De huidige ontwikkelingen rondom Gaza |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Gerrit van Leeuwen , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Frankrijk een voorstel doet voor Verenigde Naties (VN)-toezicht op een staakt-het-vuren in de Gazastrook?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten wat de huidige positie van de Nederlandse regering is met betrekking tot deze door Frankrijk voorgestelde VN-resolutie?
Er is op dit moment nog geen definitieve resolutietekst gepresenteerd door Frankrijk waar de leden van de VN-Veiligheidsraad over kunnen stemmen. Voor zover bekend, wordt er achter de schermen onderhandeld over een tekst. Het is niet bekend wanneer deze resolutie ter stemming wordt gebracht. Nederland is geen lid van de VN-Veiligheidsraad en is bij deze onderhandelingen niet betrokken. Daarom is het innemen van een nationale positie momenteel voorbarig. Deze zal afhangen van de uiteindelijke resolutietekst.
Bent u bereid zich actief in te zetten om de kans van slagen van het Franse voorstel voor VN-toezicht op een staakt-het-vuren te vergroten?
Op dit moment heeft Frankrijk geen definitief voorstel voorgelegd aan de VN voor VN-toezicht op een staakt-het-vuren. Nederland deelt wel de oproep tot een onmiddellijk staakt-het-vuren in Gaza en het onvoorwaardelijk vrijlaten van de gijzelaars. Een onmiddellijk staakt-het-vuren moet eveneens leiden tot massief meer humanitaire hulp aan Gaza. Hier zet het kabinet zich actief voor in middels diplomatieke contacten in de regio.
Bent u bereid, gelet op de tragische dood van zeven medewerkers van World Central Kitchen in Gaza door een aanval, om met de Europese Ministers van Buitenlandse Zaken gezamenlijk en resoluut aan te dringen bij de Israëlische autoriteiten op het wegnemen van alle belemmeringen voor humanitaire hulp naar Gaza? Zo ja, kunt u hier op een zo’n kort mogelijke termijn op inzetten? Zo nee, waarom niet?
Nederland dringt veelvuldig en op alle niveaus en met andere gelijkgezinde landen bij de Israëlische autoriteiten aan op onmiddellijke en aanzienlijke verbetering van humanitaire toegang naar alle delen van Gaza. Hierbij heeft het, zowel in bilateraal contact met Israël als in diplomatieke interventies met gelijkgezinde landen, herhaaldelijk onderstreept dat belemmeringen van humanitaire toegang per ommegaande moeten worden verholpen, rekening houdend met het recht van Israël om de goederen te controleren. Het gebrek aan veiligheid voor humanitaire hulpverleners is één van de kritieke punten van zorg, en heeft in het afgelopen half jaar geleid tot de dood van meer dan 200 hulpverleners in Gaza. De dood van de zeven hulpverleners van World Central Kitchen heeft het belang van coördinatie- en deconflictiemechanismes andermaal onderstreept. Humanitaire hulpverleners moeten hun werk ongehinderd en veilig kunnen uitvoeren. Ook op dit punt zal Nederland zich, in nauwe afstemming met de VN en met name de VN Senior Humanitair en Wederopbouw Coördinator voor Gaza, Sigrid Kaag en haar team, blijven inspannen.
Hoe verklaart u het feit dat er nu gewacht wordt op het onderzoek naar de toedracht van de dood van de medewerkers bij World Central Kitchen, terwijl er na de vermeende betrokkenheid van UNWRA-medewerkers bij Hamas wel direct conclusies konden worden getrokken ten aanzien van de ontvankelijkheid van Nederlandse steun?
Het kabinet roept consequent op tot bescherming van humanitaire hulpverleners en benadrukt dat bij dit conflict al veel te veel hulpverleners om het leven zijn gekomen. Hulpverleners mogen nooit een doelwit zijn, niet in Gaza en niet elders in de wereld. Nederland heeft aangegeven dat het belangrijk is dat de gebeurtenissen snel en gedegen worden onderzocht.
Klopt het dat sinds het laatste debat over de Raad Buitenlandse Zaken van 12 maart 2024 slechts één Nederlander Gaza heeft kunnen verlaten? Zo ja, welke belemmeringen spelen een rol bij de evacuatie van Nederlanders uit Gaza?
Ja. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zorgt ervoor dat de namen van de mensen met wie het ministerie in contact staat en die in aanmerking komen voor consulaire steun, bekend zijn bij de relevante autoriteiten. Hieronder vallen de Israëlische en Egyptische autoriteiten, die de lijsten opstellen van mensen die de grens over mogen. Het ministerie en de Nederlandse ambassades en vertegenwoordigingen in de regio onderhouden actief contact met alle betrokken partners in de regio. De definitieve lijst wordt opgesteld door Israël en Egypte, die ook gezamenlijk de grens bewaken. Aan de grens wordt toegang verzocht; de autoriteiten ter plekke bepalen vervolgens de feitelijke toelating. Ook zijn er mensen die vanwege individuele en veiligheidsomstandigheden Gaza (nog) niet kunnen verlaten.
Kunt u aangeven hoeveel Nederlanders en Nederlandse ingezetenen nog in Gaza verblijven, en hoeveel van hen Gaza zo snel mogelijk zouden willen verlaten?
Het aantal mensen dat het ministerie probeert Gaza uit te helpen, is constant in beweging omdat zich (nog) steeds nieuwe mensen aanmelden zowel vanuit Gaza als via de IND die machtigingen tot voorlopig verblijf (MVV’s) inwilligt. Het ministerie staat op dit moment in contact met een dertigtal mensen in Gaza die het gebied willen verlaten, van wie een enkeling vanwege individuele- en veiligheidsomstandigheden Gaza (nog) niet heeft kunnen verlaten. Dat zijn mensen met een Nederlands paspoort, hun kerngezinsleden, mensen met een Nederlandse verblijfsstatus en mensen met een MVV inwilliging van de IND voor gezinshereniging. Het ministerie zet zich in om deze personen, indien zij hebben aangegeven te willen vertrekken, te ondersteunen bij vertrek uit Gaza. Het is tot nu toe gelukt om meer dan 90 mensen uit onze doelgroep te ondersteunen bij het verlaten van Gaza en het doorreizen naar Nederland.
Welke stappen gaat u ondernemen om evacuatie van overgebleven Nederlanders uit Gaza te versnellen zodat ze in veiligheid worden gebracht?
Het ministerie blijft zich actief inspannen om de relevante mensen in Gaza met wie contact is, zo snel mogelijk het gebied uit te helpen. Via alle beschikbare diplomatieke kanalen, ook in EU-verband, zet het ministerie zich er voor in dat deze personen zo snel mogelijk Gaza kunnen verlaten. Daarnaast wordt op politiek niveau door verschillende leden van het kabinet – onder wie de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister-President – blijvend aangedrongen bij de relevante landelijke autoriteiten dat alle Nederlanders, inclusief kerngezinsleden, mensen met een Nederlandse verblijfsstatus en mensen die een positief besluit van de IND hebben in het kader van gezinshereniging, zo snel mogelijk Gaza kunnen verlaten.
Het bericht dat 400.000 kinderen nooit buitenspelen |
|
Vicky Maeijer (PVV), Patrick Crijns (PVV) |
|
Pia Dijkstra (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Weinig ruimte, veel schermpjes; onderzoek Jantje Beton slaat alarm: aantal binnenzittende kinderen verdubbeld?»1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Wat vindt u er van dat 400.000 kinderen nooit buitenspelen?
Al geruime tijd weten we dat buitenspelen onder druk staat2. Ook deze data bevestigt dit beeld. Het feit dat een grote groep kinderen niet of zelden buiten speelt is zorgelijk.
Het is een complex probleem. Alleen goede hardware (zoals uitdagende en veilige speelplekken) is niet voldoende om kinderen naar buiten te krijgen. Complexe factoren als vrijetijdsbesteding, georganiseerd aanbod, maar ook prestatiedruk op school zijn factoren die naar voren komen als belemmering om te gaan buitenspelen3. Ik ondersteun een initiatief als het buitenspeelalarm dan ook van harte. Juist op deze manier kunnen ouders en verzorgers het bewustzijn creëren dat spelen niet alleen essentieel is, maar dat zij hierin ook een rol in hebben.
Daarnaast ondersteun en stimuleer ik gemeenten om buitenspeelbeleid te formuleren en uit te voeren. Dit doe ik via verschillende programma’s die betrokken zijn bij een gezonde buitenomgeving waarin gespeeld kan worden en waarin zowel ouders als kinderen samen naar buiten kunnen gaan. Ook agendeer ik het belang van buitenspelen en voldoende buitenspeelruimte bij andere departementen zoals bij het nationale programma Mooi Nederland van het Ministerie van BZK.
Klopt het dat er steeds minder speelplekken zijn waar kinderen veilig kunnen spelen? Zo ja, kunt u hier een cijfermatig overzicht van geven?
Er ligt een grote druk op de beschikbare ruimte, die in de toekomst alleen maar groter zal worden. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor afwegingen in de ruimtelijke ordening. Hier valt ook de buitenspeelruimte onder. Tussen gemeenten zijn dan ook grote verschillen te zien in hoe zij invulling geven aan buitenspelen. Dit varieert van gemeenten zonder buitenspeelbeleid tot voorbeelden in gemeenten als Utrecht en Leiden die werken met richtlijnen om voldoende ruimte voor buitenspelen te garanderen.
Het Mulier instituut meet met de «indicator sport- en speelplekken»4 hoeveel kinderen een sport- of speelplek in de buurt hebben. In 2023 hebben 77% van de gemeenten de locaties van sport- en speelplekken geregistreerd (in 2022 was dit nog 73%). Het gebrek aan (volledige) data-overzichten maakt het lastig om het beleid over en de beschikbaarheid van sport- en speelplekken in Nederlandse gemeenten goed te onderzoeken, evalueren of monitoren. Het Mulier instituut zet zich in om een zo volledig mogelijk overzicht te verkrijgen, waarbij data nog ontbreekt van zo’n 23% van de gemeenten.
De data uit deze indicator laat zien dat gemeenten speelplekken registreren, maar zegt echter niets over het verdwijnen van speelplekken. Om te garanderen dat sport, bewegen en spelen nu en in de toekomst voldoende ruimte krijgt, wordt aan de hand van de motie van de leden Leijten en van Nispen5 een onderzoek uitgevoerd om te bepalen of en op welke manier nationale sturing op sportvoorzieningen, beweegmogelijkheden, buitenspeelruimte van toegevoegde waarde en gelegitimeerd is en hoe deze sturing eruit kan of moet zien. De eerste resultaten van dit onderzoek verwacht ik eind 2024 met uw Kamer te kunnen delen.
Klopt het dat de sociale veiligheid afneemt? Zo ja, kunt u hier een cijfermatig overzicht van geven? Zo nee, hoe verklaart u dan dat het gebrek aan sociale veiligheid vaker dan in 2022 een reden voor ouders is om hun kind binnen te houden?
Voor zover bij mij bekend is geen specifiek onderzoek gedaan naar de (ervaren) sociale veiligheid tijdens het buitenspelen. Ik kan hier dan ook geen cijfermatig overzicht van geven.
In het onderzoek dat Verian in opdracht van Jantje Beton heeft uitgezet, is sociale veiligheid als geheel meegenomen. Dit is echter een breed construct dat gaat over sociale, psychische en fysieke veiligheid. Het is niet mogelijk om te interpreteren hoe de onderzoekers in dit geval de sociale veiligheid tijdens het buitenspelen hebben bedoeld en hoe de respondenten dit hebben geïnterpreteerd. Hierdoor is het lastig om te bezien of sociale veiligheid de enige reden is dat ouders hun kinderen binnen houden.
Hoe staat het met uw streven om speeltuinen inclusief te maken, zodat ook kinderen met een beperking buiten kunnen spelen?
Middels een meerjarige subsidie ondersteun ik het Samenspeelfonds (een initiatief van Jantje Beton en Stichting het Gehandicapte kind). Op dit moment zijn er in 142 gemeenten één of meerdere inclusieve samenspeelplekken gerealiseerd óf nog in ontwikkeling. Tot 2026 worden er nog eens 110–150 inclusieve speeltuinen gerealiseerd. Het doel is om tot een landelijke dekking te komen waarbij iedere gemeente een inclusieve speeltuin heeft.
Deelt u de mening dat buitenspelen een belangrijke en laagdrempelige manier is om sociale contacten te onderhouden, te bewegen en motorische vaardigheden op te doen? Zo ja, waarom zet u dan niet meer in op deze laagdrempelige manier van bewegen in het kader van leefstijlpreventie, maar zoekt het kabinet haar heil in allerlei betuttelende maatregelen?
Ik deel de mening dat buitenspelen positieve effecten heeft op voldoende bewegen, motoriek en sociale contacten ten zeerste en zet mij ook op verschillende manieren in om buitenspelen te stimuleren. Daarom ondersteun en stimuleer ik gemeenten om buitenspeelbeleid te formuleren en uit te voeren. Dit doe ik onder andere middels de Buitenspeelcoalitie, die onlangs het programma «de Buitenkans» heeft gelanceerd. Binnen dit programma worden in 2024 en 2025 25 gemeenten ondersteund om buitenspeelbeleid op te zetten en uit te voeren. Ook ondersteun ik het Samenspeelnetwerk, de Beweegalliantie en vanuit het preventieakkoord het programma Gezonde Buurten.
Bent u voornemens om u aan te sluiten bij het Buitenspeelalarm van Jantje Beton en zo meer aandacht te vragen voor het belang van buitenspelen? Zo nee, waarom niet?
Jantje Beton is een van de belangrijkste partners om buitenspelen te stimuleren en hier aandacht voor te genereren. In mijn eerstvolgende overleg met deze partij zal ik bezien hoe ik vanuit het Ministerie van VWS het belang van buitenspelen nog beter voor het voetlicht kan brengen.
De toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de agrarische sector. |
|
André Flach (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het feit dat er in de agrarische sector veelvuldig gebruik wordt gemaakt van het ruilen van gronden, bijvoorbeeld in het kader van vruchtwisseling en bodemkwaliteit?
Klopt het dat de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) ook van toepassing is op onroerende zaken (in casu los land), indien sprake is van een teeltpachtovereenkomst en dus uit gebruik is gegeven?
Klopt het dat de Grondkamer beoordeelt of sprake is van een teelt waarvoor teeltwisseling vereist is?
Hoe wordt beoordeeld of er sprake is van een teeltpachtovereenkomst die is aangegaan voor teelten waarvoor vruchtwisseling noodzakelijk is?
Voor welke gewassen geldt dat vruchtwisseling noodzakelijk is, om in aanmerking te komen voor artikel 7:396 lid 1 sub c Burgerlijk Wetboek (BW)?
Klopt het dat grassen en maïs hier niet voor in aanmerking komen?
In hoeverre is de gemaakte uitzondering, op de hoofdregel dat alles wat uit gebruik wordt gegeven niet kwalificeert voor de BOR, dan toereikend voor diegenen die bodemkwaliteit en milieubeheer als onderdeel van hun bedrijfsexploitatie meewegen, indien voor bijvoorbeeld gras en maïs geen rechtsgeldige teeltpachtovereenkomst kan worden gesloten?
Bent u bereid om, voor teeltpachtovereenkomsten waarbij voor één partij sprake is van een teelt waarvoor teeltwisseling noodzakelijk is en bij de andere partij niet, de teeltpachtovereenkomst bij beide partijen te laten kwalificeren voor de BOR?
Indien u hiertoe niet bereid bent, welke oplossing voorziet u voor het probleem dat de eigenaar van de grond (de verpachter) de BOR niet kan toepassen op een deel van zijn vermogen en dientengevolge in mindere mate bereid zijn om grond uit gebruik te geven aan een pachter?
Een dikbilstier die vanwege de stress is overleden op de veemarkt in Schagen. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een dikbilstier op een veemarkt in Schagen in elkaar is gezakt en is overleden?1
De foto van de dikbilstier op de grond vind ik uiteraard verschrikkelijk om te zien. Het overlijden van de dikbilstier is voor alle betrokkenen ingrijpend.
Wat vindt u ervan dat we dieren op markten puur voor het vermaak van mensen blootstellen aan grote hoeveelheden stress, met ernstige welzijnsaantastingen als gevolg?
Ik vind dat dieren meer zijn dan een object of eigendom, het zijn levende wezens met een eigen waarde, los van de (gebruiks-)waarde die de mens er aan toekent. Deze intrinsieke waarde van dieren is vastgelegd in de Wet dieren en vormt dan ook het uitgangspunt van mijn beleid. We dienen met respect met dieren om te gaan, ze goed te behandelen en goede huisvesting en verzorging te bieden, van fok tot slacht ongeacht van de plaats waar het dier zich bevindt. Dus ook op markten waar dieren tentoongesteld mogen worden.
Deelt u de mening dat het overlijden van de dikbilstier geen incident is, maar onderdeel van een breder patroon van welzijnsproblemen en misstanden op markten met levende dieren?2, 3, 4, 5
Naar mijn mening is het overlijden van de dikbilstier een incident. Wanneer er runderen naar een tentoonstelling of keuring worden gebracht, dan gelden er eisen. Deze zijn opgenomen in artikel 4.15 en 4.16 van het Besluit houders van dieren en in hoofdstuk 8a, paragraaf 8a.1 van de Regeling houders van dieren. Daarnaast gelden er eisen aan het vertonen van dieren. Deze zijn opgenomen in artikel 2.16 van de Wet dieren. Houders van dieren dienen daarnaast te voldoen aan geldende huisvestings- en verzorgingseisen uit bestaande regelgeving.
Bent u bereid om wetgeving voor te bereiden om markten met levende dieren te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Voor markten met leven dieren zijn er voldoende waarborgen in de huidige regelgeving om het dierenwelzijn te borgen. Hoezeer ik het incident met de dikbilstier ook betreur, zie ik in dit incident geen aanleiding om de bestaande eisen verder aan te scherpen. Ik zal dan ook niet overgaan tot het verbieden van markten met levende dieren.
Kunt u bevestigen dat het verboden is om dieren onnodig angst en stress te bezorgen?
Als het onnodig bezorgen van angst en stress het welzijn van dieren benadeelt, dan is dat verboden op grond van artikel 2.1 van de Wet dieren.
Kunt u bevestigen dat dieren op deze veemarkt onnodig angst en stress zijn bezorgd?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. Door genoemde eisen in het antwoord op vraag 3 wordt angst en stress tot een minimum beperkt op dergelijke tentoonstellingen en evenementen.
Was de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) aanwezig op deze veemarkt? Zo nee, waarom niet?
De NVWA was niet aanwezig op de veemarkt in Schagen. De NVWA voert haar toezicht risico gebaseerd uit en is niet op alle evenementen met levende dieren aanwezig. Er was geen directe aanleiding om deze markt te bezoeken.
Indien de NVWA wel aanwezig was, zijn er overtredingen of misstanden geconstateerd op deze veemarkt? Zo ja, hoeveel en welke?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wat vindt u ervan dat extreem doorgefokte rassen zoals dikbilrunderen worden tentoongesteld op markten?
Ik deel de zorgen rondom het tentoonstellen van dieren met extreme uiterlijke kenmerken voor het dienen van het economisch belang. Echter is het tentoonstellen van runderen toegestaan in Nederland, mits wordt voldaan aan de genoemde eisen in artikel 4.15 en 4.16 van het Besluit houders van dieren en in hoofdstuk 8a, paragraaf 8a.1 van de Regeling houders van dieren.
Ziet u de mogelijkheid om dikbilrunderen ook op te nemen in het vertoningsverbod dat u voorbereidt voor dieren met extreme uiterlijke kenmerken? Zo nee, waarom niet?
Het vertoningsverbod dat wordt voorbereid voor schadelijke uiterlijke kenmerken ziet specifiek toe op gezelschapsdieren (te beginnen met honden en katten) die lijden onder hun uiterlijk omdat mensen dit mooi of schattig vinden. Door hun uiterlijk zijn deze dieren veelvuldig te zien in reclame en op social media en met het vertoningsverbod wordt beoogd de populariteit, en daarmee de vraag terug te dringen. De vraag naar landbouwhuisdieren met extreme uiterlijke kenmerken komt echter hoofdzakelijk voort uit productietechnische en economische overwegingen. Ik acht een vertoningsverbod gericht op reclame en social media voor deze dieren daarom weinig zinvol.
Kunt u bevestigen dat veel dikbilrunderen extreem zijn doorgefokt zodat ze meer vlees opleveren, maar dat dit ten koste is gegaan van het bekken dat juist smaller is geworden?
De selectie op spiermassa bij dikbilrunderen van de rassen Verbeterd Roodbont en Belgisch Witblauw lijkt gepaard te gaan met een onbedoelde selectie op moederdieren met een nauw bekken. Met het project Bewust Natuurlijk Luxe wordt door de sector gewerkt aan meer natuurlijke geboorten bij deze rassen, onder andere door selectie op bekkenmaten. Dit jaar vindt er een evaluatie plaats van het project Bewust Natuurlijk Luxe dat als doel had het aantal natuurlijke geboorten bij deze dieren te verhogen. Ik zal de resultaten van de evaluatie te zijner tijd met uw Kamer delen. Naast deze genoemde rassen zijn er andere vleesveerassen (bijvoorbeeld: Limousins, Charolais) in Nederland die doorgaans wel natuurlijk afkalven.
Kunt u bevestigen dat hierdoor het overgrote deel van de dikbilkalfjes niet op natuurlijke wijze kan bevallen, maar alleen via routinematige keizersneden?
Het is mij niet bekend hoeveel keizersneden er per jaar bij de rassen Verbeterd Roodbont en Belgisch Witblauw, de rassen waarbij gewerkt wordt aan meer natuurlijke geboorten, plaatsvinden. Voor de overige vleesrassen geldt dat natuurlijke geboorten de standaard is.
Kunt u bevestigen dat het al meer dan 15 jaar de inzet van het ministerie is om het aantal keizersneden bij dikbilrunderen te verminderen door vrijblijvende onderzoeken, pilots, gesprekken en plannen van de sector?6
In de Beleidsbrief dierenwelzijn van 4 oktober 2013 (Kamerstuk 28 286, nr. 651) zijn houders van de dubbelgespierde rassen Verbeterd Roodbont en Belgisch Witblauw opgeroepen om toe te werken naar dieren die weer op een natuurlijke wijze kunnen afkalven. De sector heeft hiervoor een plan gemaakt en het project Bewust Natuurlijk Luxe (BNL) gestart. Wageningen Livestock Research heeft in 2018 een evaluatie over de voortgang opgeleverd welke eerder met de Kamer is gedeeld (Kamerstuk 28 286, nr. 1063). Uit het evaluatierapport bleek dat genetische selectie op specifieke kenmerken tijd kost en dat een projectperiode van 3 jaar te kort was om de beoogde genetische vooruitgang te bewerkstelligen om het aantal keizersneden te reduceren. Ook bleek uit het rapport dat de tot dan toe geboekte genetische vooruitgang het gunstigste was dat in dat stadium verwacht kan worden. Daarnaast bleek dat het draagvlak voor meer natuurlijke geboorten onder fokkers van luxe vleesvee duidelijk is versterkt. Daarom is in 2019 gestart met fase 2 van het project met meerdere doelstellingen, zoals het uitbreiden van dataverzameling ten behoeve van het fokprogramma en het uiteindelijke doel dat de sector het proces zelfstandig voortzet. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 11 vindt dit jaar de evaluatie plaats. Dan zal duidelijk worden wat het resultaat is van deze inspanningen.
Wat vindt u ervan dat het aantal keizersneden ondanks al deze vrijblijvende initiatieven nog steeds extreem hoog is?
Zie mijn antwoord op vraag 12.
Kunt u herinneren dat u eerder aan de Kamer schreef dat u een einde wil aan het fokken van dierrassen met kenmerken die schadelijk zijn voor hun welzijn en gezondheid?7
Ja, dat kan ik mij herinneren.
Erkent u dat dikbilrunderen worden gefokt met kenmerken die schadelijk zijn voor hun welzijn en gezondheid? Zo nee, waarom niet?
Mijn beleid is gericht om op termijn te komen tot een dierwaardige veehouderij volgens de zes leidende principes van de Raad van Dierenaangelegenheden (RDA). Binnen een dierwaardige veehouderij kunnen dieren hun gedragsbehoeften uitoefenen en worden fysieke ingrepen die plaatsvinden vanwege de wijze van houden niet meer toegepast. In de Quickscan die ik in dit kader heb laten opstellen worden ook de standaard keizersneden bij de dubbelgespierde vleesveerassen genoemd. De integriteit van het dier wordt aangetast en is daarmee onwenselijk. Het stoppen met fokken van dierrassen met kenmerken die schadelijk zijn voor hun welzijn of gezondheid zal binnen mijn beleid voor een dierwaardige veehouderij worden onderbracht.
Wanneer komt u met maatregelen om de fok van dikbilrunderen te verbieden?
Het instellen van een fok- of houdverbod is in strijd met de Europese Fokkerijverordening 2016/1021. In deze verordening is onder meer bepaald dat lidstaten er op toe moeten zien dat de toelating van raszuivere fokrunderen tot de voortplanting niet wordt verboden, beperkt of belemmerd. Fokrunderen van de rassen Verbeterd Roodbont en Belgisch Witblauw zijn raszuiver en vallen binnen de werkingssfeer van de verordening. Ik kan het fokken van dikbilrunderen niet verbieden. In het traject dierwaardige veehouderij wil ik zoals aangegeven in het antwoord op vraag 16 afspraken maken over het fokken van dierrassen met kenmerken die schadelijk zijn voor hun welzijn en gezondheid. Daarnaast heb ik bij onze inzet op Europees niveau gepleit voor het uitfaseren en verbieden van het fokken en houden van dieren met schadelijke kenmerken.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Om de vragen zorgvuldig te beantwoorden en af te stemmen is tijd nodig. Uiteraard heb ik mijn best gedaan de antwoorden zo spoedig mogelijk naar uw Kamer te sturen.
De inzet van weerbeïnvloedingstechnieken / geo-engineering |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de ambities van het World Economic Forum (WEF) om zonlicht te blokkeren?1
Het kabinet is niet bekend met een ambitie van het World Economic Forum om daadwerkelijk zonlicht te blokkeren, geformuleerd in een officieel document. Wel zijn er communicatie-uitingen zoals op https://www.weforum.org.
In het artikel van 29 september 2022 wordt het onderwerp juist in vraagvorm benaderd: «Could solar geoengineering be the answer to slowing global warming?»2
Kunt u aangeven of het Nederlandse kabinet op enigerlei wijze betrokken is bij de verwezenlijking van deze ambitie door het WEF? Zo ja, op welke wijze?
Het kabinet is niet bekend met een dergelijke ambitie en dus ook niet op enige wijze daarbij betrokken.
Kunt u eventueel vastgelegde afspraken of toezeggingen van het Nederlandse kabinet aan het WEF inzake deze of andere geo-engineeringstechnieken met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen afspraken of toezeggingen met het kabinet; het kabinet is niet bekend met een dergelijke ambitie en hierbij niet betrokken.
Hoe waarborgt het Nederlandse kabinet de veiligheid en gezondheid van haar burgers, gelet op de inzet van geo-engineeringstechnieken in naburige landen en gegeven het feit dat in de lucht geïnjecteerde stoffen, waaronder chemicaliën, via luchtstromen ook het Nederlandse luchtruim kunnen bereiken? Welke monitoring wordt toegepast om dergelijke effecten tijdig te kunnen detecteren?2
Het kabinet zet in op internationale regulering, bij voorkeur via het United Nations Environment Program (UNEP). Hier heeft Nederland zich o.a. tijdens de United Nations Environment Assembly (UNEA) in februari jl. voor ingezet via de EU. Zie verder ook het antwoord op vraag 6.
De atmosfeer wordt intensief gemonitord via de internationale waarnemingssystemen vanuit de Wereld Meteorologische Organisatie en ook door de diverse kennisinstellingen in Nederland om tijdig veranderingen te kunnen detecteren.
Hoe verhouden de in het verdrag inzake het Verbod van militair of enig ander vijandelijk gebruik van milieuveranderingstechnieken, dat Nederland op 10 december 1976 in Genève ondertekende, vastgelegde toezeggingen zich tot het gebruik van milieuveranderingstechnieken binnen eigen landsgrenzen zonder uitdrukkelijke toestemming van de Nederlandse bevolking?
Conform dat verdrag worden deze technieken niet in Nederland toegepast.
Welke internationale afspraken zijn er, gelet op de uiteenlopende internationale onderzoeken, technologische ontwikkelingen en initiatieven gericht op het inzetten van geo-engineering ter beïnvloeding van het klimaat, alsook de reeds in gebruik zijnde uiteenlopende geo-engineeringstechnieken, gemaakt en/of welke hieraan gerelateerde verdragen zijn door het Nederlandse kabinet ondertekend?
In sommige verdragen zijn nu al enkele specifieke afspraken gemaakt over geo-engineering, met name voor toepassingen in het mariene milieu. Partijen bij het VN-Biodiversiteitsverdrag (CBD), waaronder Nederland, hebben staten unaniem opgeroepen te borgen dat er geen klimaatgerelateerde geo-engineering (grootschalige Carbon Dioxide Removal en Solar Radiation Modification) activiteiten plaatsvinden die een effect kunnen hebben op de biodiversiteit, totdat deze op wetenschappelijke basis gerechtvaardigd zijn. Hierbij moet rekening worden gehouden met de daarmee gepaard gaande risico’s voor het milieu en biodiversiteit, en de sociale, economische en culturele gevolgen (COP Besluit X/33 Biodiversiteitsverdrag). Daarmee geldt er een (niet juridisch bindend) moratorium op klimaatgerelateerde geo-engineeringactiviteiten en grootschalige veldexperimenten.
Voor mariene geo-engineering, zoals oceaanbemesting, is een juridisch kader opgesteld middels een wijziging van het London Protocol (2013).4 Deze wijziging is internationaal nog niet in werking getreden. Nederland heeft de wijziging al wel goedgekeurd en geïmplementeerd in de Waterwet. Dit betekent dat alle oceaanbemestingsactiviteiten in Nederland verboden zijn, met uitzondering van legitiem wetenschappelijk onderzoek.
Ook is het mogelijk dat specifieke geo-engineeringtechnieken onder de reikwijdte vallen van bestaande verdragen zonder dat dit destijds bij de opstelling van die verdragen was voorzien. Een voorbeeld is de Convention on the Prohibition of Military or Any Hostile Use of Environmental Modification Techniques(ENMOD Convention (1977)) waarbij Nederland partij is.
Algemene randvoorwaarden aan de ontwikkeling en toepassing van geo-engineering zijn ook opgenomen in internationaal gewoonterecht en algemene beginselen van internationaal milieurecht. Van belang is verder dat op grond van internationaal recht iedere schending van een internationale verplichting die aan de staat kan worden toegerekend, leidt tot staatsaansprakelijkheid. Staten kunnen elkaar hiervoor onderling aansprakelijk stellen. Individuen zullen voor geleden schade veelal slechts een rechtsingang hebben als daarvoor in het nationale recht een basis bestaat, of als inbreuk wordt gemaakt op hun mensenrechten. Het adviescomité van de VN-Mensenrechtenraad publiceerde in juli 2023 een rapport over de implicaties van o.a. SRM-technologieën voor mensenrechten.5
Voor meer informatie over de Nederlandse inzet t.a.v. aanvullende internationale afspraken over governance van geo-engineering, zie ook het antwoord op vraag 4.
Zijn er buitenlandse partijen (regeringen en/of partijen uit de private sector) die gebruik maken van het Nederlands luchtruim om hier uitvoering te geven aan geo-engineeringstechnieken? Zo ja, welke partijen zijn dit precies en om welke technieken gaat het precies? Kunt u ook bij elke in het Nederlandse luchtruim toegepaste techniek aangeven wat de status ervan is (onderzoeksfase of «reguliere» toepassing)?
Nee.
Wat is het standpunt van het Nederlandse kabinet voor wat betreft de inzet van dergelijke technologie?
Zoals verwoord in de Internationale Klimaatstrategie is het kabinet geen voorstander van de ontwikkeling en inzet van «Solar Radiation Modification» (SRM). Dit standpunt komt voort uit de grensoverschrijdende, generatieoverstijgende milieurisico’s van grootschalige SRM en de mogelijke effecten op water- en voedselzekerheid, biodiversiteit, volksgezondheid, en internationale veiligheid. Het pakt daarnaast de oorzaak van klimaatverandering niet bij de bron aan (broeikasgasuitstoot) en zou kunnen afleiden van de noodzakelijke mitigatie-actie. Tot slot, er zijn nog belangrijke openstaande ethische vragen en hiaten in de internationale governance.
Hoe beoordeelt u het feit dat dergelijke initiatieven met deels onbekende resultaten en potentieel onherroepelijke impact op de aarde en de mensheid, tevens ontwikkeld worden door de private sector (zoals Bill Gates3, 4, 5, Jeff Bezos en Elon Musk) en NGO’s6?
Die ontwikkelingen baren ons zorgen en onderstrepen het belang van een internationaal rechtelijk kader voor governance van SRM, waar Nederland op inzet. Zie ook het antwoord op vragen 4 en 6.
Bent u ermee bekend dat bijvoorbeeld in de Verenigde Arabische Emiraten weerbeïnvloedingstechnieken op grote schaal worden toegepast ter bevordering van wolken- en regencreatie?7, 8
Ja.
Is het inzetten van weerbeïnvloedingstechnieken in Nederland toegestaan? Zo ja, op basis waarvan?
Nee.
Worden er op dit moment weerbeïnvloedingstechnieken toegepast in Nederland?
Nee.
Zo ja, kunt u een overzicht geven van alle op dit moment toegepaste technieken, waarbij tevens voor elke techniek aangegeven wordt sinds wanneer deze wordt toegepast, wat het doel is, welke partijen (uit publieke en/of private sector) daarbij betrokken zijn, of daarbij bepaalde stoffen in de lucht gespoten worden en indien dat het geval is, welke stoffen dat zijn? Kunt u tevens per techniek aangeven op welke wijze eventuele risico’s worden gemonitord en geëvalueerd en door welke autoriteit?
Niet van toepassing.
Zijn er in het verleden in Nederland weerbeïnvloedingstechnieken toegepast die inmiddels gestaakt zijn? Zo ja, kunt u daarvan een overzicht geven, inclusief de periode van toepassing, de gebruikte componenten en de reden van staking?
Nee, deze technieken zijn in Nederland niet toegepast.
Bent u bekend met het in 2023 door TU Delft en Cambridge University gestarte onderzoek naar climate engineering, waarbij gedurende zes jaar wordt onderzocht hoe middels «marine cloud brightening» zonlicht weerkaatst kan worden, met als doel de aarde één tot enkele graden te laten afkoelen?9
Ja.
In hoeverre is het kabinet (financieel, als opdrachtgever of anderszins) betrokken bij de realisatie van dit onderzoek?
Het kabinet is niet betrokken bij de realisatie van dit onderzoek.
Ontvangt u tussentijdse resultaten en/of rapportages van dit lopende onderzoek?
Nee.
Kunt u aangeven of dit onderzoek in laboratoriumsetting wordt uitgevoerd, in een luchtruim buiten Nederland of in ons Nederlandse luchtruim?
Het onderzoek wordt uitgevoerd in een laboratoriumsetting.
Welke autoriteit heeft, indien dit onderzoek in ons luchtruim wordt uitgevoerd, hiervoor toestemming gegeven?
Niet van toepassing.
Worden in het onderzoek, naast het eventuele effect op temperatuursverandering, ook (onbedoelde) neveneffecten onderzocht? Zo ja, op welke wijze?
Ja, met modellen.
Bent u bekend met het pleidooi van hoogleraar atmosfeeronderzoek Herman Russchenberg van de TU Delft, tevens betrokken bij solar engineering research projecten, voor de inzet van de windmolenparken op de Noordzee voor de creatie van wolken?10
Russchenberg doet onderzoek naar dergelijke technieken, waarbij zijn pleidooi is de Noordzee als testlocatie te gebruiken. Eventuele toepassing zou wat hem betreft echter niet in Nederland maar in snel verdrogende gebieden op aarde zijn.
Gebeurt dit inmiddels of zijn er toezeggingen gedaan ter realisatie van dit idee?
Nee.
In hoeverre is het kabinet (financieel, als opdrachtgever of anderszins) betrokken bij de realisatie van dit idee?
Het kabinet is niet betrokken bij de realisatie van dit idee.
Bent u bekend met de in een aflevering van Nieuwsuur in 2022 geuite noodzaak van «meer onorthodoxe maatregelen om de klimaatcrisis af te wenden, zoals de inzet van vliegtuigen om aerosolen in de stratosfeer te brengen waarmee een permanent wolkendek gecreëerd kan worden»?11
Ja.
Wordt met de door Nieuwsuur beschreven «onorthodoxe maatregelen» reeds in Nederland geëxperimenteerd? Zo ja, welke maatregel(en) is of zijn dat precies? Wanneer en door welke autoriteit is hiervoor toestemming gegeven? Zo nee, kunt u aangeven of het kabinet een dergelijk experiment zou afwijzen dan wel in overweging zou nemen?
Nee. Het kabinet zou een dergelijk experiment afwijzen (zie antwoord 8).
Bent u bekend met de uitspraak van diplomate en lid van de Climate Overshoot Commission Laurence Tubiana (mede-facilitator van het Parijse Klimaatakkoord in 2015) in de Nieuwsuur reportage van 2022, waarin ze stelt dat «regeringen al moleculen naar de wolken sturen om het plaatselijk te laten regenen», dat «als een land zoiets doet, dat ook invloed heeft op andere landen» en dat «sommige technologische oplossingen riskant zijn en de commissie dat in openbaarheid moet brengen; dit kan landen aanmoedigen om minder uit te stoten.»?
Ja.
Deelt u de zorgen met Mw. Tubiana dat technologische oplossingen om het het klimaat te beïnvloeden, riskant zijn?
Het kabinet deelt de zorgen dat technologische oplossingen om het klimaat te beïnvloeden, riskant zijn.
Kunt u bevestigen of ontkennen dat het Nederlandse tot degenen behoort die, volgens Mw. Tubiana, middels inbrengen van «moleculen» in de wolken, het neerslagpatroon trachten te beïnvloeden?
Nederland past geen technieken toe om het neerslagpatroon te beïnvloeden.
Bent u bekend met de in de IJsland gebruikteDirect Air Capture (DAC) technologie om CO2 uit de lucht te halen middels zogenoemde CO2-stofzuigers?12
Ja.
Hoe realistisch is volgens u het mondiaal afzuigen van de wenselijke hoeveelheid CO2, gelet op de schatting dat een dergelijke operatie halverwege deze eeuw maar liefst ⅓ van de wereldwijde energievraag zal kosten?13
Koolstofverwijdering zal nodig zijn om de klimaatdoelen na 2030 te behalen en een netto negatieve uitstoot na 2050 te realiseren. Daarvoor zijn veel verschillende technieken denkbaar, zowel industrieel als via biologische processen, zoals opslag in bossen en bodems. Direct Air Capture (DAC) is één van de mogelijkheden hiervoor. Om DAC op grotere schaal toe te kunnen passen, zal deze techniek nog verder ontwikkeld moeten worden.
Bent u bekend met de ontwikkeling van zuinigere en goedkopere CO2-stofzuigers door de TU Eindhoven, welke naar verwachting in 2025 op de markt gebracht zullen worden en waarvan er volgens de TU Eindhoven wereldwijd miljoenen nodig zullen zijn?
Ja.
In hoeverre is het kabinet (financieel, als opdrachtgever of anderszins) betrokken bij de ontwikkeling van deze CO2-stofzuigers?
Het kabinet is niet als opdrachtgever betrokken. TU Eindhoven ontvangt geen R&D-geld van het kabinet voor een dergelijk project. Het is mogelijk dat de vraag refereert aan Carbyon. Carbyon is niet verbonden aan de universiteit maar opgericht onder de vleugels van de incubator High TechXL en gevestigd op de High Tech Campus in Eindhoven. Carbyon heeft een TSE-subsidie voor een haalbaarheidsstudie ontvangen, in 202017.
Zijn er al (bindende) afspraken gemaakt met de TU Eindhoven over afname (aantallen, kosten) van deze CO2-stofzuigers?
Nee.
Zo ja, kunnen deze afspraken met de Kamer gedeeld worden? Zo nee, is het kabinet voornemens dergelijke bindende afspraken te maken? Zo ja, op welke termijn?
Het kabinet heeft hier geen afspraken over gemaakt.
Waar zullen, indien het kabinet voornemens is dergelijke CO2-stofzuigers te gaan inzetten, deze geplaatst gaan worden en op welke schaal?
Niet van toepassing.
Bent u bekend met de zorgen van burgers die in toenemende mate aanvankelijk blauwe luchten waarnemen, die gedurende de dag transformeren tot «dichte» luchten met een melkachtige waas, nadat eerst een dicht raster van vliegtuigstrepen is getrokken die niet verdampen maar blijven hangen, uitwaaieren en uiteindelijk de lucht lijken dicht te trekken?14
Ja.
Hoe verklaart u deze melkachtige waas als gevolg van rastervorming door achtergebleven vliegtuigstrepen?
Dat heeft te maken met de luchtvochtigheid. Als de strepen enkele uren blijven bestaan en op een dergelijke manier uitwaaieren is de lucht relatief vochtig19.
Wilt u alle vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Verspreiding van medische misinformatie op sociale media. |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Pia Dijkstra (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met en wat is uw reactie op het onderzoek van Radar waarin staat dat ongefundeerde en onjuiste medische informatie steeds vaker wordt verspreidt op sociale media, met name op apps zoals TikTok, Instagram, LinkedIn en X en dat dit ernstige schadelijke gevolgen kan hebben voor de gezondheid en veiligheid van Nederlanders?1
Des- en misinformatie is een groeiend probleem in de samenleving. Het is belangrijk om in het kader van deze vragen en antwoorden onderscheid te maken tussen desinformatie en misinformatie. Het doelbewust verspreiden van misleidende informatie, vaak met kwade bedoelingen wordt desinformatie genoemd. Desinformatie wordt verspreid om meningen te beïnvloeden. Misinformatie is valse of misleidende informatie die niet goed begrepen wordt en wordt verspreid zonder schadelijke bedoelingen.2 Een belangrijk goed is de bescherming van de vrijheid van meningsuiting; dat elke mening mag bestaan tot op een bepaalde hoogte. Ondanks dat de vrijheid van meningsuiting een groot goed is, kunnen de effecten van het verspreiden van onjuiste informatie, of dat bewust of onbewust gebeurt, nog steeds schadelijk zijn.
Des- en misinformatie zijn een complex probleem waar niet een kant-en-klare oplossing voor is. Online platformen hebben hierin verantwoordelijkheid. Onder de Digital Services Act (DSA) hebben Very Large Online Platforms (VLOPs) de verplichting systeemrisico’s te mitigeren. Het verspreiden van medische misinformatie kan zo een systeemrisico zijn. Het is aan Europese Commissie om toezicht te houden op naleving van de DSA. Wat zij ook actief doen. Dat blijkt uit de formele procedure die zij zijn gestart tegen Facebook en Instagram3, TikTok4 en X5.
Nederland zal de problematiek van desinformatie in gremia als de Health Security Committee aankaarten. In het beschermen van de integriteit van online informatie is een belangrijke rol weggelegd voor zowel de overheid als de internetsector. Daarom zal Nederland een dialoog met de sector stimuleren. En ervoor pleiten dat namens de EU gesprekken worden gevoerd met Big Tech bedrijven over handelingsperspectieven met betrekking tot mis- en desinformatie op sociale media die een negatieve impact kan hebben op de volksgezondheid.
Sinds een aantal jaar neemt het kabinet maatregelen om de impact van mis- en desinformatie te verminderen, o.a. met de Rijksbrede strategie voor een effectieve aanpak van desinformatie. Ook op het gebied van vaccineren is desinformatie aanwezig en dit vormt een mogelijke bedreiging voor de volksgezondheid. Daarom gaat er met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, de Reclame Code Commissie en de KNMG6 verkend worden hoe toegankelijkheid tot juiste informatie kan worden vergroot en mis- en desinformatie kan worden verminderd. De Staatssecretaris van VWS is voornemens uw Kamer hierover in de zomer te informeren middels de brief over de voortgang op de aanpak Vol vertrouwen in vaccinaties.
Kunt u een reactie geven op de huidige trend betreft groeiend aantal «influencers» die medische misinformatie verspreiden op sociale media?
Het bestempelen van mis- en desinformatie is geen taak van de overheid. Vrijheid van meningsuiting moet voorop staan. En het controleren van de juistheid van informatie ligt bij professionals, factcheckers en onafhankelijke media. We herkennen dat bij online informatie en informatie gepresenteerd op sociale media het vaak niet transparant is wat de bron is van deze informatie, wat de betrouwbaarheid onduidelijk maakt. Daar willen we dan ook gepast op reageren door middel van het stimuleren van het online delen van betrouwbare medische informatie door zorgprofessionals.
We weten uit onderzoek dat het beschikbaar stellen van de juiste informatie vele malen beter werkt in het tegengaan van mis- en desinformatie dan het ontkrachten van desinformatie (prebunken in plaats van debunken)7 8. Daarnaast weten we dat voor een grote groep mensen de zorgverlener een belangrijke en betrouwbare bron van informatie is. Vanuit de COVID-pandemie hebben we geleerd dat het vertrouwen in zorgprofessionals hoog is en dat mensen zich het meest gehoord voelen door zorgprofessionals. We zijn dan ook zeer verheugd over initiatieven zoals «Dokters Vandaag», waarbij zorgprofessionals via sociale media de juiste medische informatie verspreiden.
We hebben goede gesprekken gevoerd met deze initiatieven. Hierbij is geconstateerd dat het belangrijk is dat we op korte termijn deze hoogwaardige en betrouwbare informatie vanuit artsen gaan opschalen. We zien dat de informatiebehoefte groot is en dat een zeer groot aantal zorgorganisaties en -professionals wil aansluiten om betrouwbare informatie te delen. Ook wordt onderzocht hoe het opschalen van initiatieven waarbij onafhankelijke artsen op sociale media antwoord geven op medische vragen gefaciliteerd kan worden.
Bent u het ermee eens dat verspreiding van medische misinformatie bijdraagt aan wantrouwen jegens onder andere vaccinaties, anticonceptiemiddelen en geboortezorg?
Ja, wij vinden de verspreiding van medische misinformatie en gebrek aan transparantie en duidelijkheid over de betrouwbaarheid van deze informatie een probleem. Maar of dit ook daadwerkelijk bijdraagt aan wantrouwen jegens onder andere vaccinaties, anticonceptiemiddelen en geboortezorg is niet bekend.
We zien dat mensen in toenemende mate hun informatie ten aanzien van vaccinaties, anticonceptiemethoden en geboortezorg vergaren via sociale media9. Omdat de informatie die hier door individuen wordt verspreid niet altijd klopt en het lastig is om juiste van onjuiste informatie te onderscheiden kan dit mogelijk bijdragen aan een wantrouwen jegens bovengenoemde onderwerpen. Deze signalen ontvangen we ook van zorgverleners. Uiteraard staat het iedereen vrij om zelf te beslissen of je kiest voor een bepaalde vaccinatie of anticonceptiemethode, maar het is daarbij belangrijk dat deze afweging op basis van juiste of betrouwbare informatie kan worden gemaakt. Tevens is het delen van informatie over hormoonvrije anticonceptiemethodes (zoals de kalendermethode), vaccinaties en geboortezorg in principe niet illegaal en dus beschermd onder de vrijheid van meningsuiting.
Kunt u toelichten wat de huidige maatregelen zijn om deze misinformatie tegen te gaan?
De strategie van het kabinet tegen des-en misinformatie10 kent diverse actielijnen, waaronder preventie en het verstevigen van de informatiepositie. Preventieve acties hebben als doel te voorkomen dat desinformatie impact heeft en zich verspreidt. Een voorbeeld hiervan is www.isdatechtzo.nl. Deze website publiceert artikelen met het doel mensen te informeren over hoe desinformatie werkt. Zij besteden daarbij extra aandacht aan speciale thema’s zoals verkiezingen en medische berichten.11 Maar ook de samenwerking met het Rathenau in de vorm van een meerjarig dialogen programma heeft als doel om bewustzijn over online informatie en online gedrag te vergroten.
Daarnaast wordt er op verschillende manieren geïnvesteerd in betrouwbare informatie over gezondheid, onder andere via websites zoals die van de rijksoverheid en het RIVM bieden we deze informatie. Ook wordt juiste informatie beschikbaar gesteld door het initiatief «Dokters Vandaag». Het is belangrijk dat op korte termijn betrouwbare informatie over diverse medische onderwerpen vanuit artsen voor een groter publiek toegankelijk wordt. Er wordt onderzocht hoe het opschalen gefaciliteerd kan worden.
Wat betreft de verspreiding van onjuiste informatie over specifiek vaccinaties, anticonceptie en geboortezorg wordt er ook in specifieke beleidsinzet aandacht besteedt aan des-en misinformatie. In de Kamerbrief van 3 april 202412 is uitgebreid ingegaan op des- en misinformatie in relatie tot vaccinaties. Hierbij is aangekondigd dat er verkend gaat worden welke handelingsperspectieven de Reclame Code Commissie, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en KNMG hebben om de toegankelijkheid van de juiste informatie te vergroten en mis- en desinformatie te verminderen. Ook wordt gekeken naar de mogelijkheid of vrijwillige afspraken met techplatforms zinvol kunnen zijn. Ook zal Nederland het probleem van des- en misinformatie in relatie tot vaccinaties aankaarten in gremia als de Health Security Committee.
Wat betreft misinformatie rondom anticonceptie zetten we via het Stimuleringsprogramma Relaties en Seksualiteit in op collectieve preventie van onbedoelde zwangerschappen middels brede relationele en seksuele vorming op school. Hierbij komen alle thema’s op het gebied van relaties en seksualiteit aan bod. Anticonceptie is hier vanzelfsprekend onderdeel van. Sinds 1 juli 2023 is anticonceptiecounseling geïntensiveerd in de abortusklinieken. Samen met de abortusarts en/of verpleegkundige en de vrouw wordt er bekeken welke anticonceptiemethode het beste past bij de situatie en wensen van de vrouw of het stel. Tevens ondersteunen we organisaties zoals Sense, Soa Aids Nederland en Rutgers in het geven van algemene betrouwbare informatie over anticonceptie. Zo zijn er verschillende websites met informatie over anticonceptie: sense.info; seksualiteit.nl; anticonceptievoorjou.nl. En jongeren kunnen terecht bij de GGD voor een Sense consult.
In de geboortezorg is het uitgangspunt dat de cliënt centraal staat en dat de (aanstaande) moeder gelijkwaardig partner is in de zorgverlening. Het gaat dan nadrukkelijk over samen beslissen, dus tijdig het gesprek tussen zorgverlener en zwangere over de wensen tijdens de zwangerschap en de bevalling. Beroeps- en patiëntorganisaties werken daar al jaren aan en het College Perinatale Zorg faciliteert dit voor de sector. Zo zijn er diverse hulpmiddelen ontwikkeld om zorgverleners hierin te ondersteunen en/of zwangeren te informeren.
Vindt u dat tech-bedrijven en sociale mediabedrijven voldoende maatregelen nemen om deze misinformatie te bestrijden, in lijn met de Europese Digital Services Act (DSA)?2
De Digital Services Act («DSA») heeft onder meer ten doel om de bestrijding van illegale inhoud te verbeteren, en een kader te bieden voor de omgang met zeer schadelijke des- of misinformatie door de allergrootste online platformen en zoekmachines. Dit onderscheid is belangrijk omdat des- en misinformatie veelal niet illegaal is en daarom een terughoudende en andersoortige aanpak vraagt dan illegale inhoud. Dit ter bescherming van de vrijheid van meningsuiting.
De DSA verplicht zogenaamde zeer grote online platforms en zoekmachines om tenminste jaarlijks een risico-analyse te verrichten om te onderzoeken of hun diensten vatbaar zijn voor zogenaamde systeemrisico’s. De verspreiding van medische misinformatie kan zo’n systeemrisico vormen als de verspreiding daarvan via een online platform leidt tot «werkelijke of voorzienbare negatieve effecten met betrekking tot (...) de volksgezondheid (...)» (artikel 34, eerste lid, onder d, DSA). Eenzelfde risico-analyse moeten ze ook laten verrichten door externe onafhankelijke auditors (artikel 37 DSA), en erkende onderzoekers toegang tot data geven ten behoeve van onafhankelijk onderzoek (artikel 40).
Als zeer grote online platforms en zoekmachines of de auditors vaststellen dat er systeemrisico’s zijn dan moet het platform of de zoekmachine maatregelen treffen (artikel 35 DSA). Het is vervolgens aan de Europese Commissie als bevoegde toezichthouder om daar toezicht op te houden. Die kan daarbij een beroep doen op de nationale onafhankelijke DSA-toezichthouder in het land waar een zeer groot online platform is gevestigd. Zo zijn AliExpress, Booking.com en Snap bijvoorbeeld in Nederland gevestigd waardoor wij daar mede verantwoordelijk voor zijn. Terwijl bijvoorbeeld Meta, TikTok en X in Ierland zijn gevestigd en onder die jurisdictie vallen.
De DSA is sinds 25 augustus 2023 van toepassing op zeer grote online platforms en zoekmachines. Zij hebben inmiddels een eerste systeemrisico-analyse verricht. Zodra de externe audits ook zijn verricht worden die systeemrisico-analyses (deels) openbaar. Het is nu nog te vroeg om te kunnen beoordelen of zeer grote online platforms en zoekmachines voldoende maatregelen nemen om dat risico te mitigeren. Dat oordeel is in de eerste plaats aan de onafhankelijk toezichthouders op de DSA, en niet aan ons. De toezichthouders kunnen ook handhavingsmaatregelen nemen als ze van mening zijn dat de DSA niet wordt nageleefd. Zo kan de Europese Commissie bijvoorbeeld een maximale boete opleggen tot 6% van de globale omzet van een zeer groot online platform.
In hoeverre bent u van plan om actie te ondernemen richting deze bedrijven, bijvoorbeeld door de toezichthouder, een onderzoek in te laten stellen?
De Europese Commissie is toezichthouder voor zeer grote online platforms en zoekmachines. Voldoen online platformen niet aan de DSA, dan kunnen zij een boete krijgen die kan oplopen tot 6% van hun wereldwijde jaaromzet. Uit onderzoek blijkt dat verschillende platformen hun verantwoordelijkheid in naleving van de DSA onvoldoende nemen. De Europese Commissie is daarom inmiddels een formele procedure gestart tegen Facebook en Instagram14, TikTok15 en X16.
Bent u het er mee eens dat maatregelen betreft het tegen gaan van deze misinformatie niet alleen overgelaten kan worden aan de organisaties van deze sociale mediabedrijven en de overheid hierin verantwoordelijk is voor ingrijpen? Kunt u aangeven op welke wijze u voornemens bent om dit te doen?
Het uitgangspunt is dat de overheid niet bepaalt welke informatie geclassificeerd kan worden als desinformatie. Onafhankelijke media, factcheckers en wetenschappers hebben hierin een belangrijke taak. Het kabinet erkent dat het voor jongeren onduidelijk kan zijn of influencers een medische achtergrond hebben en dat zij daardoor moeite kunnen hebben om onderscheid te maken tussen medische informatie en des- of misinformatie op sociale media. De overheid zet zich dan ook actief in om de digitale weerbaarheid bij burgers en jongeren te vergroten en hen te helpen kritischer te zijn ten opzichte van de informatie die ze online tegenkomen. Voorbeelden zijn www.isdatechtzo.nl of de campagne «Goed in gesprek over verkeerde informatie» van Netwerk Mediawijsheid.
De overheid definieert desinformatie als het doelbewust, veelal heimelijk, verspreiden van misleidende informatie, met het doel om schade toe te brengen aan het publieke debat, democratische processen, de open en kenniseconomie of volksgezondheid. Daarmee kan het de nationale veiligheid raken. Het is een vorm van schadelijk, maar vaak legaal, gedrag. Wanneer de nationale veiligheid, de volksgezondheid of het verkiezingsproces in het geding is, kan de overheid reageren op des- of misinformatie. Het ministerie dat verantwoordelijk is voor het onderwerp waar deze misleidende informatie over wordt verspreid, is ook verantwoordelijk voor een passende reactie.
In de voortgangsbrief Rijksbrede strategie desinformatie die voor de zomer naar de kamer wordt verzonden, staan verschillende initiatieven met betrekking tot mis- en desinformatie die invloed kan hebben op de volksgezondheid.
Wat vindt u van de oplossing om de uitingen en content van influencers betreft medische informatie net als bij financiële informatieverspreiding op sociale media te laten binden aan regels?3
Het is een oplossing die wordt meegenomen in een onderzoek naar mogelijke handlingsperspectieven in relatie dot misinformatie en volksgezondheid. Dit wordt aangekondigd in de voortgang van de aanpak desinformatie die in het voorjaar wordt gepresenteerd. Hierin worden nieuwe acties voorgesteld om de negatieve impact van desinformatie tegen te gaan. Daarnaast wordt er specifiek actie ondernomen om het vertrouwen in het Rijsvaccinatieprogramma te vergroten. Zoals het inzetten van sleutelfiguren in de gemeente, samenwerking tussen het RIVM en de Twijfeltelefoon en het versterken van relevante en betrouwbare online informatie. Onder andere door middel van uitbreiding van de digitale Groeigids.18
Wat vindt u van de oplossing om mensen die (via sociale media) informatie willen verspreiden over zorg en gezondheid verplicht over een BIG-registratie moeten beschikken?
Hoewel wij het verspreiden van desinformatie op social media zeer onwenselijk vinden, is de vrijheid van meningsuiting een groot goed en achten wij regulering hiervan niet wenselijk. De Wet BIG is hiervoor niet bedoeld. Een BIG-registratie geldt voor een aantal in de Wet BIG genoemde beroepen en geeft de betreffende zorgverleners het recht op het voeren van een wettelijk beschermde beroepstitel en de bevoegdheid om werkzaam te zijn (voorbehouden handelingen) op bepaalde gebieden van de individuele gezondheidszorg. Zorg die rechtstreeks betrekking heeft op een persoon en niet op het verspreiden van informatie over de zorg. Met de Wet BIG wordt beoogd om alleen beroepen te reguleren als dit vanwege de risico’s voor de kwaliteit en veiligheid van patiënten noodzakelijk is. Uitgangspunt is dat die risico’s de noodzaak bepalen voor de mate van regulering. Dit geeft invulling aan het proportionaliteitsbeginsel, wat inhoudt dat er bij minder risico ook minder noodzaak is om te reguleren. Onnodige restricties kunnen immers het aantal potentiële beoefenaars en de mobiliteit beperken en dit kan weer leiden tot arbeidsmarkttekorten en prijsopdrijvende effecten. In het kader van de huidige krapte op de arbeidsmarkt is het daarom wenselijk om zo min mogelijk te reguleren. Gezien het voorgaande is het dan ook niet wenselijk om een BIG-registratie als voorwaarde te stellen voor het verstrekken van informatie over zorg en gezondheid.
Kunt u aangeven welke rol toezichthouders zoals de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse voedsel-en warenautoriteit kunnen spelen in het voorkomen van het verspreiden van (medische) misinformatie?
De IGJ handelt als volgt in geval van signalen over onjuiste informatievoorziening:
De IGJ ziet daarnaast onder meer toe op de reclameregels in de Geneesmiddelenwet. Die reclameregels gelden voor iedereen, dus niet alleen voor zorgverleners, maar ook voor influencers. De gegeven (medische) onjuiste informatie mag sowieso niet in strijd zijn met deze reclameregels.
De NVWA gebruikt de bevoegdheden van de Geneesmiddelenwet alleen in specifieke gevallen. De NVWA houdt toezicht in geval van medische claims op producten die deze medische werking in de meeste gevallen niet hebben. Een medische claim is een aanprijzing van een product die iets zegt over het genezen of voorkomen van een ziekte, gebrek, wond of pijn bij de mens. De NVWA acteert alleen op medische misinformatie die gelinkt is aan producten. De NVWA werkt samen met de IGJ aan een strategie om influencers zich te laten realiseren dat ze zichzelf aan regels moeten houden bij het reclame maken voor producten.
Bent u het er mee eens dat de huidige mediawet ook kan bijdragen aan het tegen gaan van (medische) desinformatie door regels hierin aan te scherpen?4
De Mediawet bevat geen aanknopingspunt om inhoudelijke eisen te stellen aan content, daar dit op gespannen voet kan staan met de vrijheid van meningsuiting. De Mediawet biedt een kader voor de bescherming van minderjarigen tegen mogelijk schadelijke content en voor transparantie over reclame. Influencers die als mediadienst kunnen worden aangemerkt, moeten zich aan de Mediawet houden. Het Commissariaat voor de Media houdt hier toezicht op.
Wat vindt u van de oplossing om hierin ook artsen te ondersteunen die zich inzetten tegen desinformatie op sociale media?5
Wij waarderen het enorm als artsen niet alleen in de spreekkamer in gesprek gaan over desinformatie, maar ook op sociale media desinformatie weerleggen. We zullen dan ook in onze communicatie en via onze sociale media kanalen ondersteunende aandacht geven aan initiatieven van artsen die desinformatie tegengaan.
Antisemitisme. |
|
Sandra Palmen (NSC), Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u het bij de regeling van werkzaamheden van afgelopen dinsdag gevraagde overzicht van alle antisemitische incidenten van de afgelopen vier weken aan de Kamer doen toekomen?1
Zonder te kunnen garanderen dat het een volledig overzicht betreft, hebben de meldpunten van de gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) van Discriminatie.nl in de periode van woensdag 6 maart tot en met 3 april 34 meldingen van antisemitisme ontvangen.
Gesorteerd naar terrein vielen deze meldingen onder:
Het College voor de Rechten van de Mens meldt dat binnen de gevraagde termijn van vier weken, tussen 6 maart en 3 april, twee meldingen van antisemitisme ontvangen te hebben. Deze meldingen gaan over individuele ervaringen op het werk en in het onderwijs in de vorm van bejegening/pesterijen. Op 9 april is er nog een melding bij gekomen van een Joodse student die geen vrij krijgt op religieuze feestdagen, wat voorheen geen probleem was.
Het was niet mogelijk om binnen de door u gestelde termijn het gevraagde overzicht van de concrete acties en verdere opvolging te leveren. Discriminatiecijfers worden jaarlijks in twee verschillende rapportages gepubliceerd: 1) «Discriminatiecijfers; Een rapport over registraties van discriminatie-incidenten door de politie, en meldingen bij antidiscriminatievoorzieningen en andere organisaties in Nederland» en 2) «Cijfers in beeld; Overzicht discriminatiecijfers Openbaar Ministerie». De rapportages over het jaar 2023 verschijnen later deze maand.
Het door u gevraagde volledige overzicht met de wijze van opvolging vergt onderzoek op zaaksniveau. Ik acht het een disproportionele aanwending van capaciteit en middelen om uitvoeringsdiensten, buiten de regulier geplande processen van de jaarrapportages, te vragen om dit aanvullende onderzoek nu te verrichten.
Het CIDI heeft mij, naar aanleiding van het verzoek van het lid Omtzigt bij de regelingen van 26 maart jl. en 9 april jl., laten weten dat zij overzichten van antisemitische incidenten hebben en kunnen aanleveren. De verzoeken van het lid Omtzigt heb ik derhalve aan het CIDI doorgeleid.
Tot welke concrete acties hebben deze meldingen geleid?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen zijn beboet, aangehouden of worden vervolgd voor deze incidenten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen een week beantwoorden in verband met het debat over antisemitisme en het feit dat het overzicht gisteren in de Kamer had moeten zijn?
Ik heb ervoor gekozen de antwoorden op de vragen 2 en 3 in één antwoord te combineren.
Een tweet van de Letse president |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Is het correct dat de Letse president op 15 maart van dit jaar de volgende Latijnse zin heeft getweet: «Russia delenda est!»?1
Ja, deze zin was onderdeel van een bericht op X.
Is een correcte vertaling in het Nederlands van «Russia delenda est!»: «Rusland moet vernietigd worden!»? Zo nee, wat is volgens u een betere vertaling van «Russia delenda est!»?
Het is niet aan het kabinet om de juistheid van de voorgestelde vertaling te beoordelen.
Bent u het wellicht eens met deze bewering van de Letse president? Met andere woorden, bent u ook van mening dat «Rusland vernietigd moet worden»?
Het beleid van de Nederlandse regering richt zich niet op de vernietiging van welk land of welke staat dan ook.
Stel dat een staatshoofd laat weten dat «Nederland vernietigd moet worden», beschouwt u dit dan als een bedreiging van dat staatshoofd gericht aan Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet kan daar nu geen uitspraken over doen, gezien het feit dat deze situatie nu niet aan de orde is.
Is een land, zodra het bedreigd wordt «met vernietiging» door een ander land, gerechtvaardigd, onder het internationaal recht, om zich (preventief) te verdedigen?
Nee. Zoals het kabinet stelde in de kabinetsreactie op het AIV/CAVV advies over pre-emptief optreden (Kamerstukken 2004–2005, 29 800, nr. 56), bevat het Handvest van de Verenigde Naties een duidelijk omschreven geweldsverbod. Daarop zijn slechts twee uitzonderingen mogelijk, namelijk het gebruik van geweld door of namens de Veiligheidsraad en het gebruik van geweld in het geval van individuele of collectieve zelfverdediging (artikel 51 VN Handvest). In het laatste geval dient wel sprake te zijn van een onmiddellijke dreiging. Preventief optreden kan niet worden gebaseerd op artikel 51 VN Handvest.
Heeft de Letse president met zijn opmerking dat «Rusland vernietigd moet worden» de kans op een conflict tussen Rusland en Letland, en daarmee op een (allesvernietigende) oorlog tussen Rusland en de EU/NAVO waar Letland immers lid van is, vergroot? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan het kabinet om de woorden van de Letse president te duiden en hierover te speculeren. Het is Rusland dat een ongeprovoceerde oorlog is begonnen tegen buurland Oekraïne op het Europese continent.
Is een (atoom)oorlog tussen Rusland en de NAVO in het belang van Nederland?
Nee.
Heeft u de Letse ambassadeur in Nederland wellicht aangesproken op en uw zorgen geuit over het feit dat de Letse president van mening is dat «Rusland vernietigd moet worden»? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het aanspreken van de Letse ambassadeur is niet aan de orde gelet op de strekking van mijn antwoord op vraag 6.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De invloed van Russisch geld op de Nederlandse politiek |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u aan de Tsjechische regering verzocht om de informatie over Russische financiering voor Nederlandse politici te declassificeren? Zo ja, op welk moment en wat was het antwoord? Zo nee, waarom niet?
De AIVD is door zijn Tsjechische collega’s voorafgaand aan deze publicatie geïnformeerd over het voornemen om op woensdag 27 maart hierover publiekelijk door de Tsjechische regering een verklaring naar buiten te brengen. Het betreft hier een eigenstandige afweging van Tsjechische zijde om hiertoe over te gaan. Aangezien het Tsjechische inlichtingen betreft is het aan hen om te besluiten wat wel en niet openbaar gemaakt mag worden. Het is dan ook aan de Tsjechische geheime dienst om hier tekst en uitleg bij te geven.
Het kabinet heeft afgelopen weekend contact gelegd met de Tsjechische autoriteiten om te vragen of ze voornemens zijn meer informatie openbaar te maken. Daarop is geantwoord dat dat nu niet het geval is. Hierbij wordt verwezen naar de verklaring die is afgelegd door de premier op 27 maart jl. en de verklaringen die op de websites van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en BIS zijn geplaatst. Naast Tsjechië zelf zijn er in de verklaringen geen specifieke Europese landen genoemd en daarmee ook Nederland, Nederlandse personen of Nederlandse organisaties niet.
De AIVD werkt in zijn onderzoeken nauw samen met diverse collega-diensten. Waar nodig wordt nadere informatie in de vorm van vragen en antwoorden met de Tsjechische dienst uitgewisseld. Over wat in de inlichtingenkanalen wordt besproken kunnen in de openbaarheid geen uitspraken worden gedaan.
Indien deze informatie nu niet openbaar gemaakt kan worden, welke manier ziet u dan om dat op enige wijze wel openbaar te maken?
Een groot deel van het werk van de AIVD verhoudt zich slecht tot de openbaarheid. Dit deel van het werk van de dienst is gebaat bij geheimhouding en bronbescherming, ook in het onderzoek naar heimelijke beïnvloedingsactiviteiten door statelijke actoren. Ingaan op specifieke zaken kan daarom het werk van de diensten schaden en daarmee de nationale veiligheid.
Wat ook speelt, is dat eventuele opvolging van door de AIVD verricht onderzoek bemoeilijkt kan worden door openbaarmaking van persoonsgegevens. Mocht in een later stadium de mogelijkheid van strafrechtelijke vervolging aan de orde zijn dan kan het onderzoek dat voor dergelijke vervolging noodzakelijk is ernstig worden gehinderd door het feit dat iemand op de hoogte is van het feit dat hij of zij in verband wordt gebracht met een strafbaar feit. Het is in een dergelijk geval aan het OM om al dan niet iemand als verdachte aan te merken en daarover – via een dagvaarding – te informeren.
Zou het tot daadwerkelijke vervolging komen en een naam van een verdachte is door de overheid al eerder openbaar gemaakt, dan kan een rechter eventueel overgaan tot strafvermindering. Dit soort redenen verklaart dat parlementaire verantwoording hierover plaatsvindt in de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD).
Indien de informatie niet openbaar is, kan het Openbaar Ministerie (OM) dan vervolging instellen indien er geheime informatie is over Russische financiering?
Mocht de AIVD in zijn onderzoek naar heimelijke beïnvloeding informatie tegenkomen die van belang is voor de opsporing of vervolging van strafbare feiten, kan de AIVD een ambtsbericht aan het Openbaar Ministerie (OM) uitbrengen zodat zij in staat worden gesteld om eigenstandig een strafrechtelijk onderzoek op te starten. Indien het komt tot een rechtszaak wordt het onderliggende ambtsbericht van de AIVD openbaar.
Indien het OM een ambtsbericht ontvangt waarbij het vermoeden ontstaat dat een ambtsdelict is gepleegd door een Kamerlid of bewindspersoon, treedt een protocol van Ministerie van Justitie en Veiligheid in werking. Op basis van de gevolgde stappen in het protocol kan de regering besluiten om een opdracht tot vervolging te geven aan de procureur-generaal van de Hoge Raad. Voorbeelden van ambtsmisdrijven zijn: (passieve) omkoping, verduistering, lekken van staatsgeheime informatie.
Kunt u een overzicht geven van de signalen en bewijzen van (directe of indirecte) financiering uit Rusland voor Nederlandse politici en/of politieke partijen, die u bezit en wat u daarmee gedaan heeft?
Waar het gaat over financiering van politieke partijen is de Wet financiering politieke partijen leidend. Door het aanscherpen van deze wet is het sinds 1 januari 2023 voor politieke partijen verboden om giften van niet-Nederlanders te ontvangen. Giften van Nederlanders uit het buitenland zijn nog wel toegestaan. Bij de verantwoordingsstukken over 2023, die partijen voor 1 juli 2024 moeten indienen, is dit verbod dus voor het eerst van kracht. Ten aanzien van de verantwoording van politieke partijen op basis van de Wfpp heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd dat uit de vanaf 1 mei 2013 jaarlijks openbaar gemaakte overzichten van giften en schulden van politieke partijen geen directie gift of schuld blijkt uit de Russische Federatie.1
De praktijk zal moeten uitwijzen of de omzeiling van dit verbod een reële mogelijkheid is. Als de regels uit de Wfpp worden overtreden, ben ik als toezichthouder op de Wfpp bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
Als Minister van BZK houd ik geen toezicht op fracties in de Tweede Kamer of individuele Kamerleden. Toezicht op fracties in de Tweede Kamer of op individuele Kamerleden is geregeld in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer.
Waar het gaat over het inlichtingendomein, kan ik u geen overzicht geven van signalen en bewijzen die zich binnen dat domein bevinden. Dit is in overeenstemming met de eisen die de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (Wiv) 2017 stelt aan de omgang met de wettelijke plicht tot geheimhouding van de werkwijze van de diensten, waaronder de bescherming van bronnen en het actuele kennisniveau van de diensten.
De AIVD heeft evenwel voortdurend aandacht voor diverse vormen van heimelijke beïnvloeding door statelijke actoren. De AIVD verricht hier op grond van haar wettelijke opdracht onderzoek naar. In algemene zin kan ik in dit kader verwijzen naar wat in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren2 is opgenomen over heimelijke (politieke) beïnvloedingsactiviteiten van diverse statelijke actoren in het Westen, waaronder in Nederland. Deze activiteiten zetten de cohesie binnen de Nederlandse samenleving, de EU en de NAVO onder druk.
Met name Rusland houdt zich bezig met heimelijke beïnvloeding gericht tegen het Westen. Russische inspanningen richten zich onder meer op het creëren van een voor Rusland welgevallig beeld: zowel in het publieke debat als in het politiek-bestuurlijke stelsel. Daarnaast zijn de Russische inspanningen erop gericht de politieke eenheid in het Westen te ondermijnen, onder meer door bestaande tegenstellingen te versterken.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het plenaire debat over het bericht dat volgens de Tsjechische geheime dienst Rusland cash betaalde aan Nederlandse en Europese politici?
Ja.
Het bericht ‘Incassobedrijf gebruikt AI om kwetsbare schuldenaar te spotten: ‘Kan bizarre situaties opleveren’’ |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Incassobedrijf gebruikt AI om kwetsbare schuldenaar te spotten: «Kan bizarre situaties opleveren»»?1
Zijn er bij u meer voorbeelden bekend van incassobureau’s en andere organisaties die toezien op (problematische) schulden die gebruik maken of willen maken van kunstmatige intelligentie? Om hoe veel bedrijven gaat dit?
Is het u bekend welke techniek precies zal worden toegepast door Intrum voor het scannen van correspondentie van mensen met schulden? Op welke data is dit systeem getraind en wat gebeurt er met de input van mensen met schulden? Voldoet het bedrijf hiermee aan dataminimalisatie?
Ziet u risico’s bij het inzetten van zelflerende kunstmatige intelligentie door incassobureau’s, zoals het aanleren van discriminerende vooroordelen, gebrek aan transparante besluitvorming en inbreuk op privacy bij het scannen van mogelijk gevoelige correspondentie?
Deelt u de mening dat organisaties in de schuldenindustrie uiterst terughoudend moeten zijn met het inzetten van kunstmatige intelligentie en algoritmes? Kunt u onderbouwen waarom?
Kunt u garanderen dat het gebruik van kunstmatige intelligentie voor consumenten altijd optioneel is en dat consumenten nooit onder druk gezet mogen worden om de persoonlijke correspondentie door een dergelijk systeem te laten controleren?
Intrum geeft aan dat deze AI-toepassing «een bewezen succes is in het Verenigd Koninkrijk,» kunt u toelichten op welke manier het Verenigd Koninkrijk AI-toepassingen in de schuldenindustrie momenteel gebruikt? Welke invloed heeft dit gehad op personen met schulden, hoe is hun privacy geborgd en hoe is het toezicht daarop geregeld?
Welke kaders gelden er momenteel voor het gebruik van kunstmatige intelligentie door incassobureau’s en schuldeisers? Zijn er bestaande kaders voor het gebruik van algoritmes, die ook van toepassing zijn op kunstmatige intelligentie?
Past de voorgestelde AI-toepassing van Intrum binnen de kabinetsvisie Generatieve AI en de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren? Zo ja, kunt u toelichten op welke punten deze AI-toepassing in de schuldenindustrie bijdraagt aan maatschappelijk waardevolle digitalisering? Zo niet, kunt u uiteenzetten op welke vlakken deze AI-toepassing in strijd is met het kabinetsstandpunt? Welke consequenties verbindt u daar aan?
Welke instrumenten zal de Europese AI-verordening bieden om zo nodig in te grijpen of op de rem te trappen als kunstmatige intelligentie op een onwenselijke manier te werk gaat in de publieke- en private sector?
Bent u bereid om nu al te werken aan duidelijke kaders voor het gebruik van kunstmatige intelligentie, vooruitlopend op de AI-verordening, bij organisaties die verstrekkende financiële besluiten maken over mensen en gevoelige persoonsgegevens verwerken?
Kunt u aan de hand van de verboden categorieën, zoals beschreven in artikel 5, lid 1c, van de AI-verordening2 beoordelen of de AI-screening door een incassobureau van mensen met (mogelijk) problematische schulden gerechtvaardigd is? Kunt u afzonderlijk ingaan op hoofdartikel 5, lid 1c en sub-onderdelen i en ii?
Valt de schuldenindustrie onder het toepassingsbereik van het verbod op emotieherkenning op de werkplek en in het onderwijs, die de AI-verordening voorschrijft? Zo niet, bent u bereid om een dergelijke uitbreiding van het toepassingsbereik te onderzoeken en indien mogelijk in de nationale uitvoeringswet te verwerken?
Wordt er in de schuldenindustrie en soortgelijke sectoren waar veel gevoelige persoonsgegevens worden verwerkt actief meegekeken door de Autoriteit Persoonsgegevens op het gebruik van AI? Welke rol speelt de Inspectie Justitie en Veiligheid bij het toezicht op algoritme- en AI-toepassingen in de sector, nu de Wet kwaliteit incassodienstverlening per 1 april 2024 in werking treedt?
Op welke termijn verwacht u aan de Kamer wet- en regelgeving voor te leggen die kaders stelt en normen bepaalt voor de toepassingen van kunstmatige intelligentie in de publieke- en private sector?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Het bericht ‘Maastricht en provincie Limburg slepen Vlaanderen definitief voor rechter en eisen miljoenen voor schrappen tramlijn’ |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Maastricht en provincie Limburg slepen Vlaanderen definitief voor rechter en eisen miljoenen voor schrappen tramlijn»?1
Klopt het dat de Vlaamse regering zonder overleg (dus eenzijdig) heeft besloten het tramproject Maastricht-Hasselt te beëindigen? Wat is uw rol in dit dossier geweest?
Klopt het dat Maastricht en de provincie Limburg 19,6 miljoen aan investeringen hebben gedaan hiervoor? Deelt u de mening dat dit voor deze beide partijen erg nadelig is dat zij zoveel geld hebben geïnvesteerd, terwijl hier nooit enig beoogd resultaat mee is bereikt?
Klopt het dat de Vlaamse regering tot op heden nog geen afspraken heeft gemaakt om dit op een fatsoenlijke manier te regelen? Welke inzet is er van u in dit dossier geweest?
Klopt het dat het Rijk een subsidie van 36,7 miljoen euro heeft verstrekt en dat de provincie Limburg u heeft verzocht om deze middelen voor andere regionale mobiliteitsprojecten in te kunnen gaan zetten? Zo nee, hoe zit dit dan wel?
Bent u voornemens deze middelen in de regio aan andere bereikbaarheidsprojecten te verbinden en dit op korte termijn met de provincie Limburg af te spreken? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse bijdrage aan openbare hoorzittingen bij Internationaal Gerechtshof |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Welke intentie had Nederland met de bijdrage aan de openbare hoorzittingen bij het Internationaal Gerechtshof van 19–26 februari 2024 voor een advies van het Hof over wettigheid van het beleid en de praktijken van de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden, waaronder ook Oost-Jerusalem?1
Een verzoek om advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) ziet, volgens de jurisprudentie van het IGH, op het verkrijgen van een opvatting van het IGH die voor de Algemene Vergadering van de VN (AVVN) van belang kan zijn voor haar functioneren. Met zijn bijdrage heeft Nederland het IGH willen assisteren bij het beantwoorden van de vragen die door de AVVN gesteld zijn door het identificeren van het toepasselijke recht en het presenteren van zijn rechtsopvatting over de status en interpretatie daarvan.
Kunt u toelichten waarom de Nederlandse regering in haar bijdrage koos voor een algemene uiteenzetting van de basale regels van het internationaal recht, en niet voor een appreciatie van de bezetting, gebaseerd op diezelfde regels?2
Nederland heeft ervoor gekozen zijn bijdrage te houden over een identificatie van het toepasselijke recht en de presentatie van de Nederlandse rechtsopvatting over de status en interpretatie daarvan. Op basis van de bijdragen van alle deelnemende staten kan het Hof vervolgens eerst bepalen welk recht van toepassing is en hoe dit geïnterpreteerd moet worden, en dit vervolgens toepassen op de feiten. Dat laatste kan alleen het Hof op een overtuigende wijze doen op basis van alle geleverde bijdragen. Eenzelfde benadering heeft Nederland gevolgd in zijn bijdrage in de adviesprocedure over de rechtsgevolgen van de afscheiding van de Chagos Archipel van Mauritius. Deze benadering is in het bijzonder prudent indien aan het verzoek om advies (ook) een bilateraal geschil ten grondslag ligt waarbij Nederland niet is betrokken en geen of geen volledig beeld heeft van de feiten.
Kunt u toelichten waarom in de Nederlandse bijdrage aan de hoorzittingen de namen «Israël» en «Palestijnse Gebieden» niet werden genoemd?
De vraag over de rechtsgevolgen van het beleid en de praktijken van de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden, waaronder ook Oost-Jerusalem, is gesteld aan het IGH, niet aan Nederland. Het is dus niet aan Nederland om de gestelde vraag te beantwoorden, maar aan het IGH. Nederland heeft er daarom voor gekozen het Hof te assisteren door in te gaan op de identificatie van het toepasselijke recht en op zijn rechtsopvatting over de status en interpretatie van dit recht.
Bent u het eens dat de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) een opinie van het Internationaal Gerechtshof heeft gevraagd over concrete vragen die betrekking hebben op een specifieke situatie, en dat het uitleggen van basale regels van het internationaal recht in algemene termen aan de rechters van het Internationaal Gerechtshof de kleinst mogelijke bijdrage aan deze rechtszaak is, en nagenoeg betekenisloos in het conflict in kwestie?3
Nee. De Nederlandse bijdrage is niet de «kleinst mogelijke bijdrage». Het is juist dat de AVVN een concrete vraag heeft gesteld over de rechtsgevolgen van een specifieke situatie. Het is aan het IGH om te bepalen of het beantwoorden van die vraag binnen zijn bevoegdheid valt en passend is. Indien het IGH dit bevestigend beantwoordt, is het vervolgens aan het IGH om de vraag te beantwoorden op basis van alle geleverde bijdragen. Nederland heeft hieraan bijgedragen door zijn visie te geven op de identificatie van het toepasselijke recht en zijn rechtsopvatting te delen over de status en interpretatie van dit recht, met inbegrip van een visie over rechtsgevolgen.
Kunt u, bij gebrek aan een inhoudelijke Nederlandse appreciatie van de juridische gevolgen van de bezetting van de Palestijnse Gebieden sinds 1967 tijdens de hoorzitting bij het Internationaal Gerechtshof, deze appreciatie alsnog met de Kamer delen en daarbij specifiek ingaan op de vragen gesteld in A/RES/77/247?
Nee. Het verzoek om advies is nu onder de rechter. Het is nu aan het IGH om over het verzoek een advies uit te brengen.
Kunt u in deze appreciatie ook de consequenties van het gedrag van Israël voor de Nederlandse staat betrekken, gezien het feit dat de consequenties voor andere staten en de VN ook deel zullen uitmaken van het advies van het Internationaal Gerechtshof?
Nee. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5. Indien het IGH zich bevoegd acht, en het ook passend acht advies uit te brengen, dan wordt zijn advies uitgebracht aan de AVVN. Het is vervolgens aan de AVVN om het advies te bespreken en daaraan eventuele gevolgen te verbinden.
Het bericht 'IT-bedrijf Atos dieper in schulden, overheidsklanten nemen maatregelen' |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat Atos al jarenlang financiële problemen ervaart? Heeft u deze berichten meegenomen in de risicoanalyses in de derde voortgangsrapportage Grensverleggende IT (GrIT)?1
Defensie monitort de ontwikkelingen bij Atos nauwlettend, dit gebeurt onder de coördinatie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Samen met de hoofdaannemer van het consortium Athena, Kyndryl, worden maatregelen voorbereid voor het geval Atos wegvalt. In de derde voortgangsrapportage bent u aan de hand van de op dat moment actuele informatie geïnformeerd over de situatie rondom Atos. In de vertrouwelijke bijlage van de vierde voortgangsrapportage (Kamerstuk 35 728, nr. 14) heb ik u op basis van de op dat moment beschikbare informatie geïnformeerd over de situatie rondom Atos.
De, nu openbaar bekende, grote financiële problemen (waar ook naar is gevraagd tijdens de technische briefing GrIT op 7 maart jl.) betekent voor Atos dat ze moeten overleggen met banken over hoe om te gaan met een miljardenschuld; kunt u aangeven in hoeverre dit invloed heeft op het project GrIT?
Atos is een onderaannemer van het consortium. Kyndryl is de hoofdaannemer en daarmee verantwoordelijk voor de continuïteit van de dienstverlening van het consortium. Defensie bereidt samen met Kyndryl maatregelen voor om adequaat te kunnen reageren op de ontwikkelingen bij Atos. Deze voorbereidingen zijn in een vergevorderd stadium. Doordat deze voorbereidingen tijdig worden getroffen is het op dit moment niet nodig om de doelen van het programma GrIT te wijzigen.
Vanwege de commerciële vertrouwelijkheid kan ik op dit moment niet verder ingaan op de situatie rondom Atos of de maatregelen die worden voorbereid.
Kunt u de mogelijke risico's meenemen in de vierde voortgangsrapportage GrIT?
De situatie rondom Atos en de risico’s voor het programma zijn behandeld in de vierde voortgangsrapportage dan wel de vertrouwelijke bijlage. De situatie rondom Atos wordt nauwgezet gevolgd door Defensie zodat er tijdig kan worden ingespeeld op relevante ontwikkelingen. In de komende voortgangsrapportages zal aandacht blijven voor de samenwerking met het consortium in het algemeen en de situatie rondom Atos in het bijzonder.
In hoeverre beïnvloeden de financiële problemen bij Atos de kerndoelen van het GrIT-project en zijn er risico's groter geworden waardoor doelverschuiving noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de mogelijke richtingen waarin het project GrIT zou moeten gaan om in deze gewijzigde situatie succesvol afgerond te kunnen worden?
Met de herijking van het programma worden maatregelen genomen zodat er snel resultaten behaald kunnen worden (Kamerstuk 35 728, nr. 13). Daarnaast bereidt Defensie, samen met de hoofdaannemer Kyndryl, maatregelen voor om adequaat te reageren op de situatie rondom Atos.
Kunt u de vragen beantwoorden voorafgaand aan het publiceren van de vierde voortgangsrapportage GrIT?
In het kader van de zorgvuldige beantwoording van de gestelde vragen heb ik deze niet beantwoord voor het publiceren van de vierde voortgangsrapportage GrIT op 2 april.
Het verbeteren van het bedrijfsklimaat in de defensiesector |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nu westerse overheden weer geld uitgeven aan defensie, stromen de opdrachten bij Thales binnen»- uit het NRC Handelsblad van 23 en 24 maart 2024?1
Ja.
Hoe reflecteert u op de constatering uit het genoemde artikel dat «Nederlandse banken nog steeds niet willen investeren [in de defensiesector]», gezien de taboesfeer waarin deze zich klaarblijkelijk nog bevindt?
Er zijn bij ons casussen bekend waarin banken geen financiering hebben willen verstrekken aan bedrijven die actief zijn in de defensie-industrie. De redenen daarvoor lijken niet eenduidig. Voor een deel zien lijkt uitsluiting plaats te vinden op basis van (de wijze waarop invulling wordt gegeven aan) de «Environmental, Social en Governance» («ESG»)-criteria. Anderzijds lijken ook andere factoren een rol te spelen, zoals de onzekerheden in de business case of de transactionele kosten van de financiering vanwege de complexiteit van de casus. De Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK), Financiën en Defensie zijn in gesprek met diverse banken, pensioenfondsen en andere financiële instellingen over manieren waarop we de financiering van en de investeringen in de defensiesector kunnen verbeteren. In juni 2024 zal uw Kamer worden geïnformeerd over de knelpunten voor financiering van defensie gerelateerde bedrijven en de maatregelen die deze financiering kunnen versterken, waarbij we ook kijken naar de mogelijkheden van een garantiefonds.
Bent u zich bewust van de noodzaak van deze investeringen vanuit banken, gezien de aanzienlijke voortrekkersrol die u speelt met betrekking tot het leveren van werkkapitaal?
Private financiering is noodzakelijk voor de benodigde versnelling in de opschaling van de defensie-industrie. Zoals hierboven genoemd doen de Ministeries van EZK en Defensie op dit moment in gesprek over de knelpunten die spelen bij bedrijven en hoe deze weggenomen kunnen worden. Dit gesprek voeren we met banken, investeerders en pensioenfondsen op om met ons te kijken hoe zij hun investeringen in de defensiesector kunnen intensiveren gezien het maatschappelijke belang.
Deelt u de mening dat het frappant is dat na twee jaar oorlog op het Europese continent dit klimaat nog altijd de pijnlijke realiteit is voor defensieproducenten in Nederland en kunt u over uw antwoord uitweiden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om de kritieke situatie op korte termijn te verbeteren?
Zoals gezegd, vindt op dit moment overleg plaats tussen defensiebedrijven, pensioenfondsen, banken en overheid om te bezien welke knelpunten er zijn in de financiering van de defensie-industrie. Het kabinet hecht belang aan het zorgvuldig identificeren van deze knelpunten, om vast te kunnen stellen welke oplossingen het meest bijdragen aan het voorkomen van de knelpunten.
Om die knelpunten vervolgens op te lossen zet het kabinet in op samenwerking tussen publieke en private partijen. Het is van belang dat defensiebedrijven en de brancheorganisaties, maar ook vermogensbeheerders, banken en pensioenfondsen samen met de overheid tot oplossingsrichtingen komen. Dit moet het makkelijker maken voor huidige defensiebedrijven en nieuwe toetreders om een bijdrage te leveren aan de benodigde defensiecapaciteiten. Uw Kamer is op 28 maart jl. geïnformeerd2 over de samenwerking met de genoemde partijen.
Ziet u bijvoorbeeld heil in het op zeer korte termijn toepassen van rentekortingen, opdat de bancaire sector gestimuleerd wordt in het aangaan van investeringen en kunt u uw antwoord verder toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe reflecteert u op het expliciete beleid van pensioenfondsen in het algemeen, en specifiek van Nederlands grootste pensioenfonds ABP, om nog altijd niet in de wapenindustrie te willen investeren?
Meerdere pensioenfondsen zijn terughoudend met beleggingen in de defensie-industrie. Dit geldt echter niet voor het ABP dat al sinds meerdere jaren voor enkele honderden miljoenen euro’s in de defensie-industrie belegt.3 Pensioenfondsen passen bij hun beleggingen internationale standaarden en richtlijnen toe, zoals de OESO-richtlijnen, de UN Global Compact en de Guiding Principles. Uiteindelijk is het de verantwoordelijkheid van het bestuur van een pensioenfonds om in het beleggingsbeleid afwegingen te maken tussen rendement, risico, kosten en duurzaamheid. Veel pensioenfondsen sluiten ondernemingen uit die betrokken zijn bij de productie van controversiële wapens.
Defensie en EZK zetten hun gesprekken voort met pensioenfondsen om samen te zoeken naar oplossingsrichtingen om meer te investeren in de defensie-industrie.
Hoe bent u voornemens om het in het artikel geschetste beeld dat het bedrijfsklimaat voor (potentiële) defensie-ondernemers in Nederland sterk ontmoedigd wordt door allerhande overregulering en oneerlijke concurrentie, te verbeteren?
Het kabinet zet zich in voor een gelijker speelveld op de Europese defensiemarkt. Voor de Nederlandse defensie-industrie, die veelal toeleverancier is van producenten van eindproducten, is eerlijke toegang tot markten en toeleveringsketens van groot belang. Het artikel refereert in het bijzonder aan exportregelgeving. Ten aanzien van wapenexportcontrole is een convergentie van beleid binnen de EU noodzakelijk om een gelijk speelveld te creëren. Zoals uw Kamer is geïnformeerd4, is het kabinet daarom voornemens om toe te treden tot het Verdrag inzake exportcontrole in het defensiedomein. Door toetreding tot dit verdrag wordt het Europese wapenexport beleid eenduidiger toegepast en krijgen Nederlandse defensiebedrijven een meer gelijkwaardige positie in defensieprojecten.
Hoe reflecteert u op het geschetste beeld dat de in Nederland bestaande defensiesector nu vooral «relatief ongevaarlijke [defensie] systemen» waagt te produceren, omwille van de huidige reguleringen?
Nederland heeft sinds begin deze eeuw5 geen nationale munitieproducerende industrie meer, noch voor de Battle Decisive Muntions(BDM), noch voor non-BDM. Daarom verwerft Defensie de complexere BDM, zoals luchtverdedigings-raketten of precision guided munitions, batchgewijs met separate opdrachten veelal gefaciliteerd via het FMS-proces in de Verenigde Staten of in andere BDM-producerende landen via government-to-government aankopen.6 Om extra inkoop hiervan te versnellen moet opdracht worden gegeven, bij voorkeur door gebruik te maken van vraagbundeling en in Europa.
Deelt u de mening dat dit voorbijgaat aan de urgente behoefte om de strijdkrachten te kunnen voorzien van voldoende capaciteiten over het gehele defensiescala?
De in vraag 10 geformuleerde mening delen wij niet.
In de veranderende veiligheidscontext kan geen enkel Europees land geheel zelfstandig voor zijn eigen veiligheid zorgen. Het kabinet wil daarom samen met Europese partners strategische afhankelijkheden verminderen, en met vertrouwde partners een voortrekkersrol spelen in gemeenschappelijke verwerving. Om de productiecapaciteit op te schalen en de leveringszekerheid te vergroten is samenwerking met de Nederlandse en Europese Defensie industrie noodzakelijk. De weerbaarheid en het voortzettingsvermogen van de toeleveranciersketens zijn daarbij cruciaal.
Het kabinet zet in op samenwerking met onze NAVO-bondgenoten en Europese partners om de productie van defensiematerieel te stimuleren. Vraagbundeling draagt bij aan het vergroten van deze productiecapaciteit, omdat dit producenten de benodigde zekerheid op afname van grote hoeveelheden biedt. Dit is recent en in lijn met motie-Dassen over meer gezamenlijke Europese inkoop van munitie (Kamerstuk 36 124, nr. 20) gebeurd door Roemenië, Spanje, Duitsland en Nederland, onder coördinatie van de NAVO Supply and Procurement Agency (NSPA).
Nederland heeft de ambitie om een substantiële inhoudelijk bijdrage te leveren aan internationale materieelsamenwerking, om zo een geloofwaardige partner te zijn. De inzet is onder andere gericht op het verstevigen van Nederlandse industriële sterktes.
In het algemeen onderscheidt het Nederlandse bedrijfsleven zich door innovatieve toepassingen en «high tech»-oplossingen. Dit zijn capaciteiten die we met het oog op de nationale veiligheid moeten koesteren, onder meer omdat ze kunnen zorgen voor operationeel voordeel voor de Nederlandse krijgsmacht. Het kabinet blijft inzetten op de versterking, bescherming en internationale positionering van de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis.
Nederland heeft wel een zelfscheppende industrie bij de marinebouw van bovenwaterschepen en bij de radar- en sensortechnologie. Om die positie te versterken zet het kabinet in op de sectoragenda voor de Maritieme Maakindustrie (MMI), waarover uw Kamer onlangs is geïnformeerd, en met het industriebeleid van het «industrieversterkend aankopen» bij de bouw van marineschepen. Hiermee versterken we de Europese strategische autonomie7, 8.
Het kabinet informeert uw Kamer voor de zomer over de invulling en uitvoering van andere aanvullende maatregelen om de productie- en leveringszekerheid te versterken, zowel voor de continue steun aan Oekraïne als voor het vergroten van de slagkracht en het voortzettingsvermogen van onze eigen krijgsmacht.
Ziet u voor Nederland een toekomst weggelegd waarin de lokale productie van wapensystemen weer een voorname rol zal gaan spelen en kunt u over uw antwoord uitweiden?
Zie antwoord vraag 10.
Welk toekomstperspectief kunt u schetsen voor ondernemers in de defensiesector betreffende de huidige mate van overheidsregulering?
Specifiek op het gebied van defensie werkt het kabinet op dit moment aan een sectoraal wetsvoorstel voor de defensie-industrie. In dit wetsvoorstel wordt een sectorale investeringstoets en een veiligheidsverklaring opgenomen die bijdragen aan het versterken, beschermen en beter internationaal positioneren van de Nederlandse defensie-industrie. De wet zal in het voorjaar in internetconsultatie gaan.
Op 18 augustus 2023 is de voortgangsrapportage van het Programma vermindering regeldruk ondernemers naar uw Kamer gestuurd.9 Hierin wordt gerapporteerd over de voortgang van verschillende instrumenten die worden ingezet om regeldruk aan te pakken. De resultaten laten vooral generieke knelpunten zien, die voor een belangrijk deel worden veroorzaakt door werkgeversverplichtingen. Het kabinet bekijkt op welke wijze de geïnventariseerde knelpunten en regeldrukkosten kunnen worden aangepakt. Daarnaast is een website ontwikkeld (regeldrukmonitor.nl) die inzage biedt in de ontwikkeling van de regeldrukkosten als gevolg van nieuwe wet- en regelgeving en in de voortgang van het Rijksbrede regeldrukprogramma.
Daarnaast heeft de Minister van EZK op 19 januari 2024 de voortgangsrapportage over de Strategische agenda Ondernemingsklimaat aan uw Kamer gestuurd.10 Daarin heeft het kabinet gemeld dat zij blijft inzetten op versterking van de Europese interne markt. De interne markt van de EU biedt namelijk de schaalvoordelen, economische macht en geopolitieke kracht om ook de Nederlandse belangen het beste te kunnen dienen. Bij een sterke interne markt hoort een gelijk speelveld voor zowel bedrijven in Nederland als in de rest van de EU, waar barrières zoveel mogelijk worden voorkomen en bedrijven gelijke kansen hebben om internationaal te ondernemen. Het kabinet zet zich ook in voor een gelijk speelveld op de Europese defensiemarkt. De recent gepresenteerde Europese Defensie-industriestrategie (EDIS) en het Europees Defensie-investeringsprogramma moeten leiden tot het Europeaniseren van defensietoeleveringsketens. Door meer competitie en een gelijker speelveld hebben Nederlandse (mkb-)bedrijven meer kans om toe te treden tot een toeleveringsketen van Europese Original Equipment Manufacturers (OEMs). Nederland zet zich in de onderhandelingen over EDIP in voor grensoverschrijdende industriële samenwerking en verbeterde toegang tot toeleveringsketens, zoals ook verwoord in het BNC-fiche over EDIS en EDIP.11
Het bericht 'Slovakia’s president warns Robert Fico is testing ‘limits of democracy'' |
|
Eddy van Hijum (CDA), Thom van Campen (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Slovakia’s president warns Robert Fico is testing «limits of democracy»» van The Financial Times?1
Ja.
Bent u het met deze leden eens dat democratische waarden en het goed functioneren van de rechtsstaten van alle lidstaten van belang zijn voor het functioneren van de Europese Unie (EU)?
Ja.
Deelt u de opvatting van deze leden dat lidstaten niet alleen bij toetreding aan de vereisten voor de rechtsstaat moeten voldoen, maar ook als zij officieel lid zijn van de EU? Zo ja, hoe worden huidige lidstaten getoetst in mate van rechtsstatelijkheid en hoe pleit u in Europees verband voor het bevorderen en waarborgen van deze rechtsstatelijkheid? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Europese Unie (EU) heeft meerdere instrumenten tot haar beschikking om rechtsstatelijke problemen in de Unie te adresseren.2 Zo worden rechtsstatelijke ontwikkelingen structureel door de Europese Commissie (Commissie) gemonitord in het kader van haar jaarlijkse rechtsstaatrapport.3 Daar waar lidstaten de rechtsstatelijke beginselen die in de Verdragen zijn neergelegd, schenden, kan de Commissie handhavend optreden. De Commissie kan bijvoorbeeld een inbreukprocedure starten. Als de schendingen van de beginselen van de rechtsstaat het financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie serieus dreigen aan te tasten, kan de MFK-rechtsstaatverordening worden ingezet, zoals eind 2022 is gebeurd tegen Hongarije. Het kabinet steunt de Commissie in haar rol als hoedster van de Verdragen en blijft de Commissie oproepen deze daadkrachtig en consequent te vervullen om toe te zien op de naleving van de beginselen van de rechtsstaat in de EU.
Bent u in dit licht bekend met de recente uitspraken van de aftredende Slowaakse president waarin wordt gesteld dat de premier «de grenzen van de democratie aan het testen is»? Hoe beoordeelt u de uitspraken van de aftredend Slowaakse president?
Ik ben bekend met de uitspraken van de Slowaakse president. Het is niet aan mij om de woorden van een staatshoofd van een ander land te becommentariëren.
Hoe kijkt u naar deze recente ontwikkelingen in Slowakije? Welke specifieke ontwikkelingen in Slowakije verslechteren de Slowaakse rechtsstaat? Hoe kijkt u specifiek naar het sluiten van het bureau van een speciaal openbaar aanklager, opgericht om onderzoek te doen naar corruptiezaken?
Het kabinet volgt de rechtsstaatontwikkelingen in Slowakije nauwgezet. Datzelfde geldt voor de Commissie. Het is nu primair aan de Commissie om, in haar rol als hoedster van de Verdragen, te beoordelen of Slowakije de rechtsstatelijke beginselen die in de Verdragen zijn neergelegd schendt en hier indien nodig tegen op te treden. Nederland blijft het belang benadrukken van de volledige en adequate toepassing van het beschikbare EU-rechtsstaatinstrumentarium.
Wat zijn de eventuele potentiële risico’s voor ongewenste beïnvloeding van buiten de EU in Slowakije? Hoe kijkt u in dat licht ook naar de pro-Russische uitspraken van de nieuwe Slowaakse premier Fico?
Ongewenste buitenlandse inmenging gaat in tegen de fundamenten van een democratische rechtsorde en open samenleving, waarop de EU is gestoeld. Het is van belang dat de EU eensgezind is ten aanzien van de steun aan Oekraïne en de aanpak van Rusland. Uitspraken die de Russische verantwoordelijkheid voor de oorlog in Oekraïne in twijfel trekken zijn schadelijk. Het kabinet draagt deze boodschap in zowel EU- als bilateraal verband steevast uit.
Hoe verhoudt de positie van Slowakije zich op dit moment tot andere lidstaten in de Europese Raad? Ziet u risico’s dat het Slowaaks leiderschap zich in navolging van Hongarije ontwikkelt tot verstorende factor in de EU? Ziet u in de opstelling van Slowakije een verslechtering in de betrekkingen met andere lidstaten, in het bijzonder met Nederland? Zo ja, wat zijn de stappen die u onderneemt zowel bilateraal, alsmede met andere lidstaten, om te voorkomen dat Slowakije dezelfde rol in de Unie zal innemen als Hongarije en eerder Polen? Zo nee, waarom niet?
Nederland blijft zich inzetten voor EU-eenheid. Slowakije steunt tot nu toe altijd belangrijke EU-besluitvorming, bijvoorbeeld ten aanzien van steun aan Oekraïne.
Hoe zorgt u er in Europees verband voor dat er een vinger aan de pols gehouden gaat worden met betrekking tot Slowakije, zodat voorkomen wordt dat aldaar de rechtsstaat verslechtert en de ongewenste invloed van Rusland toeneemt?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3. Het kabinet blijft het belang benadrukken van de volledige en adequate toepassing van het beschikbare EU-rechtsstaatinstrumentarium.
Bent u het met deze leden eens dat hiervoor aandacht gevraagd dient te worden bij de andere lidstaten, in de Raad en bij de verantwoordelijk Europese Commissarissen en instituties voor rechtsstatelijkheid en voor democratie? Zo ja, welke stappen gaat u hierbij ondernemen? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin blijft Nederland met de Commissie in gesprek over rechtsstatelijke ontwikkelingen in de Unie en benadrukt daarbij het belang van de volledige en adequate toepassing van het beschikbare EU-rechtsstaatinstrumentarium.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Nederland vormt belangrijke spil in illegale handel bedreigde diersoorten' |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Nederland vormt belangrijke spil in illegale handel bedreigde diersoorten»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het onderzoek van SPOTS, Union for Conservation of Nature Nederland (IUCN), Bears in Mind en Earth League International (ELI) waaruit blijkt dat Nederland een belangrijke schakel vormt in de illegale wereldhandel in traditionele Chinese medicijnen (TCM) die ingrediënten bevatten van bedreigde plant- en diersoorten?2
Het onderzoek van SPOTS, IUCN, Bears in Mind en ELI («het onderzoek») maakt melding van een mogelijk bestaand crimineel netwerk gebaseerd in Nederland. Ik ben dankbaar dat de onderzoekers de NVWA hebben benaderd met de door hen verzamelde informatie. Dit heeft geleid tot de start van een strafrechtelijk onderzoek en de aanhouding van een verdachte door de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de NVWA (NVWA-IOD)3. In het onderzoek wordt ook aangegeven dat dit criminele netwerk illegale goederen via andere EU-lidstaten de EU binnen smokkelt vanuit China. Het onderzoek richt zich niet op en doet geen uitspraak over de rol van Nederland in de illegale wereldhandel in TCM. Dat neemt niet weg dat de signalen uit het onderzoek alarmerend zijn en serieus genomen worden door de NVWA.
Wat vindt u ervan dat Nederland een doorvoer- en bestemmingsland is van producten van onder meer neushoorns van wie de hoorns worden afgezaagd, tijgers die worden afgeschoten vanwege hun botten en pangolins die worden gedood vanwege hun schubben?
Wildlife crime en het verlies aan biodiversiteit, aantasting van dierenwelzijn en (dier)gezondheidsrisico’s die deze vorm van criminaliteit met zich meebrengt, vind ik ernstig en onacceptabel. Het mogelijke criminele netwerk wordt in het onderzoek in verband gebracht met de smokkel van pangolinschubben en tijgerbotten, die illegaal via andere EU-lidstaten de EU worden binnengebracht. Het onderzoek identificeert een vraag naar deze producten binnen de EU. Dat signaal moet EU-breed worden onderzocht. Nederland zal hier in EU Enforcement Working Group aandacht voor vragen.
Kunt u bevestigen dat er daarnaast signalen zijn van het gebruik van zogenaamde «vervangende dieren» voor TCM, waardoor steeds meer diersoorten onder druk komen te staan?
Ja, dit is mondiaal een zorg en hier is aandacht voor in CITES-verband.
Kunt u bevestigen dat het onderzoek naar de omvang van deze illegale handel in Nederland en de EU, uitgevoerd door ELI, vorig jaar is overgedragen aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Wat is er sindsdien gebeurd om deze illegale handel tegen te gaan?
Ja, zie het antwoord op vraag 2. In het belang van de opsporing doet de NVWA-IOD geen uitspraken over lopende onderzoeken. Naast dit specifieke opsporingsonderzoek wordt er continue gezamenlijk toezicht gehouden en
gehandhaafd door RVO, de NVWA en de Douane en worden opsporingsonderzoeken gedaan door de politie, het OM en de NVWA. Zo houdt de Douane toezicht aan de buitengrenzen van de EU. Dit toezicht richt zich op het binnen en buiten de EU brengen van (onder meer) CITES-beschermde soorten en producten van die soorten. De Douane heeft veel expertise op het herkennen van (producten van) CITES-beschermde soorten. Zo zijn er binnen de Douanemedewerkers opgeleid tot specialist in het controleren en determineren van de aangiften en zendingen waarbij er sprake kan zijn van (producten bevattende) CITES-beschermde soorten.
Kunt u voor elke aanbeveling uit het onderzoek van SPOTS, IUCN NL, Bears in Mind en ELI uiteenzetten hoe u hier opvolging aan gaat geven?
In het onderzoekdocument worden negen aanbevelingen gedaan voor de Nederlandse overheid. Grotendeels zijn deze al onderdeel van de standaard werkwijze of de inzet de komende tijd van de betrokken overheidsinstanties belast met de bestrijding van wildlife crime. Hieronder zet ik dit per aanbeveling kort uiteen:
Hoeveel mensen zijn er opgepakt en vervolgd naar aanleiding van dit onderzoek?
Op dit moment is er één handelaar aangehouden. De man wordt ervan verdacht TCM te verkopen waarin beschermde planten en dieren zijn verwerkt. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Wordt er nog vervolgonderzoek uitgevoerd, eventueel in samenwerking met andere Europese landen, gezien de bevinding dat de illegale producten vanuit Nederland over heel Europa worden gedistribueerd?
In het belang van de opsporing doet de NVWA-IOD geen uitspraken over lopende onderzoeken. Zie ook het antwoord op vragen 2 en 5.
Kunt u bevestigen dat, zoals in het onderzoek naar voren komt, een groot deel van de klanten van deze illegale producten in Nederland woont?
In het onderzoek wordt aangegeven dat het mogelijke criminele netwerk dat in Nederland gebaseerd is klanten heeft binnen heel Europa. Door de NVWA-IOD wordt verder onderzoek gedaan. In het belang van de opsporing doet de NVWA-IOD geen uitspraken over lopende onderzoeken. Zie ook het antwoord op vragen 2 en 5.
Bent u bereid uw aanpak van de binnenlandse handel in deze producten aan te scherpen? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van wildlife crime (illegal wildlife trade) is een proces dat continue wordt aangescherpt, waarbij altijd rekening wordt gehouden met de meest actuele ontwikkelingen en inzichten en wordt ingezet op een zo effectief mogelijke aanpak van de grootste risico’s. De gegevens met betrekking tot de handel in beschermde dier- en plantensoorten worden periodiek geanalyseerd. Vervolgens worden aan de hand van deze analyse de risico’s op illegale handel in beschermde dier- en plantensoorten in kaart gebracht. Daarna wordt door middel van een gezamenlijke interventiestrategie de handhavingsinzet bepaald om illegale handel in beschermde dier- en plantensoorten zo effectief mogelijk te bestrijden. Illegale handel in Traditionele Medicijnen (TM)4 gemaakt van beschermde soorten wordt hierin meegenomen en afgewogen tegen illegale handel in andere soorten en/of producten. Als de illegale handel in TM als groot risico voor de biodiversiteit naar voren komt uit deze analyse en indien de ernst en omvang daarom vragen, zal in de interventiestrategie aan de handhaving tegen deze handel meer prioriteit worden gegeven.
Kunt u aangeven hoeveel illegale handel van (bedreigde) plant- en diersoorten de afgelopen jaren is onderschept in Nederland?
Nee, de hoeveelheid illegale handel is niet exact te kwantificeren, omdat het bij een inbeslagname kan gaan om verschillende aantallen, soorten producten en eenheden. Het aantal inbeslagnames van onder CITES beschermde dier- en plantensoorten en producten die daarvan zijn gemaakt, is terug te vinden in de reeks rapporten «An Overview of seizures of CITES-listed Wildlife in the EU» gepubliceerd door TRAFFIC5. EU breed gaat het hierbij met name om inbeslagnames van (plantaardige) medicinale producten en dit beeld komt overeen met wat er in Nederland onderschept wordt. In de TRAFFIC-publicaties worden de volgende aantallen Nederlandse inbeslagnames genoemd:
2019: 834
2020: 459
2021: 430
2022: 663
Ter illustratie, het gaat in deze vier jaar voornamelijk om inbeslagnames van producten met ingrediënten van de plant Saussurea costus (totaal 287 inbeslagnames) die in verschillende vormen of verwerkt in verschillende producten verhandeld wordt (hele worteldelen, drankjes, tabletten, etc.).
Kunt u een inschatting maken van de totale omvang en de jaarlijkse groei van de illegale handel in wilde dieren en planten in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet in te schatten. Dat geldt wereldwijd en daarbij maakt Nederland onderdeel uit van de EU interne markt, waarin vrij verkeer van goederen is. De United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) heeft onlangs het derde World Wildlife Crime Report6 gepubliceerd met de nieuwste ontwikkelingen, trends en routes op basis van – ook door Nederland – gerapporteerde data. Inzichten uit dat rapport zullen ook meegenomen worden in het opstellen van de Nederlandse interventiestrategie. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Kunt u aangeven welke dieren voornamelijk slachtoffer worden van illegale dierenhandel?
Dieren kunnen levend, dood alsook verwerkt in verschillende producten, verhandeld worden, waardoor een exacte vergelijking niet mogelijk is. Als het gaat om aantallen inbeslagnames van CITES beschermde dieren worden over het algemeen genomen vogels, reptielen en zoogdieren, of producten die van deze dieren gemaakt zijn, het meest in beslag genomen (bron EU-TWIX).
Kunt u zo concreet mogelijk aangegeven hoeveel budget er op dit moment uitgetrokken wordt om wildlife-criminaliteit te bestrijden?
Een concreet bedrag kan moeilijk bepaald worden, omdat bij verschillende organisaties de CITES-opdracht – waarbij de handhaving CITES het tegengaan van wildlife crime betreft – onderdeel uitmaakt van een grotere opdracht in het kader van natuur, flora en fauna of de aanpak van milieucriminaliteit. Dit geeft flexibiliteit, maar is ook een blijvend aandachtspunt. Zoals aangegeven in de Kamerbrief Beleidsreactie Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 2021 (Kamerstuk 2234 nr. 337, 8 juli 2022) is specifieke oormerking van budgetten binnen de diverse organisaties cruciaal voor adequate wildlife crime bestrijding.
Ik kan u het volgende beeld schetsen van de inzet van de verschillende organisaties op toezicht, handhaving en opsporing7 in het kader van CITES, zoals dat door deze organisaties aan mij is meegegeven:
De Douane heeft ongeveer 34 specialisten (zogenaamde vraagbaken Flora en Fauna) opgeleid die een groot deel van de tijd besteden aan het toezicht op CITES-regelgeving. Effectief komt dit neer op ongeveer 15–20 fte. Daarnaast wordt er landelijk 3 fte ingezet op CITES-beleid, 2 fte voor CITES data-analyse bij het Douane Landelijk Tactisch Centrum en 2 fte bij het douanelaboratorium.
Het onderwerp «flora en fauna» waar CITES onderdeel van is, is ook ingebed in elke generieke controle die de Douane uitvoert. Als de controlerend ambtenaar een controle uitvoert op bijvoorbeeld reizigersbagage, kijkt deze douanemedewerker ook naar CITES beschermde soorten. Treft de douanemedewerker bij zo’n controle CITES beschermde soorten aan, dan schakelt hij/zij een vraagbaak Flora en Fauna in. Deze vraagbaak neemt de determinatie van de soort en de verdere afwikkeling van de zaak voor zijn/haar rekening.
Bij RVO is de CITES bestuursrechtelijke handhaving belegd en de inbewaring-/inbeslagnname van goederen of specimen. De inzet hierop is als volgt:
Binnen NVWA is het domein Natuur (inspectie en expertise) en de IOD actief op CITES. Het Domein Natuur heeft ongeveer 38 fte beschikbaar voor de bestrijding van wildlife crime, tezamen met de onderwerpen invasieve exoten, EU houtverordening en het Nagoya protocol. Voor de NVWA-IOD geldt dat de capaciteit niet gelabeld is en de inzet op CITES onderdeel uitmaakt van de aanpak van milieucriminaliteit.
Voor het OM geldt dat het Functioneel Parket als specialistisch onderdeel zich richt op de bestrijding van fraude, milieucriminaliteit en criminele geldstromen, waaronder CITES. Er is daarbij geen specifiek gelabelde capaciteit voor CITES. De medewerkers werkzaam binnen het domein milieu kunnen allen in beginsel met dergelijke zaken belast worden.
Bij de politie is de aanpak van CITES gerelateerde overtredingen en misdrijven onderdeel van de politiemilieutaak. De politie geeft aan dat het inrichtingskader voor deze taak op dit moment 406 fte opsporingscapaciteit (intelligence, tactische opsporing en expertise) omvat en gemiddeld 2 milieuagenten per basisteam (334 fte) die zich tenminste 75% van hun inzetbare tijd met de politiemilieutaak bezighouden. Naar aanleiding van de aanbevelingen in een drietal rapporten8 voert het korps sinds 2023 een strategie uit om de bezetting van deze capaciteit zo snel mogelijk in overeenstemming te brengen met die formatie. Per onderzoek wordt beoordeeld welke specifieke competenties nodig zijn voor een doelmatige opsporing en wordt op basis hiervan een onderzoeksteam samengesteld uit 1 een of meerdere uitvoeringsorganisaties in deze Landelijke Milieukamer.
Kunt u zo concreet mogelijk aangeven hoeveel van dit totale budget wordt ingezet voor de opsporing van de handel die gedreven wordt door de vraag voor traditionele (Chinese) medicijnen?
Nee, dit is niet aan te geven. Zie ook mijn antwoord op vraag 14.
In hoeverre bent u, naar aanleiding van dit onderzoek, van plan om meer middelen uit te trekken om wildlife-criminaliteit tegen te gaan?
Zie het antwoord op vraag 6 bij aanbeveling 1.
Hoe bent u van plan de controles op illegale dierenleveringen aan te scherpen?
Zie het antwoord op vraag 10.
Kunt u bevestigen dat deze illegale producten vaak samen met legale producten worden vervoerd en dat dit het voor opsporingsambtenaren moeilijker maakt te identificeren wat legaal en wat illegaal is? Zo ja, hoe bent u van plan de controles op dit soort illegale producten inzichtelijk te krijgen en aan te scherpen?
Ik kan bevestigen dat legale en illegale producten in een deel van de gevallen samen vervoerd worden. De moeilijkheid om legale van illegale producten te onderscheiden hangt van verschillende factoren af en is variërend. Het samen vervoeren is een dergelijke factor. De expertise van de medewerkers van politie, douane en NVWA is daarbij van groot belang en het op peil houden van die expertise is een continu proces, evenals de eventuele inzet van nieuwe methoden en technieken. Zie verder ook het antwoord op vraag 9 van de beantwoording van vragen van de leden Van Esch en Wassenberg (5 september 2023, kenmerk 2023Z11324).
In hoeverre bent u van plan contacten met buitenlandse collega’s te intensiveren, bijvoorbeeld in landen die onderdeel zijn van de «Nieuwe Zijderoute», om deze illegale dierenhandel te bestrijden?
De EU tracht een betere samenwerking met China en andere relevante landen te bewerkstelligen om illegale handel in beschermde soorten te bestrijden. Nederland steunt dit initiatief.
Kunt u bevestigen dat publicaties duidelijk maken dat de Chinese overheid inzet op verspreiding van TCM via de Nieuwe Zijderoute/Belt and Road Initiative en dat de verwachting is dat de illegale handel in bedreigde dieren en planten hierdoor zal toenemen?3 4 Zo ja, bent u voornemens om hierover het gesprek aan te gaan met uw Chinese collega’s? Zo nee, waarom niet?
Bij mij zijn publicaties bekend waarin wordt gesteld dat de Chinese overheid inzet op verspreiding van TCM via de Nieuwe Zijderoute en dat een toename van de illegale handel wordt verwacht. Zie verder het antwoord op vraag 19.
In hoeverre bent u het eens met de aanbeveling van de onderzoekers die erop aandringen dat het essentieel is dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) zich moet uitspreken tegen het gebruik van bedreigde dieren en planten in traditionele medicijnen? Bent u voornemens dit verzoek van de onderzoekers aan de WHO door te geleiden? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds benoemd in de beantwoording van vragen van het lid Van Esch en Wassenberg (22 januari 2024, kenmerk 2023Z19482), heeft de WHO een doorlopende strategie op traditionele medicijnen, de WHO Traditional Medicine Strategy 2014–2023 (die is verlengd tot 2025). In deze strategie van de WHO wordt onder andere genoemd de natuurlijke hulpbronnen voor traditionele medicijnen te beschermen en te conserveren. Tijdens de 78ste Wolrd Health Assembly-vergadering in 2025 zal een ontwerp voor een nieuwe strategie voor de periode 2025–2034 worden voorgelegd. De WHO benadrukt dat tijdens de ontwikkeling van de WHO traditional Medicine Strategy 2025–2034 er op wordt toegezien dat de CITES-regels omtrent internationale handel in bedreigde dier- en plantsoorten worden gewaarborgd.
Bent u bereid om bij deze overleggen ook structureel aandacht te geven aan de illegale handel gedreven door TCM, aangezien Nederland naar voren komt als belangrijk doorvoer- en bestemmingsland van dit soort producten?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vragen van het lid Van Esch (5 april 2023, kenmerk 2023Z04413), Van Esch en Wassenberg (5 september 2023, kenmerk 2023Z11324) en Van Esch en Wassenberg (22 januari 2024, kenmerk 2023Z19482), onderschrijft Nederland als handelsland een verantwoordelijkheid te hebben in het kader van de aanpak van illegale handel in bedreigde dier- en plantsoorten en zal Nederland waar opportuun het belang van de volksgezondheid, de dier- en plantgezondheid en bescherming van de biodiversiteit in internationale gremia blijven benadrukken.
Het niet nemen van juridische vervolgstappen tegen KLM vanwege gebrekkige naleving van steunvoorwaarden |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Erkent u dat vermogenschade, art. 6:96 lid 1 BW volgend, mede gederfde winst omvat, welke dient te worden opgevat als gederfde inkomsten (en niet inkomsten minus kosten)?1
Het klopt dat het begrip vermogensschade in de zin van artikel 6:96 lid 1 BW zowel geleden verlies als gederfde winst omvat. Met verwijzing naar de wettelijke toelichting op het eerdergenoemde artikel omvat gederfde winst de vermogensstijging die de benadeelde als gevolg van de gebeurtenis ontgaat.
Is het correct dat het faciliteren van belastingontwijking (door piloten), zoals beschreven in de laatste rapportage van de staatsagent, ook in de tijd tussen die laatste rapportage en nu niet geheel beëindigd is?
Het klopt dat het faciliteren van mogelijke belastingontwijking door medewerkers van KLM door de geldende woon-werkregeling op dit moment nog niet is beëindigd.
Deelt u de mening dat de staat inkomsten misgelopen heeft door het faciliteren van belastingontwijking door piloten, omdat het niet langer gratis faciliteren van internationaal woon-werkverkeer de aantrekkelijkheid van het buitenland om fiscale redenen vermindert, waardoor meer piloten weer in Nederland zouden kunnen gaan wonen en de staat hierdoor meer inkomsten genegeert?
Het wonen in een ander land brengt niet automatisch met zich mee dat sprake is van belastingontwijking. De medewerkers van KLM kunnen legitieme redenen hebben om hun woonplaats buiten Nederland te vestigen. Dat brengt ook met zich mee dat een aanpassing van de woon-werkregeling er dus niet per definitie toe leidt dat meer medewerkers van KLM in Nederland gaan wonen en de Staat meer inkomsten genereert. Zoals al eerder aangegeven ben ik teleurgesteld dat KLM niet aan haar verplichting heeft voldaan om het faciliteren van deze potentiële belastingontwijking te beëindigen. Ik zal KLM hierop blijven aanspreken vanuit mijn rol als aandeelhouder.
Deelt u de mening dat de staat vermogensschade heeft misgelopen doordat miljarden aan publieke middelen oneigenlijk zijn besteed (KLM voldeed immers niet aan de voorwaarden)?
Uit de juridische analyses komt naar voren dat de Staat geen vermogensschade heeft geleden zoals gedefinieerd in het Burgerlijk Wetboek.
Hoe kunt u beweren dat de staat geen vermogensschade heeft geleden als gevolg van het niet naleven van een deel van de voorwaarden?
Uit de juridische analyses volgt dat de Staat geen vermogensschade heeft geleden zoals gedefinieerd in het Burgerlijk Wetboek. Dit wordt veroorzaakt doordat KLM de lening volledig heeft terugbetaald en aan haar renteverplichtingen heeft voldaan.
Houdt u er rekening mee dat de staat alsnog juridische stappen onderneemt tegen KLM? Houdt u rekening met juridische procedures van de Europese Commissie of andere belanghebbenden (zoals derde luchtvaartmaatschappijen)?
Op basis van de conclusies van de juridische analyses heeft het kabinet besloten om geen juridische stappen te ondernemen tegen KLM. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat de Europese Commissie juridische stappen overweegt. Tevens ben ik niet bekend met eventuele juridische stappen van derden over de niet-naleving van de steunvoorwaarden door KLM.
Welke toekomstige procedures kunnen geschaad worden door openbaarmaking van de juridische analyses?
Omdat de juridische adviezen inzage geven in de interne afwegingen van de Staat zal een openbaarmaking van de adviezen de procespositie van de Staat mogelijk kunnen schaden. Dit ziet op de procespositie van de Staat in eventuele procedures met betrekking tot zowel KLM als andere partijen. Daarnaast kan openbaarmaking de positie van de Staat schaden bij onderhandelingen in de toekomst. Bovendien is een dergelijke openbaarmaking in strijd met het kabinetsbeleid dat adviezen die zien op de procespositie van de Staat niet openbaar worden gemaakt.
Hebben de juridische adviezen letterlijk, woord voor woord, geconcludeerd dat er «geen reële kans van slagen is» van juridische vervolgstappen (of in woorden van soortgelijke strekking) of is dit slechts een interpretatie? Kunt u dat, in het eerste geval, citeren, omdat letterlijke citatie immers geen nieuwe informatie zou blootleggen die mogelijk zou kunnen raken aan de procespositie van de staat?
Gezien de vertrouwelijkheid van de juridische analyses kan ik daaruit niet citeren. Zoals eerder aangegeven aan uw Kamer komt uit de analyses naar voren dat een juridische procedure geen reële kans van slagen heeft.2
Op welke manier zijn de steunvoorwaarden en de rol van de staatsagent ingebracht bij de Europese Commissie en door hen gebruikt om de houdbaarheid van het steunpakket (bij aanvang) te toetsen?
De Europese Commissie heeft een aantal steunvoorwaarden, waar de staatsagent toezicht op hield, genoemd in haar goedkeuringsbesluit voorafgaand aan de steunverlening. Deze voorwaarden staan genoemd in het onderdeel van het besluit van de Europese Commissie waarin het steunpakket wordt omschreven.3 Dit zijn voorwaarden over duurzaamheid en leefbaarheid, winsttoekenning, en verbetering van prestaties en concurrerend vermogen.
Deze voorwaarden heeft de Commissie in datzelfde besluit vervolgens niet gebruikt bij de toets of het steunpakket goedgekeurd kon worden (in juridische termen: bij de toets of het steunpakket verenigbaar is met de interne markt). In dat onderdeel van het besluit toetste de Commissie aan de voorwaarden voor garanties en leningen uit het destijds geldende Tijdelijk Steunkader voor COVID-19 steun.4 Deze laatste toets draaide om de bijdrage van de steunmaatregel aan het opheffen van een ernstige verstoring in de economie, en om specifieke financiële voorwaarden zoals de door KLM te betalen premie en rente, de omvang van de garantie en de lening, en de looptijd van de instrumenten.
De goedkeuring van de Europese Commissie was dus niet afhankelijk van de steunvoorwaarden uit het steunpakket aan KLM.
Klopt het dat de Europese Commissie de steunvoorwaarden nadrukkelijk genoemd heeft in de toetsing van het steunpakket?
Zie antwoord vraag 9.
Wat zijn de voorwaarden uit het herziene goedkeuringsbesluit van de EU voor de steunverlening aan KLM?
De voorwaarden uit het herziene goedkeuringsbesluit (16 juli 2021) waaraan de Commissie de verenigbaarheid van het steunpakket heeft getoetst, zijn dezelfde voorwaarden als die uit het oorspronkelijke goedkeuringsbesluit (13 juli 2020). De EC heeft de steun in beide besluiten goedgekeurd aan de hand van het destijds geldende Tijdelijk Steunkader voor COVID-19 steun. In het herziene goedkeuringsbesluit heeft de Commissie enkel een motiveringsgebrek hersteld, omdat het Gerecht van de Europese Unie op 19 mei 2021 had geconcludeerd dat het oorspronkelijke goedkeuringsbesluit ontoereikend was gemotiveerd.5
Kan het zo zijn dat het niet naleven van steunvoorwaarden de juridische houdbaarheid van het steunpakket vanuit het perspectief van de Europese Commissie beïnvloedt?
Nee. De Europese Commissie ziet toe op naleving van de voorwaarden uit het Tijdelijk Steunkader voor COVID-19 en het goedkeuringsbesluit. De additionele voorwaarden die de Nederlandse staat aan het steunpakket heeft verbonden zijn hier geen onderdeel van (zie ook het antwoord op vraag 9 en 10).
Wanneer liep de opdracht van de staatsagent formeel af?
De opdracht van de staatsagent liep formeel af op 1 november 2023 na afloop van een opzegtermijn van drie maanden.
Hoe kan het dat u (of uw voorganger) niet bij de staatsagent geverifieerd heeft of allerlei informatie die u in uw brief van 23 oktober 2023 noemt klopt, terwijl informatie uit deze brief direct raakt aan het werk van de staatsagent die op dat moment formeel nog in functie was? Informatie uit die brief gaat toch niet alleen over het al dan niet besluiten tot juridische stappen maar ook over de monitoring en naleving van de steunvoorwaarden?
Ondanks dat het mandaat van de staatsagent niet toezag op handhavingsmaatregelen erken ik dat het verstandig was geweest als het kabinet de input van de staatsagent van tevoren had gevraagd voordat het kabinet daar conclusies over trok in haar brief van 13 oktober 2023 aan uw Kamer. Dit hadden we volgens mij beter kunnen doen. In dat kader merk ik op dat de communicatie tussen het kabinet en de staatsagent ook zeker zal worden meegenomen in de evaluatie van het steunpakket.
Erkent u dat juridisch adviseur Linklaters niet geheel onafhankelijk kan beoordelen of juridische stappen voor het niet naleven van steunvoorwaarden genomen kunnen worden, omdat zij diezelfde steunvoorwaarden in elkaar hebben gezet? Zeker nu blijkt dat de voorwaarde structurele kostenreductie niet juridisch handhaafbaar is?
Ik zie geen reden om te twijfelen aan het feit dat Linklaters in staat is om een gedegen inschatting te maken van de procespositie van de Staat. Ten overvloede merk ik in dit kader op dat ik ervoor heb gekozen om ook de landsadvocaat in te schakelen voor een externe, juridische analyse om alle juridische mogelijkheden in kaart te brengen.
Erkent u dat de landsadvocaat niet geheel onafhankelijk kan beoordelen of juridische stappen genomen kunnen worden op basis van het niet naleven van voorwaarden omdat zij is gepasseerd bij de totstandkoming van het Framework Agreement?
Ik zie geen reden om te twijfelen aan feit dat de landsadvocaat in staat is om een gedegen inschatting te maken van de proceskansen van de Staat ondanks dat zij niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van de Framework Agreement. Juist om de volledigheid te waarborgen en alle juridische mogelijkheden in kaart te brengen, heb ik ervoor gekozen om de landsadvocaat als externe adviseur te vragen om ook een juridische analyse te maken.
Voldeed KLM in 2021 en 2022 aan de voorwaarde van structurele kostenreductie?
Zoals aangegeven in haar brief van 13 oktober 2023 aan uw Kamer gaf mijn voorganger aan dat KLM in 2021 en 2022 voldeed aan de vereiste kostenreductie, maar dat de maatregelen in de daarop volgende jaren geen structureel karakter hadden. Dit beeld volgde uit de rapportages van de staatsagent.
Als voor beëindiging van het faciliteren van belastingontwijking toestemming van vakbonden nodig is, waarom staat er dan niks over die toestemming van vakbonden in het Framework Agreement, maar is daar neergelegd dat voor die beëindiging alleen eenzijdige actie van KLM is vereist?
De Framework Agreement is een overeenkomst tussen KLM en de Staat. Ondanks dat van tevoren duidelijk was dat derde partijen hun medewerking zouden moeten verlenen aan een aanpassing van de woon-werkregeling in de arbeidsvoorwaarden, merk ik op dat deze derde partijen geen partij zijn bij de Framework Agreement en dat deze daarom ook geen verplichtingen voor hen kan bevatten. Om die reden is de verplichting voor KLM geformuleerd in de voorwaarden om ervoor te zorgen dat het in beginsel voor rekening en risico komt van KLM indien de arbeidsvoorwaarden niet worden aangepast, bijvoorbeeld omdat de derde partijen hun medewerking niet verlenen aan de aanpassing van de arbeidsvoorwaarden.
Waarom stelt u in antwoord op vraag 16 van mijn vragen van 23 oktober jl. dat structurele kostenreductie in het Framework Agreement is beoogd terwijl dit expliciet is vastgelegd als vereiste in het herstructureringsplan dat uitwerking geeft aan de steunvoorwaarde uit het Framework Agreement?
Laat ik allereerst opmerken dat het primaire doel van de steunvoorwaarden was om de financiële robuustheid en de concurrentiepositie van KLM te versterken, niet in de laatste plaats door middel van structurele kostenbesparingen. In dat kader is in de Framework Agreement de verplichting opgenomen voor KLM dat zij een (algemeen) herstructureringsplan zou opstellen met het oog op kostenreductie en dat dit zou moeten worden goedgekeurd door de Staat. In de Framework Agreement zelf is het langdurig structurele karakter van de kostenreductie echter niet als zodanig beschreven. Dit wordt slechts uitgewerkt in het later uitgewerkte herstructureringsplan. Hoe onbevredigend ik dat ook vind, maakt het uitgewerkte herstructureringsplan juridisch gezien geen onderdeel uit van de Framework Agreement. Tot slot kunnen er geen rechtsmaatregelen worden getroffen op basis van het uitgewerkte herstructureringsplan nu deze geen voorwaarden bevat, maar slechts een uitwerking is van een van de voorwaarden uit het steunpakket en daarom geen zelfstandige juridische basis voor een procedure biedt.
Door de beëindiging van de Framework Agreement kan KLM op grond van deze reden niet worden gehouden tot het realiseren van een structurele kostenreductie op grond van de Framework Agreement.
Dit laat onverlet dat ik als aandeelhouder KLM zal blijven aanspreken op het belang van het onder controle houden van kosten, om daarmee een gezonde financiële positie van de onderneming te waarborgen.
Wat is uw reactie op de in de vijfde voortgangsrapportage gemaakte analyse van de staatsagent (kamerstuk 29 232, nr. 59, p. 19–21) die met behulp van een extern expert niet alleen het jaarverslag 2022 van KLM als misleidend betitelt maar ook kritiek levert op de externe accountant? Waarom verwijst u daarbij naar het oordeel van de externe accountant terwijl juist die ook in de kritiek van de staatsagent betrokken wordt? Kunt u uitgebreid en inhoudelijk (dus niet enkel ter verwijzing naar de externe accountant) toelichten waarom u op dit punt van de lezing van de staatsagent afwijkt?
Het kabinet heeft op verschillende momenten, waaronder de AVA, aandacht gevraagd voor de naleving van de steunvoorwaarden en de summiere wijze waarop hierover in het jaarverslag is gerapporteerd. KLM heeft op meerdere momenten aangegeven dat zij van mening is dat er geen sprake is van misleiding.
De jaarrekening is gecontroleerd door twee accountantskantoren en beide hebben de jaarrekening van een goedgekeurde verklaring voorzien. Deze accountantskantoren dienen de integriteit van de jaarrekeningcontrole te waarborgen door strikt te handelen in overeenstemming met toepasbare beroepsregels en ethische normen. Ik zie geen aanleiding om aan het oordeel van deze twee accountantskantoren te twijfelen.
Wat heeft KLM geantwoord op de vraag van de Staat bij de AVA over het jaarverslag 2022 en mogelijke misleiding? Op basis waarvan achtte de staat dit antwoord als bevredigend?
Zie antwoord vraag 20.
Waar blijkt het uit, inhoudelijk gezien, dat het juridisch niet mogelijk is om KLM niet langer belastinguitstel te geven omdat ze steunvoorwaarden geschonden hebben?
Het belastinguitstel is een generieke maatregel waar iedere onderneming in beginsel recht op heeft indien wordt voldaan aan de daaraan gestelde voorwaarden. KLM heeft aan deze gestelde voorwaarden voldaan. Op grond van het Besluit noodmaatregelen coronacrisis kan het belastinguitstel worden ingetrokken als de belangen van de Staat zich tegen (verder) uitstel verzetten. Uit de inhoudelijke analyse door de Belastingdienst van de intrekkingsgrond «belangen van de staat» blijkt dat het niet mogelijk is om deze intrekkingsgrond ruimer uit te leggen, in die zin dat de Belastingdienst het belastinguitstel ook zou kunnen intrekken op de grond dat een belastingschuldige zijn contractuele verplichtingen jegens een ander onderdeel van de Staat niet nakomt. Deze conclusie van de analyse van de bovengenoemde intrekkingsgrond wordt ook gedeeld door de landsadvocaat.
Welke specifieke bepaling uit het Framework Agreement staat in de weg om alsnog naleving te eisen van voorwaarden die ten tijde van de steunoperatie nageleefd hadden moeten worden? Het feit dat de steunoperatie is afgerond betekent toch niet dat er geen claims meer gemaakt kunnen worden over gebrekkige naleving toen het steunpakket nog wel liep?
Vanwege de vertrouwelijkheid van de Framework Agreement kan ik in deze beantwoording niet ingaan op specifieke bepalingen. In dit kader verwijs ik u ook graag naar de relevante documenten die vertrouwelijk ter inzage zijn gelegd bij uw Kamer. Zoals reeds aangegeven volgt uit de juridische analyses dat de slagingskans van eventuele vervolgstappen klein is en daarmee een positief resultaat van een juridische procedure niet realistisch is, onder meer gezien de relevante voorwaarden uit de Framework Agreement niet meer van toepassing zijn.
Hoe verhoudt de tijd en het geld die het kost om een juridische procedure te starten zich tot de gigantische omvang van het steunpakket en de signaalwerking richting mogelijke miljardensteun in de toekomst (van welk bedrijf dan ook)?
Uit de juridische analyses volgt dat een eventueel juridische procedure jaren kan duren en dat hier zeer hoge kosten mee zijn gemoeid. Zoals aangegeven in mijn antwoord bij vraag 23 komt daarbij dat de slagingskans van eventuele vervolgstappen klein is en daarmee een positief resultaat van een juridische procedure niet realistisch is. Deze conclusie valt mij ook zwaar en is onbevredigend gezien het niet naleven van de steunvoorwaarden. Niet in de laatste plaats voor de signaalwerking naar de maatschappij.
Zou het lijden van vermogensschade in de juridische zin maatgevend zijn voor de slagingskans van een juridische procedure? Waaruit blijkt dat?
Uit de juridische analyses volgt dat de aan- of afwezigheid van vermogensschade zoals gedefinieerd in het Burgerlijk Wetboek bepalend is voor proceskansen ten aanzien van de mogelijk in te stellen vorderingen. Zoals aangegeven in antwoord 4 en 5 herhaal ik hier graag dat uit de juridische analyses naar voren komt dat de Staat geen vermogensschade heeft geleden zoals gedefinieerd in het Burgerlijk Wetboek.
Is er een hiërarchie in het Framework Agreement tussen het terugbetalen van de steun (incl. rente) en andere voorwaarden, zoals luchtvaartinhoudelijke? Zo nee, waarom concludeert u dan dat met terugbetaling aan de hoofdvoorwaarde is voldaan?
De Framework Agreement voorziet niet in een specifieke bepaling die een hiërarchie voorschrijft tussen verschillende bepalingen. Ik merk echter op dat met de in het Framework Agreement uitgewerkte afspraken van het steunpakket primair is beoogd om de financiële robuustheid van KLM te verbeteren door het verstrekken van de lening en garantie door de Staat. In dat licht kan de terugbetaling van de lening en het opzeggen van de garantie als voldoening van de hoofdverplichting worden gezien.
Als de evaluatie eerst in het najaar van 2023 klaar zou zijn en nu pas in de eerste helft van 2024, dan is deze toch vertraagd? Waarom ontkent u dit?
Ik heb dit niet ontkend. Wel is het zo dat de start van de evaluatie vertraging heeft opgelopen doordat ik meer tijd dan verwacht nodig had voor het selecteren van een externe partij die geheel onafhankelijk de evaluatie zou kunnen doen.
Bent u bereid om bij de evaluatie niet alleen een externe adviseur te betrekken, maar deze ook in zijn geheel door een externe partij te laten uitvoeren? Bent u bijvoorbeeld bereid de Algemene Rekenkamer deze evaluatie uit te laten voeren?
Ik heb uw Kamer onlangs geïnformeerd dat EY is aangetrokken als onafhankelijk extern adviseur om de evaluatie van het steunpakket aan KLM te evalueren.6 Daarbij is tevens een externe evaluatiecommissie in het leven geroepen om een additionele onafhankelijke en kritische blik van buiten te halen. Deze evaluatiecommissie bestaat uit drie externe onafhankelijke deskundigen met elk een eigen expertise die relevant is voor deze evaluatie. Het gaat om expertise in de luchtvaart, bedrijfseconomische expertise en expertise in de publieke sector. De externe evaluatiecommissie zal met een eigenstandig oordeel komen bij de afronding van de evaluatie, zowel over de inhoud van de evaluatie als het doorlopen proces. Ik verwacht hiermee voldoende waarborgen te hebben ingebouwd voor een zorgvuldige evaluatie. Tot slot herhaal ik hier graag dat de evaluatie toeziet op de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het steunpakket aan KLM. Bij de evaluatie zal de vormgeving, de naleving, de monitoring en de handhaving van het steunpakket worden meegenomen en geanalyseerd. Daarnaast wordt onderzocht welke lessen er te trekken zijn voor toekomstige steunpakketten.
Het bericht ‘Politie pakt waker op bij abortuskliniek’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Politie pakt waker op bij abortuskliniek» (Reformatorisch Dagblad)?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat iemand onterecht zes uur in de cel zit vanwege een vreedzaam «eenmensprotest»?
De politie treedt op onder verantwoordelijkheid van het lokaal gezag (burgemeester en de officier van justitie). Het is niet aan mij of aan de Minister van Justitie en Veiligheid om te treden in individuele casuïstiek.
Bent u het ermee eens dat het arresteren en vastzetten van personen zonder dat daar een aanklacht uit volgt niet gebruikt mag worden als oplossing voor een vermeende hinderlijke situatie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat een dergelijke onterechte arrestatie en hechtenis als intimiderend kan worden ervaren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat een eenmensprotest geen betoging is in de zin van de Wet openbare manifestaties (Wom), maar valt onder de grondwettelijke beschermde vrijheid van meningsuiting?
Van een demonstratie of manifestatie die beschermd wordt onder de Wom is enkel sprake als er een «collectieve mening» wordt geuit. Dat betekent dat er sprake moet zijn van twee of meer personen. Een eenmansprotest wordt dus niet gezien als een demonstratie. Wel kan sprake zijn van een uiting die beschermd wordt onder de vrijheid van meningsuiting in artikel 7 van de Grondwet. Een gemeente kan, bijvoorbeeld in de Algemene Plaatselijke Verordening, regels stellen over eenmensprotesten. Deze regels mogen niet gaan over de inhoud van de uiting.
Erkent u dat een vreedzaam eenmensprotest, hoe choquerend, kwetsend of verontrustend dit ook wordt ervaren, in beginsel daarom niet kan worden verboden of beëindigd vanwege vijandige tegenreacties dan wel de vrees daarvoor?
De inhoud van een uiting mag zowel bij demonstraties als bij eenmensprotesten geen grond zijn voor een verbod op het doen van die uiting. Het censuurverbod, neergelegd in artikel 7 van de Grondwet, staat aan een preventief verbod in de weg. Ook grievende en kwetsende uitingen worden dus beschermd door de Grondwet, behoudens uitingen die strafbaar zijn gesteld (zoals groepsbelediging of bedreiging). Aan eenmensprotesten kunnen voorts wel vormvoorschriften worden gesteld door de gemeente waar het protest plaatsvindt, bijvoorbeeld door een plaatsaanduiding voor het protest te geven. De (vrees voor) vijandige tegenreacties op het eenmensprotest kan een rol spelen bij de overweging van de gemeente om zulke voorschriften op te stellen en daarmee de vrije meningsuiting te beperken. Die voorwaarden mogen echter geen algeheel verbod tot gevolg hebben, een vergunningstelsel instellen of de betekenis van de vrijheid van meningsuiting anderszins uithollen. Bovendien dienen deze en andere beperkingen van de vrijheid van meningsuiting of het demonstratierecht noodzakelijk te zijn in een democratische samenleving.2 Tot het beoordelen van de rechtmatigheid van een door het lokale gezag opgelegde beperking is alleen de rechter bevoegd. Als Minister ben ik dat niet.
Deelt u de mening dat het opkomen voor ongeboren leven en het uitdelen van flyers met hulp bij ongewenste zwangerschap valt onder de reikwijdte van vrijheid van meningsuiting en dus grondwettelijk beschermd wordt?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat artikel 11 lid 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) onder andere vereist dat een beperkingsmaatregel «noodzakelijk in een democratische samenleving» is en dat het slechts als «hinderlijk» ervaren van een waker onvoldoende juridische grond biedt om een eenmensprotest te beëindigen?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat een burgemeester niet de bevoegdheid heeft om, blijkens het artikel in het Reformatorisch Dagblad, een eenmensprotest op basis van de inhoud van het betreffende protest te beschouwen als manifestatie in de zin van de Wom?
Zie antwoord vraag 5.
Wat doet u om gemeenten te informeren en toe te rusten, over hoe zij, gelet op de grondrechtelijke bescherming, dienen om te gaan met eenmensprotesten?
De ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie en Veiligheid zetten zich ervoor in om het lokaal bestuur in staat te stellen optimaal gebruik te maken van het bestaande instrumentarium. Het faciliteren, beschermen en indien noodzakelijk beperken van demonstraties en eenmensprotesten gebeurt door de burgemeester. Er bestaan diverse handreikingen over het demonstratierecht, zoals de handreiking van de gemeente Amsterdam.3 Hierin wordt ook ingegaan op eenmensprotesten. Daarnaast wordt door de Rijksuniversiteit van Groningen een landelijke website ontwikkeld waarop iedereen gratis en vrij toegankelijk informatie over het demonstratierecht kan inwinnen en een online adviestool kan raadplegen. Op deze manier kunnen zowel overheidsinstanties als demonstranten en andere betrokken partijen online demonstratierechtelijke vragen beantwoord krijgen. Ook het Nederlands Genootschap van Burgemeesters heeft op haar website praktische informatie over het demonstratierecht. Deze is toegankelijk voor zowel adviseurs als bestuurders.
Het bericht ‘Veel ergernis over rechtszaken over verplicht pensioen: ’Dit is niet te doen voor ondernemers’’ |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Veel ergernis over rechtszaken over verplicht pensioen: «Dit is niet te doen voor ondernemers»»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht.
Kunt u een lijst geven van alle verschillende criteria die worden gebruikt door pensioenfondsen in verplichtstellingsbesluiten, zoals omzet, loonsom, gewerkte uren of andere criteria? En kunt u daarbij aangeven hoe vaak deze criteria gebruikt worden?
Sociale partners definiëren de werkingssfeer van een bedrijfstakpensioenfonds en de bijbehorende criteria. Omdat deze criteria in verschillende verplichtstellingen, als gevolg van bewuste keuzes van sociale partners, op hele verschillende manieren worden gebruikt, geeft een opsomming naar mijn mening geen betrouwbaar en vergelijkbaar beeld. Om die reden heb ik een dergelijke lijst niet opgesteld. Ik zal hieronder wel de aard en het gebruik van verschillende criteria illustreren.
Om de werkingssfeer te beschrijven, benoemen de sociale partners de bedrijfsactiviteiten die toebehoren aan de bedrijfstak(ken) waarvoor de verplichtstelling wordt gevraagd.
In het verplichtstellingsbesluit wordt de werkingssfeer omschreven door ondernemingen te definiëren en activiteiten te beschrijven. Een werkingssfeer kan één of meerdere bedrijfstakken binnen een bedrijfstakpensioenfonds omvatten of betrekking hebben op een deel van een bedrijfstak. Sociale partners kiezen daarbij een beschrijving die het beste past bij hun (deel van de) bedrijfstak. Dat maakt dat de manier waarop de werkingssfeer is omschreven varieert per verplichtstellingsbesluit.
Zoals aangegeven is het aan sociale partners om de werkingssfeer te definiëren. Zij bepalen welke criteria worden gehanteerd om de reikwijdte te bepalen. Een voorbeeld is een omschrijving van de werkzaamheden en de bepaling dat als de onderneming deze werkzaamheden in meerderheid uitvoert, de onderneming onder de werkingssfeer valt. Deze meerderheid kan dan weer gekoppeld zijn aan bijvoorbeeld een percentage van het sociale verzekeringsloon, de omzet of de arbeidsuren. Soms kiezen sociale partners er ook voor om alleen de activiteiten van een onderneming die onder de werkingssfeer valt te beschrijven.
Sociale partners maken derhalve keuzes in criteria en daardoor ontstaan ook verschillende combinaties van criteria.
Welke afwegingskaders worden door u gebruikt bij een besluit om een verplichtstelling af te geven?
Als sociale partners afspraken hebben gemaakt over de arbeidsvoorwaarde pensioen bij een bedrijfstakpensioenfonds dan kunnen zij een verzoek indienen om de Minister de deelname in de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds verplicht te laten stellen.
Verplichtstelling kan dus uitsluitend plaatsvinden op aanvraag van (een voldoende representatieve vertegenwoordiging van) het georganiseerde bedrijfsleven. Op het moment dat een verplichtstellingsbesluit is afgegeven, vallen ook bedrijven uit het niet georganiseerde bedrijfsleven, die activiteiten uitvoeren die onder de verplichtstelling vallen onder deze verplichtstelling. Het instrument van verplichtstellen draagt daarmee bij aan het verkleinen van witte vlekken op het terrein van de aanvullende pensioenen.
Het wettelijke criterium om een verplichtstelling af te geven is in de Wet Bpf 2000 als volgt geformuleerd: «Onze Minister kan op aanvraag van het georganiseerde bedrijfsleven binnen een bedrijfstak dat naar zijn oordeel een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt, deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds voor een of meer bepaalde groepen van personen die in de betrokken bedrijfstak werkzaam zijn, verplichtstellen.»
Omdat een verplichtstelling voor lange tijd geldt, is het van belang dat er voldoende draagvlak is voor het besluit tot verplichtstellen. In de Beleidsregels Toetsingskader Wet Bpf 2000 is aangegeven hoe deze representativiteit wordt aangetoond en getoetst.2 Nadat een verplichte deelname in een bedrijfstakpensioenfonds van toepassing is, dient het georganiseerde bedrijfsleven iedere vijf jaar aan te tonen nog steeds de belangrijke meerderheid te vertegenwoordigen.
Dit betekent overigens niet dat er helemaal geen inhoudelijke toets plaatsvindt. Onderdeel van de procedure van het aanvragen of wijzigen van een verplichtstelling is de mogelijkheid voor derden om zienswijzen in te dienen tijdens de tervisielegging. Deze zienswijzen kunnen bijvoorbeeld zien op werkingssfeeroverlap, de duidelijkheid van de werkingssfeer of de berekening van de representativiteit. Wanneer uit zienswijzen blijkt dat er overlap bestaat tussen twee verplichtgestelde fondsen wordt aan sociale partners gevraagd om een oplossing te vinden voor de overlap. Zolang deze niet is opgelost wordt geen (gewijzigde) verplichtstelling afgegeven.
In welke mate speelt de wens tot uniformiteit tussen verschillende verplichtstellingsbesluiten daarbij op dit moment een rol?
De verplichtstellingen worden niet inhoudelijk op uniformiteit beoordeeld. De totstandkoming en de inhoud van de werkingssfeer is aan sociale partners. Het afgeven van een verplichtstelling heeft tot doel de verantwoordelijkheid van sociale partners te ondersteunen en te beschermen. Daarbij speelt ook mee dat sociale partners zicht hebben op de kenmerken van de sector en daardoor ook invulling kunnen geven aan de werkingssfeer. Als gevolg van deze elementen past een terughoudende inhoudelijke opstelling die ook terug te zien is in het stelsel.
De eerdergenoemde Beleidsregels stellen in algemene zin voorwaarden aan sociale partners bij het omschrijven van de werkingssfeer. Er wordt bijvoorbeeld aangegeven dat bedrijfsactiviteiten moeten zijn omschreven. De Beleidsregels bevatten daarnaast enkele voorschriften over de inhoud van de werkingssfeer namelijk hoe naar wetten verwezen wordt of in welke gevallen namen van concrete werkgevers opgenomen mogen worden. De Beleidsregels bevatten geen voorschriften over het gebruiken van uniforme begrippen.
Hoe vaak is in de afgelopen tien jaar geprocedeerd om verplichtstelling aan een werkgever op te leggen? Hoe vaak is hierin het fonds in het gelijk gesteld en hoe vaak de werkgever?
Een verplichtstelling is van toepassing vanaf het moment dat een werkgever activiteiten verricht die onder de werkingssfeer van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds vallen. Het pensioenfonds is verplicht om bedrijven die onder zijn werkingssfeer vallen aan te sluiten en zal daar dan ook actie toe ondernemen. Een werknemer heeft immers vanaf het moment dat hij onder de werkingssfeer valt, recht op pensioenopbouw conform het reglement van het pensioenfonds. Ook als daar geen pensioenpremie voor is betaald. In dat geval worden de kosten voor het toekennen van pensioenopbouw gedragen door het collectief van deelnemers, slapers en gepensioneerden in het betreffende bedrijfstakpensioenfonds. Door dit principe «geen premie, wel recht» heeft het bedrijfstakpensioenfonds er alle belang bij dat de verschuldigde pensioenpremie wordt afgedragen door de betreffende werkgever zodat de kosten niet ten laste van het collectief aan deelnemers gaat.
De werkgever kan het standpunt van het bedrijfstakpensioenfonds dat hij onder de werkingssfeer zou vallen, voorleggen aan de rechter.
Ik beschik niet over informatie waaruit volgt hoe vaak over verplichtstellingen geprocedeerd wordt. Procedures die worden gevoerd tussen een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds en een werkgever zijn procedures waar mijn ministerie geen partij bij is. Bovendien worden niet alle rechtszaken gepubliceerd. Om die reden heeft mijn ministerie ook geen zicht op de omvang en inhoud van dergelijke procedures. De voor publiek toegankelijk gemaakte uitspraken zijn via de databank op de website Rechtspraak.nl in te zien.
Hoe vaak is het voorgekomen dat twee verschillende fondsen beide procederen om een verplichtstelling op te kunnen leggen aan dezelfde werkgever?
Zoals ik al in het antwoord op de vorige vraag aangaf is deze informatie niet bij mijn ministerie bekend omdat dergelijke procedures tussen een werkgever en een bedrijfstakpensioenfonds worden gevoerd. Mijn ministerie heeft ook geen zicht op de omvang en inhoud van dergelijke procedures.
Tot hoe ver terug in de tijd kan verplichtstelling – op basis van jurisprudentie – met terugwerkende kracht worden opgelegd aan werkgevers?
Een verplichtstelling is van toepassing vanaf het moment dat een werkgever activiteiten verricht die onder de werkingssfeer van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds vallen.
Het gevolg is dat de werkgever gehouden is de verschuldigde pensioenpremie te voldoen vanaf het moment dat hij onder de werkingssfeer viel. In een procedure kan een rechter evenwel concluderen dat een dergelijke premievordering (deels) verjaard is als een lange periode is verstreken.
Hoe verhoudt een lange periode van terugwerkende kracht zich volgens u tot het principe van rechtszekerheid? Bent u van mening dat enige vorm van afbakening van deze terugwerkende kracht wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag aangaf, geldt de verplichtstelling vanaf het moment dat een werkgever activiteiten verricht die onder de werkingssfeer vallen. Er is dus als zodanig geen sprake van terugwerkende kracht. Een werkgever is premieplichtig vanaf het moment dat hij onder de werkingssfeer valt. De werknemers krijgen vanaf dat moment recht op pensioen conform het pensioenreglement van het verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds. Als hiervoor door de werkgever geen premie wordt afgedragen dan worden de kosten gedragen door het collectief van deelnemers, slapers en gepensioneerden binnen het bedrijfstakpensioenfonds. Ik vind het op voorhand matigen van premienota’s in alle gevallen daarmee niet wenselijk omdat het deelnemerscollectief daardoor benadeeld wordt. In een individuele casus kan een rechter wel oordelen dat de premienota vanwege het tijdsverloop gematigd moet worden. Naar mijn mening doet dat veel meer recht aan de omstandigheden van het geval dan een generieke beperking van de betalingsverplichting.
Is het voorgekomen dat een dergelijke verplichtstelling met terugwerkende kracht een belangrijke factor was in een faillissement van een werkgever? Zo ja, hoe vaak?
Deze informatie is niet bij mijn ministerie bekend omdat dergelijke faillissementsprocedures tussen de werkgever en de schuldeisers worden gevoerd. Mijn ministerie is daar geen partij bij.
Ten overvloede merk ik nog op dat een faillissement wordt aangevraagd als er minimaal twee schuldeisers zijn. Met andere woorden, als een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds al van oordeel is dat een faillissement de voorkeur heeft, dan is er ook een andere schuldeiser die het faillissement wil aanvragen.
In hoeveel gevallen is er volgens een rechter sprake geweest van een onvolkomenheid in verplichtstellingsbesluiten, waardoor werkgevers niet in staat waren om te beoordelen of ze onder een werkingssfeer vallen?
Deze informatie is niet bij mijn ministerie bekend omdat dergelijke procedures tussen een werkgever en een bedrijfstakpensioenfonds worden gevoerd. Mijn ministerie is daar geen partij bij noch is er zicht op de omvang en inhoud van dergelijke procedures.
Hoeveel fondsen hanteren een hoofdzakelijkheidscriterium in verplichtstellingsbesluiten? Welke doen dat niet?
Net als bij het antwoord op vraag 2 kan ik hier geen sluitend antwoord op geven vanwege de verscheidenheid aan omschrijvingen.
Sociale partners omschrijven de werkingssfeer van de verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen.
De 39 verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen omschrijven samen de werkingssferen van 82 bedrijfstakken. Er zijn verschillende manieren om een meerderheid te omschrijven, bijvoorbeeld via het hoofdzakelijkheidscriterium. Er is geen uniform gebruik van deze begrippen. De verscheidenheid aan omschrijvingen maakt het niet mogelijk om aantallen te noemen. Bovendien moet worden opgemerkt dat deze omschrijvingen verschillend geformuleerd worden. Ze worden zowel gebruikt om werkgevers onder de werkingssfeer te laten vallen of om ze er juist van uit te sluiten.
Vindt u dat het toepassen van een hoofdzakelijkheidscriterium in principe door alle pensioenfondsen gedaan zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Een heldere omschrijving van de werkingssfeer vind ik van groot belang. Zo weten werkgevers en werknemers waar ze aan toe zijn. Daarom is het van belang dat derden zienswijzen in kunnen dienen in het kader van een verplichtstellingsprocedure zodat partijen hun werkingssfeer zo nodig kunnen verduidelijken. Sociale partners gaan over de omschrijving van de werkingssfeer en beschrijven daarbij tevens de grenzen van de werkingssfeer. Een hoofdzakelijkheidscriterium alleen is niet voldoende en bovendien niet in alle bedrijfstakken even toepasbaar. In sommige bedrijfstakken kan een andere wijze van omschrijven van de werkingssfeer passender zijn. Dat is een weging die niet vanuit het ministerie gemaakt kan worden. Dat is echt aan sociale partners.
Deelt u de opvatting dat meer uniformiteit in verplichtstellingen en betere domeinafbakening noodzakelijk is, om te voorkomen dat werkgevers niet weten of en onder welke werkingssfeer ze vallen en er voor werknemers onbedoeld geen premie afgedragen wordt? Zo ja, hoe bent u voornemens om dit te bereiken?
Ik ben het met u eens dat een goede domeinafbakening belangrijk is zodat ondernemers weten waar ze aan toe zijn. De opvatting dat dit (alleen) via een uniforme omschrijving van de werkingssfeer dient te geschieden, deel ik niet.
De sociale partners moeten de ruimte hebben om een werkingssfeer zo te kiezen dat deze passend bij de bedrijfstak(ken) is. Door geen kader voor te schrijven kunnen sociale partners hier maatwerk leveren.
Er zijn al verschillende mogelijkheden die kunnen helpen bij het vaststellen van een verplichte deelname in een pensioenregeling. Een pensioenadviseur die een werkgever adviseert over een pensioenregeling dient onderzoek te doen of een verplichte deelname van toepassing is. Daarnaast kan een werkgever via de website www.bijwelkpensioenfondshoorik.nl zoeken op SBI-code, sectorcode, activiteit en tekst om te bezien of hij mogelijk onder een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds valt.
De levering van F-35 onderdelen aan Israël. |
|
Sarah Dobbe |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen van een lid van de SP-fractie over wapenhandel met Israël?1
Ja.
Klopt het bericht van de NOS van 15 maart 2024 dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken naar alternatieve manieren zoekt om F-35 onderdelen aan Israël te leveren ondanks het verbod van het gerechtshof?2
Nee.
Wat is uw reactie op dit NOS bericht van 15 maart?
Zie hiervoor de toelichting in de Kamerbrief over «de opvolging die het kabinet geeft aan het arrest van het Gerechtshof Den Haag over de doorlevering van F-35-onderdelen naar Israël» van 24 april 2024 (Kamerstuk 2024D16833). Het kabinet is in regelmatig contact met de F-35-partners, ook over de gevolgen van de rechterlijke uitspraak om door- en uitvoer van F-35-onderdelen vanuit Nederland naar Israël te staken. Er is niet gevraagd naar alternatieve routes te zoeken om alsnog F-35-onderdelen te kunnen leveren aan Israël. Er is dan ook geen sprake van omzeiling van de rechterlijke uitspraak.
Wel wil het kabinet zich ten volste inspannen om te voorkomen dat het F-35-programma in gevaar wordt gebracht, omdat dit programma cruciaal is voor de nationale veiligheid van Nederland en betrokken bondgenoten. De Kamer roept het kabinet hier ook toe op middels de motie Brekelmans (Kamerstuk 2024D0565). In de genoemde Kamerbrief wordt ook ingegaan op de motie Van Dijk (Kamerstuk 2024D15530) die het kabinet oproept te bezien of en op welke wijze het doorvoeren van F-35-onderdelen zo spoedig mogelijk kan worden hervat.
Bent u het eens dat het indruist tegen het internationaal recht om, ondanks het verbod van het gerechtshof en de basis voor de uitspraak van het gerechtshof, via alternatieve manieren alsnog F-35 onderdelen aan Israël te leveren? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat het Ministerie van Buitenlandse Zaken door met het zoeken naar alternatieve manieren om F-35 onderdelen aan Israël te leveren? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is uitgesloten dat uit- of doorvoer met bijvoorbeeld de VS als eindbestemming later terecht komt in Israël? Zo ja, hoe wordt dit uitgesloten? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in de Kamerbrief over «de opvolging die het kabinet geeft aan het arrest van het Gerechtshof Den Haag over de doorlevering van F-35-onderdelen naar Israël» van 24 april 2024 (Kamerstuk 2024D16833) acht het kabinet het, op basis van regelmatige contacten met bondgenoten en eigen analyse aan de hand van vertrouwelijke gegevens, niet aannemelijk dat sinds het arrest in Nederland geproduceerde goederen thans in Israëlische F-35-toestellen terecht komen.
Kunt u aangeven of er inmiddels meer dan de twee (in de antwoorden van 29 februari op Kamervragen van een lid van de SP-fractie) reeds genoemde individuele vergunningen zijn toegewezen voor militaire goederen met als eindbestemming Israël? Zo ja, hoeveel en wat voor export betreft dit?
Sinds de beantwoording (29 februari 2024) van de schriftelijke vragen van het lid Dobbe over de doorvoer van onderdelen van F-35’s of andere wapensystemen aan Israël zijn er geen vergunningen goedgekeurd voor eindgebruik in Israël.
Zijn er sinds 7 oktober vorig jaar ook aanvragen voor een vergunning voor export naar Israël afgewezen? Zo ja, hoeveel en wat voor exportvergunningsaanvragen betreft dit?
Er is sinds 7 oktober 2023 één vergunningaanvraag voor de uitvoer van militaire goederen afgewezen. Het betreft een aanvraag voor de uitvoer van munitie naar een particuliere wapenhandelaar. Doorslaggevend voor de afwijzing was de negatieve toetsing van de vergunningaanvraag aan criterium 7 (omleidingsrisico naar kolonisten op de Westelijke Jordaanoever) van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole.
Zijn sinds 7 oktober vorig jaar wapens per algemene of globale vergunning uitgevoerd of doorgevoerd met eindbestemming Israël? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven?
Er zijn alleen onder de algemene vergunning NL009 («Doorvoer, uitvoer of overdracht in het kader van het F-35 Lightning II programma») militaire goederen uit- en doorgevoerd naar Israël na 7 oktober. Deze uit- en doorvoer is als gevolg van het arrest van het Gerechtshof Den Haag gestopt.
Onder de Algemene doorvoervergunning NL007 is doorvoer van militaire goederen vanuit EU-, NAVO- of daaraan gelijkgestelde landen (Australië, Japan, Nieuw-Zeeland en Zwitserland) naar onder andere Israël mogelijk, tenzij die goederen vallen binnen het kader van het F-35 Lightning II programma. Op basis van de nu bekende rapportagedata heeft er sinds 7 oktober geen doorvoer naar Israël plaatsgevonden onder de Algemene Vergunning NL007.
Daarnaast zijn er twee globale vergunningen van kracht waarbinnen Israël een van de potentiële landen van bestemming is. Deze vergunningen houden geen verband met het F-35-programma.
De eerste vergunning is bedoeld om de vergunninghouder in staat te stellen op korte termijn de minimaal benodigde militaire technologie te delen ten behoeve van het uitbrengen van een offerte. In het geval dat een dergelijke offerte leidt tot een verkoop is voor de definitieve uitvoer van het daadwerkelijke product een separate vergunning benodigd. Op deze vergunning is tot op heden, zover bekend, niet uitgevoerd naar Israël.
De tweede vergunning betreft het kunnen delen van testmonsters en technologie voor de ontwikkeling van antiballistisch (beschermend) materieel. Op deze vergunning heeft na 7 oktober, zover bekend, één realisatie met bestemming Israël plaatsgevonden.
Is van alle uitvoer of doorvoer per algemene of globale vergunning steeds duidelijk wat de eindbestemming is? Wordt dit gerapporteerd? Zo ja, hoe?
Het systeem van de algemene en globale vergunningen vraagt van bedrijven om twee keer per jaar over de realisatie in het voorafgaande half jaar te rapporteren. Daarbij wordt door de vergunninghouder ook gerapporteerd wat de eindbestemming is. De bedrijven zijn verplicht om de informatie over de periode januari t/m juni 2024 voor 1 september 2024 aan te leveren bij de overheid, waarna deze gegevens kunnen worden verwerkt. Het kabinet rapporteert jaarlijks aan de Tweede Kamer over de data uit het voorgaande jaar in het jaarrapport exportcontrole strategische goederen.
Kunt u voor de recente wapenexportvergunningen voor Israël (rijnummers 26554, 27133, 27666, 27713, 27796, 27804, 28100 en 28232 in het Excelloverzicht) aangeven op welk moment deze volledig waren afgeleverd?3
Hieronder vindt u per door u genoemd rijnummer de datum van de meest recente uitvoer. Ook wordt weergegeven of de waarde van de betreffende vergunning volledig is verbruikt.
26554
28 juli 2022
Ja
Verlopen
27133
5 december 2022
Nee
Verlopen
27666
23 februari 2024
Ja
Verlopen
27713
21 juni 2023
Ja
Verlopen
27796
Geen realisaties
Nee
Verlopen
27804
23 augustus 2023
Nee
Verlopen
28100
8 mei 2023
Ja
Geldig
28232
9 augustus 2023
Ja
Geldig
Met uitzondering van één vergunning heeft voor de weergegeven vergunningen geen uitvoer plaatsgevonden sinds 7 oktober 2023. De vergunning waarvoor dit wel het geval was (27 666) betreft de uitvoer van warmtebeeldcamera’s voor research & development doeleinden. Indien dit leidt tot een nieuwe uitvoer voor productiedoeleinden moet hiervoor een nieuwe vergunning worden aangevraagd die conform het gebruikelijke beleid zal worden getoetst aan het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole.
Op het moment van schrijven kan op geen van de vergunningen een nieuwe uitvoer plaatsvinden omdat de vergunningen verlopen of volledig verbruikt zijn.
Kunt u, per vergunning, toelichten waarom geen strijdigheid met de acht criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt van de EU werd gezien?
Voor alle afgegeven vergunningen is een toets gedaan aan het EU gemeenschappelijk standpunt inzake wapenexportcontrole. Daarbij is in het bijzonder aandacht besteed aan criterium 2 dat ziet op het risico op gebruik van de uit te voeren goederen bij ernstige mensenrechtenschendingen of ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht. In alle gevallen is een afweging gemaakt op basis van de aard van de goederen, de eindgebruiker en het opgegeven eindgebruik. Daarbij is geen duidelijk risico op inzet van de goederen bij voorgenoemde schendingen geconstateerd.
Is voor deze vergunningen, zover die op 7 oktober 2023 nog niet waren uitgeleverd, met de vergunninghouder contact geweest over de wenselijkheid leveranties aan te houden (of te annuleren)? Zo ja, wanneer en wat was hiervan het resultaat? Zo nee, waarom niet?
Op 7 oktober 2023 waren drie van de hierboven genoemde vergunningen nog te gebruiken voor een eventuele uitvoer. Het ging hierbij om de eerder genoemde vergunning voor R&D doeleinden (rijnummer 27666), een vergunning ten behoeve van outsourcing door een Nederlands bedrijf (rijnummer 27796) en een vergunning ten behoeve van de uitvoer van onderdelen voor het Iron Dome luchtverdedigingssysteem (rijnummer 27804). In geen van de gevallen is contact gezocht met de vergunninghouders over het gebruik van de vergunning omdat het betreffende eindgebruik niet strijdig wordt bevonden met het Nederlandse wapenexportcontrolebeleid in de context van het sinds 7 oktober 2023 opgelaaide conflict.
Kunt u een overzicht verschaffen van andere uitvoervergunningen voor militaire goederen die nu nog niet gepubliceerd zijn, d.w.z. sinds eind mei 2023? Zo nee, waarom niet?
De rapportage uitvoer militaire goederen op rijksoverheid.nl bevat op het moment informatie over uitvoer van militaire goederen tot en met januari 2024. Uitvoer van militaire goederen in de periode mei 2023 – januari 2024 is via deze rapportage inzichtelijk. In de periode februari 2024 tot heden zijn geen vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen met eindbestemming Israël afgegeven.
Kunt u voor de recente exportvergunningen voor dual-use goederen voor Israël (rijnummers 11744, 11782, 11869, 12019, 12052, 12087, 12150, 12405, 12462, 12498 en 12749 in het Excelloverzicht) aangeven op welk moment deze volledig waren afgeleverd?4
Hieronder vindt u per door u genoemd rijnummer de datum van de meest recente uitvoer. Ook wordt weergegeven of de waarde van de betreffende vergunning volledig is verbruikt.
11744
17 februari 2023
Ja
Verlopen
11782
24 april 2023
Nee
Verlopen
11869
6 maart 2023
Ja
Verlopen
12019
Geen realisaties
Nee
Verlopen
12052
11 oktober 2023
Nee
Verlopen
12087
14 november 2023
Ja
Verlopen
12150
6 juni 2023
Ja
Verlopen
12405
Geen realisaties
Nee
Geldig
12462
Geen realisaties
Nee
Geldig
12498
Geen realisaties
Nee
Geldig
12749
27 oktober 2023
Ja
Geldig
Met uitzondering van de vergunning in rij 12019 kennen/kenden alle hierboven weergegeven vergunningen civiel eindgebruik. De vergunning in rij 12019 betreft uitvoer voor R&D-doeleinden. Deze vergunning is inmiddels verlopen zonder dat er gebruik van is gemaakt.
Is voor deze vergunningen, zover die op 7 oktober 2023 nog niet waren uitgeleverd, met de vergunninghouder contact geweest over de wenselijkheid leveranties aan te houden (of te annuleren)? Zo ja, wanneer en wat was hiervan het resultaat? Zo nee, waarom niet?
Nee, hierover is geen contact geweest gelet op de civiele aard van het eindgebruik van het merendeel van deze vergunningen. Daar waar het eindgebruik militair van aard was betrof het een voorgenomen transactie richting een Israëlisch bedrijf voor R&D doeleinden. Voor eventuele uitvoer ten behoeve van productie dient een nieuwe vergunning te worden aangevraagd.
Kunt u aangeven of er in Woensdrecht, buiten de ERW, ook onderdelen van andere wapensystemen zijn opgeslagen, bijvoorbeeld maar niet uitsluitend de F-16, de Apache-, de NH-90- en Chinookhelikopter, zoals NRC Handelsblad beschrijft?5
Bij het Logistiek Centrum Woensdrecht zijn onderdelen van alle wapensystemen van de luchtmacht opgeslagen.
Worden onderdelen van de bijvoorbeeld de F-16 of Apache vanuit Woensdrecht ook geëxporteerd naar andere landen, waaronder bijvoorbeeld Israël?
Nee. Onderdelen van andere wapensystemen zijn in eigendom van het Ministerie van Defensie en worden alleen voor de eigen Nederlandse toestellen aangewend.
Wordt Woensdrecht ook gebruikt voor het onderhoud van F-16 of Apache toestellen van andere landen, waaronder bijvoorbeeld Israël?
Nee, er vindt, buiten gezamenlijk onderhoud met België aan NH90-helikopters, op Woensdrecht geen onderhoud plaats aan systemen van andere landen.
Kunt u aangeven of Israël gebruik maakt van het motorenonderhoud van de F-35 dat in Woensdrecht plaatsvindt? Wanneer maakte Israël hier voor het laatst gebruik van?6
Voor wat betreft het onderhoud dat in Nederland plaatsvindt in de motoronderhoudsfaciliteit verwijs ik u graag naar de antwoorden op Kamervragen van 19 december 2023 (Kamerstuk 2023Z19578). Daar wil ik aan toevoegen dat er geen onderhoud aan Israëlische F-35-toestellen plaatsvindt in Nederland.