Het bericht ‘Oude dieselauto’s niet meer welkom in Arnhemse binnenstad’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Oude dieselauto’s niet meer welkom in Arnhemse binnenstad (met kaartje)»?1
Ja.
Wat valt er te zeggen over de data waarop het Arnhemse gemeentebestuur zich beroept? In hoeverre zijn de Arnhemse metingen van een regionale Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) of metingen van Milieudefensie, gelet op het feit dat in Amsterdam afwijkingen in meetmethoden zijn geconstateerd, representatief en conform de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?
De gemeenteraad van Arnhem heeft recent gevraagd om de effectiviteit van de maatregel voor de verbetering van de luchtkwaliteit nader te laten onderzoeken. Wat dit voor het toegangsregime van de milieuzone, de eventueel te treffen compenserende maatregelen of de planning betekent, is niet nog bekend.
Wat is de planning van Arnhem? Wat zijn de gevolgen voor mensen met een oudere diesel die hun stad niet meer in kunnen? Hoe worden mensen die de binnenstad bezoeken, bijvoorbeeld met een youngtimer, gecompenseerd voor de schade? Wat doet de gemeente Arnhem voor deze mensen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe voorkomen we een wirwar van bebording voor milieuzones? Zijn er al ideeën hoe de gewenste eenduidigheid in te vullen is, gezien het feit dat er nu sprake is van willekeur aan de hand van jaartallen van voertuigen die eigenlijk niets zeggen over de echte uitstoot (zo kan een kleine oudere diesel een stuk schoner zijn dan een grotere nieuwere auto)? Hoe denkt u daarover? Wanneer valt duidelijkheid te verwachten en welke norm per voertuig wordt dan geldend?
In het Regeerakkoord is opgenomen dat door het instellen van een milieuzone gemeenten een instrument hebben om de luchtkwaliteit in binnensteden te verbeteren. Daarbij zal één systeem met eenduidige categorieën en borden voor milieuzones worden ingevoerd zodat automobilisten in elke gemeente de regels snappen. Het is mijn nadrukkelijk streven zo snel mogelijk (voor de zomer van 2018) uitsluitsel te geven op welke wijze ik hier invulling aan wil geven, zodat gemeenten hier rekening mee kunnen houden.
Is het niet verstandiger dat gemeenten eerst dat uniforme beleid afwachten voordat ze verdergaan, draagvlak verliezen, kosten maken en vooral onzekerheid geven aan de bezoekers en bewoners van hun stad via een ratjetoe aan bebording en eisen?
Zoals bij antwoord 4 aangegeven wil ik zo snel mogelijk helderheid bieden, zodat de situatie die u schetst niet zal optreden.
In hoeverre zijn milieuzones nog een relevant instrument als de Europese norm voor luchtkwaliteit behaald wordt, of in 2020? In hoeverre zijn normen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) rechtsgeldig? Op basis van welke normering en criteria wordt de luchtkwaliteit in Nederland beoordeeld?
De Europese normen voor luchtkwaliteit zijn juridisch bindend. Bij de Wereldgezondheidsorganisatie gaat het om niet juridisch bindende streefwaarden. Ook wanneer wordt voldaan aan de Europese norm, kunnen gemeenten extra maatregelen treffen om de luchtkwaliteit verder te verbeteren. Daarbij moet uiteraard wel een zorgvuldig besluitvormingsproces worden gevolgd, waarbij ook elementen zoals proportionaliteit worden betrokken.
Aangezien in Arnhem trolleybussen rijden die voorzien zijn van koolstofblokken die dagelijks aan flinke slijtage onderhevig zijn en wekelijks meerdere keren vervangen worden, zou het zo kunnen zijn dat juist op het specifieke Arnhemse knelpunt (een gebied van 100x100m) rondom Velperplein, Musis, ingang Steenstraat) er uitstoot gemeten wordt die afkomstig kan zijn van deze deze trolleybussen? Of van een stationaire bron, bijvoorbeeld tijdens een verbouwing? Is dat geheel uit te sluiten? Is daar onderzoek naar gedaan? Wat valt te zeggen over de slijtage en vervanging van de koolstofblokken en/of andere specifieke situaties, zoals de dagelijkse bevoorrading van de nabijgelegen supermarkten? Is maatwerk en inzicht in de exacte bronnen niet verstandiger om een lokaal knelpunt op te lossen?
Uit de monitoringsrapportage NSL 2017 blijkt dat de norm voor stikstofdioxide (NO2) op een aantal plaatsen in Arnhem wordt overschreden. Hierover heb ik u op 30 oktober j.l. geïnformeerd (Kamerstuk 30 175, nr. 268). Met de gemeenten waar nog knelpunten zijn, is gesproken over waar de knelpunten zich bevinden en hoe de concentraties op die plekken zijn opgebouwd. TNO is gevraagd om inzicht te geven in welke bronnen op die plekken een bijdrage leveren. Het resultaat hiervan is een knelpuntenanalyse, die in de komende maanden definitief zal worden. Deze zal (mede) bepalend zijn voor welke (aanvullende) maatregelen genomen moeten worden om de knelpunten op te lossen. Hierover treed ik op korte termijn in overleg met de decentrale overheden, waaronder de gemeente Arnhem. Zoals ik al in mijn brief van 30 oktober heb aangegeven is mijn streven om het plan (knelpuntenanalyse en maatregelen) in het voorjaar van 2018 ter consultatie aan te bieden, zodat na de zomer van 2018 een gewijzigd NSL in werking kan treden.
Het uitstempelen van zeevarenden in de haven van Rotterdam |
|
Rob Jetten (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het voor de Nederlandse maritieme reparatiesector van groot belang is dat er sprake is van een gelijk speelveld, aangezien klanten vanwege kleine kostmarges erg gemakkelijk kunnen en zullen uitwijken naar andere aanbieders? Deelt u voorts de mening dat het in dit verband in algemene zin risicovol is wanneer wet- en regelgeving de oorzaak is van eerder niet bestaande meerkosten voor de Nederlandse maritieme reparatiesector? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat en ik zijn van mening dat een gelijk speelveld in Europa van groot belang is, zeker ook voor de maritieme reparatiesector.
Het stempelen van reisdocumenten van derdelanders die het Schengengebied in – en uitreizen is een Europese verplichting waaraan alle lidstaten zich moeten houden. Het gaat hier nadrukkelijk niet om nationale wet- en regelgeving, maar om de toepassing van de Europese Schengengrenscode die rechtstreekse werking heeft in Nederland. De stempelplicht van derdelanders op grond van de Schengengrenscode is sinds 2006 van toepassing en deze verplichting is niet gewijzigd. In dit verband zou er geen sprake moeten zijn van eerder niet bestaande meerkosten voor de Nederlandse maritieme reparatiesector.
Kunt u bevestigen dat het in alle Schengenlanden staande praktijk is dat zeevarenden bij aanmonstering aan boord van het schip worden uitgestempeld, ongeacht of het schip meteen vertrekt? En dat deze vertrekdatum veelal afhankelijk is van de duur van de omvangrijke en derhalve lastig te plannen reparatiewerkzaamheden danwel van lastig te plannen economische omstandigheden en het afkomen van dito opdrachten? Zo nee, waarom niet?
In artikel 11 van de Schengengrenscode is vastgelegd dat derdelanders bij in- en uitreis in het Schengengebied een stempel krijgen in hun reisdocument. Uit navraag bij andere Schengenlidstaten is gebleken dat ook andere lidstaten, onder andere België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Noorwegen en Spanje slechts een uitreisstempel aanbrengen indien daadwerkelijk sprake is van vertrek op korte termijn.
Het is vanzelfsprekend dat de vertrekdatum van een schip samenhangt met de duur – in ieder geval de start – van reparatiewerkzaamheden en het afkomen van opdrachten. Wat met economische omstandigheden en de moelijkheid van plannen wordt bedoeld, is niet geheel duidelijk en daarmee is de vraag naar de relatie met de vertrekdatum moeilijk te beantwoorden. In hoeverre reparatiewerkzaamheden te plannen zijn, zal sterk afhangen van de specifieke omstandigheden van die werkzaamheden. Vanwege de toepassing van de Schengencode is die moeilijkheid van plannen ook niet relevant voor het plaatsen van in- of uitreisstempels in de documenten van zeevarenden.
Hoe kijkt u vervolgens naar het gegeven dat begin 2016 enkel in de haven van Rotterdam het uitstempelen is beëindigd, waarmee de gangbare en bestendigde praktijk is doorbroken, wat heeft geleid tot onrust in de sector over de mogelijke gevolgen daarvan? Kunt u zich deze zorgen voorstellen?
De Nederlandse uitvoeringspraktijk, onder andere in de haven van Rotterdam, wordt conform de Europese regelgeving uitgevoerd. Deze uitvoeringspraktijk houdt in dat als uitreis aanstaande is, aan het loket van de Zeehavenpolitie in Rotterdam een uitreisstempel in het reisdocument van betrokkene wordt geplaatst.
Er is geen sprake geweest van een «vaste» praktijk van stempelen die is gericht op het aanbrengen van uitreisstempels in reisdocumenten van derdelanders, waarvan duidelijk is dat zij niet op (korte) termijn het Schengengebied zullen verlaten met het zeeschip waarop zij in de haven werkzaam zijn.
Op het moment dat het voor de Zeehavenpolitie duidelijk was dat van uitreis op korte termijn, via de haven geen sprake zou zijn, zijn er op dat moment geen uitreisstempels geplaatst in de reisdocumenten van betrokken zeevarenden uit derde landen. Dat heeft geleid tot onrust in de sector omdat men de indruk kreeg dat er sprake was van een wijziging van de uitvoering.
De uitvoeringspraktijk hield niét in dat willens en wetens uitreisstempels werden geplaatst in reisdocumenten van zeevarenden waarvan bekend was dat zij niet met het betrokken schip via de haven zouden uitreizen.
Vanwege de zorgen en de belangen van de Rotterdamse haven en de maritieme sector is de overheid met de sector al enige tijd in gesprek met als doel het maken van sluitende en definitieve werkafspraken met de sector.
Kunt u in detail beargumenteren waarom volgens u deze verandering geen enkel gevolg zou hebben voor het gelijke speelveld, en daarmee geen enkel gevolg zou hebben voor de Nederlandse spelers in die sector, en dat daarmee de onrust die is ontstaan volledig onterecht zou zijn?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 1 gelden deze regels voor alle lidstaten. Ik zie dan ook niet in hoe dit gevolgen kan hebben voor het gelijke speelveld. Immers, ook de andere lidstaten zullen deze regels moeten toepassen. Voorts acht ik het van belang dat samen met de sector tot een zorgvuldige en efficiënte wijze van uitvoering van de controles wordt gekomen, die werkbaar is voor alle partijen, binnen het bestaande juridische kader. Daartoe is ook overleg gevoerd met de sector.
Hoe verklaart u voorts de uitspraak van 17 mei 2017 van de meervoudige kamer van de Rechtbank Den Haag met zitting in Rotterdam, namelijk dat het uitstempelen van zeevarenden direct bij het aanmonsteren aan boord van het schip in lijn is met het Schengenverdrag, ongeacht de vertrektijd?
De rechtbank heeft geoordeeld dat bij de aanmonstering van zeevarenden op een afgemeerd zeeschip reeds sprake is van het overschrijden van een buitengrens en uitreis in de zin van de Schengengrenscode. Naar mijn mening doet deze uitspraak geen recht aan de bepalingen van de Schengengrenscode. Ik heb daarom tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, hoger beroep ingediend.
Kunt u bevestigen dat deze uitspraak betrekking heeft op zeevarenden, dus personen die over een zeemansboekje beschikken en vermeld staan op de bemanningslijst, en niet over andere personen, zoals bijvoorbeeld toezichthouders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt uw argumentatie (vraag 4) en de uitspraak van de rechter zich tot eerdere antwoorden op Kamervragen1, namelijk dat met het beëindigen van het uitstempelen de uitvoering van de Schengencode niet strikter is, dat er geen sprake is van een gewijzigd inzicht of nieuwe lezing, dat de Schengengrenscode alleen verplicht tot uitstempelen als het schip op korte termijn de intentie heeft om Nederland te verlaten?
De rechtbank gaat er in haar uitspraak vanuit dat het hier om zeevarenden gaat. Wanneer het echter gaat om het plaatsen van een in- en uitreisstempel in een reisdocument van een derdelander bij het overschrijden van de buitengrens maakt de Schengengrenscode geen onderscheid tussen zeevarenden en andere burgers.
Verder verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 3 en 5.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Moordzaken gedwongen in de ijskast' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Moordzaken gedwongen in de ijskast»?1
Ja.
Klopt het dat de politie door gebrek aan capaciteit het onderzoek naar vier ernstige misdrijven noodgedwongen heeft moeten staken? Zo ja, wat gaat u doen om er voor te zorgen dat die situatie zo snel mogelijk tot het verleden behoort en de slachtoffers en/of nabestaanden recht wordt gedaan?
Deelt u de mening dat het (voorlopig) noodgedwongen moeten stopzetten van onderzoeken het vertrouwen in de rechtsstaat ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is een regulier onderdeel van het werk van openbaar ministerie en politie dat er keuzes gemaakt moeten worden ten aanzien van de inzet van politiecapaciteit. Dit laat onverlet dat politie, OM en ik zich realiseren dat de keuzes om politiecapaciteit (tijdelijk) te onttrekken aan bepaalde onderzoeken impact heeft op onder andere slachtoffers. Een goede slachtofferzorg door OM en politie, waaronder een goede terugkoppeling van de ontwikkelingen, is dan ook van groot belang.
Wat is/zijn de achterliggende reden/redenen van het gebrek aan capaciteit? Is dat «slechts» het bezuinigen op de politieorganisatie of spelen er ook andere oorzaken?
Is er al zicht op de termijn waarbinnen een of meer van de stopgezette onderzoeken weer kan worden hervat? Zo ja, kunt u aangeven binnen welke termijn?
Betekent het stopzetten van de onderzoeken ook dat nieuwe tips in de betreffende zaken niet worden opgepakt?
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voorafgaande aan de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Helaas is dit niet mogelijk gebleken.
De onveiligheid van “Internet of Things” in Nederland |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de berichten «Hackers krijgen ruim baan van u»1 en «Sophos-onderzoek onthult IoT-risico’s: Nederland «gevoelig» met 4e plaats wereldwijd»?2
Ja.
Hoe komt het dat Nederland zo slecht scoort voor betreft de beveiliging van «smart-home»-componenten, zoals draadloze raamcontacten, rookmelders, automatische deuropenings- of vergrendelingssystemen en camerasystemen? Waarom is dit in bijna alle andere landen ter wereld beter?
Nederland scoort in verhouding tot andere landen hoog op het gebied van connectiviteit, het aantal burgers dat toegang tot het internet heeft en gebruikt en daar de vaardigheid voor heeft (CSBN 2017). Dat brengt met zich mee dat het aantal IoT-gebruikers in Nederland naar verhouding eveneens hoog is. Naar aanleiding hiervan is de toenemende dreiging vanuit IoT reeds genoemd in het Cyber Security Beeld Nederland (CSBN) 2017. Het CSBN wordt jaarlijks vastgesteld door de NCTV en biedt inzicht in de belangen, dreigingen, weerbaarheid en daarmee samenhangende ontwikkelingen op het gebied van cybersecurity over de periode mei 2016 tot en met april 2017. Hieruit blijkt ook dat een intensivering van het beleid om deze onveiligheid te bestrijden noodzakelijk is. Zowel de Europese Commissie (EC) als het kabinet onderkennen de noodzaak hiertoe. De EC beziet in dat kader de mogelijkheden van certificering van IoT apparaten. Het kabinet werkt aan de opstelling van een roadmap veilige hard en software, zie verder antwoord 4.
Was u al eerder op de hoogte van de in de berichten genoemde beveiligingsrisico’s? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door de genoemde beveiligingsrisico’s «er kans [is] dat cybercriminelen die op zoek zijn naar je geld en data makkelijk kunnen binnendringen»? Zo ja, wat doet u concreet om deze risico’s te verkleinen of wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Naast menselijk handelen zijn kwetsbaarheden in hard- en software een achilleshiel van cybersecurity. Om te bevorderen dat IoT-apparaten beter worden beveiligd, stelt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat in samenspraak met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en andere departementen en private partijen een roadmap veilige hard- en software op. Hierin wordt bezien welke combinatie van instrumenten effectief bijdragen aan de veiligheid van (het gebruik) van hard- en software. Om onder andere de samenhang met de in het regeerakkoord aangekondigde cybersecuritystrategie te behouden, zal de roadmap voorjaar 2018 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Het creëren van awareness door middel van voorlichting is en blijft essentieel. Het publiek-private initiatief www.veiliginternetten.nl en de jaarlijkse bewustwordingscampagne Alert Online dragen bij aan het gezamenlijk vergroten van de weerbaarheid van de Nederlandse samenleving in het digitale domein. De website www.veiliginternetten.nl is het kanaal om gebruikers bewust te maken van verschillende kwetsbaarheden. Daarbij wordt nauw samengewerkt met het NCSC. De website is daarmee een neutrale en betrouwbare plaats om informatie en handelingsperspectieven te vinden.
Bovendien is in het Regeerakkoord structureel 95 miljoen euro gereserveerd voor cybersecurity. De middelen worden onder andere ingezet voor de uitbreiding van personele capaciteit en ICT-voorzieningen en verdeeld over de departementen Justitie en Veiligheid (NCTV), Defensie (MIVD), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (AIVD), Buitenlandse Zaken, Infrastructuur en Milieu en Economische Zaken en Klimaat. Een deel van dit geld zal op bredere voorlichtingcampagnes op dit onderwerp worden ingezet.
Zijn u aangiftes bekend van particulieren of bedrijven die slachtoffer zijn geworden van hackers die misbruik hebben gemaakt van slecht beveiligde webinterfaces van «Internet-of-Things»-apparatuur? Zo ja, om hoeveel aangiften gaat het? Bezit de politie voldoende expertise om daar mee om te gaan?
Aangiften van particulieren en bedrijven die het slachtoffer zijn van cybercriminelen worden onder meer geregistreerd als computervredebreuk (hacking) of als het ontoegankelijk maken van een geautomatiseerd werk (bijvoorbeeld in het geval van ransomware, of een DDoS-aanval). Of bij het binnendringen of het ontoegankelijk maken door criminelen gebruik is gemaakt van slecht beveiligde IoT-apparatuur wordt niet als zodanig geregistreerd.
In algemene zin geldt dat in het geval van een lage digitale weerbaarheid het risico om slachtoffer te worden van cybercrime toeneemt. Cybercriminelen kiezen immers meestal de weg van de minste weerstand teneinde maximaal effect te kunnen sorteren. IoT-apparaten vertonen daarbij relatief vaak kwetsbaarheden die misbruikt kunnen worden. Hierbij kunnen IoT-apparaten doelwit zijn, maar ook ingezet worden als middel, bijvoorbeeld als onderdeel in een DDoS-aanval.
De politie heeft in de afgelopen jaren haar digitale expertise en de capaciteit voor de aanpak van cybercrime uitgebreid. Met de beschikbaar gestelde gelden uit de Miljoenennota en het Regeerakkoord vindt vanaf 2018 een verdere versterking plaats.
De 'Leaders Agenda' van de voorzitter van de Europese Raad |
|
Renske Leijten |
|
Bert Koenders (PvdA) |
|
Hoe heeft u gereageerd op de «Leaders Agenda» van de voorzitter van de Europese Raad?1
Nederland is positief over de Leaders» Agenda van de voorzitter van de Europese Raad, omdat daarmee in de komende 18 maanden, tot aan de verkiezingen van het Europees parlement medio 2019, de nadruk zal liggen op een Europa dat levert op belangrijke politieke prioriteiten. Nederland zet zich er voor in dat die politieke prioriteiten die in 2014 in de strategische agenda van de Europese Raad en in de Bratislava top uit 2016 zijn vastgelegd, ook daadwerkelijk tot resultaat en implementatie leiden. Tegelijkertijd wordt met de Leaders» Agenda toegewerkt naar een nieuwe strategische agenda, vast te stellen door de Europese Raad in 2019, na de verkiezingen van het Europees parlement in dat jaar.
Acht u het nodig dat er meer topontmoetingen tussen de Europese regeringsleiders ingepland worden, met als doel vaart te zetten achter de grote hervormingen in de EU?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gaat erom dat de Europese samenwerking op politiek prioritaire terreinen versterkt wordt en dat op politiek niveau knopen worden doorgehakt zodat de EU sneller concrete resultaten kan leveren. De Europese Raad kan daarbij behulpzaam zijn door actief invulling te geven aan de in het verdrag voorziene rol. De Europese Raad laat met de Leaders» Agenda zien dat de Europese Raad niet alleen oog heeft voor het vastleggen van Europese politieke prioriteiten, maar ook naar de praktische omzetting daarvan in beleid en wetgevingsvoorstellen door de Commissie, de tijdige behandeling daarvan door de Raad en het Europees parlement en de implementatie door lidstaten.
Kunt u aangeven wiens idee of wens het is om vaart te zetten achter de grote hervormingen in de EU?
De wens om de Europese politieke Agenda te richten op een beperkt aantal onderwerpen is op 27 juni 2014 vastgelegd in de strategische agenda van de Europese Raad en is in de Bratislava routekaart van 16 september 2016 opnieuw bevestigd.
Garandeert u dat de agenda’s en de te bespreken onderwerpen van de extra toppen immer openbaar zijn, teneinde een gedegen debat te kunnen voeren in de parlementen van de lidstaten? Zo nee, waarom niet?
De inhoud van de Leaders» Agenda laat zien welke onderwerpen op welk moment op de agenda van de Europese Raad staan, zoals ook reeds met uw Kamer is gedeeld (zie Kamerstuk 21 501-20, nr. 1259). Als daarin veranderingen komen zal dit met uw Kamer gedeeld worden. Ten aanzien van stukken die tijdens de Europese Raad aan de orde komen geldt dat deze onder de verantwoordelijkheid van de voorzitter van de Europese Raad worden opgesteld en verspreid. Het kabinet kan dus geen garanties geven over de inhoud en het moment waarop stukken worden verspreid. Zoals ook vorig jaar voorafgaand aan de top in Bratislava is toegezegd, zal het kabinet uw Kamer steeds op de hoogte houden van de onderwerpen die tijdens de toppen aan de orde komen, via reguliere geannoteerde agenda’s voor de Raad Algemene Zaken en de geannoteerde agenda’s voor de Europese Raad. Het kabinet zal stukken ter voorbereiding van deze top, voor zover deze al niet openbaar zijn, ter vertrouwelijke inzage met uw Kamer delen (Zie handelingen debat over de informele top in Bratislava nr. 111-10-1).
Garandeert u voorts dat de «decision notes» die de voorzitter elke keer voorafgaand aan een top zal laten circuleren tijdig aan de Kamer worden gestuurd, inclusief kabinetsappreciatie?3
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat een versnelling van hervormingen in de EU niet achter gesloten deuren mag plaatsvinden en dat het een debat in de samenleving vereist? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naast het gegeven dat veel werkzaamheden van de (Europese) Raad in de openbaarheid worden voorbereid, geldt dat uw Kamer voor reguliere Raden en de Europese Raad steeds een geannoteerde agenda ontvangt. Voor elke Raad of Europese Raad vindt publiek toegankelijk mondeling of schriftelijk overleg plaats met uw kamer, na de bijeenkomsten van de Raad of de Europese Raad ontvangt uw Kamer daarvan schriftelijk verslag. Deze parlementaire procedure stelt uw Kamer in staat het debat in de samenleving te voeren en dit debat in uw Kamer te laten reflecteren. Daarnaast ontvangt uw Kamer over concrete Commissievoorstellen steeds kabinetsappreciaties, met name via de BNC-fiches. Hierdoor is uw Kamer na het verschijnen van Commissievoorstellen steeds op de hoogte van het kabinetsstandpunt.
Gerechtelijke secties die noodgedwongen in België worden uitgevoerd |
|
Chris van Dam (CDA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Kent u het bericht «Gerechtelijke secties vermoedelijke slachtoffers misdaden overgedragen naar België»?1
Ja
Hoe beoordeelt u het feit dat een dergelijke noodgreep nodig is door het overlijden van een forensisch patholoog?
Ik beoordeel het als een goede oplossing van het NFI om een constructieve samenwerking met Belgische deskundigen aan te gaan. Er is sprake van een acute en tijdelijke situatie die op deze wijze professioneel is ondervangen.
Is er overwogen om tijdelijk extra expertise voor het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) in te huren om het personeelstekort op te vangen?
Eén van de overwogen oplossingen voor het tijdelijke en acute capaciteitsprobleem bij het NFI was inderdaad om de Nederlandse pathologen in te schakelen. Met één van hen zijn ook gesprekken gevoerd. Na een gedegen afweging is uiteindelijk gekozen voor samenwerking met het Universitair Ziekenhuis in Antwerpen. Het Universitair Ziekenhuis Antwerpen heeft de benodigde expertise, ervaring en capaciteit om deze werkzaamheden voor het NFI uit te voeren. De afspraken zijn in lijn met het beleid ten aanzien van tijdelijk uitbesteden van forensisch onderzoek als geschetst door de Commissie Winsemius.
Klopt het dat er al jarenlang is gewaarschuwd dat het NFI dit risico zou lopen door een gebrek aan personeel? Zo ja, waarom is hier dan niet eerder actie op ondernomen?
Nee, tot voor kort voldeed de bij het NFI beschikbare bezetting in relatie tot het aantal gevraagde secties. Het team forensische pathologie bestond begin dit jaar uit vier tekenbevoegde forensisch pathologen en twee klinisch pathologen in opleiding tot forensisch patholoog. Op het plotseling overlijden van een tekenbevoegde patholoog was het NFI niet voorbereid.
Deelt u de opvatting dat samenwerking met externe deskundigen goed is voor de contra-expertise, innovatie en het voorkomen van tunnelvisie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze krijgt die samenwerking nu structureel vorm?
Ja, samenwerking met externe deskundigen biedt tal van voordelen. De forensisch pathologen binnen het NFI werken ook al structureel samen met forensisch radiologen buiten het NFI en hebben goede contacten met academische pathologiegroepen. Eén van de NFI-pathologen is ook bijzonder hoogleraar forensisch pathologie aan de Universiteit Maastricht.
Hebben secties in België consequenties voor de duur die met een sectie is gemoeid en vind de sectie in België onder dezelfde condities plaats (met name ten aanzien van de mate waarin (delen van) organen worden achter gehouden) als in Nederland?
Het NFI zal met het Universitair Ziekenhuis Antwerpen duidelijke afspraken maken over de secties in België, waarmee er geen verschil is met de situatie als deze secties door het NFI zelf zouden worden uitgevoerd.
Deelt u de mening dat het gelukkiger was geweest indien u op voorhand de Kamer over het voornemen om secties buiten Nederland te verrichten had geïnformeerd?
Nee, de gemaakte afspraken zijn in lijn met het beleid ten aanzien van het tijdelijk uitbesteden van onderzoeken, zoals geschetst door de Commissie Winsemius in 2013.
Op welke wijze worden nabestaanden in voorkomende gevallen geïnformeerd over het feit dat een stoffelijk overschot ten behoeve van sectie naar het buitenland wordt vervoerd?
De politie informeert de nabestaanden hierover.
Het bericht dat gemeenten doorgaan met het ontwikkelen van een BRP-systeem |
|
Maarten Hijink |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Kunt u aangeven of door de VNG of door organisaties in opdracht van de VNG is getracht om BRP-software tot hun beschikking te krijgen? Als dit verzoek er is geweest, wanneer speelde dit? En hoe heeft het ministerie op dit mogelijke verzoek gereageerd? Zijn er onderdelen van de software overdragen?1
Sinds de beëindiging van operatie BRP is op meerdere momenten het verzoek ontvangen om de BRP-broncode ter beschikking te stellen aan de VNG. Bij deze verzoeken is door mijn ambtenaren verwezen naar de nog uit te voeren controles op bijvoorbeeld de aanwezigheid van persoonsgegevens. Daarnaast wordt het uitgangspunt van een gelijk speelveld gehanteerd en zijn er, vooruitlopend op de openbaarmaking, geen onderdelen van de BRP-broncode met de VNG gedeeld. Op het moment dat de meest recente versie van de BRP-broncode openbaar wordt gemaakt komt deze daardoor ook ter beschikking van de VNG.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de VNG op eigen houtje verder gaat met de doorontwikkeling van het BRP-project terwijl het ministerie niet voor niets het hele project in de wacht heeft gezet? Welke stappen richting de VNG heeft u genomen om haar van dit idee te weerhouden?
Bij mij is alleen bekend dat de VNG onderzoek doet naar de mogelijkheden om te komen tot een Gemeentelijke Verenigde Registratie van persoonsgegevens (GVR). De VNG is vrij om te bepalen of zij daar onderzoek naar doet of niet. Zolang de uitkomsten van dat onderzoek nog niet bekend zijn, trek ik geen conclusies over het initiatief van de VNG.
Ik heb de VNG per brief geïnformeerd (zie bijlage)2 over de toezeggingen die mijn voorganger op dit dossier aan de Tweede Kamer heeft gedaan en dat ik deze toezeggingen gestand houd. Dit houdt in dat het Ministerie van BZK geen financiële bijdrage levert aan het onderzoek naar of de eventuele ontwikkeling van de GVR, dat er geen bevoegdheden worden overgedragen, dat de wet BRP leidend is op alle systemen die daaronder vallen en dat er door mij geen onomkeerbare stappen worden gezet zonder de Tweede Kamer daarin te kennen.
Kunt u toezeggen dat het openbaar maken van de BRP-code zal gebeuren onder de open source GPL-licentie? Deelt u de mening dat openbaarmaking onder de GPL-licentie niet alleen vrije toegankelijkheid garandeert maar ook de plicht voor potentiële ontwikkelaars om eventuele wijzigingen aan de software direct te publiceren?
Ik hecht eraan dat er rondom de openbaarmaking van de BRP-broncode sprake is van een gelijk speelveld waarbij de broncode vrij toegankelijk is, zodat iedereen de broncode kan inzien en, waar dat mogelijk is, voordeel kan halen uit wat er met belastinggelden is gerealiseerd. Daarbij stel ik als vereiste dat ontwikkelingen en wijzigingen op deze openbaar gemaakte broncode ook weer open source worden gedeeld.
Om dat te bewerkstelligen is het van belang dat de openbaarmaking onder de juiste voorwaarden plaatsvindt. Op dit moment wordt nog onderzocht welke licentie daarbij het beste past. De GPL-licentie is onderdeel van die verkenning.
Als u niet bereid bent om de BRP-code onder GPL-licentie te openbaren, welke vorm kiest u dan wel? Welke garanties zijn er in dat geval voor transparantie en het voorkomen dat partijen als de VNG achter de schermen aan de ontwikkeling van BRP doorwerken?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Subsidietermijn te kort voor VVE’s en andere besparingsblokkades’ |
|
Tom van der Lee (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Subsidietermijn te kort voor VVE’s en andere besparingsblokkades»?1
Ja.
Herkent u de geschetste obstakels die Verenigingen van Eigenaren (VVE’s) ervaren als zij energie willen besparen of duurzame energie willen opwekken?
Ik herken dat VvE’s moeite moeten doen om te komen tot besluitvorming, zowel over beheer als over energiebesparing of duurzame opwekking. Onder meer doordat besluiten gezamenlijk worden genomen door meerdere appartementsrechthouders met elk eigen inzichten, wensen en financiële mogelijkheden. Daarnaast gaat het soms over ingewikkelde gebouwen en grote renovaties.
Klopt het dat VVE’s nu niet verduurzamen doordat zij de termijn voor subsidieregelingen niet halen?
Ik heb niet de indruk dat VvE’s niet verduurzamen omdat zij de termijn voor subsidieregelingen niet halen. Uit de samenvatting van het rapport van TNO valt op te maken dat er veel factoren zijn die verduurzaming van een VvE-gebouw kunnen vertragen of versnellen, waaronder de aanwezigheid van een leider bij de VvE, de betrokkenheid van de bewoners, financiële middelen (subsidie is daarvan een beperkt percentage), kennis, professionele ondersteuning, businesscases van de maatregelen, verschillende belangen van de appartementshouders enzovoort. De rijksoverheid biedt subsidie om VvE’s hierbij een steun in de rug te geven.
Zouden de subsidietermijnen kunnen worden verlengd?
De subsidieregeling loopt van september 2016 tot 1 januari 2019, bijna tweeënhalf jaar. Tot die datum kunnen VvE’s subsidie aanvragen.
Naast de termijn voor het indienen van een subsidieaanvraag bevat de regeling ook een termijn waarbinnen de VvE de energiebesparende maatregelen, moet hebben uitgevoerd. Ik ben voornemens om in ieder geval voor VvE’s die ingewikkelde maatregelpakketten (zogenoemde zeer energiezuinige pakketten) laten uitvoeren, de termijnen voor het uitvoeren van de maatregelen langer te maken: een termijn van twee jaar die op verzoek van de VvE verlengd kan worden met een jaar. Samen drie jaar dus.
VvE’s kunnen ook subsidie gaan krijgen voor het laten opstellen van een energie-advies en procesondersteuning. Op dit moment wordt alleen subsidie verstrekt bij een energieadvies indien de vereniging heeft besloten binnen twaalf maanden te starten met de uitvoering van ten minste twee energiebesparende maatregelen. Deze subsidiemogelijkheid blijft ook bestaan. Laatstgenoemde termijn wordt verlengd tot vijf jaar. Ik heb voor deze wijzigingen, die het voor VvE’s nog aantrekkelijker maken om de subsidie te gebruiken, een ministeriële regeling in voorbereiding.
Bent u bereid het beleid aan te passen, zodat het ook mogelijk is voor VVE’s om subsidie voor één maatregel aan te vragen, aangezien uit de praktijk blijkt dat één maatregel nemen al moeilijk genoeg is?
Nee, ik ben niet bereid subsidie te geven voor VvE’s die één maatregel uitvoeren. Om de energiedoelen van het kabinet te halen is het juist belangrijk dat er grotere stappen tegelijk worden genomen bij de verduurzaming van woningen. Er is bovendien slechts een beperkt subsidiebudget beschikbaar. Als dit ook wordt ingezet voor VvE’s die één maatregel nemen, zal het budget snel zijn uitgeput door VvE’s die toch al van plan waren om die ene maatregel te nemen, zogeheten free riders. Dit zou de regeling minder effectief en efficiënt maken. Het snel op raken van het budget zou verder een probleem zijn, omdat VvE’s gebaat zijn bij een langlopende regeling.
Kan er één plaats komen waar alle hulpmiddelen voor verduurzaming voor VVE’s zijn verzameld?
Begin 2018 zal de campagne «Energie besparen doe je nu» weer starten. In een deelcampagne worden VvE’s en appartementseigenaren aangesproken om te gaan verduurzamen. Op de campagnewebsite zal voor VvE’s aandacht worden besteed aan de belemmeringen die zijn genoemd in antwoord op vraag 3. Zo worden VvE’s gewezen op de mogelijkheden voor financiering, zoals subsidieregelingen en de leningen van het Nationaal Energiebespaarfonds. Ook worden ze geholpen bij het vinden van professionele ondersteuning en worden de stappen weergegeven die de VvE moet nemen om te komen tot verduurzaming van het gebouw.
Daarnaast werk ik samen met VvE Belang, de beheerders van VvE’s en gemeenten aan een informatietoolkit waarin de gezamenlijke informatie over verduurzaming, zoals hulpmiddelen en praktische tools is te vinden. Met de toolkit kunnen bestuurders en beheerders van VvE’s worden geholpen bij het verduurzamen van hun complex. Naar verwachting wordt deze toolkit aan het einde van 2017 door VvE Belang gelanceerd. De toolkit wordt continu geactualiseerd als er nieuwe hulpmiddelen beschikbaar komen.
Wat doet u om te zorgen dat VVE’s zo gemakkelijk mogelijk kunnen verduurzamen? Welke aanvullende maatregelen wilt u nemen op dit gebied?
Dit gebeurt via de campagnewebsite «Energie besparen doe je nu» en de informatietoolkit, zoals beschreven in het antwoord op vraag 6. Op 1 januari 2018 treedt voorts de nieuwe «Wet verbetering functioneren vereniging van eigenaars» in werking. Deze wet bevat maatregelen om onderhoud en verduurzaming door VvE’s te stimuleren. Middels een meerjarenonderhoudsplan (MJOP) brengt de VvE in kaart wanneer groot onderhoud plaatsvindt in combinatie met energiebesparende maatregelen. Verduurzaming kan hiermee door de VvE op de agenda worden gezet. De verplichting voor VvE’s om te reserveren voor onderhoud wordt uitgebreid met een minimale jaarlijkse reservering en de mogelijkheid om een geldlening af te sluiten, wordt bevestigd.
Veel VvE woningen maken onderdeel uit van een gemengd complex met koop- en huurwoningen: ruim 800.000 van de in totaal 1.200.000 VvE-woningen. De helft van het aantal huurwoningen in een gemengd VvE-complex is in bezit van woningcorporaties. Dit komt neer op 147.000 huurwoningen. De verwachting is dat gemengde VvE’s sneller verduurzamen omdat woningcorporaties daar een stimulerende rol in kunnen spelen.
BZK werkt tevens samen met belangenorganisaties zoals VvE Belang, Vereniging Eigen Huis en beheerdersorganisaties VB&T en Vastgoed Management Nederland om met hen VvE’s verder te helpen.
De situatie van LHBTI-asielzoekers afkomstig uit Oekraïne |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief van 26 juni 2017 die door de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) aan de toenmalige Staatssecretaris Dijkhoff is gezonden met betrekking tot de Nederlandse aanduiding van Oekraïne als veilig land van herkomst? Zo ja, wat is uw reactie op deze brief?
Ja, ik heb kennisgenomen van de brief van de UNHCR van 26 juni 2017 over de situatie van LHBTI’s in Oekraïne. Mijn ambtsvoorganger heeft die op 15 september 2017 beantwoord. Daarbij heeft hij, onder verwijzing naar de brief van 11 oktober 2016 aan uw Kamer1, aangegeven op welke gronden Oekraïne is aangemerkt als een veilig land van herkomst en hoe hij de positie van LHBTI’s aldaar duidt.
De beoordeling van de vraag of een land kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst vindt plaats op basis van een reeks informatiebronnen, in het bijzonder de informatiebronnen die worden genoemd in artikel 37 van de Procedurerichtlijn.2
In de conclusie van de beoordeling van Oekraïne heeft het kabinet overwogen dat kan worden aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is van vluchtelingrechtelijke vervolging, of van een reëel risico op ernstige schade in de zin van de Kwalificatierichtlijn, met uitzondering van de gebieden die niet onder de effectieve controle van de centrale autoriteiten staan. Dit betreft delen van de provincies Donetsk en Loegansk en de Krim.
Het kabinet onderkent dat er sprake is van sociale discriminatie en intimidatie van LHBTI’s. Het kabinet heeft ook overwogen dat er geen sprake is van systematische vervolging van bepaalde groepen in de Oekraïense samenleving.
Er zijn ook voorzichtig positieve ontwikkelingen. De Oekraïense president Porosjenko sprak zich voor en na de Gay Pride in 2015 uit voor het recht op vrijheid van vergadering en samenkomst voor LHBTI’s. Voorts is eind 2015 een nieuwe arbeidswet aangenomen die LHBTI’s moet beschermen tegen discriminatie op het werk. De nieuwe wet is mede tot stand gekomen door samenwerking met de Europese Unie die er bij de Oekraïense autoriteiten op aandringt de mensenrechten te respecteren. Oekraïne is partij bij verschillende mensenrechtenverdragen en heeft wetten en andere voorschriften die waarborgen bieden. Het systeem van rechtsmiddelen biedt afdoende waarborgen tegen schendingen van de rechten en vrijheden.
Op basis hiervan is het kabinet tot de conclusie gekomen dat Oekraïne kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst, met uitzondering van de gebieden die niet onder de effectieve controle van de centrale autoriteiten staan.
Mijn ambtsvoorganger heeft hierbij ook aangegeven dat op grond van artikel 37, tweede lid, van de Procedurerichtlijn de lidstaten de situatie in de veilige landen van herkomst regelmatig opnieuw moeten onderzoeken. Ook van deze herbeoordelingen zal de Tweede Kamer op de hoogte worden gesteld.
Op 26 september 2017 heeft uw Kamer een brief ontvangen waarin opnieuw is gekeken naar de landen die in november 2015 zijn aangemerkt als veilige landen van herkomst. Andere herbeoordelingen, waaronder die van Oekraïne, zullen later volgen. Vanzelfsprekend zal daarbij ook worden gekeken naar de positie van LHBTI’s.
Hoe beoordeelt u de taxatie van de UNHCR dat Oekraïne niet veilig is voor LHBTI’s? Waarom is deze brief voor u geen aanleiding geweest om een landgebonden uitzondering voor LHBTI’s te creëren in de Vreemdelingencirculaire?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de visie van de UNHCR dat de beoordeling of een land voldoende veilig is voor LHBTI’s niet alleen gestoeld kan worden op de formele positie van de regering, maar dat ook de veiligheidssituatie in de praktijk en de mate waarin de regering daadwerkelijk LHBTI’s bescherming biedt, meegewogen dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u aangeven over welke additionele informatie u beschikt op basis waarvan u uw oordeel over de veiligheid van Oekraïne voor LHBTI’s heeft vastgesteld? Hoe verschilt deze informatie met de informatie zoals aangeleverd door de UNHCR? Bent u bereid deze informatie met de Kamer te delen?
Op grond van artikel 37, derde lid, van de Procedurerichtlijn dient de beoordeling of een land een veilig land van herkomst is te stoelen op een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het EASO, de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties. Bij de beoordeling van Oekraïne is gebruik gemaakt van meerdere bronnen, zoals het Human Rights Report 2015 van het US State Department over Oekraïne, rapporten van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN over de mensenrechtensituatie, de Fragile State Index 2016 van Fund for Peace en Freedom in the World 2016 van Freedom House. Al deze bronnen zijn openbaar.
De door UNHCR aangeleverde informatie verschilt niet wezenlijk van de informatie die is gebruikt in de brief van 11 oktober 2016, zoals hierboven blijkt uit de beantwoording van vragen 1 en 2.
Ik merk hierbij nog op dat de kwalificatie «veilig land» niet betekent dat er in het geheel geen asielaanvragen ingewilligd kunnen of zullen worden. Volgens de Procedurerichtlijn kan de aanvrager substantiële redenen opgeven waarom het land in zijn specifieke omstandigheden voor hem of haar niet als een veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Als die redenen er inderdaad zijn, kan het principe van veilige landen niet op die aanvrager worden toegepast. Het blijft uiteindelijk een afweging op individuele basis.
Deelt u de mening dat Nederland als voorhoedeland op het gebied van de bescherming van LHBTI’s een bijzondere verantwoordelijkheid heeft voor het verlenen van asiel aan mensen die in hun land van herkomst moeten vrezen voor geweld op grond van hun seksuele gerichtheid? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van oordeel dat Nederland een verantwoordelijkheid heeft voor het bieden van bescherming aan personen die in hun land van herkomst gegronde reden hebben voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, om welke reden dan ook. De positie van Nederland binnen het internationale spectrum behoort de beoordeling in dat kader niet te beïnvloeden.
De uitzending van EenVandaag dat het opnieuw klachten regent over supermarktketen Aldi |
|
Bart van Kent |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Kent u de uitzending van AvroTros’ EenVandaag waaruit blijkt dat bij supermarktketen Aldi de werkdruk hoog is, medewerkers onder druk worden gezet en personeel zich niet veilig voelt klachten aan te kaarten?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat het personeel te lijden heeft onder de hoge werkdruk en dat er ondanks een verruiming van het assortiment en de openingstijden geen extra personeel op de werkvloer is?
Volgens de Arbeidsomstandighedenwet is het de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen en om de preventie van arbeidsrisico’s vorm te geven. De werkgever dient bovendien een beleid terzake van arbeids- en rusttijden in samenhang met het arbeidsomstandighedenbeleid te voeren.
De Inspectie SZW houdt toezicht op naleving van de arbeidswetgeving, waaronder de Arbeidsomstandighedenwet en de Arbeidstijdenwet. Werknemers kunnen individueel of via een vakbond of ondernemingsraad melding doen van eventuele misstanden. Als er sprake is van dergelijke meldingen kan de Inspectie SZW hiernaar onderzoek doen. Op dit moment is dat, voor wat betreft Aldi, niet het geval.
Is het voor u acceptabel dat, vanwege het feit dat een winkel soms door maar twee personen draaiende wordt gehouden, wettelijk verplichte pauzes erbij inschieten? Zo nee, wat gaat u hiertegen doen?
Zie antwoord vraag 2.
Staat er een vergoeding tegenover wanneer parttimers gedwongen worden zeven dagen per week beschikbaar te zijn? Zo nee, is dit niet in strijd met de wet? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Of parttimers bij Aldi een vergoeding krijgen voor de perioden dat zij zich beschikbaar moeten houden is mij niet bekend.
Het bepalen van de hoogte van lonen en vergoedingen is in de eerste plaats een aangelegenheid van de sociale partners. In veel gevallen is het gebruikelijk dat tussen werkgevers en werknemers afspraken gemaakt worden over de vergoeding voor perioden van bereikbaarheid. In dat geval kan deze werknemer zich tot de rechter wenden om de naleving van deze bepalingen af te dwingen.
Daarnaast is de werkgever gebonden aan de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml).
Op grond van de Wml heeft de werknemer recht op het wettelijk minimumloon voor de arbeid door hem in dienstbetrekking verricht. Bij een periode van bereikbaarheid is er echter geen sprake van tijd waarin de werknemer onder gezag arbeid verricht, maar van het zich beschikbaar houden om op oproep arbeid te verrichten.
Hiermee sluit de Wml aan bij het begrip «arbeidstijd» dat ook in de Arbeidstijdenwet wordt gehanteerd (Atw, artikel 1:7, eerste lid, onderdeel k). Tijdens een periode van bereikbaarheid bevindt de werknemer zich niet onder gezag van de werkgever. Hij of zij kan zich – tot op zekere hoogte – met zijn of haar eigen zaken bezig houden. In de zin van de Atw is er daarmee geen sprake van arbeidstijd.
De Arbeidstijdenwet stelt ook regels ten opzichte van oproepdiensten waarbij de werknemer de verplichting heeft om na een oproep binnen een vastgestelde periode op het werk te verschijnen. Deze dienst, die in de Atw consignatie wordt genoemd, is wettelijk beperkt tot maximaal 14 dagen in elke periode van 4 weken (Atw, artikel 5:9).
Stond Aldi, sinds het in 2013 door de Inspectie SZW op de vingers werd getikt voor soortgelijk gedrag, onder verscherpt toezicht? Zo ja, hoe heeft het dan toch weer zover kunnen komen?
De Inspectie kent de term «verscherpt toezicht» niet, maar kan eigener beweging en naar aanleiding van meldingen onderzoek instellen. Op basis van onderzoek kan de Inspectie SZW vervolgens handhavend optreden.
In 2013 en 2014 heeft de Inspectie SZW naar aanleiding van een groot aantal klachten over psychosociale en fysieke arbeidsbelasting onderzoek gedaan in meer dan zestig filialen en distributiecentra van Aldi, verspreid over heel Nederland. Bij deze inspecties is geconstateerd dat het beleid van Aldi op het gebied van psychosociale en fysieke arbeidsbelasting bij alle negen verkoopbedrijven – de juridische structuur, waaronder alle distributiecentra en verkoopwinkels vallen – onvoldoende was. De Inspectie SZW heeft hierop handhavend opgetreden en de negen verkoopbedrijven een tweetal eisen tot naleving van de arbeidswetgeving opgelegd, gericht op zowel de psychosociale als fysieke arbeidsbelasting. Het laten onderzoeken en het nemen van maatregelen om de psychosociale en fysieke belasting tegen te gaan maakte hiervan onderdeel uit. Na circa zes maanden zijn controles uitgevoerd bij de betreffende verkoopbedrijven waarbij is geconstateerd dat aan de gestelde eisen was voldaan. In 2015 en 2016 hebben evaluatiegesprekken tussen de Inspectie SZW en Aldi Nederland plaatsgevonden. Deze hebben geen aanleiding gegeven tot nadere maatregelen.
Wat is uw reactie op de intimiderende stijl van leidinggevenden waarbij bijvoorbeeld kritische werknemers worden bedreigd met overplaatsing? Wat is er sinds 2013 aan gedaan om een cultuuromslag te bewerkstelligen?
Iedereen die werkt heeft recht op fatsoenlijk werk in een sociaal veilige omgeving. Leidinggevenden spelen een sleutelrol bij het creëren en waarborgen van een sociaal veilige werkcultuur.
Het plan van aanpak, dat Aldi naar aanleiding van de door de Inspectie SZW opgelegde eisen tot naleving heeft opgesteld, omvatte onder meer een aantal acties gericht op de stijl van leidinggeven. De in de uitzending van EenVandaag geïnterviewde medewerkers spreken van merkbare verbeteringen op het gebied van de bedrijfscultuur in de afgelopen jaren maar waarschuwen tegelijkertijd voor een afname van de aandacht binnen Aldi voor psychosociale en fysieke arbeidsbelasting.
Aldi Nederland heeft in een reactie op de uitzending aangegeven reeds een aantal maatregelen te hebben genomen om de werkdruk voor medewerkers te beperken en graag in gesprek te gaan met medewerkers, OR-leden en vakbonden FNV en CNV om voortgang en initiatieven te bespreken. Dit past bij de verantwoordelijkheid van de werkgever voor goede arbeidsomstandigheden.
Hoe vaak is de Inspectie SZW sinds 2013 bij Aldi over de vloer geweest om te kijken of de supermarktketen haar leven daadwerkelijk heeft verbeterd? Wat waren de bevindingen tijdens deze inspecties?
Zie het antwoord op vraag 5.
Heeft Aldi ooit een boete gehad of een andere sanctie voor de wijze waarop het met de arbeidsomstandigheden omgaat? Zo nee, wat is er dan wel voor nodig om een bedrijf dat de regels structureel overtreedt een sanctie op te leggen?
Onderzoek naar aanleiding van concrete klachten door de Inspectie SZW kan leiden tot het nemen van maatregelen, waaronder het opleggen van sancties. De Inspectie SZW heeft in het geval van de Aldi-filialen, waar in 2013 en 2014 misstanden zijn geconstateerd, geconcludeerd dat deze binnen de gestelde termijn aan de gestelde eisen hebben voldaan en derhalve geen vervolgmaatregelen getroffen.
Zie voorts het antwoord op vraag 9.
Is het feit, dat deze situatie opnieuw bij Aldi heeft kunnen ontstaan, voor u aanleiding om de werkwijze van de Inspectie SZW onder de loep te nemen? Zo nee, hoe gaat u dan voorkomen dat bedrijven als Aldi keer op keer in de fout gaan?
Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven om zich aan wet- en regelgeving te houden. Als bedrijven zich daaraan niet houden, ook als reeds handhavend is opgetreden, dan blijft het de verantwoordelijkheid van het bedrijf om zich wel aan wet- of regelgeving te houden. De verantwoordelijkheid gaat niet over op de overheid of een inspectiedienst. Als bedrijven zich notoire overtreders tonen, dan worden ze door de Inspectie SZW geconfronteerd met in zwaarte oplopende maatregelen. Daarvan is in dit geval geen sprake. Zie ook de antwoorden op vragen 5 en 8.
De Inspectie SZW analyseert continu of nieuwe risico’s optreden die tot mogelijke aanpassingen van inspectie-inzet aanleiding geven. Deze analyse is gebaseerd op alle bevindingen, signalen – waaronder meldingen van misstanden –, onderzoeken, monitoring en uitkomsten van reactieve inspecties. Ik zie geen aanleiding om deze werkwijze te veranderen.
Wanneer Aldi de arbeidswetgeving niet naleeft, kunnen werknemers, ondernemingsraden en vakbonden hiervan melding maken bij de Inspectie SZW. Zie ook het antwoord op vragen 2 en 3.
Hoe gaan de extra middelen uit het regeerakkoord en de nieuwe werkwijze van de Inspectie SZW, het zogenoemde Inspectie Control Framework, er daadwerkelijk voor zorgen dat men er korter op zit bij bedrijven die keer op keer in de fout gaan?
De Inspectie hanteert de aanpak voor misstanden en notoire overtreders zoals beschreven in het jaarverslag 20162. Zij hanteert daarbij de handhavingsinstrumenten en boetebedragen voor eerste overtredingen en recidive conform wet- en regelgeving. Die aanpak wordt ook de komende jaren gevolgd.
Het regeerakkoord maakt geleidelijk oplopend naar 2021 jaarlijks 50 miljoen euro extra vrij voor versterking van de handhavingsketen van de Inspectie SZW. Opdracht in het regeerakkoord is om de handhaving te intensiveren conform het Inspectie Control Framework.
Overeenkomstig het ICF worden de middelen ingezet op de volgende doelen:
Monitoring en rapportage over het ICF vindt plaats in de begroting van SZW, het SZW jaarverslag en in jaarplannen en jaarverslagen van de Inspectie SZW.
Het Manifest Schuldvrij! en incassobureaus die te snel naar de rechter stappen |
|
Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (VVD), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Kent u het Manifest Schuldvrij?1
Wij waarderen het dat de initiatiefnemers aandacht hebben voor dit maatschappelijke vraagstuk. Het kabinet onderschrijft het belang van het terugdringen van het aantal mensen met problematische schulden en de noodzaak voor een effectievere hulpverlening. Het kabinet kiest, zoals ook blijkt uit het regeerakkoord, voor een andere uitwerking. Hieronder lichten we dit toe aan de hand van de suggesties uit het manifest:
Voor de aanpak van problematische schulden zijn gemeenten, departementen, overheidsorganisaties en private partijen aan zet. De uitwerking van het regeerakkoord en de hiervoor genoemde plannen landen in een brede schuldenaanpak van het kabinet, waarover wij u in het voorjaar van 2018 informeren5.
Kunt u reageren op de vijf afzonderlijke punten uit het Manifest?
Zie antwoord vraag 1.
Onderschrijft u de petitie en gaat u deze ondertekenen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de overheid de slechtste schuldeiser is?
Er zijn zeer verschillende situaties waarin de overheid als incasseerder optreedt. De terugbetaling van een studielening vraagt bijvoorbeeld om een ander incassobeleid dan de incasso van een strafrechtelijke sanctie. Mensen zijn verantwoordelijk voor het nakomen van financiële verplichtingen. Tegelijkertijd moet er rekening mee worden gehouden dat schuldenaren maar over één afloscapaciteit beschikken. De overheid heeft als schuldeiser een bijzondere verantwoordelijkheid om onnodige vergroting van schulden te voorkomen. In dat kader lopen verschillende trajecten en zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 1 is het kabinet voornemens om uitwerking te geven aan een brede schuldenaanpak.
Wat onderneemt u om van de overheid de netste schuldeiser te maken?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om de extra kosten voor mensen die een boete niet kunnen betalen zo veel mogelijk te reduceren?
De overheid heeft als schuldeiser een bijzondere verantwoordelijkheid om onnodige vergroting van schulden te voorkomen, onder meer door het beperken van extra kosten voor mensen die een boete niet kunnen betalen. Voor de strafrechtelijke boetes en de administratieve verkeersboetes (Wahv) geldt dat in de afgelopen jaren de mogelijkheden tot het treffen van betalingsregelingen zijn uitgebreid. Zo is per 1 september 2017 een nieuw beleidskader van het openbaar ministerie in werking getreden dat het treffen van betalingsregelingen bij sancties boven een bedrag van 225 euro als uitgangspunt heeft. Hiermee zijn aan de voorkant van het inningproces maatregelen getroffen om betrokkenen ruimte te bieden tot betaling en daarmee extra kosten te voorkomen.
In het kader van de motie van de leden Kooiman (SP) en Recourt (PvdA)6 die ziet op het mogelijk maken van betalen in termijnen van verkeersboetes lager dan 225 euro voor mensen die vallen onder de normen die gelden voor de bijstand, onderzoekt de Minister voor Rechtsbescherming een verdere verruiming. Daarnaast wordt in de uitwerking van het regeerakkoord ingezet op direct contact met schuldenaren. Ten aanzien van het maximeren van de stapeling van boetes vanwege te laat betalen wordt Rijksbreed bezien hoe hier invulling aan kan worden gegeven en welke uitvoeringsorganisaties hierbij betrokken worden.
Wat gaat u doen om de extreem hoge kosten aan terug te vorderen toeslagen terug te dringen, wetende dat dit vaak een reden is waarom mensen in de schulden belanden?
De beste manier om terugvorderingen terug te dringen is voorkomen dat ze ontstaan. Omdat toeslagen gekoppeld zijn aan het actuele inkomen zijn de inspanningen er op gericht om burgers te helpen met het inschatten van hun inkomen en te attenderen bij bepaalde wijzigingen in hun leefsituatie die gevolgen hebben voor hun toeslagen, zoals het bereiken van de AOW-leeftijd of als kinderen in de basisschool- of middelbare schoolleeftijd komen. Dit voorkomt terugvorderingen. De overzichten uit de halfjaarrapportages van de Belastingdienst7 laten zien dat de inspanningen effect hebben. Het percentage terugbetalingen is gedaald naar 27%, het feitelijk aantal is afgenomen met 900.000.
Bent u bereid coulantere afbetalingsregelingen voor terug te vorderen toeslagen in te stellen?
Een toeslagschuld mag in beginsel in 24 maandelijkse termijnen worden terugbetaald, dat is al coulant. Daarnaast is er ook een maatwerkregeling mogelijk die rekening houdt met individuele financiële omstandigheden. Naar verwachting wordt het vanaf 1 januari 2019 (de voorziene inwerkingtredingsdatum van de Fiscale vereenvoudigingswet 2017) bovendien mogelijk voor burgers om één betalingsregeling te treffen voor de totale belasting- en toeslagschuld. Er zal dan niet langer sprake meer zijn van een stapeling van betalingsregelingen, gekoppeld aan individuele terugvorderingen of belastingaanslagen, maar alle schulden die een burger heeft bij de Belastingdienst worden samengenomen en als één schuld behandeld. Voor toeslagschulden wordt het beleid op sommige onderdelen coulanter en op andere onderdelen minder coulant. Zo wordt het mogelijk om kwijtschelding van toeslagschulden te verkrijgen, maar wordt de standaardbetalingsregeling van 24 maanden ingekort. De maatwerkregeling voor burgers met een relatief laag inkomen of hoge kosten voor levensonderhoud blijft bestaan.
Bent u bereid een verbod op het bedrijfsmatig opkopen van incasso’s in te stellen?
Op dit moment ziet de Minister voor Rechtsbescherming geen aanleiding voor een verbod op doorverkoop van schulden. De Minister verwijst naar het antwoord op vragen van de SP over (een onderzoek naar) een verbod op doorverkoop van schulden.8
In hoeverre is het Zweedse incassomodel, waarbij één centrale partij incasseert, volgens u mogelijk in Nederland? Wilt uw antwoord toelichten?
In Zweden wordt reeds enige tijd gewerkt met een Rijksincassodienst (Kronofogdenmyndigheten). In deze organisatie is, samengevat, het verstrekken van een executoriale titel (rechterlijke macht), de executie daarvan (ambtshandeling van de gerechtsdeurwaarder), schuldhulp (minnelijk traject) en schuldsanering (equivalent van de WSNP) samengebracht. De exacte werking van dit systeem en de toepasbaarheid van elementen daarvan binnen de Nederlandse context vraagt om nadere bestudering. Hierover is ook contact met de initiatiefnemers van het manifest. De Staatssecretaris van SZW is voornemens om onderzoek te doen en u daarover te informeren. Daarnaast is in het verlengde van de Rijksincassovisie uitvoering gegeven aan de clustering Rijksincasso, zie ook het antwoord op vraag 1.
Welke mogelijkheden ziet u om naar één deurwaarder per gezin te gaan?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is uw reactie op de uitzending van Nieuwsuur over incassobureaus die te snel naar de rechter stappen?2
Over de in deze uitzending behandelde incassopraktijken informeerde de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer in antwoord op de vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) over incassobureaus en de dubieuze handel in schulden.10
Kunt u aangeven hoeveel het de overheid heeft gekost, aangezien er vorig jaar 300.000 schuldprocedures voor de rechter zijn gekomen?
In de systemen van de rechtspraak wordt niet geregistreerd op de zaakscategorie incassozaken. De Raad voor de rechtspraak heeft de Minister voor Rechtsbescherming laten weten dat voor het aantal incassozaken wel indicaties kunnen worden ontleend aan het aantal verstekuitspraken van de kantonrechter. Verreweg de meeste van dat soort verstekzaken zijn namelijk incassozaken. Van de kantonzaken op tegenspraak betreft slechts een klein deel incassozaken. In de periode 1 januari 2014 t/m 9 oktober 2017 zijn door de kantonrechter circa 1,2 miljoen zaken bij verstek afgedaan. In diezelfde periode zijn circa 227.000 kantonzaken op tegenspraak behandeld. Op jaarbasis gaat het grosso modo om 370.000 kantonzaken waarvan 310.000 bij verstek en 60.000 op tegenspraak. Met de nodige slagen om de arm zal het dus jaarlijks om enkele honderdduizenden incassozaken gaan.
Deelt u de mening dat het businessmodel van schuldopkopers (een gang naar de rechter met een slecht onderbouwd dossier) verwerpelijk is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Om betaling af te dwingen kan een gang naar de (kanton)rechter nodig zijn. De rechter oordeelt in individuele gevallen over de vorderingen van incassobureaus. Het civiele recht verplicht een eiser om de gronden voor zijn vordering uiteen te zetten. De eiser moet aangeven op welke overeenkomst de betaalverplichting betrekking heeft, in hoeverre aan die verplichting is voldaan, welk bedrag nog openstaat en dat de schuldenaar in verzuim is. Indien buitengerechtelijke incassokosten worden gevorderd, moeten die worden onderbouwd. De stellingen van eiser moeten voldoende concreet zijn voor een schuldenaar om zich daartegen te verweren en voor de rechter om een vordering te kunnen toewijzen. Als de schuldenaar geen verweer voert, gaat de rechter uit van de juistheid van de stellingen, tenzij de vordering hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt (artikel 139 Rv). Bij twijfel over de rechtmatigheid of gegrondheid kan de rechter de eiser om nadere inlichtingen of stukken vragen.
De rechter moet, ook in verstekzaken, ambtshalve het recht van openbare orde en dwingend recht toepassen. Zo moet de rechter bij vorderingen op consumenten-schuldenaren ambtshalve toetsen op oneerlijke bedingen in algemene voorwaarden. Ook dient de rechter de voor de consument-schuldenaar dwingendrechtelijke regels over incassokosten (art. 6:96 lid 5–7 BW) toe te passen. De rechter beoordeelt derhalve of overeenkomstig deze regels is gehandeld, zoals met betrekking tot de hoogte van de incassokosten en het verzenden van een brief waaruit blijkt dat de schuldenaar nog een uiterste termijn heeft gekregen waarbinnen betaald kan worden, zonder dat incassokosten verschuldigd worden (vgl. HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704).
Wat gaat u doen om mensen te beschermen tegen incassobureaus die schuldenaren laten opdraaien voor onterechte kosten?
Het kabinet heeft aandacht voor het tegengaan van misstanden in de incassobranche. Zie de antwoorden op vraag 1, 9 en 16.
Welke vervolgactie heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in gang gezet naar aanleiding van het onderzoek naar de handelspraktijken van incassobureaus?
De aanpak van de ACM kent een aantal sporen, met name voorlichting, onderzoek en handhaving. De ACM is in 2016 samen met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) gestart met een algemene voorlichtingscampagne over de rechten van consumenten bij incasso. De minder zelfredzame consument hoopt de ACM nu te bereiken via intermediairs zoals schuldhulpverleners, maatschappelijk werk, thuisadministratie-hulpverleners en budgetcoaches. Op 1 november 2017 is door de ACM een online toolkit gestart die het de hulpverleners makkelijker maakt om namens hun cliënten in actie te komen tegen oneerlijke incassopraktijken. Met de geboden hulpmiddelen kunnen zij cliënten snel zekerheid geven over hun rechten bij incasso en hoe zij hun recht kunnen halen.
Daarnaast hebben in oktober 2017 na onderzoek van de ACM tien grote telecombedrijven hun incassopraktijk aangepast. Uit eerder onderzoek concludeerde de ACM dat veel incassotrajecten van consumenten voortkomen uit telecomabonnementen. De telecombedrijven hebben hun incassopraktijk en hun informatie voor consumenten aangepast of gaan dat op korte termijn nog doen.
Verder heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in november vorig jaar aangekondigd handhavend op te treden in de incassosector. De ACM heeft bedrijfsbezoeken afgelegd. De ACM doet hierover, lopende het onderzoek, geen mededelingen over.
Het bericht ‘Het UWV gaat slecht om met 35-minners’ |
|
Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van De Monitor «Het UWV gaat slecht om met 35-minners» over mensen die voor niet meer dan 35% zijn afgekeurd?1
Ja.
Bent u van mening dat mensen die wel ziek zijn, maar niet meer dan 35% afgekeurd, recht hebben op begeleiding bij het zoeken naar een baan?
Mensen die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, kunnen op grond een eventuele andere uitkering (WW, bijstand) ondersteuning krijgen bij het zoeken naar een baan. Ook niet-uitkeringsgerechtigden hebben recht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling vanuit hun gemeente.
Bent u bereid het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) te verzoeken ook 35-minners adequate begeleiding aan te bieden bij het zoeken naar een baan?
Werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn verklaard en vervolgens een WW-uitkering ontvangen, krijgen begeleiding vanuit UWV bij het vinden van nieuw werk. De dienstverlening van UWV is gestoeld op een persoonlijke, gerichte aanpak voor wie dat nodig is. De dienstverlening kan bestaan uit bijvoorbeeld persoonlijke gesprekken, workshops, competentietests en netwerktrainingen. Ik ga UWV niet vragen aan alle 35-minners begeleiding aan te bieden. Eventueel nieuw beleid laat ik over aan een nieuw kabinet.
Wat gaat u doen om het percentage van 60% werkloosheid bij 35-minners te reduceren?
Vanuit de mogelijkheden die er zijn – bijvoorbeeld vanuit de WW – wordt reeds ingezet op dienstverlening op maat aan onder andere de 35-minners. Ook hebben 35-minners recht op een no-riskpolis, om werkgevers sneller over de streep te trekken iemand aan te nemen. Zoals ook in de vorige vraag aangegeven, ga ik geen nieuw beleid meer doorvoeren.
Heeft u een analyse waarom dit werkloosheidspercentage niet is gedaald?
Mogelijk speelt de economische crisis van de afgelopen jaren een rol en profiteert de groep 35-minners later bij een weer aantrekkende economie dan andere werknemers.
Bent u bereid de no-risk polis uit te breiden naar alle mensen die een bepaalde mate van arbeidsongeschiktheid of chronische ziekte hebben, dus ook de 35-minners?
Zie ook het antwoord op vraag 4. 35-minners zonder werkgever hebben reeds aanspraak op een no-riskpolis.
Op welke manier tellen 35-minners mee voor de banenafspraak?
Zij tellen niet mee voor de banenafspraak.
Kunt u een subverdeling geven van de tot nu toe behaalde resultaten van de banenafspraak? Hoeveel 35-minners kregen een baan dankzij de banenafspraak, hoeveel Wajongers en hoeveel WSW-ers?
Hieronder vindt u een onderverdeling naar subgroepen voor de tot nu toe behaalde resultaten van de banenafspraak, zoals deze ook is opgenomen in de brief over de resultaten van de twee-meting banenafspraak2. De tabel geeft een onderverdeling naar subgroepen voor de tot nu toe behaalde resultaten van de banenafspraak. De 35-minners uit de WIA zijn niet opgenomen in de tabel, omdat deze groep niet tot de doelgroep banenafspraak hoort.
Doelgroep Participatiewet
7.912
7.499
Wajong2
7.653
9.571
Wsw-wachtlijst3 en Wsw-indicatie4
– 996
– 939
Wsw-begeleid werk
– 129
12
Wiw/ID
– 2.668
– 3.488
Inleenverbanden
3.498
3.389
Wsw-detacheringen5
4.708
6.510
Op basis van 25,5 uur per week.
Onder het begrip «Wajong» in deze tabel vallen de groepen mensen uit de «oWajong», «Studieregeling nWajong», «Werkregeling nWajong» en «Wajong (o en nWajong) én Wsw begeleid werk».
Dit aantal is negatief omdat de Wsw-wachtlijst vanaf 1 januari 2015 niet meer bestaat. Vanaf de één-meting zijn deze mensen opgenomen in de categorie doelgroep Participatiewet.
De categorie Wsw-indicatie betreft mensen die na 1 januari 2015 hun baan zijn verloren en voorheen op de Wsw-wachtlijst terecht zouden zijn gekomen.
Onder Wsw-detacheringen vallen ook mensen waarvoor samenloop bestaat met Wajong en/of Wiw/ID.
Het aantal van 19.667 personen betreft het unieke aantal extra personen met een baan uit de doelgroep. De totalen in deze kolom tellen op tot 19.978 personen. Dit komt doordat er personen zijn die zowel werkzaam zijn bij een formele werkgever als werkzaam zijn op basis van een inleenverband/detachering. Voor het aantal extra personen met een baan uit de doelgroep, is deze dubbeling eruit gehaald.
Bent u bereid om in overleg met werkgevers en het UWV tot een effectieve aanpak te komen om mensen die voor niet meer dan 35% zijn afgekeurd, aan een baan te helpen?
Zoals eerder aangegeven, laat ik eventuele beleidswijzigingen over aan een volgend kabinet.
Het bericht dat gezinshereniging voor Eritrese asielzoekers vrijwel onmogelijk is |
|
Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over gezinshereniging voor Eritrese asielzoekers?1
Ja.
Hoeveel aanvragen tot gezinshereniging worden afgewezen wegens het verstrijken van de nareistermijn? In hoeveel gevallen wordt bezwaar en beroep ingesteld, hoeveel zaken worden toegewezen en hoeveel mensen hebben dan alsnog recht op gezinshereniging? Wilt u ditmaal deze vraag volledig beantwoorden en niet naar antwoord 8 op de Kamervragen van het lid Voordewind (ChristenUnie) verwijzen, aangezien die niet over bezwaar en beroep gingen?
In de meeste gevallen worden nareisaanvragen tijdig ingediend. Als de vergunninghouder (referent) een nareisaanvraag indient na de wettelijke indientermijn van drie maanden, dan kan de aanvraag om die reden worden afgewezen. In hoeveel zaken dit het geval is, is niet te genereren uit de geautomatiseerde systemen van de IND. Om die reden is het ook niet mogelijk om aan te geven in hoeveel gevallen, waarin de nareisaanvraag is afgewezen vanwege het verstrijken van de indientermijn, bezwaar en beroep wordt ingesteld en wat hiervan de uitkomst is. Na afwijzing van de nareisaanvraag vanwege het verstrijken van de indientermijn, is gezinshereniging nog steeds mogelijk. Als de referent aan de algemene voorwaarden voor gezinshereniging voldoet en daartoe een aanvraag indient, dan wordt een reguliere verblijfsvergunning verleend.
Deelt u de mening dat als het inwilligingspercentage van alle gezinsherenigingen nareis op 69% ligt2, een inwilligingspercentage van 27% voor Eritrese nareisaanvragen nogal laag is? Wat is het inwilligingspercentage van Syrische gezinsherenigingen en hoe verklaart u dit verschil?
Het inwilligingspercentage van nareisaanvragen door Eritreeërs is inderdaad lager dan het gemiddelde. Een hoog afwijzingspercentage is op zichzelf geen indicatie dat er te hoge drempels worden opgeworpen voor gezinshereniging. Het beleid en de uitvoeringsregels voor nareisaanvragen zijn voor alle nationaliteiten gelijk. Verschillende afwijzingspercentages duiden dan ook eerder op verschillen in de wijze waarop een aanvraag om nareis, al dan niet met documenten, wordt onderbouwd of dat er bij hen individuele contra-indicaties voor verlening gelden.
Het inwilligingspercentage van nareisaanvragen door Syriërs was op 1 september 2017 circa 78%.
Deelt u de mening dat een dermate hoog afwijzingspercentage van Eritrese gezinsherenigingsaanvragen een indicatie kan zijn dat er in het huidige beleid te hoge drempels worden opgeworpen voor gevluchte Eritreeërs om te kunnen herenigen of denkt u dat meer dan 70% van de Eritrese gezinsherenigingsaanvragen om niet-bestaande gezinnen gaat?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom acht u de invulling van het nieuwe beleid en het niet langer aanbieden van DNA-onderzoek of interviews in overeenstemming met de Europese Gezinsherenigingsrichtlijn, terwijl in artikel 11 staat dat gezinsherenigingsaanvragen niet mogen worden afgewezen alleen omdat documenten ontbreken, de richtlijn als geheel erop gericht is om gezinnen te herenigen en staten geen beleid mogen voeren dat er vooral op gericht is om gezinsherenigingsaanvragen af te wijzen?
Er is geen sprake van nieuw beleid, noch van beleid gericht op het afwijzen van gezinsherenigingsaanvragen. Gezinshereniging is een belangrijk recht in het migratiebeleid. Nederland spant zich in om gezinshereniging mogelijk te maken. Dat laat onverlet dat de IND als taak heeft om de aanvragen zorgvuldig te beoordelen. De afwijzingen op nareisaanvragen van Eritreeërs zijn dus geen indicatie voor een tegenwerkend beleid.
Uit artikel 11 lid 2 van de Gezinsherenigingsrichtlijn volgt inderdaad dat een nareisaanvraag niet enkel kan worden afgewezen op grond van het ontbreken van documenten. Dit komt overeen met het Nederlandse beleid en de uitvoeringspraktijk. De IND biedt een DNA-onderzoek en/of een gehoor aan als naar het oordeel van de IND de vreemdeling in bewijsnood verkeert. Als de vreemdeling geen officiële documenten kan overleggen, dan betekent dit niet dat de IND automatisch bewijsnood hoeft aan te nemen. Het is namelijk relevant of de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van officiële documenten hem/haar niet toe te rekenen is. Daarom vraagt de IND om een verklaring van de vreemdeling. In haar beoordeling betrekt de IND het Algemeen Ambtsbericht Eritrea, waarin is beschreven welke officiële documenten de overheid van het betreffende land uitgeeft aan haar ingezetenen. Ook betrekt de IND bij de beoordeling van de nareisaanvraag of er anderszins overtuigende documenten en/of verklaringen zijn die de identiteit en de gezinsband aannemelijk kunnen maken.
Bent u van mening dat het nieuwe beleid erop gericht is om gezinshereniging mogelijk te maken, waarmee het aan de Europese Gezinsherenigingsrichtlijn voldoet? Zo ja, hoe verklaart u dan dat het in veel gevallen van Eritrese gezinsherenigingsaanvragen niet lukt? Deelt u de mening dat dit een indicatie zou kunnen zijn dat het Nederlandse beleid Eritrese gezinshereniging niet bevordert maar tegenwerkt?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier is de handelwijze om geen DNA-onderzoek aan biologische vluchtelingenkinderen aan te bieden als de uitleg over het ontbreken van de documenten onvoldoende zou zijn in overeenstemming met artikel 10 van het Verdrag inzake de rechten van het kind waarin staat dat staten gezinsherenigingsaanvragen met welwillendheid, menselijkheid en spoed moeten behandelen en met artikel 5 Gezinsherenigingsrichtlijn, waarin staat dat bij de behandeling van een aanvraag terdege rekening gehouden moet worden met de belangen van kinderen?
De IND biedt een DNA-onderzoek aan in het geval van (gestelde) biologische kerngezinnen indien de IND de identiteit van de nareizende ouder kan vaststellen aan de hand van officiële documenten of indien de IND de identiteit aannemelijk acht ondanks het ontbreken van officiële documenten. In laatstgenoemd geval dient de vreemdeling een plausibele verklaring te geven voor het ontbreken van officiële documenten ter vaststelling van de identiteit. Het vaststellen of aannemen van de identiteit is een basisvoorwaarde voor het kunnen verstrekken van een op naam gestelde MVV. DNA onderzoek biedt immers slechts uitsluitsel over de biologische afstammingsrelatie en niet over de identiteit van de ouder die wil nareizen. Indien de identiteit kan worden aangenomen maar er geen plausibele verklaring is gegeven voor het ontbreken van officiële documenten die de gezinsband aantonen, dan kan de IND vanwege het belang van het kind van voorgenoemde werkwijze afwijken en alsnog een DNA onderzoek aanbieden.
Deelt u de mening dat, gezien in veel zaken geen bewijsnood wordt aangenomen, het wellicht schort aan kennis bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de situatie in Eritrea? Zo nee, op welke manier worden IND-medewerkers ervan bewust gemaakt dat het ambtsbericht Eritrea onvolledig is, aangezien er geen objectieve bronnen beschikbaar zijn en er geen onafhankelijke onderzoekers worden toegelaten, zoals in het ambtsbericht zelf staat beschreven? Zo ja, bent u bereid om de kennis hierover te intensiveren?
Nee. Het wel of niet aannemen van bewijsnood is een individuele beoordeling, waarbij de door de vreemdeling aangeleverde informatie (verklaringen en andersoortig bewijsmateriaal) centraal staat. Om deze informatie op waarde te kunnen schatten, maakt de IND gebruik van het Algemeen Ambtsbericht Eritrea, alsmede van andere kennisbronnen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken baseert haar ambtsberichten zoveel als mogelijk op objectieve bronnen en onafhankelijk onderzoek. Dat Eritrea geen onafhankelijke onderzoekers toelaat, betekent niet dat er geen beeld kan worden verkregen welke officiële documenten de Eritrese overheid uitgeeft aan haar ingezetenen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken investeert doorlopend in haar kennis ten behoeve van het opstellen van ambtsberichten.
De rechterlijke uitspraak dat een schuldeiser een rekening niet volledig mag plukken |
|
Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (VVD), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat een schuldeiser de bankrekening van mensen volledig leeghaalt, waardoor er geen leefgeld overblijft?1
Ja, ik ben het met u eens dat mensen met schulden te allen tijde in de basale kosten van hun levensonderhoud moeten kunnen voorzien. De meeste mensen hebben daarvoor hun loon of uitkering nodig. Om die reden geldt er een beslagvrije voet bij beslag op loon of uitkering. Het kan niet zo zijn dat de beslagvrije voet wordt omzeild door in plaats van bij de werkgever of uitkeringsinstantie beslag te leggen op het bedrag aan loon of uitkering dat door de werkgever of de uitkeringsinstantie op de bankrekening van de schuldenaar is overgemaakt.
Wat is uw reactie op de uitspraak van gerechtsdeurwaarder Wilbert van de Donk: «zolang er geen wettelijke regeling is voor het bankbeslag blijft de onduidelijkheid bestaan»?
Uit (tuchtrechtelijke) jurisprudentie volgt dat er onder omstandigheden sprake kan zijn van misbruik van bevoegdheid indien beslag wordt gelegd op een bankrekening die uitsluitend door uitkering of loon wordt gevoed, terwijl de beslagene geen ander inkomen heeft waaruit hij zijn primaire levensbehoeften kan voldoen en de gerechtsdeurwaarder met die omstandigheid bekend is of moest zijn.2 Veel hangt dus af van wat de gerechtsdeurwaarder weet of moest weten over de inkomsten en het vermogen van de schuldenaar. Dit is in de praktijk voorafgaand aan het leggen van het beslag niet altijd inzichtelijk.
Onderschrijft u de mening van de Nationale ombudsman dat er zo snel mogelijk een wettelijke regeling moet komen om naast loonbeslag ook bij bankbeslag een minimumbedrag aan leefgeld over te houden?
Ik ben het met de Nationale ombudsman eens dat er een wettelijke regeling moet komen om te voorkomen dat de regeling inzake beslagvrije voet bij loon of uitkering door een bankbeslag wordt doorkruist. Uit de begin 2017 door de Nationale ombudsman georganiseerde rondetafel over dit onderwerp waarbij ook de KBvG, de Sociale Verzekeringsbank (SVB), de Belastingdienst, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), DUO (Dienst Uitvoering Onderwijs), het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) en het CJIB aanwezig waren, blijkt dat ook de uitvoerende partijen graag tot een dergelijke regeling wil komen. Dat staat niet ter discussie. Uit de verschillende gesprekken komt wel naar voren dat het een ingewikkeld vraagstuk is waarvoor nog geen pasklare oplossing is gevonden. Ik ben samen met de Minister voor Rechtsbescherming en de Minister van Financiën in gesprek met onder meer de KBvG en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) over mogelijke oplossingsrichtingen. De Minister voor Rechtsbescherming is voornemens het onderwerp mee te nemen in de aanstaande brede herziening van het beslag- en executierecht. Het is de bedoeling om medio 2018 een wetsvoorstel over de herziening van het beslag- en executierecht ter consultatie voor te leggen. Ik zal het aanstaande preadvies over het bankbeslag en de beslagvrije voet van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG), dat in het voorjaar van 2018 wordt verwacht, bij het opstellen van de wetgeving betrekken.
Wat is het beleid van de landelijke overheidsinstanties, zoals het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), de Belastingdienst en de Dienst Uitvoering Onderwijs, omtrent beslag in natura, bankbeslag en het overhouden van leefgeld?
Beslaglegging is voor schuldeisers, waaronder ook overheidsinstanties als het CJIB, de Belastingdienst en DUO, een uiterste middel om mensen aan hun financiële verplichtingen te laten voldoen. Als partijen tot beslaglegging overgaan is daar een heel proces aan vooraf gegaan waarbij geprobeerd wordt afspraken te maken en betalingsregelingen te treffen. Beslag op loon of uitkering komt dus niet onverwacht voor de schuldeiser.
De beslagvrije voet geldt alleen bij beslag op periodieke vorderingen, zoals loon of uitkering. Bij beslag op een banktegoed (geen periodieke vordering) geldt in beginsel dus geen beslagvrije voet. De Belastingdienst voert het beleid dat achteraf en op verzoek van de schuldenaar een bedrag ter beschikking wordt gesteld (het leefgeld) dat het mogelijk maakt te voorzien in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud. De Minister van Financiën doet momenteel onderzoek naar de mogelijkheden om – vooruitlopend op wetgeving inzake de beslagvrije voet bij bankbeslag – proactief een bedrag aan leefgeld te hanteren bij een bankbeslag door de Belastingdienst en de lagere overheden. In de loop van 2018 zal de Kamer hierover worden bericht. Overigens kan altijd, dus ook in de beslagfase, in geval van onvoldoende betalingscapaciteit en/of onvoldoende vermogen een beroep worden gedaan op de mogelijkheden van kwijtschelding dan wel van ontslag uit de betalingsverplichting. In dat laatste geval zegt de Belastingdienst, al dan niet onder voorwaarden, toe geen verdere invorderingsmaatregelen meer te zullen treffen.
DUO maakt voor de invordering van schulden gebruik van een gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder zal de vordering innen conform het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en met inachtneming van de gedragsnormen van een goed deurwaarder. DUO verstrekt daarbij geen aanvullende instructies aan de gerechtsdeurwaarder.
Ook het CJIB schakelt gerechtsdeurwaarders in als er verhaald wordt met een dwangbevel. Daarnaast kan het CJIB in bij wet bepaalde gevallen verhaal zonder dwangbevel toepassen. Daarbij wordt het uitgangspunt gehanteerd dat maximaal 500 euro per maand wordt verhaald, ook wanneer er sprake is van meerdere openstaande boetes. Wanneer ondanks deze beperking schrijnende situaties ontstaan, wordt op verzoek van de schuldenaar het door het bankbeslag getroffen bedrag gerestitueerd.
Bij het leggen van een beslag op roerende zaken moeten door (overheids)schuldeisers de beslagverboden van artikel 447 en 448 Rv in acht genomen worden. Op grond van deze artikelen mogen bepaalde roerende zaken – veelal behorend tot de inboedel – niet in beslag worden genomen omdat de schuldenaar die nodig heeft om in zijn eerste levensbehoeften te voldoen. In de praktijk blijft een beslag op roerende zaken bij particulieren vaak beperkt tot een beslag op voertuigen of luxe goederen. Bij een beslag op goederen uit een standaardinboedel komt het veelal niet tot een executoriale verkoop omdat de waarde van deze goederen in veel gevallen de kosten van de executoriale verkoop niet overstijgt.
Herinnert u zich dat het wetsvoorstel Modernisering beslagverbod roerende zaken, dat de regels betreffende beslaglegging op inboedel moderniseert en de uitvoeringspraktijk te uniformeert, in 2014 ter consultatie is voorgelegd?2
Het is juist dat er begin 2015 door het Ministerie van Veiligheid en Justitie over een voorontwerp van wet inzake de modernisering van het beslagverbod roerende zaken is geconsulteerd. Uit de reacties op de internetconsultatie blijkt dat er verschillend wordt gedacht over de mogelijke uitwerking van het voorstel. In 2015 en 2016 is bij de inzet van de beschikbare wetgevingscapaciteit prioriteit gegeven aan de totstandkoming van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. De indiening van een wetsvoorstel is daarna aangehouden in afwachting van het aantreden van een nieuw kabinet. Momenteel wordt bezien of de modernisering van het beslagverbod roerende zaken meegenomen kan worden bij de hiervoor aangekondigde bredere herziening van het beslag- en executierecht door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Bij de uiteindelijke vormgeving van de wetswijziging op dit punt zullen de in de eerder genoemde internetconsultatie ingezonden reacties worden meegewogen.
Waarom is dit wetsvoorstel niet naar de Kamer gestuurd? Bent u bereid dit alsnog zo spoedig mogelijk te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat heeft u gedaan om uw toezegging om zo snel mogelijk wettelijk te regelen dat ook bij bankbeslag een minimumbedrag op de rekening moet achterblijven, gestand te doen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Met welke partijen is reeds gesproken over dit wetsvoorstel over het bankbeslag? Wanneer verwacht u het wetsvoorstel naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe vaak kan een schuldeiser tot bankbeslag overgaan?
De wet stelt geen maximum aan het aantal door een schuldeiser te nemen tenuitvoerleggingsmaatregelen, zoals een bankbeslag. Een schuldeiser dient zich wel te onthouden van onredelijke en onnodige (vexatoire) beslagmaatregelen. Uitgangspunt hierbij is dat de tenuitvoerlegging van een onherroepelijk vonnis alleen wordt geschorst indien de schuldeiser geen in redelijkheid te respecteren belang meer heeft bij gebruikmaking van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging. Dat zal bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien door de tenuitvoerlegging een noodtoestand voor de schuldenaar zal ontstaan. Die noodtoestand kan erin gelegen zijn dat de schuldenaar onvoldoende middelen overhoudt om te kunnen voorzien in de eerste levensbehoeften.
Welke sancties kunnen worden getroffen indien een deurwaarde zich niet houdt aan de regels van goed deurwaarderschap? Hoe vaak is dit gebeurd en hoe is de handhaving geregeld?
Indien de gerechtsdeurwaarder zich niet als een goed deurwaarder gedraagt, kan een klacht worden ingediend bij de tuchtrechter. Deze kan de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijke maatregelen als genoemd in artikel 43 tweede lid van de Gerechtsdeurwaarderswet opleggen. In 2016 is 47 keer de maatregel berisping, 2 keer de maatregel schorsing en 2 keer een geldboete opgelegd.
Welke mogelijkheden ziet u om in het minnelijk schuldtraject een afspraak met een meerderheid van de schuldeisers automatisch verbindend te verklaren voor alle schuldeisers, teneinde te voorkomen dat één schuldeiser de zaak blokkeert?
In tegenstelling tot een wettelijke schuldsaneringsregeling (op grond van de Wet Schuldsanering natuurlijke personen, WSNP) kenmerkt een minnelijke regeling zich door vrijwilligheid. Als de schuldenaar en/of de overige schuldeisers onredelijk zouden worden benadeeld door de weigering van een of enkele schuldeisers om mee te werken aan een minnelijke schuldregeling, dan bestaat de mogelijkheid voor de schuldenaar om bij de rechtbank een dwangakkoord aan te vragen. Het verzoek om te komen tot een dwangakkoord dient dan tezamen met een subsidiair verzoek om toepassing van de WSNP-schuldsaneringsregeling, te worden ingediend. Via een door de rechter opgelegde dwangakkoord kan de weigerende schuldeiser alsnog gedwongen worden om mee te werken aan een regeling. In het geval het primaire verzoek tot het toepassen van de dwangakkoordregeling wordt afgewezen, oordeelt de rechter over het subsidiaire WSNP-verzoek.
Wat gaat u doen – zolang er geen wettelijke regeling is – om te voorkomen dat deurwaarders bankbeslag toepassen, zonder dat er leefgeld overblijft?
Ik zal op korte termijn, samen met de Minister voor Rechtsbescherming, met de KBvG in overleg treden om te bezien op welke wijze, in afwachting van de aangekondigde wettelijke regeling, nu al het omzeilen van de beslagvrije voet door het leggen van bankbeslag zoveel mogelijk kan worden voorkomen. Hierbij zal zo mogelijk ook rekening worden gehouden met de uitkomsten van het onderzoek van de Minister van Financien naar het proactief toepassen van een leefgeld-regeling bij beslag op de bankrekening voor belastingschulden, dat in de loop van 2018 wordt afgerond.
De overname van de Haagse Thomaskerk door een moskee |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Haagse kerk verandert in moskee»?1
Ja
Deelt u de mening dat de vervanging van de Haagse Thomaskerk door de moskee van Ahmadiyaa Anjuman Isha'at-e-Islam symbool staat voor de vervanging van onze joods-christelijke cultuur voor de islamitische? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Ik verwijs hier naar artikel 6 van de Grondwet: Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Er is geen reden waarom een islamitische gemeenschap, of welke geloofsgemeenschap dan ook, zich niet in een voormalig kerkgebouw zou mogen vestigen.
Vindt u het ook knettergek dat de gemeente Den Haag een handje heeft geholpen door Ahmadiyaa Anjuman Isha'at-e-Islam op het leegstaande pand te wijzen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de gemeente erop te wijzen dat het niet hun taak is om de islam te faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Realiseert u zich dat u met uw open-grenzen-beleid ervoor zorgt dat er uiteindelijk helemaal geen kerken, maar alleen nog maar moskeeën in Nederland zullen zijn?
Ik verwijs u naar de reeds genoemde vrijheid van godsdienst.
Bent u nu eindelijk bereid de Nederlandse grenzen te sluiten zodat ons volk en onze joods-christelijke tradities niet vervangen zullen worden door de islam? Zo nee, waarom wilt u Nederland zo graag omvolken?
Nee. Op basis van morele en rechtstatelijke gronden als ook internationale afspraken biedt Nederland bescherming aan die asielzoekers die bescherming tegen vervolging of onmenselijke behandeling behoeven. Zowel via arbeidsmigratie als migratie op grond van mensenrechten blijft Nederland graag aangesloten op de rest van de wereld.
Het artikel ‘Ik hoop dat je gepakt wordt’; De Turkse Kliklijn’ |
|
Chris van Dam (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel uit de Groene Amsterdammer van 21 september 2017 «Ik hoop dat je gepakt wordt»; De Turkse Kliklijn»?1
Ja.
Herinnert u zich uw brief van 13 mei 2016 waarin u aangeeft dat het niet de bedoeling was geweest van het Turkse consulaat om een «kliklijn» op te zetten?2 Betekent dit dat er geen sprake is van een dergelijk meldpunt in Nederland? Kunt u bevestigen dan wel ontkrachten dat het nog steeds mogelijk is om iemand aan te geven per e-mail bij het Turkse consulaat in Rotterdam?
Deze brief herinner ik mij. Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat er momenteel in Nederland sprake is van een meldpunt zoals de kliklijn die het Turkse CG in Rotterdam in 2016 online zette. Het kabinet is hier destijds zeer helder over geweest: dit is volkomen onacceptabel. Individuele burgers hebben de mogelijkheid contact op te nemen het Turkse consulaat. Dat kan ook via de e-mail. De Nederlandse overheid is niet bekend met en heeft geen zeggenschap over de inhoud van berichten die per e-mail aan het consulaat worden gestuurd. Klikken over medeburgers via dergelijke communicatielijnen keurt het kabinet echter ten zeerste af.
Hoe beoordeelt u de dreigementen waar Turkse Nederlanders mee te maken krijgen met de strekking dat ze zullen worden aangegeven bij de Turkse inlichtingendiensten? Acht u het wenselijk dat een in Nederland verschijnende Turkse krant een expliciete oproep bevat om «landverraders» te melden?
De Nederlandse regering vindt oproepen om Turkse Nederlanders te melden als «landverraders» zeer onwenselijk en niet passend in een rechtsstaat. Nederland heeft al eerder duidelijk gemaakt pal voor Nederlanders van Turkse afkomst te staan en moedigt eenieder die zich door deze dreigementen in zijn rechten aangetast voelt, aan gebruik te maken van de hiervoor beschikbare rechtsmiddelen.
Welke (diplomatieke) maatregelen bent u bereid te nemen richting Turkije om ervoor te zorgen dat dergelijke kliklijn-praktijken en het schenden van mensenrechten van Turkse Nederlanders als ze voet aan de grond in Turkije zetten een halt worden toegeroepen?
Het kabinet is in eerdere communicatie met de Kamer steeds zeer helder geweest dat er geen sprake kan zijn van inmenging door de Turkse autoriteiten in de Turkse gemeenschap in Nederland, noch van export van de spanningen vanuit Turkije naar Nederland. Nederland spreekt Turkije hier consequent op aan. In het geval van het bestaan van een kliklijn zal de Nederlandse overheid dus direct optreden. Zoals ook gesteld in het antwoord op vraag 2 is er momenteel in Nederland geen sprake van een meldpunt zoals de eerder bestaande kliklijn.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft actief en meerdere malen zowel mondeling als schriftelijk de gevoelige en moeilijke situatie van Turkse Nederlanders die zijn geconfronteerd met een uitreisverbod of detentie onder de aandacht gebracht van de Turkse autoriteiten. Tevens is aandacht gevraagd voor een spoedige rechtsgang en opheffing van uitreisverboden. Dit gebeurde nadat betrokkenen zelf hadden aangegeven hiermee akkoord te zijn. Het Ministerie zal dit via verschillende kanalen blijven doen, ook ten aanzien van toekomstige gevallen. Daarbij wordt opgemerkt dat Turkije deze personen uitsluitend als Turkse staatsburgers behandelt, wat de handelingsmogelijkheden beperkt.
Bent u bereid om in overleg te treden met andere Europese landen, zoals Duitsland, die met een vergelijkbare praktijk te maken hebben om zo ervaringen uit te wisselen en samen te werken aan een diplomatieke oplossing?
Dergelijk overleg bestaat reeds. Sinds zomer 2016 heeft Nederland regelmatig overleg met gelijkgezinde landen om informatie en posities uit te wisselen en waar mogelijk tot een eensluidende diplomatieke lijn te komen.
Kunt u aangeven of er sinds de couppoging in Turkije sprake is van een toename van het aantal werknemers op het Turkse consulaat in Rotterdam en Deventer en de Turkse ambassade in Den Haag?
Sinds de couppoging is geen sprake van toename van het aantal personen dat werkzaam is op de Turkse ambassade of de consulaten in Rotterdam en Deventer.
Bent u bekend met mogelijke verbanden tussen de uitreisverboden waar verschillende Turkse Nederlanders afgelopen jaar mee te maken hebben gekregen tijdens een bezoek aan Turkije, en meldingen bij een meldpunt? Hebben Turkse Nederlanders die consulaire bijstand hebben gevraagd, over dergelijke meldingen gesproken of vermoedens hierover geuit?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen concrete aanwijzingen dat er een verband is tussen de uitreisverboden en meldingen bij een meldpunt.
Het besluit van de Provincie Noord-Brabant om vanaf 2018 een half miljoen te bezuinigen op de philharmonie zuidnederland |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het besluit van de provincie Noord-Brabant om vanaf 2018 een half miljoen euro te bezuinigen op de philharmonie zuidnederland en vanaf 2020 over te willen gaan op een jaarlijkse subsidiebeoordeling?1
Ja.
Wat vindt u, gelet op het advies van de Raad voor Cultuur, van een bezuiniging door de provincie Noord-Brabant?1
De instandhouding van deze orkestvoorziening is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokken subsidiepartners. Ik vind het daarom teleurstellend dat één van de subsidiepartners zonder bestuurlijk overleg met de andere subsidiegevers op zo’n korte termijn een bezuiniging doorvoert.
Ik ben bekend met het feit dat Philharmonie zuidnederland bezwaar heeft aangetekend tegen het besluit. Ik kan bevestigen dat de gedeputeerde Cultuur Noord-Brabant in april om een telefonisch onderhoud heeft verzocht over de ontwikkelingen rond Philharmonie zuidnederland. Daarbij is een bezuinigingsvoornemen niet aan de orde geweest.
Bent u bekend met het feit dat de philharmonie zuidnederland formeel bezwaar heeft aangetekend tegen het besluit van de provincie Brabant? Kunt u bevestigen dat de provincie Noord-Brabant in april 2017 eigenstandig contact met u heeft gezocht over het bezuinigingsvoornemen, zonder de philharmonie of de provincie Limburg hierin te betrekken? Hoe beziet u dit handelen, mede in het licht van het advies van de Raad voor Cultuur (in voornoemde brief) aan het ministerie, de provincies en de gemeenten om hun beleid ten aanzien van de philharmonie zuidnederland zorgvuldig op elkaar af te stemmen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de inhoud en uitkomst van dit gesprek in april 2017 geweest tussen u en de provincie Noord-Brabant?
Tijdens dit gesprek is gesproken over het onderzoek naar de mogelijkheden voor Philharmonie zuidnederland om tot één orkestkern te komen. De vraag was of de goedkeuring van OCW op het werkplan van Philharmonie zuidnederland voor de jaren 2017–2020 een scenario belemmert van een kleinere orkestkern. Ik heb geantwoord dat dit niet het geval is. Wel is het zo dat indien er gekozen wordt voor een kleinere orkestkern het oorspronkelijk ingediende werkplan en bijbehorende begroting aangepast zal moeten worden. Immers een kleinere orkestformatie zal minder activiteiten kunnen uitvoeren en daar hoort een ander werkplan inclusief bijgestelde begroting bij.
Bent u bereid om, gelet op het belang van de philharmonie voor Zuid-Nederland, op korte termijn met de provincies en gemeenten in gesprek te gaan om een oplossing te vinden die recht doet aan het gezamenlijk opgestelde plan en het advies van de Raad voor Cultuur?
Ja, ik heb alle subsidiepartners uitgenodigd voor een bestuurlijk overleg.
In hoeverre bent u door de provincie Noord-Brabant betrokken bij het bezuinigingsbesluit?
In het cultuurconvenant tussen het Ministerie van OCW en Brabantstad heeft de provincie Noord-Brabant ten aanzien van de Philharmonie zuidnederland een voorbehoud opgenomen ten aanzien van de subsidie. Er is voor de periode 2017–2020 max € 2 miljoen gereserveerd op jaarbasis waarbij de provincie pas later in 2017 een besluit neemt over de subsidie voor de periode 2018–2020. Bij het besluit van de provincie Noord-Brabant om de subsidie van Philharmonie zuidnederland met € 0,5 miljoen te verlagen voor de jaren 2018–2020 ben ik niet betrokken geweest.
Wat betekent de bezuiniging van de provincie Noord-Brabant voor de verhoudingen in activiteiten tussen Noord-Brabant, Limburg, Zeeland, Eindhoven, Maastricht en internationaal in het werkplan 2017–2020 van de philharmonie zuidnederland?
Het besluit van de provincie Noord-Brabant heeft consequenties voor het werkplan van het orkest. Het orkest zal de activiteiten naar beneden bij moeten stellen nu het minder subsidie ontvangt. De insteek vanuit Brabant is dat de aanpassing beperkt wordt tot activiteiten in Brabant.
Deelt u de zorgen dat dit besluit precedentwerking kan hebben voor andere gezelschappen en/of medefinanciers in een cultuurplanperiode?
Ik vertrouw er op dat indien een instelling door meerdere overheden wordt gesubsidieerd, die overheden gezamenlijk hun verantwoordelijkheid nemen voor de instelling gedurende de cultuurplanperiode. Het is ook om die reden dat elke vier jaar per regio de bestuurlijke partners in een convenant bevestigen dat zij de subsidie van in de betreffende regio gevestigde culturele instelling als een gezamenlijke verantwoordelijkheid beschouwen.
Het alarmerend bericht over door mest verontreinigd grondwater |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over waterbedrijven die alarm slaan over verontreinigd grondwater?1
Ja.
Is u bekend dat er in Frankrijk en Duitsland tientallen waterleidingbedrijven zijn die al jarenlang programma's hebben waarbij (bijna) alle landbouw in een grondwaterbeschermingsgebied biologische landbouw moet zijn en waarbij ook afzetprogramma’s ontwikkeld zijn?2
Ja.
Kent Nederland een dergelijk programma? Zo ja, welk programma is dat en wat zijn de ervaringen? Zo nee, deelt u de mening dat dit ook een goed concept voor Nederlandse drinkwaterwingebieden kan zijn om zo minder uitspoeling van bestrijdingsmiddelen en nitraat naar het grondwater te bewerkstellingen?
Nederland heeft vergelijkbare doelstellingen als Duitsland en Frankrijk op het gebied van landbouw en grondwaterbeschermingsgebieden, maar kiest voor een iets andere aanpak. De Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater geeft richting aan de ambitie aangaande chemisch schoon en ecologisch gezond water voor duurzaam gebruik. De betrokken partijen sturen op de samenhang en voortgang van lopende (deel)trajecten op het gebied van waterkwaliteit, drinkwater en zoetwater en geven waar nodig een extra impuls aangaande de drie prioriteiten nutriënten/mest, gewasbeschermingsmiddelen en medicijnresten. Water als bron voor drinkwater vormt hierbij een specifiek aandachtspunt. Voor de inzet en concrete acties in het kader van de Delta-aanpak verwijs ik naar Kamerstuk 27 625, nr. 379.
Verder is in het ontwerp zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn 2018 – 2021, dat momenteel ter inzage ligt in het kader van de uitvoering van de milieueffectrapportage, een maatwerkaanpak voorzien voor veertig drinkwaterwinningen waar risico bestaat op te hoge nitraatuitspoeling naar het grondwater. Er wordt momenteel gewerkt aan het opstellen van een bestuursovereenkomst tussen rijksoverheid, betrokken provincies, landbouwbedrijfsleven en drinkwaterbedrijven, waarbij genoemde partijen maatwerkplannen ontwikkelen en uitvoeren om te komen tot een vermindering van de nitraatuitspoeling. Doel is om binnen de looptijd van het actieprogramma afdoende maatregelen te nemen om uiterlijk gedurende het zevende actieprogramma blijvend aan het doel van de Nitraatrichtlijn te voldoen.
In verschillende grondwaterbeschermingsgebieden zijn ervaringen opgedaan om met bovenwettelijk maatwerk de nitraatuitspoeling op agrarische bedrijven te verminderen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de projecten Duurzaam Schoon Grondwater (Z-Limburg), Vruchtbare Kringloop Achterhoek en Liemers (Gelderland), Boeren voor Drinkwater (Overijssel) en Grondig boeren voor Water (Drenthe). Deze projecten kunnen onderdeel uitmaken van de beoogde maatwerkaanpak van de regionaal resterende knelpunten.
Vindt u dit project interessant? Zo nee, waarom niet? Indien u dit project wel interessant vindt, bent u bereid onderzoek te doen en dit samen met de waterleidingbedrijven, landbouwsector en andere partijen op te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat door dit programma de zuiveringskosten in de toekomst zullen dalen of minder zullen stijgen dan zonder dit programma? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dat reden genoeg om met een vergelijkbaar programma aan de slag te gaan?
De Nitraatrichtlijn bevat de verplichting om verontreiniging met nitraat uit agrarische bronnen terug te dringen en verontreiniging te voorkomen. Daarnaast mag vanuit de Kaderrichtlijn water (KRW) de kwaliteit van de drinkwaterbronnen niet verslechteren en is er een inspanningsverplichting om de kwaliteit te verbeteren met het oog op vermindering van de zuiveringsinspanning.
Met de Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater en met de maatregelen onder de Nitraatrichtlijn en de KRW wordt ingezet op het realiseren van deze doelen. Met regionale en landelijke analyses onder de Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater wordt getoetst in hoeverre aan deze doelen wordt voldaan en of extra maatregelen nodig zijn.
Maatregelen worden in de huidige praktijk van uitvoering van de KRW en de Nitraatrichtlijn reeds getoetst op doelbereik, uitvoerbaarheid, kosten- en milieueffectiviteit. Het (verplicht) laten uitvoeren van nieuwe kosten-batenstudies is dus niet nodig.
Wilt u waterleidingbedrijven of provincies verplichten kosten-batenstudies te laten uitvoeren voor dergelijke programma’s en de steeds hogere schadekosten voor waterzuivering openbaar te maken? Moeten waterleidingbedrijven hun klanten vragen of zij ook dergelijke programma’s willen om toekomstige kosten voor zuivering te verlagen?
Zie antwoord vraag 5.
Opnieuw honderden ontslagen in de zorg |
|
Lilian Marijnissen |
|
Martin van Rijn (PvdA) |
|
Vindt u het acceptabel dat zorgmedewerkers ontslagen worden bij Zorgspectrum Het Zand, terwijl er juist duizenden mensen nodig zijn in de zorg?1 2
Vindt u het acceptabel dat Zorgspectrum Het Zand een fors aantal zorgmedewerkers van niveau 1 en 2 en activiteitenbegeleiders wil ontslaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat zijn de precieze oorzaken van deze grootste ontslagronde? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Bent u bereid om samen met sociale partners in te grijpen bij deze ontslagronde zodat voorkomen wordt dat zorgmedewerkers ontslagen worden, terwijl ze keihard nodig zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
VN-schoolboeken die uitpuilen van Israëlhaat en antisemitisme |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u het bericht dat de VN-organisatie voor Palestijnse vluchtelingen UNRWA (United Nations Relief and Works Agency) schoolboeken die uitpuilen van Israëlhaat en antisemitisme verspreidt onder Palestijnse kinderen? 1
Het kabinet heeft kennisgenomen van dit bericht over een onlangs verschenen studie. Het heeft de achtergrond onderzocht en oordeelt op basis van gegevens van UNRWA dat de presentatie in het bericht discutabel is.
Is de UNRWA eindverantwoordelijk voor de inhoud van deze schoolboeken? Zo nee, waarom geeft UNRWA dan klakkeloos miljoenen euro’s uit aan het hersenspoelen van Palestijnse kinderen?
Anders dan in de titel van de vragen wordt gesuggereerd betreft het hier geen schoolboeken van de VN, maar van de Palestijnse Autoriteit. In een persbericht van 6 oktober jl. meldt UNRWA dat 90% van de in de studie genoemde boeken niet wordt gebruikt in het huidige curriculum in UNRWA-scholen. De inhoud van de overige boeken is onderworpen aan een nauwgezet onderzoek om te verzekeren dat het curriculum in overeenstemming is met VN-waarden. Het kabinet acht het van groot belang dat UNRWA deze strenge toets uitvoert (zie ook de antwoorden op Kamervragen ingezonden op 5 april 2017, Aanhangsel van de Handelingen 1853, vergaderjaar 2016–2017, d.d. 15 mei 2017). In die enkele gevallen waar reden tot zorg bleef bestaan is het lesprogramma aangevuld met eigen materiaal van UNRWA en zal onderwijzend personeel worden getraind. Het kabinet onderschrijft deze uitgangspunten van het beleid van UNRWA.
Vindt u het ook schandalig dat de VN, een organisatie die zegt op te komen voor vrede en veiligheid, kinderen geen vrede maar de vernietiging van Israël in het vooruitzicht stelt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat Nederland straks als lid van de VN-Veiligheidsraad doen om het groeiende antisemitisme binnen de VN en haar suborganen de kop in te drukken?
Nederland komt, ook in VN-organen, op tegen antisemitisme, of dit nu groeit of niet. De Secretaris-Generaal van de VN zelf heeft bij zijn bezoek aan Israël eerder dit jaar nog eens bevestigd dat hij zich inzet om antisemitisme te bestrijden. Bij dit onderwerp is het overigens van belang om onderscheid te blijven maken tussen stellingname ten aanzien van het beleid van de Israëlische regering en antisemitisme. Dit is staand beleid dat het kabinet zeer nadrukkelijk uitdraagt, zowel nationaal als internationaal. Antisemitisme komt als onderwerp echter niet aan de orde in de Veiligheidsraad.
Bent u aan het einde van uw ambtstermijn eindelijk bereid de Nederlandse financiering van UNRWA te stoppen zodat aan de Nederlandse financiering van deze nazi-praktijken nu eens een einde komt?
In het licht van het belangrijke werk dat UNRWA doet (ook beschreven in het antwoord van 12 september 2017 op Kamervragen met kenmerk 2017Z10825) is het kabinet niet voornemens de Nederlandse financiering van UNRWA te stoppen.