Het tekort aan sociaal advocaten |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Jonge juristen kiezen voor beter betaald werk dan sociale advocatuur. Arbeidskrapte in sociale advocatuur neemt toe. Jonge advocaten haken af, ouderen gaan met pensioen»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht, dat gebaseerd is op een reeds enige tijd bekende dalende trend in de cijfers over het aanbod van sociaal advocaten. Het bericht bevat derhalve geen nieuws en de zorgen die er eerder waren over deze dalende trend zijn er nog steeds.
Naar aanleiding van een rapport van 15 september 2022 over de arbeidsmarkt voor de sociale advocatuur2 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer op 20 april 2023 een plan van aanpak gestuurd met verschillende maatregelen om de sociale advocatuur duurzaam te versterken.3
Schrikt u van deze cijfers van het Kenniscentrum Stelsel Gesubsidieerde Rechtsbijstand of was het u reeds bekend dat het aantal sociaal advocaten nu zo hard daalt, namelijk een afname van 13% de afgelopen vijf jaar, dat een verdere afname dreigt en er sprake is van problematische tekorten?
Nee. Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven zijn de signalen over een dreigend tekort aan sociaal advocaten al langer bekend.
Hoe gaat het opgevangen worden dat de komende jaren 2.500 sociaal advocaten de beroepsgroep gaan verlaten, omdat zij met pensioen gaan, terwijl de instroom sterk achterblijft?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 zijn in het kader van het plan van aanpak sociale advocatuur verschillende maatregelen in gang gezet om de instroom te bevorderen.4
Zo heeft de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de Raad) in 2021 de subsidieregeling beroepsopleiding sociaal advocaten ingesteld. De subsidie dekt jaarlijks de totale kosten van de beroepsopleiding voor circa 175 advocaat-stagiairs. Hierdoor wordt het voor sociaal advocaten aantrekkelijker om advocaat-stagiairs aan te nemen. In totaal hebben tot nu toe circa 525 advocaat-stagiairs gebruik gemaakt van deze subsidieregeling. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer in de laatste voortgangsrapportage stelselvernieuwing rechtsbijstand van 21 juni jl. geïnformeerd dat er met ingang van 1 mei 2024 opnieuw geld beschikbaar is gesteld voor deze subsidieregeling, waardoor de kosten van de beroepsopleiding wederom voor circa 175 advocaat-stagiairs worden gedekt.5
Ook stelt Raad een leerstoel «toegang tot het recht in een lerend stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand» in. Daarnaast heeft mijn ministerie zich samen met de Raad, de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: NOvA) en de Vereniging voor Sociaal Advocaten Nederland (hierna: VSAN), gecommitteerd aan een gezamenlijk plan van aanpak om studenten aan universiteiten en hogescholen in een vroegtijdig stadium van hun rechtenstudie bekend te maken met zowel de sociale advocatuur als de ketenpartijen in het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand.
Momenteel wordt dit plan uitgewerkt. Er wordt een netwerk opgezet van sociaal advocaten die presentaties, gastcolleges en voorlichtingsbijeenkomsten bij onderwijsinstellingen willen verzorgen. Ook wordt voorlichtingsmateriaal gemaakt, zoals informatiefolders, om zowel onderwijsinstellingen als sociaal advocaten te informeren over deze nieuwe aanpak. Tevens nemen vertegenwoordigers van de ketenpartijen op uitnodiging deel aan banenmarkten en andere voorlichtingsbijeenkomsten.
Ook is er vanuit mijn ministerie gesproken met de Raad van decanen rechtsgeleerdheid, de Erasmus Universiteit, en de Universiteit Tilburg over het vergroten van de aandacht voor de sociale advocatuur in het rechtenonderwijs. Tijdens deze gesprekken was ook aandacht voor activiteiten van JenV, de NOvA, VSAN en de Raad om de samenwerking tussen onderwijsinstellingen en sociaal advocaten te versterken en de aanwezigheid van de sociale advocatuur op deze instellingen te faciliteren.
Een van de aandachtspunten van de Raad van decanen rechtsgeleerdheid is dat sociaal advocaten niet de mogelijkheid hebben om de uren die zij besteden aan het geven van voorlichting in het onderwijs te declareren. Deze mogelijkheid is reeds gecreëerd en sociaal advocaten die hieraan meewerken, ontvangen hiervoor inmiddels een vergoeding van de Raad.
Tevens heeft mijn ambtsvoorganger de vergoedingen voor advocaten, mediators en bijzonder curatoren per 1 januari 2022 structureel verbeterd. Daarnaast hebben advocaten en mediators die staan ingeschreven bij de Raad in december 2023 een eenmalige compensatie gekregen. Tot slot heeft mijn voorganger de commissie-Van der Meer II ingesteld voor de herijking van de vergoedingen in het stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand. De resultaten hiervan worden eind 2024 verwacht.
Zelf wil ik, vanuit mijn nieuwe rol als verantwoordelijke bewindspersoon voor het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand, de komende periode gesprekken voeren met onder andere de Raad, de NOvA en de VSAN, over de ingezette maatregelen en ieders verantwoordelijkheid om dit effect verder te stimuleren.
Wat betekent dit volgens u voor mensen die een sociaal advocaat nodig hebben, omdat ze, geregeld door de overheid zelf, in een juridisch conflict terecht zijn gekomen?
Er is voldoende aanbod van sociaal advocaten nodig om toegang tot het recht te kunnen effectueren. Dit geldt ook met betrekking tot geschillen waarbij de overheid een rol speelt. Samen met de Raad blijf ik onverminderd alert op ontwikkelingen in het aanbod van sociaal advocaten.
Hoe staat het met de plannen om meer aandacht te geven aan dit prachtige en belangrijke vak in de rechtenopleiding en de beroepsopleiding advocatuur?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Hoe komt het nu volgens u dat vooral jonge advocaten nadat ze begonnen zijn het vakgebied al weer snel verlaten?
Dat is op dit moment onvoldoende bekend. Het Kenniscentrum Stelsel Gesubsidieerde Rechtsbijstand (hierna: Kenniscentrum) doet nader onderzoek naar de cijfers met betrekking tot de uitstroom en de beweegredenen hiervan. Daarbinnen worden andere nadere analyses van de cijfers over de groep (jonge) advocaten die het stelsel verlaten verricht. Ook wordt onderzocht wat de drijfveren zijn van advocaten om juist wel in de sociale advocatuur te gaan werken. Daarnaast start het Kenniscentrum een evaluatieonderzoek van de subsidieregeling beroepsopleiding sociaal advocaten om de initiële effecten in beeld te brengen.
In de volgende voortgangsrapportage stelselvernieuwing gesubsidieerde rechtsbijstand, die voor het kerstreces naar uw Kamer wordt gestuurd, informeer ik u nader over de voortgang van deze onderzoeken.
Erkent u dat de te lage vergoedingen nog steeds een belangrijk probleem zijn? Wat kunt u hier op korte termijn aan veranderen?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Hoe zorgt u ervoor dat, als de commissie-Van der Meer II straks onderzocht heeft wat er nodig is om de vergoedingen in de sociaal advocatuur op peil te brengen, dit budget hiervoor ook aanwezig is en hiervoor aangewend zal worden, los van andere politieke wensen, vanwege het besef dat de toegang tot het recht het fundament van de rechtsstaat is, maar hierdoor ernstig onder druk staat?
Het belang van een adequate beloning voor rechtsbijstandverleners voor de toegang tot het recht en de rechtsstaat wordt door mij onderschreven. Mijn ambtsvoorganger heeft de commissie-Van der Meer II ingesteld. De commissie zal onderzoeken of de huidige vergoedingen per zaaksoort nog aansluiten bij de gemiddelde tijdsbesteding van rechtsbijstandverleners. De commissie is begin dit jaar met haar werkzaamheden gestart en de rapportage wordt eind 2024 verwacht. Voor het nemen van besluiten over de vergoedingen wacht ik de uitkomsten van dit onderzoek af.
Het bericht dat de nieuwe elektrische boiler bij de elektriciteitscentrale van Vattenfall in Diemen ongebruikt blijft vanwege de hoge netwerkkosten |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe domper Vattenfall: elektrische boiler bij Diemer centrale blijft ongebruikt vanwege hoge netwerkkosten»?1
Ja.
Klopt het dat het inschakelen van de e-boiler in de centrale in Diemen, die overtollige groene stroom omzet in warmte of opslaat in een warmtebuffer voor latere levering, momenteel niet rendabel is vanwege de hoge netwerkkosten?
Zoals bericht in de brief van 7 juni aan uw Kamer2 stelt Vattenfall inderdaad dat de elektrische boiler niet rendabel kan worden geëxploiteerd door de stijging van de nettarieven sinds de SDE++ subsidiebeschikking was verkregen. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat de installatie weliswaar wordt gerealiseerd, maar vervolgens niet wordt gebruikt. In het antwoord op vragen 4 en 9 ga ik nader in op ontwikkelingen en maatregelen die de business case zouden kunnen verbeteren.
Klopt het dat de netwerkkosten bij het ontwerp van de e-boiler waren geraamd op 5 miljoen euro per jaar, maar nu uitkomen op 22 miljoen euro? Hoe kunnen de netwerkkosten in relatief korte tijd zo sterk zijn opgelopen?
De gestegen netwerkkosten komen voor het grootste deel (circa 90%) door, als gevolg van de Oekraïne-oorlog, gestegen energieprijzen en daarmee de hogere inkoopkosten voor energie en vermogen3 in de jaren 2021 en 2022, die in de jaren 2023 en 2024 in de tarieven zijn verwerkt. Daarnaast wordt een klein deel van de gestegen kosten veroorzaakt door investeringen en onderhoud.
Verwacht u dat de in Diemen gerealiseerde elektrische boiler in een later stadium wel rendabel zal zijn en gebruikt kan worden om flexibel in te kunnen springen op het variabele aanbod van duurzame stroom uit zon en wind? Wat is ervoor nodig om dat mogelijk te maken?
Of deze specifieke elektrische boiler rendabel zal zijn hangt af van verschillende factoren zoals de ontwikkeling van de elektriciteitsprijzen en netwerkkosten, beschikbare subsidies (zoals de SDE++) en geldende belastingen, alsmede van de kosten om dezelfde warmte op andere wijze op te wekken. De nettarieven van TenneT dalen in 2025 en 2026 naar verwachting licht4, maar zullen niet dalen naar het niveau van voor 2022 en in algemene zin conform de recente middellange termijn voorspelling van de netwerkkosten, de komende tien jaar behoorlijk stijgen. Wel komen er steeds meer mogelijkheden om kosten te drukken met behulp van flexibiliteit. Voor mogelijke oplossingsrichtingen die de business case kunnen verbeteren verwijs ik naar het antwoord op vraag 9.
Welke hoeveelheid aan aardgas zou met de e-boiler bij de centrale in Diemen op jaarbasis kunnen worden bespaard als deze wel wordt gebruikt en wat betekent dat in termen van CO2-uitstoot?
Dit betreft zo’n 30 tot 35 miljoen m3 bespaard aardgas en daarmee ruim 67 kiloton niet-uitgestoten CO2 per jaar bij maximale productie zoals beschikt in de subsidiebeschikking van de SDE++5. De inzet van een e-boiler zal uiteindelijk afhankelijk zijn van de beschikbaarheid van voldoende hernieuwbare elektriciteit (zon/wind). Afhankelijk van de ontwikkeling hiervan kan de besparing op aardgas en de reductie van CO2 zowel hoger als lager uitvallen.
Welke bijdrage kan deze e-boiler, door snel op en afregelen, leveren aan de stabiliteit van het net en op welke wijze wordt die bijdrage beloond?
Deze e-boiler kan, net als andere stuurbare flexibele installaties, bijdragen aan balans op het elektriciteitsnet. Vooral op momenten dat er veel aanbod is van elektriciteit uit wind en zon – en de elektriciteitsprijzen daardoor laag zijn – kan de e-boiler warmte opwekken uit die elektriciteit en tijdelijk opslaan. De beloning bestaat uit het verschil tussen minder inzet van duurder aardgas en ETS-rechten voor warmte, en de waarde van elektriciteit op dat moment. De elektriciteit kan ge- en verkocht worden op één van de termijnmarkten voor elektriciteit, zoals de day-ahead- en intradaymarkt, of ingezet worden op de balanceringsmarkten van TenneT. Een bedrijf als Vattenfall zal het geheel van zijn portfolio (aan bijvoorbeeld opwek uit wind, verkoop aan klanten en de e-boiler) optimaliseren om zo de juiste hoeveelheid elektriciteit tegen de laagste kosten te leveren.
Hoeveel andere flexibele installaties zijn er momenteel in Nederland waarmee, net als de e-boiler in Diemen, flexibel om kan worden gegaan met het variabele aanbod van duurzame elektriciteit en waarmee voorkomen kan worden dat installaties die zon- of windenenergie produceren moeten worden afgeschakeld?
Elk huishouden kan flexibel omgaan met het variabele aanbod van duurzame elektriciteit door bijvoorbeeld een vaatwasser, wasmachine of droger aan te zetten op momenten met veel zon of wind, of op dat moment een elektrische auto te laden. Grootschalige batterijen, e-boilers, elektrolyzers en de elektriciteitsvraag van grote industrieën kunnen op grote schaal inspelen op de elektriciteitsprijs en daarmee op de beschikbare elektriciteit uit wind en zon. In de monitor leveringszekerheid 2024 van TenneT6 is vermeld (blz. 24) hoeveel en welke vormen van flexibel vermogen in de periode tot 2033 worden verwacht. Het precieze aantal individuele installaties is mij op dit moment niet bekend. In de brief aan uw Kamer van 18 september 20237 (Kamerstuk 29 023, nr. 447) heeft de Minister voor Klimaat en Energie aangegeven dat in een toekomstig CO2-vrij elektriciteitssysteem er ongeveer 1.000 uur in een jaar zullen zijn, waarin het aanbod van elektriciteit uit wind en zon zo groot is, dat het aanbod van stroom de vraag overtreft. Een deel van de windmolens of zonnepanelen schakelt dan af en de groothandelsprijs daalt naar € 0/MWh.
In hoeverre staan de hoge netwerkkosten de realisatie en/of exploitatie van andere flexibele installaties die bij kunnen dragen aan de energietransitie in de weg?
De netwerktarieven zijn gestegen en hebben daardoor een relatief groter aandeel in de kostenbasis van de exploitatie van een flexibele asset. Investeren in flexibele installaties of andere vormen van verduurzaming, is daarmee uitdagender. Naast netwerkkosten zijn ook de kosten voor de inkoop van elektriciteit, belastingen op het gebruik van elektriciteit van belang. Hierdoor komt het voor dat bedrijven besluiten niet te investeren in een flexibele asset, of deze (tijdelijk) van de markt te halen. Via de nettarieven worden onder meer de noodzakelijke investeringen in het elektriciteitsnet bekostigd, die van groot belang zijn voor de voortgang van de energietransitie en andere maatschappelijke ontwikkelingen zoals woningbouw en mobiliteit. Het is de exclusieve bevoegdheid van de ACM om te bepalen hoe deze kosten van de netbeheerders worden verdisconteerd in de netwerktarieven. Op dit moment loopt een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) bekostiging elektriciteitsinfrastructuur dat naar verwachting in het eerste kwartaal van 2025 wordt afgerond. Dit IBO is erop gericht om meer inzicht in en grip te krijgen op de omvang van de investeringen in de elektriciteitsinfrastructuur tussen nu en 2040, en de bekostiging en financiering ervan, zowel vanuit nationaal als Europees perspectief. Als onderdeel van dit IBO wordt ook gekeken naar het effect van de investeringen op de nettarieven voor onder meer bedrijven.
Kunt u reageren op de haalbaarheid, wenselijkheid en de termijn waarop dit mogelijk is van de volgende mogelijke oplossingsrichtingen om het gebruik en de realisatie van flexibele installaties, zoals de e-boiler in Diemen, mogelijk te maken:
Ik verken momenteel de mogelijkheden voor een categorie in de SDE++ waarin alleen de operationele kosten van een e-boiler worden vergoed. Hiervoor zouden dan ook projecten in aanmerking kunnen komen waarbij de investering in de e-boiler al is gedaan, maar deze niet wordt ingezet vanwege te hoge operationele kosten. Er zijn ook beschikkingen verstrekt voor exploitatiesubsidies voor andere e-boliers dan de in deze vragen genoemde e-boiler. Mijn ambtsvoorganger heeft het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) gevraagd advies uit te brengen over een dergelijke categorie van operationele kosten in het kader van de SDE++ in 2025. Dit advies en mijn reactie daarop volgen in het eerste kwartaal van 2025. Als deze uitvraag aan het PBL zou leiden tot een concreet advies voor een nieuwe categorie, dan past de openstelling voor de vergoeding van operationele kosten niet binnen de huidige staatssteungoedkeuring voor de SDE++ en is deze openstelling onder voorbehoud van goedkeuring van de Europese Commissie.
Daarnaast zijn binnen het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) verschillende soorten nieuwe contracten en tarieven ontwikkeld die enerzijds bijdragen aan het creëren van ruimte op het net voor partijen in de wachtrij en anderzijds kostenbesparingen kunnen genereren voor flexibele assets die daarmee mogelijk eerder rendabel worden:
Deze wijzigingen zal de ACM op korte termijn vaststellen. Parallel wordt gewerkt aan implementatie door de netbeheerders van de nieuwe contractvormen.
Het bericht dat de IND in de zomer al beschikte over cijfers inzake gestapelde nareis |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «IND had in zomer al «incomplete cijfers» gestapelde nareis»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke ambtenaren en welke directies bij zowel de IND als op het departement op de hoogte waren van het bestaan van de conceptnota van de IND van 2 augustus 2023 inzake de omvang van gestapelde gezinshereniging?
Wij verwijzen u naar de meegestuurde processchets van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de IND. Het delen van namen van ambtenaren en functies van ambtenaren past niet bij de ministeriële verantwoordelijkheid. De ambtenaren van het departement en uitvoeringsorganisaties zijn geen onderdeel van het politieke debat.
Kunt u aangeven welke ambtenaren en welke directies bij zowel de IND als op het departement op de hoogte waren van het feit dat er geen sprake kon zijn van duizenden gevallen nareis op nareis? Kunt u aangeven wanneer zij daarvan op de hoogte waren?
Zie antwoord vraag 2.
Was de secretaris-generaal van de IND op de hoogte van de conceptnota in de zomer van 2023? Zo ja, wanneer? Bent u hierover met hem in gesprek geweest of is er op enige manier met hem over gecommuniceerd al dan niet rechtstreeks?
Voor zover nu is vastgesteld, is de voormalig secretaris-generaal van Justitie en Veiligheid niet op de hoogte gesteld van de conceptnota in de zomer van 2023. Voor het overige verwijzen wij naar de processchets.
Is het mogelijk dat de informatie van de conceptnota op een andere wijze dan de gebruikelijke DigiJust-lijn met u is gedeeld, bijvoorbeeld mondeling, anders dan het genoemde stafoverleg op 8 januari 2024?
Op basis van de in de processchets weergegeven informatie komen wij tot de conclusie dat dat niet het geval is.
Heeft u op enig moment zelf uitvraag gedaan naar de omvang van gestapelde gezinshereniging? Zo ja, wanneer was dit en wat is er toen met u gedeeld?
Wist u voor het stafoverleg op 8 januari 2024 dat gestapelde gezinshereniging van minieme omvang was en niet in de buurt kwam van «duizenden»? Zo nee, hoe verklaart u dat u niet eerder heeft geïnformeerd naar of informatie heeft ontvangen over een vraagstuk dat politiek en maatschappelijk op zoveel aandacht kon rekenen?
Klopt het dat de uiteindelijke cijfers over de omvang van gestapelde gezinshereniging eind december 2023 beschikbaar waren? Zo ja, waarom zijn deze cijfers pas in februari 2024 gepubliceerd?
Herrinert u zich dat de IND in september 2022 in de media haar zorgen uitsprak over gestapelde nareis en aankondigde daar onderzoek naar te gaan doen? Welke informatie was tijdens de onderhandelingen tussen de toenmalige coalitiepartijen die uiteindelijk eindigden in de val van het kabinet bij de IND bekend?
Welke cijfers inzake gestapelde gezinshereniging waren op dat moment bekend bij het departement? Welke cijfers waren ten tijde van de bewindspersonenoverleggen bij u persoonlijk bekend? Hebben die cijfers ook de onderhandelingstafel bereikt, zo ja in welke vorm? Zo nee, waarom niet?
Hoe kan het dat in de nota ten behoeve van de bewindspersonenoverleggen tussen coalitiepartijen werd gesproken over «forse signalen» terwijl de IND naar eigen zeggen al bijna een jaar onderzoek deed en slechts enkele weken na de val van het kabinet op 2 augustus 2023 een conceptnota gereed was met hele andere cijfers waarbij geenszins sprake was van forse signalen?
Kunt u aangeven welk contact er is geweest tussen ambtenaren van het departement hetzij onderling, hetzij met de IND, hetzij binnen de IND in de periode na de val van het kabinet in relatie tot de cijfers met betrekking tot gestapelde nareis?
Wie heeft op welk moment besloten dat de cijfers uit de nota van 2 augustus 2023 nog teveel onzekerheden bevatten om doorgeleid te worden naar de Staatssecretaris?
Wie bij de IND en op het departement zijn op dat moment geïnformeerd geweest van het feit dat er cijfers van de IND waren, waarover besloten werd dat er nog teveel onzekerheden waren?
Was u persoonlijk op de hoogte van het feit dat de IND cijfers in de nota van 2 augustus 2023 had opgenomen, een nota waar later van werd besloten dat er nog teveel onzekerheden waren? Zo ja, wanneer wist u dit? Zo nee, in hoeverre was u beiden ook na de val van het kabinet nieuwsgierig naar de exacte cijfers en op welke wijze heeft u intern de opdracht gegeven die cijfers op te leveren?
Voor het antwoord op vraag 15 verwijzen wij naar de Kamerbrief van 7 juni jl. en de meegestuurde processchets.
In hoeverre ging het omconceptcijfers als het document van de IND een beantwoording is van persvragen, en daarmee dus destijds ook publiekelijk gemaakt hadden kunnen worden?
Wie heeft de opdracht gegeven tot nader onderzoek betreft de cijfers inzake gestapelde gezinshereniging? Wanneer is die opdracht, of zijn die opdrachten gegeven?
Kunt u uitgebreid toelichten waar de onzekerheden inzake de conceptcijfers waar de IND in de zomer van 2023 over beschikte uit bestonden en hoe groot de onzekerheden waren, aangezien de cijfers van de conceptnota en de cijfers die in februari gepubliceerd zijn grotendeels overeenkomen?
Wat is de reden dat de brief met nota van 2 augustus 2023 pas op de dag na de verkiezingen voor het Europees Parlement naar de Tweede Kamer is gestuurd terwijl het verzoek vanuit de kamer al dateerde van 27 februari 2024?
Naar aanleiding van het verzoek van 27 februari 2024 heeft op het kerndepartement en bij de IND een inventarisatie plaatsgevonden welke stukken onder de reikwijdte van het informatieverzoek vallen. Hieruit werd duidelijk dat enkel de conceptnota van de IND binnen de vraag en reikwijdte van het informatieverzoek viel en niet eerder als bijlage naar de Tweede Kamer was gestuurd bij de «aanbiedingsbrief stukken Bewindspersonenoverleggen migratie» van 10 juni 2023.2 Daarna heeft er op het kerndepartement en met de IND afstemming plaatsgevonden over de beslisnota en de brief aan de Tweede Kamer bij de reactie op het informatieverzoek.
Bestaan er nog andere stukken over de omvang van gestapelde gezinshereniging? Zo ja, kunt u die delen met de Kamer?
We hebben zorgvuldig naslag gedaan en de informatie daarvan is weergegeven in de meegestuurde processchets. Als er aanvullende informatie beschikbaar komt zal uw Kamer daar vanzelfsprekend over worden geïnformeerd.
Kunt u deze vragen uiterlijk op 17 juni 2024 beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt, wel versturen wij deze beantwoording voor het plenaire debat van donderdag 20 juni aanstaande.
De huiverigheid van werkgevers om kunstmatige intelligentie in te zetten |
|
Thierry Aartsen (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel gepubliceerd in het FD «Werkgevers nog huiverig voor inzet kunstmatige intelligentie»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Bent u het eens met de stelling dat de toepassing van kunstmatige intelligentie door werkgevers de arbeidsmarktkrapte in specifieke sectoren zou kunnen verlichten? Welke mogelijkheden ziet u hierin op korte en lange termijn? Wat ziet u als de rol van de overheid in het kader van het stimuleren van en ruimte geven voor het gebruik van kunstmatige intelligentie in het bedrijfsleven?
Kunstmatige intelligentie (hierna AI) biedt kansen voor het verdienvermogen en de brede welvaart van Nederland. AI kan werkenden in staat stellen om productiever te werken, en werkgevers helpen om meer werk gedaan te krijgen met dezelfde mensen. Tegelijkertijd kan AI risico’s opleveren, bijvoorbeeld op discriminatie bij CV-selectie bij het solliciteren.
AI kan de arbeidsmarktkrapte verlichten in specifieke functies en sectoren. We zien voorbeelden in onder meer de zorg, landbouw en maakindustrie. Zo kan AI automatisch gesprekken tussen arts en patiënt opnemen en hier medische notities van maken, helpen bij precisielandbouw, en beslissingen nemen op het gebied van planningsmethodieken.
Zoals staat geformuleerd in diverse beleidsstukken2 is een rol weggelegd voor de overheid om de ontwikkeling van AI te stimuleren en in de juiste banen te leiden. Zo stimuleert het Ministerie van Economische Zaken (EZ) AI-innovatie via onder meer het meerjarig en publiek-private AiNed investeringsprogramma. Met de AI-verordening worden risico’s van AI-systemen en toepassingen aangepakt en wordt de ontwikkeling van betrouwbare AI gestimuleerd. De risico-gebaseerde benadering van de AI-verordening biedt duidelijkheid over welke AI-toepassingen mogen worden ingezet, en onder welke voorwaarden. Dat biedt werkgevers een helder afgebakend juridisch kader waarbinnen zij aan de slag kunnen met productiviteitsverhogende AI-toepassingen.
Om beter zicht te krijgen op de gevolgen van AI voor werk en de arbeidsmarkt, heeft het kabinet op 18 januari 2024 een adviesaanvraag ingediend bij de SER.3 In die adviesaanvraag wordt expliciet aandacht besteed aan de kansen van AI om de productiviteit te verhogen, en wordt gevraagd om meer zicht te krijgen op de barrières waar werkgevers tegenaan lopen. Het advies wordt begin 2025 verwacht. Het kabinet komt daarna met een kabinetsreactie op dit advies.
Betreurt u het dat sommige werkgevers de kansen van kunstmatige intelligentie aan zich voorbij laten gaan? Zo ja, welke redenen ziet u hieraan ten grondslag liggen? Zo nee, waarom niet? En zou u in dat geval bereid te zijn om actie te ondernemen om ondernemers of brancheverenigingen die willen investeren in innovaties zoals Artificial intelligence (AI) daarin te ondersteunen?
Ondanks de kansen van AI voor werkgevers, is het wel begrijpelijk dat sommige werkgevers AI nu nog niet omarmen. Dat kan bijvoorbeeld te maken hebben met het marktsegment, onbekendheid, onvoldoende kennis en het betrachten van zorgvuldigheid bij de inpassing van deze technologie in de eigen bedrijfsprocessen. AI is immers een technologie die sterk in ontwikkeling is en een weloverwogen toepassing daarvan kost tijd. Tegelijkertijd zijn er veel werkgevers die wel actief met de mogelijkheden van AI aan de slag zijn.
Het AI-beleid in Nederland heeft zich sinds 2019 gericht op maatregelen om de maatschappelijke en economische kansen van AI te verzilveren en de publieke belangen zoals fundamentele rechten te borgen, om zodoende bij te dragen aan de brede welvaart.
Veel acties om AI-onderzoek en innovatie te versterken worden gefinancierd met middelen uit AiNed. Momenteel werkt AiNed aan de oprichting van verschillende AI-innovatielabs, waarbij kansen voor generatieve AI worden geïncorporeerd. Dit omvat waarschijnlijk AI-toepassingen voor de gezondheidszorg, energie, productie en mobiliteit.
Voor de financiering van digitale innovatie op AI worden open calls van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoeken (NWO) en Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) ingezet. In aanvulling op AiNed is begin 2023 het tienjarige AI-programma ROBUST gestart voor de realisatie van 17 nieuwe AI-onderzoekslabs en 170 promovendi op het gebied van betrouwbare machine learning, ter versterking van de expertise op het gebied van AI in Nederland.
Ook hebben we naast deze initiatieven verschillende nationale financiële generieke instrumenten, zoals de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) en de Mkb innovatiestimulering topsectoren (MIT), waarbij we bedrijven, voornamelijk mkb-bedrijven, ondersteunen bij het gebruik van AI. Verder versterkt het kabinet het AI-ecosysteem via de Nederlandse AI Coalitie (NL AIC). Deze coalitie is erop gericht om publiek-private samenwerking in het land te versterken en krachten te bundelen op het gebied van kennis, innovatie en vaardigheden. Deze aanpak moet Nederland internationaal positioneren als één AI-ecosysteem, met als doel het verzilveren van kansen voor mensgerichte AI. Zeven regionale hubs zorgen voor het verbinden van het innovatieve midden- en kleinbedrijven (mkb), kennisinstellingen en andere organisaties.
Het kabinet informeert zoveel mogelijk partijen en met name het mkb over het feit dat de AI-verordening eraan komt en wat deze wetgeving voor hen gaat betekenen. Zo organiseert EZ in samenwerking met de NL AIC verschillende informatiesessies voor startups en het innovatieve mkb. Via overheidskanalen (Ondernemersplein/Kamer van Koophandel en Digitaleoverheid.nl) worden publieke en private organisaties geïnformeerd over de AI-verordening. Voor bedrijven en andere organisaties wordt het mogelijk om deel te nemen aan regulatory sandboxes. Hierbinnen kunnen toezichthouders samen met de aanbieders van AI werken aan oplossingen voor compliance-vraagstukken.
Constateert u een onderscheid in het gebruik van AI-technologie tussen midden- en kleinbedrijf (mkb-)werkgevers en grotere werkgevers? Constateert u een onderscheid tussen het gebruik van AI bij (semi) publieke werkgevers en private werkgevers? Kunt u eventuele verschillen duiden aan de hand van de effecten op de concurrentiepositie van Nederland en individuele sectoren?
De AI-adoptiegraad van het Nederlandse bedrijfsleven behoorde in 2023 tot de top 5 van de EU4. In algemene zin hebben grotere bedrijven meer mogelijkheden om in te spelen op nieuwe technologie dan kleinere bedrijven. Dat is ook de reden dat in grotere programma’s voor onderzoek en innovatie zoals het AiNed-programma expliciet aandacht uitgaat naar het innovatieve mkb. Een deel van het AiNed-programma richt zich ook op het bevorderen van AI-innovatie in sectoren die belangrijk zijn voor Nederland, namelijk: gezondheid en zorg, energie en duurzaamheid, mobiliteit, transport en logistiek, en de technische industrie.
In de Quickscan AI in de Publieke Dienstverlening III5 uitgevoerd door TNO, in opdracht van de werkgroep Publieke Diensten van de NL AIC, worden voorbeelden gegeven van het gebruik van AI bij de publieke dienstverlening. Deze voorbeelden zijn ook vergeleken met de eerdere bevindingen uit 2019 en 2021. Het aantal toepassingen in de publieke dienstverlening is in de afgelopen vijf jaar flink gestegen. Waar in 2019 nog 75 voorbeelden van toepassingen werden betrokken bij de analyse, ziet de analyse in het rapport van 2024 op 266 voorbeelden van toepassingenverspreid over verschillende stadia van ontwikkeling en in verschillende sectoren, waaronder transport en mobiliteit, en publieke orde en veiligheid. Gemeenten zijn hierin koplopers. Het onderzoek van TNO laat zien dat AI bij de overheid volwassener is geworden.
Kunt u inzicht geven in de redenen waarom Nederlandse werkgevers in vergelijking met Polen, Duitsland en België huiveriger zijn om kunstmatige intelligentie toe te passen? Wat kan Nederland van deze landen leren? Speelt overheidsbeleid in de voorgenoemde landen een rol in de implementatie van AI-technologie? Bent u in gesprek met werkgeversorganisaties om inzicht te krijgen in de bezwaren die werkgevers hebben om de kansen van AI te benutten? Zo ja, wat zijn de redenen? Zo nee, bent u bereid om dit gesprek op korte termijn te voeren?
Het FD-artikel geeft aan dat in het Europese onderzoek door HR-dienstverlener SR Worx dit beeld naar voren komt. Tegelijkertijd komt uit de Europese index van de digitale economie en samenleving (DESI) naar voren dat het Nederlandse bedrijfsleven behoort tot de top 5 van de EU met betrekking tot het gebruik van AI-technologieën, net onder Denemarken, Finland, Luxemburg en België. Voor Nederland geldt volgens de DESI dat 13,40% van alle bedrijven (met 10 of meer werknemers) AI-technologieën gebruikt, boven het EU-gemiddelde van 8%. Echter is de jaarlijkse groei (1,1%) lager dan het gemiddelde op EU-niveau (2,6%).6 In de onderliggende landenrapporten staat een nadere toelichting opgenomen over het beleid op het gebied van digitale economie en samenleving. Nederland kijkt voor beleidsontwikkeling op het gebied van AI ook naar wat andere landen doen. De ervaring is wel dat initiatieven van andere landen niet altijd 1 op 1 zijn over te nemen in de Nederlandse situatie.
EZ voert al geruime tijd gesprekken met bedrijven en werkgeversorganisaties over de kansen van AI en de benodigde maatregelen om deze kansen te benutten. Deze gesprekken wil EZ ook in de toekomst blijven voeren.
Bent u het ermee eens dat er een rol voor de overheid is weggelegd in het verdere stimuleren van het gebruik van innovatie in het algemeen en kunstmatige intelligentie in het bijzonder door werkgevers ten behoeve van arbeidsproductiviteitsstijging, economische groei en het verlichten van arbeidsmarktkrapte? Op welke manier uit dit zich?
Zoals gesteld in de beantwoording van vraag 2 biedt AI kansen om werknemers te ondersteunen bij het uitvoeren van hun taken om daarmee productiever te worden. Een hogere arbeidsproductiviteit door AI kan echter ook leiden tot een grotere vraag naar die arbeid. Hiermee stijgt de economische groei maar wordt de arbeidsmarktkrapte maar ten dele opgelost. Voor wat de overheid aanvullend doet om werkgevers te stimuleren bij het gebruik van AI verwijs ik u naar de eerdere beantwoording bij vraag 2 en 3.
In het algemeen bestaat er bij het stimuleren van het gebruik van innovaties een beperkte rol voor de overheid. Bij het gebruik van innovaties binnen de processen van organisaties blijft een groot deel van de voordelen van deze innovaties bij de bedrijven zelf. Zij ervaren een sterke prikkel om deze nieuwe innovaties toe te passen, daarmee winst te maken en tegelijk bij te dragen aan de samenleving als geheel. De overheid heeft een grotere rol als de innovatieprikkel voor ondernemers niet sterk genoeg is, terwijl de economie en maatschappij veel kunnen profiteren van de betreffende innovatie. Ook zorgt de overheid met wet- en regelgeving voor heldere verwachtingen voor ondernemers, wat het risico van innoveren vermindert.
Daarnaast zijn er op het gebied van het mkb, specifiek het micro- en kleinbedrijf, bij het gebruik van innovaties en procesinnovatie in den brede uitdagingen door de interne organisatie. Een gebrek aan kennis en kunde, interne capaciteit en kortetermijnvisie zorgen volgens een onderzoek van Technopolis7 voor deze knelpunten, met name bij bedrijven die beschikbare procesinnovaties toepassen. Mede naar aanleiding van een tweetal Kamermoties is onderzocht welke instrumenten kunnen helpen om procesinnovatie binnen het mkb te stimuleren.8 Het streven is om dit najaar te starten met kleinschalige beleidsexperimenten waarin wordt onderzocht welke aanpak het meest effectief en doelmatig is om implementatie van procesinnovaties in het mkb te ondersteunen. Hierbij wordt samengewerkt met de TU Delft, TNO en branches Koninklijke MetaalUnie en Bouwend Nederland.
Kunt u de verschillende maatregelen die op dit moment door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en het Ministerie van Financiën worden genomen om het gebruik van kunstmatige intelligentie onder werkgevers te stimuleren opsommen? Welke effecten van deze maatregelen ziet u en welke effecten verwacht u nog?
Zoals staat toegelicht in de beantwoording van vraag 3 stimuleert het kabinet al langer het AI-ecosysteem. Via de Voortgangsrapportage Strategie Digitale van EZ wordt uw Kamer jaarlijks geïnformeerd over het bevorderen van de ontwikkeling en toepassing van digitale innovaties, zoals AI, en de effecten van dit beleid. De Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Financiën hebben geen specifieke maatregelen op dit terrein.
Bent u het ermee eens dat het naar Nederland halen van een AI-fabriek zou kunnen bijdragen aan de beeldvorming dat innoveren en experimenteren met AI ook in Nederland mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Om het Europese AI-ecosysteem verder te versterken, heeft de Europese Commissie in januari 2024 het AI-innovatiepakket gelanceerd. In de BNC-fiches hierover is positief gereageerd op het voorstel van de Commissie om AI-fabrieken te ontwikkelen.9 Het voorstel voor amendering van de verordening omtrent de voortzetting van de gemeenschappelijke onderneming voor High Performance Computing (HPC) is 23 mei jl. goedgekeurd door de Raad van Concurrentievermogen.
In de Kamerbrief «Verkenning mogelijkheden AI-faciliteit»10 van 4 juni jl. is uw Kamer onlangs geïnformeerd over drie scenario’s die de Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), Binnenlandse Zaken (BZK) en EZ momenteel aan het verkennen zijn, namelijk: 1) bestaande middelen gebruiken, 2) meer investeringen in Europese AI-fabrieken, en 3) AI-faciliteit in Nederland, waarbij deze faciliteit onderdeel uitmaakt van het bredere Europese supercomputerecosysteem (gemeenschappelijke onderneming EuroHPC). Per scenario brengen de betrokken ministeries momenteel de meerwaarde en haalbaarheid in kaart. Hierin is onder meer aandacht voor de impact op maatschappelijke en economische belangen, in lijn met de Strategie Digitale Economie11 en de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren12.
Het scenario met een Nederlandse AI-fabriek vergt wel grote initiële investeringen. De scenario-aanpak is bedoeld om als kabinet een zorgvuldige afweging te kunnen maken. Naar verwachting is deze analyse dit najaar gereed.
Wat kan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waar nodig in samenwerking met andere ministeries en werkgeversorganisaties, doen om werkgevers in hun kennisbehoefte voor kunstmatige intelligentie te voorzien?
Binnen het kabinet is het Ministerie van Economische Zaken verantwoordelijk voor beleid ten aanzien van kunstmatige intelligentie in de economie.
Zoals ook staat toegelicht in de beantwoording van vraag 5 voert EZ al geruime tijd gesprekken met bedrijven en werkgeversorganisaties over de kansen van AI, en de benodigde maatregelen om deze kansen te benutten. Deze gesprekken wil EZ ook in de toekomst blijven voeren. Ook in de communicatie van EZ wordt aandacht besteed aan concrete voorbeelden van nuttige AI-toepassingen door bedrijven. Het is ook belangrijk dat de ervaringen die worden opgedaan in innovatieprojecten breder worden gedeeld. Daarom wordt er binnen AiNed een specifieke actielijn voor kennisdeling ontwikkeld.
In de adviesaanvraag aan de SER13 heeft het vorige kabinet de kennisopbouw binnen organisaties expliciet benoemd als randvoorwaarde voor productiviteitsgroei door AI. Het kabinet heeft de SER verzocht scherp in beeld te brengen welke knelpunten hierop bestaan. Naar aanleiding van het SER advies zal het kabinet overwegen of er aanvullende acties nodig zijn om mogelijke knelpunten op te lossen.
Ziet u mogelijkheden om werkgevers van prikkels te voorzien om kunstmatige intelligentie toe te passen?
Ervaring leert dat werkgevers door goede voorbeelden en ervaringen van andere werkgevers worden geprikkeld om te innoveren. Het jaarlijkse AI-congres van de NL AIC draagt hieraan bij. Zoals ook staat aangegeven in de beantwoording van vraag 9 besteed de communicatie van EZ aandacht aan concrete voorbeelden van nuttige AI-toepassingen van bedrijven. Het is ook belangrijk dat de ervaringen die worden opgedaan in innovatieprojecten breder worden gedeeld. Daarom wordt er binnen AiNed een specifieke actielijn voor kennisdeling ontwikkeld.
Bent u bereid om met sociale partners, brancheorganisaties en de «Nederlandse AI coalitie» een dialoog te openen over de kansen van kunstmatige intelligentie en de verantwoordelijkheid die sociale partners en brancheorganisaties kunnen nemen in het verspreiden van kennis over kunstmatige intelligentie onder werkgevers over onder andere het verhogen van de arbeidsproductiviteit, het versterken van de innovatiekracht en het aanpakken van arbeidsmarkt? Zo ja, hoe wordt dit bewerkstelligd? Zo nee, waarom niet? Is hier een rol in weggelegd voor AI-adviesraad, zoals voorgesteld in motie-Rajkowski?2 Hoe kan deze worden ingevuld? Zo nee, waarom niet?
De maatschappelijke dialoog over de kansen van AI vindt al plaats. Dit gebeurt onder meer tussen sociale partners met daarbij ook de Kroonleden in de SER, tussen alle deelnemende partijen binnen de Nederlandse AI-Coalitie, en bij de totstandkoming en naar aanleiding van de overheidsbrede visie op generatieve AI.
Zoals in de Kamerbrief «Verzamelbrief Digitalisering juni 2024»15 vermeld, verkent het kabinet conform de motie Dekker-Abdulaziz en Rajkowski16 op dit moment het inrichten van een AI-adviesraad. De afgelopen tijd hebben vanuit BZK, OCW, en EZ vele gesprekken plaatsgevonden met AI experts en wetenschappers om te verkennen wat de mogelijkheden zijn voor een dergelijke adviesraad. Daaruit komt vooral het thema van nieuwe ontwikkelingen en de kansen of bedreigingen die deze ontwikkelingen opleveren naar voren. Wat bevoegdheden betreft komt uit de gesprekken duidelijk naar voren dat het daarbij vooral belangrijk is dat er een doorlopende dialoog is met de overheid, om te zorgen dat advies en beleid bij elkaar blijven komen. Aan de nadere vormgeving van de adviesraad, inbegrepen haar bevoegdheden, wordt nog gewerkt. Hierbij wordt er ook juridisch bekeken welke mogelijkheden de Kaderwet Adviescolleges hiertoe biedt. Naar verwachting wordt dit najaar een voorstel aan uw Kamer verstuurd.
Het artikel 'IND hield lage ‘nareis op nareis’-cijfers maandenlang achter' |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «IND hield lage «nareis op nareis»-cijfers maandenlang achter»?1
Ja.
Herinnert u zich de brief «Reactie op informatieverzoek van het lid Veldkamp (NSC) over wat over nareis op nareis in memo's stond» die u op 7 juni 2024 aan de Kamer zond?
Ja.
Herinnert u zich dat u in deze brief schreef: «Deze concept-nota heeft mij als Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid noch de Minister van Justitie en Veiligheid via de gebruikelijke DigiJust-lijn bereikt.»?
Ja.
Heeft de concept-nota (in enige versie) of de inhoud van de concept-nota de Minister van Justitie en Veiligheid op enige wijze bereikt tussen juli 2023 en oktober 2023? Zo ja, welk deel van de inhoud, op welke datum en op welke wijze?
Op basis van de in de processchets weergeven informatie komen wij tot de conclusie dat dat niet het geval is.
Heeft de concept-nota (in enige versie) of de inhoud van de concept-nota de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op enige wijze bereikt tussen juli 2023 en oktober 2023? Zo ja, welk deel van de inhoud, op welke datum en op welke wijze?
Op basis van de in de processchets weergeven informatie komen wij tot de conclusie dat dat niet het geval is.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden?
Ja.
Signalen dat een grote groep mensen ten onrechte een brief heeft ontvangen van de IND waarin wordt aangegeven dat zij geen rechtmatig verblijf zouden hebben in Nederland waarmee tevens hun recht op toeslagen zou zijn vervallen |
|
Jimmy Dijk , Michiel van Nispen |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Wat vindt u van de handelwijze van de Dienst Toeslagen waarbij veel mensen met de schrik van hun leven een brief hebben gekregen, waarin staat dat zij geen recht meer hebben op toeslagen omdat zij zogenaamd geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben?1
Zoals gemeld in de Kamerbrieven van 15 januari en 12 april 2024 waren, door een ontwerpfout bij Dienst Toeslagen, er personen met een EER-nationaliteit die toeslagen ontvingen terwijl zij daar vanwege het ontbreken van de juiste verblijfstitel van de IND mogelijk geen recht op hadden.3 Het Toeslagen Verstrekkingen Systeem (TVS) paste de verblijfscode niet correct toe. Hierdoor ontvingen personen toeslagen die daar mogelijk geen recht op hadden. Dit is zeer onwenselijk, aangezien dit het draagvlak in de samenleving voor toeslagen ondermijnt.
In de ook in de vraagstelling genoemde Kamerbrief van 12 april 2024 is aangegeven dat ongeveer 800 personen in 2024 toeslag hebben ontvangen terwijl zij daar op basis van de in het systeem vermelde verblijfscode mogelijk geen recht op hebben als de verblijfscode ook de huidige verblijfstatus weerspiegelt. Voor deze groep personen geldt dat is besloten het lopende voorschot met terugwerkende kracht per 1 januari 2024 stop te zetten. Onterecht ontvangen toeslagen over de eerste maanden van 2024 worden teruggevorderd. Omdat het hier ging om een fout van Dienst Toeslagen is ook besloten de in eerdere jaren ontvangen toeslagen niet terug te vorderen.
Deze groep van 800 personen heeft rond 10 april 2024 een brief van Dienst Toeslagen ontvangen waarin de stopzetting van het voorschot werd gemeld. Daarnaast werd geadviseerd om zich bij de IND te melden indien deze personen van oordeel waren dat hun verblijfscode niet actueel was en zij wel rechtmatig verblijf hielden en daarmee recht hadden op toeslagen. Het is begrijpelijk dat dit bericht een impact kan hebben op de betrokken personen. Daarom is er ingezet op zo helder mogelijke communicatie. Helaas bleek voor een groep van 180 personen uit de groep van 800 dat zij toch een verblijfsstatus hadden die recht geeft op toeslagen. Zij hebben in april 2024 tijdelijk het recht op toeslagen verloren, dit is bijzonder vervelend. Binnen een maand is dit rechtgezet door de IND en Dienst Toeslagen.
Voorafgaand aan het versturen van de brieven is er intensief contact geweest tussen de IND en Dienst Toeslagen. Naar aanleiding van een onderzoek door de IND bij circa 1.000 door Dienst Toeslagen geïdentificeerde personen bleek overigens dat een deel van de verblijfstitels van EER-onderdanen in de systemen van de IND technisch niet juist waren afgeleid. Hierdoor kon de IND van circa 200 personen de verblijfstitels rechtzetten. Zij zijn dus niet meegenomen in de actie waar uw vragen op zien. Na versturing van de brief aan de resterende groep van 800 personen door Dienst Toeslagen heeft zoals hierboven aangegeven de IND de verblijfstitels van 180 personen aangepast waardoor ze weer recht op toeslagen kregen. Dit is de in vraag 2 gevraagde groep. Deze personen hebben in mei 2024 weer toeslagen ontvangen en de terugvorderingen zijn ingetrokken.
Naast de groep van 800 personen waren er ongeveer 100 personen die de afgelopen jaren toeslagen hebben ontvangen terwijl zij daar geen recht op hadden omdat de IND het verblijfsrecht had ingetrokken en ongewenst voor verblijf in Nederland waren verklaard. Omdat deze personen hadden kunnen weten dat ze dan ook geen recht op toeslagen hebben worden deze toeslagen wel teruggevorderd tot maximaal 5 jaar terug (2019). Deze groep had over het ingetrokken verblijfsrecht uiteraard contact met de IND en is begin mei 2024 door de Dienst Toeslagen via een brief geïnformeerd over de gevolgen voor toeslagen.
Dienst Toeslagen en IND werken nauw samen om te zorgen dat de verblijfsstatus van burgers juist zijn zodat het recht op toeslagen goed is vast te stellen. Het kabinet acht het zeer onwenselijk dat burgers die geen recht hebben op toeslagen dat wel krijgen, dat geldt ook voor mensen die niet rechtmatig in Nederland verblijven. Het kabinet begrijpt dat mensen kunnen zijn overvallen door de mededeling van Dienst Toeslagen dat hun voorschot zou worden beëindigd en deels zou worden teruggevorderd. Zoals hierboven geschetst is bewust gekozen voor deze handelwijze. Dit om te voorkomen dat personen die geen recht hebben op toeslagen deze wel blijven ontvangen en dat daarbij de terugvorderingen voor deze personen oploopt. In de communicatie aan de burgers is daarbij zoveel als mogelijk duidelijk gemaakt wat er nodig was om weer toeslagen te krijgen. Uiteindelijk is voor een groep van 380 personen de voor hen geldende verblijfscode bij de IND rechtgezet, hiervan hebben 180 personen een maand vertraging opgelopen bij het ontvangen van toeslagen.
Wat vindt u ervan dat in veel gevallen blijkt dat er helemaal geen sprake was van onterecht toegekende toeslagen? Kunt u aangeven om hoeveel gevallen dit ondertussen gaat, zoals ook al benoemd in eerdere kamerbrieven over «damages»?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ermee bekend dat ook het Juridisch Loket veel van dit soort meldingen heeft binnengekregen en er een speciale meldpagina voor heeft geopend?3
Ja.
Wat is de precieze aanleiding geweest om vanuit Dienst Toeslagen deze brief te sturen, op welke gronden? Is hierbij ook informatie vanuit de IND gekomen en/of actief afstemming gezocht en zo ja, op basis van welke informatie?
Zoals in antwoord op vraag 1 en 2 is opgemerkt heeft Dienst Toeslagen in 2023 geconstateerd dat haar systemen geen rekening hielden met de verblijfscode van EER-burgers en daardoor toeslagen uitkeerde aan personen die daar mogelijk geen recht op hadden. Dit is niet wenselijk. Uitsluitend personen die rechtmatig verblijf houden in Nederland hebben recht op toeslagen en voor deze groep gold dat de door de IND verstrekte verblijfscode indiceerde dat zij geen rechtmatig verblijf hadden. Voor Dienst Toeslagen ontstond daarmee de noodzaak om het voorschot aan deze mensen te beëindigen en mensen daarover per brief te informeren. Er is tussen Dienst Toeslagen en de IND veelvuldig contact hierover geweest en de mogelijkheid om de verblijfscode aan te passen indien daartoe aanleiding bestond. Tevens is gezamenlijk een check gedaan waardoor van de initiële groep van circa 1.000 personen er 200 in eerste instantie zijn rechtgezet, dit is later gevolgd door een groep van 180 personen. Dienst Toeslagen en de IND hebben in hun overleg steeds aandacht gehad voor een zo helder mogelijke communicatie naar de burgers die het betreft met een advies over de manier waarop zij hun recht op toeslag alsnog zouden kunnen aantonen.
Bent u op de hoogte van het feit dat ook de IND niet zeker weet of deze honderden personen per definitie onterecht een verblijfstatus hebben maar dat dit moeilijker aan te passen is in de systemen van de IND?
Ja, daarom werd de betreffende groep geadviseerd contact met de IND op te nemen over hun verblijfstitel. Het EU recht is declaratoir. Dat betekent dat EER onderdanen zich niet hoeven te melden bij de IND. Zij krijgen automatisch een verblijfstitel (ongetoetst) zodra ze zich bij de gemeente inschrijven in de Basisregistratie Personen (BRP) en hebben zij aan de verblijfsvoorwaarden voldaan op grond van het EU-recht. Pas als er signalen/meldingen binnenkomen bij de IND (zoals beroep op bijstand, openbare orde signalen) toetst de IND aan het EU-recht en neemt de IND afhankelijk van de uitkomst van die beoordelingen beslissingen (beëindigen EU-recht of ongewenstverklaringen) en die worden middels een besluit medegedeeld aan de EER-onderdaan. De IND kan eventuele technische fouten in de verblijfstitel bijna altijd snel en goed herstellen. Hiervoor is sinds 2004 een apart team ingericht. En omdat de IND weet welke gevolgen onjuiste en niet actuele titels hebben voor betrokkene en dat fouten gemaakt kunnen worden, is er een proces ingericht waarbij titels snel gecontroleerd en hersteld worden. Zo is er voor Dienst Toeslagen een apart e-mailadres beschikbaar waarbij de IND binnen 2 werkdagen vragen over titels beantwoordt en de titel controleert. Deze controle ziet er niet op of betrokkene EU-verblijfsrecht heeft. Daarvoor moet betrokkene zichzelf melden bij de IND via een inschrijving.
Wat vindt u ervan dat veel van deze mensen nooit een brief hebben gekregen van de IND dat hun verblijfsrecht is vervallen en dat zij daarom geen toeslagen zouden mogen krijgen?
Ervan uitgaande dat uw vraag betrekking heeft op dat het EU-verblijfsrecht van rechtswege ontstaat of vervalt; EER-burgers mogen in Nederland werk zoeken, werken als werknemer of zelfstandige, studeren of als economisch inactief in Nederland verblijven zonder dat zij zich bij de IND hoeven te melden. Zij hoeven dus geen aanvraag bij de IND in te dienen en gelet op de declaratoire aard van het verblijfsrecht is zodoende geen sprake van een besluit van de IND als het EER-verblijfsrecht ontstaat of vervalt. Echter op het moment dat de IND een aanvraag afwijst of het verblijfsrecht intrekt, krijgt betrokkene altijd een besluit. De IND toetst alleen het verblijfsrecht en niet het recht op voorzieningen, zoals toeslagen. Als je hier niet rechtmatig verblijft en dit weet, dan weet je ook dat je geen recht hebt op voorzieningen zoals toeslagen.
Waarom is er niet eerst door de Dienst Toeslagen gekozen voor een informerende brief en persoonlijke uitleg alvorens is besloten rigoureus deze toeslagen stop te zetten?
Het is van groot belang dat de toeslagen snel en rechtmatig worden verstrekt en tegelijkertijd wordt voorkomen dat hoge terugvorderingen ontstaan als later blijkt dat er toch geen recht is op de toeslag(en). Het kabinet vindt het zeer onwenselijk dat personen niet rechtmatig in Nederland verblijven en dus geen recht hebben op toeslagen deze ontvangen. Voor de eerder genoemde 800 personen constateerde Dienst Toeslagen dat zij geen recht hadden op toeslagen en deze mogelijk ten onrechte toch kreeg uitgekeerd. Daarom is de keuze gemaakt om voor deze groep het voorschot per 1 januari 2024 te beëindigen om te voorkomen dat de terugvordering over het jaar 2024 opliep. Tegelijkertijd is burgers geadviseerd om contact te zoeken met de IND over een mogelijk niet actuele code. Indien de IND de verblijfscode wijzigt in een rechtmatig verblijf wordt de toeslag hersteld en vervalt ook de terugvordering.
Is er überhaupt sprake geweest van menselijk contact voordat deze brief was verstuurd en deze harde beslissing was genomen?
Er is geen telefonisch contact geweest met de personen uit beide groepen. Van belang is daarbij dat Dienst Toeslagen in veel gevallen niet beschikt over telefoonnummers van burgers, waarmee uitvoerbaarheid van massaal telefonisch contact beperkt is.
Wist u dat in sommige gevallen, volwassen mensen die al werkelijk tientallen jaren in Nederland wonen ook deze brief hebben ontvangen en nu in bezwaar moeten met een beslistermijn van doorgaans 12 weken, waar ze totaal van in paniek raken?
Het kabinet begrijpt dat mensen zijn geschrokken van de mededeling van Dienst Toeslagen dat zij hier geen rechtmatig verblijf zouden houden en dat daarom hun voorschot zou worden beëindigd en deels zou worden teruggevorderd. Vooral als die onjuist zou zijn. Daar is in de communicatie zoveel mogelijk rekening mee gehouden.
Inmiddels is van 180 personen het stopzetten van de toeslagen door Dienst Toeslagen teruggedraaid, omdat de verblijfscode door de IND is aangepast. Voor zover mensen in bezwaar zijn gegaan tegen de terugvordering en zich bij de IND hebben gemeld, zal Dienst Toeslagen de uitkomst van het onderzoek van de IND naar de verblijfstitel afwachten, als blijkt dat mensen inderdaad rechtmatig verblijf houden zal het bezwaar direct gegrond worden verklaard en vervalt de terugvordering. Gedurende het onderzoek van de IND hebben mensen in beginsel rechtmatig verblijf en daarmee recht op toeslag.
Wat denkt u dat deze beslissing doet met mensen die hierdoor in acute financiële nood komen, daardoor soms ook geen geld hebben voor een advocaat en bovendien veel stress en onzekerheid ervaren omdat gezegd is dat zij geen recht meer hebben op verblijf?
Zoals eerder is opgemerkt begrijpt het kabinet dat mensen kunnen zijn overvallen door de mededeling van Dienst Toeslagen dat zij op grond van de verblijfscode mogelijk geen rechtmatig verblijf zouden houden en dat zij daarom geen recht zouden hebben op toeslagen en dat hun voorschot wordt beëindigd en deels teruggevorderd. Voor een heldere communicatie is om die reden veel aandacht geweest voor het informeren van de mensen om zich bij de IND te melden indien zij van mening waren dat zij wel rechtmatig verblijf hielden en daarom wel recht hadden op toeslag. Het advies om zich snel bij de IND te melden als mensen van mening zijn dat hun verblijfscode niet actueel is, geldt onverkort. Hoe eerder de actuele verblijfscode juist aan Dienst Toeslagen wordt doorgegeven hoe eerder de reguliere verstrekking van voorschotten kan worden hervat en de terugvordering kan worden ingetrokken. Daarnaast is ervoor gekozen om voor de groep van 800 personen, indien inderdaad zou blijken dat zij geen rechtmatig verblijf hebben, uitsluitend de toeslagen over 2024 terug te vorderen, en niet over eerdere jaren. Het vertrouwen in de overheid wordt ook niet groter als mensen die geen recht hebben op toeslagen deze toch ontvangen.
Bent u het eens met de constatering dat deze fout te wijten is aan de overheid, nu zij mensen de schrik van hun leven bezorgt en zowel financiële schade hiermee veroorzaakt als een verminderd vertrouwen in de overheid?
Zie antwoord vraag 10.
Wat zegt de manier waarop met deze mensen wordt omgegaan over de geleerde lessen uit onder ander de conclusies van de Parlementaire Enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening?
Zie antwoord vraag 10.
Wat wordt er momenteel verwacht van de mensen die hierdoor onterecht zijn geraakt? Hoe kan dit worden rechtgezet? Gaat de overheid dat actief doen zonder barrières voor mensen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u verzekeren dat er hieraan voor deze personen geen negatieve gevolgen zullen zitten, zoals hun recht op naturalisatie en de termijnen die daarvoor gelden?
Het EU-verblijfsrecht van EU-burgers ontstaat van rechtswege op het moment dat aan de voorwaarden wordt voldaan (declaratoir). EER-burgers hoeven zich sinds 2014 niet langer bij de IND te melden om in Nederland te kunnen verblijven. Bij de beoordeling of een EER-burger voldoet aan de vereisten voor bijvoorbeeld een duurzaam verblijfsrecht of naturalisatie, wordt door de IND op basis van zowel bij de IND zelf bekende informatie als op basis van door de EEU-burger overgelegde informatie getoetst of in de voorgaande periode(s) aan de voorwaarden is voldaan. Het betreft dus altijd een inhoudelijke toets op basis van bij de IND in het dossier beschikbare inhoudelijke informatie.
Bent u het eens dat deze mensen volledig zouden moeten worden gecompenseerd in de geleden schade?
Voor een significante groep (180) mensen geldt dat zij reeds weer hun toeslagen ontvangen en de terugvorderingen zijn ingetrokken. Ook voor burgers die zich alsnog bij de IND melden, geldt dat zodra de IND bevestigt dat zij rechtmatig verblijf houden de verstrekking van voorschotten zal worden hervat en de terugvordering zal komen te vervallen.
Vindt u daarmee voorts dat het hiermee niet aan deze mensen is om hun geld terug te halen, maar dat het aan de overheid is om zo snel mogelijk de verantwoordelijkheid te nemen en alle schade proactief te herstellen zonder dat deze mensen nog door de bureaucratische molen moeten?
Zie hiervoor ook het antwoord op vragen 1 en 2. De IND heeft na onderzoek de verblijfstitels van circa 380 personen geactualiseerd waarna Dienst Toeslagen het recht op toeslagen bij 200 personen heeft gecontinueerd en bij 180 personen opnieuw geactiveerd.
Heeft u al contact gezocht met het Juridisch Loket om gegevens of informatie hierover uit te wisselen, en zo nee, bent u alsnog bereid dit zo spoedig mogelijk te doen?
Het Juridisch Loket heeft in mei 2024 een dringend signaal afgegeven aan de Inspectie belastingen, toeslagen en douane (IBTD), de IND en de Nationale ombudsman over de mogelijke benadeling van EU-burgers van wie de toeslagen waren stopgezet op grond van informatie van de IND over hun vermeende verblijfstatus. In samenwerking met de Raad voor Rechtsbijstand is kort nadat de eerste rechtzoekende zich voor rechtshulp in deze zaken had gemeld bij het Juridisch Loket, een proces tot stand gekomen waarmee de betreffende rechtzoekenden snel een passende advocaat konden kiezen om hen bij te staan in hun zaak. Ook heeft de IND naar aanleiding van het signaal een publieksvriendelijke Q&A op zijn website geplaatst, zodat rechtzoekenden beter begrijpen waar ze aan toe zijn. Tevens hebben de IND en Dienst Toeslagen inhoudelijke vragen beantwoord en is op directieniveau contact geweest met het Juridisch Loket.
Kunt u toezeggen dat deze mensen recht hebben op gesubsidieerde rechtsbijstand ongeacht of ze wel of niet boven de Wrb-grens zitten?
Op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) wordt gesubsidieerde rechtsbijstand verleend aan rechtzoekenden met een inkomen en vermogen onder de Wrb-grens (artikel 34 Wrb). Dit maakt dat, ook in deze kwestie, op grond van de wet alleen mensen die onder de Wrb-grens vallen in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand.
Kunt u reflecteren op hoe dit in de organisaties anders had gekund en hoe dit soort fouten in de toekomst kunnen worden voorkomen?
Het is vervelend dat mensen zijn overvallen door de, naar nu blijkt in een aantal gevallen onjuiste, mededeling van Dienst Toeslagen dat zij geen rechtmatig verblijf zouden houden en dat zij daarom geen recht zouden hebben op toeslagen. IND en Dienst Toeslagen werken intensief samen om te zorgen dat er juiste en actuele gegevens over de toeslaggerechtigden in de systemen staat. Voor de groep van 180 personen waarvan de verblijfsstatus is geactualiseerd is het bijzonder vervelend dat zij tijdelijk het recht op toeslagen verloren, dit is echter binnen een maand rechtgezet door de actie van de IND en Dienst Toeslagen.
Het bericht ‘De kapper pochte in de salon dat hij de IND had bedonderd met een schijnhuwelijk, maar de immigratiedienst trof geen maatregelen’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De kapper pochte in de salon dat hij de IND had bedonderd met een schijnhuwelijk, maar de immigratiedienst trof geen maatregelen» in het NRC van 12 juni jl.?1
Ja.
In hoeverre herkent u de in het artikel geschetste signalen van fraude bij toekenning van verblijfsvergunningen door de IND?
In zijn algemeenheid geldt dat er voor mensen veel aan gelegen is om in het bezit te komen van een verblijfsvergunning voor zichzelf of voor anderen. Dat kan in een enkel geval ook gepaard gaan met frauduleus handelen. De IND is daar zeker beducht op maar kan het tegelijkertijd gelet op de hoeveelheid aanvragen die de IND jaarlijks afhandelt niet altijd uitsluiten of voorkomen.
Welke mogelijkheden zijn er voor IND-medewerkers om signalen van fraude te melden bij de IND en het Ministerie van Justitie en Veiligheid, en hoe wordt hiermee omgegaan?
Binnen de IND kunnen vermoedens van fraude bij inhoudelijke casuïstiek/bij aanvragers gemeld worden bij het Handhavingsinformatieknooppunt. Vermoedens van fraude door een IND-medewerker kunnen gemeld worden bij de eigen leidinggevende, het Bureau Integriteit of bij een vertrouwenspersoon. Meldingen worden opgepakt zoals beschreven in Bijlage 11 van het JenV Personeelsreglement.
Voor alle medewerkers van JenV geldt dat bij zowel misstanden als andere (vermoedens van) integriteitsschendingen de Centrale Coördinator Integriteit kan worden ingeschakeld. Bij mogelijke financiële integriteitsschendingen is er sprake van een aanvullende meldprocedure. Het voorgaande wordt conform de procedure «melding financiële en materiële integriteitsschendingen» bij JenV afgehandeld. Vermeende misstanden kunnen daarnaast ook gemeld worden bij de Integriteitscommissie JenV.
Hoe reageert u op de berichtgeving dat de IND nadere informatie over mogelijke fraude tijdens het onderzoek ontving, maar dat dit verder niet werd uitgezocht door de IND en het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Naar aanleiding van een melding met betrekking tot een integriteitsschending is door de IND intern onderzoek gedaan volgens de daarvoor geldende protocollen. Daarna heeft de Integriteitscommissie JenV eveneens onderzoek gedaan naar deze melding. In het onderzoek heeft de Integriteitscommissie geconcludeerd dat het uitgevoerde interne onderzoek door de IND inhoudelijk voldoende duidelijkheid heeft opgeleverd. Er blijkt daaruit geen bewijs voor een misstand.
Na afronding van het onderzoek van de commissie heeft de IND van hen een signaal gehad over aanvullende informatie. De inhoud hiervan is voor het eerst op maandag 10 juni jl. door de Interdepartementaal Bijzonder Vertrouwenspersoon met de IND gedeeld. Op grond van deze aanvullende, nieuwe informatie heeft de IND besloten om een vervolgonderzoek te starten.
Deelt u de mening dat signalen van fraude te allen tijde serieus moeten worden onderzocht?
Ja. De IND neemt meldingen met betrekking tot misstanden en integriteitsschendingen altijd serieus. Er zijn heldere protocollen en verschillende manieren om melding te doen van een vermeende misstand (zowel intern als extern).
Bent u bereid alsnog opdracht te geven voor nader onderzoek naar de aanvullende informatie over mogelijke fraude?
Er wordt een onafhankelijk onderzoek uitgevoerd onder opdrachtgeverschap van de waarnemend secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Welke maatregelen zijn getroffen of bent u voornemens te treffen naar aanleiding van deze berichtgeving ter voorkoming van fraude?
De IND wacht de bevindingen van het vervolgonderzoek af en zal die bestuderen alvorens conclusies te trekken. Ik wil daar niet op vooruit lopen.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over Vreemdelingen- en asielbeleid van 26 juni a.s.?
Ja. Het debat is verplaatst naar een later moment.
De dood van een Pakistaanse christen na een aanval door een gewelddadige menigte |
|
Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de dood van de 72-jarige Nazir Masih, die is overleden als gevolg van mishandeling door een gewelddadige menigte nadat hij beschuldigd werd van het verbranden van Koran-pagina’s?1
Ja.
Klopt het dat Nazir Masih, terwijl hij in het ziekenhuis vocht voor zijn leven, ook nog officieel is aangeklaagd voor godslastering?
In de ochtend van 25 mei jl. is er aangifte gedaan tegen Nazir Masih voor godslastering door een inwoner van de gemeenschap. Deze inwoner beweert getuige te zijn geweest van een Koranverbranding door Nazir Masih. Voor zover bekend heeft dit niet geleid tot een officiële aanklacht.
Bent u bereid er bij de Pakistaanse autoriteiten op aan te dringen dat de daders van de moord op Nazir Masih vervolgd zullen worden?
Ja. De Nederlandse ambassadeur in Islamabad heeft recentelijk bij de Pakistaanse autoriteiten haar zorgen uitgesproken over deze gebeurtenissen en zal ook deze tragische afloop met de Pakistaanse autoriteiten bespreken.
Kunt u aangeven hoe vaak het in de afgelopen tien jaar is voorgekomen dat leden van de kleine christelijke minderheid in Pakistan aangevallen worden door boze moslims op grond van vermeende godslastering?
Volgens maatschappelijke organisaties zijn er de afgelopen tien jaar honderden gevallen van christenvervolging gedocumenteerd in Pakistan. Het gebrek aan berichtgeving in de Pakistaanse media maakt het moeilijk om een exact aantal te identificeren.
Kunt u aangeven hoe vaak Nederland de Pakistaanse regering heeft aangesproken op het gebrek aan bescherming voor religieuze minderheden in Pakistan en wat de reactie daarop is geweest?
Nederland spreekt regelmatig met de Pakistaanse autoriteiten over de vrijheid van religie en levensovertuiging. Dit gebeurt zowel bilateraal, in Den Haag als ook via de Nederlandse ambassade in Islamabad, als via diverse multilaterale fora. Ook de EU ambassadeur in Islamabad brengt het onderwerp regelmatig op in gesprekken die zij voert met de Pakistaanse autoriteiten.
Daarnaast heeft Nederland, tijdens de Universal Periodic Review (UPR) in 2023 – het peer review mechanisme over mensenrechten waar alle VN-landen aan kunnen deelnemen – Pakistan opgeroepen om juridische en praktische maatregelen te nemen om te waarborgen dat misbruik van blasfemiewetten wordt voorkomen en religieuze intolerantie wordt geadresseerd.
Bent u bereid er in Europees verband op aan te dringen dat Pakistan aangesproken wordt op het voortdurende misbruik van de blasfemiewet en het hierdoor uitgelokte geweld tegen onschuldige slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
De EU ambassadeur in Islamabad brengt de vrijheid van religie en levensovertuiging regelmatig op in gesprekken die zij voert met de Pakistaanse autoriteiten. De EU heeft daarnaast met Pakistan een regulier overleg onder andere in de Sub-Group on Democracy, Governance, Rule of Law and Human Rights. Vrijheid van religie en levensovertuiging en de rechten van minderheden zijn hiervan belangrijke onderdelen.
Nederland zal zich er sterk voor maken dat misbruik van blasfemiewetten en hiermee samenhangend geweld wordt besproken tijdens het volgende overleg van deze Sub-Group. Een datum voor dit overleg is nog niet vastgesteld maar zal waarschijnlijk in oktober plaatsvinden.
Hoe kan het dat Pakistan nog steeds de Generalised Scheme of Preferences Plus (GPS+)-status heeft ondanks deze voortdurende schendingen van de rechten van religieuze minderheden en bent u bereid deze status ter discussie te stellen? Zo nee, waarom niet?
Pakistan is sinds 2014 een begunstigd land onder het APS+ schema van het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS). Als voorwaarde voor het verkrijgen van APS+ status, heeft Pakistan 27 internationale verdragen2 op het gebied van mensenrechten, arbeidsrechten, milieu en goed bestuur geratificeerd. De effectieve implementatie van die verdragen door APS+ begunstigde landen wordt door de Europese Commissie gemonitord. Dit betreft een streng monitoringsregime dat de Europese Commissie en EU-lidstaten een instrument biedt om onvoldoende naleving van die verdragen aan de orde te stellen in dialoog met begunstigde landen. Voor wat betreft Pakistan, zijn vrijheid van religie en levensovertuiging en rechten van minderheden daarbij een aandachtspunt. De Europese Commissie roept de Pakistaanse regering, onder andere in haar laatste APS+ monitoringsrapport van november 2023, op maatregelen te nemen ter verbetering van vrijheid van religie en levensovertuiging, evenals de rechten van minderheden in het land. Indien sprake is van ernstige en systematische mensenrechtenschendingen, is de Europese Commissie bevoegd een voorstel te doen om tariefpreferenties tijdelijk op te schorten. Op dit moment is dat voor Pakistan niet aan de orde. Het kabinet zal in lijn met motie-Ceder (Kamerstuk 32 735, nr. 391) in Europees verband het belang benadrukken van het meewegen van de situatie aangaande vrijheid van religie en levensovertuiging en rechten van minderheden in de afwegingen hieromtrent.
Het bericht dat een Iraniër in Duitsland veroordeeld is voor brandstichting in opdracht van de Iraanse staat. |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van het Oberlandesgericht in Düsseldorf waarin een Duitse Iraniër is veroordeeld wegens poging tot brandstichting op een synagoge in opdracht van de Iraanse staat?1
Ja.
Klopt het bericht in de Duitse media2 dat deze uitspraak volgens de juridische dienst van de Europese Raad de basis zou kunnen vormen voor de beslissing de Iraanse Revolutionaire Garde op de Europese Unie (EU)-terrorismelijst te plaatsen?
Het advies van de Juridische Dienst van de Raad van de Europese Unie is vertrouwelijk. Daar kan ik niet in het openbaar over communiceren.
Bent u het eens met de conclusie dat deze uitspraak van een Duitse rechter kan dienen als basis voor een beslissing de Iraanse Revolutionaire Garde op de terreurlijst te plaatsen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de verhoudingen in de Raad schetsen ten aanzien van een besluit de Iraanse Republikeinse Garde op de terreurlijst te zetten?
Inmiddels hebben, naast Nederland, meerdere landen aangegeven er voorstander van te zijn van dat de Iraanse Revolutionaire Garde op de EU-terrorismelijst wordt gezet. Er is op dit moment echter geen consensus binnen de Raad.
Bent u van plan de uitspraak van deze Duitse rechter als argument aan te voeren bij uw blijvende pogingen de Iraanse Revolutionaire Garde op deze lijst te krijgen conform de motie Ceder c.s.?3
Ik ben sterk voorstander van de plaatsing van de Iraanse Revolutionaire Garde op de EU-terrorismelijst. Bij de inspanningen om de Revolutionaire Garde op de EU-terrorismelijst te plaatsen benut Nederland alle mogelijkheden die zich aandienen. Daarbij trekt Nederland nauw op met Duitsland en andere gelijkgestemde lidstaten.
De berichtgeving van de NOS inzake Israël en Gaza |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Gräper-van Koolwijk |
|
![]() |
Bent u bekend met het zwartboek van Likoed Nederland over de berichtgeving van de NOS inzake Israël en Gaza?1
Ja.
Wat zou u ervan vinden als de landelijke publieke omroep, ondanks de aanwezigheid van een uitgebreide redactie, stelselmatig onevenwichtige berichtgeving verspreidt over de situatie in Israël en zich daarbij geregeld baseert op uitlatingen van terroristische organisaties?
Persvrijheid en de onafhankelijkheid van de media zijn ontzettend belangrijk voor het functioneren van een democratie. Het past mij daarom niet de berichtgeving van de NOS te recenseren, ook niet in hypothetische zin.
Bent u bereid het zwartboek onder de aandacht te brengen van de NPO ten behoeve van de journalistieke verantwoordelijkheid om de kwaliteit van de nieuwsvoorziening voortdurend te verbeteren?
Nee. De NOS is onafhankelijk in zijn taakuitvoering. De NOS is op hun werkwijze aanspreekbaar via onder meer de ombudsman van de NPO. Het past mij niet om de werkwijze van de NOS te beoordelen of om de NOS aan te sturen. Om deze reden zal ik dan ook niet over dit onderwerp met de NOS in gesprek gaan.
Kunt u aangeven op welke wijze de NOS gebruik maakt van ervaringen van publieke omroepen in andere landen als het gaat om het berichten over gevoelige situaties zoals in Israël en bent u bereid de NPO te stimuleren om bijvoorbeeld in contact te treden met de BBC om te leren van goede praktijken?
Hoe de NOS vorm wil geven aan samenwerking met andere publieke omroepen, is aan de NOS zelf.
Mensen met schulden en zzp’ers die in de knel komen door te strenge regels voor de aanvraag van rechtsbijstand |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Klopt het dat mensen met schulden die boven de grens wat betreft de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) zitten, geen recht hebben op rechtsbijstand omdat zij technisch gezien een «te hoog» inkomen hebben voor rechtsbijstand?1
Ja, dat klopt.
Bent u het ermee eens dat er een groot verschil is tussen het belastbaar inkomen, zoals dat in de Wrb gebruikt wordt, en het besteedbaar inkomen, omdat personen bijvoorbeeld bezig zijn met het afbetalen van grote schulden?
Ja, met de nuance dat in het kader van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) voor burgers die aangifteplichtig zijn uitgegaan wordt van het fiscaal verzamelinkomen, niet het belastbaar inkomen, en dat bij de vaststelling van het fiscale inkomen en vermogen door de Belastingdienst tot op zekere hoogte rekening gehouden wordt met schulden.2 Voor burgers die niet aangifteplichtig zijn, wordt uitgegaan van het belastbaar inkomen.
Bent u het met de analyse van de Raad voor Rechtsbijstand eens dat door onvolkomenheden in de wet- en regelgeving mensen tussen wal en schip belanden, waarbij er voor deze mensen vaak geen mogelijkheid is voor juridische bijstand?
De Raad heeft op verzoek van mijn ministerie, in het kader van de Rijksbrede inventarisatie naar aanleiding van de motie Ploumen en Jetten,3 een inventarisatie gemaakt van situaties waarin wetgeving hardvochtig uitpakt.
De inventarisatie van de Raad bevat verschillende hardvochtigheden, waaronder de in deze Kamervragen aangehaalde twee voorbeelden van burgers met schulden (beslag op inkomen en/of vermogen) en zzp’ers. Deze voorbeelden zijn overigens ook ingebracht door het Juridisch Loket (hierna: het Loket) in reactie op de genoemde Rijksbrede inventarisatie.
Eind vorig jaar heeft mijn ministerie, op basis van de voornoemde inventarisaties, samen met de Raad en het Loket nader in kaart gebracht welke situaties tot reële schrijnende gevallen kunnen leiden. Dit heeft tot de conclusie geleid dat dit zich in ieder geval bij inkomens- en/of vermogensbeslag kan voordoen. Momenteel wordt nader verkend of er een tijdelijke grondslag voor de Raad gecreëerd kan worden om in deze gevallen af te wijken van de systematiek voor de draagkrachttoetsing van de Wrb.
De ingebrachte hardvochtigheden ten aanzien van zzp’ers worden meegenomen in een breder onderzoek naar de aard en omvang van de mogelijke kwetsbaarheid van de lagere middeninkomens in de toegang tot rechtsbijstand. Er zijn namelijk bredere signalen dat er een groep rechtzoekenden is die niet onder de Wrb valt, maar ook niet de financiële middelen heeft om alle kosten van rechtsbijstand te kunnen betalen. Mijn ministerie heeft daarom, in samenwerking met de Raad, een onderzoekopdracht uitgezet naar de mogelijke kwetsbaarheid van de lagere middeninkomens in de toegang tot rechtsbijstand. In samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) voert het Kenniscentrum Stelsel Gesubsidieerde Rechtsbijstand (hierna: Kenniscentrum) momenteel dit onderzoek uit. Voor een uitgebreide weergave van de opzet en voortgang van dit onderzoek verwijs ik u naar de elfde voortgangsrapportage stelselvernieuwing gesubsidieerde rechtsbijstand, die eerder aan uw Kamer is verzonden.
Bent u het ermee eens dat het kijken naar het besteedbaar inkomen een betere inschatting geeft van de draagkracht van een persoon en diens recht op rechtsbijstand dan het belastbaar inkomen?
Nee. Ik ben mij ervan bewust dat dit verschil voor bijvoorbeeld mensen met schulden groot kan zijn. Het is echter ingewikkeld en bewerkelijk om het besteedbaar inkomen objectief en volledig vast te stellen.
Bij het hanteren van het belastbaar inkomen wordt altijd gekeken naar het vastgesteld fiscaal inkomen (door de Belastingdienst) van twee jaar daarvoor. Als gerekend zou worden met het besteedbaar inkomen (op het moment van aanvraag van de toevoeging) dan moet uitgegaan worden van schattingen waarvan achteraf de juistheid nog moeten worden vastgesteld. Dit leidt naast administratieve lasten ook tot onzekerheid voor de burger omdat lang onduidelijk blijft of de toevoeging terecht is toegekend en na hercontrole in stand blijft.
Het is mogelijk dat iemand op het moment van het aanvragen van een toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand minder inkomen en/of vermogen heeft dan het door de Belastingdienst vastgestelde inkomen of vermogen. Bijvoorbeeld omdat iemand minder is gaan verdienen. Iemand kan dan een verzoek tot een zogeheten «peiljaarverlegging» indienen bij de Raad. In deze gevallen wordt een inschatting gemaakt van het fiscale inkomen over het gehele jaar waarin aangifte wordt gedaan.
In het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand (hierna: Bebr) zijn bepalingen opgenomen over de hoogte van de eigen bijdrage en een aantal situaties waarin afgeweken kan worden van de toetsing aan de hand van het fiscale inkomen en vermogen. Indien de rechtzoekende zich bevindt in de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP), een minnelijke schuldsaneringsregeling, of in staat van faillissement verkeert, wordt de laagste eigen bijdrage opgelegd.
Klopt het dat tot aan 2006 de Raad voor Rechtsbijstand nog wél de mogelijkheid had om te kijken naar het besteedbaar inkomen in plaats van het belastbaar inkomen?
Ja, dat klopt. Tot 2006 moesten rechtzoekenden een verklaring omtrent inkomen en vermogen invullen, voordat zij in aanmerking konden komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand. De gemeenten hadden de taak deze verklaring te controleren aan de hand van door de burger te overleggen bewijsstukken. Nadat zij de verklaring hadden afgegeven, kon de burger zich met de verklaring wenden tot de Raad. De Raad kon vervolgens een actieve controle uitvoeren en bewijsstukken opvragen bij andere instanties (Belastingdienst, SVB, en gemeentelijke sociale dienst). De draagkracht in het inkomen werd op maandbasis vastgesteld, waarbij werd uitgegaan van de maand voorafgaand aan het verzoek om rechtsbijstand (artikel 5 Bebr). Op grond van artikel 7, eerste lid, van het Bebr kon dit maandinkomen worden verminderd met onder andere betalingen met een duurzaam karakter ten behoeve van partner of kinderen of ziektekostenpremies. Het tweede lid van artikel 7 bevatte een uitzonderingsbepaling die het onder omstandigheden mogelijk maakte rekening te houden met buitengewone uitgaven die een aanzienlijke vermindering van de vast te stellen draagkracht veroorzaakten.
Om welke reden is deze mogelijkheid destijds afgeschaft?
De afschaffing van de mogelijkheid om te kijken naar het besteedbaar inkomen ten gunste van het belastbaar inkomen werd ingevoerd om de administratieve lasten voor rechtzoekenden en rechtsbijstandverleners te verminderen, de betrouwbaarheid van de gegevens te vergroten en te zorgen voor een uniformer en transparanter systeem voor de beoordeling van de financiële draagkracht bij het toekennen van sociale voorzieningen.4
Bent u het ermee eens dat het ook onrechtvaardig is dat zzp’ers voor zakelijke geschillen bijna niet in aanmerking komen voor rechtsbijstand terwijl er veel zzp’ers zijn die op basis van hun inkomen recht zouden hebben op rechtsbijstand?
Bij zzp’ers met een zakelijk geschil heeft het rechtsbelang betrekking op de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf. In dat geval is het uitgangspunt dat er geen gesubsidieerde rechtsbijstand wordt verleend. De wet kent wel een aantal uitzonderingen, bijvoorbeeld als er sprake is van een bedrijfsbedreigend geschil.5
Het zelfstandig ondernemerschap komt met een zeker ondernemersrisico. Dit ondernemersrisico omvat verschillende facetten van het zelfstandig ondernemerschap waaronder ook rechtsbijstandskosten die voortvloeien uit bedrijfsvoering. Het is niet primair de taak van de overheid om die risico’s af te dekken en het is daarmee ook niet onrechtvaardig om zakelijke geschillen in beginsel uit te sluiten van gefinancierde rechtsbijstand.
Dat laat onverlet dat wij onze ogen niet moeten sluiten voor situaties waarin zzp’ers serieus in de knel komen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan zogenaamde schijnzelfstandigen of «gedwongen» zzp’ers die maar in zeer beperkte mate inkomen genereren en geen rechtsbijstandverzekering hebben afgesloten.
Voor deze groep zzp’ers is goede voorlichting en advies nodig, op maat en passend bij de doelgroep. Hier wordt in geïnvesteerd door de Kamer van Koophandel, Instituut voor Midden- en Klein Bedrijf en initiatieven als Geldfit zakelijk (Nederlandse Schuldhulproute), Over Rood en Ondernemersklankbord.
Bent u bereid om de Raad voor de Rechtsbijstand een discretionaire bevoegdheid te geven, zodat hij middels maatwerk kan kijken welke personen die financieel in de knel zitten, recht zouden mogen krijgen op rechtsbijstand?
Zoals in mijn antwoord op vraag 3 aangegeven, onderzoekt mijn ministerie op dit moment de mogelijkheden om in geval van beslag op inkomen en/of vermogen af te wijken van de draagkrachttoets in artikel 34 Wrb. Het Kenniscentrum is belast met de monitoring en evaluatie van de tijdelijke regeling. Het doel van deze tijdelijke regeling is om meer inzicht te krijgen in de categorie rechtzoekende die, vanwege de toepassing van de draagkrachttoets, in situaties zoals bij beslag op het op inkomen en/of vermogen, uitgesloten zijn van gesubsidieerde rechtsbijstand wat mogelijk resulteert in een ontzegging van de toegang tot het recht. Gedurende de looptijd van deze tijdelijke regeling wordt nauwlettend gevolgd in hoeverre een discretionaire bevoegdheid voor de Raad de benodigde juridische ondersteuning en rechtsbescherming biedt aan mensen die te maken hebben met inkomens- en/of vermogensbeslag, en welke kosten, uitvoeringslasten en neveneffecten hiermee gepaard gaan. Op basis van de uitkomsten van de monitoring en evaluatie zal worden bezien of een discretionaire bevoegdheid voor de Raad de juiste oplossing is, en zo ja, hoe deze structureel kan worden vormgegeven.
Daarnaast heeft mijn ministerie een onderzoeksopdracht uitgezet naar de mogelijke kwetsbaarheid van de lagere middeninkomens in de toegang tot rechtsbijstand. Het Kenniscentrum voert daartoe in samenwerking met het CBS momenteel onderzoek uit naar de aard en omvang van dit probleem. Ik wacht voor het bezien van een bredere grondslag voor een discretionaire bevoegdheid voor de Raad ook de uitkomsten van dit onderzoek af.
Bent u het ermee eens dat met deze discretionaire bevoegdheid beter kan worden ingeschat wie er wel of niet rechtsbijstand nodig hebben en zo meer mensen kunnen worden geholpen die nu buiten de boot vallen?
Zie mijn antwoorden op de vragen 3 en 8.
Bent u bereid om de Wrb en het Besluit rechtsbijstand- en toevoegingscriteria zo aan te passen dat individuen met grote schulden en zzp’ers wél de mogelijkheid kunnen krijgen om rechtsbijstand aan te vragen?
Zie mijn antwoord op vraag 8. Ik acht het van belang dat eerst goed zicht op de omvang van deze groepen en de mate waarin zij problemen ervaren in de toegang tot het recht komt, voordat ik – los van de vraag of er financiële dekking voor is – overweeg om de wet- en regelgeving hierop aan te passen.
De arbeidsomstandigheden in het regionale openbaar vervoer |
|
Bart van Kent |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u de Kamer informeren over de belangrijkste oorzaken van het hoge ziekteverzuim onder OV-medewerkers in het streekvervoer?1
De oorzaken van het ziekteverzuim onder het ov-personeel zijn volgens de vervoerders wisselend. Daarnaast is ook niet op alle plekken in Nederland sprake van hoog verzuim; in sommige gevallen is het verzuim bijvoorbeeld al grotendeels gedaald tot het niveau van voor corona. Daarnaast ligt het verzuim bij vervoersbedrijven in andere landen ook hoger dan de landelijke gemiddelden.
Wel is het zo dat de personeelskrapte in het ov zorgt voor een hogere werkdruk onder bestaand personeel. Dit is met name het geval in concessies waar niet of weinig is afgeschaald in de dienstregeling. De ov-sector als geheel heeft te maken met vergrijzing en zet daarom bij werving in op een jongere instroom. Hierdoor wordt het personeelsbestand gemiddeld jonger en wordt de werkdruk verlaagd voor al het personeel. Dit kan mogelijk ook bijdragen aan het verlagen van het ziekteverzuim.
Welke afspraken heeft u binnen het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad (NOVB) met vervoerders gemaakt om problemen als het hoge ziekteverzuim, de structureel hoge werkdruk en de personeelstekorten in de OV-sector terug te dringen?
In het NOVB wordt gesproken over sector-brede vraagstukken in de ov-sector. De personeelskrapte is een onderwerp dat daarbij ook aandacht heeft. Zo worden bijvoorbeeld succesvolle aanpakken gedeeld voor de werving van personeel. Ook wordt er van gedachten gewisseld over de achterliggende oorzaken van de personeelskrapte.
In het NOVB worden geen afspraken gemaakt over arbeidsvoorwaarden. Dat gebeurt aan de cao-tafel. Het personeelsbeleid is immers een verantwoordelijkheid van de vervoersbedrijven. Zij zetten in op meer werving, werken aan het terugdringen van personeelsverzuim en zetten in op nieuwe wervingstactieken, zoals het aantrekken van een jongere instroom, «zij-instromers» en het inzetten van Engelssprekende chauffeurs uit andere EU-landen.
Deelt u de mening dat een ziekteverzuim van dertig procent, zoals bij Arriva, volstrekt onacceptabel is?2
In algemene zin dienen vervoerders, vanuit hun verantwoordelijkheid als werkgever, zich maximaal in te zetten om een te hoog ziekteverzuim te voorkomen. In de regio Twente, die in het NOS-artikel wordt genoemd, ligt het verzuim hoger dan bij de rest van Arriva en hoger dan gemiddeld in het stad- en streekvervoer. Arriva geeft aan dat er voor de regio Twente wordt gewerkt aan nieuwe afspraken met het personeel en dat het verzuim momenteel daalt. Zo is er sinds 17 juni 2024 een nieuw dienstenrooster met meer tijd voor de chauffeur. De provincie Overijssel is als concessieverlener verantwoordelijk om toe te zien op de effecten van de genomen maatregelen.
Bent u bereid om bij alle provincies op te vragen met welke ziekteverzuimpercentages de OV-bedrijven in het regiovervoer te maken hebben?
De vervoersbedrijven zijn als werkgevers verantwoordelijk voor het personeelsbeleid. De cijfers over ziekteverzuim zijn onderdeel van de bedrijfsvoering en hoeven niet aan de concessieverlenende overheden gerapporteerd te worden. Om deze reden worden hierover ook geen cijfers bijgehouden door de regionale overheden of door het Ministerie van IenW.
Kunt u als financier van het regionale OV bij alle provincies opvragen hoe groot de personeelstekorten in het streekvervoer per concessie zijn?
De vervoersbedrijven zijn als werkgevers verantwoordelijk voor het personeelsbeleid. Cijfers over vacatures, in- en uitstroom en personeelstekorten behoren tot de bedrijfsvoering van deze vervoersbedrijven en worden vanwege concurrentiegevoeligheid niet gedeeld met de regionale overheden of met het Ministerie van IenW. De concessieverlenende overheden hebben afspraken met de vervoerders waarbij zij sturen op de prestaties voor de reiziger en niet op de keuzes in de bedrijfsvoering.
Zo ja, kunt u de Tweede Kamer hiervan een overzicht sturen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 en 5 kan IenW de Tweede Kamer geen overzicht sturen van de personele gegevens van de vervoersbedrijven in het stad- en streekvervoer omdat IenW niet over die gegevens beschikt.
Bent u bereid om voortaan, samen met provincies, structureel bij te houden hoe groot de personeelstekorten bij OV-bedrijven in het regiovervoer zijn?
Er is in het ov-stelsel een verdeling gemaakt in de verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheden en vervoersbedrijven. De overheden sturen via concessies op prestaties en hebben geen rol in het personele beleid. Dat behoort tot de verantwoordelijkheid van de vervoersbedrijven als werkgever. De vervoersbedrijven maken daarover afspraken met werknemers aan de cao-tafel.
Dat neemt niet weg dat er op landelijk niveau in het NOVB ontwikkelingen en lessen worden gedeeld over de werving van personeel en het aantrekkelijker maken van het werken in het ov. Waar nodig en mogelijk ondersteunen de verschillende overheden de vervoersbedrijven in de aanpak van het personeelstekort.
Kunt u aangeven welk deel van de chauffeurs in het streekvervoer in dienst is van een uitzendbureau?
IenW heeft geen inzicht in de personeelsbestanden van de verschillende vervoersbedrijven. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5.
Kunt u aangeven hoeveel chauffeurs in het streekvervoer na een dienstverband van een jaar in vaste dienst worden genomen?
Vervoerders geven aan dat, conform de cao, personeel na een bepaalde periode de mogelijkheid krijgt om vast in dienst te treden. Daarbij bestaat er altijd een groep die ervoor kiest om flexibel inzetbaar te blijven.
Het bericht 'Rwandese ambassade in Den Haag intimideert en bedreigt critici van regime-Kagame in Nederland' |
|
Bente Becker (VVD), Ruben Brekelmans (VVD), Jan Paternotte (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de bevindingen van het onderzoek door NRC en Forbidden Stories waarin wordt gesteld dat de Rwandese ambassade in Den Haag betrokken zou zijn bij het intimideren en bedreigen van Rwandese critici van het regime-Kagame die in Nederland wonen?1
Ja, de bevindingen van het onderzoek door NRC en Forbidden Stories uit het genoemde artikel zijn bekend.
Bent u bekend met het onderzoek van de Belgische justitie naar de betrokkenheid van de Rwandese ambassadeur in Nederland bij laster, smaad en intimidatie via een anoniem X-account? Welke stappen heeft u gezet of bent u van plan te zetten om ondersteuning te bieden voor dit onderzoek?
Het is het kabinet bekend dat er een justitieel onderzoek loopt in België tegen de Rwandese ambassadeur in Nederland. In zijn algemeenheid is het zo dat staten elkaar om assistentie kunnen vragen bij opsporing en vervolging van strafbare feiten. Daarbij moet worden opgemerkt dat de ambassadeur in Nederland onschendbaarheid en immuniteit geniet hetgeen (het ondersteunen van) een onderzoek in de weg staat.
Bent u daarnaast bekend met de beschuldiging dat de Rwandese ambassade in Den Haag betrokken zou zijn geweest bij het beramen van moordaanslagen op vijf critici van het Rwandese bewind in 2009? Heeft er onderzoek plaatsgevonden naar aanleiding van deze beschuldiging? Is de ambassade aangesproken op deze beschuldiging? En welke acties zijn sindsdien ondernomen om ervoor te zorgen dat Rwandese opposanten in Nederland niet hoeven te vrezen voor intimidatie of erger? Hoe houdt u toezicht op deze activiteiten?
De bevindingen van het onderzoek door NRC en Forbidden Stories uit het genoemde artikel zijn bekend. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft kort na het uitkomen van het genoemde artikel de Rwandese ambassadeur in Nederland uitgenodigd voor een gesprek en om opheldering gevraagd. Het kabinet keurt elke vorm van geweld af, vindt ongewenste buitenlandse inmenging (OBI) volstrekt onwenselijk en zet zich ervoor in dat iedereen in Nederland vrij en ongehinderd van ongewenste buitenlandse inmenging kan leven. Het Openbaar Ministerie (OM) en de Nationale Politie zijn verantwoordelijk voor opsporing en vervolging van mogelijk strafbare zaken, waarbij het van belang is op te merken dat de onschendbaarheid en immuniteit van de ambassadeur onderzoek en vervolging in Nederland in de weg staan, tenzij Rwanda daar afstand van doet.
Bent u ook bekend met de intimidatie die mensen die in Nederland tegen de Rwandese overheid demonstreren ervaren? Deelt u de mening dat we niet mogen tolereren dat buitenlandse overheden Nederlandse demonstranten schaduwen?
Buitenlandse overheden hebben zich te houden aan de Nederlandse wet- en regelgeving en kunnen zonder medeweten en instemming van de Nederlandse overheid geen overheidstaken uitvoeren op Nederlands grondgebied. Het schaduwen van mensen in Nederland valt niet binnen de kaders van diplomatieke of consulaire taken van een ambassade die zij uit mogen oefenen op Nederlands grondgebied.
Bent u op de hoogte van intimidatie en bedreigingen die de Nederlandse freelance journaliste Anneke Verbraeken en de Belgische journalist Peter Verlinden zeggen te hebben ondervonden? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen om hun veiligheid te waarborgen? Zo nee, bent u bereid om aanvullende maatregelen te treffen om journalisten in Nederland veilig te houden? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mensen in Nederland met wortels in het buitenland moeten vrezen voor bemoeienis vanuit hun herkomstland?
De bevindingen van het onderzoek door NRC en Forbidden Stories uit het genoemde artikel zijn bekend. De Nederlandse overheid treft aanvullende beveiligingsmaatregelen op basis van dreiging en risico’s. Het kabinet kan niet ingaan op individuele beveiligingssituaties. Wel kan worden aangegeven dat het kabinet elke vorm van ongewenste buitenlandse inmenging (OBI) volstrekt onwenselijk vindt en zich ervoor inzet dat iedereen in Nederland zijn leven vrij en ongehinderd van ongewenste buitenlandse inmenging kan leiden. Intimidatie en bedreigingen zijn verwerpelijk en in voorkomende gevallen strafbaar. Opsporing en vervolging van strafbare feiten ligt bij het OM en de Nationale Politie.
Hoe kunnen mensen die zich bedreigd voelen door een buitenlandse mogendheid hier melding van maken? Welke rol speelt de Taskforce Problematisch Gedrag hierin? Deelt u de noodzaak van een toegankelijk meldpunt om problematisch gedrag te melden? Welke middelen heeft de overheid om in te grijpen bij een vermoeden van een dergelijke bedreiging?
Binnen de rijksoverheid is een zogenoemde centrale meldfunctie rond Ongewenste Buitenlandse Inmenging (OBI) ingericht. Hierbij worden de OBI-signalen die binnenkomen bij verschillende onderdelen van de rijksoverheid allereerst geanonimiseerd vastgelegd. Vervolgens worden deze geanonimiseerde signalen op een centraal punt bijeengebracht, waar de betrokken departementen en uitvoeringsorganisaties de ontvangen signalen analytisch kunnen duiden. Dit draagt bij aan een integraal beeld van de mogelijke dreiging. Indien van toepassing worden passende beleidsmaatregelen getroffen. Daarnaast zorgen de betrokken uitvoeringsorganisaties voor opvolging, waar dit noodzakelijk is in het kader van de bestaande taken en bevoegdheden. Uw Kamer wordt binnenkort nader schriftelijk geïnformeerd over de voortgang van deze aanpak.
Uw Kamer is mede namens de deelnemende departementen eerder geïnformeerd over het feit dat er geen werkzaamheden meer plaats vinden binnen het kader van de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering.2 Alle departementen werken nog steeds goed samen binnen hun eigen wettelijke grondslag, maar niet onder de noemer van de Taskforce.3
Deelt u de mening dat de acties van de Rwandese overheid op Nederlands grondgebied een zeer zorgwekkende ontwikkeling zijn? Bent u het daarom eens dat het des te meer van belang is om kritisch te wegen hoe we vanuit de Nederlandse overheid steun geven aan Rwanda? Heeft u er een beeld van hoe de 144 miljoen euro in de opbouw van onafhankelijke rechtspraak in Rwanda is besteed? Wat is uw beeld van het effect van de Nederlandse investeringen in de Rwandese rechtspraak? Bent u bereid deze te evalueren?
Het kabinet neemt de in het genoemde artikel geuite beschuldigen zeer serieus en heeft dat ook richting de Rwandese ambassadeur uitgedragen.
Nederland onderkende direct na de genocide tegen de Tutsi in 1994 dat wederopbouw hand in hand diende te gaan met verzoening, gerechtigheid voor de slachtoffers en adequate berechting van de daders. Als enige ontwikkelingspartner van Rwanda heeft Nederland vanaf het vroege begin en consistent, over een periode van zo’n dertig jaar, de door de genocide weggevaagde justitiële sector ondersteund.
De Nederlandse financiële ondersteuning aan de Rwandese rechtsstaat bedroeg sinds 1995 tot heden afgerond EUR 144 miljoen. Het genoemde bedrag betreft projecten die in brede zin de rechtsstaatopbouw van Rwanda ten goede kwamen en gaat dus verder dan ondersteuning van de Rwandese rechtspraak alleen. De steun ging onder meer naar de training van rechters en advocaten, herstel van kritieke infrastructuur zoals rechtbanken en gevangenissen, wetgevingsadvies en steun aan de gacaca (lokale genociderechtspleging). Steun aan het maatschappelijk middenveld maakte een groot deel uit van de inzet. Daarnaast betrof het ook de bevordering van mensenrechten, zoals vrijheid van meningsuiting en persvrijheid en steun aan maatschappelijke organisaties die werkten aan traumaverwerking en sociale cohesie.
In 2018 heeft toenmalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Sigrid Kaag besloten om de ontwikkelingssamenwerking met Rwanda geleidelijk af te bouwen. Dit past binnen de wens van Rwanda om op den duur onafhankelijk van buitenlandse donoren te worden. Daarom is tussen 2018 en 2022 deze steun geleidelijk afgerond, m.u.v. vertraagde projecten die eind 2023 ten einde zijn gekomen.
De uitkomsten van de Nederlandse steun aan de juridische sector in Rwanda waren in 2021 onderwerp van een conferentie, waaraan naast Rwandese ook Nederlandse deskundigen deelnamen. Over het algemeen werden de resultaten van de door Nederland gesteunde interventies, die zich uitstrekten over een groot aantal onderdelen van deze sector, positief beoordeeld. Ook zijn in de loop van de jaren een aantal individuele projecten geëvalueerd.
Daarnaast is in augustus 2023 de Nederlandse bijdrage aan stabiliteit, veiligheid en rechtsorde in fragiele contexten en conflictgebieden door IOB geëvalueerdvoor de periode 2015–2022. De wederopbouw van het justitieapparaat in Rwanda maakte ook onderdeel uit van deze evaluatie, die focust op algemene beleidsontwikkelingen, aan de hand van een aantal case studies.
Wat is uw reactie op de kritiek dat Nederland onvoldoende actie onderneemt tegen de lange arm van het Rwandese regime, die zich uitstrekt tot in Nederland en Europa? Op welke manier kunt u de bescherming van Rwandezen in Nederland intensiveren?
Het kabinet vindt ongewenste buitenlandse inmenging (OBI) volstrekt onwenselijk en zet zich er voor in dat iedereen in Nederland zijn leven vrij en ongehinderd van ongewenste buitenlandse inmenging kan leiden. Sinds 2023 heeft het kabinet die aanpak geïntensiveerd, waarbij op drie sporen wordt ingezet, te weten het diplomatieke spoor, het weerbaarheidsspoor en het bestuurlijk/strafrechtelijke spoor.4 Uw Kamer wordt binnenkort nader schriftelijk geïnformeerd over de voortgang van deze aanpak.
Hoe beoordeelt u de paragraaf «1F-procedure» in het NRC-artikel? Vindt u dat het onderzoek naar Rwandese verdachten van oorlogsmisdrijven of genocide zorgvuldig verloopt? Hoe wordt gewaarborgd dat de 1F-procedure nooit door Rwanda en andere staten misbruikt wordt om wegens politieke redenen af te rekenen met mensen?
Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (Vlv) beoogt te voorkomen dat landen van toevlucht een veilige haven worden voor overtreders van het internationale recht. De gedachte daarachter is dat slachtoffers van ernstige misdrijven en mensenrechtenschendingen bescherming verdienen, niet de daders.
Het Vluchtelingenverdrag beschrijft de voorwaarden om een persoon als vluchteling te erkennen. Als er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een persoon zich schuldig heeft gemaakt aan internationale misdrijven, wordt deze persoon op grond van artikel 1F uitgesloten van de bescherming die het Vluchtelingenverdrag biedt. Het gaat hier altijd om de meest ernstige misdrijven, waaronder oorlogsmisdrijven, moord, verkrachting en genocide. Bij vaststelling van 1F-gedraging door de IND kan zij een besluit nemen het Nederlanderschap in te trekken. Voor meer informatie over deze procedure van de IND verwijs ik naar de kabinetsreactie op het NRC/Forbidden Stories-artikel dat tijdens de Procedurevergadering van de Tweede Kamercommissie voor Justitie en Veiligheid is verzocht door het Lid Koekkoek (Volt).
Bent u bereid om in overleg te treden met Europese collega’s met Rwandese diasporagemeenschappen die met vergelijkbare inmenging te maken kunnen hebben en om met hen samen te werken in het tegengaan hiervan? Zo ja, hoe?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat veelvuldig in contact met Europese en andere gelijkgestemde collega’s, onder wie ook vertegenwoordigers van landen met Rwandese gemeenschappen. Uit deze internationale contacten blijkt dat veel landen OBI niet of anders hebben gedefinieerd en de aanpak op verschillende wijzen vormgeven. Nederland blijft inzetten op het agenderen van dit thema, het uitwisselen van kennis en ervaring en het verkennen van mogelijkheden tot gezamenlijk optreden in EU-verband.
Hoe beoordeelt u de stelling dat Nederland het intrekken van paspoorten van Rwandese oppositieleden zou hebben gedaan op basis van twijfelachtige betrouwbaarheid van getuigenverklaringen?
Het kabinet herkent zich niet in deze stellingname. De Minister en Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hebben u daarover geïnformeerd in de kabinetsreactie op het NRC/Forbidden Stories-artikel dat tijdens de Procedurevergadering van de Tweede Kamercommissie voor Justitie en Veiligheid is verzocht door het Lid Koekkoek (Volt).
Het sluiten van de nachtspoedhulp van het Evidensia dierenziekenhuis in Den Haag |
|
Sandra Beckerman |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het sluiten van de nachtspoedhulp van het Evidensia dierenziekenhuis in Den Haag?
Ja. Er worden geen data gerapporteerd van het aantal, de soort en de vestigingsplaats van dierenklinieken in Nederland en de diensten die een dierenartspraktijk verleent. Ik heb dit via de media vernomen.
Wat vindt u ervan dat Evidensia huisdiereigenaren nu laat uitwijken naar Amsterdam en Barendrecht voor spoedhulp?1
In de Wet dieren is in artikel 4.2 beschreven dat een dierenarts een zorgplicht heeft. Dit geldt voor dieren in een noodsituatie waarvoor de dierenarts door de eigenaar voor hulp is ingeroepen. Deze zorgplicht is niet gebonden aan een specifieke regio.
Het is vervelend als een baasje van een huisdier langer moeten reizen om spoedhulp voor zijn huisdier te kunnen krijgen. Echter Evidensia is niet de enige aanbieder van spoedzorg in deze regio. Het is aan de beroepsgroep hoe zorg, waaronder de spoedhulp, ingericht wordt en toegankelijk blijft.
Voor dit specifieke voorbeeld in Den Haag heb ik inmiddels begrepen dat er op initiatief van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) een gesprek gepland wordt met betrokken zorgaanbieders in de regio zodat deze partijen zelf tot een gezamenlijke oplossing kunnen komen. Ik ondersteun dit initiatief van harte.
Zoals ik u heb gemeld in mijn brief van 31 januari jl. (Aanhangsel Handelingen 2023/24, nr. 37, item 4) worden naar aanleiding van de resultaten van twee onderzoeken naar de kwaliteitsborging (Berenschot) en de arbeidsmarkt voor dierenartsen (SEO-rapport), onder leiding van onafhankelijk voorzitter Gerda van Dijk, met betrokken partijen uit het veterinaire veld stappen gezet voor het verder versterken van de rol en de positie van de dierenarts in de toekomst, het beter borgen van de kwaliteit en het anticiperen op een arbeidsmarkt in beweging. Mijn inzet is erop gericht om in dit overleg met de beroepsgroep van dierenartsen en paraveterinairen te komen tot een gezamenlijke plan met afspraken die bijdragen aan een verdere versterking van de rol en positie van de dierenarts en van de beroepsgroep. Het plan ziet op de opvolging van de aanbevelingen van de beide onderzoeksrapporten waarbij een sterke onafhankelijke beroepsorganisatie een belangrijk onderdeel is. Het plan is in een ver gevorderd stadium en ik verwacht dat dit voor de zomer gereed is. Een sterke onafhankelijke beroepsgroep kan acteren op alle relevante maatschappelijke thema’s, waaronder dierenwelzijn, kwaliteitsborging, arbeidsmarkt, maar ook toegankelijke zorg en prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg.
Welke stappen heeft u sinds de begrotingsbehandeling gezet, gezien het feit dat de Kamer zich in meerderheid heeft uitgesproken voor het aan banden leggen van de macht van private ketens in de dierenartszorg, teneinde het dierenwelzijn te borgen?
Tijdens de behandeling van de begroting begin 2024 en in de beantwoording van de schriftelijke Kamervragen over de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Diergezondheidsfonds 2024 (Aanhangsel Handelingen 2023/24, nr. 37, item 4), heb ik aangegeven dat ik een extern onderzoek ben gestart naar de prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg, conform het verzoek uit de motie van het lid Beckerman (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 28). Dit lopende onderzoek kijkt naast de prijsontwikkeling ook naar de marktpositie van ketens en samenwerkingsverbanden en de mogelijke invloed hiervan op de prijsstelling.
Naast het hierboven genoemde onderzoek naar de prijsontwikkeling, verken ik de mogelijkheden die de overheid heeft om prijzen en ketenvorming te reguleren en tevens de effecten van deze maatregelen. Bij deze verkenning betrek ik ook de verschillende andere moties die op ditzelfde onderwerp zijn aangenomen: Graus c.s. (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 40), Graus c.s. (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 39) en Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 63). In mijn brief aan uw Kamer (welke gelijktijdig met deze beantwoording zal worden verstuurd) heb ik u over de stand van zaken van de uitvoering van deze moties bericht.
Daarnaast voer ik een externe analyse uit naar mogelijke maatregelen in relevante lidstaten en derde landen die ter regulering van de bekostiging of de ketenvorming in de diergeneeskundige zorg zijn genomen, of zijn overwogen, alsmede de effecten daarvan.
Omdat deze maatregelen ingrijpen op een vrije markt van diergeneeskundige zorg, waarbij deze maatregelen potentieel ook een precedentwerking hebben op andere sectoren, werk ik nauw samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK).
De marktpositie van ketens is onderdeel van het onderzoek naar de prijzen in de dierenzorg. Afhankelijk van de resultaten hiervan zal ik met de Minister van EZK bezien of, en zo ja, welke maatregelen nodig en effectief kunnen zijn.
Wat heeft u gedaan met de belofte van het kabinet om medio 2024 met voorstellen hiervoor te komen?
Ik verwacht dat ik u dit najaar kan informeren over zowel de uitkomsten van het onderzoek naar de prijsontwikkeling, de externe analyse naar maatregelen in het buitenland, alsook de stand van zaken van de in vraag 3 genoemde verkenning naar mogelijke instrumenten om in te grijpen in prijs- en ketenvorming. Al deze uitkomsten zijn van belang om te bepalen of en zo ja, welke maatregelen nodig en effectief kunnen zijn.
Wat vindt u van de gevolgen voor het welzijn van dieren in nood?
Wat de gevolgen voor het welzijn van dieren in nood zijn is niet bekend. De verantwoordelijkheid voor de zorg van een dier ligt primair bij de diereigenaar. Ik kan me wel voorstellen dat het vervelend is als een baasje van een huisdier langer moet reizen om spoedhulp voor zijn huisdier te kunnen krijgen.
Ziet u ook de gevolgen voor kleine praktijken die hierdoor de werkdruk nog verder zien toenemen?
In het onderzoek naar de prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg kijk ik ook naar de inrichting van de spoedzorg. Dit omdat er geluiden zijn dat kleinere praktijken de spoedzorg overlaten aan de grotere, ketengestuurde spoedklinieken. Hierop vooruitlopen is niet opportuun.
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, werken we met partijen uit het veterinaire veld aan een gezamenlijk plan dat bijdraagt aan een verdere versterking van de rol en positie van de dierenarts en van de beroepsgroep om zo ook problemen die spelen bij de werkdruk en uitstroom van dierenartsen te kunnen verminderen. Daarmee worden ook de aanbevelingen uit het SEO-rapport «De arbeidsmarkt voor dierenartsen» (Kamerstuk 29 683, nr. 263) opgevolgd. Ik verwacht u deze zomer het plan te kunnen toesturen.
Deelt u de mening dat het sluiten van spoedzorg door een grote keten met veel personeel niet uitlegbaar is?
Mij is niet bekend wat de redenen zijn om de spoedkliniek in Den Haag in de nacht te sluiten. Het is aan de beroepsgroep hoe zorg, waaronder de spoedhulp, ingericht wordt en toegankelijk blijft. Ik vind het van belang dat betrokken partijen in het veld zoeken naar een passende oplossing. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Heeft u zicht op het aanbod van spoedhulp voor dieren en de krimp hiervan?
Zoals in vraag 1 aangegeven worden geen data gerapporteerd van het aantal, de soort en de vestigingsplaats van dierenklinieken in Nederland en de diensten die zij verlenen.
Herkent u dat spoedhulp vaak verdwijnt of veel duurder wordt na overname door private-equity bedrijven zoals Evidensia?
Er loopt een extern onderzoek naar de prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg, conform het verzoek uit de motie van het lid Beckerman (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 28). Ik wil niet vooruitlopen op de resultaten van dit onderzoek. Ik verwacht u over de uitkomsten in het najaar te kunnen informeren om te bepalen of, en zo ja welke, vervolgstappen gezet kunnen worden.
Deelt u de mening dat Evidensia met het sluiten van de spoedhulp de code van de dierenarts schendt, die stelt dat: «Dierenartsen die praktijk voeren zijn in het kader van de door hun geleverde veterinaire beroepsuitoefening verantwoordelijk voor een ononderbroken diergeneeskundige dienstverlening»?
De code voor de dierenarts is opgesteld door en voor leden van de Koninklijke Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD). De Code stelt dat dierenartsen verantwoordelijk zijn voor een ononderbroken dienstverlening èn zorgen voor een vervangingsregeling. Het oordeel over de code van de dierenarts is niet aan mij maar aan de beroepsgroep zelf.
Bent u bereid om Evidensia aan te spreken op hun verantwoordelijkheid als zorgverlener voor duizenden dieren?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, is het de verantwoordelijkheid van de veterinaire beroepsgroep hoe de zorg, waaronder de spoedhulp, ingericht wordt en toegankelijk blijft. Het is van belang dat partijen in de regio gezamenlijk tot een passende oplossing komen. Het initiatief van de KNMvD in dit kader, gericht op het zoeken van deze oplossing, ondersteun ik daarom van harte.
Ziet u dat deze casus opnieuw laat zien dat private ketens grote macht hebben gekregen in de dierenartszorg en dat deze macht op gespannen voet staat met het dierenwelzijn?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 is het de verantwoordelijkheid van de veterinaire beroepsgroep hoe de zorg, waaronder de spoedhulp, ingericht wordt en toegankelijk blijft en zet de beroepsgroep zich zelf in om dit probleem met alle partijen in de regio, ook de ketens, regionaal op te lossen.
Daarnaast heb ik in antwoord op vraag 3 aangegeven dat ik een extern onderzoek ben gestart naar de prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg. De marktpositie van ketens en samenwerkingsverbanden en de mogelijke invloed hiervan op de prijsstelling, vormen onderdeel van dit onderzoek. Vooruitlopen op de resultaten van dit onderzoek acht ik niet opportuun. Ik verwacht u over de uitkomsten van het onderzoek in het najaar te kunnen informeren.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 63) over komen met maatregelen en/of wetgeving rondom kosten van behandelingen bij dierenartsen?
In mijn brief naar de Kamer (welke gelijktijdig met deze beantwoording zal worden verstuurd) ga ik in op mijn inzet en op welke wijze ik uitvoering geef aan deze en verschillende andere moties die op ditzelfde onderwerp zijn aangenomen. Ik verwijs naar deze brief.
In de beantwoording van de feitelijke vragen (2024D22238) geeft u aan het onderzoek naar prijsontwikkelingen pas in het najaar van 2024 afgerond te hebben, kunt u de kamer informeren over tussentijdse bevindingen?
Het economisch onderzoek naar de prijzen in de dierenzorg is complex. Het is van belang eerst een goed en objectief beeld te krijgen van de prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg en de oorzaken daarvan. Ik wil de eindresultaten van het onderzoek afwachten voor een compleet beeld. Tussentijdse (onvolledige) bevindingen rapporteren is in dat licht niet zinvol en niet opportuun.
In een eerdere beantwoording (Kamerstuk 36 410 XIV nr. 19) gaf u aan parallel aan dit onderzoek mogelijkheden tot prijsregulering te onderzoeken, wat is de staat van dit onderzoek?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief naar de Kamer (welke gelijktijdig met deze beantwoording zal worden verstuurd).
Kunt u de vragen apart beantwoorden en niet bundelen?
Ja.
het artikel 'Luchtvaartsector woest over nieuwe ingreep Schiphol: ’Harbers regeert over zijn graf' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Luchtvaartsector woest over nieuwe ingreep Schiphol: «Harbers regeert over zijn graf»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat u over uw graf regeert?
Er heeft momenteel nog geen besluitvorming plaatsgevonden over het definitieve maatregelenpakket. Daarvoor moet eerste de aanvullende raadpleging zijn afgelopen. De Kamer is op 24 mei jl. geïnformeerd2 over de start van deze aanvullende raadpleging als onderdeel van de balanced approach-procedure. Gedurende een periode van vier weken kan iedereen reageren op het maatregelenpakket om het geluid rondom Schiphol te verminderen. Na afloop van de aanvullende raadpleging kan, na het analyseren en het verwerken van de reacties, het (nieuwe) kabinet een definitief besluit nemen. Met de aanvullende raadpleging wordt alle informatie verzameld die nodig is om na afloop van de raadpleging een keuze te maken over het definitieve maatregelenpakket.
Hoeveel tijd gaat u nemen om alle zienswijzen die binnenkomen tijdens de aanvullende raadpleging die tot 21 juni a.s. loopt, te analyseren en te verwerken in een nieuw notificatiepakket aan Brussel? Kunt u een indicatie geven van de maand waarin u dit van plan bent te doen?
Hoeveel tijd nodig is om de reacties te analyseren en te verwerken, is afhankelijk van de inhoud en het aantal reacties dat wordt ingezonden. Alle, uit de aanvullende raadpleging binnengekomen, reacties zullen worden bekeken. Uiteindelijk resulteert dit in een definitief maatregelenpakket dat ter notificatie aan de Europese Commissie wordt gestuurd.
Op welke wijze garandeert u de zorgvuldigheid aan de luchtvaartsector in de «balanced approach»-procedure en vermijdt u overhaaste besluiten?
Het ministerie doorloopt de stappen zoals voorgeschreven in Verordening (EU) 598/2014 zorgvuldig. Het ministerie is in december 2022 begonnen met de eerste, zichtbare processtap van de balanced approach-procedure; de technische samenwerking met de sector. Tijdens deze fase heeft een drietal digitale bijeenkomsten plaatsgevonden waarin de volgende zaken zijn besproken: de beoogde aanpak van de onderzoeken, het geluidsdoel, verschillende maatregelen en de eerste rekenresultaten. Vervolgens is de tweede formele processtap in de procedure gezet; het starten van een brede consultatie van drie maanden. Tussen 15 maart 2023 en 15 juni 2023 heeft iedereen kunnen reageren op het toen voorliggende consultatiedocument. Na het analyseren en het verwerken van de reacties op die consultatie is op 1 september 2023 de notificatiefase gestart met het toezenden van het notificatiedocument aan de Europese Commissie, de lidstaten en derde belanghebbenden. Sinds 1 september 2023 bevindt de procedure zich in de notificatiefase. Tijdens deze fase wordt intensief overleg gevoerd met de Europese Commissie en andere partijen. Deze overleggen hebben geleid tot een aangepast voorstel. Het is voor het Ministerie van belang dat alle belanghebbenden kunnen reageren op de nieuwe voorgestelde aanpak, voordat het kabinet tot een definitief oordeel hierover komt. Daarom wordt nu de mogelijkheid geboden om te reageren op dit aangepaste voorstel in de aanvullende raadpleging.
Waarom noemt u in uw Kamerbrief (Kamerstuk 29 665, nr. 499) van 24 mei jl. dat u nu een deel van het gestelde doel «reserveert» voor een (gedeeltelijke) nachtsluiting, terwijl u in de Kamerbrief (Kamerstuk 29 665, nr. 496) van 28 maart jl. nog stelde dat «een (gedeeltelijke) nachtsluiting geen onderdeel (was) van het eerder geconsulteerde pakket aan maatregelen en dienovereenkomstig ook geen onderdeel (was) van het huidige notificatiepakket aan de Europese Commissie», en het ook nu geen onderdeel is van de voorgestelde extra maatregelen voor een geüpdatet notificatiepakket?
Voor de uitvoering van de laatste fase van de graduele aanpak zal, na afronding van de impactanalyse en besluitvorming hierover, een apart notificatieproces bij de Europese Commissie worden uitgevoerd inclusief een nieuwe raadpleging van belanghebbenden. Er wordt momenteel wel een gedeelte van het geluidsdoel gereserveerd voor maatregelen met betrekking tot het beperken van geluid in de nacht zoals een eventuele (gedeeltelijke) nachtsluiting, maar een (gedeeltelijke) nachtsluiting is geen onderdeel van het nu voorgestelde maatregelenpakket dat ter aanvullende raadpleging voorligt. Eerst zal de impactanalyse worden afgerond, daarna vindt pas besluitvorming plaats.
Waarom sorteert u nu al voor op een dergelijk ingrijpende route, terwijl uw nachtstudie nog niet eens gereed is, die de effecten in kaart moet brengen en u tegen die tijd hoogstwaarschijnlijk geen Minister meer bent?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u de effecten voor de Nederlandse luchtvrachtsector onderzocht van het weren van de meest lawaaiige vliegtuigen in de nacht, waaronder voor Nederland cruciale vrachttoestellen zoals de Boeing 747–400, zoals u voorstelt in de Kamerbrief van 24 mei jl.? Zo ja, wat was de uitkomst van dit onderzoek? Kunt u dit onderzoek met de Kamer delen?
De genoemde maatregel behelst dat bepaalde vliegtuigtypes3 in de nachtperiode niet meer op Schiphol mogen aankomen of vertrekken. Dit zijn met name de vliegtuigen die veel worden genoemd in klachten van omwonenden. Met uitzondering van de nacht kunnen dergelijke toestellen wel op Schiphol starten en landen. Het nachtverbod kan tot gevolg hebben dat maatschappijen die dergelijke toestellen inzetten op Schiphol hun bedrijfsvoering moeten aanpassen. Dat kan door op andere tijden te vliegen of door andere, stillere toestellen in te zetten. Essentiële goederen kunnen daarmee nog steeds worden geleverd, zowel met andere toestellen als op een ander tijdstip.
Welk effect heeft dit vliegverbod voor Boeing 747’s en andere lawaaiige vliegtuigen in de nacht op de bevoorrading van essentiële goederen, zoals bijvoorbeeld medicijnen, voor Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom geeft u de luchtvrachtsector slechts een jaar de tijd om een alternatief te zoeken om deze cruciale vracht te kunnen blijven leveren en waarom kiest u niet voor een iets langere termijn waarin de sector de benodigde tijd heeft om de vloot, wat honderden miljoenen euro’s kost, te vernieuwen?
Zoals in het vorige antwoord aangegeven, kan vracht nog steeds worden vervoerd, alleen niet door de meest lawaaiige toestellen in de nacht. Het kabinet heeft eerder aangegeven zo snel mogelijk stappen te willen zetten om de geluidbelasting rondom Schiphol omlaag te brengen. In de wetenschap dat de lawaaiige toestellen in de nacht bijdragen aan slaapverstoring is het voornemen om de maatregel bij de eerstvolgende mogelijkheid in te voeren.
Zijn alle maatregelen uit dit aanvullende voorgestelde pakket van 24 mei jl. recent door de LVNL doorgerekend om de impact van de maatregelen individueel en als pakket in kaart te brengen en indien dit het geval is, zou u deze analyses met de Kamer kunnen delen?
Alle maatregelen zijn voor een uitvoeringstoets voorgelegd aan LVNL. Het grootste gedeelte van de maatregelen wordt nu voor de derde keer aan LVNL voorgelegd. De uitvoeringstoets van LVNL is gericht op de uitvoerbaarheid van de maatregelen en daarbij gelden twee beoordelingscriteria:
De eerder door LVNL uitgevoerde uitvoeringstoetsen zijn op 1 september 2023 openbaar gemaakt en zijn voor de volledigheid als bijlage bijgevoegd bij de beantwoording.
Het bericht ‘Buitenlandse Zaken waarschuwde voor humanitaire gevolgen stop steun UNRWA’ |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Buitenlandse Zaken waarschuwde voor humanitaire gevolgen stop steun UNRWA» van het NRC van 29 mei?1
Ja.
Klopt het dat de Minister van Buitenlandse Zaken het eens was met de in een memo van 2 februari gedane constateringen dat het opschorten van steun aan UNRWA zou leiden tot «regionale destabilisatie», risico’s «voor de veiligheid van Israël», en «aanzienlijk menselijk leed»? Zo nee, wat klopt er niet?
In het memo wordt verwezen naar het risico van te lang aanhouden of opschorten van reeds gecommitteerde steun. Dat zou kunnen leiden tot ernstige verstoringen in de operationele capaciteiten van UNRWA met groot menselijk leed tot gevolg. Daarnaast zouden de hoge humanitaire noden tot maatschappelijke ontwrichting en regionale escalatie kunnen leiden, wat ook een risico voor veiligheid van Israël zou vormen. Nederland had op dat moment al de jaarlijkse bijdrage aan UNRWA overgemaakt en additionele financiering aan UNRWA was niet voorzien.
Hoe is het kabinet desondanks tot de beslissing gekomen enkele dagen daarvoor, op 27 januari, om de steun aan UNRWA op te schorten, terwijl ten minste één lid van het kabinet vond dat dit grote humanitaire en geopolitieke gevolgen zou hebben? Welke belangen wogen zwaarder dan «regionale destabilisatie» en «aanzienlijk menselijk leed»?
Graag stel ik voorop dat Nederland op dat moment de jaarlijkse bijdrage aan UNRWA al had overgemaakt en additionele financiering aan UNRWA niet was voorzien. Besluitvorming over eventuele additionele financiering werd tijdelijk opgeschort.
Gezien de ernst van de aantijgingen was het van belang om een politiek signaal af te geven om de beschuldigingen serieus te onderzoeken. Zoals met uw Kamer gedeeld, weegt Nederland het onderzoek van het Office of Internal Oversight Services van de VN (OIOS) mee, dat beschuldigingen onderzocht naar betrokkenheid van UNRWA-medewerkers bij de aanslag van 7 oktober jl. Omdat dit onderzoek individuen betrof, werden de uitkomsten alleen op hoofdlijnen openbaar. Toch heeft Nederland bij OIOS aangedrongen op maximale openheid richting donoren. Zoals gesteld in de beantwoording van vraag 2, ging het over het te lang aanhouden of opschorten van reeds gecommitteerde steun. Daarnaast ging het memo in op benchmarks om financiering te heroverwegen, in gezamenlijkheid met andere donoren.
Tussen welke bewindspersonen vond overleg plaats over de beslissing van 27 januari? Is er overleg geweest tussen de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking alvorens dit besluit te nemen? Was er een verschil in mening tussen de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Het besluit over financiering aan UNRWA ligt binnen de verantwoordelijkheid van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp. Zoals gebruikelijk adviseren ambtenaren een bewindspersoon, die mede op basis daarvan besluiten neemt. Een politiek besluit is leidend en kan worden gecontroleerd door de Tweede Kamer.
Is het mogelijk om deze vragen afzonderlijk te beantwoorden en dit te doen vóór het debat over humanitaire hulp op 19 juni 2024?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘Vervuiling Jelsumer Feart komt van vliegbasis Leeuwarden’ |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Geert Gabriëls (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vervuiling Jelsumer Feart komt van vliegbasis Leeuwarden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat er een overschrijding van 13.000 keer de PFOS-norm uit de Kaderrichtlijn Water is aangetroffen in de hoofdwaterweg?
De mening dat het zeer zorgelijk is wordt gedeeld. De hogere overschrijding van 8800 nanogram per liter (ng/L) PFOS is geconstateerd in de hoofdwatergang op het terrein van de vliegbasis. Deze hoofdwatergang voert via een gemaal af op de Jelsumer Feart. Daar is maximaal 590 ng/L PFOS in het water gemeten. De norm vanuit de Kaderrichtlijn Water (KRW) voor PFOS is 0,65 ng/L. Dit betekent dat de overschrijding in de Jelsumer Feart ruim 900 keer boven de KRW-norm voor PFOS uitkomt.
Hoe makkelijk verspreidt deze vervuiling zich naar de omgeving? Hoe zit het met de wateren waar de Jelsumer Feart op loost?
Omdat de Jelsumer Feart onderdeel is van het Friese boezemsysteem (stelsel van meren en kanalen), kan het water uit de Feart zich goed verspreiden. In het voorjaar van 2024 zijn daarom maatregelen getroffen om de concentraties PFOS in de omgeving te beheersen. Zo wordt er sindsdien geen water meer in de omliggende polders uit de Jelsumer Feart en directe zijtak Lytse Feart gelaten ten behoeve van peilbeheer. Daarbij voert het Wetterskip Fryslân schoner water aan in de richting van deze polders.2
Uit metingen blijkt dat de concentraties PFOS snel dalen zodra het water van de Jelsumer Feart zich mengt met het water uit de Dokkumer Ie.3 In de Dokkumer Ie is maximaal 13 ng/L PFOS aangetroffen. Dat is ruim 20 keer boven de KRW-norm.
Welke consequenties worden er verbonden aan de constatering dat de grote vervuiling in de Jelsumer Feart afkomstig is van de vliegbasis in Leeuwarden?
Na de officiële vaststelling dat de vervuilingsbron zich op de vliegbasis bevindt heeft het Wetterskip Fryslân de verontreiniging gemeld bij het Openbaar Ministerie. Het Wetterskip Fryslân heeft onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van PFAS in de watergangen van de vliegbasis. Het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) had reeds vastgesteld dat er sprake is van een hoge mate van PFOS-verontreiniging ter plaatse van de locatie van de voormalige brandweer-oefenlocatie.
Het RVB heeft daarom opdracht gekregen om de grond op de voormalige oefenbrandweerplek en het baggerslib in de watergangen op de vliegbasis te saneren. De uitvoering hiervan wordt via een saneringsplan afgestemd met de bevoegde gezagen: Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), gemeente Leeuwarden, provincie Friesland en Wetterskip Fryslân. Voor de details over de uitvoering, zie het antwoord op vraag 9.
Hoe groot zijn de gezondheidsrisico’s voor omwonenden en grondeigenaren in de omgeving? En hoe worden zij daarvan op de hoogte gesteld?
Voor de algemene gezondheidsrisico’s van PFAS wordt verwezen naar de site van het RIVM (www.RIVM.nl/PFAS).
Via verschillende communicatiekanalen wordt contact gehouden met omwonenden en grondeigenaren over dit onderwerp. Omwonenden zijn op de hoogte gesteld met een bewonersbrief die gezamenlijk is verstuurd door Defensie, de Provincie Friesland, de GGD Fryslân en het Wetterskip Fryslân. Voorts houden de GGD, het Wetterskip en de gemeente Leeuwarden omwonenden en grondeigenaren regelmatig op de hoogte met gezamenlijke nieuwsupdates. Daarbij hebben ook verschillende fysieke bijeenkomsten plaatsgevonden met omwonenden, grondeigenaren en agrariërs. Tot slot besteden de gemeente Leeuwarden, de GGD Fryslân en het Wetterskip Fryslân aandacht aan dit onderwerp op hun websites.4
Wordt er onderzocht in hoeverre er nog steeds vervuiling plaatsvindt door PFAS-houdende stoffen vanaf de vliegbasis of dat het alleen gaat om historische vervuiling?
Ja. Het Ministerie van Defensie voert een bronnenonderzoek uit naar de huidige bijdrage aan de emissie van PFOS en andere PFAS naar de omgeving ten gevolge van activiteiten en gebruik van producten. Daarnaast wordt er in beeld gebracht wat de aanwezige bodemverontreiniging is ten gevolge van het historisch gebruik van PFOS-houdend blusschuim en hoe deze verontreiniging kan worden gesaneerd.
Houdt de vliegbasis zich aan het verbod op PFOS-houdend blusschuim dat sinds 2011 van kracht is?
Sinds 2006 mag volgens Europese richtlijnen niet meer worden gewerkt met PFOS houdend blusschuim. De vliegbasis houdt zich aan dit verbod.
Wat zijn de vervolgstappen nu Wetterskip Fryslân deze vervuiling gemeld heeft aan het Openbaar Ministerie?
Het is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen wat de vervolgstappen zijn op deze melding.
Per wanneer verwacht Defensie het saneringsplan af te hebben en uit te kunnen voeren?
Het RVB is bezig met het opstellen van het saneringsplan voor het ontgraven van de bodemverontreiniging bij het voormalig brandweeroefenterrein. Dit is de plek die zich het dichtst bij de watergang bevindt waar de hoogste gehalten in het oppervlaktewater zijn gemeten. Ook het lozen van verontreinigd grondwater tijdens de ontgraving dient te worden onderzocht. Dit leidt tot een saneringsplan dat vervolgens door de bevoegde gezagen (ILT, gemeente Leeuwarden en Wetterskip Fryslân) moet worden goedgekeurd. Vervolgens kan de bodemsanering worden aanbesteed. De planning is dat de aanbesteding in het derde kwartaal van 2024 plaats vindt. De intentie is om voor het eind van het jaar te saneren. Of dit lukt, hangt af van de aanbesteding en de weersomstandigheden (bij regenachtige omstandigheden is saneren beperkt mogelijk).
Hoe zit het met de vervuiling bij andere vliegvelden of defensielocaties waar met dit schuim is gewerkt? Wordt hier onderzoek naar gedaan?
Ja, het Ministerie van Defensie heeft de afgelopen jaren onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van bodemverontreinigingen op defensielocaties. Dit is tot nu toe altijd te relateren aan het gebruik van PFOS-houdend blusschuim. Op basis van de ervaring op de vliegbasis Leeuwarden wordt ook op andere locaties onderzoek verricht naar de aanwezigheid van PFAS in het oppervlaktewater. De resultaten van het momenteel lopende bronnenonderzoek op Leeuwarden kunnen ook leiden tot vergelijkbare vervolgonderzoeken op andere defensielocaties. Dit past binnen de programmatische aanpak voor PFAS die Defensie sinds 2022 uitvoert. Binnen dit programma wordt PFAS integraal bekeken: milieu (saneringsplannen), veiligheid en gezondheid van het personeel. Daarnaast heeft Defensie het initiatief genomen voor het opzetten en financieren van een kennisprogramma PFAS gekoppeld aan de sanering van de voormalige vliegbasis Soesterberg.
De kosten voor het transport van elektriciteit naar Duitsland |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat er bij een capaciteit van meer dan 38 gigawatt (GW) aan windenergie op zee moet worden gezocht naar tracés waarmee de windenergie ver landinwaarts kan worden afgezet via een gelijkstroom-kabel, de zogenaamde «diepe aanlanding»?
Ja. Het klopt dat er gekeken wordt naar tracés voor diepe aanlanding, om de wind-op-zeedoelstellingen te realiseren en de energievraag dieper landinwaarts in te vullen. Vanuit het energiesysteem bezien is spreiding van de aanlandingen wenselijk. Diepe aanlanding draagt daarin bij aan het tegengaan van netcongestie en aan het voorkomen van grote ingrepen bij bovengrondse 380kV-verbindingen. Bij eerder onderzoek is aangegeven dat dit punt ligt bij ongeveer 38 GW aan windenergie op zee (o.a. Target Grid, TenneT).
Vanaf welk jaar zal deze grens bereikt worden en is dus diepe aanlanding nodig?
Het is niet exact te zeggen vanaf welke datum deze aanlanding nodig is. Voor de huidige routekaart (21GW) zijn t/m 2031 projecten gepland. De ambitie is om tussen 2031 en 2040 nog eens 29GW windenergie op zee te realiseren en aan te landen (circa 10 elektrische verbindingen en 2 waterstofverbindingen). De programmering van deze verbindingen is nu nog niet bekend (o.a. afhankelijk van verdere energiesysteemanalyses waarin de verwachte ontwikkeling van de energievraag wordt meegenomen, de kansrijkheid van aanlandalternatieven verspreid over het land en besluitvorming). In de prognoses van TenneT wordt nu uitgegaan van realisatie van diepe aanlanding vanaf 2035.
Klopt het dat de Delta Rhine Corridor momenteel een van de mogelijkheden is een dergelijke diepe aanlanding te realiseren en dat in de plannen voor dit project momenteel de aanleg van kabels voor 6 GW gelijkstroom wordt gepland?
Ja, het klopt dat de Delta Rhine Corridor een van de mogelijkheden is voor eventuele diepe aanlandingen van maximaal 6 GW (drie keer 2 GW gelijkstroomverbindingen). Deze diepe aanlanding is belangrijk voor elektrificatie van de industrie in Chemelot. Daarnaast draagt het ook bij aan een eventueel transport van de opgewekte windenenergie (via interconnectie) naar Duitsland. Ook voorkomt het knelpunten op de hoogspanningsinfrastructuur op diverse plaatsen, doordat de geproduceerde elektriciteit niet eerst door heel het land over het reguliere hoogspanningsnet getransporteerd hoeft te worden. TenneT gaat er daarbij vanuit dat deze verbinding nodig is als er meer dan 38 GW Wind op Zee aan land komt. Of het 2, 4 of 6 GW wordt hangt onder andere af van de hoeveelheid elektrische aanlanding na 2031, de beschikbare ruimte voor routes op de Noordzee, de kansrijkheid van alternatieve aansluitlocaties, de mate van congestie op de Zuidring, de ontwikkeling van elektrolyse op zee, de elektrificatie van de Nederlandse industrie, de interconnectiecapaciteit naar Duitsland, en een besluit over financiële dekking. In het Programma VAWOZ – waarin onderzoek wordt gedaan naar het aan land brengen (zowel elektriciteit als waterstof) van windenergie op zee na 2031 – wordt ervan uitgegaan dat diepe aanlandingen naar 380 kV hoogspanningsstations (Tilburg, Maasbracht, Graetheide) enkel mogelijk zijn via de DRC, vanwege de complexiteit van diepe aanlandingen en grote landschappelijke doorkruising. Vooruitlopend op de DRC wordt in het programma VAWOZ alvast onderzoek gedaan naar de aftakkingen vanaf de DRC naar 380 kV hoogspanningsstations en kansrijke locaties voor de benodigde converterstations.
Wat zijn de geraamde kosten voor deze 6 GW aan stroomkabels per jaar, inclusief afschrijving, redelijk rendement, energieverlies en onderhoud?
De investeringskosten voor een 2 GW stroomkabel liggen tussen de € 8–12 mln. per kilometer uitgaande van 60:40 verhouding tussen open ontgraving en gestuurde boringen. De afschrijvingstermijn is gekoppeld aan de verwachte levensduur van de kabel, in dit geval minimaal 40 jaar. Bij elk methodebesluit stelt de ACM een redelijk rendement (WACC) vast. De huidige nominale WACC voor nieuwe investeringen bedraagt circa 6%. De toekomstige WACC is sterk afhankelijk van de renteontwikkeling. De operationele kosten bedragen ongeveer 1 procent van de asset waarde. Op basis van deze uitgangswaarden zijn de jaarlijkse kosten ongeveer € 250 mln. per jaar voor een 2 GW gelijkstroomkabel.
Klopt het dat deze kosten thans (grotendeels) worden versleuteld in de stroomtarieven van Nederlandse huishoudens, zakelijke en industriële klanten, dan wel voor rekening zullen komen van de Nederlandse schatkist?
Ja, deze kosten worden thans verwerkt in de nettarieven van Nederlandse huishoudens en bedrijven. De ACM stelt de tarieven van TenneT vast op basis van de doelmatige kosten die TenneT maakt. TenneT brengt haar tarieven in rekening bij alle afnemers van TenneT. Dit zijn regionale netbeheerders en grootverbruikers op het landelijk hoogspanningsnet. De regionale netbeheerders mogen de tarieven die zij aan TenneT betalen doorberekenen aan hun klanten. Voor de eventuele stroomkabels in de DRC zijn er verschillende dekkingsopties mogelijk (versleutelen is een van de opties), maar dit moet nog nader worden onderzocht.
Klopt het dat van de 6 GW aan stroomkabels die in het project zullen worden aangelegd er 5 GW primair bestemd is voor het transport van elektriciteit naar Duitsland?
Het is op dit moment niet mogelijk aan te geven hoeveel elektriciteit via de DRC naar Duitsland geëxporteerd zal worden. Dat is afhankelijk van diverse factoren, zoals de hoeveelheid elektrische aanlanding, de nationale balans tussen vraag en aanbod van elektriciteit, de verhouding elektrische aanlandingen en waterstofaanlandingen, en de ontwikkelingen in het buitenland.
De huidige verkenningen laten zien dat 4 GW met name dient voor het dekken van binnenlandse consumptie, rekening houdend met het stijgend elektriciteitsverbruik door elektrificatie die de energietransitie met zich meebrengt. Een eventuele derde kabel van 2 GW zal naar verwachting met name bijdragen aan exportmogelijkheden. Als de baten hiervan met name in Duitsland terechtkomen zal dit onderdeel in principe alleen gerealiseerd worden als Duitsland ook een evenredig deel van de investeringskosten draagt (zie ook het antwoord op de vragen 8, 9 en 10).
Kunt u aangeven wat de extra totale jaarlijkse kosten zijn van de 6 GW diepe aanlanding in vergelijking met 1 GW. Kunt u ook aangeven wat de bijbehorende 5 GW aan zeekabels jaarlijks kost, mede gegeven dat windparken steeds verder uit de kust komen te liggen?
Met het oog op standaardisatie en de daarmee gepaard gaande efficiencywinst heeft TenneT in de afgelopen jaren samen met de industrie een 2 GW-standaard ontwikkeld. In lijn hiermee zal het DRC-project bestaan uit één, twee of drie 2 GW-systemen. Voor een indicatie van de kosten wordt verwezen naar het antwoord op vraag 4. De investeringskosten voor een 2 GW stroomkabel op zee liggen tussen de € 4–6 mln. per kilometer.
Klopt het dat deze extra kosten, vanwege Europese regels met betrekking tot een nultarief aan de grens, niet worden doorberekend aan afnemers van elektriciteit in Duitsland?
De kosten van TenneT voor de aanleg en exploitatie van stroomkabels (waaronder kabels richting Duitsland) worden op dit moment verrekend in de tarieven van Nederlandse huishoudens en bedrijven. Zie ook het antwoord op vraag 5. Voor de kosten voor de kabels in de Delta Rhine Corridor is nog geen beslissing genomen over de dekking daarvan, en deze worden dus niet automatisch doorbelast aan buurlanden.
Wel kunnen binnen Europese kaders aanvullende bilaterale afspraken worden gemaakt over de verdeling van kosten van stroomkabels, zodat een buurland een bijdrage levert voor de investering in dergelijke infrastructuur. Daarnaast heeft de Europese Commissie recent een Guidance1 gepubliceerd voor kostendeling van infrastructuur op zee, welke ook de benodigde investeringen voor het net op land kan beslaan. Zie ook het antwoord op vraag 15.
De toegevoegde waarde van de aanleg van nieuwe interconnectoren dient breed te worden gewogen. Het vergroten van de interconnectiecapaciteit heeft sociaal maatschappelijke waarde en kan een bijdrage leveren aan de leveringszekerheid. Ook kunnen de door TenneT opgehaalde congestie-inkomsten onder meer worden ingezet om de transporttarieven voor het net te verlagen.
De vraagstelling suggereert dat de groene stroom met name wordt geleverd aan Duitsland. Dat is naar mijn verwachting niet het geval. Wel is het zo dat netwerkkosten per netgebied worden doorberekend aan de gebruikers. Kort gezegd betalen de Duitsers voor de Duitse netten en de Nederlanders voor de Nederlandse netten. Hierover kunnen, zoals in de vraag besloten ligt en in dit antwoord bevestigd, aanvullende afspraken worden gemaakt, dan wel bilateraal, dan wel op Europees niveau. Ik deel niet de mening dat dit onze onderhandelingspositie verzwakt, aangezien de finale investeringsbeslissing over de kabels nog niet genomen is en gesprekken over verdeling van kosten in gang zijn gezet.
Is het juist dat Europese regelgeving ruimte laat voor het maken van bilaterale afspraken tussen lidstaten over de verdeling van de kosten van de aanleg en exploitatie van stroomkabels zoals die uit het plan voor de Delta Rhine Corridor? Zo ja, bent u daarover momenteel in gesprek met uw Duitse collega? Op welke termijn denkt u hierover definitieve afspraken met Duitsland te kunnen maken?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt de stelling dat indien er geen afspraken met Duitsland worden gemaakt (het nul-alternatief) over het meebetalen aan de kosten voor aanleg, beheer en onderhoud, Nederlandse huishoudens en bedrijven de transportkosten zullen moeten gaan betalen voor de groene stroom die in de toekmost vanaf het Nederlandse deel van de Noordzee wordt geleverd aan Duitsland? Deelt u de mening dat dit «nul-alternatief» de Nederlandse onderhandelingspositie jegens onze oosterburen verzwakt?
Zie antwoord vraag 8.
Kan het besluitvormingstraject over de Delta Rhine Corridor in gevaar komen doordat de onderhandelingen met Duitsland niet tijdig zijn afgerond? Bent u bereid dat risico te voorkomen door alternatieve plannen te laten ontwikkelen waarbij (vooralsnog) wordt afgezien van de stroomkabels en/of waarbij slechts een 1 GW stroomkabel wordt aangelegd, zonder koppeling met Duitsland. Opdat er over het Duitse deel pas een beslissing hoeft te worden genomen nadat er volledige overeenstemming is bereikt met Duitsland over meebetalen?
Ik voorzie niet dat het besluitvormingstraject over de DRC in gevaar komt als er geen bevredigende afspraken kunnen worden gemaakt over de verdeling van kosten met Duitsland. De uitkomst daarvan zal worden meegenomen in de finale investeringsbeslissing, wat ertoe kan leiden dat slechts twee 2 GW circuits in plaats van drie in de DRC worden gelegd. Hierbij zijn de twee kabels zoals gezegd met name bedoeld voor het beleveren van binnenlandse vraag en het voorkomen van netcongestie in het zuiden en westen van Nederland. Overigens is ook over deze twee kabels nog geen investeringsbeslissing genomen en is er ook nog geen besluit over financiële dekking genomen.
Welke alternatieven zijn er voor diepe aanlanding indien het niet mogelijk blijkt om afspraken over een verdeling van de kosten te maken met buurlanden?
De diepe aanlandingen in DRC verband zijn niet primair bedoeld voor het beleveren van buurlanden. Er zijn dus geen alternatieven nodig voor de geschetste situatie waarin het niet mogelijk blijkt om afspraken te maken met de buurlanden. Overigens is de aanname dat diepe aanlandingen naar de 380 kV hoogspanningsstations (Tilburg, Maasbracht, Graetheide) slechts mogelijk zijn via de DRC, vanwege de complexiteit van diepe aanlandingen en grote landschappelijke doorkruising. Indien diepe aanlanding via de DRC niet mogelijk blijkt betekent dit – om de 29 GW doelstelling tussen 2031 en 2040 te halen – dat er elders meer alternatieven in procedure gebracht zouden moeten worden (in bijv. Noord-Brabant (Moerdijk/Geertruidenberg), Zuid-Holland, Zeeland, Noord-Holland en de Eemshaven).
Klopt het dat er volgens Europese regelgeving bij het transport van waterstof wel grens en entrytarieven worden gerekend waardoor ontvangende landen meebetalen voor de transportkosten? In hoeverre is daarmee de productie en transport van waterstof naar het buitenland een voor Nederland een mogelijk aantrekkelijker alternatief voor de diepe aanlanding van offshore windenergie voor exportdoeleinden? Heeft u dit onderzocht?
Het klopt dat er op basis van de herziene Gasrichtlijn tarieven geheven kunnen worden voor invoeding en voor waterstofstromen die Nederland in of uit gaan. Hiermee dragen grensoverschrijdende handelsstromen ook bij aan de financiering van de binnenlandse infrastructuur. Dit is één van de redenen waarom ik me sterk maak om Nederland te positioneren als een waterstofhub: invoer- en doorvoer van waterstof levert toegevoegde waarde, bevordert de liquiditeit van de markt en draagt bij aan de financiering van de benodigde infrastructuren. Ik heb tot op heden geen onderzoek laten doen naar de vraag of productie van waterstof in Nederland en transport naar het buitenland al dan niet interessanter is dan een diepe aanlanding ten behoeve van export van elektriciteit. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 6 is de diepe aanlanding van de DRC primair bedoeld voor consumptie in Nederland en zal t.z.t. bij een finale investeringsbeslissing, waar het gaat om export naar Duitsland, o.a. worden meegewogen welke afspraken met Duitsland kunnen worden gemaakt over de verdeling van kosten.
Wordt er reeds nagedacht over de vraag hoe er moet worden omgegaan met een situatie waarin er op termijn voor de realisatie van windenergie op zee toch weer subsidies nodig blijken te zijn, of een systeem van contract for difference (CfD) moet worden ingevoerd? Is het gevaar aanwezig dat in die situatie zowel de productie als het transport van deze windenergie naar Duitsland en de Duitse industrie door Nederland moet wordt betaald? Wordt dit eveneens besproken met Duitsland met als doel dat risico voor Nederland af te wenden?
Ja ik onderzoek Contracts for Difference en het subsidiëren van wind op zee. De genoemde terugvalopties (Contracts for difference en het subsidiëren van wind op zee) gaan gepaard met verschillende grote uitdagingen. Het gaat onder meer om: het vinden van budgettaire dekking, de inpassing in het rechtssysteem en het verkrijgen van staatssteungoedkeuring bij de Europese Commissie. De terugvalopties kunnen marktverstorend werken, waardoor ik terughoudend ben met het inzetten van deze terugvalopties en indien nodig, het gebruik ervan tot een minimum wil beperken.
Ik kijk voor de lange termijn ook naar de mogelijkheden om het net op zee te verbinden met omliggende landen voor de uitwisseling van energie om op deze manier de leveringszekerheid te vergroten. Ik dring er in EU-context op aan dat er mogelijkheden komen voor «cost sharing» waarbij de kosten worden gedragen door het land waar ook de baten terecht komen. Met Duitsland – en ook andere omliggende landen – wordt op projectniveau onderzoek gedaan naar maatschappelijke kosten en baten en de verdeling daarvan.
Overigens is dit nog zeer beperkt aan de orde met de realisatie van de huidige routekaart wind op zee. Met de 21 GW die in 2032 is gepland dekken we ca. 75% van het huidige elektriciteitsverbruik af. De komende jaren zal de industrie verder elektrificeren. Met de aanlanding van wind op zee bij de grote Nederlandse industriële clusters, kan veel elektriciteit ook ter plekke worden benut. Met de aanleg van windparken wordt zo elektrificatie van de industrie bevorderd.
Voert u, zoals aangekondigd in het Nationaal Plan Energie, inmiddels meer generiek gesprekken met de buurlanden over een faire verdeling van lusten en lasten wat betreft de netto levering en transport van duurzame elektriciteit vanaf de Nederlandse Noordzee aan België en Duitsland? Zo niet, bent u dat wel van plan? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de voortgang?
Samen met de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en Netbeheer Nederland heeft mijn voorganger gedeelde prioriteiten voor de nieuwe Europese Commissie in kaart gebracht ten aanzien van energie-infrastructuur. Hierin wordt de Commissie o.a. gevraagd om kostendeling tussen lidstaten voor grootschalige offshore infrastructuurprojecten te bevorderen2.
Op 27 juni jl. heeft de Europese Commissie een Guidance3 gepubliceerd aangaande de kostendeling van infrastructuur op zee op Europees niveau.
Deze guidancezal door de Europese koepelorganisatie van transmissiesysteembeheerders (ENTSO-E) worden gebruikt om de verdeling van kosten en baten in kaart te brengen voor het bestaande Offshore Network Development Plan (ONDP). Een rapportage hierover is voorzien in juni 2025.
In de komende periode zal ik deze Guidance van de Commissie en het proces dat nu volgt bespreken met andere lidstaten, de ACM en TenneT. Via de verslagen van de Energieraad zal ik de Kamer op de hoogte houden over de voortgang.
Tevens is kostendeling opgenomen in de North Seas Energy Cooperation (NSEC) Action Agenda 2023–20244. Daarmee wordt binnen NSEC regelmatig het gesprek gevoerd met de Europese Commissie over de gewenste uitwerking van de Guidance, evenals mogelijkheden voor een effectieve implementatie. Nederland trekt onder meer binnen NSEC gezamenlijk op met gelijkgestemde lidstaten om het belang van kostendeling bij de Europese Commissie en andere lidstaten onder de aandacht te brengen.
Nog steeds geen terugkeer ontvoerde dochter Madeline |
|
Marina Vondeling (PVV) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Erik (56) vecht al jaren voor terugkeer ontvoerde dochter Madeline (10): «Ze loopt gevaar en we missen haar vreselijk»»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Welke stappen heeft u ondernomen om dit meisje weer te herenigen met haar vader? Hoe vaak heeft u contact gehad met de Filipijnse autoriteiten?
Vooropgesteld is de situatie voor dochter Madeline en haar vader Erik schrijnend. Desondanks heb ik als Minister voor Rechtsbescherming geen instrumenten tot mijn beschikking om stappen te ondernemen. Aangezien vader, moeder en kind allen op de Filippijnen verblijven, betreft het hier een binnenlandse aangelegenheid van de Filipijnse autoriteiten en kan dit niet worden beschouwd als een zaak van internationale kinderontvoering.
Zoals in het artikel gemeld, wordt door het Ministerie van Buitenlandse Zaken wel consulaire bijstand verleend. Vanuit privacyoverwegingen en in lijn met de algemene kaders voor consulaire bijstand, kan het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet ingaan op de inhoudelijke aspecten van deze zaak.
Hoe verloopt de samenwerking met de Centrale Autoriteit in de Filipijnen?
De Nederlandse Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden neemt doorgaans contact op met de Centrale Autoriteit in een derde land indien er sprake is van een internationale kindontvoering. Aangezien er in dit geval geen sprake is van een internationale kinderontvoering, is er geen contact tussen de Nederlandse en Filipijnse Centrale Autoriteit over deze casus.
Hoe is het mogelijk dat er nog steeds geen zicht is op hereniging ondanks een arrestatiebevel en een rechterlijk bevel tot terugplaatsing?
Zoals in vraag 2 gesteld is de zaak een binnenlandse aangelegenheid van de Filipijnse autoriteiten. Hierdoor heb ik als Minister voor Rechtsbescherming geen zicht op de stappen die gezet zijn. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan niet verder in gaan op de inhoud van de zaak vanwege privacyoverwegingen.
Deelt u de mening dat er alles aan gedaan moet worden om dit meisje uit de kennelijk onveilige omgeving waar zij verblijft, te halen? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen?
In elke zaak waarbij sprake is van internationale kinderontvoering doe ik het maximale om hereniging tussen ouder en kind mogelijk te maken. Zoals ik in vraag 2, 3 en 4 heb toegelicht, heb ik als Minister voor Rechtsbescherming geen instrumenten tot mijn beschikking om mij hiervoor in te zetten.
De gaswinning boven Schiermonnikoog. |
|
Julian Bushoff (PvdA), Glimina Chakor (GL) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kunt u de Kamer informeren over de verleende vergunning aan ONE-Dyas om boven Schiermonnikoog naar gas te boren? Kunt u toelichten waarom deze vergunning nu wel is verleend, waar deze eerder was afgewezen?
In juni 2022 zijn de benodigde vergunningen afgegeven voor het gaswinningsproject N05-A. Hiertegen is beroep ingesteld. Op 18 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld dat de omgevingsvergunning voor het platform op twee aspecten onvoldoende onderbouwd is en heeft de vergunning op deze twee punten vernietigd. Het betreft de onderbouwing van het extern salderen van de stikstofdepositie tijdens de bouw en het ontbreken van de verklaring van geen bedenkingen (vvgb) voor wat betreft de tijdelijke verstoring van de bruinvis tijdens de installatie van het platform.
Op 23 januari jl. heeft de Minister voor Natuur en Stikstof de vvgb voor de bruinvis reeds afgegeven. Ten tijde van de uitspraak van de Rechtbank, was dit daarom al rechtgezet. De vvgb voor de tijdelijke stikstofdepositie is door dezelfde Minister eind mei afgegeven, omdat ONE-Dyas voldoende heeft aangetoond dat de tijdelijke stikstofdepositie zeer gering is en geen effecten heeft op de natuur. Daarnaast heeft het bedrijf in 2023 stikstofrechten opgekocht (extern salderen). Hiermee wordt er stikstofuitstoot permanent verminderd, waardoor er uiteindelijk minder stikstofdepositie in het gebied zal plaatsvinden.
Omdat de omgevingsvergunning voor de twee punten was hersteld, is er op 29 mei jl. een herstelbesluit genomen. Deze trad per direct in werking omdat het van groot belang werd geacht dat het project geen verdere vertraging op zou lopen. Het is belangrijk dat het gas nog deze winter wordt geproduceerd, met name ook omdat het Groningenveld dit voorjaar definitief gesloten is, zodat er minder gas geïmporteerd hoeft te worden. Deze gaswinning draagt daarmee bij aan de leveringszekerheid van gas aan Nederland. Daarnaast heeft dit gas een lagere CO2-voetafdruk dan geïmporteerd gas, waarmee het positief bijdraagt aan de mondiale klimaatdoelstellingen.
Tegen dit herstelbesluit is een voorlopige voorziening aangevraagd bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Vooruitlopend op de behandeling hiervan en de uitspraak heeft de Raad van State de werkzaamheden van het project opgeschort. Op 21 juni jl. heeft de Voorzieningenrechter in een uitspraak de schorsing opgeheven van de zogenoemde ordemaatregel. Het productieplatform mag hiermee geïnstalleerd en gebruikt worden. ONE-Dyas mag gebruikmaken van de vergunning en de toestemmingen die zijn verleend voor dit gasproject. De uitspraak heeft een voorlopig karakter.
Mijn ambtsvoorganger, de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, heeft naast het genomen herstelbesluit, hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Ook door ONE-Dyas en de milieuorganisaties is hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zal de hoger beroepen op een later moment inhoudelijk behandelen.
Kunt u toelichten waarom ONE-Dyas al wel mag beginnen met haar schadelijke activiteiten, ondanks dat de gewijzigde omgevingsvergunning en de andere relevante stukken nog ter inzage liggen, er nog juridische procedures lopen en hoger beroep mogelijk is?
Zie antwoord vraag 1.
Welke extra informatie heeft ONE-Dyas aangeleverd over de manier waarop de natuur wordt beschermd?
De aanvrager heeft aanvullende gegevens aangeleverd om de additionaliteit van het extern salderen tussen de saldogevende bedrijven en de aanvrager te onderbouwen. Daarmee is onderbouwd waarom het – voor het bereiken van de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden die in de invloedssfeer liggen van het project (25 km) – niet noodzakelijk is de vergunningen van de saldogevende bedrijven in te trekken. Er is sprake van daling van de stikstofdepositie op overbelaste gebieden, omdat er reeds andere maatregelen ingezet zijn om de instandhoudingsdoelen te bereiken vanuit onder meer de provincie. Daarnaast heeft de aanvrager een aanvullende ecologische beoordeling van Natura 2000-gebied Schiermonnikoog aangeleverd. Hierbij is getoetst overeenkomstig de uitspraak Porthos II (ECLI:NL:RVS:2023:3129) of kan worden uitgesloten dat de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied worden aangetast door significante effecten van het project, in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen.
Heeft u contact gehad met de betrokken gemeenten in Nederland en Duitsland, met Schiermonnikoog en Borkum, om ze te informeren over wat er op ze af komt? Heeft u contact gehad met andere stakeholders, zoals natuurorganisaties? Zo nee, waarom niet?
De partijen die het initiële beroep hebben ingesteld, zijn geïnformeerd voordat het herstelbesluit werd gepubliceerd. Daarnaast wil ik benadrukken dat de initiatiefnemer en bevoegd gezag al in een vroeg stadium omwonenden en belanghebbenden uitvoerig hebben geïnformeerd over het project en over de mogelijkheid voor het indienen van zienwijzen, bezwaar of beroep. Het instemmingsbesluit, de vergunning met het MER en de Passende Beoordeling zijn zowel in Nederland als in Duitsland op de reguliere wijze ter inzage gelegd en hebben ter inzage gelegen bij de gemeente Schiermonnikoog, de gemeente Het Hogeland, Stadt Borkum en de Gemeinde Krummhörn. Gevoerde gesprekken met de omgeving en ingediende zienswijzen hebben geleid tot aanpassingen in het project.
Voor wiens rekening is de economische schade, als de rechter later alsnog de vergunning vernietigd, terwijl ONE-Dyas al wel is begonnen met de bouw? Voor wiens rekening is de daarmee aangerichte natuurschade?
Indien de rechter besluit dat het project niet door kan gaan, ligt de economische schade voor wat betreft de kosten van het project bij de initiatiefnemer ONE-Dyas. Daarnaast zou de Nederlandse Staat inkomsten mislopen uit aardgasbaten. Er is toestemming verleend omdat het bevoegd gezag geoordeeld heeft dat effecten op de natuurgebieden zijn uitgesloten. Derhalve is niet de verwachting dat er sprake zal zijn van natuurschade. Om dat te borgen zijn er vergunningsvoorwaarden opgelegd. Van belang is dat wat betreft stikstof er alleen een potentieel effect is tijdens de aanlegfase, in het eerste jaar. Dat effect is zodanig beperkt dat de natuurlijke kenmerken van de gebieden, met name de duinen van Schiermonnikoog, door dit project niet worden aangetast. Bij het ontwerp van het platform en in het gebruik van schepen en materiaal zijn keuzes gemaakt en maatregelen genomen om de uitstoot van stikstof sterk te reduceren. Deze zijn ook in de vergunning voorgeschreven. Ook voor geluid, bijvoorbeeld de effecten op natuur van het heien, zijn voorschriften opgenomen in de vergunning om te borgen dat de effecten beperkt blijven.
Betekent deze vergunning ook dat u geen enkele vergunning meer gaat geven voor gaswinning onder de Waddenzee?
De vergunning voor de gaswinning in het N05-A project staat los van toekomstige besluiten op andere gaswinningprojecten. Daarnaast wil ik hierbij benadrukken dat dit project zich circa 20 kilometer ten noorden van Schiermonnikoog bevindt, in de Noordzee, en dus niet in de Waddenzee.
Kunt u de kamer een overzicht geven van de nog ontbrekende vergunningen voor deze gaswinning vanuit de Duitse overheden?
ONE-Dyas had in 2022 alle benodigde vergunningen en ontheffingen verkregen, ook vanuit Duitsland, om het N05-A platform te installeren, aan te sluiten op het Duitse windpark en in productie te nemen. Nadat deze vragen door de leden Bushoff en Chakor zijn gesteld (3 juni), werden aan Duitse zijde de Duitse vergunning en ontheffing van rechstwege opgeschort, omdat er op 4 juni bezwaar tegen was gemaakt. Op 19 juli heeft het NLWKN (Niedersächsische Landesbetrieb für Wasserwirtschaft, Küsten- und Naturschutz) in een persbericht haar beslissing op het bezwaar bekend gemaakt, namelijk dat de betreffende vergunning en ontheffingen van kracht blijven en een extra ontheffing wordt verleend. Naar aanleiding van een beroep en verzoek om de door NLWKN vergunning en ontheffingen voor de kabel op te schorten, heeft een Duitse voorzieningenrechter op 7 augustus bepaald dat er nader onderzoek moet worden gedaan naar compensatiemogelijkheden in het gebied; een nieuwe eis in het vergunningsproces. ONE-Dyas heeft daartoe een wijziging van de vergunning aangevraagd bij het NLWKN.
Betreffende natuur geldt dat getoetst is op mogelijke externe effecten op Duitse Natura 2000-gebieden. Dus voor Natura 2000 is geen aparte toestemming nodig van de Duitse autoriteiten, voor zover het project in Nederland plaatsvindt. Betreffende de kabel die in Duitsland over de zeebodem loopt, is voornoemde Duitse ontheffing en vergunning verleend.
Bent u bekend met het bericht «No need for countries to issue new oil, gas or coal licences, study finds»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Hoe verklaart u deze vergunningsverlening in het licht van het feit dat tot 2050 er voldoende fossiele winningsprojecten zijn gepland om aan de vraag te voldoen?
Het International Institute for Sustainable Development (IISD) geeft, als één van de opstellers van het onderzoek waaraan gerefereerd wordt in het nieuwsbericht, aan dat zij hun onderzoek uitbouwen op basis van het eerdere onderzoek van het Internationale Energie Agentschap (IEA)2 waarin men concludeert dat er voor investeringen in nieuwe olie- en gasvelden geen ruimte is onder het 1,5 graad scenario. Zoals op 24 juni jl. reeds beantwoord in de Kamervragen over de toename van fossiele financieringen door banken van 15 mei jl. is de redenering hierachter dat alle olie- en gasvelden die reeds zijn ontdekt en in (verschillende stadia van) ontwikkeling zijn, al voorzien in de verwachte mondiale vraag naar fossiele brandstof die past binnen een 1,5 graad scenario. Hier is echter een aantal kanttekeningen bij te plaatsen. Zo veronderstelt het IEA dat alle olie- en gasvelden die zijn ontdekt ook zullen worden ontwikkeld. Dit zal niet altijd het geval zijn. Tevens wordt door het IEA geen rekening gehouden met enige mate van voorzieningszekerheid. Het is de wens van dit kabinet om, zolang we nog gebruik maken van fossiele bronnen zoals aardgas, te kiezen voor gaswinning uit kleine Nederlandse velden.
Kunt u aangeven in hoeverre deze nieuwe gaswinning bijdraagt aan een transitie naar een duurzaam en CO2 neutraal energiesysteem?
Gaswinning op de Noordzee gaat niet ten koste van de ambities van het kabinet op het gebied van klimaat. Het kabinet blijft onverminderd inzetten op besparing van het energiegebruik en de verduurzaming ervan, en houdt vast aan de doelen die hiervoor zijn gesteld. Het kabinet kiest er in de transitie naar een volledig CO2 neutraal energiesysteem voor om de daling van de binnenlandse productie van aardgas op de Noordzee af te remmen, de zogenoemde versnelling. Gas gewonnen in Nederland vervangt de import van fossiele energie uit andere landen. Eigen geproduceerd gas heeft als voordeel dat het een aanzienlijk lager niveau van uitstoot van broeikasgassen kent dan geïmporteerd gas. Het belang van aardgas zal in lijn met de klimaatambities structureel en zo snel als mogelijk moeten afnemen, maar ook dan zal er nog geruime tijd een zekere behoefte aan gas in de energievoorziening blijven bestaan.
Daarnaast wordt het platform N05-A het eerste offshore-gasbehandelingsplatform in de Noordzee dat volledig draait op windenergie. Hiervoor wordt een kabel gelegd naar het nabijgelegen Duitse windpark Riffgat. De emissie van het productieplatform zal nihil zijn en voor het hele project betreft dit een emissiereductie van zo’n 85 procent.
Kunt u aangeven in welk opzicht ONE-Dyas de gevolgen van de gaswinning gaat compenseren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, heeft het project dusdanige maatregelen getroffen waardoor er geen significante effecten zijn op de natuur in de omgeving. Er is daarom geen sprake van benodigde mitigatie. Dat is ook geaccepteerd door de rechter. Overigens had het bedrijf al eerder uitstootrechten voor stikstof in de omgeving opgekocht (extern salderen), waarmee er uiteindelijk permanent minder stikstof in het gebied terecht komt.
Middels vergunningverlening en de daarbij behorende voorschriften wordt geborgd dat de mitigerende maatregelen die aanvrager treft, vastliggen. Dan gaat het om reducerende maatregelen zoals het gebruik van schone werkschepen, of om geluidswerende maatregelen om verstoring van bruinvissen en andere dieren te beperken. Ook het extern salderen is nog voorgeschreven.