermee eens dat de omstandigheden zoals die worden beschreven waarin Renny moet leven mensonterend zijn? Hoe kan het dat een cliënt jarenlang in slechte omstandigheden leeft en geen goede zorg krijgt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat hier geen sprake is van goede zorg en zelfs van verwaarlozing?
In de artikelen en fragmenten wordt een beeld geschetst dat niet wordt voldaan aan de behoeften van Renny, zoals hij die op dat moment formuleert. Om in die behoeften te voorzien is het aan de zorgaanbieder om continu de balans te zoeken tussen het respecteren van het recht op zelfbeschikking en – als het echt niet anders kan – ingrijpen middels dwang. Ik kan en mag er geen oordeel over hebben in dit individuele geval of daarin de juiste afweging wordt gemaakt. Zoals hierboven benoemd blijft op zorgaanbieders wel altijd de plicht rusten om te onderzoeken hoe het beter kan en daarbij hulp in te schakelen wanneer zij er zelf niet uitkomen.
Hoe kan het dat een cliënt jarenlang in slechte omstandigheden leeft en geen goede zorg krijgt, terwijl al in 2019 is geconstateerd dat Renny in nood was en «langzaam afglijdt naar de vergetelheid»?
Ik heb geen inzage in het advies dat in 2019 door CCE is afgegeven. De zorgaanbieder laat desgevraagd weten op basis van de adviezen van CCE acties te hebben ingezet om de situatie te verbeteren. De ingezette acties hebben wisselend effect gehad, maar zeker nog niet gebracht waarop is ingezet, aldus de aanbieder. De zorgaanbieder zet zich ook op dit moment in om de situatie te verbeteren en houdt daarbij de IGJ op de hoogte.
De oproep van de bestuurder om een klacht in te dienen op het moment dat een cliënt of zijn vertegenwoordiger van mening is dat afspraken niet worden nagekomen, onderschrijf ik.
Is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) betrokken bij deze casus en zo ja, sinds wanneer? Zo nee, waarom niet?
De IGJ heeft op 8 maart jl. contact met de zorgaanbieder gehad en op 13 maart jl. de melding van deze zorgaanbieder gekregen. De zorgaanbieder laat weten de IGJ te informeren.
Over lopend toezicht/meldingen doet de IGJ geen nadere mededelingen.
Zijn er nog meer situaties bekend van mensen die zorg nodig hebben en in een vergelijkbare situatie moeten leven? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het hier in totaal?
Situaties als deze zijn eigenlijk altijd zeer lastig te vergelijken vanwege de complexiteit van de zorgvraag en de specifieke omstandigheden van elke situatie. Daardoor is niet aan te geven hoeveel vergelijkbare situaties er zijn. Als de IGJ meldingen van een dergelijke situatie krijgt, worden deze beoordeeld en wordt bepaald of, en zo ja welke vorm van toezicht passend is.
Welke stappen worden er gezet om ervoor te zorgen dat Renny zo snel als mogelijk wel de zorg en aandacht krijgt die hij nodig heeft?
Uit de artikelen maak ik op dat door de zorgaanbieder een nieuw multidisciplinair overleg is ingepland om over de inzet van zorg en ondersteuning te spreken. Ik ga er van uit dat dit overleg leidt tot een uitkomst die voor alle partijen meer bevredigend is dan de huidige situatie.
Welke stappen worden er gezet om ervoor te zorgen dat dit soort situaties niet langer kunnen voorkomen?
Zorgaanbieders kunnen op verschillende wijzen hulp en ondersteuning vragen wanneer het hen niet lukt om persoonsgerichte zorg voor mensen te organiseren (zie ook de onlangs gepubliceerde wegwijzer complexe zorg2). Het veld vraagt de overheid daarbij overigens ook om vertrouwen in de zorgaanbieders.
Er kan daarmee niet van uit gegaan worden dat de juiste zorg áltijd geleverd kan worden, omdat we te maken hebt met mensen waarvan de behoeftes en gedrag kunnen veranderen. Maar het feit dat er een bepaalde periode niet voldaan kan worden aan de behoeften achter het gedrag van iemand met een beperking, en er dus geen passende zorg geboden kan worden, mag nooit worden geaccepteerd eindsituatie. Het vinden van passende zorg voor deze doelgroep is altijd een complex samenspel waarbij de balans soms zoekraakt. Het is van belang dat zorgaanbieders elke dag hun best doen om de mensen en hun behoeftes te begrijpen en hierop te acteren en dat zij van elkaar willen leren om mensen met een complexe zorgvraag de best passende zorg te leveren. Hier worden vanuit de Toekomstagenda zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking (zie voor de laatste stand van zaken Kamerstukken II, 2023–2024, 24 170 nr. 310) verschillende acties op uitgevoerd, waaronder het te starten Ontwikkelprogramma complexe zorg, een kennisinfrastructuur voor EVB+ en LVB+ en een specificatie van de leidraad persoonsgerichte zorg van het kwaliteitskompas.
In hoeverre spelen tekortschietende budgetten en personeelstekorten een rol bij het ontstaan van deze, of soortgelijke situaties?
Er is geen sprake van bezuinigingen op de langdurige zorg. Rekening houdend met de ombuigingsmaatregelen uit het coalitieakkoord Rutte IV nemen de uitgaven aan Wlz-gehandicaptenzorg toe van € 12,3 miljard in 2023 tot € 14,0 miljard in 2028 (prijspeil 2023). Dat is een stijging van bijna 14% in een periode van vijf jaar, terwijl op grond van de reguliere demografische ontwikkelingen het aantal cliënten in de Wlz-gehandicaptenzorg slechts met 4% toeneemt. Er komt via de groeiruimte voor de Wlz dus juist extra financiële ruimte beschikbaar voor de ontwikkeling van de gehandicaptenzorg.
Daarnaast heb ik uw Kamer via mijn stand van zakenbrief geïnformeerd (Kamerstuk II, 2023–2024, 24 170, nr. 308.) over de verschillende gerichte maatregelen die ik in de afgelopen periode heb getroffen om de gehandicaptenzorg op verschillende terreinen te ondersteunen. Over de jaren 2022 tot en met 2026 tellen deze middelen voor deze maatregelen op tot € 433 miljoen. Deze extra middelen dragen eraan bij dat zorgaanbieders over voldoende middelen beschikken om te kunnen investeren in goede kwaliteit van zorg.
Bent u het ermee eens dat bezuinigingen op de langdurige zorg het risico op slechte zorg vergroten?
Zie antwoord vraag 9.
Herinnert u zich dat er vorig jaar onrust was bij dezelfde zorginstelling omdat tientallen kwetsbare mensen gedwongen moesten verhuizen, om de zorg «efficiënter» te organiseren en kosten te reduceren en dat de bestuurder destijds als reden gaf dat er per cliënt steeds minder budget van de overheid werd gegeven? Wat is uw reactie op dat bericht?2
Ja, ik ken dat bericht. Mijn reactie is dat zorgaanbieders te allen tijde verantwoordelijk zijn en blijven om goede zorg te verlenen aan hun kwetsbare cliënten. De sector gehandicaptenzorg heeft hiervoor vanuit het brede werkveld een kwaliteitskompas ontwikkeld dat aangeeft wat goede zorg voor mensen met een beperking inhoudt. De Nederlandse Zorgautoriteit stelt jaarlijks tarieven vast die tenminste redelijkerwijs kostendekkend zijn om deze goede zorg te verlenen. Vanuit de tariefstelling is er dus geen reden om zorg te leveren die ondermaats is en niet voldoet aan het genoemde kwaliteitskader. Overigens is er geen sprake van een dalend budget per cliënt, zoals ik ook bij antwoord 10 heb aangegeven.
Welke relatie ziet u tussen deze bezuinigingsoperatie van Siza en de landelijke bezuinigingen op de gehandicaptenzorg? Welke gevolgen heeft dit op de kwaliteit en het aanbod van zorg?
Er is geen sprake van bezuinigingen op de gehandicaptenzorg, zoals ik bij antwoord 10 heb aangegeven. Daarbij geldt dat Siza zelf verantwoordelijk is voor haar bedrijfsvoering en erop moet sturen dat zij op een doelmatige wijze zorg verleent die voldoet aan het kwaliteitskompas voor de gehandicaptenzorg.
Welke relatie ziet u tussen de situatie waarin Renny moet leven en bezuinigingen op de gehandicaptenzorg?
Er is geen sprake van bezuinigingen op de gehandicaptenzorg, zoals ik bij antwoord 10 heb aangegeven. Daarmee zie ik ook geen relatie met de schrijnende situatie waarin Renny leeft.
Herkent u de signalen van de FNV dat het terugdraaien van de bezuinigingen op de langdurige zorg nog niet is verwerkt in de tarieven en/of dat zorginstellingen deze bezuinigingen alsnog doorvoeren?3? Hoe verhoudt dit zich tot het aangenomen amendement Dobbe, waarmee de bezuinigingen van 193 miljoen euro voor dit jaar op de langdurige zorg zijn teruggedraaid?4
Deze signalen herken ik ten dele. Voor twee coalitieakkoordmaatregelen (meerjarige contracten met budgetafspraken en doorontwikkeling kwaliteitskader verpleeghuiszorg) geldt dat ik de NZa op grond mijn voorhangbrief van 19 september 2023 een aanwijzing heb gegeven om de beoogde besparingen voor 2024 terug te draaien. De NZa heeft de hieruit voortvloeiende verhoging van de Wlz-tarieven met € 225 miljoen nog vorig jaar verwerkt via een tussentijdse verhoging van de tarieven voor 2024. Deze middelen zijn daarmee ook vanaf begin dit jaar beschikbaar voor besteding door zorginstellingen. Op 16 februari 2024 is vervolgens het amendement Dobbe aangenomen door de Tweede Kamer. Dit amendement is verwerkt in de Voorjaarsnota, waarmee de overige voorgenomen besparingen op het Wlz-kader voor 2024 zullen worden teruggedraaid. Dit betreft een bedrag van € 193 miljoen. Het aandeel van de gehandicaptenzorg hierin is ongeveer € 40 miljoen en hangt samen met het beoogde terugdraaien van de korting op de normatieve huisvestingscomponent (NHC). Via de voorlopige kaderbrief Wlz 2024–2029 zal ik uw Kamer nader informeren hoe deze extra middelen zullen worden verwerkt in de tarieven en/of het Wlz-kader.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de teruggedraaide bezuinigingen ook in de praktijk worden teruggedraaid?
Bij antwoord 14 heb ik aangegeven hoe ik hiermee omga.
Inclusief onderwijs |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Hoe wordt in het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) expliciet rekening gehouden met scholen die inclusief onderwijs verzorgen? Waaruit blijkt dat in de praktijk?
Het toezicht op de kwaliteit van de scholen en besturen krijgt invulling aan de hand van het onderzoekskader. De wettelijke eisen zijn leidend voor het onderzoekskader wanneer het gaat over beoordeling van de onderwijskwaliteit als voldoende, onvoldoende en zeer zwak en deze eisen zijn voor alle scholen hetzelfde. Bepalingen in wetten die nu al bijdragen aan het geven van inclusief onderwijs, worden daarom nu al meegenomen in het toezicht.
De inspectie bekijkt in het onderzoekskader bij de standaard «zicht op ontwikkeling en begeleiding» bij het (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so) en speciaal basisonderwijs (sbo) bijvoorbeeld of het onderwijs erop gericht is dat leerlingen indien mogelijk kunnen doorstromen naar (meer) regulier onderwijs. Daarnaast heeft de inspectie de afgelopen jaren verschillende themaonderzoeken verricht die bijdragen aan de route naar inclusief onderwijs. Zo onderzocht de inspectie onder andere de schoolloopbanen van leerlingen met en zonder extra ondersteuningsbehoeften1, of het beleid van samenwerkingsverbanden samenhang vertoont met uitkomsten op leerlingniveau2 en bracht de inspectie in beeld hoeveel tijd leraren besteden aan leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften en hoe zij dit ervaren3.
Zijn er, gezien de ambitie om toe te werken naar inclusief onderwijs, ook plannen om de inspectiekaders aan te passen zodat ze beter aansluiten bij scholen die nu al op de goede weg zitten?
De onderzoekskaders van de inspectie sluiten aan bij de eisen die in wetten aan scholen en besturen worden gesteld. De komende jaren zal verder worden nagedacht over wat inclusief onderwijs betekent voor de wetgeving. Daarbij zal ook worden meegenomen wat de gevolgen hiervan zijn voor het toezicht en de onderzoekskaders.
Zou het kunnen dat de nieuwe onderzoeksstandaard basisvaardigheden (OP0) die vanaf schooljaar 2024/2025 een kernstandaard wordt, ten koste gaat van het maatwerk dat de inspectie nu nog kan leveren op basisscholen? Kunnen basisscholen door het verlies van dit maatwerk sneller het predicaat «zwak» krijgen? Zo ja, hoe kunt u garanderen dat dit niet ten koste gaat van de ambitie naar inclusief onderwijs?
Met de standaard Basisvaardigheden zijn geen nieuwe eisen aan het onderwijs gesteld. In de standaard zijn eisen opgenomen waaraan het onderwijs al moest voldoen. De standaard brengt meer focus aan in het toezicht, maar vraagt dus niets nieuws van scholen. De inhoud van de standaard gaat uit van het doelbewust (doelgericht en samenhangend) en op maat inrichten van een curriculum op de basisvaardigheden. Van belang daarbij is dat het curriculum afgestemd wordt op de leerlingenpopulatie van de school.
Hoe wordt er op basis van deze nieuwe kernstandaard, rekening gehouden met kleine scholen? Hanteert de inspectie hier speciale kaders voor?
Zoals hiervoor aangegeven volgen de onderzoekskaders van de inspectie de wettelijke eisen. Er zijn geen afwijkende kwaliteitseisen voor kleine scholen. Bovendien vind ik het voor álle leerlingen, op wat voor school ze ook zitten, van belang dat ze goed onderwijs in de basisvaardigheden krijgen.
Bestaat er een groter risico voor kleine scholen om voor een enkele leerling die de doorstroomtoets niet kan maken het predicaat zwak te krijgen? Klopt het dat er bij het samenstellen van de schoolweging geen rekening gehouden wordt met passend onderwijs?
Het al dan niet meedoen aan de doorstroomtoets heeft geen rechtstreeks verband met een oordeel «onvoldoende» op schoolniveau. Alle scholen moeten kunnen onderbouwen waarom een leerling de doorstroomtoets niet maakt. Hiervoor gelden ontheffingsgronden waarin is vastgelegd dat een leerling kan worden vrijgesteld indien die volgens zijn ontwikkelingsperspectief uitstroomt naar het voortgezet speciaal onderwijs binnen de uitstroomprofielen arbeidsmarkt of dagbesteding, een IQ heeft dat lager is dan 75, of minder dan 4 jaar in Nederland woont en het Nederlands nog onvoldoende beheerst.
Als een leerling onterecht niet meedoet, kan dit consequenties hebben voor het oordeel op de standaard OP6 Afsluiting en mogelijk voor de standaard OR1 Resultaten. Als de inspectie ziet dat er leerlingen niet meegedaan hebben met de doorstroomtoets terwijl zij niet voldoen aan de ontheffingsgronden, dan vraagt de inspectie de school naar onderbouwing en of het bestuur hiermee heeft ingestemd. Als deze onderbouwing tekortschiet, kan de inspectie de standaard OP6 Afsluiting als onvoldoende beoordelen of hier een herstelopdracht voor geven. Ook kan het in uitzonderlijke situaties betekenen dat de inspectie om deze reden de resultaten niet beoordeelt.4
De schoolweging is gebaseerd op externe factoren, waaronder het opleidingsniveau van de ouders. Passend onderwijs gaat juist over wat er binnen de school aan ondersteuning wordt geboden. Dit wordt dus niet meegenomen in de schoolweging.
Zo ja, vindt u dit in lijn met de ambitie en werkagenda van het demissionaire kabinet voor een route naar inclusief onderwijs in 2035?
Zie het antwoord op vraag 5. Als onderdeel van de route naar inclusief onderwijs 2035 bekijken we welke aanpassingen in wet- en regelgeving nodig zijn om tot inclusief onderwijs te komen. In dat kader zal ook worden bezien wat dat betekent voor het toezicht.
Wat vindt u ervan als dit een reden zou zijn dat scholen (noodgedwongen) leerlingen vrijstellen van de doorstroomtoets? Herkent u ook signalen dat scholen leerlingen niet terugplaatsen vanuit het speciaal basisonderwijs om op die manier hogere scores te behouden? Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Dit vind ik ongewenst omdat daarmee deze leerlingen tekort wordt gedaan. Zij verdienen het om ook deel te nemen aan de doorstroomtoets en hebben naast het schooladvies recht op het wettelijke verplichte tweede onafhankelijk gegeven voor doorstroom naar het voortgezet onderwijs waar de doorstroomtoets in voorziet: het toetsadvies.
Signalen dat terugplaatsing vanuit het speciaal basisonderwijs naar het basisonderwijs belemmerd wordt vanwege het risico op te lage scores op de doorstroomtoets, herken ik wel. Dit is niet nodig. De inspectie geeft dat ook bij scholen aan als zij deze signalen tegenkomt. Tijdens het onderzoek op de school krijgt de school de gelegenheid zich over de behaalde leerresultaten te verantwoorden. Als de school dan aantoont dat ook de leerlingen met bijzondere individuele kenmerken zich naar hun kunnen hebben ontwikkeld, dan neemt de inspectie dit mee in haar oordeel en kan een school een voldoende scoren op onderwijsresultaten.
Zijn er meer zaken die in toezicht, handhaving en bekostiging aangepast moeten worden om te voorkomen dat scholen die nu al streven naar inclusief onderwijs juist geremd of zelfs afgestraft worden? Zo ja, wordt dat onderzocht met scholen zelf en verwacht u nieuwe wet- en regelgeving?
Als onderdeel van de route naar inclusief onderwijs 2035 bekijken de Ministeries van OCW en VWS welke aanpassingen in het onderwijssysteem en het zorgsysteem nodig zijn om tot inclusief onderwijs te komen. Onderdeel hiervan is ook het bezien hoe de wet- en regelgeving, het toezicht en de bekostiging aangepast moeten worden. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met het onderwijsveld, het zorgveld en ouders en jongeren uit het regulier en gespecialiseerd onderwijs. Ook beide inspecties (IvhO en IGJ) worden hierbij betrokken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat van 29 mei 2024 over passend onderwijs?
Ja.
Een overzicht van de functies of rollen die leden van het kabinet en het Koningshuis op dit moment vervullen bij het World Economic Forum |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kan het kabinet de Kamer een overzicht verschaffen van de functies of rollen (zoals lid of (vice)voorzitter van, of verbindingsofficier met een «global action group», «regional action group», «steering committee», «consortium», «council», «platform» et cetera) die leden van het kabinet en het Koningshuis op dit moment vervullen bij het World Economic Forum?
De Minister van SZW is lid van het Jobs Consortium1, dat zich richt op een betere toekomst van werk voor iedereen. Daarnaast is de Koningin, in haar hoedanigheid van Speciale pleitbezorger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor inclusieve financiering voor ontwikkeling, lid van de Edison Alliance2, een initiatief van het WEF dat zich richt op het bevorderen van digitale inclusie op de thema’s gezondheidszorg, financiële diensten en onderwijs. De Koningin was, zoals eerder gemeld in antwoorden op Kamervragen van 7 juni 20223, lid van de Stewardship Board of the World Economic Forum System Initiative on Shaping the Future of Financial and Monetary Systems. Deze board is recentelijk opgeheven.
Welke leden van het kabinet en het Koningshuis hebben op dit moment toegang tot de «Great Reset Portal» van het World Economic Forum?
Een Great Reset Portal van het World Economic Forum bestaat niet meer. In 2020 en 2021 bestond er een webpagina die betrekking had op het destijds lopende Great Reset Initiative,binnen het systeem Toplink. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de Minister van Financiën en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat hadden toegang tot deze webpagina.
Kunnen deze twee vragen binnen drie weken door het kabinet worden beantwoord?
Met het oog op een zorgvuldige en volledige beantwoording is het niet gelukt om deze vragen binnen drie weken te beantwoorden.
Lobby-activiteiten van de farmaceutische industrie in het Europees en Nederlands parlement |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Kunt u verklaren of vanuit de Nederlandse overheid contact is geweest met vaccinproducenten Astra Zeneca en/of Janssen, teneinde (een) wetswijziging(en) door te voeren die de toegang van de producten van deze producenten op de Europese en Nederlandse markt zouden vergemakkelijken? Zo ja, kunt u al deze communicatie tussen de Rijksoverheid en vaccinproducenten hieromtrent openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Daarvan is mij niets bekend.
Zou nee, kunt u dan verklaren waarom het lid Veldman in de periode 2019–2020 meerdere moties en voorstellen indiende die de voorwaarden voor DNA-technieken en de toelating van mRNA en vectorcoronavaccins tot de Europese markt zouden versoepelen? Op basis van welke kennis en expertise kon dit lid dit doen en weet u of er voor deze moties en voorstellen contact is geweest met / input is gevraagd aan / gegeven door derden, zoals farmaceutische partijen? Kan de communicatie hieromtrent openbaar gemaakt worden? Zo nee, waarom niet?
Kamerleden gaan over hun eigen inbreng. Ik kan geen inzicht bieden in de beweegredenen en contacten van Kamerleden.
Klopt het dat er op 13 juni 2020 door een kopgroep landen, te weten Nederland, Frankrijk, Italië en Duitsland, een deal werd afgesloten met AstraZeneca, dat een vaccin tegen Covid-19 ontwikkelde gebaseerd op een Adeno-vector, dat zowel genetisch gemodificeerd, als gentherapie is?
De landen van de Inclusive Vaccine Alliance (IVA) hebben op 12 juni 2020 een deal gesloten met AstraZeneca voor de levering van COVID-19-vaccins. Het vaccin van AstraZeneca bevat een genetisch gemodificeerd adenovirus. Het gaat hier niet om een vorm van gentherapie.
Klopt het dat er op 17 juni 2020 een verordening werd voorgesteld waarmee op Europees niveau de veiligheidseisen werden versoepeld, waarmee genetisch gemodificeerde organismen mochten worden gebruikt voor klinisch onderzoek en het gebruik van deze middelen na het onderzoek?
Over de desbetreffende ontwerpverordening heeft de toenmalige Minister van Infrastructuur en Waterstaat uw Kamer op 1 juli 20201 geïnformeerd. Het voorstel zag uitsluitend op de versoepeling van regels voor klinische studies naar, en de levering en het gebruik van geneesmiddelen met genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) ten behoeve van de behandeling of preventie van COVID-19, en niet op de versoepeling van de eisen voor marktautorisatie.
Klopt het dat op 17 juni 2020 een communiqué werd uitgevaardigd met de titel «EU strategy for COVID-19 vaccines», waarbij de deal van 13 juni 2020 van de eerder genoemde vier landen werd overgenomen?
Ja.
Kunt u bevestigen dat door nationaal (Janssen) en Europees (Janssen, Astra, Pfizer, Moderna) de wet aan te passen, de investeringen die werden gedaan in de vaccindeal van 13 juni 2020 «veilig» werden gesteld, door de kans van het verkrijgen van een vergunning aanmerkelijk te verhogen en te versnellen? Zo nee, waarom niet?
Om te zorgen dat klinische studies met geneesmiddelen en vaccins bedoeld om COVID-19 te bestrijden snel van start konden gaan, zijn tijdelijke wijzigingen aangebracht in de ggo-regelgeving: op nationaal niveau door verkorting van de procedure voor ggo-vergunningen middels een tijdelijke regeling2, en vervolgens op Europees niveau door buitenwerkingstelling van delen van de ggo-regelgeving middels Verordening 2020/1043. Deze verordening stelt producenten vrij van de aanvraag van een ggo-vergunning en de uitvoering van een milieurisicobeoordeling voor klinisch onderzoek ten behoeve van de bestrijding van COVID-19. Deze vereisten zijn wel blijven gelden voor de markttoelatingsprocedure en voor de productie van het medicinale product. De kans op het verkrijgen van een (voorwaardelijke) handelsvergunning is dus niet vergroot.
Klopt het dat de heer Canfin (Liste Renaissance) een leidende rol had in het veranderen van de voorwaarden voor de COVID-19-vaccinaties na de voorwaardelijke markt-autorisatie voor de vector en mRNA-injecties en dat deze veranderingen lijken te zijn ingegeven door een rechtszaak in Nederland? Is er contact geweest met Canfin over de betreffende injecties vanuit de Rijksoverheid, of via vertegenwoordigers van de overheid, zoals bijvoorbeeld de Landsadvocaat of consultancy bureau’s? Zo ja, wat heeft dat contact behelsd en tussen wie heeft dat contact plaatsgevonden?
Er is vanuit de Nederlandse overheid geen contact geweest over Verordening 2020/1043 met de heer Canfin.
Is vanuit de Nederlandse overheid contact geweest met de heer Canfin, in de periode 2019–2021? Zo ja, kan al deze communicatie worden geopenbaard? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Is er contact geweest vanuit een van de eerder genoemde farmaceuten, of hun vertegenwoordigers, het lid Veldman, in de periode 2019–2021? Zo ja, kan al deze communicatie worden geopenbaard? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft contacten over een eventuele wetswijziging verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1. Voor wat betreft contacten van het lid Veldman verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Is er contact geweest vanuit de overheid met de genoemde farmaceutische bedrijven over wetgeving en voorwaarden voor markt-autorisatie? Is er gesproken over risico’s van de klinische proeven? Is gesproken over gentherapie? Is er gesproken over genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s)? Kunt u al deze communicatie openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op vragen 1, 4 en 6.
Hoe reflecteert u op de (schijn van) invloed op democratische (nationale) (wetgevings) processen door farmaceutische bedrijven? Indien u van mening bent dat deze invloed er niet was, kunt u dan uitleggen waarom dat volgens u niet het geval was?
De tijdelijke wijziging van de ggo-regelgeving dient een publiek belang. Eventuele belangen van farmaceutische bedrijven waren hierbij niet leidend.
Het D66-plan 'Toekomst van toetreding' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het door D66 aangeboden plan «De toekomst van toetreding», tijdens het debat over de Europese top, die 24 november jongstleden plaatsvond?1
Ja
Deelt u de mening dat het in het Nederlandse belang is dat het uitbreidingsproces wordt hervormd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft de huidige uitbreidingsmethodologie, die in 2020 is herzien en waarin merites, conditionaliteit en omkeerbaarheid centraal staan (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1511). Het kabinet ziet de huidige uitbreidingsmethodologie als een gedegen basis om landen op merites te beoordelen. De methodologie bevestigt het belang van de rechtsstaat als basis voor een stabiel democratisch systeem en koppelt voortgang op andere beleidsterreinen aan voortgang op rechtsstaathervormingen. Het proces is gefaseerd: zonder voldoende stappen op versterking van de rechtsstaat worden er geen hoofdstukken gesloten en is er dus geen voortgang in de onderhandelingen. Daarnaast is het proces omkeerbaar en sluit de ingebouwde conditionaliteit goed aan bij de Nederlandse benadering.
Kunt u schriftelijk reageren op het plan van D66 voor gefaseerde toetreding?
Het voorstel van D66 biedt een bijdrage aan de discussie over de nodige voorbereidingen op een toekomstige uitbreiding van de EU. Het voorstel heeft ook raakvlakken met onderdelen van het voorstel dat de Europese Commissie publiceerde op 8 november jl. tot instelling van een Hervorming en Groei Faciliteit voor de Westelijke Balkanlanden. Een eerste appreciatie van de voorgestelde Hervorming en Groei Faciliteit maakt onderdeel uit van de kabinetsappreciatie van het jaarlijkse uitbreidingspakket.2 De huidige uitbreidingsmethodologie is gebaseerd op merites en de beginselen van conditionaliteit en omkeerbaarheid. Voor het kabinet zijn dit kernonderdelen van het toetredingsproces van alle (potentiële) kandidaat-lidstaten. Iedere kandidaat-lidstaat bepaalt de snelheid van het eigen toetredingsproces door het doorvoeren van de benodigde hervormingen en overname van het gehele EU-acquis en wordt op basis van de eigen merites beoordeeld. De huidige methodologie biedt evenwel ruimte voor een dynamischer proces, onder andere door middel van versnelde integratie en «phasing in». Zo zijn er in het kader van het screening proces voor Noord-Macedonië en Albanië recent concrete voorstellen gedaan voor versnelde integratie, waaronder het verlenen van observer statusbij netwerken zoals het EUPAN (European Public Administration Network). Ook wordt op verschillende beleidsterreinen reeds intensief met verschillende kandidaat-lidstaten samengewerkt. Hierbij valt te denken aan de nauwe samenwerking met Frontex op het gebied van migratie, en met Eurojust op het gebied van de justitiële keten. Ook zijn door verschillende lidstaten voorstellen gedaan om kandidaat-lidstaten onder voorwaarde uit te nodigen bij overleggen in EU verband, zoals de Raad Buitenlandse Zaken.
Bent u bereid deze voorstellen tijdens de komende vergaderingen van de Raad Algemene Zaken en de Europese Raad onder de aandacht te brengen van andere EU-lidstaten en hiervoor te pleiten? Zo nee, waarom niet?
Hoewel het kabinet openstaat voor nieuwe ideeën voor samenwerking met de kandidaat-lidstaten, is de regering geen voorstander van het herzien van de methodologie van het EU-uitbreidingsproces. De huidige methodologie doet recht aan de Nederlandse uitgangspunten voor uitbreiding zoals hierboven uiteengezet en biedt daarnaast voldoende basis voor nauwere samenwerking met kandidaat-lidstaten.
De oproep van een groep rijksambtenaren aan het kabinet inzake de oorlog tussen Israël en Hamas |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Noodkreet rijksambtenaren aan kabinet: laat Israël stoppen met geweld»?1
Ja.
Beaamt u dat het staatsrechtelijk gezien aan parlementariërs en leden van het kabinet is om openlijk politieke uitspraken te doen over een complex en politiek gevoelig onderwerp als de oorlog tussen Israël en Hamas, en dat rijksambtenaren de taak en verantwoordelijkheid hebben om de politieke keuzes en besluiten in dezen naar behoren uit te voeren? Vindt u deze verklaring in dat licht gepast?
Het kabinet onderschrijft dat het staatsrechtelijk gezien aan parlementariërs en leden van het kabinet is om openlijk politieke uitspraken te doen over een complex en politiek gevoelig onderwerp als de oorlog tussen Israël en Hamas. De bewindspersonen zijn verantwoordelijk voor een politiek besluit, zij leggen hierover verantwoording af aan het parlement, en het is aan hen om daarover te communiceren. Ambtenaren hebben hierbij een ondersteunende, adviserende en uitvoerende rol, waarin zij op basis van professionaliteit worden geacht om objectief te adviseren, en alle inzichten en opties aan bewindspersonen voor te leggen. Het is de taak van ambtenaren om te zorgen voor een transparant en goed besluitvormingsproces. Vervolgens voeren ambtenaren uit wat politiek is besloten, ook als de politieke weging tot een ander besluit heeft geleid dan werd geadviseerd. Als de uitvoering van een politiek besluit onbedoelde gevolgen heeft, is het de taak van ambtenaren om die signalen terug te leggen bij de verantwoordelijk bewindspersoon zodat die het besluit kan heroverwegen.
Dit brengt grote verantwoordelijkheden met zich mee en vraagt een grote betrokkenheid naar onze maatschappij. Die betrokkenheid bij de samenleving uit zich soms ook buiten het eigen dossier of buiten het werk. Dit mag ook. Ambtenaren hebben, zoals iedereen, het recht van vrijheid van meningsuiting en het recht op vergadering en betoging. Juist vanwege de unieke rol en positie tussen maatschappij en politiek zijn daar wel regels aan verbonden, die zijn neergelegd in artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Overigens was de brief volgens de initiatiefnemers niet opgesteld met het doel om openbaar gemaakt te worden. De brief was bedoeld om samen met gelijkgestemden hun indringende persoonlijke vragen en zorgen onder de aandacht te brengen van leden van het kabinet.
Hoe verhoudt deze verklaring zich tot artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017, die stelt dat de ambtenaar zich «onthoudt van het openbaren van gedachten of gevoelens (...) indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie (...) niet in redelijkheid zou zijn verzekerd»? In hoeverre is er reden om aan te nemen dat deze verklaring leidt, of kan leiden, tot een «minder goede» invulling van de functie van rijksambtenaar? Zo nee, waarom niet?
Artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017 stelt dat de ambtenaar zich dient te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Het is niet mogelijk om in algemene zin vast te stellen in hoeverre de goede vervulling van de functie van een ambtenaar in het geding is door de uiting van iemands mening, gevoelens of gedachten. Daarbij moet gekeken worden naar de specifieke situatie. Daarin worden zaken zoals de functie, taak, het onderwerp, afstand tot het onderwerp, (maatschappelijke) context, oogmerk en informatiepositie van de betrokkene ook in overweging genomen. Die concrete afweging verschilt per individu. Het intern uiten van zorgen, of het uiten van zorgen in gerichte (niet openbare) communicatie, vormt op zichzelf geen aanleiding om te veronderstellen dat een goede vervulling van een functie in redelijkheid niet zou zijn verzekerd.
Kunt u zich voorstellen dat parlementariërs die van mening zijn dat het kabinet zich inzake de oorlog tussen Hamas en Israël zeer genuanceerd opstelt, dat wil zeggen: aantoonbaar met oog voor de belangen van beide zijden, het als ongemakkelijk en ook ongepast ervaren dat rijksambtenaren met deze verklaring komen?
Het kabinet kan zich voorstellen dat ambtenaren zich geroepen voelen om zich uit te spreken over hun gevoelens bij een groot en intens onderwerp als dit. Dat mag ook binnen de grenzen zoals hierboven uiteengezet. Het kabinet kan zich niettemin ook verplaatsen in het ongemak dat dat met zich meebrengt. Dat is soms ook inherent aan het uitoefenen van grondrechten, zoals het recht op vrijheid van meningsuiting. Beleidsvorming binnen de openbare dienst is geen spanningsloos en homogeen proces. De openbare dienst in een democratische samenleving en de concrete onderdelen daarvan moeten zekere spanningen en complicaties ten gevolge van de uitoefening van grondrechten door ambtenaren kunnen verdragen.2Tegelijkertijd is het uiteindelijk aan het kabinet om politieke besluiten te nemen en hierover verantwoording af te leggen aan het parlement. Zie verder ook het antwoord op vraag 3.
Deelt u de opvatting van de verklaring dat de Gazastrook als bezet gebied geldt, in het licht van de Israëlische terugtrekking in 2005? Zo nee, kunt u dit dan weerspreken?
Gezien de controle die Israël heeft over de Gazastrook gelden volgens het kabinet nog steeds verplichtingen voor Israël op basis van het bezettingsrecht.
Wat waren in grote lijnen de uitkomsten van de «open gesprekken» die hierover kennelijk hebben plaatsgevonden op de werkvloer? Heeft u daarbij aandacht gevraagd voor hetgeen in de voorgaande vragen naar voren is gebracht, waaronder het vanuit het parlement ervaren ongemak (vraag 4)?
Sinds de aanval van Hamas op Israël op 7 oktober 2023 en het daarop volgende conflict in Gaza zijn er binnen de organisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken meerdere interne mogelijkheden gecreëerd om met elkaar van gedachten te wisselen en verschillende perspectieven in te brengen. Vanuit bestuurlijk niveau wordt de boodschap uitgedragen dat er binnen het departement altijd ruimte is voor andere inzichten en interne tegenspraak. In dat kader zijn gesprekken met een brede selectie van medewerkers geïnitieerd, directeuren en andere leidinggevenden faciliteren dergelijk gesprekken met hun teams en kunnen daarbij ondersteund worden met gespreksbegeleiding.
De hertellingsprocedure bij de Tweede Kamerverkiezingen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Op welke manier wordt het hertellen van stemmen voor de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2022 opengesteld voor publiek, om transparantie te waarborgen?1 2
De telling van de stemmen is openbaar voor publiek. Dat betekent dat geïnteresseerde personen kunnen kijken in het stembureau bij de telling. Ook de zitting van het gemeentelijk stembureau waar op de dag na de dag van stemming verder wordt geteld, of de controle van de processen-verbaal en de eventuele hertellingen worden gedaan, is openbaar. Later in het proces van uitslagvaststelling kan het gemeentelijk stembureau ook over moeten gaan tot een hertelling naar aanleiding van een terugverwijzing van het centraal stembureau. Deze hertellingen zijn ook in het openbaar.
Personen die waarnemen bij de (her)telling mogen toekijken, maar niet helpen met het tellen. Zij mogen de voortgang van de telling niet verstoren. Stembureauleden kunnen vragen van waarnemers over hun werkzaamheden beantwoorden. Het is daarnaast toegestaan om aantekeningen, foto’s en video’s voor eigen gebruik te maken. Indien de waarnemer van mening is dat iets niet goed verloopt, kan deze persoon bezwaar maken bij het stembureau die daarvan melding zal doen in het proces-verbaal.
Welke maatregelen worden genomen om onafhankelijke waarnemers, inclusief vertegenwoordigers van politieke partijen en internationale waarnemers, toe te laten bij het monitoren van een hertelling?
Doordat het tellen van de stemmen openbaar is, is het voor iedereen mogelijk om waar te nemen. Dat geldt ook voor eventuele hertellingen. Het is daarom niet nodig speciale maatregelen te treffen voor bijvoorbeeld vertegenwoordigers van politieke partijen of internationale waarnemers die in het stemlokaal of bij de locatie van het gemeentelijk stembureau de (her)telling(en) willen volgen. Net als bij voorgaande verkiezingen heeft de Minister van Buitenlandse Zaken verschillende waarnemingsmissies, waaronder van de OVSE, uitgenodigd om bij deze verkiezing te komen waarnemen.
Welke procedures en protocollen zijn vastgesteld voor het hertellen van stemmen en hoe wordt gegarandeerd dat deze procedures consistent en eerlijk worden toegepast? Wie ziet daarop toe?
De procedure voor het tellen van de stemmen en de werkzaamheden van het gemeentelijk stembureau, waaronder eventuele hertellingen, zijn vastgelegd in de Kieswet. Het uitgangspunt hierbij is dat eventuele fouten die geconstateerd worden in de procedure voor de vaststelling van de verkiezingsuitslag zo vroeg mogelijk hersteld kunnen worden op een transparante en controleerbare manier.
Voor de vaststelling van de verkiezingsuitslagen kunnen gemeenten kiezen voor twee manieren waarop ze de stemopneming uitvoeren:
Het centraal stembureau controleert voor het vaststellen van de verkiezingsuitslag de processen-verbaal van alle stembureaus nogmaals op onverklaarde verschillen. Het centraal stembureau kan het gemeentelijk stembureau opdragen om onderzoek te doen naar mogelijke onregelmatigheden in het proces-verbaal. Zo een onderzoek kan ook leiden tot een hertelling.
Tot slot onderzoekt het vertegenwoordigend orgaan, in dit geval de Tweede Kamer, de processen-verbaal en kan als daar aanleiding voor is besluiten tot een hertelling of in het uiterste geval een herstemming. Het kader uit de Kieswet vormt de basis voor de instructies die stembureauleden ontvangen over de wijze waarop zij de telprocedures uitvoeren.
Hoe worden alle betrokkenen opgeleid en geïnformeerd over de procedures van een hertelling?
Op het stembureau en het gemeentelijk stembureau wordt geteld door vrijwilligers. Iedereen kan zich aanmelden bij een gemeente om te gaan tellen. Om ook daadwerkelijk te mogen tellen volgen alle stembureauleden, leden van het gemeentelijk stembureau en tellers een training. Dat kan een online training of een fysieke instructie zijn. Het doen van een training is verplicht op basis van de Kieswet en de gemeente is verantwoordelijk voor de uitvoering daarvan.3
Daarnaast worden de gemeenteambtenaren die zich bezighouden met verkiezingen door het Ministerie van BZK en de Kiesraad geïnformeerd over de geldende regelgeving met betrekking tot de werkzaamheden van het stembureau en het gemeentelijk stembureau. Dat gebeurt door middel van factsheets, webinars en beantwoorden van vragen.
Worden geautomatiseerde telsystemen ingezet voor het hertellen van stemmen en zo ja, welke maatregelen worden genomen om menselijke fouten te minimaliseren en de nauwkeurigheid van het hertellen te verhogen?
Het tellen en hertellen van stembiljetten gebeurt handmatig. Er wordt hierbij geen gebruik gemaakt van geautomatiseerde telsystemen. Het huidige stembiljet is niet elektronisch telbaar. Ter ondersteuning bij het optellen van de uitslagen per stembureau wordt ondersteunende software gebruikt. De Kiesraad stelt deze software (OSV2020) ter beschikking. De stemtotalen per stembureau worden twee keer door verschillende personen ingevoerd. Deze twee verschillende invoeren moeten met elkaar overeenkomen. Als hiertussen een verschil geconstateerd wordt, bijvoorbeeld doordat een aantal stemmen bij een kandidaat per abuis verkeerd is ingevoerd, wordt dat onderzocht. Het papieren proces-verbaal van het stembureau is daarbij leidend.
Welke controles worden uitgevoerd op de software en hardware van geautomatiseerde telsystemen, om manipulatie te voorkomen?
Zowel de beveiliging van OSV2020 als het voldoen aan de wettelijke vereisten (doet de software wat die volgens de Kieswet moet doen) wordt voorafgaand aan iedere verkiezing getoetst door een externe partij. De organisaties die deze toetsen uitvoeren zijn via een aanbestedingsprocedure aangewezen en worden ingezet via een rouleringssyteem, zo wordt steeds opnieuw door een andere organisatie getoetst. Voorafgaand aan de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen op 15 maart 2023 is de toetsing uitgevoerd door PWC (beveiliging) en Expleo (wettelijke vereisten). Voorafgaand aan de aankomende Tweede Kamerverkiezing op 22 november is de toetsing uitgevoerd door HackDefense (beveiliging) en door KPMG (wettelijke vereisten). De Kiesraad heeft de rapportages van deze onderzoeken op zijn website gepubliceerd.
Aanvullend op de toetsen die de Kiesraad voorafgaand aan het gebruik van OSV2020 laat doen, voeren de gemeentelijk stembureaus, hoofdstembureaus en het centraal stembureau steekproefsgewijs controles uit naar de werking van OSV2020.
Nadat de optelling van de uitslagen per stembureau is voltooid maakt OSV2020 een digitaal optelbestand aan. Deze digitale optelbestanden worden openbaar gemaakt en kunnen vergeleken worden met de gepubliceerde processen-verbaal.
Worden handmatige steekproeven uitgevoerd om de resultaten van geautomatiseerde telsystemen te toetsen en te valideren, en zo ja, hoe wordt gezorgd dat deze steekproeven statistisch significant zijn?
De Kiesraad stelt een controleprotocol op ten behoeve van de handmatige steekproeven die de gemeentelijk stembureaus, hoofdstembureaus en het centraal stembureau uitvoeren in het gebruik van OSV2020 bij het optellen van de stemtotalen. Zo telt ieder gemeentelijk stembureau voor drie willekeurige lijsten het aantal stemmen op deze lijst voor ieder stembureau bij elkaar op en vergelijkt het resultaat van de optelling met de optelling door OSV2020. De loting van welke drie lijsten met de hand nageteld worden, gebeurt in het openbaar tijdens de zitting van het gemeentelijk stembureau. Het aantal (drie) van lijsten dat met de hand nageteld wordt is door de Kiesraad op advies van het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgesteld om een statistisch significante steekproef te vormen.4
Hoe wordt de nauwkeurige beoordeling van de resultaten via handmatige steekproeven gewaarborgd?
Het gemeentelijk stembureau doet verslag van de uitkomsten van de steekproef in het verslag controleprotocol. Indien uit de steekproef afwijkingen komen, dient de gemeente contact op te nemen met de Kiesraad. Dat is tot op heden nog nooit voorgekomen. Daarnaast publiceert de gemeente het verslag op zijn website en stuurt het naar hoofd- of centraal stembureau.
Worden onafhankelijke audits uitgevoerd op hertellingen en hoe wordt de integriteit en nauwkeurigheid van hertellingen bevestigd?
In het antwoord op vraag 3 is toegelicht dat in het proces van uitslagvaststelling gebruik wordt gemaakt van verschillende stappen. Dit zorgt ervoor dat er verschillende controlemomenten in het proces van uitslagvaststelling zijn. In de eerste plaats door het gemeentelijk stembureau en vervolgens door het centraal stembureau en uiteindelijk het vertegenwoordigend orgaan. Door deze controlestappen wordt de zorgvuldigheid van de vaststelling van de verkiezingsuitslag gewaarborgd. Dat is ook een belangrijk doel van de wijziging van de Kieswet in verband met de nieuwe procedure vaststelling verkiezingsuitslagen die op 1 januari 2023 inwerking is getreden. Het proces van uitslagvaststelling is daarmee nog beter controleerbaar en transparanter.
Is er een mogelijkheid voor politieke partijen en andere belanghebbenden om audits aan te vragen?
Het is voor kiezers mogelijk om naar aanleiding van de gepubliceerde processen-verbaal een melding te maken bij het centraal stembureau. Dat kan bijvoorbeeld zijn dat een kiezer op een bepaalde kandidaat heeft gestemd, maar bij het stembureau ziet dat er geen stemmen op die specifieke kandidaat zijn geteld. In dat geval zal het centraal stembureau een terugverwijzing doen naar het gemeentelijk stembureau van die gemeente die een onderzoek zal doen en indien nodig overgaan tot een hertelling van die lijst. Als deze hertelling leidt tot wijzigingen in de totalen van de telling stelt het gemeentelijk stembureau van dit onderzoek een corrigendum op. Op die wijze is het controleerbaar en transparant wat er met de stemmen gebeurt. Bij de afgelopen provinciale staten- en waterschapsverkiezingen was deze mogelijkheid er voor het eerst. In totaal konden 29 meldingen in behandeling worden genomen. In 20 gevallen heeft dit ook geleid tot een verandering in de stemopneming. Er zijn daarnaast een aantal meldingen niet in behandeling genomen, omdat deze niet voldoende waren onderbouwd en er door het ontbreken van contactgegevens geen nadere vragen aan de melder konden worden gesteld.5
Welk wettelijk kader reguleert de protocollen voor hertellingen en hoe wordt gezorgd voor eerlijke en transparante procedures?
De werkzaamheden van het gemeentelijk stembureau, waaronder hertellingen, zijn vastgelegd in hoofdstuk Na van de Kieswet. De werkzaamheden van het gemeentelijk stembureau zoals het tellen van de stemmen op lijstniveau, het uitvoeren van een eventuele hertelling en het invoeren van de resultaten in OSV zijn openbaar. Op die manier is het controleerbaar. Van de werkzaamheden van het gemeentelijk stembureau wordt een proces-verbaal opgemaakt dat op de gemeentelijke website wordt geplaatst. Op die manier zijn de uitkomsten van de werkzaamheden van het gemeentelijk stembureau voor iedereen raadpleegbaar.
Welke maatregelen worden genomen voor de beveiliging en verzegeling van stembiljetten en stembussen, om manipulatie te voorkomen?
Na de telling op de avond van de stemming worden de getelde stembiljetten door het stembureau terug in de stembus of in een transportbox gedaan. Deze wordt vervolgens op slot gedaan, waarbij het slot een unieke sleutel moet hebben. Ook wordt de stembus of transportbox verzegeld. Het vervoer van de stembus of transportbox gebeurt door twee personen en gescheiden van de envelop met daarin het proces-verbaal en de sleutel van de stembus of transportbox. Vervolgens worden de stembescheiden beveiligd opgeslagen. De regels voor de verzegeling van de stembus en het beveiligd opslaan daarvan zijn vastgelegd in de Kieswet en het Kiesbesluit.6
Hoe wordt hertellingen gedocumenteerd en hoe wordt transparante rapportage van de resultaten gewaarborgd?
De werkzaamheden van het gemeentelijk stembureau worden vermeld in een proces-verbaal. Dat proces-verbaal wordt gepubliceerd op de website van de gemeente. Later in het proces van uitslagvaststelling kunnen er ook terugverwijzingen worden gedaan door het centraal stembureau. Dat betekent dat het gemeentelijk stembureau onderzoek moet doen naar een stembureau. Als deze hertelling leidt tot wijzigingen in de totalen van de telling stelt het gemeentelijk stembureau van dit onderzoek een corrigendum op. Ook dit document wordt online gepubliceerd op de website van de gemeente. Daarnaast kunnen de processen-verbaal en corrigenda ook fysiek worden ingezien bij de gemeente.
Hoe wordt gecommuniceerd met het publiek over de uitvoering hertellingen en de bepaling van de resultaten?
Informatie over verkiezingen wordt verspreid via elkestemtelt.nl. De gemeenten geven daarnaast ook informatie over het verkiezingsproces. Voorafgaand aan de verkiezing ontvangen alle kiezers de adressen van de stembureaus en het gemeentelijk stembureau op het huisadres. Dit is bepaald in artikel J 1, van het Kiesbesluit. Op die manier weet het publiek ook waar en wanneer ze de werkzaamheden van het gemeentelijk stembureau kunnen bekijken. Op het moment dat er in een gemeente een terugverwijzing van het centraal stembureau en daarmee extra zitting van het gemeentelijk stembureau nodig is zal de gemeente hierover communiceren via de eigen kanalen. Het betreft hier immers ook een openbare zitting. Kiezers en andere geïnteresseerden kunnen op die wijze ook kennisnemen van de momenten waarop zij kunnen waarnemen.
Het artikel 'Tunesië weigert delegatie Europees Parlement toegang tot het land' |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Tunesië weigert delegatie Europees Parlement toegang tot het land»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Tunesië, het land dat Ursula von der Leyen in juni nog prees als «zeer gewaardeerde partner» van de EU, een delegatie van het Europees Parlement weigert toegang te geven tot het land?
Het kabinet acht het van groot belang dat het Europees Parlement zijn werk kan doen. Het kabinet vindt het dan ook terecht dat de EU kenbaar gemaakt heeft diep verrast te zijn door dit besluit, zeker in het licht van de EU-bezoeken van afgelopen maanden die juist als doel hadden om de dialoog te versterken tussen de EU en Tunesië.
Kan Tunesië nog als betrouwbare partner gezien worden, als het democratische verkozen vertegenwoordigers uit de EU de toegang tot het land ontzegt? Kunt u hierop reflecteren?
Gezien de migratie-uitdagingen waar zowel Tunesië als de EU mee worden geconfronteerd is het van belang dat er ruimte is voor dialoog. Het weigeren van de delegatie is wat het kabinet betreft niet bevorderlijk voor de inspanningen van de afgelopen maanden om de betrekkingen tussen de EU en Tunesië te intensiveren. Onze zorgen daarover zijn, bilateraal en in EU-verband, daarom ook opgebracht bij de Tunesische autoriteiten.
Welke stappen gaat u zowel in nationaal als Europees verband nemen om deze actie van Tunesië publiekelijk af te keuren?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u reflecteren op de vraag hoe Nederland en Europa zaken kunnen doen met een dictator, die de democratisch gekozen vertegenwoordigers de toegang tot het land ontzegt en die de daarmee al wankele diplomatieke relaties verder onder druk zet?
Nederland en de EU hebben belang bij stabiliteit in Tunesië, een belangrijk land in Noord-Afrika. Het streven naar een versterkt strategisch partnerschap met Tunesië volgt uit de wederzijdse belangen op het gebied van macro-economische stabiliteit en migratie. Juist deze samenwerking biedt de mogelijkheid om met de Tunesische autoriteiten in gesprek te blijven over de gehele breedte van de relatie. Op die manier blijft Nederland zich bilateraal en via de EU inzetten voor onder andere rechtsstaatontwikkeling, respect voor mensenrechten, het creëren van werkgelegenheid (een grondoorzaak van migratie) en versterkte migratiesamenwerking.
Wat zijn volgens u de gevolgen voor het imago van de Europese Unie als dit zonder reactie blijft?
De EU heeft zich stevig uitgelaten over dit voorval, onder andere middels een verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger. Het kabinet acht het passend dat de EU kenbaar gemaakt heeft diep verrast te zijn door dit besluit.
Welk signaal geven Nederland en de EU hiermee af naar Kais Saied over wat zij zullen laten passeren als het aankomt op compromissen inzake democratie en mensenrechten?
Zie het antwoord op vraag 6. De EU heeft zich stevig uitgelaten over dit voorval en zal de diplomatieke kanalen ook in de toekomst blijven benutten. De Associatieraad, die voor het einde van het jaar hervat dient te worden, behoort tot die kanalen.
Waar ligt voor u de rode lijn om de samenwerking stop te zetten?
De inzet van Nederland en de EU is erop gericht om de dialoog aan te blijven gaan met Tunesië. Gezien de uitdagingen waar zowel de EU als Tunesië voor staan, is een versterkt partnerschap noodzakelijk. Het stopzetten van samenwerking is wat het kabinet betreft dan ook niet aan de orde. Dit laat onverlet dat Nederland en de EU zich zullen blijven hardmaken voor het voeren van een brede politieke- en beleidsdialoog met Tunesië over de gehele breedte van de bilaterale en Europese relatie. Het is essentieel dat in deze dialoog óók ruimte is voor kritische geluiden en voor het bespreken van verschillen.
Kunt u deze vragen één voor één, los van elkaar, beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Yesilgöz: verdedigen dwangwet door Van der Burg ’niet ongeloofwaardig’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Yesilgöz: verdedigen dwangwet door Van der Burg «niet ongeloofwaardig»»?1
Ja.
Wordt de spreidingswet door het voltallige kabinet, dus door alle bewindslieden, gesteund?
Ja.
Geldt dit, voor alle duidelijkheid, ook voor de Minister van Justitie en Veiligheid?
Ja.
In hoeverre is het staatsrechtelijk legitiem dat een Minister (of Staatssecretaris) zich schaart achter de spreidingswet, maar als lijsttrekker (of kandidaat Tweede Kamerlid) de spreidingswet bekritiseert?
Het is gebruikelijk dat zittende bewindspersonen een bijdrage leveren aan de verkiezingscampagne van hun politieke partij. Hier zijn geen staatsrechtelijke bezwaren tegen.
Vindt u het staatsrechtelijk zuiver wanneer een bewindspersoon aanblijft en zich tegelijkertijd kandideert voor de Tweede Kamerverkiezingen terwijl die twee rollen elkaar inhoudelijk publiekelijk bijten inzake een cruciaal dossier waarmee de bewindspersoon in kwestie zich bezighoudt? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u voornemens stappen te zetten om deze situatie te herstellen en zo ja, welke?
Ja, zie het antwoord op vraag 4.
Bent u het eens met de stelling dat het voor kiezers onbegrijpelijk is wanneer één en dezelfde persoon als Minister (of Staatssecretaris) de spreidingswet verdedigt, maar als lijsttrekker (of kandidaat-Tweede Kamerlid) diezelfde spreidingswet bekritiseert? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om te bepalen wat wel of niet begrijpelijk is voor de kiezer.
Gezien de aanstaande verkiezingen en de duidelijkheid die voor de kiezer geboden is, kan de Minister-President de vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het verkeerd informeren van de Eerste Kamer over de PCR-test tijdens de coronacrisis |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving1 aangaande uw rol in het informeren van de Eerste Kamer over de interpretatie van polymerase chain reaction (PCR)-testen voor het inventariseren van geïnfecteerde en besmette mensen tijdens de coronacrisis?
Ja.
Waarom heeft u de PCR-data die is gebruikt voor het bepalen van de coronacijfers afgedaan als «irrelevant», terwijl deze data en de manier waarop die is gebruikt juist cruciaal zijn geweest voor het bepalen van de ernst van de pandemie en daarmee dus ook voor het beleid en de maatregelen die daarop gebaseerd werden?
Ik heb de PCR-data nooit irrelevant genoemd. Er is bij de besluitvorming over beleid en maatregelen steeds gebruik gemaakt van beschikbare wetenschappelijke data. Het aantal positieve PCR-testen is een van de databronnen die hierbij is meegewogen.
Waarom heeft u de Eerste Kamer niet volledig en juist geïnformeerd over de cycle threshold (Ct) die is gebruikt om te bepalen of iemand al dan niet een actieve coronabesmetting had en/of besmettelijk was? En waarom bent u ook niet eerlijk geweest over de amplificatie daarvan, terwijl het «opvoeren» van deze cycle threshold een aanzienlijk verschil heeft gemaakt in de hoogte van de coronacijfers?
Ik heb de Eerste Kamer meermaals volledig geïnformeerd over de onderbouwing van het testbeleid. Hierbij heb ik de relevantie van Ct-waarden en het gebruik van deze parameter bij het nemen van landelijke maatregelen toegelicht. Ook heb ik steeds aangegeven dat het testbeleid zijn basis vond in de (openbare en onafhankelijke) adviezen van het OMT en onderliggende wetenschappelijke studies.2
Kunt u uitleggen waarom u tegen de wetenschappelijke consensus bent ingegaan die stelt dat een cycle threshold hoger dan 38 eigenlijk per definitie zorgt voor onbetrouwbare testresultaten? Kunt u deze keuze gefundeerd, medisch-wetenschappelijk, onderbouwen?
Er is geen wetenschappelijke consensus dat een Ct-waarde hoger dan 38 zorgt voor onbetrouwbare testresultaten.
Hoe rijmt u de informatie die blijkt uit vrijgegeven Wob-documenten, onder andere met betrekking tot een uitbraak in Boxtel, waarin staat dat de hoge Ct-waarden waardoor positieve uitslagen werden gegenereerd betekenden dat er dus nauwelijks besmettelijkheid was, met de manier waarop de coronacijfers zijn gecommuniceerd en met hoe u als Minister de beide Kamers hebt geïnformeerd? Waarom hebt u bewust onjuiste en misleidende informatie verstrekt?
Bovenstaande stelling suggereert dat Ct-waarden absolute waarden zijn, die op zichzelf staand waardevol zijn. Dit is incorrect.
Was de Nederlandse overheid zich er vanaf het begin van de coronacrisis van bewust dat de Ct-waarde die werd gehanteerd bij de PCR-test voor het coronavirus (vaak) (veel) te hoog was? Zo ja, wie wisten dat en wat is er met deze informatie gedaan? Waarom heeft het kabinet ervoor gekozen door te gaan met deze manier van dataverzameling, terwijl dit niet wetenschappelijk juist en verantwoord was?
Het kabinet heeft bij de interpretatie geen rol. De interpretatie van een PCR-test wordt door experts op het gebied van diagnostiek en virologie gemaakt.
Was het OMT ervan op de hoogte dat Ct-waarden (vaak) (veel) te hoog waren en wat is hierover besproken in overleggen?
De suggestie dat Ct waarden (vaak) (veel) te hoog waren klopt niet.
Indien een lagere Ct-waarde was aangehouden bij de PCR-testen voor het coronavirus, hoeveel lager waren de coronacijfers dan geweest? Kunt u hiervan een berekening maken, voor alle vermeende «golven» die Nederland heeft doorgemaakt?
Zie antwoord vraag 5 en 6.
Gebaseerd op de correctie gevraagd in bovenstaande vraag, wat voor verschil had dit gemaakt voor het coronabeleid en de maatregelen die zouden zijn genomen? Was Nederland dan nog steeds meermaals in lockdown gegaan en waren andere verregaande maatregelen, zoals de mondkapjesplicht, de schoolsluitingen en de avondklok, dan ook ingevoerd? Zo nee, moeten wij dan dus concluderen dat Nederland een hele hoop maatregelen bespaard was gebleven als de PCR-testen op de juiste manier waren uitgevoerd en/of geïnterpreteerd?
Zie antwoorden op vragen 4 tot en met 6.
Waarom heeft het kabinet er bewust voor gekozen Nederland een hele hoop schade te berokkenen door maatregelen in te voeren die, gebaseerd op de werkelijke data, indien deze juist zou zijn geïnterpreteerd, dus helemaal niet nodig waren? Kunt u beargumenteren waarom deze keuze is gemaakt?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u inzichtelijk maken welke Ct-waarden tijdens de coronacrisis wanneer zijn gehanteerd en of dat bij ieder testcentrum/ziekenhuis en tijdens iedere golf hetzelfde was? Kunt u vervolgens ook verklaren wat hiervoor de overwegingen waren en wie daarvoor verantwoordelijk waren?
Zie antwoord op vraag 6.
Zijn voor gevaccineerde en ongevaccineerde mensen dezelfde Ct-waarden gehanteerd? En hoe zit dit bij (gevaccineerd) zorgpersoneel? Hoe kan het dat er, bijvoorbeeld, in het Radboud UMC, grotendeels gevaccineerd zorgpersoneel al positief getest werd bij zeer lage Ct-waarden? En wat betekent dit voor de effectiviteit van de coronavaccins, aangezien gevaccineerde mensen dus potentieel in sommige gevallen misschien wel veel besmettelijker waren/zijn dan ongevaccineerde mensen, die pas positief testen bij een (veel) te hoge Ct-waarde?
De Ct-waarde van een positieve test zegt niets over hoe besmettelijk een persoon is. Er is dan ook geen verband met de vaccineffectiviteit tegen transmissie.
Waarom bent u tijdens de debatten over de wijziging van de Wet publieke gezondheidszorg Wpg) niet duidelijk en transparant geweest over deze bevindingen en deze data, terwijl dit een groot verschil had kunnen maken in de legitimiteit van het opnemen van de coronamaatregelen in deze wet?
Ik heb beide Kamers steeds juist en volledig geïnformeerd over de irrelevantie van Ct-waarden voor het nemen van maatregelen in de covid-crisis. Zie mijn antwoord op vragen 3 tot en met 6.
Welke Ct-waarden worden op dit moment gehanteerd bij coronatesten en hoe gaat de coronatestdata de komende tijd geïnterpreteerd en getoetst worden?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Het informeren van de Kamer over de Bilderbergconferentie 2023 in Lissabon |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is het correct dat u samen met Minister Kaag – namens de Nederlandse regering en dus niet op persoonlijke titel – deelnam aan de Bilderbergconferentie afgelopen mei in Lissabon? Ja of nee? Zo nee, waarom komen de reis- en verblijfskosten dan voor rekening van het Rijk?
Ik nam deel aan de Bilderbergconferentie als Minister-President. Minister Kaag nam deel als Minister van Financiën.
Zo ja, waarom weigert u in reactie op eerdere Kamervragen (2023D26356) de Kamer te informeren over de standpunten die door u samen met Minister Kaag namens Nederland zijn ingebracht tijdens deze conferentie?
Zoals beschreven in de beantwoording op Kamervragen (d.d. 15 juni 2023, 2023Z08885) biedt de Bilderbergconferentie een informele setting voor dialoog over actuele geopolitieke, maatschappelijke en economische thema’s. Er worden geen regeringsstandpunten ingebracht.
Is het correct dat de Chatham House Rules enerzijds stellen dat de identiteit van de sprekers niet openbaar gemaakt mag worden, maar anderzijds ook stellen dat participanten de ontvangen informatie vrij mogen gebruiken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dit is een correcte weergave van de Chatham House Rule.
Kunt u exact aangeven welke regel of afspraak het voor u en Minister Kaag onmogelijk maakt de standpunten die tijdens de Bilderbergconferentie zijn verwoord door u beiden en namens de Nederlandse regering (en dus ook namens de Nederlandse bevolking) openbaar te maken?
Tijdens de Bilderbergconferentie worden geen standpunten namens de Nederlandse regering ingebracht.
Is het correct dat u tijdens de wekelijkse persconferentie op vrijdag 16 juni jl. uitspraken van Henry Kissinger op de Bilderbergconferentie over kunstmatige intelligentie heeft geciteerd of geparafraseerd? Kunt u uw antwoord toelichten? Is dit wel of niet een schending van de Chatham House Rules? Zo nee, waarom niet?
Henry Kissinger heeft zich met regelmaat publiekelijk uitgelaten over kunstmatige intelligentie. Dhr. Kissinger schreef hierover meerdere artikelen en is tevens co-auteur van een boek over dit onderwerp.1 Aangezien mijn verwijzing naar de uitspraken van dhr. Kissinger tijdens de wekelijkse persconferentie op vrijdag 16 juni jl. betrekking hadden op standpunten en inzichten die publiek bekend zijn, betreft dit geen schending van de Chatham House Rule.
Zo ja, waarom is het citeren of parafraseren van uitspraken gedaan door Henry Kissinger tijdens de Bilderbergconferentie blijkbaar geen probleem, maar het informeren van de Kamer over de door u en Minister Kaag namens de Nederlandse regering ingebrachte standpunten wel?
Zie de antwoorden op vraag 4 en 5.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar en binnen drie weken beantwoorden?
De Kamervragen zijn afzonderlijk van elkaar beantwoord. De vragen zijn niet binnen drie weken, maar binnen vier weken beantwoord.
Brieven die professor Klaus Schwab heeft verzonden naar de premier |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kan de Kamer (ook) het antwoord ontvangen dat (eventueel) is verstuurd door (of namens) u in reactie op de vier brieven die professor Klaus Schwab heeft verzonden naar u en die op 12 juni 2023 (2023D25508) zijn verstuurd naar de Kamer?
Ja, in de bijlage vindt u de (in)formele antwoorden die door of namens mij aan de heer Schwab of het WEF zijn gestuurd.
Het openbaar maken van de brief van de Europese Commissie d.d. 24 oktober 2000 |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de brief van de Europese Commissie uit 24 oktober 2000 waarnaar wordt verwezen in Kamerstuk 28 171, nr. 3 van 27 december 2001?
Ja, daar ben ik bekend mee.
Waarom is deze brief niet openbaar?
Dergelijke stukken worden alleen op verzoek openbaar gemaakt, en pas na akkoord van de Europese Commissie.
Bent u bereid deze brief openbaar te maken en met de Kamer te delen? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid de brief openbaar te maken zodra de Europese Commissie daarmee instemt. Het proces om toestemming te verzoeken aan de Commissie is in gang gezet. Wanneer de Commissie instemt met openbaarmaking, zal ik de brief aan uw Kamer doen toekomen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt de vragen op korte termijn te beantwoorden.