De verplichtingen voor financiële instellingen om financiering aan ontbossing te voorkomen |
|
Joost Sneller (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Bankrolling ecosystem destruction. The EU must stop the cash flow to business destroying nature» van Greenpeace en Milieudefensie?
Onderschrijft u het beeld uit het rapport dat Europese financiële instellingen, ook die met hoofdkantoor in Nederland, nog relatief veel leningen verstrekken aan en beleggen in bedrijven waarvan het risico beduidend is dat deze bedrijven zijn betrokken bij ontbossing?
Onderschrijft u dat financiële instellingen een belangrijke verantwoordelijkheid hebben om erop toe te zien dat hun beleggingen, leningen en andere dienstverlening geen bijdrage leveren aan ontbossing, vernietiging van andere essentiële ecosystemen en aantasting van de biodiversiteit?
Herkent u het beeld dat «nultolerantiebeleid» dat banken al jaren zeggen te hanteren, in de praktijk niet altijd wordt nagekomen en dat het toezicht daarop kan worden verstevigd?1
Kunt u aangeven welke instrumenten van overheidswege nu al worden ingezet om te voorkomen dat Europese of Nederlandse financiële instellingen via hun beleggingen, leningen en andere dienstverlening bijdragen aan ontbossing?
Klopt het dat de Europese Bossenwet, die vorig jaar is aangenomen, de Europese Commissie opdraagt onderzoek te doen naar de bijdrage van financiële instellingen aan het voorkomen van geldstromen naar ontbossing en bosdegradatie en zo nodig met een wetsvoorstel te komen voor medio 2025? Op welke manieren bent u voornemens om zich op EU-niveau hard te maken voor een tijdige en correcte uitvoering van deze opdracht?
Welke mogelijkheden ziet u om, naar analogie met de bestaande eisen voor marktdeelnemers in de Europese Bossenwet, ook financiële instellingen wettelijk te verplichten om te verzekeren dat er geen of slechts een verwaarloosbaar risico bestaat dat hun beleggingen, leningen of andere diensten bijdragen aan ontbossing?
Bent u van mening dat transparantie-eisen, zoals onder meer bepaald in de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD), afdoende zijn om de geldstromen naar ontbossing en natuurvernietiging te stoppen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u aangeven hoe vervolg is gegeven aan de voorstellen uit de initiatiefnota «van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector»2 van onder andere D66, om bijvoorbeeld financiële instellingen en beursvennootschappen klimaatverandering gerelateerde risico’s op lange termijn meer op te nemen in hun verslaglegging?
Wat heeft de International Accountants Standards Board (IASB) gedaan om standaarden hiervoor uit te werken? Zouden deze standaarden ook kunnen worden ingezet voor meer transparantie over de geldstromen die bijdragen aan de financiering van ontbossing?
Welke «hardere» maatregelen zouden kunnen worden ingezet als de sector de transitie niet maakt en niet beter toeziet op de leningen die de sector verstrekt? Hoe zou bijvoorbeeld een groene bankenbelasting, zoals ook voorgesteld in de initiatiefnota, of het opleggen van boetes, als stok achter de deur kunnen dienen?
Hoe verlopen de gesprekken met de Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) over een onderzoek naar een rechtvaardige verliesdeling van gematerialiseerde duurzaamheidsrisico’s? Wat is hiervan de uitkomst?
Welke stappen bent u voornemens om binnen Europa op korte termijn te nemen om betere afspraken te maken over het toezicht op financiële sectoren?
De betrokkenheid van Nederland bij Ibu Kota Nusantara Indonesië |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Bent u bekend met het artikelNetherlands Wants to Help Indonesia’s New Capital on Water Management over de Nederlandse steun voor de ontwikkeling van de nieuwe Indonesische hoofdstad?1
Ja.
Klopt het dat Nederland zich tot voor kort, net als andere internationale partners van Indonesië, terughoudend opstelde tegenover dit project?
Indonesië heeft de ambitie om met de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad Nusantara bij te dragen aan de Sustainable Development Goals (SDGs). Nederland is evenals andere internationale partners door de Indonesische autoriteiten uitgenodigd om te ondersteunen bij de eerste fase van master planning van de nieuwe hoofdstad en voert hier gesprekken over met de Nusantara National Capital Authority (NNCA) ook wel OIKN geheten (Otorita Ibu Kota Nusantara).
Indonesië heeft Nederland gevraagd om kennis uit te wisselen op het gebied van watermanagement en circulaire economie. In de gesprekken met de NNCA heeft Nederland het belang van bijdragen aan de SDGs bij de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad onderstreept. De Nederlandse overheid voert op dit moment geen activiteiten uit ter ondersteuning van de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad. Wel is er op 26 april 2024 een interdepartementaal bezoek onder leiding van de Directeur Generaal Buitenlands Economische Betrekkingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan Nusantara gebracht. Daar is onder andere gesproken met de NNCA en ngo’s om kennis te nemen van de ontwikkelingen en impact met betrekking tot de nieuwe hoofdstad en de kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven.
Kunt u aangeven welke overwegingen ten grondslag hebben gelegen aan het besluit van Nederland om als enige bilaterale partner van Indonesië, zich te committeren aan het ondersteunen van de nieuwe hoofdstad?
Verschillende bilaterale partners van Indonesië zijn betrokken bij de ontwikkeling van Nusantara. Zo hebben verschillende landen MoU’s (Memorandum of Understanding) afgesloten over brede samenwerking ten aanzien van Nusantara of handelsmissies georganiseerd. Zo levert bijvoorbeeld Australië steun op het gebied van behoud van biodiversiteit, het Verenigd Koninkrijk op het gebied van CO2-neutraliteit, Spanje steunt het thema «loveable city» en de Verenigde Staten en Finland het thema smart city. Japan levert technische assistentie bij de bouw van de infrastructuur.
Kunt u aangeven welke Nederlands partijen betrokken zijn geweest en nu zijn bij de ontwikkeling van de plannen voor een nieuwe Indonesische hoofdstad?
Deltares voert als onderdeel van een internationaal consortium een studie uit naar nature-based solutions voor duurzaam watermanagement in de nieuwe hoofdstad. De studie wordt gefinancierd door het Water Resilience Trust Fund van de Asian Development Bank. Daarnaast hebben recent drie Nederlandse universiteiten (Leiden, Delft en Erasmus) een Memorandum of Understanding afgesloten met de NNCA voor gezamenlijk onderzoek, bijvoorbeeld ten aanzien van stadsplanning en smart city development.
Bedrijven en instellingen beslissen zelfstandig met wie zij samenwerken, het is daarom mogelijk dat ook andere Nederlandse partijen over dit onderwerp in contact staan met Indonesische partners.
Kunt u aangeven welke publieke financiële instrumenten vanuit Nederland al ingezet zijn of mogelijkerwijs worden ingezet ter ondersteuning van de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad?
De bovengenoemde internationale studie, mede uitgevoerd door Deltares, wordt indirect door Nederland gefinancierd, omdat Nederland de belangrijkste donor is van het Water Resilience Trust Fund van de Asian Development Bank dat deze studie ondersteunt.
Bent u bekend met het rapport «The New Capital for Whom» uit 2019 dat door een coalitie van Indonesische milieu- en mensenrechtenorganisaties is gepubliceerd, waarin zorgen worden geuit over corruptie rondom de uitkoop van landconcessies en (illegale) mijnbouw om zodoende het benodigde land vrij te maken voor de ontwikkeling van de hoofdstad?2
Ja.
Zijn de zorgen rondom corruptie bij de uitkoop van land- en mijnbouwconcessies in het besluit van Nederland meegenomen om de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad te ondersteunen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en kunt u deze overweging toelichten?
De Nederlandse overheid voert op dit moment zelf geen activiteiten uit rondom de nieuwe hoofdstad. Wel onderhoudt de Nederlandse overheid een brede en strategische relatie met Indonesië en zal in dat kader ook aandacht schenken aan een zorgvuldige ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad.
Ten aanzien van (mogelijk toekomstige) betrokkenheid van de Asian Development Bank bij de uitvoering van projecten die voortvloeien uit de studie genoemd in antwoord op vraag 4 en vraag 5, hanteert de bank een uitgebreid safeguard-beleid om nadelige gevolgen van activiteiten op mens en milieu te minimaliseren, mitigeren of compenseren. Ook heeft de bank een sterk anti-corruptiesysteem.3
De ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad biedt ook kansen voor Nederlandse partijen zoals kennisinstellingen en bedrijven. In algemene zin verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven dat zij zich houden aan wettelijke kaders op het terrein van anti-corruptie en gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Gepaste zorgvuldigheid is een continu proces dat bedrijven helpt risico’s op het gebied van mensenrechten, arbeidsrechten en milieu in kaart te brengen en vervolgens te stoppen, voorkomen of beperken, in samenwerking met ketenpartners. Corruptie is hier onderdeel van.
Bent u bekend met het 2023 rapport «NYAPU» dat door een coalitie van Indonesische milieu- en mensenrechtenorganisaties is gepubliceerd waarin zorgen worden geuit over de systematisch onteigening van inheemse gemeenschappen en in het bijzonder de negatieve effecten van de nieuwe hoofdstad op inheemse vrouwen?3
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de landrechten van de Inheemse Balik gemeenschap, die al generaties in het gebied wonen waar de nieuwe stad gepland is, niet door de Indonesische regering worden erkend? Zo ja, kunt u aangeven of de zorgen rondom de rechten van Inheemse gemeenschappen, en vrouwen in het bijzonder, zijn meegenomen in het besluit om de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad te ondersteunen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Als u deze zorgen heeft meegewogen, kunt u aangeven hoe en welke consequenties dat heeft voor de betrokkenheid van Nederlandse partijen bij de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad? Zijn er randvoorwaarden voor deze betrokkenheid? Als u de zorgen niet heeft meegenomen, kunt u dan aangeven waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bekend met de zorgen onder mensenrechtenexperts dat de verkiezingsoverwinning van Prabowo Subianto mogelijk voor een verdere verslechtering van mensenrechten in Indonesië zal zorgen? Deelt u deze zorgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt de verkiezingsuitkomst meegewogen in de Nederlandse betrokkenheid bij de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad?
Nederland heeft Indonesië gefeliciteerd met succesvolle democratische verkiezingen, en aangegeven uit te kijken naar goede samenwerking met de nieuwe president en zijn regering. De bilaterale relatie met Indonesië is breed en hecht, en mensenrechten blijven hiervan een vast onderdeel uitmaken.
Zo worden mensenrechten op verschillende niveaus besproken. Dit gebeurt zowel in bilateraal, EU en multilateraal verband.
In de afgelopen jaren is de Nederlandse watersector, met steun van de Nederlandse overheid, betrokken geweest bij verschillende grootschalige infrastructuurprojecten, waaronder het NCICD in Jakarta; kunt u aangeven welke lessen hieruit zijn getrokken en hoe deze zijn meegenomen in het besluit om betrokken te worden bij de nieuwe Indonesische hoofdstad?
De bilaterale watersamenwerking vindt plaats binnen het kader van het Memorandum of Understanding op het gebied van water tussen het Indonesische Ministerie van Publieke Werken en Huisvesting en het Nederlandse Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. De samenwerking is kennisgedreven waarbij het toewerken naar de SDG’s een belangrijk uitgangspunt vormt. Wateruitdagingen, zoals goede kustbescherming van Jakarta waarop het National Capital Integrated Coastal Development project (NCICD) is gericht, worden benaderd op een integrale en inclusieve manier, met oog voor mens, dier en milieu. Dat zal ook de inzet zijn bij toekomstige samenwerkingsprojecten.
Het al dan niet starten met re-integratie activiteiten door een levenslanggestrafte |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat het Adviescollege Levenslang Gestraften advies aan het Pieter Baan Centrum vraagt ten behoeve van haar eigen advies over het al dan niet starten met re-integratie activiteiten door een levenslanggestrafte?
Ja, daar ben ik mee bekend. Dit is ook opgenomen in het Ketenwerkproces Levenslanggestraften.1
Waarom kunnen nabestaanden geen inzage in of afschrift krijgen van de rapportage van het Pieter Baan Centrum krijgen, terwijl nabestaanden wel het recht hebben om gehoord te worden door het Adviescollege Levenslang Gestraften?
Er bestaat op dit moment geen wettelijke grondslag voor inzage in of afschrift van stukken die onderdeel uitmaken van het advies van het Adviescollege levenslanggestraften voor slachtoffers en nabestaanden. Wel heb ik van slachtoffers en nabestaanden gehoord dat er behoefte kan zijn aan toegang tot stukken, zodat zij een beter beeld hebben van de actuele situatie van de levenslanggestrafte. Eerder heb ik toegezegd de wenselijkheid en haalbaarheid van een wettelijke grondslag voor deze inzage te onderzoeken.2 Zie verder ook het antwoord op vraag 5.
Ziet u dat het recht van nabestaanden om gehoord te worden door het Adviescollege Levenslanggestraften, illusoir dreigt te worden indien nabestaanden daaraan voorafgaand geen kennis kunnen nemen van de rapportage van het Pieter Baan Centrum? Zo ja/nee, waarom?
Ik vind het van groot belang dat slachtoffers en nabestaanden het recht hebben om gehoord te worden en dat zij goed worden geïnformeerd over besluiten in de herbeoordelingsprocedure. Als zij dat wensen, kunnen zij meewerken aan een slachtoffer- en nabestaandenonderzoek en een toelichting geven tijdens een hoorzitting bij het Adviescollege levenslanggestraften. Dit geeft hen, als zij dat willen, onder meer de mogelijkheid om hun verhaal te delen en om behoeftes aan contact- en gebiedsverboden te uiten in het geval van eventuele vrijheden van de levenslanggestrafte. Ook kan de toelichting van slachtoffers en nabestaanden bijdragen aan de beoordeling van het gedrag en de ontwikkeling van de levenslanggestrafte gedurende zijn detentie.
Sommige slachtoffers en nabestaanden hebben aangegeven daarbij behoefte te hebben aan kennisname van stukken die onderdeel uitmaken van het advies van het Adviescollege levenslanggestraften. Voor anderen geldt dit niet. Hoewel ik mij de behoefte kan voorstellen, zie ik inzage in of afschrift van het rapport van het Pieter Baan Centrum niet als een noodzakelijke randvoorwaarde voor het geven van een toelichting bij het Adviescollege levenslanggestraften, en het ontbreken van inzage in zijn algemeenheid niet als secundair victimiserend. Wel heb ik eerder geconstateerd hoe belastend de onzekerheid is die de huidige procedure met zich brengt en hoe belangrijk goede communicatie, informatie en ondersteuning zijn. Over mijn voorgestelde verbeteringen heb ik uw Kamer geïnformeerd per brief van 8 april jl.3 Naast het eerder toegezegde onderzoek naar een wettelijke grondslag voor inzage van stukken, werk ik ook op andere manieren aan het verbeteren van de informatievoorziening voor slachtoffers en nabestaanden. Zo licht ik bij het informeren over besluiten voortaan kort toe hoe de criteria in het individuele geval zijn toegepast, om beter inzichtelijk te maken waarom een besluit is genomen.
In hoeverre kan het voor nabestaanden secundair victimiserend zijn om met het Adviescollege Levenslanggestraften in gesprek te gaan zonder dat zij kennis kunnen dragen van het oordeel van het Pieter Baan Centrum?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat nabestaanden inzage moeten kunnen hebben in de rapportage van het Pieter Baan Centrum alvorens zij gehoord worden door het Adviescollege Levenslanggestraften? Zo ja, op welke wijze kan deze inzage gerealiseerd worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven bij het antwoord op vraag 2, bestaat er binnen de huidige wetgeving geen grondslag voor het inzien of het verkrijgen van een afschrift van stukken door slachtoffers en nabestaanden in de procedure van herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf.
In gesprekken met slachtoffers en nabestaanden is naar voren gekomen dat er in sommige gevallen wel behoefte is om kennis te kunnen nemen van stukken in de herbeoordelingsprocedure. Daarom onderzoek ik in het kader van de uitwerking van een nieuwe regeling voor de herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf de wenselijkheid en haalbaarheid van een mogelijke wettelijke grondslag.4 Ik betrek hierbij ook de reikwijdte van een grondslag. Overigens wijs ik erop dat er altijd een afweging dient plaats te vinden van de verschillende belangen die bij rapportages zijn betrokken. Dit betekent dat ook het belang dat de veroordeelde heeft bij de vertrouwelijkheid van rapporten en zijn recht op privacy moet meewegen. Een mogelijk recht voor slachtoffers en nabestaanden om te kunnen verzoeken om inzage of een afschrift, betekent dus niet dat een dergelijk verzoek ook steeds zal worden gehonoreerd.
Indien uw antwoord op vraag 5 bevestigend luidt, bent u bereid in overleg te treden met het Adviescollege Levenslanggestraften om te bezien hoe nabestaanden die dat wensen, alsnog inzage kunnen krijgen in de rapportage van het Pieter Baan Centrum?
De berichten 'Costs overruns and delays risk nuclear’s place in energy transition' en 'Komt er nu wel een Borssele 2?' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Wat is uw appreciatie van de analyse van het Financial Times-artikel dat kostenstijgingen voor nucleaire energie de rol van kernenergie in de energietransitie bedreigen?1, 2
Ik ben mij bewust van de significante kostenoverschrijdingen bij de bouw van kerncentrales in andere landen en hecht groot belang aan een goed begrip van de oorzaken en de implicaties voor het nieuwbouwproject in Nederland. Kostenoverschrijdingen zijn niet uniek aan de bouw van kerncentrales, maar wel meer waarschijnlijk vanwege de complexe technische ontwerpen en veiligheidseisen. De lessen uit de buitenlandse ervaringen worden meegenomen in de Nederlandse benadering voor de bouw van de twee kerncentrales in Nederland. De BCG planningsanalyse van 2022, die destijds met uw Kamer is gedeeld (Kamerstuk 32 645, nr. 116), is gebaseerd op een vertaling van ervaringen uit eerdere nieuwbouwprojecten in het buitenland naar de context van het Nederlandse kernenergielandschap. Dit is gedaan door de planning en gerealiseerde tijdlijnen van recente internationale projecten te analyseren. Op die manier zijn redenen voor budget- of planningsoverschrijdingen geïdentificeerd en best practices uiteengezet voor het ondervangen daarvan. Met gebruik van deze analyse verklein ik het risico op vertraging, versnel ik waar mogelijk het proces, en wordt er meer zekerheid verkregen over de resterende tijdsduur en kosten.
De planningsanalyse van BCG is ook de basis voor de huidige voorbereiding op de bouw van de twee nieuwe kerncentrales. De resultaten van de verschillende technische haalbaarheidsstudies zullen een eerste indicatie geven van het risico op mogelijke kostenoverschrijdingen. Daarbij is ook aan de technologieleveranciers gevraagd om een gedetailleerde planning op te leveren vanaf de haalbaarheidsstudies tot aan het moment van exploitatie. De voorstellen van de technologieleveranciers in de aanbestedingsfase zullen een slag verder gaan en met veel detail hierover helderheid moeten geven, ook ten aanzien van risicomitigerende maatregelen. De eisen van de aanbesteding zullen ook voorwaarden stellen aan risicomitigatie als onderdeel van de biedingen. Na de uiteindelijke contractonderhandelingen met een voorkeursbieder worden er bindende afspraken gemaakt over mogelijke risico’s en verantwoordelijkheden bij kostenoverschrijdingen. Op deze manier zoek ik binnen de verschillende fases van de voorbereiding op de bouw van de twee kerncentrales in Nederland voortdurend naar duidelijkheid over de kans op mogelijke additionele kosten en mogelijkheid ter mitigatie hiervan.
Recente projecten, zoals Hinkley Point C en Voglte 3 en 4, zijn voorbeelden van de bouw van de eerste kerncentrales in lange tijd (first-of-a-kind), en hebben veel gevraagd qua het opbouwen van kennis en trainen van voldoende vakmensen met de juiste expertise. De financieringsstructuur is ook van groot belang geweest bij deze kostenoverschrijdingen – tijdens de lange bouwperiode is er in het verleden geen rendement geweest, waardoor rente zich op rente stapelde.
Nucleaire nieuwbouw moet uiteraard voldoen aan de strengste veiligheidseisen. Aanpassingen waren bij Hinkley Point C nodig om het Franse EPR-ontwerp (de eerste bouw van deze versie Generatie III+ reactor in het Verenigde Koninkrijk) te laten voldoen aan de Britse voorschriften, waardoor voor de bouw veel wijzigingen nodig waren. Hinkley Point C heeft daarnaast een aantal tegenslagen gehad die ook in andere grote bouwprojecten voorkomen en niet uniek zijn voor de ontwikkeling van kernenergie. Grondwerken waren bijvoorbeeld duurder dan verwacht. Inflatie is tevens een grote uitdaging geweest. De kosten van verschillende onderdelen van het bouwproces – van arbeid tot staal – zijn sterk gestegen in de afgelopen jaren. Ook dit is niet uniek aan kernenergie projecten, hoewel de bouw van kerncentrales wel bijzonder arbeidsintensief is en om het gebruik van veel verschillende materialen vraagt. De COVID-pandemie en Brexit waren additionele uitdagingen voor het project, en hebben een impact gehad op de arbeidsproductiviteit en de toeleveringsketen van Hinkley Point C. De kosten van financiering hebben ten slotte sterk bijgedragen aan de substantiële kostenoverschrijdingen voor Hinkley Point C.
Bij Vogtle waren er veel problemen vanwege fouten in de bouw, wat leidde tot veel werk dat opnieuw gedaan moest worden voor verschillende onderdelen van de kerncentrales. Ook waren er problemen met de levering van onderdelen: ze kwamen te laat of waren niet compleet. Soms waren ontwerpen al veranderd terwijl productie van bepaalde componenten al was begonnen. Sommige onderaannemers hadden eveneens moeite om de juiste kwaliteit te leveren – ze hadden geen recente ervaring met nucleaire bouw. De bouw van Vogtle 3 en 4 heeft tot slot ook vertraging opgelopen door veranderingen in het ontwerp die nodig bleken. Bij dit project begon de bouw voordat de ontwerpen voldoende compleet waren. De Fukushima-ramp in 2011 had daarbij ook gevolgen voor de eisen aan het ontwerp van de kerncentrale, waarbij er bijvoorbeeld aanpassingen nodig waren aan het reactorgebouw ten opzichte van het ontwerp dat de basis was voor de eerste kostenramingen.
Er zijn verschillende redenen om te verwachten dat deze risico’s lager liggen bij de plannen voor Nederlandse nieuwbouw. Er is simpelweg meer ervaring met de bouw van generatie III+ centrales en de uitdagingen: technische ontwerpen zijn bijvoorbeeld doorontwikkeld door de verschillende technologieleveranciers en aanleverketens zijn opgezet binnen en buiten Europa. De standaardisatie van bouwcomponenten en replicatie van bepaalde processen biedt voordelen voor nieuwe projecten. Het onderzoek naar de kaders van een mogelijke financieringsstructuur binnen de marktconsultatie zal meer inzichten bieden met betrekking tot de kosten van financiering voor de bouw van de twee kerncentrales.
Hoe weegt u de kostenstijgingen van de Hinkley Point C in het Verenigd Koninkrijk en de Georgia Power’s Voglte in de Verenigde Staten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke factoren ziet u als de belangrijkste oorzaken van hogere kosten bij deze projecten en hoe mitigeert u deze risico’s bij de Nederlandse kernenergieplannen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe schat u de haalbaarheid en wenselijkheid in van twee aanvullende kerncentrales (bovenop de geplande twee) conform motie-Erkens (Kamerstuk 32 813, nr. 1358), gelet op deze kostenstijgingen?
Zie voor de reactie op de motie Erkens mijn recente brief van 16 april jl. Daarin heb ik aangegeven dat, met name vanuit kostenoverwegingen, seriematige bouw de voorkeur heeft.
Wat vindt u een acceptabele prijs per opgewekte megawatt uur voor kernenergie?
Het is op dit moment niet te zeggen wat een acceptabele prijs is per opgewekte megawatt uur voor kernenergie. De Witteveen+Bos scenariostudie van 2022 biedt inzichten in de verschillende scenario’s met betrekking tot de prijs per opgewekte megawatt uur voor kerncentrales. Deze scenario’s zijn van veel verschillende factoren afhankelijk. Zo zijn de kosten van kapitaal bijvoorbeeld van groot belang, evenals toekomstige ontwikkelingen op de bredere energiemarkt (uitbreiding van vraag en aanbod). De resultaten van de technische haalbaarheidsstudies en biedingen van de verschillende technologieleveranciers tijdens de aanbesteding geven inzicht in de mogelijke prijs per opgewekte megawatt uur voor de geproduceerde elektriciteit van de twee kerncentrales.
Het is daarnaast belangrijk om de prijs van elektriciteit uit kerncentrales ook te bezien vanuit het perspectief van systeemkosten, waarbij eveneens gekeken wordt naar de benodigde investeringen in aspecten als de opslagcapaciteit en transmissie bij verschillende vormen van elektriciteitsproductie. Kerncentrales kunnen een zeer stabiele basislast aan elektriciteit leveren en zijn daarmee binnen het energiesysteem complementair aan hernieuwbare energiebronnen zoals windmolens of zonnecellen, die meer fluctueren op basis van de weersomstandigheden.
Acht u de prijs van 100 pond per opgewekte megawatt uur (waarvan het IEA zegt dat het haalbaar is) haalbaar voor de Nederlandse kernenergieplannen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u ingaan op de noodzakelijke ruimte voor een bouwterrein voor nieuwe kerncentrales in Nederland? Verwacht u een vergelijkbare ruimteclaim van 175 hectare als het geval is bij Hinkley Point C?
De resultaten van de technische haalbaarheidsstudies die op dit moment worden uitgevoerd door de verschillende technologieleveranciers zullen meer inzicht geven in de benodigde ruimte voor een bouwterrein. Ik verwacht de resultaten van deze studies richting het einde van dit jaar met uw Kamer te kunnen delen.
Kunt u aangeven in hoeverre dit inpasbaar is op de beoogde locaties in Zeeland en de Eerste Maasvlakte, ook in combinatie met de beoogde aanlanding van windparken op zee en waterstofproductie aldaar?
De projectprocedure moet uitwijzen of en waar de door het kabinet voorgenomen twee kerncentrales ruimtelijk inpasbaar zijn. Het is nu nog te vroeg om daarop vooruit te lopen.
Naast het voornemen tot de bouw van de kerncentrales spelen er verschillende andere ontwikkelingen die aanspraak willen maken op schaarse ruimte. Voor de projectprocedure Nieuwbouw Kerncentrales betekent dit dat onderlinge raakvlakken met onder andere het programma Verkenning Aanlandingen Wind Op Zee 2031–2040 in beeld zullen worden gebracht. Zoals ik in mijn Kamerbrief van 29 februari jongstleden heb aangegeven (Kamerstuk 32 645, nr. 122), heb ik onderzoek gedaan naar de impact op het net. Ik laat een vervolgonderzoek uitvoeren naar de mogelijke inpasbaarheid, zodat ik in het tweede kwartaal van 2025 een integraal besluit kan nemen over de inpassing van zowel kernenergie als windparken op zee en de waterstofproductie.
Acht u het waarschijnlijk dat er ook nog ruimte gevonden zal worden voor twee extra kerncentrales, conform de motie-Erkens?
Zie het antwoord op vraag 4.
Voor hoeveel kernafval is er ruimte is de Nederlandse kernafvalopslag?
Hoogradioactief afval wordt bij de Centrale Organisatie Voor Radioactief Afval (COVRA) in het speciaal ontworpen Hoogradioactief Afval Behandelings- en Opslaggebouw (HABOG) opgeslagen. Het HABOG is ontworpen om modulair te kunnen uitbreiden. In 2021 is een eerste modulaire uitbreiding in gebruik genomen waar 50 m3 additioneel hoogradioactief afval, vanuit het huidige aanbod, kan worden geplaatst. Op het terrein van COVRA is plaats om het HABOG nog verder modulair uit te breiden. De mate waarin dit moet gebeuren is afhankelijk van het toekomstige aanbod.
In het najaar van 2022 hebben het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en COVRA daarnaast samengewerkt om de afvalstromen in kaart te brengen en om een inventaris op te stellen (zie Radioactieve rest- en afvalstromen in Nederland. Een inventarisatie3 en Nationale Radioactief Afval Inventarisatie4). Zo weten we wat er gebeurt met het afval dat door de verschillende installaties in Nederland wordt geproduceerd. COVRA geeft in haar inventarisatie inzicht in de hoeveelheden afval die geproduceerd worden door de verschillende installaties over hun totale levensduur, inclusief ontmantelen.
Kunt u (bij wijze van een berekening) de termijn aangeven waarop een kerncentrale CO2-neutraal is, waarbij de CO2-uitstoot bij de bouw en de uitstoot bij de winning van grondstoffen worden inbegrepen?
Bij de opwekking van energie in kerncentrales komt geen CO2 vrij. Onderzoek laat zien dat ook als de CO2-uitstoot tijdens de constructie en ontmanteling van kerncentrales en in de splijtstofcyclus wordt meegenomen de broeikasgasemissie vergelijkbaar is met die van elektriciteitsproductie uit zon en wind (Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), 2022).
Heeft u kennisgenomen van bovenstaande artikelen in het NRC van 12 en 18 maart 2024?1
Ja.
Klopt het dat door de top van het Openbaar Ministerie (OM) vorig jaar onder alle parketten een werkinstructie is verspreid die specifiek ziet op de vervolging van asielzoekers voor lichte misdrijven zoals winkeldiefstallen?
Op 5 juni 2023 is door het College van procureurs-generaal een routekaart voor ZSM2 gedeeld om de aanpak van misdrijven gepleegd door overlastgevende asielzoekers die binnenstromen op ZSM te verbeteren. De routekaart bevat handvatten en beoogt bij te dragen aan het (vaker) nemen van een effectieve afdoeningsbeslissing voor deze doelgroep. Dit is ook in het belang van de verdachte. Toepassing van de in de routekaart opgenomen mogelijke strafrechtelijke interventies blijft in alle gevallen een verantwoordelijkheid van de individuele officier van justitie binnen ZSM. De officier van justitie heeft hier ook alle ruimte toe, omdat de routekaart geen dwingend beleid bevat.
Kunt u bevestigen dat deze werkinstructie een nieuw soort geldboete introduceert die is bedacht voor asielzoekers die kleine misdrijven plegen en dat deze geldboete, anders dan normaal, wordt betaald met het aantal dagen dat de asielzoeker in voorarrest doorbrengt?
Het gaat hier niet om een nieuw soort geldboete. Het opleggen van een geldboete door middel van een strafbeschikking voor kleine misdrijven is niet nieuw, maar een bestaand uitgangspunt. Nieuw is dat de strafbeschikking wordt opgelegd met aftrek van de tijd van de inverzekeringstelling. Daarbij wordt de met de strafbeschikking opgelegde geldboete gelijkgesteld aan de door de rechter opgelegde geldboete.
In juni 2023 is abusievelijk ervan uitgegaan dat de strafbeschikking met aftrek van de inverzekeringstelling al in de praktijk kon worden toegepast. Om deze reden is deze vorm van afdoening opgenomen in de routekaart. Kort na verspreiding van de routekaart bleek echter dat deze nog niet kan worden toegepast vanwege noodzakelijke aanpassingen in de systemen voor de informatievoorziening. De strafbeschikking met aftrek is dus nog niet toegepast. Onderzocht wordt hoe dit instrument alsnog in de praktijk kan worden toegepast.
Klopt het dat het doel van de aanpak niet het innen van boetes is maar het opbouwen van documentatie tegen overlastgevende asielzoekers, die daarmee kunnen worden opgenomen in de overlastaanpak waarin hun asielaanvraag sneller kan worden afgewezen?
Misdrijven die worden gepleegd door overlastgevende asielzoekers, veelal uit zogenoemde veilige landen, die in een (nood-)opvang verblijven, tasten in de samenleving het draagvlak aan voor de (nood-)opvang van asielzoekers. Zoals bekend is de nood om voldoende opvangplekken te realiseren hoog en leidt het tekort aan (nood)opvanglocaties tot schrijnende situaties. Binnen die context moeten misdrijven gepleegd door overlastgevende asielzoekers in beginsel een (strafrechtelijke) afdoening krijgen. Het liefst zo snel mogelijk, zodat het overheidsoptreden naar aanleiding van een concreet misdrijf ook zichtbaar is voor de betrokkenen.
Het doel van de strafbeschikking met aftrek is om de officier van justitie een effectieve alternatieve (directe) afdoeningsmodaliteit te geven in tegenstelling tot bijvoorbeeld een dagvaarding. Bij een directe afdoening bij personen zonder vaste woon- of verblijfsplaats (hieronder vallen ook asielzoekers) kan worden voorkomen dat de betrokkene zich onttrekt aan de berechting en tenuitvoerlegging van de straf. Personen zonder vast woon- of verblijfplaats kunnen zich hier namelijk makkelijker aan onttrekken. Daarnaast leidt directe registratie van het strafbare feit in de justitiële documentatie ertoe dat de bestrafte vanaf dat moment geen «first offender» meer is en in aanmerking kan komen voor snelrecht. Dit is echter geen doel op zich.
Het is overigens aan de officier van justitie om te bepalen of in individuele gevallen vervolging wordt ingesteld en voor welke afdoeningsmodaliteit wordt gekozen. Net als in iedere andere zaak wordt bij een strafbaar feit gepleegd door een asielzoeker rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Klopt het dat in deze werkinstructie is vermeld dat «de nieuwe OM aanpak er is gekomen na overleg met bewindslieden»?
Ja.
Indien het antwoord op de vorige vraag bevestigend luidt, kunt u aangeven met welke bewindspersonen dat overleg heeft plaatsgehad?
Er is met enige regelmaat overleg tussen het OM en de bewindspersonen van Justitie en Veiligheid over allerlei maatschappelijke thema’s. Het OM heeft na overleg met de betrokken bewindspersonen en de bestuurders van de organisaties in de asielketen en de (schrijnende) situatie in en rondom het asielzoekerscentrum in Ter Apel in de zomer van 2022 gekozen voor een meer actieve opstelling in de asielproblematiek. Zoals ook gemeld in de brief van 1 maart 2024, is het Openbaar Ministerie in september 2022, gelet op de hiervoor geschetste crisis in de asiel(nood)opvang, uit eigen beweging gestart met het verbeteren van de afdoening van misdrijven door overlastgevende asielzoekers (die binnenstromen op ZSM).
Waar misdrijven worden gepleegd, moet adequaat worden opgetreden. Dit is nodig om het maatschappelijk draagvlak voor asielzoekers die zich goed gedragen, niet te laten ondermijnen door misdrijven gepleegd door een kleine overlastgevende groep.
Klopt het dat de werkinstructie suggesties bevat voor juridische grondslagen zodat voor asielzoekers een langer voorarrest dan normaal «niet problematisch hoeft te zijn»?
Nee. De routekaart bevat geen suggesties om een langer voorarrest mogelijk te maken. In de routekaart staat expliciet dat verdachten niet enkel in verzekering kunnen worden gesteld om de strafbeschikking met aftrek toe te passen.
Er wordt wel toegelicht dat als de reeds bevolen inverzekeringstelling (iets) langer voortduurt onder de nieuwe werkwijze, dit niet problematisch hoeft te zijn, aangezien uitreiking van de strafbeschikking onder het onderzoeksbelang valt. De duur van de inverzekeringstelling mag langer zijn indien het onderzoeksbelang dit vergt. Directe uitreiking van de strafbeschikking vereist afronding van het onderzoek, inclusief schuldvaststelling en zou daardoor – om gerechtvaardigde redenen – meer tijd kunnen kosten dan bijvoorbeeld uitreiking van een dagvaarding. De lengte van de inverzekeringstelling wordt dus uitsluitend bepaald door het onderzoeksbelang en niet door de (gewenste) hoogte van de geldboete.
Kunt u deze werkinstructie aan de Kamer doen toekomen?
Ja, de werkinstructie is bijgevoegd.
Vindt u het onderscheid dat met deze aanpak wordt gemaakt doordat bij gelijksoortige delicten een andere aanpak wordt gericht op een specifieke groep verdachten, namelijk asielzoekers, gerechtvaardigd en zo ja, kunt u dat nader toelichten?
De handelingsperspectieven die zijn opgenomen in de routekaart zijn toepasbaar op eenieder die misdrijven pleegt. De routekaart zelf is specifiek toegespitst op asielzoekers.
Gezien het feit dat officieren in het artikel aangeven dat zij in deze aanpak een poging van het OM zien om ten behoeve van een politiek-bestuurlijke aanpak van vreemdelingen het voorarrest van asielzoekers langer op te rekken, zodat vervolgens de boete die wordt opgelegd daarmee wordt verrekend: bent u het eens met de kritische officieren die aangeven dat deze aanpak ertoe kan leiden dat asielzoekers onrechtmatig worden vastgehouden? Zo ja, wat kan eraan worden gedaan om dat te voorkomen? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Nee, het OM heeft deze aanpak bedacht met inachtneming van de wettelijke kaders. Zie ook de antwoorden op de vragen 4, 6 en 7.
Wat is uw visie op het feit dat door een officier van justitie in het artikel wordt aangegeven dat «een inverzekeringstelling is er om iemand gereed te houden voor het onderzoek. Hier draait het Openbaar Ministerie de zaken om en wordt de inverzekeringstelling gebruikt om een straf te executeren. Dat staat op gespannen voet met het Wetboek van Strafvordering»?
Zie het antwoord op vraag 10.
Klopt het dat er vanwege de door verschillende officieren van justitie geuite zorgen hierover intern overleg plaatsvindt bij het OM en de invoering van deze «asielzoekers-boete» nu «on hold» is gezet?
Er is geen sprake van een asielzoekersboete. De strafbeschikking met aftrek is nog niet ingevoerd omdat deze vooralsnog niet uitvoerbaar is vanwege de benodigde aanpassingen van de IV-systemen. Dit is ook zo binnen het OM bekend gemaakt.
Is deze werkinstructie sinds het uitbrengen daarvan in praktijk toegepast? Zo ja, om hoeveel asielzoekers gaat het?
Nee.
Kunt u aangeven welk vervolg aan deze werkinstructie wordt gegeven?
Onderzocht wordt op welke manier de strafbeschikking met aftrek op termijn zou kunnen toegepast als algemene afdoeningsmogelijkheid, toepasbaar op iedere zaak die daarvoor in aanmerking komt. Ik kan nog niet aangeven wanneer dit zal zijn.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden binnen drie weken?
De Kamervragen zijn binnen de gebruikelijke termijn beantwoord.
De ongelijkheid voor bewoners van de Stadsweg in Ten Boer |
|
Julian Bushoff (PvdA), Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Bent u in uw gesprekken met de bewoners van de Stadsweg afgelopen donderdag ook geschrokken van de pijnlijke verhalen over de ongelijkheid doordat alle huizen om hen heen versterkt, sloop-nieuwbouw en/of verduurzaamt worden behalve de huizen aan de Stadsweg?
De verhalen van de mensen in het aardbevingsgebied halen soms veel emoties en pijn naar boven en maken mede daardoor veel indruk op mij. De onuitlegbare verschillen in de afhandeling van schade of versterking is een van de meest lastige problemen waar ik tijdens mijn bezoeken aan Groningen tegenaan loop. Daarom heb ik de Commissie Van Geel gevraagd om mij hierover te adviseren. Naar aanleiding van dit advies heb ik op 6 maart jl. samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de regio een pakket voor isolatiemaatregelen gepresenteerd. Op basis van dit pakket krijgen de bewoners van deze woningen aan de Stadsweg conform het advies van de Commissie Van Geel een volledige vergoeding voor het isoleren van hun woning tot een maximum van 40.000 euro. Ik kan mij voorstellen dat bewoners van de Stadsweg dit nog niet voldoende vinden, omdat zij hiermee volgens hen nog steeds minder krijgen dan een groot aantal bewoners in hun directe omgeving. De gemeente Groningen gaat samen met de NCG dit verschil overbruggen. Hiervoor zullen zij nog voor de zomer met deze bewoners in gesprek gaan. Hierbij is het van belang dat de gemeente vanuit een gebiedsgerichte aanpak werkt aan planvorming om tot een oplossing te komen. NCG kan de gemeente daarin ondersteunen en behulpzaam zijn.
Deelt u de opvatting dat deze bewoners in een zeer onrechtvaardige situatie verkeren?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoe rijmt u deze ongelijkheid met het advies van de commissie-Van Geel: «Voor alle inwoners in het aardbevingsgebied een veilige, schadevrije en verduurzaamde woning in een leefbare wijk, dorp of buurt.»?
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u bekend met het bericht dat de gemeente Groningen de ongelijkheid voor de inwoners aan de Stadsweg wil oplossen, maar daarbij de hulp van meerdere partijen voor nodig is?1
Ja.
Welke partijen blokkeren op dit moment nog een oplossing voor de ongelijkheid waarin de bewoners van de Stadsweg in Ten Boer zich in bevinden?
De gemeente heeft aangegeven een gebiedsgerichte aanpak toe te willen passen voor het gebied waar de Stadsweg ligt. Er staan voor zover ik weet geen partijen in de weg voor een oplossing.
Bent u voornemens om conform het advies van de commissie-Van Geel en conform de wens van de gemeente Groningen de ongelijkheid voor de bewoners van de Stadsweg op te lossen? Zo ja, op welke termijn geeft u uitsluitsel? Zo nee, waarom wilt u geen recht doen aan de bewoners van de Stadsweg?
Zie het antwoord op vraag 1.
Herkent u het beeld dat inwoners in het aardbevingsgebied met eigen geld al geïnvesteerd hebben in het veilig, schadevrij en duurzaam maken van hun huis?
Ja. Het is niet wenselijk dat bewoners zelf kosten maken voor schadeherstel of versterking van hun woning. Naar aanleiding van de motie «Eigen gemaakte kosten» van de leden Beckerman en Nijboer heeft de NCG daarom op 2 oktober 2023 het Meldpunt kosten versterking geopend. De NCG is bezig met het beoordelen en afhandelen van de binnengekomen meldingen. Ik zal uw Kamer binnenkort nader informeren over de voortgang op deze motie.
Voor het verduurzamen van woningen heb ik op 6 maart jl. een subsidiepakket gepresenteerd met isolatiemaatregelen. Inwoners in de kern van het aardbevingsgebied hebben recht op volledige vergoeding van isolatiemaatregelen tot een maximum van 40.000 euro, om tot de standaard voor woningisolatie te komen. Voor deze subsidie geldt een terugwerkende kracht vanaf 25 april 2023; de datum van de kabinetsreactie Nij Begun. Hiermee kom ik inwoners tegemoet die na 25 april 2023 eigen geld hebben geïnvesteerd in de verduurzaming van hun huis. De regeling wordt de komende maanden nader uitgewerkt en zal begin 2025 worden gepubliceerd door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Deelt u de opvatting dat het onrechtvaardig is dat gedupeerden in het aardbevingsgebied dit met eigen geld hebben moeten doen, zeker als er op een later moment ook regelingen vanuit de overheid voor zijn gekomen en hoe staat het met de uitvoering van de motie-Beckerman/Nijboer (Kamerstuk 33 529, nr. 1154) om bewoners die eigen geld hebben moeten inzetten voor de versterking of sloop en nieuwbouw van hun huis schadeloos stellen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het compenseren van dit onrecht cruciaal is, zeker gelet op het advies van de commissie-Van Geel, een overheid die aangeeft recht te willen doen aan Groningers en de ereschuld aan Groningen wil inlossen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Herkent u dat de situatie aan de Stadsweg in Ten Boer niet uniek is maar symbool staat voor een groot probleem in het hele gebied? Deelt u de mening dat het daarom cruciaal is de van deur tot deur aanpak niet verder te vertragen?
Er wordt met de volledige vergoeding van isolatiemaatregelen, tot een maximum van 40.000 euro, een grote stap gezet in het wegnemen van verschillen. In specifieke situaties – zoals de Stadsweg – is er nog aanvullend maatwerk nodig. Daarbij is een gebiedsgerichte aanpak en bredere planvorming vanuit de gemeente belangrijk. De gemeenten kennen de behoeften van de bewoners en weten wat er speelt. Op dit moment werk ik daarom met alle betrokken partijen aan een gebiedsgerichte van deur-tot-deur aanpak die het bewonersperspectief centraal stelt, en waarin partijen, vanuit ieders verantwoordelijkheid en expertise, intensiever samenwerken. Of en op welke wijze maatwerk om verschillen weg te nemen in deze aanpak kan worden meegenomen, wordt in samenspraak met de gemeenten onderzocht.
Het grote tekort aan huisartsen |
|
Jimmy Dijk |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Wat vindt u er van dat er zo’n groot tekort aan huisartsen en betaalbare werkplekken is dat gemeenten hen moeten gaan lokken met financiële voordelen?1
Kijkend naar het aantal huisartsen in Nederland is er geen sprake van een huisartsentekort. Zoals aangegeven in de reactie van de voormalig Minister van VWS op Kamervragen van lid Van Dijk is het aantal werkzame huisartsen in Nederland de afgelopen jaren gegroeid, zowel absoluut als relatief.2
Jaar
Inwoners
Werkzame huisartsen1
Inwoners/huisartsen
2000
16,3 mln.
8.600
±1900
2021
17,5 mln.
13.400
±1300
NIVEL, Cijfers uit de registratie van huisartsen 2021, https://www.nivel.nl/sites/default/files/bestanden/1004234.pdf
Er is echter wel sprake van een spreidingsvraagstuk, waarbij sommige regio’s in Nederland relatief minder huisartsen hebben dan andere regio’s.3 Daarnaast verbinden relatief steeds minder huisartsen zich aan een vaste patiëntenpopulatie, omdat zij als (wisselende) waarnemer blijven werken.
Ik ben bekend met de huisvestingsproblematiek bij huisartsen en gezondheidscentra. Daarom heeft de voormalig Minister van VWS in samenwerking met de veldpartijen, waaronder de VNG, de HHhandreiking Huisvestingsproblematiek huisartsen en gezondheidscentra gepubliceerd.4 Ik vind het positief dat gemeenten, zoals Amstelveen, actief aan de slag gaan met het oplossen van huisvestingsproblematiek van huisartsen en gezondheidscentra en zo meewerken aan het behoud en aantrekken van vaste huisartsen in hun regio.
Deelt u de mening dat de drempel om een praktijk te starten te hoog is en startende huisartsen door de overheid ondersteund dienen te worden?
Ik vind het belangrijk dat het voor startende huisartsen aantrekkelijk is om met een vaste patiëntenpopulatie te werken, al dan niet als praktijkhouder. Daarom zet ik met de IZA-afspraken over de huisartsenzorg in op het aantrekkelijker maken van het praktijkhouderschap, zoals Meer Tijd Voor de Patiënt, het anders inrichten van avond-, nacht- en weekenddiensten van huisartsen en de handreiking Huisvestingsproblematiek huisartsen en gezondheidscentra.
In de kamerbrief Stand van zaken van de huisartsenzorg5 benoemt de voormalig Minister van VWS vier aangrijpingspunten om het werken met een vaste patiëntenpopulatie, waaronder het praktijkhouderschap, verder te stimuleren. Deze punten worden op dit moment ambtelijk uitgewerkt in samenwerking met het veld. De besluitvorming hierover en de eventuele uitvoering is aan een volgend kabinet.
Bent u het ermee eens dat het echter onwenselijk is als ondersteuning van huisartsen wordt gebruikt om huisartsen naar een gemeente te lokken, ten koste van andere gemeenten?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Zoals ik aangeef in mijn reactie op vraag 1 is er geen sprake van een landelijk huisartsentekort, maar van een spreidingsvraagstuk. Het gegeven dat er gemeenten zijn die in actie komen om de huisvestingsdrempel te verlagen voor (startende) huisartsenpraktijken, vind ik dan ook een positieve ontwikkeling. Dit draagt bij aan de aantrekkelijkheid van het vak, juist in regio’s die met tekorten kampen.
Bent u het ermee eens dat ondersteuning van huisartsen bij het vinden van betaalbare huisvesting erop gericht zou moeten zijn dat er in iedere gemeente voldoende huisartsen zijn en niet op het verplaatsen van het probleem?
De (formele) verantwoordelijkheid voor huisvesting van huisartsen ligt niet bij één partij. De handreiking Huisvestingsproblematiek huisartsen en gezondheidscentra is erop gericht om samenwerking tussen verschillende partijen, zoals huisartsen, gezondheidscentra, gemeenten, zorgverzekeraar, regionale huisartsenorganisaties (RHO’s), voor geschikte huisvesting voor huisartsen te stimuleren en hen daarin te ondersteunen door handelingsopties te bieden. Voor gemeenten is onder andere beschreven dat zij bij het maken van nieuwbouwplannen rekening houden met huisvesting voor huisartsen en andere eerstelijns zorgaanbieders en/of (delen van) kavels specifiek voor (eerstelijns-)zorg te bestemmen.6 Andere handelingsopties voor gemeenten zijn terug te vinden in de handreiking.
Ik blijf daarbij benadrukken dat er op dit moment voldoende huisartsen in Nederland zijn. Het is dus vooral van belang dat regionale partijen zich inzetten om huisartsen aan een regio en een vaste patiëntenpopulatie te verbinden. Ik vind het daarom positief wanneer gemeenten actie ondernemen om bij te dragen aan beschikbaarheid van betaalbare huisvesting voor huisartsen.
Welke andere gemeenten werken aan projecten of hebben reeds projecten geïmplementeerd om huisartsen te lokken?
Ik heb als Minister geen algemeen overzicht van initiatieven vanuit gemeenten. Wel weet ik van mooie voorbeelden waarin de gemeente, soms in samenwerking met andere partijen, acties onderneemt om huisartsen te ondersteunen bij bijvoorbeeld huisvesting. Voorbeeld hiervan is het H-team in Rotterdam, waarbij de gemeente Rotterdam met twee andere partijen samenwerkt bij het vinden van oplossingen voor vragen rondom huisvesting van huisartsen.7 Of de nieuwe buurt die in Amsterdam wordt ontwikkeld door de gemeente Amsterdam, waarbij 1.000 vierkante meter wordt vrijgemaakt voor een gezondheidscentrum.8 Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 blijf ik benadrukken dat er geen sprake is van een landelijke huisartsentekort, maar van een spreidingsvraagstuk. Daarom is het belangrijk dat regionale partijen zich samen inzetten om huisartsen te binden aan een vaste patiëntenpopulatie en ook aan de regio.
In welke gemeenten zijn hier voorbeelden van succesvolle projecten van? Is er zicht op in hoeverre deze maatregelen tekorten in de ene gemeente wegnemen, maar ook in hoeverre dit de tekorten in andere gemeenten vergroot?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre zijn de lage tarieven verantwoordelijk voor de tekorten aan huisartsen en het feit dat het zo lastig is voor huisartsen om betaalbare huisvesting te vinden?
In de maximumtarieven voor de huisartsenzorg zitten de kosten van de huisvesting verdisconteerd. Deze tarieven worden jaarlijks geïndexeerd. Daarnaast herijkt de NZa de tarieven regelmatig op basis van een kostprijsonderzoek. De tarieven in de huisartsenzorg worden per 1 januari 2025 herijkt. Deze nieuwe tarieven zullen worden gebaseerd op de resultaten van het nu lopende kostprijsonderzoek, dat de NZa binnenkort verwacht af te ronden.
De uitkomsten van het kostprijsonderzoek worden ook gebruikt om te toetsen of de tarieven van 2023 en 2024 gemiddeld kostendekkend waren. Dit doet de NZa naar aanleiding van de recente uitspraak door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), waarbij de rechter heeft geoordeeld dat de NZa de tarieven voor deze jaren opnieuw moet vaststellen. Ik vertrouw erop dat de NZa hierover voor de zomer van 2024 duidelijkheid kan geven.
Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief Stand van zaken versterking huisartsenzorg breng ik momenteel samen met de LHV, InEen, VNG en ZN financiële knelpunten rondom huisvesting in kaart. Ik zal uw Kamer hierover in de tweede helft van 2024 nader informeren.
Wat is de stand van zaken bij de herziening van de tarieven door de NZa?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel huisartsen in Noord-Holland hebben een patiëntenstop? Hoeveel is dit in de rest van Nederland? Wat is de ontwikkeling van de omvang van dit probleem over de afgelopen tien jaar?
Het is een bekend probleem dat er regelmatig huisartsenpraktijken zijn die zich genoodzaakt voelen om de inschrijving voor nieuwe patiënten tijdelijk stop te zetten. Ik heb geen inzicht in het huidige aantal huisartsenpraktijken dat een patiëntenstop heeft ingevoerd. Het enige beeld dat bekend is, zijn de mensen die zich melden bij de zorgverzekeraar voor zorgbemiddeling omdat zij geen (nieuwe) huisarts kunnen vinden. De meest recente cijfers van de Monitor Toegankelijkheid van Zorg van de NZa (kwartaal 4 van 2024) zien dat ruim 5000 mensen zich hebben gemeld bij hun zorgverzekeraar omdat zij opzoek zijn naar een (nieuwe) huisarts en om zorgbemiddeling hebben gevraagd.9 De NZa monitort deze cijfers pas recent, dus ik heb geen inzicht in de ontwikkelingen over de afgelopen tien jaar.
Zoals toegezegd in mijn reactie op het Schriftelijk Overleg Stand van zaken huisartsenzorg10 zet ik een onderzoek uit om meer inzicht te vergaren in het totaal aantal mensen dat op zoek is naar een (nieuwe) huisarts maar zich niet kan inschrijven. Daarnaast blijft het van belang dat mensen die een huisarts zoeken zich melden bij hun zorgverzekeraar.
Hoeveel mensen hebben nu geen toegang tot een huisarts op redelijke reisafstand? Wat is de ontwikkeling van de omvang van dit probleem over de afgelopen tien jaar?
Zie antwoord vraag 9.
Wat zou uw advies zijn aan al die mensen in gemeenten als Amstelveen die geen huisarts kunnen krijgen omdat er een patiëntenstop is?
Ik vind het heel vervelend dat mensen zich niet kunnen inschrijven bij een huisartsenpraktijk. Ik adviseer de mensen om wie het gaat zich te melden bij hun zorgverzekeraar voor zorgbemiddeling. Daarbij benadruk ik dat mensen bij spoed altijd gezien kunnen worden bij een huisarts als passant.
Hoe gaat u gemeenten helpen om (beginnende) huisartsen te faciliteren zonder dit leidt tot onwenselijke concurrentie om huisartsen tussen gemeenten?
Bij de uitvoering van het IZA ben ik in samenwerking met andere partijen langs verschillende lijnen bezig om de eerstelijnszorg te versterken. Ook gemeenten spelen hierbij een belangrijke rol, bijvoorbeeld waar het gaat om huisvesting van huisartsenpraktijken en gezondheidscentra. De handreiking Huisvestingsproblematiek biedt handvatten aan het veld, onder andere gemeenten, voor het bijdragen aan oplossingen voor deze problematiek.
Het blokkeren van een Twitter account van een arts |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het correct dat op 17 februari 2021 om 17:23 uur door een ambtenaar van het Ministerie van VWS de volgende e-mail is gestuurd naar Facebook: «zou je dit aan twitter kunnen doorsturen, misschien kunnen ze deze man blokkeren? En nemen jullie vanuit de IGJ contact met zo iemand op»?1
Ja, de e-mail is verstuurd aan een medewerker van Facebook en een medewerker van de IGJ. De vragen in de e-mail zijn gericht aan de medewerker van de IGJ. Volledigheidshalve heb ik de gehele mailwisseling bijgevoegd, zoals deze ook op 23 december 20222 met uw Kamer is gedeeld. Hierin zijn alle tot personen herleidbare gegevens onleesbaar gemaakt.
Wordt met «deze man» en «zo iemand» in de bewuste e-mail verwezen naar een arts?
In de e-mail is een medewerker van de IGJ gevraagd om Twitter te attenderen op uitlatingen van een huisarts over corona. Hieruit blijkt niet dat een verzoek is gedaan om het Twitteraccount van de betreffende persoon te (laten) blokkeren. Het is aan het betreffende platform om te bepalen wat met een eventuele melding wordt gedaan.
Is het (dus) correct dat jet Ministerie van VWS via een medewerker van Facebook heeft verzocht om het Twitteraccount van een arts te blokkeren?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft het Ministerie van VWS met «deze man» zelf nog contact gezocht? Was «deze man» ervan op de hoogte dat het Ministerie van VWS zijn Twitteraccount wilde (laten) blokkeren?
Het Ministerie van VWS heeft hierover geen contact gehad met de betreffende persoon.
Is het account van «deze man» uiteindelijk ook daadwerkelijk geblokkeerd door Twitter?
Het is mij niet bekend of een melding is gedaan en, zo ja, hoe deze is opgevolgd. Bedrijven die een melding ontvangen of waarbij een bericht gerapporteerd wordt maken hun eigen onafhankelijke afweging of sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden. Gebruikers van socialmediaplatformen hebben de vrijheid te kiezen of zij met deze voorwaarden akkoord gaan.
Is het correct dat het kabinet eerder heeft laten weten in antwoord op Kamervragen2 dat VWS niet één van de organisaties binnen de rijksoverheid is die (zoals de politie of de Kansspelautoriteit dat wel zijn) de status hebben van «trusted flagger»?
Het Ministerie van VWS heeft geen trusted flagger-status.
Kunnen we hieruit concluderen dat ook vanuit organisaties binnen de rijksoverheid die niet de status hebben van «trusted flagger» (zoals VWS) verzoeken kunnen worden gedaan aan sociale mediabedrijven zoals Twitter om sociale media accounts te blokkeren? Zo nee, waarom niet?
Meldingen van het Ministerie van VWS bij socialmediaplatformen worden op dezelfde wijze behandeld als meldingen van andere gebruikers van deze platformen. Iedere gebruiker van een socialmediaplatform, of dat nu een burger, bedrijf of overheid is, kan een melding doen over berichten of gebruikers die mogelijk ingaan tegen de gebruikersvoorwaarden van dat platform, via de kanalen die dat platform daarvoor heeft ingesteld. Wanneer een socialmediabedrijf een dergelijke melding ontvangt, maakt dit bedrijf een eigen afweging of sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden en of een vervolgactie, zoals verwijdering, wenselijk is.
Vindt u het wenselijk dat (rijks)ambtenaren mails versturen naar sociale mediabedrijven met het verzoek accounts van artsen te blokkeren?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3. Net als dat bedrijven of burgers meldingen kunnen doen bij socialmediaplatformen, kunnen organisaties binnen de Rijksoverheid om verschillende redenen, en vanuit hun diverse taakopvattingen, in contact treden met socialmediaplatformen. Hierbij maakt iedere organisatie zelf een afweging of contact met het socialmediaplatform noodzakelijk is.
Kan de Kamer een overzicht krijgen van de verzoeken die de afgelopen vier jaar zijn verstuurd vanuit het Minister van VWS voor het blokkeren van sociale media accounts op Twitter, Facebook of LinkedIn?
Het Ministerie van VWS heeft geen bevoegdheid om een verzoek te doen tot blokkeren van socialmedia-accounts. Dit doet VWS dan ook niet en hier is dus ook geen overzicht van. VWS kan enkel berichtgeving rapporteren, zoals omschreven in mijn antwoord op vraag 7.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen konden tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord, omdat afstemming ten behoeve van de beantwoording meer tijd vergde. Vanwege de onderlinge samenhang heb ik sommige vragen in de beantwoording gebundeld.
Kunt u, indien het versturen van het gevraagde overzicht meer tijd vergt, de beantwoording van de overige vragen alvast eerder en binnen drie weken naar de Kamer versturen?
Zie antwoord vraag 10.
Het Akkoord voor de Noordzee |
|
Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL), Julian Bushoff (PvdA), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat Greenpeace Nederland uit het Noordzee Overleg (NZO) is gestapt? Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben daarvan op de hoogte. Het kabinet betreurt het dat Greenpeace uit het Noordzeeoverleg (NZO) is gestapt. Het NZO betreft juist een mooi voorbeeld hoe alle stakeholders gezamenlijk kunnen werken aan de drie benodigde transities (natuur, voedsel en energie) op de Noordzee door middel van op consensus gericht overleg.
Wat is uw reactie op de bezwaren van Greenpeace op het versnellen van de gaswinning in de Noordzee? Deelt u de mening dat het versnellen van de gaswinning in de Noordzee niet in lijn is met het Klimaatakkoord van Parijs?
Zoals ik eerder heb aangegeven in de kabinetsappreciatie van het rapport «Gaswinning op de Noordzee – En de afspraken daarover in het Akkoord voor de Noordzee» van 31 januari 2023 (Kamerstuk 33 529, nr. 1116), heeft dit kabinet stevige klimaatambities die in lijn zijn met de afspraken zoals vastgelegd in het Klimaatakkoord van Parijs. Daarom stuurt het kabinet op de doelstellingen uit de Klimaatwet. Greenpeace wenst echter uit te gaan van hogere reductiedoelstellingen die volgen uit een koolstofbudgetbenadering. Internationaal zijn er momenteel geen specifieke verdelingsprincipes afgesproken op basis waarvan een nationaal koolstofbudget kan worden vastgesteld. De budgetbenadering wordt internationaal ook niet breed toegepast als beleidsdoel op nationaal niveau.
Bent u bekend met het onderzoek van The Hague Centre for Strategic Studies (HCSS)1 waaruit blijkt dat meer gaswinning in de Noordzee nauwelijks van invloed is op de gasprijs en de leveringszekerheid?
Ik ben bekend met dit onderzoek. Hierin stellen de onderzoekers inderdaad vast dat met één Europese gasmarkt de invloed van toekomstige Nederlandse gasproductie op de Europese gasprijs klein is. De Europese gasproductie, waar de Nederlandse gasproductie deel van uitmaakt, is echter van groot belang voor de leveringszekerheid. Deze is ook essentieel gebleken om de gascrisis van 2022 te doorstaan. Zoals ook door HCSS aangegeven zal elke geproduceerde kubieke meter gas in Europa de prijszettingsmacht van LNG-producenten en -handelaren, waar Europa momenteel sterk afhankelijk van is, verminderen.
Bent u bekend met het onderzoek van Oil Change International van 12 maart getiteld «Troubled Waters»2 dat het beleid voor olie- en gasproductie van Noordzeelanden toetst aan het Parijsakkoord? En met de conclusie van dit rapport dat het Nederlands olie- en gaswinningbeleid in negen van de elf categorieën niet in lijn is met het Parijsakkoord?
Ja, daar ben ik bekend mee. In het rapport wordt het Parijs-akkoord vertaald in 11 benchmarks die niet als zodanig onderdeel vormen van het Parijs-akkoord. De opstellers van het rapport geven aan dat zij landen niet alleen beoordelen op hun ambitie om olie- en gasproductie uit te faseren die past bij een 1,5°C benadering, maar dat zij ook kijken naar de inzet om de transitie op een (sociaal) rechtvaardige manier vorm te geven. De conclusie van dit rapport is mede gebaseerd op een koolstofbudgetbenadering, waar impliciet bepaalde normatieve keuzes onder liggen, die dit kabinet echter niet toepast. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 2.
Deelt u de conclusie dat, gecombineerd met het feit dat versnelling van de gaswinning in de Noordzee pas over enkele jaren mogelijk extra gaswinning zou kunnen opleveren, een versnelling van gaswinning in de Noordzee niet noodzakelijk is en men beter kan focussen op energiebesparing en verduurzaming van de energie?
Zoals ik in mijn brief van 16 juni 2023 over Afbouw fossiele winning heb aangegeven (Kamerstuk 33 529, nr. 1150), is de urgentie van het verminderen van fossiele brandstoffen duidelijk vanwege klimaatverandering. Daarbij richt het kabinet zich zowel op energiebesparing, de opschaling van duurzame energieproductie, alsmede de afbouw van de vraag naar fossiele brandstoffen en daarmee ook de noodzaak voor de productie daarvan. Het belang van aardgas zal dus in lijn met de klimaatambities structureel en zo snel als mogelijk moeten afnemen, maar ook dan zal er nog geruime tijd een zekere behoefte aan gas in de energievoorziening blijven bestaan.
Zo lang we nog gas gebruiken is het ook voor het klimaat gunstiger om binnenlands geproduceerd gas te gebruiken, omdat dit leidt tot minder CO2-emissies dan geïmporteerd gas. Ook deze notie is onderdeel van het Noordzeeakkoord (NZA). Om die reden is er dan ook in het NZA afgesproken dat de Nederlandse gaswinning op de Noordzee in ieder geval te allen tijde onder het niveau van de binnenlandse aardgasvraag blijft en dus slechts dient om import van nog meer buitenlands gas zoveel mogelijk te beperken.
Dit wordt tevens onderstreept in vraag 3 van het HCSS rapport: «Het vervangen van in Nederland (en NW Europa in het algemeen) geproduceerd gas door LNG heeft een grote, maar onderschatte, invloed op de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen. De 60 bcm gas die Nederland, tot aan 2040, extra produceert voor het stimuleringsscenario, leidt tot een lagere CO2-equivalent uitstoot van rond de 40–60 Mton in vergelijking met het basis scenario waarin dit gas als LNG wordt geïmporteerd.»
Het versnellingsplan is daarbij slechts een poging om de sterk dalende trend van de productie op de Noordzee af te vlakken. Door versneld het gas te winnen wordt de productie naar voren gehaald in de tijd. Dat resulteert in meer productie nu, maar betekent dat er ook eerder met de winning gestopt zal worden.
Deelt u de mening dat het versnellen van gaswinning op de Noordzee een bedreiging is voor de geloofwaardigheid van Nederland in de internationale klimaatonderhandelingen, waar Nederland zich juist hard maakt voor het uitfaseren van fossiele brandstoffen?
Nee, de gaswinning wordt enkel naar voren gehaald in de tijd. De versnelling resulteert niet in extra gaswinning. Dit betekent dat een vergunning ook eerder eindigt. Daarnaast is in het NZA afgesproken dat het niveau van de gaswinning in Nederland altijd onder de vraag naar gas blijft. Daarom richt dit kabinet zich op de vermindering van de vraag naar gas binnen de kaders van het Klimaatakkoord van Parijs.
Deelt u de mening dat het versnellen van de gaswinning in de Noordzee niet in lijn is met de aangenomen motie van de leden Kröger en Thijssen over een wetenschappelijk onderbouwd afbouwpad voor fossiele winning3 ?
Nee, middels de Kamerbrief Afbouw fossiele winning (Kamerstuk 33 529, nr. 1150) die ik op 16 juni 2023 aan uw Kamer heb verstuurd, heb ik uiteengezet hoe het kabinet invulling geeft aan een wetenschappelijk onderbouwd afbouwpad voor fossiele winning. Hierin is middels het door TNO geschetste Scenario Hoog, waarbij men uitgaat van het scenario waar ook de versnelling van de gaswinning op de Noordzee onderdeel van uitmaakt, aangetoond dat de gaswinning op de Noordzee tot 2047 in lijn zal zijn met de ambities van de verdere verlaging van de aardgasconsumptie passend binnen de klimaatambities zoals eerder beschreven in de beantwoording op vraag 2. Wij zullen er als medeondertekenaar van het NZA ook op toezien dat aan de gestelde voorwaarden binnen dat akkoord wordt voldaan; dus om het niveau van de gasproductie op de Noordzee zowel binnen de kaders van het Klimaatakkoord van Parijs te houden, alsook het niveau van de binnenlandse gasconsumptie.
Deelt u de mening dat het versnellen van de gaswinning en het afgeven van vergunningen tot 2045 in de Noordzee niet in lijn is met de aangenomen motie van het lid Kröger over in de Mijnbouwwet vastleggen dat vergunningen iedere aantal jaar getoetst worden op het noodzakelijke afbouwpad voor fossiele winning4?
Nee, zie hiervoor het antwoord op vraag 7. Ik heb daarnaast in de Kamerbrief Afbouw fossiele winning (Kamerstuk 33 529, nr. 1150) van 16 juni 2023 aangegeven, conform de motie Kröger (Kamerstuk 32 849, nr. 222) jaarlijks de actuele en toekomstige productie van aardgas in beeld te brengen en deze af te zetten tegen de verwachtte vraag. Zolang de geraamde binnenlandse productie past binnen de binnenlandse vraag, en er door het kabinet gestuurd wordt op afname van deze vraag, past de productie van deze fossiele brandstoffen binnen het gevraagde afbouwpad. Ik wil wel ruimte houden voor maatwerk indien dat op een later moment nodig blijkt te zijn. Bijvoorbeeld op het moment dat ik constateer dat de vraag sneller afneemt, wil ik ervoor kunnen kiezen om geen nieuwe winningsplannen te verlengen of te wijzigen. Maar ook als blijkt dat er na 2045 toch nog gas nodig is voor de binnenlandse vraag en dat passend is binnen de klimaatdoelstellingen. Die afweging zal op dat moment gemaakt moeten worden. Ook heb ik in diezelfde brief aangegeven dat, voor wat betreft de 23-tal winningsvergunningen voor fossiele brandstoffen (alle op land) die in het verleden zijn afgegeven zonder einddatum, ik daar ook een einddatum aan wil verbinden. Op deze manier houdt het kabinet regie op de afbouw van de fossiele productie in lijn met de klimaatambitie.
Deelt u de mening dat het versnellen van de gaswinning in de Noordzee niet in lijn is met de aangenomen motie van het lid Kröger over het afbouwpad voor fossiele winning in lijn brengen met de plannen voor een CO2-vrij energiesysteem5?
Met het Nationaal Plan Energiesysteem (Kamerstuk 32 813, nr. 1319) heeft het kabinet op 1 december 2023 haar visie gegeven voor het energiesysteem tot 2050. Hierin wil het zo ver als mogelijk in 2050 richting een fossielvrij energiesysteem komen. Ook staat hierin aangegeven dat de afbouw van aardgasgebruik hand in hand gaat met de snelheid van de opbouw van duurzame alternatieven. Gaswinning in de Noordzee is binnen deze afbouw van fossiel naar minimalisering van fossiel verbruik in 2050 passend, om dezelfde redenering als onder de beantwoording van de vragen 7 en 8. Het kabinet zal in de Energienota dit najaar nader ingaan op de afbouw van fossiel in het energiesysteem.
Waarom is in de Klimaatnota’s van 2022 en 2023 niet gesproken over de gaswinning in de Noordzee, terwijl in het Akkoord voor de Noordzee is afgesproken dat als uit onderzoek zou blijken dat afspraken in strijd zijn met het Parijsakkoord, in de Klimaatnota zou worden ingegaan op hoe het passend kan worden gemaakt?
Het kabinet voldoet aan de afspraken zoals is vastgelegd in het Akkoord voor de Noordzee. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 2. Daarom is het ook niet noodzakelijk geweest om hier nader op in te gaan in de Klimaatnota’s van 2022 en 2023.
Bent u bekend met het feit dat in het Noordzeeakkoord is afgesproken dat in 2023 ruim 13 procent van de Nederlandse Noordzee volledig gesloten wordt voor bodemberoerende visserij, wat zou doorgroeien naar 15 procent in 2030? Klopt het dat dit percentage in 2023 bij lange na niet is gehaald?
Ik ben bekend met het Noordzeeakkoord en met de afspraak om 13,7% van de Nederlandse Noordzee te sluiten voor bodem beroerende visserij, wat oploopt tot 15% in 2030. Momenteel zitten we op 5% bodembescherming in beschermde gebieden op zee en werk ik hard aan de Nederlandse gezamenlijke aanbeveling om dit percentage te verhogen naar 13,7%. Het klopt dat de deadline van 2023 uit het Noordzeeakkoord niet is gehaald. Dit is eerder met het Noordzeeoverleg gedeeld, en ook bij de totstandkoming van het Noordzeeakkoord was bekend dat het een krappe deadline zou zijn. Dit heeft te maken met de ingewikkelde artikel 11 procedure van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid.
Deze Europese procedure moet elke lidstaat doorlopen voordat het instandhoudingsmaatregelen (=visserijbeperkingen) kan uitvoeren. De procedure is vatbaar voor vertraging omdat er met andere landen afgestemd moet worden en de EC moet instemmen met het voorstel. Ik heb aan het NZO aangegeven dat onze inzet is om de gezamenlijke aanbeveling (om te komen tot 13,7%) uiterlijk eind 2024 bij de Europese Commissie in te dienen. Dit achten wij nog haalbaar, mits de andere lidstaten in de High Level Group Scheveningen het komend half jaar met de Nederlandse gezamenlijke aanbeveling voor 13,7% instemmen.
De verwachting is dat de EC dan in 2025 een gedelegeerde verordening opstelt en goedgekeurd krijgt waarmee de maatregelen in 2025 van kracht worden. Hiernaast zet ik mij in voor de aanvullende 1,3% bodembescherming om zo tot aan de 15% te komen. Het proces om aanvullende gebieden te selecteren (dit is namelijk nog niet vastgelegd in het NZA) is gestart in het NZO en ik verwacht eind dit jaar de conclusies in ontvangst te mogen nemen.
Hierna zal ik een nieuwe artikel 11 procedure starten om zo voor 2030 tot 15% bodembescherming te komen.
Hoeveel procent van de Nederlandse Noordzee is inmiddels gesloten voor de bodemberoerende visserij? Hoe gaat u er voor zorgen dat dit percentage alsnog behaald gaat worden en op welk termijn?
Zie antwoord vraag 11.
Gaat u zich ervoor inzetten dat in 2030 15 procent van de Nederlandse Noordzee gesloten is voor de bodemberoerende visserij zoals afgesproken in het Noordzeeakoord?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht 'WO II-voorstelling afgelast vanwege antisemitisme' |
|
Martine van der Velde (PVV), Maikel Boon (PVV) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «WO II-voorstelling afgelast vanwege antisemitisme»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het annuleren van culturele evenementen vanwege de dreiging van antisemitisme een verkeerd signaal afgeeft en dat men hiermee lijkt te wijken voor Jodenhaat? Zo ja/nee, kunt u uw standpunt toelichten?
Zoals ik aan heb gegeven tijdens het vragenuur van 26 maart en de Minister-President namens het gehele kabinet heeft benadrukt in zijn brief van 28 maart, heeft antisemitisme geen plaats in onze samenleving. Ik vind het zeer zorgelijk als culturele evenementen worden afgelast vanwege antisemitisme.
De Joodse gemeenschap in Nederland maakt zich in toenemende mate zorgen over hun veiligheid. Die zorgen nemen we zeer serieus. Het mag niet zo zijn dat dreiging ertoe leidt dat artiesten niet meer vrij zijn in het doen van culturele uitingen.
Culturele vrijheid is van groot belang. Juist de culturele sector is daarbij een plek waar we elkaar ontmoeten en dichter bij elkaar kunnen komen. Culturele uitingen kunnen bijdragen aan wederzijds begrip voor verschillende bevolkingsgroepen in de samenleving.
Hoe beoordeelt u de rol van de overheid bij het waarborgen van de veiligheid van culturele evenementen en het bestrijden van discriminatie, in het bijzonder gezien de opkomst van antisemitisme?
Ik vind het waarborgen van de veiligheid bij culturele evenementen en het bestrijden van antisemitisme en andere vormen van racisme heel belangrijk. Ik heb met de sector gesproken over wat nodig is om te zorgen dat artiesten, kunstenaars en culturele instellingen veilig hun werk kunnen doen. Het uitgangspunt is dat de culturele sector een openbare plek is en dat moet worden voorkomen dat activiteiten vanwege hun inhoud of persoonskenmerken van de artiest niet kunnen doorgaan. Antisemitische incidenten mogen nooit leiden tot beïnvloeding van de programmering. Daar is ook met de vertegenwoordigers van de sector over gesproken en zij benadrukken dit. We delen met elkaar de overtuiging dat een voorstelling of concert of andere culturele activiteit niet geannuleerd wordt vanwege een Joods thema of de Joodse achtergrond van artiesten. Afgesproken is dat partijen in de cultuursector in overleg met mij komen tot een algemene handreiking en specifieke protocollen met een eenduidige richtlijn.
Ook ga ik in gesprek met de VNG om te verzekeren dat de toegang tot de lokale driehoek gewaarborgd is. De lokale driehoek is in elke gemeente namelijk verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid.
De aanpak van antisemitisme is een integraal onderdeel van de kabinetsbrede inzet tegen discriminatie. Naast repressie is ook preventie van belang waarbij onder meer wordt ingezet op bewustwording via Holocausteducatie in het onderwijs, aandacht voor antisemitisme in het inburgeringstraject en bewustwording van kwetsende antisemitische spreekkoren in het voetbal. In opdracht van het Ministerie van SZW ondersteunt de Anne Frank Stichting het Spreekkorenproject. Om negatieve stereotyperingen te doorbreken, is het Ministerie van SZW eind 2023 een pilot gestart voor interreligieuze dialoogsessies tussen jongeren met verschillende geloofsovertuigingen. De Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding speelt als speciaal adviseur van het kabinet een cruciale rol in het contact met de Joodse gemeenschap, de rest van de maatschappij en het buitenland.
Voor antisemitisme is geen plaats in onze samenleving. Op korte termijn zal het Kabinet uw Kamer nader informeren over de verdere aanpak van antisemitisme.
Het bericht 'Ministerie van Sociale Zaken informeert mensen actief over onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens' |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Hoeveel personen zijn benadeeld door de onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens?1
Laat ik voorop stellen dat ik het betreur dat er onrechtmatig persoonsgegevens zijn verwerkt en dat ik mij inspan om betrokkenen hierover zo transparant en zorgvuldig mogelijk te informeren. In deze fase kan ik echter nog geen aantallen geven. De afgelopen maanden heeft mijn departement prioriteit gegeven aan het afhandelen van de inzageverzoeken. Voor ieder ingekomen verzoek is geïnventariseerd of er verwerkingen van persoonsgegevens zijn aangetroffen in de administratie en zo ja, of er sprake is geweest van onrechtmatige verwerkingen. Voor de eerste 131 inzageverzoeken is gebleken dat in twaalf gevallen onrechtmatig persoonsgegevens zijn verwerkt in het kader van salafisme en aanverwante onderwerpen. Dit had niet mogen gebeuren. Ik kan me voorstellen dat de personen die dit betreft zijn geschrokken en dit een naar bericht voor hen is. Zij hebben dan ook mijn excuses ontvangen. Op dit moment lopen er nog 48 recent ontvangen inzageverzoeken waarvan nog bekeken moet worden of sprake is van onrechtmatige verwerkingen.
In de volgende fase start het Ministerie van SZW met het proactief benaderen van mensen van wie persoonsgegevens in documenten zijn aangetroffen en van wie betrouwbare contactgegevens voor handen zijn. Vervolgens zal voor deze personen geïnventariseerd worden of sprake is van onrechtmatigheid of dat sprake is geweest van verwerkingen in het kader van maatschappelijk verkeer2. Ik verwacht daarom uw Kamer pas na de zomer te kunnen informeren over het totaal aan onrechtmatige verwerkingen van persoonsgegevens.
Hoeveel verzoeken om inzage in persoonsgegevens in verband met de onrechtmatige verwerking zijn er tot nu toe ingediend?
Op dit moment hebben in totaal 179 personen een inzageverzoek ingediend. Vlak na de verzending van de Kamerbrief «Herstel van vertrouwen overheid en moslimgemeenschappen»3 zijn 131 verzoeken binnengekomen. Vervolgens zijn er na verzending van de eerste besluiten afgelopen maand 48 nieuwe verzoeken bijgekomen. Ik verwacht dan ook dat er de komende periode nieuwe verzoeken bij zullen komen.
Hoeveel van deze informatieverzoeken zijn inmiddels afgehandeld?
De verwachting is dat de eerste 131 verzoeken zijn afgehandeld voor het commissiedebat Inburgering en Integratie van 27 maart.
Bij hoeveel van de ingediende informatieverzoeken is vastgesteld dat er sprake is van onrechtmatige verwerking van gegevens?
In twaalf van de 131 gevallen is gebleken dat een onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens heeft plaatsgevonden.
Wat is de gemiddelde doorlooptijd van de aanvraag voor een informatieverzoek?
De AVG schrijft voor dat complexe inzageverzoeken binnen drie maanden moeten worden afgehandeld.
Gezien de grote hoeveelheid verzoeken die vlak na de Kamerbrief zijn binnengekomen en het gelijktijdig uitwerken van het afhandelingsproces, is het mijn departement helaas niet in alle gevallen gelukt om de termijn van drie maanden te halen. Ik kan me voorstellen dat het vervelend is om lang op antwoord te moeten wachten. Mijn departement werkt dan ook hard om de gestelde termijn te halen.
Inmiddels is meer ervaring opgedaan met het proces en is de werkwijze verbeterd. Ook wordt extra capaciteit ingezet. Op deze manier worden mensen zo snel en tegelijk zorgvuldig mogelijk geïnformeerd. Ik verwacht de lopende inzageverzoeken binnen de termijn van maximaal drie maanden af te handelen.
Acht u de huidige deadline van 31 maart aanstaande toereikend om alle informatieverzoeken te ontvangen en af te handelen?
Burgers hebben altijd het recht om een AVG-inzageverzoek in te dienen bij SZW en SZW dient vervolgens daarop te besluiten. Voor deze specifieke situatie geldt dat SZW de onrechtmatig verwerkte persoonsgegevens pas zal verwijderen als de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) haar onderzoek heeft afgerond. Zo lang het onderzoek van de AP loopt, zal SZW de persoonsgegevens bewaren en kunnen burgers via een inzageverzoek inzicht krijgen in de onrechtmatig verwerkte persoonsgegevens. Het is nog niet duidelijk wanneer de AP haar onderzoek afrondt. Na afronding van het onderzoek door de AP gaat SZW conform de voorschriften in AVG en Archiefwet over tot verwijdering van die gegevens.
Kunt u bevestigen of de personen, wiens gegevens onrechtmatig zijn verwerkt, inmiddels excuses hebben ontvangen?
De personen die een inzageverzoek hebben gedaan en van wie SZW heeft vastgesteld dat hun persoonsgegevens onrechtmatig zijn verwerkt, hebben excuses ontvangen in de brief die ik hen heb gestuurd. Daarnaast start SZW de komende periode met het proactief informeren van personen van wie onrechtmatig persoonsgegevens zijn verwerkt. Ook deze personen zullen excuses ontvangen.
Indien er nog geen excuses zijn aangeboden, wanneer bent u van plan om een excuusbrief aan te bieden, conform de motie-Van Baarle?2
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u uitleggen waarom deze gegevens zijn verwerkt? Krijgen de benadeelden de mogelijkheid om hierover persoonlijk uitleg te ontvangen?
Deze onrechtmatige verwerkingen zijn gedaan in het kader van duidingen, signaleringen en monitoring rondom fenomenen als salafisme, maatschappelijke spanningen en radicalisering. Ik heb in mijn brief van 18 september 2023 uitgelegd dat SZW een rol heeft in de beleidsinzet op deze onderwerpen.5 Binnen deze aanpak zijn persoonsgegevens zoals naam, woonplaats en levensbeschouwelijke opvatting in mailverkeer en analyses opgeslagen. Soms zijn ook gedragingen, uitingen en de context waarbinnen deze personen actief waren vastgelegd. Daarnaast heeft SZW informatie over salafisme, maatschappelijke spanningen en radicalisering van derden opgeslagen met daarin verwerkingen van persoonsgegevens. Zoals ik ook in mijn brief van september heb aangegeven, was dit handelen niet juist. Ik kan me voorstellen dat dit voor degenen die dit betreft, een onaangenaam bericht is. Ik wil dan ook zo transparant mogelijk zijn over de onrechtmatige verwerkingen. In dit proces is zorgvuldigheid en transparantie zeer belangrijk om het geschade vertrouwen te herstellen. Daarom krijgt iedereen van wie SZW persoonsgegevens heeft verwerkt (rechtmatig of onrechtmatig) in zijn of haar besluit op het inzageverzoek het aanbod om bij SZW de stukken in te zien, gevolgd door de mogelijkheid tot een toelichtend gesprek.
Welke specifieke maatregelen neemt u om herhaling van onrechtmatige verwerking van de persoonsgegevens in de toekomst te voorkomen?
Mijn departement is sinds april 2021 gestopt met werkzaamheden waarbij persoonsgegevens onrechtmatig werden verwerkt, zoals duiding van personen en organisaties in het kader van de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering.6 Daarnaast wordt er actief gewerkt aan AVG-bewustzijn, zodat medewerkers meer alert zijn op de juridische beperkingen ten aanzien van het verwerken van persoonsgegevens.
Ontvangt u feedback van de benadeelden nadat zij inzage hebben verkregen in hun persoonsgegevens? Zo ja, kunt u hier nader op in gaan?
Ik kan me voorstellen dat het voor betrokkenen naar is om te horen dat de overheid onrechtmatig hun persoonsgegevens heeft verwerkt. Het is dan ook begrijpelijk dat dit reacties losmaakt. Tot nu toe heeft mijn departement in enkele gevallen reacties ontvangen op de besluiten op inzageverzoeken. Dit varieert van een positief geluid over de toelichting, een verzoek tot directe verwijdering van de betreffende persoonsgegevens tot aangedane reacties. Ik waardeer het zeer dat deze personen hun feedback hebben willen delen. Mijn departement spant zich in om zo goed mogelijk opvolging te geven aan de ontvangen feedback. In alle gevallen zijn mijn medewerkers het gesprek aangegaan met de desbetreffende personen.
Bent u bereid om de deadline voor het indienen van informatieverzoeken te verlengen tot minimaal 31 juli?
Ja. Eerder hanteerde SZW de deadline 31 maart, maar gezien het AP-onderzoek is het niet mogelijk om per 1 april te starten met het verwijderen van de onrechtmatig verwerkte persoonsgegevens. Daarom zal mijn departement 31 juli als nieuwe deadline hanteren. Dit wordt mogelijk verlengd als het AP onderzoek tegen die tijd nog niet afgerond is. Overigens hebben burgers altijd het recht om een inzageverzoek in te dienen, en dient SZW daarop te besluiten.
Bent u bereid om deze vragen ruim voor het commissiedebat Inburgering en Integratie van 27 maart te beantwoorden?
Ja
Dat Appelsientje de frisdrankentaks ontwijkt door koemelk aan een product toe te voegen |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Appelsientje ontwijkt suikertaks met truc: vleugje zuivel maakt sap belastingvrij»?1
Ja
Wat is uw reactie hierop?
Alcoholvrije dranken die een bepaald gehalte aan melkvet («zuivel») bevatten, zijn uitgezonderd van de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken.2 Ook dranken waaraan zuivel wordt toegevoegd, vallen op deze manier niet onder de verbruiksbelasting. Op basis van de huidige wetgeving is dit toegestaan. Dit is niet nieuw. De huidige vormgeving van de uitzondering voor zuivel bestaat sinds 1993.
Of en in hoeverre de Kamer deze uitzondering wenselijk acht, is ook relevant voor de vormgeving van een mogelijke nieuwe verbruiksbelasting die differentieert op basis van het suikergehalte in de drank (hierna: gedifferentieerde verbruiksbelasting). Vorig jaar hebben de Ministeries van Financiën en Volksgezondheid, Welzijn en Sport onderzoek gedaan naar de mogelijkheden hiertoe. Over de uitkomsten van dit onderzoek heb ik samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de Kamer geïnformeerd per brief.3 In navolging van dit onderzoek zend ik uw Kamer, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, tegelijkertijd met deze beantwoording ook een contourenbrief. Deze contourenbrief richt zich op de mogelijkheid van een gedifferentieerde verbruiksbelasting en is opgesteld naar aanleiding van aangenomen moties op dit onderwerp.4 In de contourenbrief worden verschillende opties voor een gedifferentieerde verbruiksbelasting uiteengezet. Het demissionaire kabinet heeft de route van een contourenbrief gekozen vanwege haar demissionaire status, de verscheidenheid in politieke wensen – de aangenomen moties geven geen eenduidig beeld – en de nog te maken keuzes. Afhankelijk van de voorkeur van uw Kamer voor één van de in deze brief opgenomen opties kan het demissionaire kabinet deze desgewenst uitwerken in een wetsvoorstel. Overigens kan de vormgeving van de uitzondering voor zuivel- en sojadranken ook binnen de systematiek van de húidige verbruiksbelasting worden aangepast. De definitie van zuiveldranken kan zodanig worden aangepast dat over bijvoorbeeld vruchtensap of frisdrank met een kleine hoeveelheid zuivel voortaan wel verbruiksbelasting is verschuldigd. De systematiek hieromtrent is toegelicht in paragraaf 3.6 van de contourenbrief.
Vindt u het wenselijk dat bedrijven zoals Appelsientje belasting ontwijken door melkpermeaat aan hun producten toe te voegen? Zo nee, waarom heeft u dan wetgeving gemaakt die dit mogelijk maakt?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 2 geldt op basis van de huidige wetgeving – die geldt sinds 1993 – dat dranken met een bepaald gehalte aan melkvetten zijn uitgezonderd van de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken. Het kabinet en de Staten-Generaal hebben deze wet destijds inclusief deze uitzondering vastgesteld. Door de vormgeving van deze uitzondering zijn alcoholvrije dranken betrekkelijk snel uitgezonderd van de verbruiksbelasting als zuivel wordt toegevoegd. Zoals aangegeven wordt gelijktijdig met deze beantwoording een contourenbrief aan uw Kamer gestuurd, waarin verschillende opties voor een andere vormgeving zijn opgenomen.
Erkent u dat het toevoegen van koemelk aan andere dranken het kabinetsbeleid op het gebied van de eiwittransitie ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Nee, de toevoeging van koemelk aan een product ondermijnt het kabinetsbeleid op de eiwittransitie niet. Het beleid van de Nederlandse overheid richt zich op een verschuiving naar een voedingspatroon met in verhouding meer plantaardige en minder dierlijke eiwitten. Binnen de huidige doelstelling, een consumptieverhouding van 50/50 in 2030, is er nog ruimte voor de consumptie van dierlijke eiwitten. Producten waaraan een klein beetje zuivel wordt toegevoegd ondermijnen daarmee de doelstelling op de eiwittransitie niet.
De overheid zet in op een duurzaam en gezond eetpatroon voor alle Nederlanders. Via onder andere het Voedingscentrum worden burgers hierover geïnformeerd. Daarnaast zijn er in 2023 diverse monitors uitgevoerd om de verschuiving naar een meer plantaardig eetpatroon te kunnen volgen. Over de resultaten van deze monitors bent u recent geïnformeerd.5
Heeft u signalen dat ook andere bedrijven de truc van Appelsientje zullen gaan overnemen? Zo ja, om hoeveel en om welke bedrijven gaat het?
In een artikel van RTL Nieuws van dezelfde strekking6 lees ik dat er ook andere frisdranken zijn die voornemens zijn een kleine hoeveelheid melkvetten aan hun product toe te voegen. Er zijn geen aantallen bekend.
Kunt u aangeven of het primaire doel van de limonadetaks is om een gezondere leefstijl te bevorderen of extra belastinginkomsten te genereren?
Het doel van de huidige verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken is het genereren van budgettaire opbrengst.7 Daarnaast wil het kabinet gezonde keuzes stimuleren. Een eerste stap daartoe is dat per 1 januari 2024 mineraalwater van de belasting is uitgezonderd. Een volgende stap kan zijn dat wordt overgegaan tot een gedifferentieerde verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken op basis van suikergehalte. Of en hoe een dergelijke verbruiksbelasting wordt vormgegeven, is nu aan de Tweede en Eerste Kamer.
Als het doel is een gezonde leefstijl bevorderen, kunt u dan gemotiveerd duiden waarom suikerhoudende zuiveldranken zijn uitgezonderd van de heffing?
Het doel van de belasting is primair budgettair (zie antwoord op vraag 6) en niet het bevorderen van een gezonde leefstijl.
Als het doel is extra belastinginkomsten te genereren, waarom biedt u dan de mogelijkheid tot belastingontwijking via het toevoegen van zuivel?
Zoals aangegeven onder vraag 2 geldt de uitzondering voor zuivel van oudsher. De definitie van de zuiveluitzondering is zo vormgegeven dat bepaalde alcoholvrije dranken betrekkelijk snel zijn uitgezonderd van de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken.8 De uitzondering geldt, kort gezegd, voor drank uit melk met een melkvet gehalte van 0,02% massaprocent. In de parlementaire geschiedenis van de wet wordt toegelicht hoe het percentage van 0,02% destijds tot stand is gekomen.9 Daarin is uiteengezet dat bij de huidige omschrijvingen van alcoholvrije dranken aansluiting is gezocht bij de afbakening die wordt gebruikt in de zogenoemde gecombineerde nomenclatuur («GN-codes»), die deel uitmaakt van het gemeenschappelijk douanetarief van de Europese Gemeenschappen. Bij de opkomst van de zogenoemde yoghurtdranken en weidranken zijn alle producten onderzocht en is de grens vastgesteld op 0,02%mas. Dit percentage kan echter ook aan dranken worden toegevoegd die niet traditioneel als zuivel worden gezien, zoals vruchtensap of frisdrank.
Zoals aangegeven worden in de genoemde contourenbrief verschillende opties voor een gedifferentieerde verbruiksbelasting uiteengezet, en wordt hierbij ook ingegaan op de opties rondom de behandeling van zuivel- en sojadranken. Afhankelijk van de voorkeursrichting die uw Kamer aangeeft, kan de vormgeving van de huidige verbruiksbelasting worden aangepast. Aanpassing van de genoemde zuivel-uitzondering kan zowel plaatsvinden binnen een nieuw systeem dat differentieert op basis van het suikergehalte als binnen het huidige systeem. In de contourenbrief is dit toegelicht in paragraaf 3.6
Wat is de meest recente inschatting van de opbrengsten van de verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken? Hoeveel kan er naar schatting worden misgelopen als deze truc breder zal worden toegepast?
De meest recente inschatting van de opbrengsten van de verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken komt uit op € 699 miljoen in 2024 (raming Miljoenennota 2024). Hierbij zijn realisatiecijfers tot en met januari 2024 meegenomen. Het is niet mogelijk om een schatting te geven van het effect als meer drankproducenten een bepaald melkvetgehalte gaan toevoegen aan hun dranken. Van dranken die onder de zuiveluitzondering vallen, hoeft geen aangifte gedaan te worden. Het is daardoor niet mogelijk om de huidige omvang van deze categorie dranken op basis van aangiftedata in kaart te brengen. Ook is het lastig in te schatten of het toevoegen van zuivel in de toekomst aan populariteit zal winnen. Uiteraard blijven we de grondslag van de verbruiksbelasting de komende periode monitoren.
Wat is uw boodschap aan bedrijven zoals Appelsientje die door koemelk aan hun producten toe te voegen de verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken ontwijken?
Het is een feit dat verbruiksbelasting níet is verschuldigd als de alcoholvrije drank een bepaald gehalte aan melkvet bevat, in lijn met de wet die sinds 1993 geldt. In hoeverre dat wenselijk is en blijft ligt nu ter beoordeling voor aan beide Kamers.
Deelt u de mening dat het beleid zo snel mogelijk moet worden aangepast om te voorkomen dat bedrijven belasting blijven ontwijken en de eiwittransitie blijvend wordt ondermijnd?
In bijgaande contourenbrief zijn de opties voor een gedifferentieerde verbruiksbelasting uiteengezet. Hierin worden ook verschillende opties voor de behandeling van zuivel- en sojadranken binnen een gedifferentieerde verbruiksbelasting toegelicht. In de brief is ook aangegeven hoe de uitzondering voor zuivel- en sojadranken kan worden aangepast binnen de húidige verbruiksbelasting. Het demissionaire kabinet heeft de route van een contourenbrief gekozen vanwege haar demissionaire status, de verscheidenheid in politieke wensen – de aangenomen moties geven geen eenduidig beeld – en de nog te maken keuzes. Verder merk ik op dat een wijziging van de uitzondering voor zuivel een structuurwijziging is met een voorbereidingsperiode van minimaal 12 tot 24 maanden voor de Douane vanaf het moment dat de wetswijziging is aangenomen door beide Kamers. Mocht uw Kamer een wijziging willen op dit gebied, dan dient met die termijn rekening te worden gehouden. De daadwerkelijke voorbereidings- en realisatieperiode is afhankelijk van complexiteit van de structuurwijziging en moet blijken uit enerzijds de Uitvoeringstoets en anderzijds de ruimte die er is in het IV portfolio van de Douane. Concreet voor het accijns en verbruiksbelastingportfolio geldt dat deze de komende jaren overvol is met onder andere aanpassingen naar aanleiding van (Europese) wetgeving en noodzakelijke modernisering van het ICT-landschap voor het borgen van de continuïteit van de accijns- en verbruiksbelastingprocessen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dezeloopholezo snel mogelijk wordt gedicht?
Zie antwoord vraag 11.
Wat gaat u ondertussen doen om te voorkomen dat andere bedrijven dit soort trucjes gaan toepassen en op welke termijn gaat u dat doen?
Zie antwoord vraag 11.
Wat bedoelt u met dat u de uitzondering in de suikertaks voor zuiveldranken onder de loep gaat nemen? Bedoelt u hiermee dat u de uitzondering voor koemelk zal gaan schrappen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
In het plenaire debat over het Gezond en Actief Leven Akkoord gaf u aan in september met een voorstel te komen voor een progressieve suikerbelasting op frisdranken. Schrapt u in dit voorstel ook meteen de uitzondering voor koemelk? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven kunnen in het kader van een gedifferentieerde verbruiksbelasting verschillende beleidsopties worden overwogen. In de genoemde contourenbrief zijn alle opties uiteengezet, zodat uw Kamer hierover een voorkeursrichting kan aangeven. Ook als niet wordt overgegaan op een gedifferentieerde verbruiksbelasting geldt dat de reikwijdte van de uitzondering voor zuivel- en sojadranken desgewenst kan worden aangepast. Ook dit is toegelicht in de contourenbrief.
Voor veel mensen is het een als vanzelfsprekende aanname dat vruchtensappen in hun aard plantaardig zijn. Overweegt u met Appelsientje in gesprek te gaan om aan te geven dat het belangrijk is een duidelijke waarschuwing op de verpakking op te nemen, waarbij gewaarschuwd wordt dat het product niet langer geschikt is voor mensen met een lactose-intolerantie of die principieel kiezen voor plantaardige voeding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en op wijze?
Nee, wij zullen niet in gesprek gaan met Appelsientje. Producenten zijn verplicht alle ingrediënten op de juiste wijze op het etiket van de drank te vermelden. Op deze manier heeft een allergisch persoon voldoende informatie en is een waarschuwing niet nodig.
Zijn er voorbeelden in ons omringende landen waarin zuivelproducten een fiscale voorkeursbehandeling krijgen ten opzichte van plantaardige producten? Zo nee, waarom is dat dan in Nederland wel het geval?
Allereerst is de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken een nationale (verbruiks)belasting. Deze belasting is niet op Europees-niveau geharmoniseerd zoals de accijns en btw. Buiten de accijns kunnen EU-lidstaten andere indirecte belastingen heffen. Niet alle landen hebben daarom een verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken. Zo heeft Nederland een verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken, maar Duitsland niet. Duitsland heeft dan wel weer een belasting op koffie, die Nederland niet heeft.
Van landen die een nationale belasting hebben op alcoholvrije dranken is bekend dat het merendeel een uitzondering heeft voor zuivel (of dranken op basis daarvan). Hieronder vallen landen als België, Frankrijk, Ierland en het Verenigd Koninkrijk. Deze uitzondering is niet altijd op melkvet gebaseerd, maar eerder op de vraag of de drank al dan niet toegevoegd suiker bevat.
Kan melkpermeaat allergische reacties oproepen? Zo ja, bent u dan bereid het in wetgeving als allergeen te behandelen met een verplichte waarschuwing op producten waarin het verwerkt is? Zo nee, hoe zeker bent u daarvan en op grond van welke wetenschappelijke vaststelling?
Melkpermeaat is een bijproduct van (ultra)filtratie van melk tijdens de productie van kaas en andere zuivelproducten. Tijdens het (ultra)filtratieproces passeert het permeaat door verschillende zeven. De samenstelling van het melkpermeaat is afhankelijk van de grootte en permeabiliteit van de gebruikte zeven.10 Het product Appelsientje bevat 10% melkpermeaat, per liter kan het dan 4–12 gram lactose bevatten en ongeveer 400 mg melkeiwit. De meeste mensen met lactose-intolerantie kunnen deze hoeveelheid verdragen, maar melkpermeaat kan dus een allergische reactie oproepen bij gevoelige personen. Omdat melkpermeaat als ingrediënt wordt toegevoegd aan het product, moet dit op het etiket in de ingrediëntenlijst worden vermeld. Daarnaast moet het woord «melk» op een nadrukkelijk manier worden genoemd, aangezien het hier om een allergeen gaat.
De beantwoording van eerdere schriftelijke vragen over door de Chinese overheid gefinancierde weekendscholen |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Mpanzu Bamenga (D66), Bente Becker (VVD), Jan Paternotte (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mariëlle Paul (VVD) |
|
Bent u het ermee eens dat het uiterst onwenselijk is dat buitenlandse mogendheden ongewenste invloed kunnen uitoefenen op (voormalige) burgers en hun kinderen in Nederland?1
Ja, daar ben ik het mee eens. Veel landen, ook Nederland, hebben beleid en organiseren activiteiten om de band te behouden met hun staatsburgers die in het buitenland wonen. Het staat landen vrij dergelijk beleid te voeren, zolang dit binnen de grenzen van onze wet- en regelgeving gebeurt. Invloed van statelijke actoren wordt onwenselijk zodra deze raakt aan fundamenten van de Nederlandse democratische rechtsorde en open samenleving: de integriteit van politieke en bestuurlijke besluitvorming, onafhankelijke rechtspraak, vrije en eerlijke verkiezingen en/of fundamentele vrijheden zoals persvrijheid en vrijheid van meningsuiting. Daarnaast kan ongewenste buitenlandse inmenging leiden tot spanningen binnen en tussen bevolkingsgroepen in Nederland.
Het kabinet voert een brede aanpak om dit fenomeen tegen te gaan, zoals beschreven in de Kamerbrief van 6 april 2023 over de geïntensiveerde aanpak ongewenste buitenlandse inmenging.2
Kunt u bevestigen dat Nederland eerder wel zicht had op het aantal door de Turkse overheid gesponsorde weekendscholen en de lesmaterialen in deze scholen nadat toenmalig Minister van integratie ons daar een toezegging op had gedaan, maar dat de overheid nu geen zicht heeft op het aantal door de Chinese overheid gesponsorde weekendscholen en de lesmaterialen in deze scholen?
Dat kan ik niet bevestigen, want het kabinet had eerder ook geen zicht op de aard en omvang van informeel onderwijs, waaronder (de Turkse) weekendscholen. Wel heeft in 2018, n.a.v. berichtgeving over de oprichting van Turkse weekendscholen in Nederland, de Minister van Buitenlandse Zaken dit thema besproken met zijn Turkse collega.3 4 De Turkse overheid heeft toen transparantie gegeven over het aantal gesteunde weekendscholen en heeft ook lesmateriaal ter beschikking gesteld voor inzage.
Uit het onderzoek dat hieruit voortvloeide bleek dat de lessen geen antidemocratische, anti-rechtsstatelijke of onverdraagzame elementen bevatten (zie voetnoot 2). In het debat over Toezicht en handhaving van 27 maart jl. heb ik aangegeven bereid te zijn waar nodig in gesprek te gaan met overheden van landen die informeel onderwijs in Nederland sponsoren, om het voorgenomen toezicht op informeel onderwijs aan te kondigen én de wenselijkheid van transparantie over lesmaterialen te bespreken. De motie van de leden Paternotte, de Kort en Rooderkerk, die de regering verzoekt om dergelijk overleg te voeren, is aangenomen door uw Kamer. Zoals ik al aangaf tijdens het tweeminutendebat, ga ik daar uitvoering aan geven, al wil ik nu verder eerst prioriteit geven aan de uitwerking van het wetsvoorstel toezicht op informeel onderwijs.
Bent u bereid om op korte termijn in kaart te brengen hoeveel kinderen deelnemen aan informeel onderwijs, gefinancierd door de Chinese overheid? Kunt u daarbij tevens in kaart brengen om hoeveel weekendscholen dit gaat en hoe deze gefinancierd worden? Zo nee, waarom niet?
Het hierboven benoemde informeel onderwijs wordt door uiteenlopende instellingen en personen verzorgd. Het is nagenoeg onmogelijk om het precieze aantal kinderen dat daar gebruik van maakt in kaart te brengen. We weten immers niet waar en wanneer dit onderwijs wordt aangeboden en aan wie, en hebben geen wettelijke basis om hier informatie over te vergaren. Ik zal mij inspannen om in overleg te treden met de Chinese overheid (zie mijn antwoord op vraag 9) en zal daar vragen of zij de door u gewenste transparantie kunnen bieden.
Ik vind het daarnaast heel belangrijk om bij misstanden bij specifieke instellingen voor informeel onderwijs te kunnen ingrijpen. Daarom werk ik aan het realiseren van signaalgestuurd toezicht op informeel onderwijs.
Bent u het ermee eens dat het wenselijk is om toezicht te houden op weekend- en avondscholen met een antidemocratisch en/of anti-integratief karakter en op welke wijze wordt hier in het wetsvoorstel informeel onderwijs op toegezien?
Ja, ik ben het daar mee eens. Het kabinet vindt het belangrijk dat kinderen ook buiten de muren van hun reguliere school veilig kunnen leren en geen denkbeelden meekrijgen die haaks staan op de waarden van onze democratische rechtsstaat en hen hiertegen opzetten. Om daar effectief op toe te kunnen zien en met oog voor de vrijheden die daarmee in het gedrang dreigen te komen, is gekozen voor signaalgestuurd toezicht dat het aanzetten tot haat, geweld en discriminatie binnen het informeel onderwijs verbiedt. Uw Kamer is in mei 2023 en maart 2024 geïnformeerd over de contouren en uitwerking van dit wetsvoorstel.5
Bent u bereid om informeel onderwijs een vast onderdeel te maken van de landenneutrale aanpak Ongewenste buitenlandse inmenging?
Ik zal het gesprek aangaan met de Minister van Justitie en Veiligheid om te bezien of informeel onderwijs betrokken kan worden bij de landenneutrale aanpak Ongewenste Buitenlandse Inmenging. Ik zal uw Kamer hierover vóór het commissiedebat Buitenlandse inmenging en beïnvloeding informeren.
Welke «uiteenlopende omstandigheden» speelden een rol bij de vertraging van het wetsvoorstel informeel onderwijs? Bent u het ermee eens dat dit uitstel onwenselijk is?2
De complexiteit en de gevoeligheid van het onderwerp nopen tot zorgvuldigheid, in zowel de communicatie en afstemming met veldpartijen als de afwegingen die ik moet maken ten aanzien van het wetsvoorstel. Daarbij betreft het hier ook een uitermate complex wetsvoorstel, waar meerdere grondrechten aan raken, waardoor ook de uitwerking soms meer tijd kost dan gedacht. De uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel waarborgen vergt ook tijd en zorgvuldigheid. Wetsvoorstellen duren, zeer uitzonderlijke gevallen daargelaten, altijd minimaal twee jaar wanneer alle zorgvuldigheidschecks- en balances in acht worden genomen. Hoewel ik met u deel dat vertraging onwenselijk is, is daar niet altijd iets aan te doen en staat zorgvuldigheid met betrekking tot zowel het proces als de inhoud voor mij voorop.
Wanneer kan het wetsvoorstel op zijn vroegst ingaan, bij een snelle behandeling in de Staten-Generaal?
Zoals eerder toegezegd aan uw Kamer zal het wetsvoorstel voor Prinsjesdag in internetconsultatie worden gebracht. Het is mede afhankelijk van (het verwerken van) de opbrengst van de internetconsultatie en het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, alsook de tijd die gepaard gaat met de behandeling van het wetsvoorstel door uw Kamer en de Eerste Kamer.
Kunt u het wetsvoorstel versneld, of in ieder geval voor Prinsjesdag, in consultatie laten gaan? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder toegezegd aan uw Kamer zal het wetsvoorstel voor Prinsjesdag in internetconsultatie worden gebracht.7
Bent u bereid om in aanloop naar het wetsvoorstel alvast in overleg te gaan met de landen die voor langdurig in Nederland verblijvende diaspora informeel onderwijs sponsoren, om de komst van toezicht en de wenselijkheid van openbaarmaking van lesmateriaal te bespreken? Bent u dus bereid om dat in dit specifieke geval te doen met de Chinese overheid?
Ja, ik ben bereid om met dergelijke landen in overleg te gaan. Daarbij vind ik het heel belangrijk dat deze gesprekken geen enkele vertraging opleveren bij het wetsvoorstel. Ik kan, zoals ik ook tijdens het voornoemde tweeminutendebat heb aangegeven, mijn eigen mensen ook maar op één ding tegelijk inzetten. Daarom wil ik echt met volle kracht verder met dat wetsvoorstel over informeel onderwijs, want dan hebben we de wettelijke grondslag om het toezicht op een goede manier te effecturen.
Bent u bereid om als onderdeel van de taskforce ongewenste financiering en problematisch gedrag en/of de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) met gemeenten het gesprek aan te gaan over het handelingsperspectief bij weekendscholen die vanuit het buitenland gefinancierd worden en hen begeleiden om het gesprek met deze weekendscholen aan te gaan?
Financiële ondersteuning van instellingen in Nederland die zich richten op taalonderwijs of andere vormen van informeel onderwijs is een toegestane vorm van diasporabeleid. Ook de Nederlandse overheid kent dergelijk beleid.
Met betrekking tot de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering wil ik u wijzen op de voortgangsbrief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering.8 De Minister beschreef in haar brief dat de Taskforce als zodanig geen bevoegdheden heeft, maar dat de individuele organisaties, die onderdeel uitmaakten van de Taskforce, zich blijven inzetten op verschillende taken en opgaven binnen hun eigen taakveld en specialismen. Mocht een situatie zich voordoen, waarin een gemeente vragen heeft over het in contact treden met bijvoorbeeld de Chinese gemeenschappen, dan kan de Expertise unit Sociale Stabiliteit (ESS) hierin adviseren.
Worden er al voorbereidingen getroffen door de Onderwijsinspectie om zo snel mogelijk uitvoering te kunnen geven aan signaalgestuurd toezicht?
De uitwerking van het wetsvoorstel is hierin de eerste stap en daarover ben ik voortdurend in gesprek met de Inspectie van het Onderwijs. De inspectie geeft in die gesprekken haar visie over de uitwerking van het voorgenomen toezicht en geeft aan wat zij nodig heeft om dat te realiseren. Zij zal daarnaast een uitvoeringstoets doen op basis van het wetsvoorstel. In dit stadium van het wetgevingsproces is dit zover als de inspectie zich kan voorbereiden.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De dalende vaccinatiegraad onder jonge kinderen |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het NOS-bericht «Vaccinatiegraad onder kinderen in Den Haag nog nooit zo gevaarlijk laag» (nos.nl)?1
Ja.
Herkent u de zorgen uit het artikel over de fors dalende vaccinatiegraad onder (jonge) kinderen? Zo ja, kunt u de ernst hiervan nader toelichten?
Ja, de huidige vaccinatiegraad is zorgelijk, zowel landelijk als in verschillende regio’s. De informatie over de vaccinatiegraad in Den Haag is afkomstig uit het jaarlijkse vaccinatiegraadrapport dat het RIVM opmaakt. Dit rapport heb ik samen met mijn voortgangsbrief over de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» op 29 juni jl.2 met uw Kamer gedeeld. Een daling van de vaccinatiegraad maakt dat de kans op uitbraken van infectieziekten toeneemt, vooral daar waar clusters zijn van niet-gevaccineerde individuen.
Kan u ingaan op de verschillende risico's van de ziektes waarvoor het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) bestaat?
Het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) beschermt tegen 13 ernstige infectieziekten. Deze ziekten hebben verschillende ziektebeelden en verschillende risico’s3. Infectieziekten kunnen ernstige gevolgen hebben. Zo kan kortademigheid of uitdroging optreden, maar ook hersenvliesontsteking, bloedvergiftiging, chronische leverontsteking of kanker. Sommige ziekten kunnen levenslange gevolgen hebben (zoals Rodehond en Polio) of zelfs overlijden als gevolg hebben (zoals Meningokokkenziekte).
Acht u het verstandig dat u in uw gesprek met het NPO Radio1 journaal op donderdag 14 maart 2024 de door u genoemde ineffectiviteit van foldertjes van de overheid uit de covidpandemie, over een kam scheert met informatieverstrekking voor reguliere vaccinaties voor jonge kinderen? Zo ja, waarom denkt u dat het wantrouwen tegenover covidvaccins in een pandemie vergelijkbaar is met wantrouwen tegen vaccins voor ziekten als mazelen en polio, die we gelukkig al decennia niet of nauwelijks in Nederland hebben? Zo nee, kunt u een toelichting geven waarom de ontstane situatie rondom covidvaccins nu leidt tot uw conclusie dat de overheid maar beperkte invloed heeft op de algehele vaccinatiegraad onder (jonge) kinderen?
Zoals gedeeld in mijn voortgangsbrief op de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties»4 blijkt uit onderzoek dat, mede vanwege de COVID-19-vaccinatie, meer ouders vragen en twijfels hebben over vaccineren. Daarnaast blijkt uit onderzoek van het RIVM dat er sprake is van een dalend vertrouwen in aanbevelingen van de overheid over vaccineren5. Dit zien we ook terug in de landen om ons heen. Van de COVID-pandemie hebben we geleerd dat het vertrouwen in artsen het hoogst is en dat mensen zich beter gehoord voelen door artsen dan door de overheid.
Wat betekent het dat u concludeert in bovengenoemd interview dat voorlichting en/of informatie vanuit de overheid niet of nauwelijks effect heeft op de vaccinatiebereidheid?
Voor verschillende mensen kunnen verschillende vormen van communicatie en informatie helpend zijn. Het is belangrijk om als overheid juiste en objectieve informatie beschikbaar te maken. Dit doen we via het RIVM. Ik zet mij dan ook in voor het beschikbaar en goed vindbaar maken van de juiste informatie, die zo goed mogelijk aansluit bij de informatiebehoefte van de doelgroep. Daarnaast is voor een grote groep mensen de zorgverlener een belangrijke en betrouwbare bron van informatie. De overheid kan zorgverleners hierin ondersteunen.
Hoe ziet uw de rol van de overheid met betrekking tot het verhogen van de vaccinatiegraad?
Ik zet mij in op tien acties om het vertrouwen in het Rijksvaccinatieprogramma te verhogen. Zie hiervoor mijn brief over «Acties vaccinatiegraad Rijksvaccinatieprogramma»6. Ik vind vaccinatie van het grootste belang en zet mij ervoor in dat de juiste informatie vindbaar is en dat het communicatiemateriaal zodanig ontwikkeld wordt, dat het zo goed mogelijk aansluit bij de behoeften van de doelgroep. Daarnaast ben ik van mening dat de overheid kan faciliteren om de mensen in het veld te ondersteunen zich zo goed mogelijk in te kunnen zetten voor het voorkomen van infectieziekten. Dit doe ik bijvoorbeeld middels de Vaccinatiealliantie. Ook is het van belang te beseffen dat iedere gemeente en zelfs iedere wijk iets anders vraagt (maatwerk). Hierbij past de beleidsvrijheid, die gemeenten nu hebben voor een lokale aanpak.
Wat gaat u concreet doen om (huis)artsen te ondersteunen om de vaccinatiegraad omhoog te stuwen?
Zie antwoord vraag 6.
Staat u nog steeds achter uw schrijven in de Kamerbrief van 5 februari jl. dat een campagneweek of anderszins brede campagne een impuls zou kunnen geven aan het herstel van het vertrouwen in het RVP en het vergroten van de kennis?
We zien dat de dalende vaccinatiegraad meerdere oorzaken heeft: een dalend vertrouwen in de overheid, de preventieparadox en toename van het gebruik van sociale media en verspreiding van desinformatie. Allereerst zien we dat juist doordat vaccins zo goed werken en vele ziekten, waartegen gevaccineerd wordt, uit het straatbeeld zijn verdwenen, de noodzaak van vaccineren voor steeds meer mensen onduidelijk is. Daarnaast zien we dat mensen het meest vertrouwen hebben in hun zorgverlener. Daarom stimuleer ik JGZ-organisaties om zoveel mogelijk de wijken in te gaan om ouders en jeugdigen te bereiken. Ook ben ik verheugd over initiatieven van zorgverleners die zich online betrouwbare informatie over vaccinaties delen.
Bent u, gezien de laatste GGD-cijfers, bereid om haast te maken met een brede vaccinatiecampagne en voorlichting, en dit niet afhankelijk te maken van een nieuw kabinet? En bent u bereid de Kamer hier voor het zomerreces over te informeren?
Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over de acties die ik in gang zet om het vertrouwen in het Rijksvaccinatieprogramma te verhogen7. Ik informeer uw Kamer voor de zomer over de voortgang op de tien ingezette acties.
De brief ‘Looptijd EHF project’ |
|
André Flach (SGP), Laura Bromet (GL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de brief «Looptijd EHF project» verzonden februari 2024 door het samenwerkingsverband Zoetwaterberging in West Zeeuws-Vlaanderen?
Het betreft hier een uitstelverzoek voor het betreffende project en de brief is verstuurd aan RVO, met een afschrift naar de provincie Zeeland. Ik heb de brief niet rechtstreeks ontvangen, maar ik ben wel op de hoogte van de inhoud daarvan.
Bent u het ermee eens dat dit samenwerkingsverband een mooi voorbeeld is van lokale samenwerking om uitdagingen op het gebied van water het hoofd te bieden?
Laat ik voorop stellen dat het heel vervelend is voor de aanvrager(s) dat de beslissing op de aanvragen zo lang heeft geduurd.
De EHF regeling is een crisismaatregel die voortvloeit uit afspraken van de Europese Raad in 2020 over een extra inzet van Europese middelen om het bedrijfsleven te ondersteunen in de nasleep van de COVID-19 uitbraak. De regeling werd opengesteld aan het eind van de programmeringsperiode van GLB POP3 (2014–2022) en de structuur en opzet van deze landelijke samenwerkingsregeling was nieuw. De regeling is in zeer korte tijd tot stand gekomen en vervolgens zeer fors overschreven (6 keer zoveel als verwacht), onder andere door de hoge(re) subsidiepercentages en aantrekkelijke opzet van de regeling. De forse overschrijving, in combinatie met de (destijds voor de uitvoerder nieuwe) structuur van de regeling en overheveling tussen verschillende categorieën vanwege afwijzingen en gedeeltelijke goedkeuringen, zorgde voor onduidelijkheid in het beschikbare budget. Deze samenloop van omstandigheden heeft ertoe geleid dat de tijd tussen aanvraag en toekenning langer is geweest.
Waarom heeft het 20 maanden geduurd vanaf het moment van aanvraag tot de toekenning van de aangevraagde subsidie?
Dat de lange afhandelingstijd heeft geleid tot een veel kortere tijd om de projecten uit te voeren vind ik, met u, zeer vervelend. De oorzaak hiervan ligt echter niet in financiering vanuit ELFPO.
De financiering van de regeling vindt uitsluitend plaats met gelden uit het EHF, maar deze zijn toegevoegd aan het reguliere ELFPO-budget. De middelen worden daarom verstrekt via maatregelen die in het Nederlands Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3+) zijn opgenomen. Net als ELFPO loopt de EHF-regeling tot 31 december 2025. Dat betekent dat declaraties voor toegekende projecten uiterlijk op die datum gedaan moeten zijn in Brussel. In de EHF regelingsmodule «samenwerken aan groen-economisch herstel« is daarom opgenomen dat projecten uiterlijk op 31 december 2024 moeten zijn afgerond. Dit betekent dat de vaststellingsverzoeken voor projecten uiterlijk op 31 maart 2025 binnen moeten zijn bij RVO. De tussenliggende tijd is nodig om de vaststellingsverzoeken goed af te handelen (inclusief aanvullingsverzoeken), met daarna de mogelijkheden voor bezwaar en beroep. Al deze stappen moeten zijn afgerond voor alle betrokken dossiers uit de POP3-periode voordat de declaratie in Brussel kan worden gedaan.
Wat is volgens u de reden dat de looptijd van de toegekende subsidie 14 maanden korter is dan van de aangevraagde subsidie, wat neerkomt op een halvering? Heeft dit, zoals de brief suggereert, te maken met de bijdrage van het Europees Fonds voor de Plattelandsontwikkeling (ELFPO)?
Het is begrijpelijk dat dit impact kan hebben op het animo om dergelijke projecten op te zetten. Subsidieregelingen worden altijd geëvalueerd, ook deze regeling, met als doel om hier lering van te trekken voor volgende openstellingen. De duur van de beoordelingstermijn wordt hier uiteraard in meegenomen.
Hoe denkt u dat het animo voor lokale projecten voor verduurzaming wordt beïnvloed als de looptijd van de subsidie veel korter is dan de tijd die nodig is voor de uitvoering?
Het voorliggende project is onderwerp van een bezwaarprocedure, daarom kan daar nu geen uitspraak over gedaan worden.
Welke mogelijkheden ziet u om de deadline voor de subsidieverlening voor het genoemde project mee te laten bewegen met de looptijd van het project?
In de beantwoording op vraag 3 heb ik de omstandigheden beschreven waaronder deze regeling tot stand is gekomen en is uitgevoerd.
In het nieuwe GLB-NSP kunnen aanvragers in ieder geval meer tijd krijgen voor de uitvoering, omdat de nieuwe GLB-periode loopt tot en met 31 december 2027. Per openstelling zal ook nu, net als in de vorige GLB-periode, worden gekeken hoe de inhoud en financiering van de regeling zo goed mogelijk op de (lokale) behoeften kan aansluiten.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, zal bij de evaluatie van deze regeling eveneens gekeken worden naar de ruimte tussen het moment van subsidieaanvraag en de verlening van de beschikking.
Welke ruimte ziet u om het moment tussen subsidieaanvragen en beslissing te versnellen voor lokale verduurzamingsinitiatieven en om financiering beter aan te laten sluiten op de behoefte?
De verhouding tussen artikel 6 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen en de EVOA-verordening |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Is de veronderstelling juist dat wanneer afvalstoffen op basis van de criteria in artikel 6 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen (Richtlijn 2008/98/EG), niet langer als afvalstof aangemerkt worden deze onder de EVOA-verordening (Verordening 1013/2006) niet langer als afvalstof behandeld hoeven te worden? Kunt u zo nodig aangeven wanneer wel of niet?
Materialen die voldoen aan de criteria in artikel 6 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen, hebben de einde-afvalstatus. Zij vallen daarmee niet meer onder de afvalstoffenwetgeving. De EVOA is alleen van toepassing op afvalstoffen en dus niet op materialen met de status einde-afval. Bij een verschil van inzicht tussen bevoegde gezagen voor internationale afvaltransporten schrijft artikel 28 van Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) voor dat de strengste indeling moet worden gevolgd. Dit geldt ook voor het onderscheid tussen afval of niet-afval.
Vereist artikel 6 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen dat bij het hanteren van de genoemde criteria verschil gemaakt wordt tussen stoffen die geëxporteerd zullen worden of niet? Zo ja, op welke wijze?
Er is geen vereiste in artikel 6 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen op basis waarvan onderscheid gemaakt wordt tussen stoffen die geëxporteerd worden en stoffen die binnen Nederland blijven.
Is het op basis van artikel 6 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen vereist dat afvalstoffen pas als niet-afvalstof aangemerkt mogen worden als ontvangende landen expliciet toestemming geven om het als niet-afvalstof aan te merken?
Dit vereiste volgt niet uit artikel 6 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen, maar uit artikel 28 van de EVOA.
Kunt u aangeven welke Europese jurisprudentie hierover beschikbaar is en hoe andere lidstaten hiermee omgaan?
De wijze waarop EU-lidstaten met deze vraag moeten omgaan is vastgelegd in artikel 28 «Geschillen over de indeling» van de EVOA-verordening. EVOA artikel 28 bepaalt dat bij verschil van inzicht over de status afval of niet-afval, het transport wordt behandeld als zijnde afval. Jurisprudentie over de toepassing van de Kaderrichtlijn afvalstoffen is beschikbaar via het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Het bericht ‘Nederlanders betalen reisbureau hoge bedragen voor evacuatie familie Gaza’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlanders betalen reisbureau hoge bedragen voor evacuatie familie Gaza»?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerder gestelde schriftelijke vragen van het lid Van Baarle (DENK) d.d. 6 februari 2024?2
Ja.
Klopt het dat Abed Al Attar nog steeds niet is teruggekeerd naar Nederland? Zo ja, wat gaat u doen om Abed Al Attar zo spoedig mogelijk terug te laten keren naar Nederland?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijft zich via politieke en diplomatieke inspanningen inzetten voor alle Nederlanders die vanuit Gaza willen terugkeren naar Nederland, inclusief de heer Al Attar. Conform de AVG is het Ministerie van Buitenlandse Zaken terughoudend in het geven van meer details over individuele zaken.
Kunt u verklaren waarom het zo moeilijk blijkt om Nederlanders terug naar Nederland te halen vanuit Gaza en welke concrete inspanningen heeft u geleverd om dit te versnellen? Zijn er autoriteiten die onvoldoende meewerken of processen bij autoriteiten die vertragend werken?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zorgt ervoor dat de namen van de mensen met wie het ministerie in contact staat en die in aanmerking komen, bekend zijn bij de relevante autoriteiten, waaronder de Israëlische en Egyptische autoriteiten, die de lijsten opstellen van mensen die de grens over mogen. Het ministerie en de Nederlandse ambassades en vertegenwoordigingen in de regio onderhouden actief contact en stemmen af met alle betrokken partners in de regio. Via alle beschikbare diplomatieke kanalen, ook in EU-verband, zet het ministerie zich er voor in dat deze personen zo snel mogelijk Gaza kunnen verlaten. Daarnaast wordt op politiek niveau, door verschillende leden van het kabinet waaronder de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister-President, blijvend aandacht gevraagd dat alle Nederlanders, inclusief kerngezinsleden, mensen met een Nederlandse verblijfsstatus en mensen die een positief besluit van de IND hebben in het kader van gezinshereniging, zo snel mogelijk Gaza kunnen verlaten. De definitieve grenslijst wordt opgesteld door Israël en Egypte die ook gezamenlijk de grens bewaken. Aan de grens wordt toegang verzocht; de autoriteiten ter plekke bepalen vervolgens de feitelijke toelating. Ook zijn er mensen die vanwege individuele- en veiligheidsomstandigheden Gaza (nog) niet kunnen verlaten.
Hoe komt het proces van het op lijsten plaatsen van personen die Gaza mogen verlaten precies tot stand, welke autoriteiten zijn hierbij betrokken en wat is de rol van deze autoriteiten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan de aangenomen motie-Van Baarle c.s. over het bevorderen dat in Europees verband gezamenlijk wordt opgetrokken om Europese staatsburgers in Gaza zo snel mogelijk terug te halen?3
Nederland onderhoudt op alle niveaus sinds oktober intensief contact met betrokken partners in de regio en zet zich er via alle beschikbare diplomatieke kanalen voor in. Zeker ook in EU-verband vindt vanaf oktober politieke druk plaats richting alle betrokken landen in de regio opdat EU-onderdanen wordt toegestaan Gaza te verlaten. Daarnaast vindt continu EU-coördinatie en samenwerking aan de grens en in de betrokken landen plaats
Klopt het dat er bedragen tussen de 12.000 en 250.000 euro gevraagd worden om mensen uit Gaza te halen?
De genoemde bedragen uit het mediabericht «Nederlanders betalen reisbureau hoge bedragen voor evacuatie familie Gaza» kunnen wij niet verifiëren. Bij de verlening van consulaire bijstand volgt het Ministerie van Buitenlandse Zaken de route langs de officiële autoriteiten om mensen te helpen Gaza te verlaten en naar Nederland over te brengen.
Klopt het dat mensen gebruik maken van een reisbureau dat zeer hoge kosten rekent voor het arrangeren van de overtocht van Gaza naar Egypte?
Zie het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat het schrikbarend is dat er zo veel geld verdiend wordt aan de wanhoop van mensen die uit Gaza moeten vluchten? Zo ja, hoe gaat u zich internationaal inspannen voor een mogelijkheid voor Palestijnen om zonder slachtoffer te worden van absurde kosten Gaza te kunnen verlaten?
Ik deel uw mening dat het schrikbarend is indien er zoveel geld wordt verdiend aan de wanhoop van mensen die uit Gaza vluchten. Nederland blijft zich ervoor inzetten dat alle Nederlanders, inclusief kerngezinsleden, mensen met een Nederlandse verblijfsstatus en mensen die een positief besluit van de IND hebben in het kader van gezinshereniging zo snel mogelijk Gaza kunnen verlaten.
Kunt u verzekeren dat Nederlanders die terugkeren naar Nederland vanuit Gaza, of Nederlanders die hun familie wensen terug te halen uit Gaza, niet genoodzaakt zijn om zeer hoge bedragen te betalen voor de evacuatie uit Gaza? Indien u dat niet kunt, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze hoge kosten niet meer betaald dienen te worden?
Nederlanders in Gaza of hun familieleden in Nederland kunnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken vragen om consulaire bijstand als zij dat willen. Bij de verlening van consulaire bijstand handelt het ministerie conform de gemaakte (inter)nationale afspraken. Hierbij wordt de route langs de officiële autoriteiten gevolgd. Het betalen voor diensten maakt hier geen onderdeel van uit.
De KNMG-gedragscode voor artsen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het correct dat de Minister voor Medische Zorg in haar recente beantwoording van 14 maart 2024 van schriftelijke vragen over de KNMG-gedragscode stelt dat ze niet met zekerheid («ja» of «nee») kan aangeven of een arts die «publiekelijk te kennen geeft dat hij of zij van mening is dat klimaat(verandering) de gezondheid niet (steeds meer) aantast en klimaat(verandering) dus geen bedreiging vormt voor de gezondheid van mensen» wel of niet in strijd handelt met de KNMG-gedragscode?
Nee, dit is geen correcte weergave. Ik heb in mijn eerdere antwoorden aangegeven dat het antwoord op deze vraag genuanceerd ligt omdat de omstandigheden van het geval van belang zijn. Ter verduidelijking wijs ik erop dat op grond van de KNMG-Gedragscode voor artsen als kernregel geldt dat een arts zich bewust is van de relatie tussen gezondheid, klimaat en milieu en zich inzet voor een duurzame zorgsector en gezonde leefwereld. Van deze regel kan echter in een specifiek geval gemotiveerd afgeweken worden. Op voorhand kan ik niet aangeven in welke gevallen dat aan de orde kan zijn. Dat maakt dat ik ook niet op voorhand kan aangeven of een arts in strijd handelt met de KNMG-Gedragscode, louter vanwege het feit dat een arts publiekelijk te kennen geeft dat deze van mening is dat klimaat(verandering) de gezondheid niet (steeds meer) aantast en klimaat(verandering) dus geen bedreiging vormt voor de gezondheid van mensen.
Als de Minister voor Medische Zorg dit al niet met zekerheid kan aangeven, hoe kunnen artsen dan weten of ze met deze hierboven specifiek omschreven bewering wel of niet in strijd handelen met de KNMG-gedragscode?
De KNMG-Gedragscode biedt een leidraad voor professioneel handelen van artsen. Zoals opgenomen in de gedragscode1 zijn de daarin opgenomen regels normerend en richtinggevend van aard en verwoorden zij waar artsen voor staan. Artsen kunnen daarop terugvallen en de gedragscode als ruggensteun gebruiken. Als een arts zich niet aan een regel in de gedragscode kan houden wordt in de gedragscode zelf aangeraden om met een collega te overleggen. Besluit een arts om van een kernregel af te wijken, dan is het belangrijk dat deze dat besluit goed onderbouwt2. Daarmee wordt ook in de gedragscode zelf al aangegeven dat afwijken van de gedragscode mogelijk is. Het is de verantwoordelijkheid van de arts zelf om te beoordelen of er ruimte is af te wijken van de kernregel van de KNMG-gedragscode voor artsen.
Is deze onduidelijkheid niet in strijd met het «lex certa-beginsel» uit het recht? Met andere woorden, in strijd met het legaliteitsbeginsel dat voor iedereen duidelijk moet zijn welk handelen leidt tot strafrechtelijke aansprakelijkheid, alsmede welke sancties daarop kunnen volgen?
Nee, er is geen sprake van strijd met het lex certa-beginsel. Daarbij is van belang dat de KNMG-Gedragscode opgesteld is door de beroepsgroep van artsen en het dus om een vorm van zelfregulering gaat. Zelfregulering heeft niet dezelfde juridische status als wetgeving of rechterlijke uitspraken. De (tucht)rechter is niet verplicht om normen die uit zelfregulering voortkomen, toe te passen. Bovendien is de kernregel in de gedragscode mijns inziens niet onduidelijk. Hieruit blijkt namelijk duidelijk dat uitgangspunt van de kernregel is dat er een relatie bestaat tussen klimaatverandering en milieuvervuiling enerzijds en de menselijke gezondheid anderzijds. Op grond van de gedragscode wordt van een arts verwacht dat hij zich daarvan bewust is en zich inzet voor een gezonde leefwereld.
Hoe kunnen artsen zich nog langer vrij voelen hun mening te uiten, kritiek te geven en deel te nemen aan het professionele en publieke debat als voor hen niet duidelijk is of ze daarmee wel of niet handelen conform de KNMG-gedragscode en hiervoor door de inspectie dus in potentie wel of niet vervolgd kunnen worden?
Ook artsen hebben het recht op vrijheid van meningsuiting. Zoals gezegd biedt de gedragscode een leidraad voor het professioneel handelen van artsen. Een arts is verantwoordelijk voor het eigen handelen en kan daarop ook worden aangesproken3. Een arts kan van een kernregel afwijken, maar daarbij is het belangrijk dat de afwijking goed wordt onderbouwd. Zoals aangegeven in de beantwoording van eerdere Kamervragen4 onderneemt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ) pas actie als een arts uitspraken doet die een gevaar voor de volksgezondheid opleveren. Artsen kunnen op de website van de IGJ lezen hoe de IGJ interventies inzet en welke maatregelen zij kan nemen5.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De leegloop bij de recherche |
|
Max Aardema (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Politiebond vreest «braindrain» door leegloop bij recherche»?1
Klopt het dat het capaciteitsprobleem bij de recherche nog groter is dan binnen de reguliere dienst?
Klopt het dat er daardoor op grote schaal onderzoeken niet kunnen worden opgepakt?
Hoeveel opleidingsplekken rechercheur/recherchemodules zijn er jaarlijks op de Politieacademies?
Hoeveel opgeleide rechercheurs stromen er jaarlijks uit?
Welke mogelijkheden zijn er voor zij-instromers; welk traject dienen zij te doorlopen?
Wat gaat u eraan doen om dit capaciteitsprobleem bij de recherche op korte- en langere termijn op te lossen?
Het bericht ‘Zuid-Afrika gaat burgers straffen als ze vechten voor Israël’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zuid-Afrika gaat burgers straffen als ze vechten voor Israël»?1
Ja.
Klopt het dat Zuid-Afrika burgers die in het Israëlische leger hebben gediend bij terugkeer in het land zal vervolgen? Zo ja, wat vindt u van dit voornemen?
Dit is zo gezegd door de Zuid-Afrikaanse Minister van Buitenlandse Zaken dr. Naledi Pandor. Zij heeft aangegeven dat onderdanen die in het Israëlische leger hebben gediend, zullen worden gearresteerd bij terugkeer in Zuid-Afrika. De Zuid-Afrikaanse Grondwet verbiedt Zuid-Afrikanen deel te nemen aan een gewapend conflict, tenzij daar in de Grondwet of in aanvullende wetgeving toestemming voor is gegeven. Het is niet aan het kabinet daarover te oordelen.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen van het lid Van Baarle (DENK) d.d. 23 november 2023?2
Ja.
Is het u nog steeds niet bekend hoeveel Nederlanders momenteel actief zijn in het Israëlische leger noch hoeveel zijn opgeroepen of afgereisd? Indien dit zo is, waarom wordt dit niet door de Nederlandse regering bijgehouden?
Nee. Nederland houdt dit niet bij omdat Nederland niet in gewapend conflict is met Israël.
Is het nog steeds zo dat er geen Nederlandse militairen zijn die toestemming hebben gevraagd om in het Israëlische leger te dienen?
Ja.
Is het kabinet bereid om een (eventuele) machtiging voor militairen om voor het Israëlische leger te vechten in geen enkel geval te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse burgers mogen in vreemde krijgsdienst treden, tenzij zij
Nederlands militair ambtenaar zijn in werkelijke dienst of wanneer Nederland in gewapend conflict zou zijn met het land in kwestie. Voor militairen geldt dat een machtiging (formele goedkeuring) van de Minister van Defensie nodig is om toe te mogen treden tot een vreemde krijgsdienst. Wanneer deze situatie zich voordoet, zal een zorgvuldige beoordeling per geval worden uitgevoerd. Daarbij zullen de actuele en individuele omstandigheden worden meegewogen.
Kan het kabinet uitsluiten dat de Israëlische regering werft in de zin van artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht en zich dus onthoudt van het benaderen, bespelen, beïnvloeden of anderszins overreden van personen om in Israëlische krijgsdienst te treden of namens Israël deel te nemen aan een gewapend conflict?
Zoals in reactie op de eerdere vragen van het lid Van Baarle (DENK) d.d. 23 november 2023 uiteen is gezet, is de Israëlische oproep aan reservisten niet strafbaar op grond van artikel 205 Sr, omdat dit een al bestaande vorm van dienstbetrekking of arbeidsrelatie betreft.
Op welke wijze houdt het kabinet zicht op Nederlanders in Israëlische krijgsdienst en op de vraag of Nederlanders in Israëlische krijgsdienst mogelijk oorlogsmisdrijven begaan?
Zoals ook geantwoord op vraag 4 houdt de Nederlandse overheid zelf niet bij of Nederlanders dienst hebben genomen bij de krijgsmacht van landen waarmee Nederland niet in gewapend conflict is. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Welke wetgeving is van toepassing op mogelijke oorlogsmisdrijven gepleegd door Nederlanders in Israëlische krijgsdienst en hoe wordt erop toegezien dat bij terugkomst in Nederland mensen voor mogelijke oorlogsmisdrijven ook vervolgd worden?
Nederlandse burgers actief in het Israëlische leger blijven onder het Nederlandse strafrecht vallen, alsook onder de nationale wet- en regelgeving van Israël. Op grond van de Nederlandse Wet internationale misdrijven heeft Nederland onder meer rechtsmacht over internationale misdrijven, waaronder oorlogsmisdrijven, die zijn begaan door Nederlanders. Indien het openbaar ministerie indicaties krijgt dat mogelijk sprake is van internationale misdrijven waarover Nederland rechtsmacht heeft, zal niet worden nagelaten om hier een oriënterend onderzoek naar te doen om te bezien of strafrechtelijke vervolging opportuun is.
Deelt u de mening dat eventuele oorlogsmisdrijven gepleegd door Nederlanders in Israëlische krijgsdienst nooit onbestraft zouden mogen blijven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland zet zich sinds jaar en dag in voor de strijd tegen straffeloosheid voor internationale misdrijven, waaronder oorlogsmisdrijven. Zo is Nederland onder meer partij bij het Internationaal Strafhof en heeft het zich de afgelopen jaren hard gemaakt voor de totstandkoming van de Ljubljana – The Hague Convention die interstatelijke samenwerking bij de opsporing en vervolging van internationale misdrijven beter zal faciliteren. Indien er indicaties zijn van internationale misdrijven waarover Nederland rechtsmacht heeft, kan het Openbaar Ministerie bezien of het opportuun is om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. Het is aan het Openbaar Ministerie om die afweging te maken.
Bent u bekend met de talloze uitingen van mensenrechtenorganisaties en VN-experts over mogelijke oorlogsmisdrijven van het Israëlische leger? Zo ja, ziet u daarin geen aanleiding om Nederlanders te ontmoedigen om in Israëlische krijgsdienst te gaan?
Ja, ik ben daarmee bekend. Het is Nederlandse burgers niet verboden in vreemde krijgsdienst treden, tenzij zij militair ambtenaar zijn in Nederland of wanneer Nederland in gewapend conflict is met het land in kwestie. Daar is in dit geval geen sprake van. Deelname aan de Israëlische krijgsmacht levert naar Nederlands recht geen strafbaar feit op. Zoals hiervoor in antwoord op de vragen 9 en 10 aan is aangegeven, zijn er mogelijkheden om op te treden indien er indicaties zijn dat Nederlanders oorlogsmisdrijven plegen of hebben gepleegd.
Zijn er Nederlanders bekend die mogelijk in Israëlische krijgsdienst hebben bijgedragen aan mogelijke oorlogsmisdrijven? Zo ja, worden deze personen bij terugkeer vervolgd?
Zoals hiervoor in antwoord op vraag 10 uiteen is gezet, zal, indien het Openbaar Ministerie indicaties krijgt dat mogelijk sprake is van internationale misdrijven waarover Nederland rechtsmacht heeft, niet worden nagelaten om hier een oriënterend onderzoek naar te doen om te bezien of strafrechtelijke vervolging opportuun is.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Nederlanders actief bijdragen aan de gewapende strijd van Israël in Gaza? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 11.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat het voor Nederlanders verboden wordt om in Israëlische krijgsdienst te treden? Zo neen, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 11 is beschreven, is het – behoudens enkele uitzonderingen – niet verboden dat Nederlanders in krijgsdienst treden van een andere staat dan Nederland. Het kabinet ziet geen aanleiding hierin verandering te brengen. Voor zover Nederlanders in vreemde krijgsdienst (ernstige) strafbare feiten plegen, is het in voorkomend geval mogelijk voor het Nederlandse Openbaar Ministerie hiernaar een onderzoek te starten.