Het Koningslied dat een duur grapje blijkt |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Koningslied duur grapje»?1
Ja
Erkent u dat de totale uitgaven voor het Koningslied buitenproportioneel zijn, zeker omdat zowel de producent als alle deelnemende artiesten hun bijdrage om niet hebben geleverd?2 Graag een toelichting.
Hoe rijmt u de hoge uitgaven ten behoeve van het Koningslied met de nadrukkelijke wens van toenmalig Koningin Beatrix en toenmalig kroonprins Willem-Alexander om de festiviteiten rondom de troonswisseling financieel sober te organiseren, gezien de economische situatie waar Nederland zich destijds in bevond?
Kunt u inzichtelijk maken waaraan de totale uitgaven, en in het bijzonder de bijdrage van de NPO, voor het koningslied zijn besteed?
Kunt u inzichtelijk maken wat de totale opbrengst is van de het Koningslied? Is de volledige opbrengst ten behoeve van het Oranjefonds gekomen of zijn eerst de kosten in mindering gebracht?
De opbrengst van het Koningslied is geheel naar het Oranje Fonds gegaan.
De opbrengst van het live evenement in Ahoy betreft de volledige opbrengst van de kaartverkoop (6.407 kaarten van €3. Dit bedrag is rechtstreeks door Ahoy aan het Oranje Fonds overgemaakt.
Op grond van het contract tussen NPO en Universal Music BV zal Universal alle inkomsten van het project Koningslied aan het Oranje Fonds doen toekomen. Hoewel Universal contractueel out of pocketkosten (waaronder kosten voor artwork, fysieke materialen, afdrachten aan collectieve beheersorganisaties, productie en distributie) mag verrekenen, is dat niet gebeurd. Eventuele opbrengsten die artiesten hebben ontvangen via collectieve rechtenorganisaties vallen buiten de afspraken die zijn gemaakt met Universal.
Conform informatie van het Oranje Fonds bedraagt de totale opbrengst van het Koningslied tot nu toe:
organisatie
bedrag
status
Ahoy
€ 32.035,00
Ontvangen
Universal, voorschot 2013
€ 10.000,00
Ontvangen
Universal vervolg, restant 2013
€ 5.529,53
Ontvangen
Universal, eerste helft 2014
€ 564,90
Ontvangen
Universal, tweede helft 2014
€ 419,75
Toegezegd1
Artiest (1 persoon)
€ 101,00
Ontvangen
Universal, eerste helft 2015
€ 233,36
Toegezegd
Sena, t/m q2 2015
€ 6.836,09
Toegezegd
Totaal
€ 55.719,63
Deze bedragen zijn nog niet door het Oranje Fonds geclaimd middels facturen.
Deelt u de mening dat de NPO transparant moet zijn over gedane uitgaven en er geen «principiële redenen» kunnen zijn om de uitgaven niet nader te specificeren?3 Graag een toelichting.
Ik vind het belangrijk dat de publieke omroep transparant is over hoe beschikbaar gestelde publieke middelen worden besteed. In tegenstelling tot de NPO zie ik dan ook geen principiële redenen om uitgaven desgevraagd niet nader te specificeren. Wel kan het zo zijn dat hierbij rekening moet worden gehouden met bedrijfsvertrouwelijke gegevens.
Hoe kunt u verklaren dat de NPO in april 2013 nog aangaf dat de totale kosten voor het Koningslied op anderhalve ton waren uitgekomen, terwijl nu erkend wordt dat de kosten vele malen hoger waren?4 Hoe beoordeelt u deze verwarring en bent u van mening dat dit voorkomen had kunnen worden? Graag een toelichting.
Het is ongelukkig dat er verwarring is ontstaan. Navraag bij de NPO leert mij dat de NPO de vraag zo heeft opgevat dat gevraagd werd naar de bijdrage uit de publieke middelen van de NPO. De teksten op Elsevier.nl van 25 april 2013 luiden: «de Nederlandse publieke omroep (NPO) heeft 150.000 euro betaald voor de productie van het officiële Koningslied en alle activiteiten eromheen» en «Nu blijkt dat het lied de NPO 150.000 euro heeft gekost.» Deze teksten duiden er op dat gevraagd is naar wat de NPO heeft bijgedragen uit eigen budget. En dan is het antwoord van de NPO te verklaren. Of de NPO ook de bijdrage van het Nationaal Comité Inhuldiging had moeten noemen is de vraag. Als dat was gebeurd, zou de verwarring mogelijk niet zijn ontstaan. Maar zoals gezegd kan ook de journalistieke vraagstelling hier een rol gespeeld hebben.
Vindt u het onder de taakstelling van de NPO vallen om de productie van het Koningslied mee te financieren? Graag een toelichting.
De feestelijkheden en activiteiten in het kader van de inhuldiging moesten voor iedereen in het koninkrijk te volgen en toegankelijk zijn via televisie, radio en internet. Daarvoor heeft het nationaal Comité Inhuldiging samenwerking gezocht met de NPO. Een troonswisseling is een unieke gebeurtenis met een bijzondere historische, staatsrechtelijke en maatschappelijke betekenis. Een van de kerntaken van de publieke omroep is de verslaglegging van belangrijke nationale en internationale gebeurtenissen. De publieke omroep wil in de wijze waarop hij die taak uitvoert een samenbindende factor in de samenleving zijn. Vanuit die visie is de NPO de samenwerking aangegaan. Het Koningslied was als onderdeel van de vele feestelijkheden en huldeblijken een initiatief van het Nationaal Comité Inhuldiging. Het Nationaal Comité Inhuldiging beoogde met het lied een gevoel van saamhorigheid te creëren tussen alle lagen van de bevolking. De productie van het lied was onlosmakelijk verbonden met de vele radio en televisieactiviteiten rond de inhuldiging. Als productie plaatsvindt met het oog op uitzending vormt het lied aldus onderwerp van de verzorging van media-aanbod door de publieke omroep. In dat opzicht verschilt de productie van het Koningslied in wezen niet van vele andere producties die worden gemaakt met het oog op uitzending. Het Commissariaat voor de Media houdt hier toezicht op.
Het weigeren van nabestaanden bij een begrafenis |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u mijn opvatting dat een nabestaande altijd aanwezig moet kunnen zijn bij een uitvaart?1
In beginsel zou een nabestaande bij een uitvaart aanwezig moeten kunnen zijn. Indien niemand voorziet in de lijkbezorging, draagt de burgemeester daarvoor zorg (artikel 21, eerste lid, Wet op de lijkbezorging). Het is dan verder aan de gemeente als opdrachtgever voor de uitvaart welke afspraken hierover worden gemaakt met de betrokken uitvaartondernemer; dit geldt dan zowel de mogelijkheid om afscheid te nemen als de vraag of er ook een plechtigheid wordt gehouden. De gemeente kan de kosten voor de uitvaart verhalen op de nalatenschap en, als deze ongenoegzaam blijkt te zijn, op de nabestaanden voor zover zij onderhoudsplichtig waren geweest voor de overledene (artikel 22 Wet op de lijkbezorging); het is dus het goed recht van gemeenten te proberen deze kosten te verhalen. De regeling en uitvoering van een en ander behoort verder tot de lokale autonomie, zodat het aan de raad is om het college hierop te bevragen.
Kan de gemeente Emmen een nabestaande weigeren bij een begrafenis of crematie, als deze de uitvaart niet kon (of wilde) betalen?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het wenselijk dat de gemeente Tynaarlo tijdens de plechtigheid eventuele nabestaanden vraagt een rekening te betalen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke regels of richtlijnen zijn er voor gemeenten voor het organiseren van dit soort uitvaarten?
Zoals uit bovenstaand antwoord reeds blijkt, biedt de wet een kader op grond waarvan gemeenten verder in autonomie een regeling kunnen treffen en uitvoeren. Dit is verder geen voorwerp van zorg voor het Rijk. Ik heb geen aanleiding te veronderstellen, ook niet op basis van de aangehaalde berichtgeving, dat deze verantwoordelijkheid bij gemeenten niet in goede handen zou zijn.
Hoe gaat u verzekeren dat nabestaanden die een begrafenis of crematie daadwerkelijk niet kunnen betalen, of die zich op het laatste moment bedenken, toch altijd bij een uitvaart aanwezig kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Het watertekort op Saba |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Is het waar dat de bevolking op Saba deze zomer opnieuw te maken heeft met een tekort aan water en aangewezen is op waterbakken?1
De inwoners van Saba maken voor hun watervoorziening gebruik van regenwater, dat opgevangen wordt in zogeheten «cisterns» onder hun huizen. Dit is een gangbare en relatief goedkope drinkwatervoorziening voor de bevolking op Saba. Daarnaast is het mogelijk om water via particuliere bedrijven aan te schaffen. In het geval van droogte, waar nu inderdaad sprake van is, wordt hier meer gebruik van gemaakt.
Is het waar dat de levering van 1.000 liter water tussen de 105 en 110 dollar (en soms zelfs meer) kost?
Buiten het opgevangen regenwater kent Saba in principe geen natuurlijk zoet water. Er zijn twee particuliere bedrijven die een osmosefabriek hebben, waar drinkwater wordt geproduceerd uit zeewater. Dit water wordt vervolgens via vrachtwagens verspreid onder diegenen die het water besteld hebben. Dit proces is relatief duur. De prijs van water die de waterproducenten (inclusief transport) rekenen ligt tussen de 105 en 120 dollar per 1.000 gallons. Dit is ongeveer 3.800 liter water. Overigens kan men drinkwater op Saba ook per fles in de supermarkten kopen.
Begrijpt u dat veel burgers op Saba dit niet kunnen betalen en dat veel bedrijven hierdoor in financiële problemen komen?
Een goede en goedkope watervoorziening op Saba is cruciaal voor de bevolking en het bedrijfsleven. Water is een eerste levensbehoefte en is essentieel, zeker in gebieden die langere perioden van droogte kennen. Watervoorziening heeft dan ook de nadrukkelijke aandacht van het lokale bestuur en het kabinet. Het kabinet werkt sinds 2012 samen met het bestuurscollege van Saba om zowel tijdelijke maatregelen als meer structurele oplossingen voor het waterprobleem in tijden van grote droogte te realiseren. De verwachting hierbij is dat de kosten voor burgers en bedrijven, die hoog zijn op het moment dat het gratis water uit de cisternen op raakt, hierdoor gereduceerd kunnen worden. Bovendien heeft het bestuurscollege van Saba onlangs aangekondigd een noodsubsidie te verstrekken om het water 20 dollar per 1.000 gallons goedkoper te maken voor de bewoners. Tot slot zijn er vanuit het Ministerie van SZW mogelijkheden om in het kader van de bijzondere onderstand (een inkomen onder 834 US dollar per maand) de cisternen bij te laten vullen.
Is het waar dat Organoponics Garden, dat belangrijk is voor de werkgelegenheid en voor een goede voedselvoorziening, door de hoge waterprijzen gevaar loopt?
Organoponics Garden is één van de bedrijven die in deze droge tijd afhankelijk is van de drinkwatertransporten. Door de droogte moet men nu dus meer betaald water afnemen. Op het moment dat de droogte langer aanhoudt, stijgen vanzelfsprekend de kosten voor het bedrijf. Mij zijn geen signalen bekend dat Organoponics Garden gevaar zou lopen in verband met hoge waterprijzen. Daarbij dient te worden opgemerkt dat droge perioden zich elk jaar voordoen op Saba en dat bedrijven in staat moeten worden geacht om hierop te anticiperen.
Kunt u uitsluiten dat het voor de economie van Saba zo belangrijke toerisme gevaar loopt door het tekort aan water?
De invloed van de verminderde beschikbaarheid van water uit de cisternen op het toerisme acht het kabinet gering. In de supermarkten op Saba is drinkwater in voldoende mate beschikbaar en vanuit de horeca zijn er geen signalen dat men de toeristen niet meer van water kan voorzien. Daarbij voert elk hotel in tijden van droogte een waterbesparingsbeleid in.
Bent u bereid om dit jaar, net als in 2009 en in 2013, de Nederlandse marine in het Caribisch gebied water naar Saba te laten brengen?2
Het kabinet en het bestuurscollege van Saba werken als gezegd samen om de watervoorzieningen structureel te verbeteren en de beschikbaarheid van goedkoop drinkwater te verbeteren. In het geval Saba een dringend beroep doet op het kabinet en de Nederlandse marine om water te leveren, dan zal het kabinet een dergelijk verzoek vanzelfsprekend zeer serieus nemen en binnen het kabinet overleggen welke hulp de Nederlandse marine kan bieden. Van een dergelijk noodscenario of verzoek in dit kader is op dit moment echter geen sprake, dat hebben contacten tussen betrokken departementen en het openbaar lichaam Saba uitgewezen. Indien zich in de toekomst een noodgeval voordoet, is het niet ondenkbaar dat (in het kader van steunverlening in het openbare belang) er wederom een beroep wordt gedaan op Defensie. Het eenmalig brengen van water is uiteraard geen structurele oplossing; zie de antwoorden op vragen 3 en 7.
Wat is er gebeurd met de plannen die in 2013 zijn gemaakt om de waterzekerheid op Saba te vergroten?
Het drinkwaterprogramma, dat in 2013 samen met Saba is opgesteld, is inmiddels volop in uitvoering. Het kabinet is positief gestemd over de samenwerking met het openbaar lichaam Saba en de uitvoering van dit programma, dat vooral gericht is op het vergroten van de opslagcapaciteit van water (zowel drink- als grijswater) en het verbeteren van het transport van water door middel van pijpleidingen. Op dit moment wordt een grote grijswateropslag gebouwd in Windwardside. De bouw hiervan zal naar verwachting nog dit jaar worden afgerond. Hierin kan 125.000 gallon (bijna 500.000 liter) water worden opgeslagen, voor publiek gebruik. Daarnaast zal een extra leiding worden aangelegd naar The Bottom om drinkwater naar een bestaande publieke opslag te pompen. Ook worden er twee aanvullende opslagbekkens gebouwd voor drinkwater, die elk 75.000 gallon (bijna 300.000 liter) kunnen bevatten. Ten slotte zal het opslagbekken onder de school in St.John's worden vergroot. Met het vergroten van de opslagcapaciteit van (drink- en grijs) water kunnen de twee drinkwaterbedrijven constanter blijven produceren om problemen in de droge tijd te voorkomen.
Het kabinet heeft tevens het wetsvoorstel inzake regels met betrekking tot de productie en de distributie van elektriciteit en drinkwater op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet elektriciteit en drinkwater BES, kamerstuk 34 089) aanhangig gemaakt in uw Kamer. Dit wetsvoorstel beoogt het reguleren van een betrouwbare, duurzame en betaalbare elektriciteit- en drinkwatervoorziening van goede kwaliteit op Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Waarom is er nog steeds niet voldoende opslag van water op Saba om de telkens terugkerende periodes van droogte door te komen?
Het kabinet en het openbaar lichaam Saba hebben als gezegd afspraken gemaakt om de watervoorziening en opslagcapaciteit structureel te verbeteren. De uitvoering loopt en enkele belangrijke onderdelen hiervan worden binnen afzienbare tijd gerealiseerd, waarmee de effecten van de terugkerende perioden van droogte verminderd kunnen worden. Dat dit proces tijd genomen heeft, heeft onder andere te maken met de natuurlijke omstandigheden op Saba. Het eiland heeft onvoldoende zoetwaterbronnen, geen natuurlijke opslagcapaciteit voor regenwater en wordt gekenmerkt door harde, rotsige bodem wat het bouwen van kunstmatige opslagcapaciteit en het aanleggen van pijpleidingen bemoeilijkt. De bedrijven die drinkwater produceren uit zeewater hebben tot op heden een beperkte productie en een beperkte opslagcapaciteit. Pas met het beschikbaar stellen van financiële middelen door het kabinet is het voor het openbaar lichaam Saba mogelijk geworden deze opslagcapaciteit, in samenwerking met het kabinet, te gaan uitbreiden.
De natuurlijke omstandigheden op Saba brengen overigens ook met zich mee dat de perioden van droogte – uiteraard – sterk verschilden per jaar. Er zijn jaren waarin er nauwelijks tekort is aan water en de inwoners voldoende water beschikbaar hebben uit hun eigen cisterns.
Bent u bereid een plan op te stellen om op korte termijn op Saba meer hergebruik mogelijk te maken van water dat nu in zee stroomt?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid op korte termijn onderzoek te doen naar de mogelijkheden en de kosten om drinkwater uit zeewater te halen?
Deze methode (omgekeerde osmose) wordt al toegepast op Saba, en is overigens in de gehele regio de meest gebruikte techniek van drinkwaterbereiding.
De vele berichten van uitstel beantwoording schriftelijke vragen |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de vele (op dit moment 35) berichten van uitstel van beantwoording van schriftelijke vragen van verschillende leden van de Tweede Kamer in de maand juli 2015?
Ja.
Kunt u aangeven waarom u slechts een paar dagen na indiening al weet dat beantwoording niet lukt binnen de gebruikelijke termijn?
Dit hangt samen met de vakantie van de bewindslieden en de vakantiebezetting op het departement. Spoedeisende zaken worden vanzelfsprekend tijdig afgedaan.
Kunt u ook de reden van uitstel van beantwoording van al deze vragen aangeven, zoals het Reglement van Orde (art. 135) van de Tweede Kamer vereist?
Zie antwoord vraag 2.
U geeft aan dat beantwoording volgt zo spoedig mogelijk na het zomerreces; kunt u hier een concreter beeld van geven?
Ik streef ernaar de Kamervragen voor de start van het parlementaire jaar te beantwoorden.
Bent u bereid alsnog een poging te ondernemen om de vragen sneller, het liefst binnen de gebruikelijke termijn, te beantwoorden? Kunt u dit nader motiveren?
Ja, alleen voor Kamervragen die geen uitstel dulden, zie verder antwoord op vragen 2, 3 en 6.
Heeft deze situatie iets te maken met de vakantieplanning? Kunt u dit nader toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Drugssmokkel van Venezuela naar het Caribisch deel van het Koninkrijk |
|
André Bosman (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kunt u het bericht bevestigen dat op maandag 20 juli op een Venezolaanse motorboot 125 kilo cocaïne is onderschept door de Arubaanse autoriteiten?1
Het vliegtuig van de Kustwacht in het Caribisch Gebied heeft op maandag 20 juli tijdens een patrouille op 100 zeemijl ten noorden van Curaçao een zogenaamde go-fast ontdekt. Omdat de kustwacht zo ver op de Caribische Zee geen varende eenheden had, is de hulp ingeroepen van de Amerikaanse kustwacht. Bij hun interceptie hebben de smokkelaars de partij drugs in zee geworpen. De Amerikaanse kustwacht heeft de partij, 150 kilogram met een straatwaarde van 8,2 miljoen Amerikaanse dollar, uit het water kunnen halen en heeft de smokkelaars en de drugs op zee overgedragen aan de Venezolaanse marine.
Zijn er bij de Nederlandse regering cijfers bekend over de geschatte omvang van drugssmokkel vanuit Venezuela naar of rondom het Caribisch deel van het Koninkrijk?
Er zijn geen betrouwbare gegevens over de omvang en herkomst van drugssmokkel in of via het Caribisch gebied. In 2015 werd tot en met augustus 7.972 kilogram drugs onderschept in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Het beeld van de inbeslagnames is wisselend. Enerzijds zijn de laatste jaren vooral kleinere partijen drugs aangetroffen en worden voor de smokkel meer lokale kleine vaartuigen gebruikt; dit lijkt te duiden op risicospreiding. Anderzijds heeft de marine, samen met de VS en de Kustwacht, in mei 6.000 kilo marihuana onderschept; de grootste vangst ooit.
Beschikken de autoriteiten van Aruba en Curaçao over voldoende capaciteit om drugssmokkel vanuit Venezuela adequaat te bestrijden?
De autoriteiten hebben in de rechtshandhavingsketen van het Caribisch deel van het Koninkrijk diverse middelen tot hun beschikking. De douane, de kustwacht, de politie, en het OM werken nauw samen om de drugsbestrijdingstaken in de regio zo effectief en efficiënt mogelijk uit te voeren. Samenwerking met internationale en regionale partners, zoals bijvoorbeeld de Verenigde Staten, draagt bij aan succesvol optreden tegen drugssmokkel.
Het kapen van IP-adressen van het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «IP-adressen ministerie gekaapt door Bulgaren»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het bij digitale communicatie met de overheid van zeer groot belang is dat vertrouwd kan worden op de integriteit van de netwerken van de overheid?
Zie antwoord vraag 1.
Is onderzocht op welke wijze de criminelen de controle over de bewuste IP-adressen hebben kunnen overnemen, hoe lang deze situatie geduurd heeft en op welke wijze die adressen in de bewuste periode misbruikt zijn? Zo ja, wat is daarvan de uitkomst? Zo nee, waarom is dit niet diepgaander onderzocht?
Onderzoek heeft uitgewezen, dat een set IP-adressen van BZ door onbekenden tijdelijk is «gekaapt». Daarbij is gebruik gemaakt van een methode, die BGP hijacking wordt genoemd, een vorm van adresvervalsing. Het betrof IP-adressen, die BZ op dat moment niet actief gebruikte. De kaping vond tussen 19 en 27 november 2014 plaats op het internet. Nadat op 27 november de kapingsmelding van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) is ontvangen door de interne ICT-dienstverlener van BZ is geconstateerd dat er geen dreiging heeft bestaan voor het interne BZ-netwerk en dat de kaping definitief voorbij was.
Het is onbekend of en in hoeverre de gekaapte IP-adressen in de bewuste periode daadwerkelijk zijn misbruikt. Het verrichten van sluitend onderzoek daarnaar is vanwege het wereldwijde karakter van het internet niet realistisch. Er is contact geweest met de in de Volkskrant genoemde bron, het bedrijf Spamhaus. Deze organisatie heeft de desbetreffende IP-adressen op de zwarte lijst gezet, omdat de IP-adressen waren geannonceerd uit een Bulgaars netwerk. Of er daadwerkelijk spam verstuurd is vanuit deze IP-adressen kan ook Spamhaus niet met zekerheid zeggen.
Op welke basis kunt u met zekerheid zeggen dat de gekaapte adressen niet misbruikt zijn? Weet u bijvoorbeeld zeker dat er geen verkeer naar deze adressen is omgeleid, waarbij mensen dachten met de Nederlandse overheid te communiceren en mogelijk informatie is gedeeld?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de mogelijke vormen van misbruik die voor kunnen komen bij een inbreuk als deze?
Bij deze vorm van IP-hijacking worden de IP-adressen voornamelijk gebruikt voor het verzenden van spam. Daarbij worden gekaapte IP-adressen vaak tijdelijk gebruikt als afzender om opsporing te bemoeilijken.
Klopt het dat de inbreuk ontdekt is naar aanleiding van een melding door Spamhaus? Zo ja, welke activiteit hebben zij vanaf de gekaapte IP-adressen waargenomen?
Nee. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) heeft op 27 november 2014 de melding ontvangen uit het operationele CERT-netwerk en deze doorgezet naar de interne ICT-dienstverlener van BZ. De melding betrof een ongebruikelijke routering van de bewuste IP-adressen.
Zie verder het antwoord op vraag 4.
Op welke wijze wordt de integriteit van de netwerken van de overheid gecontroleerd en gewaarborgd? Welke wijzigingen zijn daarin gemaakt naar aanleiding van deze inbreuk op de beveiliging?
De beheerorganisaties van de rijksoverheid en hun leveranciers monitoren hun netwerkonderdelen continu op aanvallen. Bij dit incident is geen sprake geweest van een aanval of inbreuk op netwerken van de rijksoverheid.
Daarom heeft dit incident niet geleid tot wijzigingen in het beheer.
Hoe zorgt u ervoor dat bij de beveiliging van overheidsnetwerken de best beschikbare technieken toegepast worden. Deelt u de conclusie dat daar in dit geval geen sprake van geweest is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, tot welke maatregelen heeft deze conclusie geleid?
De mogelijkheden en daaraan onlosmakelijk verbonden dreigingen in het digitale domein zijn continu in beweging. De middelen, ook de technische, die de rijksoverheid inzet om haar netwerken te beveiligen worden daar doorlopend op aangepast via processen van kwaliteitsbeheer op basis van rijksnormenkaders voor informatiebeveiliging. Dit is onder andere aan de orde bij aanbestedingen voor ICT-diensten, teneinde voor de rijksoverheid ICT-diensten te verwerven die op de laatste stand der techniek zijn ingericht.
Er is geen relatie tussen het incident en de voor de beveiliging van rijksoverheidsnetwerken gebruikte technieken. Er zijn derhalve geen nieuwe technische maatregelen genomen.
Is het beheer van de internet-infrastructuur van de rijksoverheid verspreid over de verschillende ministeries en meerdere internetbedrijven? Zo ja, leidt deze versnippering in uw ogen tot sub-optimale kennis en maatregelen? Zo nee, hoe is het beheer dan geregeld?
Ja, het beheer is verspreid, met dien verstande dat het aantal interne aanbieders van ICT-diensten binnen de rijksoverheid in de afgelopen jaren fors is teruggebracht.
Er is echter geen sprake van suboptimale kennis en maatregelen aangezien deze interne leveranciers hun krachten bundelen en samenwerken in interdepartementale overlegorganen. Dit bevordert tevens de standaardisering. Op de onderliggende niveaus wordt veel kennis tussen deze organisaties gedeeld via de reguliere overlegstructuren en kennisuitwisselingsinitiatieven.
Hoe wordt in de beveiliging van de informatiesystemen gebruik gemaakt van de gezamenlijke kennis die binnen de rijksoverheid en het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) aanwezig is? Ziet u hierin mogelijkheden voor standaardisering en verbetering?
Zie ook het antwoord op vraag 9 voor de kennisdeling en standaardisering binnen de rijksoverheid. Het NCSC deelt op zowel bestuurlijk als operationeel niveau kennis met partners in het binnen- en buitenland.
Het Rapport van bevindingen Jaarrekening 2013 Curaçao van de Algemene Rekenkamer Curaçao |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het Rapport van bevindingen Jaarrekening 2013 Curaçao van de Algemene Rekenkamer Curaçao?
Ja.
Is het waar dat de Commissie financieel toezicht (Cft) nog geen rapport heeft uitgebracht over de inventarisatie 2013 en 2014 die betrekking heeft op de jaarrekening 2012 en 2013, de begrotingsuitvoering 2013 en 2014 en het begrotingsproces 2014 en 2015?
Nee, Het Cft heeft in april jl. het laatste rapport over het financieel beheer uitgebracht, bevattende een inventarisatie over de jaarrekening 2012, de begrotingsuitvoering 2013 en de begrotingsvoorbereiding 2014.
Wanneer kan de Kamer deze ontbrekende informatie ontvangen?
De inventarisatie over de jaarrekening 2013, de begrotingsuitvoering 2014 en de begrotingsvoorbereiding 2015 komt na de zomer beschikbaar. Deze inventarisatie wordt opgemaakt ten behoeve van het bestuur van het land Curaçao. Drie weken nadat de inventarisatie is uitgebracht, wordt deze openbaar gemaakt middels de website van het Cft.
Betrekt het Cft bij de beoordeling van lening aanvragen ook rapporten van bijvoorbeeld de Algemene Rekenkamer Curaçao? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Artikel 16 van de rijkswet financieel toezicht geeft aan waarop het Cft voornemens tot het aangaan van geldleningen beoordeelt. Lid 5 van dit artikel geeft aan dat de afspraken ter verbetering van het financieel beheer een rol spelen bij het aantrekken van leningen, voor zover deze betrekking hebben op het aangaan van leningen. De rapporten van de Rekenkamer spelen een rol als deze betrekking hierop hebben. Het voornemen om leningen aan te trekken is echter ook opgenomen in de begroting. De begroting wordt door het Cft beoordeeld aan de hand van de normen genoemd in artikel 15 van de rijkswet.
Hoe schat u het risico in dat Nederland loopt met leningen, zoals voor het ziekenhuis, aan Curaçao, nu de Rekenkamer van Curaçao van oordeel is dat in 2013 sprake was van ernstig falend financieel beheer?
De rijkswet financieel toezicht sloot in 2010 aan bij de bevindingen van het IMF over de houdbaarheid van schulden van landen als Curaçao en Sint Maarten en de maximale schuldenlast die deze landen kunnen dragen voordat de aflossing in het geding komt. In het jaarverslag 2014 van het Cft is door het Cft ingegaan op de schuldontwikkeling van onder meer Curaçao. Duidelijk is dat er risico’s zijn in de schuldontwikkeling.
Bent u het eens met de Rekenkamer van Curaçao dat er op dit moment geen goed financieel beheer is, en er dus geen sprake kan zijn van het beëindigen van de rijkswet Financieel toezicht?
Besluitvorming over het (deels) beëindigen van de rijkswet financieel toezicht vindt conform het bepaalde in de rijkswet plaats op basis van het advies van de evaluatiecommissie rijkswet financieel toezicht.
Hoe ziet u het financieel beheer voor de toekomst?
Uit de rapportages van het Cft blijkt duidelijk dat het financieel beheer van de landen nog in belangrijke mate moet doorontwikkelen.
Het bericht dat het Hoogheemraadschap Delfland stopt met het kwijtschelden van waterschapsbelasting aan minima |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Hoogheemraadschap Delfland stopt met het kwijtschelden van waterschapsbelasting aan minima?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht dat het Hoogheemraadschap van Delfland voornemens is de kwijtschelding van de zuiveringsheffing in stappen af te bouwen. Van 50% van het bedrag van de aanslag in 2016 tot het stopzetten van de regeling in 2017. Dit voornemen staat in het coalitieakkoord 2015–2019 van het waterschap. Blijkens dit akkoord zal er bij de uitvoering van de beslissing aandacht zijn voor de positie van «diep schrijnende gevallen». Het Hoogheemraadschap is onlangs hierover in gesprek gegaan met de wethouders sociale zaken van de betrokken gemeenten. Uit het coalitieakkoord blijkt ook dat de mogelijkheid van kwijtschelding van de watersysteemheffing ingezetenen blijft bestaan.
Het vaststellen van de hoogte van de waterschapsbelastingen en het al dan niet (gedeeltelijk) kwijtschelden van waterschapsbelastingen wordt in een democratisch proces bepaald.
In het democratisch proces bepalen de ingezetenen van het waterschap middels verkiezingen hun vertegenwoordigers in het algemeen bestuur van het waterschap. Door het algemeen bestuur worden vervolgens bij meerderheid van stemmen de besluiten genomen ten aanzien van de hoogte van de waterschapsbelastingen en het al dan niet (gedeeltelijk) kwijtschelden van de waterschapsbelastingen. Naar verwachting dit najaar zal het algemeen bestuur van het waterschap een definitieve beslissing nemen over het in het coalitieakkoord opgenomen voornemen. Waterschappen zijn -net als gemeenten- niet tot het verlenen van kwijtschelding verplicht.
Bent u het eens met de gemeenten uit de regio die vrezen dat arme huishoudens door deze maatregel verder in financiële problemen komen? Zo ja, steunt u de oproep van betrokken gemeenten aan het hoogheemraadschap om de waterschapsbelasting voor minima te blijven kwijtschelden? Zo nee, waarom niet?
Waterschappen zijn functionele overheden met een specifieke taak, de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. De kosten van de taakuitoefening worden via de belastingen van de waterschappen gefinancierd en in beginsel draagt elke belanghebbende een deel van de kosten. In het Hoogheemraadschap van Delfland bedraagt de zuiveringsheffing in het belastingjaar 2015 € 94,38 voor een eenpersoonshuishouden en € 283,14 voor een huishouden dat uit twee of meer personen bestaat. Bij algehele afschaffing van de kwijtschelding zal het indicatief (de tarieven worden jaarlijks aangepast) dus om bedragen in deze orde van grootte gaan die de huidige kwijtscheldingsgerechtigden voortaan aan het waterschap zullen moeten betalen voor het zuiveren van hun afvalwater.
Ik begrijp de oproep van betrokken gemeenten aan het waterschap om de waterschapsbelasting voor minima te blijven kwijtschelden. Echter, zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, wordt bij waterschappen in een democratisch proces door het algemeen bestuur bepaald of waterschapsbelastingen geheel dan wel gedeeltelijk worden kwijtgescholden en hoe het kwijtscheldingsbeleid er uit ziet.
Welke waterschappen (en hoogheemraadschappen) hebben geen regeling om waterschapsbelasting aan minima kwijt te schelden? Bent u het eens met de stelling dat waterschappen zo ruim mogelijk van hun bevoegdheid gebruik moeten maken om belasting aan minima kwijt te schelden? Zo ja, bent u bereid om dit standpunt actief met de waterschappen te delen? Zo nee, waarom niet?
Navraag bij de Unie van Waterschappen leert dat op dit moment alle waterschappen kwijtschelding van waterschapsbelastingen verlenen. De belastingen waarvoor kwijtschelding wordt verleend zijn de watersysteemheffing ingezetenen en de zuiveringsheffing. De vijf waterschappen die met wegenbeheer zijn belast en in verband daarmee een wegenheffing heffen, verlenen ook van deze heffing kwijtschelding aan de ingezetenen. De kwijtschelding geldt voor burgers die van een minimuminkomen (of minder) moeten rondkomen en geen noemenswaardig vermogen hebben. In 2015 zullen de waterschappen naar verwachting in totaal voor ruim € 83 mln. aan kwijtschelding van waterschapsbelastingen verlenen, waarvan ruim € 51 mln. aan zuiveringsheffing.
Kwijtschelding van gemeente- en waterschapsbelastingen is een belangrijk instrument om mensen met lage inkomens te ondersteunen. Kwijtschelding maakt onderdeel uit van het brede armoede- en schuldenbeleid. (Gedeeltelijke) kwijtschelding van belastingen helpt mensen met lage inkomens om rond te komen en kan in sommige gevallen (dreigende) schulden voorkomen.
De bevoegdheid tot kwijtschelding van belastingen is bij de lagere overheden neergelegd (zie ook de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3). Het kabinet wil daarin niet treden. Wel wil ik het belang van een passend kwijtscheldingsbeleid benadrukken. Ik ga ervan uit dat de betreffende overheden, net zoals nu, oog blijven houden voor mensen die geen mogelijkheden hebben om de belastingen (volledig) te betalen.
Ik ben voornemens om de Unie van Waterschappen uit te nodigen voor een gesprek over het belang en de aanpak van de armoede- en schuldenproblematiek.
Wat is uw reactie op de stelling dat het kwijtschelden van belastingen door lagere overheden een bijdrage kan leveren aan de aanpak van (het risico op) schulden? Bent u bereid om het kwijtschelden van schulden aan minima onderdeel te laten maken van de kabinetsaanpak van armoede en schulden?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze zijn de waterschappen betrokken bij de kabinetsaanpak van armoede en schulden? Bent u bereid om – indien noodzakelijk – de waterschappen intensiever te betrekken bij deze aanpak?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de Turkse autoriteiten de verzoeken om rechtshulp inzake de kwestie Demmink niet hebben gehonoreerd. |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek naar Demmink stuit op verzet Turkse justitie?»1
Ja.
Waarom hebben de Turkse autoriteiten de Nederlandse verzoeken om rechtshulp niet gehonoreerd en willen zij niet meewerken aan het strafrechtelijk onderzoek naar oud-topambtenaar Demmink?
De mogelijkheid tot uitvoering van de Nederlandse rechtshulpverzoeken wordt in Turkije nog bestudeerd. De Turkse autoriteiten hebben eerder laten weten dat in Turkije een onherroepelijke sepotbeslissing is genomen ten aanzien van het feitencomplex waarop het Nederlandse onderzoek ziet. Medewerking aan Nederlandse rechtshulpverzoeken zou dientengevolge strijdig kunnen zijn met het «ne bis in idem»-beginsel, dat – kort gezegd – inhoudt dat een verdachte niet tweemaal in verband met hetzelfde feit mag worden vervolgd.
Kunt u aangeven hoeveel Nederlandse rechtshulpverzoeken om bepaalde onderzoekshandelingen in Turkije te laten uitvoeren, zoals het horen van getuigen,door Turkije de afgelopen tien jaar zijn geweigerd?
Nederland en Turkije werken intensief samen op strafrechtelijk gebied. Over en weer worden honderden verzoeken op jaarbasis gedaan. Daarbij komt het ook voor dat verzoeken niet kunnen worden uitgevoerd omdat er een (juridisch) beletsel is. Gelet op de omvang van de samenwerking beschik ik niet over het exacte aantal niet-ingewilligde verzoeken van de afgelopen tien jaar. Omgekeerd komt het ook voor dat Nederland een Turks rechtshulpverzoek op juridische gronden niet kan uitvoeren. Dit is niet ongebruikelijk in internationaal rechtshulpverkeer. In het algemeen kan ik zeggen dat de samenwerking constructief is.
Klopt het dat dit nagenoeg nooit voorkomt? Zo ja, waarom nu wel?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre bent u bereid u extra in te spannen teneinde de Turkse autoriteiten te bewegen mee te werken, zodat wordt voorkomen dat het strafrechtelijk onderzoek naar de heer Demmink helemaal vastloopt?
De rechter-commissaris bij de rechtbank Den Haag en het Openbaar Ministerie hebben zich maximaal ingespannen om uitvoering te verkrijgen van de indiende rechtshulpverzoeken.
Daarnaast heeft mijn ministerie tot op heden alles daartoe in het werk gesteld. Ik heb op 30 juli jl. tijdens een persoonlijk telefonisch onderhoud met mijn Turkse ambtgenoot de zaak besproken en het belang van uitvoering van de rechtshulpverzoeken toegelicht. Dit was een vruchtbaar gesprek. De juridische mogelijkheden om rechtshulp te verlenen worden thans nog onderzocht door de Turkse autoriteiten.
Deelt u de mening dat deze berichten wederom laten zien dat er een sfeer van schimmigheid hangt rondom de kwestie Demmink en het seksueel misbruik van minderjarige jongens door hooggeplaatste overheidsfunctionarissen?
Deze mening deel ik niet.
Het bericht dat Amsterdam geen specifieke opvang heeft voor dementerende, dwalende ouderen terwijl deze wel vaker worden aangetroffen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het bericht «Demente moet soms slapen bij de politie»?1
Het artikel in het Parool vind ik een serieus te nemen signaal dat kan duiden op structurele problemen met de beschikbaarheid van noodzakelijke zorg in Amsterdam. Ik stel met instemming vast dat dit signaal in de regio voortvarend is opgepakt (zie hierna).
Voor zover mij bekend zijn er geen landelijke gegevens over de beschikbaarheid van spoedplekken en over de bezettingsgraad. Ik heb echter geen indicaties dat er wat betreft de beschikbaarheid van spoedplaatsen sprake is van een landelijk probleem. En waar zich toch problemen voordoen, zijn de organisaties op regionaal niveau aan zet.
Is er volgens u in Amsterdam een probleem met de beschikbaarheid van spoedplekken in verpleeghuizen? Zo nee, waarom niet? Wat is uw reactie op de stelling van Cliëntenbelang Amsterdam dat dit soort situaties regelmatig voorkomt? Ziet u dit als een incident of bent u van mening dat het beleid of de uitvoering verbeterd moet worden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe zit het met de beschikbaarheid van dit soort spoedplekken in de sector verpleging en verzorging voor heel Nederland? Kunt u de Kamer, uitgesplitst naar zorgkantoor-regio, informeren over de bezettingsgraad en of het aantal spoedplaatsen toereikend is? Is er volgens u een probleem en zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er extra spoedplaatsen ingekocht als gevolg van de wijzigingen (extramuralisering) in de zorg? Zo nee, waarom niet?
Er zijn meerdere regelingen op grond waarvan een patiënt kortdurend in een verpleeg- of verzorgingshuis geplaatst kan worden. Voor patiënten met een Wlz-(of AWBZ) indicatie is er een recht om (acuut) opgenomen te worden in een instelling. In de Zvw is er geriatrische revalidatiezorg, die omvat integrale en multidisciplinaire revalidatiezorg in verband met kwetsbaarheid, complexe multimorbiditeit en afgenomen leer- en trainbaarheid, gericht op het dusdanig verminderen van de functionele beperkingen van de verzekerde dat terugkeer naar de thuissituatie mogelijk is. Geriatrische revalidatiezorg volgt op voorgaand medisch specialistisch handelen in een ziekenhuis. Voor medisch noodzakelijk kortdurend verblijf in verband met geneeskundige zorg bestaat er het eerstelijns verblijf. Daarnaast bestaan ook nog de ziekenhuis verplaatste zorg. Het is aan het zorgkantoor en de zorgverzekeraar om met de inkoop te zorgen voor passende capaciteit waar het gaat om Wlz- respectievelijk Zvw-zorg. Verder bestaat er voor de ontlasting van de mantelzorg het kortdurende verblijf in de Wmo, onder verantwoordelijkheid van de gemeente.
Het feit dat een groter aantal mensen thuis zorg ontvangt, hoeft overigens niet één op één te leiden tot een grotere behoefte aan meer spoedplaatsen. Met integrale zorg en ondersteuning en begeleiding van cliënten en hun mantelzorgers kan het risico op het ontstaan van een crisissituatie sterk worden verminderd.
Naar aanleiding van de door u genoemde signalen werkt SIGRA (Samenwerkende Instellingen Gezondheidszorg Regio Amsterdam) aan verbeteringen. Dit heeft onder andere geresulteerd in een vernieuwde regeling crisiszorg op basis van regionale afspraken. Deze regeling zorgt ervoor dat patiënten in een crisissituatie thuis, binnen 24 uur een opname hebben in een verpleeghuis voor maximaal 2 weken. In die tijd wordt er gezocht naar een vaste plek en waar nodig een Wlz- indicatie aangevraagd. Bij de doorstroming naar instellingen voor verpleging en verzorging ontstaan regelmatig onduidelijkheden over waar verantwoordelijkheden liggen. Ook dit signaal wordt door SIGRA opgepakt door een integrale routering te ontwikkelen. Hiermee zijn verwijzers (huisartsen, wijkverpleegkundigen en ziekenhuizen) in staat een patiënt binnen de juiste regeling voor tijdelijk verblijf te plaatsen. Daarnaast wordt een plan voor 24/7 bereikbaarheid van een plek in een instelling voor verpleging en verzorging voor alle patiënten die met spoed een (tijdelijke) opname nodig hebben, uitgewerkt. Alle organisaties voor verpleging en verzorging die in Amsterdam crisiszorg aanbieden, inventariseren in de komende tijd de resterende knelpunten om te bezien of aanvullende verbeteringen nodig zijn.
Klopt het dat de inkoop en beschikbaarheid van dit soort spoedplekken een verantwoordelijkheid is van het zorgkantoor, ook wanneer mensen nog thuis wonen (bijvoorbeeld met een volledig of modulair pakket thuis), geen Wlz-indicatie hebben, of een AWBZ-indicatie hebben met een lage zorgzwaartepakket (zzp)? Zo nee, waar ligt de verantwoordelijkheid voor de inkoop van deze zorg dan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vaak komt het voor dat dementerende of verwarde ouderen terechtkomen bij crisisdiensten, bijvoorbeeld van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD)? Kunt u deze cijfers geven voor de jaren 2013, 2014 en 2015?
Voor zover mij bekend zijn over deze onderwerpen geen landelijke gegevens beschikbaar. De volgende regionale, respectievelijk minder specifieke gegevens kan ik hier wel noemen. In Amsterdam verbleven (bij benadering en retrospectief) in de periode van 1 januari tot 1 juli 2015 10 mensen langer dan 4 uur in de Spoedeisende Psychiatrisch Observatie Ruimte (SPOR) en zijn 23 mensen met dementie, bij wijze van noodoplossing, tijdelijk opgenomen in de psychiatrie op de Kliniek of Tijdelijke Overbruggings Afdeling (TOA) (Bron: SIGRA, in overleg met GGZ).
De politie registreert incidenten met demente personen meestal onder de maatschappelijke klasse overlast door verward/overspannen persoon. Dat is een verzamelterm, mensen met dementie worden niet apart geregistreerd. In de Eenheid Rotterdam is recent dossieronderzoek gedaan naar de groep Verwarde Personen. In het dossieronderzoek kwam naar voren dat in 13% van alle geregistreerde incidenten met verwarde personen sprake is van dementie of verwarde ouderen, al dan niet in combinatie met psychiatrische problemen.
In geen van de gevallen werden deze situaties als acuut beoordeeld, en dus zijn deze niet overgedragen aan een GGZ instelling of meegenomen naar het bureau. De betreffende mensen kregen vervolgens zorg en ondersteuning langs andere kanalen, bijvoorbeeld via familie of lokale zorgnetwerken. Uit onderzoek «Politie en «verwarde personen» van DSP-groep (bron: Wetenschappelijke onderzoek- en documentatiecentrum, Ministerie van VenJ, 2014) blijkt dat een politiefunctionaris gemiddeld één keer per maand te maken heeft met een verward persoon met dementie al dan niet in combinatie met psychische of psychiatrische stoornissen.
Het onderzoek DSP sluit aan bij de bevindingen van het dossieronderzoek in de Eenheid Rotterdam, namelijk dat incidenten met dementerenden voorkomen, maar minder vaak. Uit de onderzoeken komt dus niet naar voren dat verwarde ouderen of mensen met dementie in een politiecel zijn terechtgekomen. Dat wil overigens nog niet zeggen dat de situatie geen aandacht vraagt. In de brief «Samenleven met dementie» van 7 juli 2015 heb ik maatregelen aangekondigd onder andere om het maatschappelijk bewustzijn over dementie en het vermogen om hier goed mee om te gaan te vergroten.
Hoe vaak komt het voor dat dementerende of verwarde ouderen de nacht in een politiecel moeten doorbrengen en hoe vaak moet de politie dit soort taken oppakken? Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op het bericht dat het voor huisartsen soms niet duidelijk is waar ze cliënten kunnen onderbrengen, omdat ze niet goed op de hoogte zijn waar nog ruimte is in verpleeghuizen?
Voor de informatievoorziening ten behoeve van een tijdige verwijzing vind ik een landelijke database geen geschikt instrument. Dat de informatie verwijzers tijdig bereikt, hoort binnen regio’s en tussen regio’s te worden geregeld in aansluiting op de informatievoorziening in het zorgproces. Door de bovengenoemde verbeteractie van SIGRA is dit in Amsterdam gerealiseerd door een verduidelijking van de regionale routering voor crisiszorg en overige tijdelijke opnamen in een instelling voor verpleging en verzorging, zoals Eerstelijnsverblijf en Geriatrische Revalidatiezorg. In de regeling Crisiszorg Wlz van de regio Amsterdam is de organisatie voor verpleging en verzorging waar de cliënt wordt aangeboden verantwoordelijk voor plaatsing. Wanneer dit niet lukt binnen de eigen locatie/organisatie wordt door deze organisatie contact opgenomen met de andere locaties voor verpleging en verzorging die crisiszorg bieden in Amsterdam. Het is de verantwoordelijkheid van de organisatie waar de cliënt wordt aangeboden om de verwijzer terug te bellen en hem of haar te informeren waar opname mogelijk is. In Groot Amsterdam is per september een capaciteitsmodule beschikbaar in het overdrachtssysteem van de ziekenhuizen en de V&V, waarmee voor verwijzers en V&V-instellingen actueel inzichtelijk is waar beschikbare plaatsen voor (tijdelijke) opnamen zijn.
Op soortgelijke wijze kunnen ook andere regio’s de routering voor crisiszorg aan (dementerende) cliënten vormgeven.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat er een landelijke database (bijvoorbeeld een website of iets vergelijkbaars) wordt gemaakt, zodat verwijzers te allen tijde heldere en actuele informatie hebben over de beschikbaarheid van spoedplaatsen (ook buiten hun eigen regio) en cliënten niet meer gedupeerd worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De ellende in de Wmo |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook zo schokkend dat in teveel gemeenten het nog steeds mis gaat met het toekennen van huishoudelijke verzorging en ondersteuning? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Een goede en zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015 vind ik zeer belangrijk. Hierin verschil ik niet van opvatting met de colleges van B en W die direct verantwoordelijk zijn voor het verlenen van maatschappelijke ondersteuning. De praktijk toont voorbeelden van gemeenten die op een goede en zorgvuldige wijze uitvoering geven aan de wet. Helaas komen tekortkomingen in de uitvoering ook voor. Soms is er sprake van onzorgvuldige communicatie met de burger. Voorbeelden zijn ook de recente rechterlijke uitspraken. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet, heb ik daarom de colleges van B en W in de afgelopen periode gewezen op het belang van zorgvuldigheid en geïnformeerd over de rechterlijke uitspraken. Ik heb de colleges verzocht de lokale beleidsuitvoering te toetsen aan deze uitspraken en waar nodig het lokale beleid aan te passen. Ik constateer dat gemeenten deze rechterlijke uitspraken opvolgen en de lokale beleidsuitvoering op de orde brengen.
De komende periode blijf ik gemeenten actief volgen in de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de Wmo 2015. Wanneer daar aanleiding toe bestaat, spreek gemeenten aan op het belang van een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet.
Vindt u het ook zo triest dat een echtpaar na een keukentafelgesprek 4 tot 7 uur zorg keeg toegewezen, maar een week later te horen kreeg dat dit veranderd is in 1,5 uur, omdat de gemeente Delfzijl van mening is dat elke week de wc, badkamer en slaapkamer schoonmaken niet nodig is? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Gemeenteraden zijn direct verantwoordelijk en bevoegd voor het vaststellen van het lokale beleid en het controleren van de colleges van B en W op een goede en zorgvuldige uitvoering van het lokale beleid. Gemeenteraden zijn daarom als eerste aanspreekbaar op het handelen van colleges van B en W en de controle op een goede uitvoering van de wet. Mij past dus enige terughoudendheid in mijn reactie op de voorbeelden van het handelen van gemeenten in de vragen die u stelt. Desgevraagd licht ik u toe wat ik van gemeenten verwacht op basis van de uitgangspunten van de Wmo 2015 en geef ik mijn opvatting over wat ik versta onder een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet.
Met de Wmo 2015 kunnen gemeenten passende ondersteuning bieden die recht doet aan de persoonlijke omstandigheden van mensen thuis. De sociale omgeving, de woonsituatie en de ondersteuning waaraan behoefte is, verschilt immers van mens tot mens. Hoe gemeenten de Wmo 2015 in de praktijk organiseren, is aan gemeenten zelf. Van alle gemeenten verwacht ik dat zij de mogelijkheden benutten die de wet hen biedt om individueel maatwerk te verlenen aan mensen die behoefte hebben aan ondersteuning. Dit betekent een persoonlijke benadering, met oog en oor voor de sociale omgeving van betrokkene en het actief betrekken van de mantelzorger bij het onderzoek dat de gemeente verricht naar de ondersteuningsbehoefte. De Wmo 2015 benoemt duidelijk de onderwerpen die een gemeente in samenspraak met betrokkene moet onderzoeken bij het beantwoorden van de vraag of hij in aanmerking komt voor ondersteuning, en zo ja, welke ondersteuning voor hem passend is gelet op zijn persoonlijke situatie. De mogelijkheden die betrokkene nog zelf heeft en de mate waarin zijn sociale omgeving kan bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie van betrokkene maken een belangrijk onderdeel uit van dit onderzoek, naast de mogelijke bijdrage van een algemene of een maatwerkvoorziening. Zoals in de wet is bepaald, verwacht ik van gemeenten een individuele afweging gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek naar de persoonlijke omstandigheden van betrokkene als basis voor het besluit dat een gemeente neemt over de toekenning van voorzieningen.
In het voorbeeld van de gemeente Delfzijl geldt dat huishoudelijke ondersteuning niet langer in uren wordt geïndiceerd, maar in resultaten. De gemeente heeft het echtpaar op basis van een individuele afweging een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning toegekend met de resultaatsverplichting van een schoon en leefbaar huis. In een eerdere beschikking is echter per abuis een oud format gebaseerd op uren gebruikt. Inmiddels is deze omissie hersteld en wordt het resultaat dat met de maatwerkvoorziening wordt bereikt, vermeld op de beschikking die mensen thuis ontvangen. Voor mensen die aanvullend op de ondersteuning uit de maatwerkvoorziening hulp in huis willen, is tegen een gereduceerd tarief extra hulp beschikbaar op basis van de Huishoudelijke Hulp Toelage.
Worden de toiletten op het stadhuis in Delfzijl ook maar eens in de twee weken schoongemaakt omdat vaker niet nodig is?
De toekenning van Wmo-voorzieningen kent geen relatie met de frequentie waarmee een stadhuis wordt schoongemaakt.
Vindt u het wenselijk dat dit echtpaar veel geld moet betalen voor zorg, omdat de gemeente Delfzijl niet in passende zorg voorziet? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De gemeente heeft het echtpaar een maatwerkvoorziening toegekend met de resultaatverplichting van een schoon en leefbaar huis. De criteria voor de eigen bijdrage voor deze maatwerkvoorziening zijn landelijk bepaald in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. In aanvulling op de hulp uit de maatwerkvoorziening voor een schoon en leefbaar huis, is desgewenst tegen een gereduceerd tarief additionele hulp in huis beschikbaar.
Wat vindt u ervan dat een 94-jarige doofblinde man die graag langer thuis wil blijven wonen een rechtszaak moet aanspannen tegen de gemeente Tiel omdat ze het hem onmogelijk maken langer thuis te blijven wonen door het wegbezuinigen van een aantal uren zorg? Vindt u dit een wenselijke uitwerking van uw beleid «langer thuis blijven wonen»? Kunt u uw antwoord toelichten?4
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik toegelicht dat de gemeenteraad als eerste aanspreekbaar is op het handelen van het college van B en W en de controle op een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet. Mij past dus enige terughoudendheid in mijn reactie. Desgevraagd licht ik u toe dat uit de informatie van de gemeente blijkt dat in de afgelopen periode meerdere keren overleg heeft plaatsgevonden tussen betrokkene, zijn familie en de gemeente Tiel. De inzet van deze gesprekken is steeds geweest het maken van afspraken over het verlenen van passende hulp aan betrokkene. De gemeente heeft betrokkene en zijn familie uitgenodigd voor een gesprek gericht op een toelichting op de nieuwe werkwijze van de gemeente en van de thuiszorgaanbieders, het wegnemen van miscommunicatie en het aanbieden van excuses voor enkele misslagen. Daarna hebben gesprekken plaatsgevonden met als doel het uitwerken van het persoonlijk ondersteuningsplan van betrokkene. Het is echter ondanks deze inspanningen van alle betrokkenen niet gelukt om tot overeenstemming te komen over de wijze waarop en mate waarin hulp in huis wordt ingezet bij betrokkene. Betrokkene heeft daarom gebruik gemaakt van zijn recht om een bezwaarschrift in te dienen. Dit bezwaarschrift is nu in behandeling.
Vindt u niet dat de gemeente Tiel kwetsbare burgers gruwelijk in de steek laat? Is dit uw gedachte van verantwoord lokaal zorgbeleid?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid in te grijpen bij de gemeente Tiel omdat dit soort afwijzing onherroepelijk een afwenteling van mensen op instellingszorg betekent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op het moment dat de wet niet of onvoldoende wordt nageleefd door het college van B en W, is het in de eerste plaats aan de gemeenteraad om het college daarop aan te spreken en waar nodig te corrigeren. Op basis van deze verantwoordelijkheidsverdeling tussen de gemeenteraad en mij past het niet bij mijn verantwoordelijkheid om een gemeente direct aan te spreken op iedere specifieke casus die zich op gemeentelijk niveau voordoet. Pas als uit de feiten blijkt dat een gemeente meer dan incidenteel afwijkt van de wet en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid daarin niet neemt, heb ik onder voorwaarden de mogelijkheid om van de bevoegdheden in het kader van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht gebruik te maken.
Krijgt u ook signalen binnen dat mensen bezwaren indienen, de bezwaarcommissie een advies afgeeft en de gemeente hier zich vervolgens niet aan houdt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de gemeenten om, binnen de kaders die de wet daaraan stelt, te besluiten over aanvragen om ondersteuning van cliënten. De betrokken cliënt heeft het recht bezwaar aan te tekenen tegen een gemeentelijk besluit. De gemeentelijke bezwarencommissie adviseert het gemeentebestuur over het ingediende bezwaar, het is aan het gemeentebestuur om een beslissing op bezwaar te nemen. Mij bereiken ook signalen van situaties waarin gemeentebesturen de adviezen van de bezwaarcommissie niet overnemen. Het gemeentebestuur is echter niet gehouden het advies van de bezwarencommissie te volgen, maar zal een afwijking van het advies uiteraard wel moeten motiveren. Tegen de beslissing op bezwaar van het gemeentebestuur staat voor de cliënt beroep bij de rechter open. Nu het aan het gemeentebestuur is voorbehouden om de oordelen van de bezwaarcommissie al dan niet over te nemen en een verdere beroepsgang voor de cliënt tot de mogelijkheden behoort, zie ik geen reden om een landelijk onderzoek te starten naar gemeenten die in (individuele) bezwaarprocedures het advies van de bezwaarcommissie niet volgen.
Dit neemt niet weg dat ik het van belang vind om procedures naar aanleiding van gemeentelijke besluitvorming over maatschappelijke ondersteuning zo veel mogelijk te voorkomen.
Dient de gemeente zich te houden aan het oordeel van de bezwaarcommissie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid te onderzoeken welke gemeenten oordelen van bezwaarcommissies in de wind slaan, omdat dit hen makkelijker uitkomt? Zo ja, wilt u de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Is het waar dat in de gemeenten Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo mensen hun vertrouwde thuiszorgmedewerker kwijtraken omdat de gemeente besloten heeft elke wijk een verschillende zorgaanbieder toe te kennen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
In de gemeenten Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo wordt hulp bij het huishouden in 2015, evenals de jaren daarvoor, als maatwerkvoorziening verstrekt. Vanaf 2016 wordt eenvoudige hulp bij het huishouden in deze gemeenten als een algemene voorziening georganiseerd. Voor cliënten die hulp bij het huishouden op niveau 2 ontvingen blijft een maatwerkvoorziening beschikbaar, het gaat om een kwetsbare groep die geen eigen regie heeft c.q waarbij eenvoudige hulp niet passend is. Om te beoordelen of een algemene voorziening leidt tot een passende bijdrage aan iemands zelfredzaamheid en participatie als bedoeld in de Wmo 2015, worden de cliënten in kwestie, voor 1 oktober 2015 thuis bezocht om dit te onderzoeken en te bespreken met betrokkene.
De aanbesteding voor hulp bij huishouden als algemene voorziening en de hulp bij huishouden als maatwerkvoorziening is nu gaande, waarbij de maatwerkvoorziening wijkgericht wordt aanbesteed. Iedere aanbieder kan meedoen met deze aanbesteding. Aangezien de aanbesteding op dit moment niet rond is, is het nog niet duidelijk in welke mate cliënten dezelfde hulp in het huishouden kunnen behouden, dan wel een andere hulp krijgen. Of de hulp in het huishouden behouden kan worden zal naast de uitkomsten van de aanbesteding, ook afhangen van de uitkomsten van het onderzoek uitgevoerd door de gemeenten en de keuze van de cliënten om al dan niet gebruik te maken van de algemene voorziening. Op grond van de wet is het college gehouden bij het verlenen aan een opdracht aan een (nieuwe) aanbieder voor het leveren van aan maatwerkvoorziening, om rekening te houden met de mate waarin deze aanbieder zorgt, draagt voor de continuïteit in de hulpverlening tussen cliënt en hulpverlener. Ook geldt de uit de wet voortvloeiende overlegverplichting, waarbij het college en aanbieders zich zoveel mogelijk inspannen om te zorgen dat opvolgende aanbieders het betrokken personeel van eerdere aanbieders overnemen. Ik heb geen aanleiding waaruit blijkt dat gemeenten en aanbieders deze wettelijke uitgangspunten niet respecteren.
Vindt u het wenselijk dat deze gemeenten een zorgaanbieder per wijk verdelen, wat ingrijpende consequenties heeft voor zorgbehoevende mensen en thuiszorgmedewerkers? Zo ja, waarom? Zo nee, gaat u maatregelen nemen om in te grijpen?
Zie antwoord vraag 11.
In antwoorden op eerdere vragen geeft u aan dat u colleges herhaaldelijk opgeroepen heeft om zorg te dragen voor een zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015; wat heeft dit tot nu toe opgeleverd nu teveel gemeenten zich nog steeds schuldig maken aan een onzorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Hoeveel signalen zijn er nog nodig voordat u gaat beseffen dat dit niet zo langer door kan gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht dat de Regio Gooi en Vechtstreek de huishoudelijke hulp toelage verkeerd inzet |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat de Regio Gooi en Vechtstreek de besteding van de huishoudelijke hulp toelage buiten de thuiszorg wil houden, zodat deze zorg onder de cao schoonmaak komt te vallen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Naar aanleiding van uw vragen heb ik contact gehad met de regio Gooi en Vechtstreek. Uit deze informatie blijkt dat de regio, op basis van het plan «Inzet HHT in de regio Gooi en Vechtstreek» van 20 oktober 2014, dit plan momenteel uitwerkt en hierover nog in overleg is met onder andere de betreffende aanbieders, Actiz en de FNV. Ook de Wmo-raden van de verschillende gemeenten worden geconsulteerd. Het plan voor de inzet van de middelen voor de huishoudelijke hulp toelage diende bij de aanvraag door ten minste één aanbieder te worden ondertekend. Dat is in het geval van de aanvraag van de regio Gooi en Vechtstreek ook gebeurd. Deze aanbieder is bij de uitwerking van het plan betrokken. De regio Gooi en Vechtstreek verwacht het aangepaste plan «Inzet HHT in de regio Gooi en Vechtstreek» medio oktober of november 2015 aan de gemeenteraden van de gemeenten die onderdeel uitmaken van de regio Gooi en Vechtstreek2 te zullen voorleggen. Uit de informatie van de regio Gooi en Vechtstreek blijkt dat nog gesproken wordt over de definitieve uitwerking van het plan en dat de betrokken gemeenten de voorwaarden die gelden voor de toekenning van aangevraagde HHT-gelden daarbij respecteren.
Heeft uw ministerie goedkeuring gegeven aan het plan van aanpak dat de regio Gooi en Vechtstreek voor 15 oktober 2014 moest inleveren? Hoe verhoudt dit zich tot de huidige plannen die deze regio heeft om de besteding van de huishoudelijke hulp toelage onder de cao schoonmaak te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De ingediende aanvraag voldoet aan de gestelde voorwaarden (zoals onder meer geformuleerd op de informatiekaart huishoudelijke hulp toelage3). Op 13 november 2014 is daarom door het ministerie ingestemd met de toekenning van de middelen voor de huishoudelijke hulp toelage aan de gemeenten van de regio Gooi en Vechtstreek. Zoals in antwoord 1 is aangegeven, werkt de regio Gooi en Vechtstreek nog in samenspraak met de betrokken partijen aan een definitieve uitwerking van dit plan.
Deelt u de mening dat de regio Gooi en Vechtstreek in strijd handelt met het cao VVT (Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg, Kraamzorg en Jeugdgezondheidszorg) en de voorwaarden die gelden voor de besteding van de huishoudelijke hulp toelage? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat de regio Gooi en Vechtstreek de huishoudelijke hulp toelage conform de cao VVT inzet? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 1 is aangegeven, werkt de regio Gooi en Vechtstreek in samenspraak met de betrokken partijen aan een definitieve uitwerking van dit plan. Uit de ingewonnen informatie blijkt dat de regio de gestelde voorwaarden voor de toekenning van de HHT-gelden respecteert.
Naleving en handhaving van cao’s is een civielrechtelijke aangelegenheid en de primaire verantwoordelijkheid van sociale partners. De toepassing van de arbeidsvoorwaarden uit de toepasselijke cao is daarmee de primaire verantwoordelijkheid van werkgever en werknemer en de organisaties van werkgevers en werknemers.
Kunt u uitleggen hoe de regio tot dit voorstel is gekomen; er is bij de voorwaarden voor de inzet van de huishoudelijke hulp toelage toch duidelijk gemaakt dat het om échte banen moest gaan, met inbegrip van de cao-verplichtingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeenten hebben het plan voor de huishoudelijke hulp toelage in samenwerking met de regionaal gecontracteerde aanbieders voor huishoudelijke taken, de sociale werkvoorziening Tomingroep, aanbieders van schoonmaakdienstverlening, een vertegenwoordiging van inwoners en cliënten en een vertegenwoordiging van de vakbonden opgesteld. De gemeenten hebben bewust gekozen voor een brede betrokkenheid van partijen bij de uitwerking van het plan en respecteren daarbij de voorwaarden voor de toekenning van de gelden.
Bent u van mening dat geld bestemd uit de huishoudelijke hulp toelage ingezet moet worden om werkgelegenheid in de zorg te behouden en dat dit niet bedoeld is om in de schoonmaaksector nieuwe banen te scheppen?
De inzet van de extra middelen beoogt extra door de gecontracteerde aanbieders geleverde uren huishoudelijke hulp of ondersteuning waar huishoudelijke hulp een onderdeel van is. Het gaat hier nadrukkelijk om ondersteuning in natura, aanvullend op de reguliere contracten. Om die reden diende het plan bij de aanvraag door ten minste één aanbieder en één gemeente te zijn ondertekend. Dat is het geval van de aanvraag van de regio Gooi en Vechtstreek ook gebeurd. Deze aanbieder is bij de uitwerking van het plan betrokken.
Is u bekend of er andere gemeenten zijn die de huishoudelijke hulp toelage buiten de thuiszorg willen regelen? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
De HHT-middelen zijn, na een toets op het voldoen aan de voorwaarden, uitgekeerd in de vorm van een decentralisatie-uitkering. De colleges van B en W leggen over de uiteindelijke vormgeving van de huishoudelijke hulp toelage en de besteding van de daarvoor bestemde middelen primair verantwoording af aan de gemeenteraad.
Als onderdeel van de voortgangsrapportage transitie hervorming langdurige zorg, heb ik u geïnformeerd over het landelijk beeld van de uitvoering van de HHT4. Op basis van die informatie heb ik geen aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten de voorwaarden van de huishoudelijke hulp toelage niet respecteren.
Welke maatregelen treft u bij gemeenten die de uitvoering van de huishoudelijke hulp toelage op een verkeerde wijze besteden? Kunt u aangeven welke sancties u neemt indien gemeenten niet aan de voorwaarden voldoen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
De gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude die zichzelf in de uitverkoop moet doen |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Waarom acht u het wenselijk dat de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude, als gevolg van uw beleid, gedwongen is om zichzelf in de uitverkoop te doen en aan te bieden aan omliggende gemeenten?1
Ik heb vernomen dat de gemeenteraad van Haarlemmerliede en Spaarnwoude onlangs unaniem heeft besloten dat het, met het oog op de toekomst, niet wenselijk is in de huidige vorm en omvang bestuurlijk zelfstandig te blijven omdat de bestuurlijke slagkracht en dienstverlening van de gemeente onder druk staan.2 Het is primair aan het gemeentebestuur en niet aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om te oordelen over de wenselijkheid van bestuurlijke zelfstandigheid.
Welke andere gemeenten zijn als gevolg van uw beleid van bezuinigingen en decentralisaties nog meer in financiële problemen gekomen?
Er zijn bij mij geen gemeenten bekend die als gevolg van de recente taakoverdracht naar gemeenten in financiële problemen zijn gekomen. Los daarvan verwijs ik u naar mijn jaarlijkse rapportage over het aantal gemeenten dat onder preventief financieel toezicht is geplaatst en de stand van zaken rond het aantal artikel 12 gemeenten (Kamerstuk 34 000-B nr. 18), die ik rond de jaarwisseling elk jaar aan uw Kamer stuur en naar mijn brief van 10 april jl. inzake het zogenaamde financieel toezichtverslag (Kamerstuk 34 000-B nr. 23).
Wat vindt u ervan dat als gevolg van uw beleid om taken dichter bij burgers te organiseren, gemeenten die deze taken moeten uitvoeren dreigen te worden opgeheven?
Sommige van de recent gedecentraliseerde taken in het sociaal domein kunnen gemeenten zelf uitvoeren. Voor andere, meer specialistische taken, wordt van gemeenten verwacht dat zij samenwerken om de juiste schaal en slagkracht te organiseren. Gemeentebesturen hebben daarbij de vrijheid om te kiezen voor verschillende vormen van samenwerking en kunnen ook kiezen voor een herindeling als zij dat in het belang van hun inwoners noodzakelijk achten. De grootte van de gemeente is overigens niet bepalend of gemeenten hun taken dichtbij burgers organiseren: veel gemeenten kiezen, onafhankelijk van de grootte van de gemeente, voor het inrichten van sociale wijkteams die veelal bij mensen thuis komen.
Waarom erkent u niet dat herindelingen op korte termijn geen geld opleveren, maar geld kosten? Waarom deelt u niet de zorg dat de tekorten van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude na een herindeling op de schouders komen van de nieuwe gemeente?
Gemeentelijke herindelingen kosten in de eerste jaren na herindeling geld. Dat zijn noodzakelijke frictiekosten die gemaakt worden voor het ineenschuiven van de gemeentelijke organisaties. Frictiekosten zijn tijdelijk en worden gecompenseerd uit het gemeentefonds op basis van de maatstaf herindeling. Uit onderzoek blijkt dat gemeentelijke herindelingen niet leiden tot een ander uitgavenniveau van gemeenten.3 Er zijn mij ook geen herindelingen bekend die tot doel hadden om op een lager uitgavenniveau uit te komen. Doorgaans is het doel van een herindeling om met hetzelfde budget een hogere kwaliteit van dienstverlening te bieden voor de inwoners.
Momenteel laat ik een onderzoek uitvoeren naar de mogelijkheden voor gemeenten om voor, tijdens en na het herindelingsproces actief te sturen op efficiencyvoordelen. Efficiencyvoordelen kunnen behaald worden door te sturen op betere prestaties van de nieuwe gemeente, of op kostenvoordelen (en alle combinaties daartussen). Dit onderzoek verwacht ik voorjaar 2016 aan Uw Kamer te kunnen aanbieden en zal zoveel mogelijk concrete handelingsperspectieven bevatten voor gemeenten die een herindeling overwegen.
Ten aanzien van Haarlemmerliede en Spaarnwoude acht ik het in deze fase van het herindelingsproces niet aan mij om een uitspraak te doen over eventuele (financiële) tekorten. Ik ga ervan uit dat de financiële positie van de gemeente wordt besproken met potentiële partners en het is aan de raad van de nieuw te vormen gemeente of gemeenten om tot een begroting te komen die structureel en reëel in evenwicht is (vgl. art 189, lid 2 Gemeentewet).
Zou de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude ook zonder de door u opgelegde bezuinigingen en decentralisaties in financiële problemen zijn gekomen? Bent u bereid met de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude in overleg te treden en een oplossing te vinden voor de financiële problemen van deze gemeente?
Het is aan de gemeenteraad van (van de nieuwe gemeente) om gegeven de beschikbare budgetten een begroting vast te stellen die reëel sluitend is en ook structureel aan dat criterium kan voldoen. In het stelsel van de Nederlandse financiële verhoudingen is het vervolgens zo geregeld, dat als de gemeente daaraan naar het oordeel van de provincie niet voldoet, de gemeente onder preventief financieel toezicht komt te staan. Het is bij de beoordeling van de begrotingen 2016 dan ook aan de provincie en niet aan mij om daarover een oordeel uit te spreken.
Het artikel ‘De 7 plagen van het ministerie van Veiligheid & Justitie’ |
|
Nine Kooiman , Michiel van Nispen , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «De 7 plagen van het Ministerie van Veiligheid & Justitie» waarin is beschreven wat er aan de hand is op dit grote departement waar het de afgelopen tijd vaak ernstig mis ging?1
Ik heb kennisgenomen van het betreffende artikel en constateer dat het artikel feiten met meningen vermengt, waardoor een onjuist beeld ontstaat van de werkelijkheid (zie ook het antwoord op vraag2. Over de genoemde zaken die in de inleiding van het artikel worden genoemd onder de noemer «reeks incidenten» is uw Kamer eerder per separate brief geïnformeerd en kortheidshalve verwijs ik daarnaar voor mijn reactie.3
Staan er volgens u feiten in dit artikel beschreven die niet juist zijn? Zo ja, welke en waarom zijn deze feiten volgens u onjuist?
Ja, het artikel vermengt feiten met meningen. Ik herken mij bijvoorbeeld niet in de bewering in het artikel dat problemen «taboe» zijn of dat we in een «vijandige omgeving» opereren dan wel last hebben van «vijanddenken». Ook de bewering dat er sprake is van een «bewuste verdoezeling» van de hoogte van het bedrag van de ontnemingsschikking met Cees H. is voorbarig. De Commissie Oosting onderzoekt momenteel deze kwestie en zal hierover helderheid gaan verstrekken. Ook de aan mijn voorganger toegeschreven «obsessieve» kordaatheid is een mening en geen feit.
Herkent u zich geheel of enigszins in de oorzaken die in het artikel genoemd worden voor de problemen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zoals desinteresse voor bedrijfsvoering, fixatie op incidentenmanagement en defensief handelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. In plaats van desinteresse heeft mijn departement de afgelopen jaren juist veel aandacht besteed om de bedrijfsvoering op orde te krijgen. Zo is bijvoorbeeld het financieel beheer, na de invoering van het financieel informatiesysteem Leonardo, op orde gebracht. Deze verbeteringen worden ook onderkend door de Auditdienst Rijk die in haar auditrapport 2014 in de inleiding schrijft: «de centrale boodschap van dit rapport is dat het departement in 2014 stappen heeft gezet en resultaten heeft bereikt in de verdere uniformering van de departementale bedrijfsvoering. Deze zijn zichtbaar over het gehele spectrum van de bedrijfsvoering».
Zoals is beschreven in het artikel heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie inderdaad relatief veel te maken met incidenten die gemanaged moeten worden. Ik zou dat echter geen fixatie op incidentenmanagement willen noemen. Ook herken ik mij niet in het beeld dat er op het departement sprake is van defensief handelen. Het departement streeft er naar zo open en transparant mogelijk te opereren. Tegelijkertijd functioneert het departement in een omgeving waarin bij uitstek het zorgvuldig omgaan met informatie geboden is.
Wat is uw reactie op de stelling in het artikel dat uit gesprekken met direct betrokkenen en interne documenten het beeld oprijst van een departement dat vóór alles gericht is op behoud van imago, dat alles wat misgaat moet worden geneutraliseerd, dat het managen van de beeldvorming veel tijd en energie kost die niet besteed kan worden aan de publieke taak en dat problemen taboe zijn en daarom vooruitgeschoven in plaats van opgelost worden?
Het beeld dat volgens het artikel oprijst, strookt in het geheel niet met mijn ervaringen die ik tot nu toe heb opgedaan op het departement van Veiligheid en Justitie. Er wordt hard gewerkt aan de taken waarvoor Veiligheid en Justitie verantwoordelijk is. Daarbij merk ik op dat de genoemde bronnen – de opgevoerde betrokkenen – zich niet bij mij hebben gemeld.
Wat is uw reactie op de stelling dat de rechtvaardigheid en de zorgvuldigheid op het departement te vaak opgeofferd zijn aan het uitstralen van veiligheid en feilloosheid, hetgeen minder ruimte betekent voor reflectie en balans in het uitvoeren van justitieel beleid?
Deze stelling onderschrijf ik niet. De thema’s veiligheid en rechtsstaat horen nadrukkelijk bij elkaar. Van oudsher is bescherming van mensen tegen criminaliteit en andere aantastingen van hun veiligheid een kerntaak van de overheid. Die bescherming moet plaatsvinden op een manier die zorgvuldig, correct en rechtvaardig is. Veiligheid en Justitie bewaakt de balans tussen deze belangen. We werken met succes aan o.a. het terugdringen van de criminaliteit. Tegelijkertijd werken we aan onderhoud, modernisering en versterking van de rechtsstaat, opdat deze beter kan voldoen aan de hoge eisen die de samenleving stelt. Het komt nu vooral aan op uitvoering en implementatie van datgene wat beleidsmatig de afgelopen jaren in gang is gezet. Hierbij wordt terdege rekening gehouden met het absorptievermogen in de uitvoering. Dit zal goed worden gemonitord.
Is de enorme organisatie van bijna 100.000 mensen naar uw mening nog goed bestuurbaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het departement van Veiligheid en Justitie is goed bestuurbaar merk ik uit mijn ervaring als Minister. Juist de combinatie veiligheid en justitie vult elkaar goed aan. Dat neemt niet weg dat er in mijn organisatie veel gebeurt dat individuele personen raakt en de gemoederen in de samenleving danig bezig houdt. Niet voor niets staat bij mijn departement de zin «recht raakt mensen» centraal. De roering die dit soms, ook in de publiciteit, met zich meebrengt moet echter niet verward worden met onbestuurbaarheid. Daarvan is geen sprake.
Wat is uw reactie op de stelling dat er eigenlijk niet genoeg geld is voor alle taken die het ministerie op zich neemt, waardoor niemand zijn werk echt naar believen kan uitvoeren?
Het Kabinet heeft een aantal keuzes gemaakt in het op orde brengen van de Rijksbegroting. Dit betekent ook dat in de VenJ-begroting scherpe keuzes gemaakt zijn. Voor de onderbouwing van de keuzes die hierin gemaakt zijn, verwijs ik naar de VenJ-begroting 2016.
Zou de bewering kunnen kloppen dat sluimerende, langlopende problemen in de bedrijfsvoering die niet direct het imago van de bewindspersonen bedreigen niet tijdig de ambtelijke top bereiken, mede omdat de afstand tussen de werkvloer en de ambtelijke top in zo’n grote organisatie groot is en omdat in de kring rond de Minister de dagelijkse waan overheerst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze denkt u dit tegen te kunnen gaan?
Nee, indien er problemen zijn in de bedrijfsvoering bereiken die wel degelijk de ambtelijke top en wordt er actie ondernomen. Dit blijkt ook uit het rapport van de Algemene Rekenkamer uit mei 2015, waarin de Rekenkamer concludeert dat het financieel systeem en de administratie in 2014 duidelijk is verbeterd ten opzichte van de jaren daarvoor. De Rekenkamer constateert ook dat het aantal foutieve boekingscoderingen in het systeem aanzienlijk is afgenomen en dat het ministerie in 2014 voldoet aan de rijksbrede norm dat 90% van alle facturen op tijd moet zijn betaald (in 2013 werd dat percentage nog niet gehaald).
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
De OVSE Parlementaire Assemblee |
|
Harry van Bommel , Joost Taverne (VVD), Michiel Servaes (PvdA), Fred Teeven (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Russia's absence casts shadow on OSCE session», waaruit blijkt dat zes Russische leden van de OVSE Parlementaire Assemblee vanwege de voor hen geldende EU-inreisverboden geen visum voor Finland hebben gekregen en daardoor niet in staat waren om de jaarlijkse bijeenkomst van dit forum, die dit keer in het teken stond van «40 jaar Helsinki Akkoorden», bij te wonen?1
Ja.
Heeft Finland bij het nemen van dit besluit andere EU-lidstaten geconsulteerd? Zo ja, hoe heeft Nederland op dit besluit gereageerd?
Finland heeft de overige EU-lidstaten conform artikel 1 lid 5 geïnformeerd dat zich onder de door Rusland aangemelde delegatieleden zes personen bevonden tegen wie visumrestricties zijn ingesteld op basis van Besluit 2014/145/CFSP van de Raad van 17 maart 2014. Het al dan niet verlenen van een visumvrijstelling betreft een zelfstandige bevoegdheid van de betreffende nationale autoriteiten. Andere lidstaten hoeven hierbij niet te worden geconsulteerd, maar slechts te worden geïnformeerd. Op (eventuele) reacties die overige lidstaten in vertrouwelijk Raadskader hebben gegeven, kan het kabinet niet ingaan.
Klopt het dat Litouwen zich tegen een uitzondering op het EU-inreisverbod heeft uitgesproken, zelfs al ging het hier om een interparlementaire bijeenkomst? Zijn er andere lidstaten die eenzelfde positie hebben ingenomen?2
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat volksvertegenwoordigers uit alle OVSE-landen deel kunnen nemen aan de bijeenkomsten van de Parlementaire Assemblee, vooral omdat het op dit moment het enige interparlementaire forum is waar nog onderling debat kan plaatsvinden over o.a. het conflict in Oekraïne?
Het kabinet ziet de OVSE als een belangrijk forum voor dialoog met Rusland en onderschrijft in dit verband dat het van belang is dat ook in de Parlementaire Assemblee debat plaats kan vinden.
Klopt het dat er in het kader van de persoonsgebonden EU-sancties en inreisverboden geen duidelijke regelgeving of afspraken bestaan over een uitzonderingsgrond voor interparlementaire bijeenkomsten zoals de Parlementaire Assemblee van de OVSE? Zo ja, bent u bereid u voor een dergelijke, geformaliseerde uitzondering in te spannen?
De reisrestricties jegens de betreffende personen vloeien voort uit sancties die de EU heeft vastgesteld op grond van Raadsbesluit 2014/145/GBVB van 17 maart 2014. Dit Raadsbesluit bevat een beperkt aantal, specifiek omschreven uitzonderingen op de reisbeperkingen.
Op grond van artikel 1, lid 3 gelden de reisverboden niet in situaties waarin lidstaten uit hoofde van het internationale recht gebonden zijn, te weten: a) als gastland van een internationale intergouvernementele organisatie; b) als gastland van een internationale conferentie die is bijeengeroepen door, of plaatsvindt onder auspiciën van de Verenigde Naties; c) krachtens een multilaterale overeenkomst die voorrechten en immuniteiten verleent; of d) krachtens het Concordaat (Verdrag van Lateranen) van 1929 dat werd gesloten tussen de Heilige Stoel (Vaticaanstad) en Italië. Op grond van artikel 1, lid 4 is deze uitzondering ook van toepassing in gevallen waarin een lidstaat optreedt als gastland van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). Op grond van artikel 1, lid 6 bestaat de mogelijkheid voor lidstaten om een vrijstelling te verlenen in specifiek omschreven omstandigheden. Hierbij gaat het om reizen die plaatsvinden op grond van dringende humanitaire noden, of om intergouvernementele vergaderingen, door de Europese Unie geïnitieerde vergaderingen, vergaderingen waarvoor de Unie als gastheer optreedt of vergaderingen waarvoor een lidstaat als fungerend voorzitter van de OVSE als gastheer optreedt, waarbij de beleidsdoelstellingen van de beperkende maatregelen, zoals de steun voor territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne, rechtstreeks worden bevorderd.
Gemeente Kampen die weigert passend vervoer te regelen voor leerlingen met een beperking |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat de gemeente Kampen – ondanks een wettelijke verplichting – weigert om passend aangepast leerlingenvervoer te organiseren voor leerlingen van het speciaal basisonderwijs?1
Ik kan uit de mij beschikbare informatie niet afleiden dat de gemeente Kampen weigert om passend aangepast leerlingenvervoer te organiseren voor leerlingen van het speciaal basisonderwijs. De gemeente Kampen heeft voor de vaststelling van de verordening voor het leerlingenvervoer gebruik gemaakt van de modelverordening van de VNG. Uit een benchmark kwam volgens de gemeente naar voren dat Kampen een veel ruimhartiger toepassing aan de regeling gaf dan andere gemeenten. Daarop heeft de gemeente besloten meer in de pas te gaan lopen met andere gemeenten en het taxivervoer te beperken tot uitsluitend die gevallen waarbij dat echt nodig is. Dit wordt volgens de gemeente per geval bekeken en met de ouders besproken. Indien de ouders het niet eens zijn met het besluit van de gemeente kunnen zij daartegen in bezwaar en vervolgens in beroep gaan.
Wordt de wettelijke verplichting voldoende uitgevoerd door de gemeente Kampen, nu deze gemeente alle kinderen van het speciaal basisonderwijs per definitief geen aangepast vervoer meer geeft, maar slechts een vergoeding voor het openbaar verover, omdat de gemeente van mening is dat alle kinderen die naar het speciaal basisonderwijs gaan onder begeleiding kunnen reizen met het openbaar vervoer?2
Zoals uit mijn antwoord op vraag 1 blijkt, heb ik geen aanleiding te veronderstellen dat de gemeente Kampen haar wettelijke verplichtingen niet voldoende uitvoert.
Wat is de reden dat de gemeente Kampen wel aangepast leerlingenvervoer organiseert voor leerlingen van het speciaal onderwijs, maar niet voor leerlingen van het speciaal basisonderwijs? Bent u van mening dat hierdoor rechtsongelijkheid ontstaat tussen ouders van leerlingen?
Zie het antwoord bij vraag 1.
Wat vindt u van het argument van de gemeente Kampen dat leerlingen van het speciaal basisonderwijs een beter uitstroomperspectief hebben dan leerlingen van het speciaal onderwijs en daarom geen aangepast vervoer nodig hebben? Is het uitstroomperspectief van leerlingen een juist criterium voor de toekenning van aangepast leerlingenvervoer?
De gemeente Kampen heeft aangegeven, conform de verordening leerlingenvervoer, aangepast vervoer alleen nog toe te kennen aan die leerlingen die het echt nodig hebben. Schooltype of uitstroomperspectief speelt daarbij geen rol.
Wordt in uw ogen de verordening van de gemeente Kampen voldoende nageleefd, waarin staat dat er per leerling een individuele afweging wordt gemaakt, maar in de praktijk per school een regeling gaat gelden?3
Zoals ik bij vraag 1 heb geantwoord, geeft de gemeente Kampen aan dat ze, conform de verordening, per leerling een individuele afweging maakt.
Bent u nog steeds van mening dat gemeenten de wettelijke plicht hebben om passend vervoer aan te bieden? Bent u van mening dat de gemeente Kampen passend vervoer biedt aan leerlingen die weliswaar soms fysiek in staat zijn om met het openbaar vervoer te reizen, echter niet zonder de benodigde begeleiding van een derde? Acht u het wenselijk dat ouders in de situatie worden geplaatst door de gemeente om ontslag te nemen van hun werk, om de benodigde begeleiding te bieden tijdens de reis naar school van hun kind?4
De onderwijswetgeving schrijft aan de gemeenten voor dat ze vervoer moeten aanbieden dat voor de leerling passend is. In eerste instantie ligt de verantwoordelijkheid voor eventuele begeleiding bij de ouders. Tot hoe ver de verantwoordelijkheid gaat is ter beslissing aan de gemeente en ter toetsing, uiteindelijk, aan de rechter.
Hoe verhoudt deze situatie zich tot de Wet op het primair onderwijs, waarin wordt gesteld dat er rekening wordt gehouden met de, van ouders redelijkerwijs te vergen inzet en dat erin wordt voorzien dat het vervoer plaats kan vinden op een wijze die voor de leerling passend is? Is er in uw ogen door de gemeente Kampen voldoende rekening gehouden met de «inzet die redelijkerwijs te vergen valt van de ouders»? Kunt u dit toelichten?5
Het oordeel of door de gemeente voldoende rekening wordt gehouden met de «inzet die redelijkerwijs te vergen valt van de ouders» is door de wetgever neergelegd bij de rechter.
Deelt u de mening dat in deze situaties geen sprake is van passend vervoer en dat de betreffende gemeente dus de wet overtreedt? Gaat u ingrijpen om deze gemeente aan de wettelijke verplichtingen te houden? Kunt u dit toelichten?
Zoals ik bij vraag 1 heb geantwoord geeft de gemeente Kampen aan conform de regelgeving per individueel geval te oordelen en is er dus geen sprake van overtreding van de wet. Of de gemeente de wet goed toepast is, zoals beantwoord bij vraag 7, een taak van de rechter.
Zijn er meer gemeenten die leerlingenvervoer weigeren voor leerlingen die dit wel nodig hebben? Om welke gemeenten gaat dit en kunt u cijfers geven over het aantal leerlingen dat geen indicatie meer heeft gekregen voor leerlingenvervoer? Zo nee, waarom niet?
De regeling voor het leerlingenvervoer is een naar de gemeenten gedecentraliseerde regeling. Ik heb daar geen gegevens over en mij zijn ook geen signalen bekend.
Ziet u mogelijkheden om het aanbestedingscircus voor het leerlingenvervoer af te schaffen en van het leerlingenvervoer een publieke voorziening te maken?
Nee, de nationale en internationale regels omtrent aanbesteding kunnen niet voor het leerlingenvervoer opzij worden gezet.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de mogelijkheid om scholen voor het speciaal (basis)onderwijs zelf het leerlingenvervoer te laten organiseren en hen hiervoor ook te bekostigen?
In mijn brief van 2 juli 2015, «Meer ruimte voor nieuwe scholen: naar een moderne interpretatie van artikel 23» (Kamerstuk 31 135, nr. 53), heb ik ook varianten opgenomen voor aanpassing van de regeling voor het leerlingenvervoer. Daar is onder meer bij opgenomen overheveling van het leerlingenvervoer naar de samenwerkingsverbanden. Naar deze overheveling is als uitvloeisel van het Bestuursakkoord 2011–2015 tussen de rijksoverheid en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor wat betreft het speciaal onderwijs, onderzoek gedaan door Sardes. Het onderzoeksrapport is als bijlage bij de brief over de eerste voortgangsrapportage passend onderwijs (Kamerstuk 31 497, nr. 93) aan de Kamer gezonden.
Deelt u de mening dat de school die het beste past bij de leerling leidend moet zijn voor de vergoeding van het leerlingenvervoer? Zo ja, bent u bereid dit wettelijk vast te leggen als recht?
Ik vind het huidige voorschrift van vervoer naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school toereikend en het meest objectief vast te stellen.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat voor het vervoer van leerlingen met een beperking naar het speciaal (basis)onderwijs alleen professionele chauffeurs ingezet, dus geen vrijwilligers? Op welke wijze geeft u chauffeurs voldoende instrumenten in handen om met deze bijzondere doelgroep om te gaan?
Van belang is niet zo zeer of de chauffeur professioneel dan wel vrijwilliger is, maar of de chauffeur adequaat met de te vervoeren doelgroep kan omgaan. Daarom doen veel gemeenten, vervoerders en scholen er al van alles aan om de chauffeurs zo goed mogelijk op de hoogte te brengen van de problematiek waarmee ze geconfronteerd kunnen worden bij het vervoer van leerlingen. Hieraan is ook veel aandacht besteed in de Handboeken leerlingenvervoer.
Het gebruik van de SDQ vragenlijst door de GGD |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) vragenlijst die de gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) voorlegt aan ouders van 5-jarigen?1
Ja.
Bent u van mening dat deze beknopte vragenlijst betrouwbaar is en indicatief is voor psychische en psychosociale problematiek bij kinderen? Vindt u het verantwoord om conclusies te trekken over de mentale toestand van jonge kinderen op basis van deze vragenlijst?
Ja, de SDQ vragenlijst is gevalideerd en betrouwbaar en indicatief voor de signalering van psychosociale problemen. Ook is uit wetenschappelijk onderzoek gebleken dat het gebruik van vragenlijsten de signalering van psychosociale problemen aanzienlijk verbetert. Daarom is in de JGZ-richtlijn «Vroegsignalering psychosociale problemen» het advies opgenomen om in ieder geval de SDQ te gebruiken.
De vragenlijst is bij uitstek een hulpmiddel en kan nooit eigenstandig worden gebruikt. Dit betekent dat (naast het gebruik van vragenlijsten als hulpmiddel) observatie en de dialoog tussen de professional en het kind/de jongere en/of diens ouders voorop staan.
Deelt u de mening dat deze vragenlijst kinderen voorsorteert op een diagnose voor een medisch label en dat dit onwenselijk is, zeker in het licht van de doelstelling uit de jeugdwet om te de-medicaliseren?
Nee, deze mening deel ik niet. De vragenlijst is een hulpmiddel en helpt de professional om eventuele risicofactoren te signaleren. Zie hiervoor eveneens het antwoord op vraag 2.
Wat is, in het licht van uw antwoord op vragen 2 en 3, het beoogde resultaat van het afnemen van deze vragenlijst?
Het beoogde resultaat is om signalen die kunnen wijzen op problemen in de psychosociale ontwikkeling te onderkennen en te bespreken met de ouders en het kind of de jongere.
Door psychosociale problemen zo vroeg mogelijk te signaleren en zo nodig in te grijpen kan het ontstaan van ernstige problemen worden voorkomen.
Kunt u toelichten of, en zo ja, wat voor soort conclusies er door de GGD getrokken worden op basis van deze vragenlijst? Waar leiden die conclusies toe? Zijn deze conclusies en eventuele vervolgstappen in uw optiek in verhouding met de betrouwbaarheid en de beperkingen van deze vragenlijst?
De bevindingen uit de vragenlijst leiden niet zelfstandig tot conclusies maar zijn input voor het gesprek met de ouders en het kind of de jongere. Indien uit het gesprek blijkt dat er mogelijk sprake is van het risico op problemen kan de JGZ-professional besluiten, in overleg met de ouders, het kind of de jongere, dat extra aandacht of hulp voor het kind of de jongere nodig is. In overleg met betrokkenen zal worden bekeken waaruit die extra hulp moet bestaan.
Ja, zolang de vragenlijst als hulpmiddel wordt ingezet en niet als doel zijn kinderen en jongeren erbij gebaat.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen vervolgstappen worden ondernomen, en in hoeveel gevallen dit achteraf gerechtvaardigd bleek te zijn?
Nee, deze informatie is niet landelijk beschikbaar.
Worden ouders en kinderen geïnformeerd over waar deze gegevens voor worden gebruikt, en over wat hun rechten zijn? Kunt u ook aangeven welke rechten ouders hebben en of deze nageleefd worden?
Het is gebruikelijk dat ouders worden geïnformeerd over de vragenlijsten en het doel ervan. Op basis daarvan kunnen zij een beslissing nemen of zij de lijst wel of niet invullen. De ervaring leert dat wanneer ouders weten waarom de vragenlijsten gebruikt worden, zij meestal bereid zijn de vragenlijsten in te vullen.
Daar deelname aan de jeugdgezondheidszorg vrijwillig is, hebben ouders altijd het recht om een vragenlijst niet in te vullen. Ook hebben ouders altijd het recht op inzage in de gegevens. Hiertoe kunnen ze een verzoek indienen bij de behandelend professional.
Worden de verzamelde gegevens bewaard? Zo ja, hoelang worden deze gegevens opgeslagen?
De bevindingen van de arts of verpleegkundige worden geregistreerd in het medisch dossier van de jeugdgezondheidszorg. De wettelijke bewaartermijn van een medisch dossier is 15 jaar en is vastgelegd in de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst. Na afloop van de bewaartermijn moet het dossier worden vernietigd.
Het bericht dat veel gemeenten geen woningaanpassingen verstrekken |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat een 90-jarige man geen traplift kon krijgen, omdat de gemeente Alphen aan den Rijn aangaf dat de man had kunnen zien aankomen dat zijn mobiliteit achteruit zou gaan? Vindt u dit een wenselijke uitwerking van uw bezuinigingsbeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het is op grond van de Wmo 2015 aan de gemeente om elke melding van een ingezetene met een ondersteuningsvraag zorgvuldig te onderzoeken. In dit onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte staan de kenmerken van de persoon en diens situatie centraal. Daar waar een ingezetene aangeeft dat een woningaanpassing bijdraagt aan zijn zelfredzaamheid en participatie, dient dat in die betreffende situatie dus zorgvuldig door de gemeente te worden onderzocht.
Naar aanleiding van dit bericht over het besluit in de betreffende situatie van de gemeente Alphen aan den Rijn om geen traplift toe te kennen, is door VWS onderzocht of in deze specifieke situatie de gemeente Alphen aan den Rijn overeenkomstig de uitgangspunten van de Wmo 2015 heeft gehandeld. Ook heb ik over deze kwestie gesproken met de wethouder van de gemeente Alphen aan den Rijn. Op basis van deze gesprekken zijn we tot de gezamenlijke conclusie gekomen dat het artikel in de verordening, waarop het besluit betreffende de traplift is gebaseerd, zich niet verhoudt met de uitgangspunten van de Wmo 2015. De gemeentelijke verordening laat onvoldoende ruimte voor het uitgangspunt van onderzoek in individuele situaties, zoals vastgelegd in artikel 2.3.2. van de Wmo 2015. De gemeente Alpen aan den Rijn heeft toegezegd haar verordening op dit punt aan te passen. De werkwijze van de gemeente is, in afwachting van deze wijziging, met onmiddellijke ingang in overeenstemming met de wet gebracht. De gemeente Alphen aan den Rijn heeft mij aangegeven dat zij de toonzetting in de door de betreffende cliënt ontvangen brief betreurt en is een verbetertraject gestart met betrekking tot de correspondentie met haar inwoners.
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat er gemeenten zijn die aangeven dat burgers maar moeten verhuizen naar een andere woning als hun woning niet meer voldoet? Is dit uw gewenste visie met betrekking tot langer thuis blijven wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De Wmo 2015 geeft gemeenten de ruimte om bij het bezien van passende ondersteuning alternatieven te bezien en daarbij ook de doelmatigheid van de voorziening te betrekken. Ter voorbereiding op een beslissing over een aanvraag moet het college zich vergewissen van de ondersteuningsbehoefte en de persoonlijke kenmerken en voorkeuren van de aanvrager, om te bezien welke vorm van ondersteuning het beste geboden kan worden. Het is aan de gemeente in gesprek met de aanvrager om te bezien wat in die situatie als een passende bijdrage wordt aangemerkt. Specifiek voor woningaanpassingen kan en zal de gemeente doorgaans ook de kosten van mogelijke alternatieven betrekken. Dit is niet alleen in het belang van de gemeente maar doorgaans ook in het belang van de aanvrager, met het oog op de door hem verschuldigde eigen bijdrage (tot maximaal de kostprijs van die voorziening).
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) die aangeeft dat een oudere die tot na zijn tachtigste in een bovenwoning zonder lift blijft wonen, zelf een verantwoordelijkheid heeft om tijdig te verhuizen naar een geschikte woning met de constatering dat er een tekort is aan 84.000 geschikte woningen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Het is goed dat mensen tijdig nadenken over hun wensen op oudere leeftijd, maar in de Wmo 2015 zijn geen bepalingen opgenomen die daaraan consequenties verbinden.
Is u bekend welke gemeenten geen of nauwelijks meer woningaanpassingen verstrekken? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan een overzicht doen toekomen? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zoals beschreven in het antwoord onder vraag 1 zijn gemeenten gehouden de Wmo 2015 uit te voeren. Het is de verantwoordelijkheid van de colleges om tot een wetsconforme uitvoering te komen, het is primair aan de gemeenteraad om daarop toe te zien. Mochten mij signalen bereiken dat het beleid van een gemeente ten aanzien van woningaanpassingen zich niet verhoudt met de uitgangspunten van de wet, dan zal ook ik de gemeente om uitleg vragen. Ik beschik, gegeven de uitgangspunten van de bestuurlijke verhoudingen rijk-gemeenten, niet over een landelijk overzicht van de door gemeenten verstrekte woningaanpassingen. Op grond van het voorgaande zie ik ook geen aanleiding om op dit moment een dergelijk omvangrijk onderzoek te starten.
Met welke reden grijpt u niet in bij gemeenten die in strijd handelen met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 en waarom geeft u bij elk incident aan dat mensen voor hun zorg en ondersteuning maar bezwaar moeten aantekenen? Vindt u ook niet dat u wel erg makkelijk met uw systeemverantwoordelijkheid omgaat?4
De wetgeving biedt belangrijke waarborgen voor burgers. Indien een ingezetene het bijvoorbeeld niet eens is met het besluit van zijn gemeente, dan staat uiteindelijk de mogelijkheid van bezwaar of beroep open. Gemeenten moeten deze mogelijkheid kenbaar maken aan de cliënt. Ik heb de colleges herhaaldelijk opgeroepen om zorg te dragen voor een zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015. Met de wettelijke opdracht voor gemeenten om bij aanvragen voor ondersteuning een zorgvuldig onderzoek te starten wordt juist beoogd het aantal procedures zoveel mogelijk te beperken.
De gemeenteraad heeft primair de verantwoordelijkheid om het college te controleren op een zorgvuldige uitvoering van de wet. Het is dan ook in de eerste plaats aan gemeenteraden om in actie te komen en colleges te corrigeren als blijkt dat de uitvoering te kort schiet en mensen onvoldoende worden geholpen.
Zoals geïllustreerd in mijn antwoorden op de vragen 1 en 4 neem ik signalen die duiden op het door gemeenten mogelijk in strijd handelen met de Wmo 2015 zeer serieus. Als uit mijn informatie blijkt dat een gemeente meer dan incidenteel, bijvoorbeeld als gevolg van een gemeentelijke beleidsplan of verordening, buiten de wettelijke kaders treedt en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid niet neemt, zal ik in actie komen. Mocht een gemeente persisteren in een beleidsuitvoering die zich niet verhoudt met de wet, dan staan mij uiteindelijk de bevoegdheden tot interventie ter beschikking op grond van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht. Tot op heden is mijn ervaring dat gemeenten waar nodig, daartoe bevraagd of uitgenodigd, verantwoordelijkheid tonen en snel bereid zijn hun uitvoering in overeenstemming met de wettelijke kaders te brengen.
Wat vindt u ervan dat de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen (ANBO) een hulpfonds woningaanpassingen is gestart omdat veel ouderen die niet meer krijgen vanuit gemeenten? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Kunt u uw antwoord toelichten?5
We willen dat mensen tijdig nadenken over hoe zij willen wonen als zij ouder worden en te maken krijgen met beperkingen. Ik vind het een positieve ontwikkeling dat de markt hierop inspeelt met fondsen, subsidies en mogelijkheden tot leningen waardoor mensen deze eigen verantwoordelijkheid gemakkelijker kunnen oppakken. Tijdig nadenken over de situatie in de toekomst en zelf actie ondernemen kan mensen tevens tijd en geld besparen.
Dit neemt niet weg dat wanneer iemand zich wendt tot de gemeente met een vraag voor ondersteuning om zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving te blijven wonen en het college, op grond van een zorgvuldig onderzoek, tot de conclusie komt dat deze persoon geholpen is met een woningaanpassing, de gemeente op grond van de Wmo 2015 gehouden is deze woningaanpassing te bieden. Daar waar deze woningaanpassingen als maatwerkvoorzieningen worden verstrekt, hetgeen naar aard van de voorziening veelal het geval zal zijn, zijn mensen hiervoor een eigen bijdrage verschuldigd volgens de kader van het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning 2015.
Hoe oordeelt u over alle fondsen, subsidies en leningen die instanties organiseren c.q. verstrekken om zorgbehoevende mensen proberen te helpen om noodzakelijke woningaanpassingen te kunnen krijgen, doordat veel gemeenten hierin niet meer voorzien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de Kamer een overzicht te sturen van alle fondsen, subsidies en leningen die instanties organiseren c.q. verstrekken met betrekking tot woningaanpassingen? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over een limitatief landelijk overzicht van fondsen, subsidies en leningen met betrekking tot woningaanpassingen. Aan fondsen en subsidies zijn vaak voorwaarden verbonden die maken dat zij voor een specifieke groep of slechts voor een bepaalde geografische locatie beschikbaar zijn. Vaak zijn deze bijvoorbeeld alleen beschikbaar voor bewoners van een bepaalde gemeente of provincie, zoals de blijverslening die de provincie Limburg in maart jl. in het leven geroepen heeft. De communicatie met mensen over het bestaan van dergelijke fondsen kan dan ook het meest effectief via gemeenten en/of lokale en landelijke cliëntenorganisaties vorm krijgen.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat alle gemeenten conform de wet woningaanpassingen verstrekken aan zorgbehoevende mensen die deze aanvragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Het in vaste dienst nemen van payrollers door DUO |
|
Manon Fokke (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «DUO zet 19 payrollers alsnog aan de kant»?1
Ja.
Is het waar dat het dienstverband van 19 mensen, die op payroll basis voor DUO (de Diest Uitvoering Onderwijs) werken, beëindigd wordt? Zo nee, wat is de feitelijke situatie? Zo ja, hoe lang werkten deze mensen al voor DUO?
Het is juist dat DUO voor hen de opdrachtovereenkomst met Randstad Payroll Solutions opzegt. Zij blijven echter in dienst van hun formele werkgever, Randstad Payroll Solutions, met wie zij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hebben. Randstad Payroll Solutions zal zorgen voor nieuw werk voor deze medewerkers (zie hierna ook het antwoord op vraag 3).
De periode dat deze mensen voor DUO werken varieert en omvat maximaal een periode van 9 jaar. Daarmee maken ze feitelijk wel al gedurende langere tijd onderdeel uit van de werkorganisatie van DUO, samen met het vaste personeel, uitzendkrachten en externen. Vandaar dat DUO zich wel mede verantwoordelijk voelt voor begeleiding naar ander werk.
Daarnaast is een aantal andere aspecten van de feitelijke situatie van belang.
DUO vernieuwt haar dienstverlening en werkprocessen. DUO speelt daarmee in op grote ontwikkelingen in de samenleving met name op het terrein van digitalisering en geeft daarmee invulling aan de in het Regeerakkkoord vastgelegde ambitie om in 2017 digitaal zaken te kunnen doen met burgers en bedrijven. Deze vernieuwing is ook nodig om binnen de financiële kaders te blijven. DUO heeft een forse bezuinigingstaakstelling die per 1-1-2018 gerealiseerd moet zijn.
Deze veranderingen hebben een grote impact op het personeel van DUO. Werk verdwijnt, andere werkpakketten groeien juist in belang, werkprocessen veranderen ingrijpend en er worden andere eisen gesteld aan de competenties van managers en medewerkers.
DUO zet daarom zwaar in op mobiliteit en om- en bijscholing van medewerkers in vaste dienst. Dit ook om de met de vakbonden voor deze medewerkers afgesproken ambitie «van werk naar werk» waar te kunnen maken.
Deze veranderingen hebben ook een stevige impact op de groep payrollers. Net als voor de medewerkers in vaste dienst zal ook een deel van het werk dat de payrollers, vaak gedurende lange tijd met veel inzet en betrokkenheid hebben uitgevoerd, verdwijnen, in omvang afnemen of ingrijpend veranderen.
Vindt u het redelijk dat werkkrachten die al zo lang voor een uitvoeringsdienst van de overheid werken nu ontslagen worden? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de geest van de Wet werk en zekerheid? Zo nee, wat doet u voor deze groep?
Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 2. DUO is op dit moment opdrachtgever voor in totaal 49 payrollers, die een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hebben met Randstad Payroll Solutions. Uiterlijk per 1-1-2016 beëindigt DUO, conform het eerder door het Rijk genomen besluit, de opdrachtgeversrelatie met Randstad Payroll Solutions voor deze 49 medewerkers. Per 1 juli 2015 gaat DUO voor 30 payrollers een werkgeversrelatie aan met een vast dienstverband. Voor de overige 19 payrollers zorgt Randstad Payroll Solutions voor nieuw werk. DUO heeft toegezegd daarbij maximaal te ondersteunen, waar nodig via maatwerkplannen met elementen als scholing en begeleiding en de financiering daarvan. Dat is in de geest van de Wwz waarmee onder meer beoogd is om daar waar een dienstverband niet mogelijk is, de aandacht te richten op het van werk naar werk helpen van de medewerkers die het betreft.
Is de beoordeling voor het in vaste dienst nemen of beëindigen van de contracten van payrollers bij DUO volgens uw aanwijzingen aan DUO gegaan? Zo ja, hoe is de afweging gemaakt? Zo nee, waarin is DUO afgeweken van de aanwijzingen?
Ja. De afweging is op basis van de volgende factoren gemaakt:
de belangen en positie van de 49 payrollers;
de circulaire afbouw van de inhuurvorm payrolling bij de sector Rijk van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 1 april 2014, Staatscourant 2014, nr. 10082;
het – fors dalend – meerjarige budgettaire kader en de ontwikkeling van het werkpakket van DUO (minder en anders);
de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst over de uitvoering van de motie Van Weyenberg c.s. van 29 mei 2015, Kamerstuk 33 818, nr. 70;
de verantwoordelijkheid van Randstad Payroll Solutions als werkgever.
Wat voor compensatie en ondersteuning bieden DUO en het payroll-bedrijf aan de medewerkers waarvan het contract niet verlengd wordt? Hoe beoordeelt u dit aanbod?
Zie het antwoord op vraag 3. Ik beoordeel dit aanbod als passend.
Hoe verhoudt dit verlies van banen bij DUO zich tot de motie-De Vries c.s (Kamerstuk 31 490 nr. 126), die uitspreekt dat werkgelegenheid in de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Zeeland en Limburg niet onevenredig getroffen wordt door reorganisaties bij de overheid? Wat doet u om uitvoering te geven aan deze motie?
De Minister voor Wonen en Rijksdienst wil in het najaar de Kamer informeren over eventuele veranderingen in de regionale werkgelegenheidseffecten die zichtbaar worden via de plannen voor de rijkshuisvesting. In het beeld dat de Minister dan wil presenteren is ook de opgave van DUO verwerkt. Met het beeld geeft de Minister aan hoe hij invulling geeft aan de motie De Vries c.s.
Zie het antwoord op vraag 2 voor een beschrijving van de totale context waarbinnen DUO opereert. De invulling van een forse taakstelling heeft uiteraard gevolgen voor alle categorieën personeel (vast, externen, payrollers en uitzendkrachten) en voor de werkgelegenheid bij de verschillende DUO-vestigingen. Naast het krimpend werkpakket op het hoofdkantoor van DUO in Groningen, is voor de in de motie genoemde provincies de sluiting van de servicekantoren in Leeuwarden en Sittard relevant. Binnen die context van een krimpend werkpakket voert DUO de afgelopen jaren een actief en succesvol beleid om als (gedeeltelijke) compensatie daarvoor nieuwe opdrachten te verwerven o.a. op het terrein van dataopslag, inkoop, examens, kinderopvang en registers.
Frauderen met rijkssubsidies |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u ook kennisgenomen van het artikel «Frauderen met subsidies blijkt kinderspel»?1
Ik ben bekend met dit artikel. In de voortgangsrapportage van eind 20142 over de Rijksbrede aanpak van fraude is aangegeven dat mogelijke risico’s op fraude met overheidssubsidies de komende periode scherper in beeld worden gebracht. Of en hoe fraude met overheidssubsidies kan worden gepleegd en welke aanvullende maatregelen mogelijk kunnen worden ondernomen om eventuele frauderisico’s zoveel mogelijk te beperken, wordt thans nader onderzocht. In de voortgangsrapportage van dit najaar zal ik uw Kamer daarover nader informeren.
Wat is uw reactie op de stelling dat «met gemak» gefraudeerd kan worden met overheidssubsidies?
Zie antwoord vraag 1.
Langs welke weg vindt de screening plaats van subsidieaanvragers door de rijksoverheid? Welke wettelijke ruimte is voorhanden als het gaat om het beoordelen van het juridisch verleden van de subsidieaanvragers? In hoeverre voldoen de wettelijke mogelijkheden?
In de wet- en regelgeving voor subsidieverstrekking zijn regels opgenomen die het tegengaan van misbruik moeten bewerkstellingen. Zo dienen onder meer subsidieregelingen op basis van een risicoanalyse te worden opgesteld en subsidieaanvragen kritisch te worden beoordeeld. Als op basis van objectieve gronden de risico’s van een subsidieaanvraag hoog worden ingeschat is het mogelijk een nadere controle uit te voeren door aanvullende informatie op te vragen, de aanvrager bij de verantwoording intensiever te controleren of de subsidie preventief te weigeren. Screening kan plaatsvinden op basis van openbare bronnen.
Daarnaast is op grond van voornoemde regelgeving vereist dat subsidieontvangers die misbruik maken van de subsidie departementaal worden geregistreerd. Deze registratie wordt gebruikt bij de risicoanalyse die ten grondslag ligt aan een subsidieregeling of een individuele subsidietoekenning. Zo nodig kan een volgende aanvraag van dezelfde ontvanger preventief worden geweigerd op basis van artikel 4:35 Awb. Dit zal van geval tot geval worden bezien. Daarnaast kan de registratie gebruikt worden bij de risicoafweging ten aanzien van de steekproefsgewijze verantwoording en controle. Ten slotte biedt de registratie op departementaal niveau inzicht in de aard en omvang van misbruik. Deze informatie kan gebruikt worden bij het ontwerpen en bijstellen van subsidieregelingen.
Voorts kunnen bestuursorganen zelf is ingevolge de Wet Bibob onderzoek doen naar subsidieaanvragers en zich daarbij, indien nodig, laten ondersteunen door advies van het Landelijk Bureau Bibob. Daarbij komt tevens het juridische verleden van de subsidieaanvrager aan de orde alsook het vraagstuk of voor de te subsidiëren c.q. gesubsidieerde activiteiten reeds een subsidieaanvraag is of nog zal worden ingediend bij andere bestuursorganen. Bij de behandeling van het wetsvoorstel Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob is toegezegd dat de toepassing van de Wet Bibob zal worden gemonitord, onder meer in relatie tot subsidies. De Inspectie Veiligheid en Justitie heeft over 2013 en 2014 een monitor uitgevoerd, die ik uw Kamer deze zomer zal doen toekomen.
De (wijze van) screening van subsidieaanvragers en de mogelijkheden en de toepassing van het instrument Bibob vormen ook onderdeel van het thans lopende nader onderzoek naar potentiële frauderisico's bij rijkssubsidies. Over de uitkomsten hiervan zal ik de Kamer zoals gezegd nader informeren via de voortgangsrapportage dit najaar over de rijksbrede fraudeaanpak. Daarbij zal ook worden ingegaan op de rol en werking van computersystemen.
In hoeverre is het gangbaar dat bij twijfel over de integriteit van de subsidieaanvrager Bureau BIBOB wordt ingeschakeld om de subsidieaanvraag te toetsen? Hoe vaak gebeurt dit jaarlijks?
Zie antwoord vraag 3.
In het artikel valt te lezen dat computersystemen binnen de rijksoverheid niet op orde zouden zijn en onvoldoende op elkaar aangesloten als het gaat om het herkennen van subsidieaanvragers die eerder bij een verzoek bot vingen; wat is uw reactie hierop? Zijn de systemen op elkaar ingesteld? Ziet u reden hier actief beleid op te gaan voeren?
Zie antwoord vraag 3.