Het bericht ‘Overheden nog niet klaar voor Wet hergebruik overheidsinformatie’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Overheden nog niet klaar voor Wet hergebruik overheidsinformatie»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat bijna alle aangeschreven overheden en instellingen bij een verzoek tot hergebruik van overheidsinformatie gebruik maken van de mogelijkheid tot verdaging?
Uitgangspunt is dat verzoeken tot hergebruik van overheidsdata zo spoedig en zorgvuldig mogelijk worden afgehandeld. Hoe omvangrijker en ingewikkelder het verzoek, hoe meer tijd met de afhandeling van een verzoek gemoeid zal zijn. Verdaging, binnen de wettelijke termijnen, is dan mogelijk.
Wat vindt u ervan dat bij veel overheden nog geen mechanisme bestaat waarmee informatie, die via deze wet in een open formaat is opgevraagd, standaard kan worden aangemeld bij het open data rijksportaal data.overheid.nl?
Als aan de verstrekking van overheidsgegevens via de Wet hergebruik van overheidsinformatie door publieke instellingen geen aanvullende voorwaarden worden gesteld is sprake van open data. Deze overheidsgegevens kunnen onbelemmerd worden hergebruikt. De aanmelding ervan op het rijksportaal (https://data.overheid.nl) wordt technisch ondersteund. Zo stimuleer ik dat overheidsgegevens waarom wordt verzocht via het rijksportaal worden ontsloten. Overheden en instellingen stellen, onder mijn regie, bovendien datasets actief 2 beschikbaar. Deze zijn te vinden op het rijksportaal en worden met regelmaat aangevuld.
Wat vindt u ervan dat het aanmelden van informatie op het rijksportaal door bijna alle aangeschreven overheden en instellingen niet als prioriteit wordt gezien?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u er aan doen om de in vraag 2 t/m 4 benoemde, nog gebrekkige implementatie van de Wet hergebruik overheidsinformatie te verbeteren?
De verantwoordelijkheid voor de toepassing van de Wet ligt bij overheden en publieke instellingen. Om overheden en instellingen te ondersteunen heb ik een praktische handleiding 3 gepubliceerd over de werking van de wet en hoe met ingediende verzoeken kan worden omgegaan. In 2015 zijn drie voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd op verschillende plekken in het land. Verder worden op de website van het leer- en expertisepunt open overheid 4 veelgestelde vragen beantwoord. Voor de conclusie dat zij daar nog niet klaar voor zouden zijn, zoals dat uit de steekproef van de Open State Foundation zou blijken, vind ik het te vroeg. De Wet zal na drie jaar worden geëvalueerd.
Bent u het eens met de constatering dat overheden en publieke instellingen nog onvoldoende bekend zijn met de Wet hergebruik overheidsinformatie en de uitvoering ervan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Bent u bereid heldere doelstellingen te formuleren met betrekking tot de implementatie van de Wet hergebruik overheidsinformatie, zodat de voortgang hiervan beter te monitoren is?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat gemeenten in 2015 een half miljard euro tekort hebben op de bijzondere bijstand |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat gemeenten in 2015 een half miljard euro tekort hebben op de bijzondere bijstand en dat het budget voor bijzondere bijstand en het minimabeleid de gemeentelijke uitgaven niet dekt?1 2
Het bericht verwijst naar de factsheet «Financiën bijzondere bijstand» van Divosa. In deze factsheet wordt ten onrechte van de stelling uitgegaan dat er een specifiek, geoormerkt budget is voor bijzondere bijstand. De middelen voor bijzondere bijstand maken onderdeel uit van de algemene uitkering van het gemeentefonds en zijn daarmee vrij besteedbaar.
Het «fictieve budget» waar in de factsheet naar wordt verwezen is gereconstrueerd op basis van de verdeling binnen het gemeentefonds. De verdeling van het gemeentefonds wordt jaarlijks tegen het licht gehouden. Het resultaat daarvan is terug te vinden als bijlage bij de Gemeentefondsbegroting, in het Periodiek OnderhoudsRapport (POR). Scheefheden in de verdeling kunnen aanleiding zijn voor een herijking van de verdeling van de verschillende uitgavenclusters. Voor het cluster Werk & Inkomen (waar de uitgaven voor de bijzondere bijstand onder vallen) is dat recent gebeurd. De resultaten van deze herijking zijn terug te lezen in de meicirculaire 2015 en hebben per 2016 tot een andere verdeling geleid. In het rapport «Basismateriaal fictief budget en lasten gemeentelijk minimabeleid3», een bijlage bij de factsheet van Divosa, wordt hier uitgebreid op ingegaan en geconcludeerd dat de nieuwe verdeling beter aansluit bij de gemeentelijke praktijk. Divosa heeft er voor gekozen om de nieuwe verdeling niet op te nemen in de factsheet. Daarmee ontstaat ten onrechte het beeld dat er aan Rijkszijde sprake zou zijn van onvoldoende inzicht in de uitgaven van gemeenten.
Onderkent u dat groei van het aantal mensen in beschermingsbewind het gevolg is van de wisselende kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening? Zo, ja welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
De toename van de kosten van bewindvoering heeft mijn aandacht. In 2015 heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de groep onder bewind gestelden4. De aanname dat de groei van het beroep op beschermingsbewind is te herleiden tot de wisselende kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening vindt geen steun in dit onderzoek. Er vindt op dit moment een vervolgonderzoek plaats naar de omvang en kosten van beschermingsbewind. Onderdeel hiervan is een vergelijking tussen gemeenten met hoge kosten voor beschermingsbewind en gemeenten met relatief lage kosten voor beschermingsbewind. Hierbij wordt de kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening als mogelijke factor meegenomen. De uitkomsten van dit onderzoek worden voor de zomer naar de Tweede Kamer gestuurd.
Bent u bereid om gemeenten te compenseren voor het verstrekken van bijzondere bijstand aan statushouders met een langdurig laag inkomen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De toename van toegelaten asielzoekers die regulier moeten worden gehuisvest, zal – nu er sprake is van een verhoogde asielinstroom – mogelijk een toename van het beroep op de bijzondere bijstand tot gevolg hebben. Primair moet hier worden gedacht aan de grotere kostenposten zoals noodzakelijke inrichtingskosten en de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen.
In het «Bestuursakkoord verhoogde asielinstroom d.d. 27 november 2015» hebben Rijk en gemeenten afgesproken dat het effect op het accres (gemeentefonds) dat ontstaat door de verhoogde asielinstroom wordt bezien in de werkgroep normeringsystematiek. Dit is onderwerp van gesprek bij het overleg over een aanvullende uitwerkingsovereenkomst. Op de uitkomsten daarvan wil ik niet vooruitlopen.
Bent u van mening dat gemeenten hun verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Participatiewet voldoende waar kunnen maken nu, naast de tekorten op het inkomensdeel, de tekorten voor de bijzondere bijstand oplopen? Zo ja op welke wijze? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
De financiering van de bijzondere bijstand kan niet los worden gezien van de grote decentralisaties die vanaf 2015 in het sociaal domein hebben plaatsgevonden. De uitgaven aan bijzondere bijstand moeten in onderlinge samenhang met deze middelen worden bezien. Voor wat betreft het Inkomensdeel geldt dat gemeenten eventuele tekorten kunnen reduceren door goed en effectief beleid en dat het financiële risico van individuele gemeenten wordt beperkt door het vangnet en dat op grond van de Participatiewet gemeenten gezamenlijk altijd een toereikend budget krijgen, ook als bijvoorbeeld de conjunctuur tegen zit. De komende jaren wordt de werking van de Participatiewet gemonitord. De resultaten worden met uw Kamer gedeeld.
Wat is uw reactie op de stelling van Divosa dat de bijzondere bijstand door gemeenten wordt gebruikt om de kabinetsbezuinigingen op minima te compenseren?
Bijzondere bijstand is een heel breed begrip, en kan een vergoeding voor velerlei uit bijzondere individuele omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten betreffen. Omdat de bijzondere bijstand is gedecentraliseerd, is het expliciet aan de colleges om mede aan de hand van eigen regelgeving en in individuele gevallen te beoordelen of en zo ja in welke mate bepaalde kosten voor een vergoeding in aanmerking komen. In dit verband merk ik op dat het kabinet extra middelen voor het armoede- en schuldenbeleid aan de gemeenten beschikbaar heeft gesteld (€ 19 miljoen in 2013, € 70 miljoen in 2014 en vanaf 2015 jaarlijks € 90 miljoen.) Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven zijn deze middelen niet geoormerkt.
Verwacht u dat het tekort voor gemeenten op de bijzondere bijstand de komende jaren zal oplopen? Zo ja, bent u bereid om gemeenten hiervoor te compenseren? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 2 en 3 aangegeven hebben de twee kostenposten waarvan de gemeenten verwachten dat die de komende jaren kunnen oplopen, mijn aandacht. Zoals in antwoord 3 aangegeven wil ik niet vooruitlopen op de uitkomsten van het vervolgonderzoek beschermingsbewind en de bevindingen van de werkgroep normeringsystematiek. Daarnaast heeft een herijking van het Gemeentefonds plaatsgevonden, waarbij gebleken is dat binnen het cluster Werk en inkomen, waartoe de bijzondere bijstand wordt gerekend, de lagere uitvoeringskosten en hogere uitgaven elkaar ongeveer compenseerden. Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven, zijn de gemeenten in de meicirculaire 2015 hierover geïnformeerd.
Het bericht dat er aanhoudingen zijn gedaan bij de ontruiming van het gemeentehuis van Winterswijk |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Waarom is de beslissing genomen het gemeentehuis in Winterswijk te ontruimen?1
De burgemeester heeft besloten het gemeentehuis te laten ontruimen nadat bleek dat de actievoerders niet de voorschriften en beperkingen in acht namen die door de burgemeester waren gesteld.
Hoe verhoudt dit besluit zich tot de mogelijkheid voor fracties om een openbare fractievergadering te houden?
Dit besluit tot ontruiming laat de mogelijkheid voor fracties om een openbare fractievergadering te houden onverlet.
Was deze ontruiming volgens u gerechtvaardigd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
De beoordeling van de gerechtvaardigdheid van deze ontruiming komt toe aan de betrokken burgemeester. Deze legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties treedt niet in de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van deze ontruiming.
Vindt u dat thuiszorgmedewerkers het recht hebben om actie te voeren tegen het uitkleden van hun arbeidsvoorwaarden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom zou deze manier van actievoeren volgens u niet gerechtvaardigd zijn?
Ja, thuiszorgmedewerkers hebben het recht om desgewenst actie te voeren. Het is aan de burgemeester om ter handhaving van de openbare orde en veiligheid voorschriften en beperkingen te stellen waaraan de actievoerders zich dienen te houden. Indien actievoerders dergelijke voorschriften en beperkingen niet in acht nemen is het aan de burgemeester om daaraan consequenties te verbinden.
Het bericht dat senioren de digitalisering van de overheid te snel vinden gaan |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat senioren de digitalisering van de overheid te snel vinden gaan?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat overheidsdiensten voor iedereen toegankelijk moeten zijn, ook voor mensen die niet beschikken over internet, of niet vaardig zijn met internet?
Ik ben het er mee eens dat de overheid toegankelijk moet zijn voor mensen die zelfstandig kunnen en mogen handelen. Voor degenen die dat niet kunnen of mogen – zoals kinderen of mensen die onder curatele staan – moet de overheid toegankelijk zijn voor hun belangenbehartigers.
Overigens blijkt de groep ouderen die niet over internet beschikt flink af te nemen. De Unie KBO gaat bij hun berekening uit van 1,2 miljoen 65+»ers die geen toegang hebben tot internet. Dat is gebaseerd op de cijfers van het CBS uit 2013. Het CBS komt in 2015 tot 692.270 65+»ers. Dit is een sterke afname.
Kunt u aangeven welke maatregelen u gaat nemen om de algemene toegankelijkheid van overheidsdiensten te waarborgen, ook voor senioren en anderen die niet vaardig zijn met het internet of niet over internet beschikken?
De verantwoordelijkheid voor de toegankelijkheid van diensten en informatie ligt bij de desbetreffende overheidsorganisaties. Het beleid dat via het programma Digitaal 2017 wordt uitgedragen, is dat er speciale aandacht moet zijn voor mensen die niet mee kunnen komen met de digitalisering, bijvoorbeeld door het behouden van alternatieve communicatiekanalen.
Overheidsorganisaties hebben veel aandacht voor de toegankelijkheid van (digitale) overheidsdiensten. Zij doen vaak gebruikersonderzoek. Via dit klantonderzoek onder burgers en bedrijven worden verbetersuggesties gevraagd. Hiervoor zijn diverse manieren van klantonderzoek voorhanden, zoals de Net Promoter Score voor de Publieke Sector of usability testen bij online diensten. Verbetering van voorzieningen vindt mede plaats op basis van dergelijk onderzoek.
Door netwerken voor professionals als Gebruiker Centraal en het Kennis Centrum Dienstverlening (KING) worden professionals gestimuleerd klant- en gebruikersonderzoeken te doen en processen klantvriendelijker in te richten. Het programma Digitaal 2017 levert input en ondersteuning voor deze netwerken van professionals.
Websites van de overheid moeten voldoen aan de open standaard webrichtlijnen. Daarmee wordt het digitale contact met de overheid ook gemakkelijker. De webrichtlijnen bevatten richtlijnen voor techniek onafhankelijke toegankelijkheid voor websites. Ze moeten daarmee goed werken op diverse apparaten zoals tablets, smartphones en hulpapparatuur. Webgebaseerde mobile applicaties ofwel web apps vallen onder de werkingssfeer van deze internationale standaard, geadopteerd als de Europese standaard EN 301 549 en in de nationale standaard webrichtlijnen. Digitaal 2017 heeft ondersteunend instrumentarium laten ontwikkelen in de vorm van de monitor «Gewoon Toegankelijk» die ruim 900 websites van de overheid automatisch toetst op criteria voor toegankelijkheid en gerichte feedback geeft om fouten te herstellen en te voorkomen. In het wetsvoorstel voor de Gemeenschappelijke Digitale Infrastructuur dat nu in voorbereiding is, wordt voor overheidsorganisaties een verplichting opgenomen om deze webrichtlijnen na te leven.
Voor mensen die niet vaardig zijn of niet over internet beschikken, zijn er de volgende mogelijkheden. Voor het (digitaal) zaken laten doen door een ander is er de mogelijkheid van DigiD machtigen. Voor het zoeken en vinden van hulp bij het gebruik van digitale overheidsdiensten zijn er verschillende (lokale) mogelijkheden, zoals bijvoorbeeld de i-shops in Den Haag of de spreekuren in bibliotheken.
Voor mensen die zelf digivaardiger willen worden is het Digitaal Hulpplein in het leven geroepen, waarmee het makkelijker wordt om een cursus op maat te vinden.
Door het convenant dat de Belastingdienst met de Koninklijke Bibliotheek heeft gesloten krijgen mensen via 800 openbare bibliotheken de beschikking over gratis gebruik van computers met internet en printfaciliteiten, en over de mogelijkheid daar kosteloos digivaardigheidscursussen te volgen. Daarnaast wordt op basis van dit convenant toegewerkt naar een netwerk van uiteindelijk 150 vestigingen in 2018 waar hulp bij het doen van aangifte zal worden geboden door maatschappelijk dienstverleners.
Het is de lijn van alle overheidsorganisaties dat – waar nodig – een alternatief kanaal beschikbaar is voor mensen die niet over middelen voor digitale communicatie beschikken, of die niet digivaardig zijn.
Welke alternatieven bestaan er op dit moment, voor burgers die niet over internet beschikken of niet vaardig zijn met internet om met de overheid te communiceren, naast de digitale overheidsdiensten?
Zie ook het antwoord op vraag 3.Veel overheidsorganisaties hebben digitale dienstverlening toegevoegd aan de traditionele vormen van dienstverlening en zullen die kanalen nog geruime tijd gebruiken. De overheidsorganisaties die het digitale kanaal als preferent kanaal hebben, hanteren veelal het click-call-face principe. Hierbij is het eerste contact digitaal, vervolgens is een informatienummer beschikbaar en indien nodig vindt persoonlijk contact plaats.
Blijven deze alternatieven voor minder digitaal vaardige burgers beschikbaar? Zo ja, blijven deze alternatieven permanent beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
Hoe overheidsorganisaties omgaan met alternatieve kanalen is de verantwoordelijkheid van de desbetreffende organisaties. Uiteraard dienen er alternatieven te zijn voor de mensen die tijdelijk of blijvend niet in staat zijn zelf te communiceren met de overheid of die de middelen niet hebben om thuis zelf digitaal zaken te doen.
Bent u het er mee eens dat digitale overheidsdiensten bruikbaar moeten zijn voor minder digitaal vaardige burgers, voordat burgers exclusief van digitale overheidsdiensten gebruik kunnen maken om hun zaken met de overheid te regelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Kunt u aangeven op welke wijze de Kamer geïnformeerd wordt over de borging van algemene toegankelijkheid van alle overheidsdiensten?
Overheidsorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het regelen van de toegankelijkheid van hun informatie en diensten. U wordt in het kader van het programma Digitaal 2017 regelmatig geïnformeerd over de ontwikkelingen op het terrein van digitale dienstverlening. Verder wordt uw Kamer – na de ratificatie van het VN verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap – regelmatig op de hoogte gesteld van de voortgang van de implementatie van het Verdrag door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Hoe gaat u de motie Van Toorenburg/Oosenbrug over het bieden van alternatieven voor digitale diensten uitvoeren?2
Ik heb de motie beantwoord in de Voortgangsrapportage Digitaal 2017 (Kamerstuk 26 643, nr. 381). Zie ook het antwoord onder vraag 3, 4 en 5.
Het bericht dat een drugskoerier uit Curaçao, Curaçao niet meer in mag |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Drugskoerier mag Curaçao niet meer in?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze veroordeelde Curaçaoënaar niet meer op Curaçao mag terugkeren en hierdoor het probleem van Nederland wordt? Zo neen, waarom niet?
Het bericht ziet op een in Nederland wonende vrouw met een Nederlands paspoort die op de luchthaven Hato is aangehouden voor overtreding van de Opiumlandsverordening. Zij was voor haar aanhouding reeds eerder vier keer veroordeeld voor overtreding van de opiumwetgeving.
Het wetboek van strafrecht van Curaçao bepaalt dat bij veroordeling in bepaalde gevallen als bijkomende straf kan worden opgelegd de «ontzetting van het recht om enig land of openbaar lichaam van het Koninkrijk, waar de schuldige zijn woonplaats heeft, uit te reizen, dan wel het recht tot het inreizen in enig land of openbaar lichaam van het Koninkrijk». Bij Landsverordening van 9 december 2015 is de Opiumlandsverordening van Curaçao gewijzigd, zodanig dat bij veroordeling wegens een opiumdelict, de ontzegging van voormelde rechten door de strafrechter kan worden uitgesproken.
Niet in alle zaken wordt deze bijkomende straf gevorderd. In deze zaak is dat wel gebeurd, omdat er rekening is gehouden met het feit dat de verdachte reeds vier maal eerder is veroordeeld voor een zelfde delict. De ervaring leert dat personen die eenmaal zijn benaderd om als koerier te fungeren, benaderd blijven worden. In veel gevallen gaan ze uit angst, onmacht of wegens financiële problemen in op de vraag om verdovende middelen te vervoeren. Het vorderen van een reisverbod door het OM dient kennelijk dan ook als een bescherming van de (potentiële) koerier, die zich de volgende keer dat hij/zij wordt benaderd kan «beroepen» op het reisverbod. Zou mevrouw zijn ingeschreven op Curaçao, dan zou door het OM te Willemstad een reisverbod zijn gevorderd om Curaçao uit te reizen.
Het antwoord op vraag 2 en vraag 3 luidt gelet op het vorenstaande ontkennend.
Deelt u de mening dat Curaçao hierdoor Nederland het probleem in de schoot werpt? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de drugskoerier haar celstraf moet uitzitten? Zo neen, waarom niet?
De tenuitvoerlegging van de door de rechter op Curaçao opgelegde straf valt onder verantwoordelijkheid van de Minister van justitie aldaar. Ik onderschrijf dat het belangrijk is dat veroordeelde criminelen de door de rechter opgelegde straf ondergaan.
Door de loop der dingen in deze casus (plegen delict, schorsing van de bewaring, uitreis, veroordeling tot een gevangenisstraf met gelijktijdige oplegging van een inreisverbod) ontstaat er wellicht een probleem met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf. Ik kan niet treden in de schorsing van de bewaring door de rechter-commissaris en de uitspraak van de rechter in eerste aanleg.
Hoeveel personen hebben, sinds de inwerkingtreding van paragraaf 11 «ontzetting van rechten (art. 1:64)» in het Wetboek van Strafrecht Curaçao, een terugkeerverbod gekregen naar Curaçao en waarom?
Dit is het eerste inreisverbod dat op grond van de (nieuwe) regelgeving is opgelegd aan een in Nederland wonende onderdaan van het Koninkrijk.
Kunnen alle landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden op dezelfde wijze personen het grondgebied ontzeggen? Zo neen, waarom niet?
Nee, in de Nederlandse wet is geen soortgelijke bepaling opgenomen. De casus die thans aan de orde is gesteld kan desgewenst door de Kamer worden betrokken bij de bredere discussie die wordt gevoerd over de regulering van vestiging binnen het Koninkrijk.
Het verkeerd informeren van de Kamer over de kosten van de Groene Draeck |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Waarom hebt u de Kamer de afgelopen jaren structureel onjuist geïnformeerd over de kosten van het onderhoud van de Groene Draeck?1
Met de brief van 24 september 2015 (Kamerstuk 34 300 X, nr. 6) heeft het kabinet de Kamer op de hoogte gesteld van de meerkosten voor het onderhoud van de Groene Draeck in de periode 2011–2015. In dezelfde brief en in de begroting van Defensie 2016 (die op 15 september 2015 is aangeboden aan de Kamer), alsook tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen van september 2015 en de behandeling van de begroting van de Koning in oktober 2015 is de Kamer geïnformeerd over de structurele verhoging van het jaarlijkse onderhoudsbudget naar € 95.000.
Het meerjarig onderhoudsplan met de bijbehorende kosten is bepaald op basis van het rapport Kersten (bijlage bij Kamerstuk 34 300 I, nr. 4). Voor het kabinet was de onderbouwing van de onderhoudskosten zoals beschreven in het onderzoek rapport Kersten (bijlage bij Kamerstuk 34 300 I, nr. 4) cruciaal om tot de structurele ophoging van de onderhoudskosten over te gaan. Onder meer door onduidelijkheid over wie het meerdere moest betalen en over de hoogte van de kosten zijn de rekeningen aangehouden. Over de hoogte van de meerkosten is in de loop van 2015 duidelijkheid gekomen. De meerkosten zijn conform de begrotingsregels daarom in 2015 ten laste van de begroting van Defensie gebracht. In het jaarverslag 2015 wordt hierover verantwoording afgelegd.
Waarom zijn in 2011, 2012, 2013 en 2014 niet de werkelijke kosten van onderhoud van de Groene Draeck opgenomen in het Jaarverslag? Waarom is in die jaren in de begroting geen reëel bedrag begroot?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Kamer een overzicht te sturen van de werkelijke kosten van het jaarlijks onderhoud van de Groene Draeck vanaf 1957?
Het is mogelijk om vanaf het jaar 2004 de integrale kosten uit de huidige financiële systemen van Defensie op te halen. Dit leidt tot het volgende overzicht. Dit is exclusief de kosten voor groot onderhoud in 2010/2011, die indertijd door toenmalig Koningin Beatrix zelf zijn betaald. Op 4 juni 2008 heeft de Minister van Defensie een brief en rapport naar de Kamer gestuurd (vergaderjaar 2007–2008, 31 200 X, nr. 128), waarbij voor de jaren 2003/2004 een totaalbedrag van € 342.728 is gemeld. Voor de jaren 2011–2015 komen onderstaande bedragen overeen met de in deze jaren verantwoorde uitgaven plus het in 2015 opgevoerde meerwerk à € 223.000.
2004
€ 82.164,00
2005
€ 186.443,82
2006
€ 112.195,86
2007
€ 104.315,00
2008
€ 68.175,02
2009
€ 66.101,48
2010
€ 84.087,26
2011
€ 85.798,84
2012
€ 98.688,33
2013
€ 107.205,87
2014
€ 129.655,40
2015
€ 84.000,00
Waarom laat u de Groene Draeck nog steeds voor € 95.000,– per jaar onderhouden bij de Marine scheepswerf en niet voor € 29.000,– per jaar bij een werf die gespecialiseerd is in lemsteraken?2
De Groene Draeck is in 1957 door de Nederlandse bevolking aan toenmalig kroonprinses Beatrix geschonken. De Staat gaf bij deze gelegenheid mede het onderhoud van de Groene Draeck als geschenk. Dit wordt uitgevoerd door het Marinebedrijf, onderdeel van het Ministerie van Defensie.
Naar aanleiding van de motie Van der Burg (vergaderjaar 2015–2016, Kamerstuk 34 300 I, nr. 6) wordt momenteel een second opinion uitgevoerd naar de hoogte van de kosten en de intensiteit van het onderhoud van de Groene Draeck. Bij deze second opinion, die op verzoek van de Kamer wordt gedaan, wordt gekeken naar de kosten en de intensiteit van het onderhoud dat in de markt gangbaar wordt geacht, gegeven het bijzondere en representatieve karakter van de Groene Draeck. De second opinion wordt, voorzien van een appreciatie over eventuele onderhoudsconsequenties, aan de Kamer aangeboden zodra deze beschikbaar is.
Waarom heeft u tijdens het begrotingsdebat niet gemeld dat er al twee onderzoeksrapporten voorhanden waren, van Kersten Experts, waaruit bleek dat de kosten voor onderhoud van de Groene Draeck veel hoger waren dan noodzakelijk? Wat is volgens u de meerwaarde om een second opinion te laten uitvoeren, als er al een rapport voorhanden was?3
Met de brief van 24 september 2015 (Kamerstuk 34 300 X, nr. 6) heeft het kabinet de Kamer op de hoogte gesteld van het onderzoek dat in 2007 is uitgevoerd naar het onderhoud aan de Groene Draeck. Daarbij is gemeld dat dit rapport als basis is genomen voor het budget dat in 2010 in de begroting van de Koning is opgenomen voor het onderhoud aan de Groene Draeck (€ 47.000) en dat in de loop der jaren is geïndexeerd. Dit rapport is in 2007 door Kersten Experts opgesteld op aanvraag van het Ministerie van Defensie.
Op basis van adviezen uit dit eerste rapport Kersten is het onderhoudsbudget in 2010 op € 47.000 vastgesteld. Dat het rapport uit 2007 niet expliciet aan de orde kwam in het begrotingsdebat van oktober jongstleden, hangt samen met het feit dat het debat zich toespitste op de verhoging van het onderhoudsbudget met ingang van 2016 op de begroting van Defensie. Aan deze verhoging ligt het tweede rapport Kersten uit 2015 ten grondslag. In de brief van 24 september 2015 is gemeld dat – naar aanleiding van de in afgelopen jaren gebleken meerkosten – in 2015 een nieuw onderzoek is aangevraagd bij hetzelfde externe bureau. Dit tweede rapport Kersten uit 2015 geeft een beeld van de onderhoudsactiviteiten tegen actuele tarieven. In dit tweede rapport Kersten wordt aangegeven dat de Groene Draeck geen standaard lemsteraak is, en derhalve nauwkeurig onderhoud behoeft, wat in het verleden te weinig aandacht heeft genoten.
Naar aanleiding van de motie Van der Burg (Kamerstuk vergaderjaar 2015–2016, 34 300 I, nr. 6) wordt momenteel een second opinion uitgevoerd naar de hoogte van de kosten en de intensiteit van het onderhoud van de Groene Draeck. Bij deze second opinion, die op verzoek van de Kamer wordt gedaan, wordt gekeken naar de kosten en de intensiteit van het onderhoud dat in de markt gangbaar wordt geacht, gegeven het bijzondere en representatieve karakter van de Groene Draeck. De second opinion wordt, voorzien van een appreciatie over eventuele onderhoudsconsequenties, aan de Kamer aangeboden zodra deze beschikbaar is.
Waarom kiest u er telkens voor om, als het gaat om de kosten van het Koninklijk Huis, te goochelen met cijfers, de Kamer niet juist te informeren en over dit gevoelige onderwerp onnodig gedoe te laten ontstaan?
Aan de Kamer wordt ieder jaar verantwoording afgelegd over de kosten van het Koninklijk Huis overeenkomstig de voorschriften van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis. Dit gebeurt via begroting I de Koning en via het financiële jaarverslag de Koning. Zoals voor alle jaarverslagen geldt, gaat het jaarverslag de Koning vergezeld van een rapport van de Algemene Rekenkamer. In de afgelopen jaren heeft de Algemene Rekenkamer nooit fouten of onzekerheden van enig belang geconstateerd in de verantwoording.
Het bericht dat een doodgeboren kindje niet wordt erkend |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Waarom kan een doodgeboren kind geen vermelding krijgen in de BRP?1
Er wordt voor een levenloos geboren kind een akte van de burgerlijke stand opgemaakt, die wordt opgenomen in het register van overlijdensakten, maar er vindt geen inschrijving van een nieuwe ingezetene in de basisregistratie personen plaats. Inschrijving in de BRP geschiedt op grond van de geboorteakte, aangifte van verblijf en adres of ambtshalve.
Bent u bereid andere mogelijkheden te onderzoeken zodat doodgeboren kinderen wel wettelijke erkenning kunnen krijgen, maar ouders niet geconfronteerd worden met post van instanties, of problemen ontstaan met het erfrecht?2
Ja, ik ga onderzoek doen naar de mogelijkheden van registratie zowel binnen als buiten de BRP, inclusief de financiële, technische, juridische, internationale en privacyaspecten. Ik betrek daarbij de wensen van de initiatiefneemsters van de petitie. Ik doe het onderzoek in overleg met de Minister van Veiligheid en Justitie. Over de uitkomst van dit onderzoek wordt uw Kamer voor de zomer geïnformeerd.
Er is overigens al een wijze van een wettelijke erkenning van levenloos geboren kinderen in de vorm van registratie bij de burgerlijke stand, waarbij een akte van een levenloos geboren kind wordt opgemaakt die inhoudelijk overeenkomt met een geboorteakte. Gebleken is dat de bestaande regeling van de burgerlijke stand onvoldoende bekend is. Zo is de handelwijze van de gemeente Amsterdam die beschreven wordt in het artikel in het Parool niet nieuw, maar komt overeen met de bestaande werkwijze. Om een grotere bekendheid aan de regeling te geven, zodat ouders van levenloos geboren kinderen daarvan gebruik kunnen maken en een tastbaar officieel bewijs kunnen krijgen van het bestaan van hun kind, is een informatieblad over dit onderwerp geplaatst op rijksoverheid.nl.
Bent u bereid met een voorstel te komen hoe de wettekst kan worden gewijzigd zodat de voor veel ouders pijnlijke zin, «komt het dood ter wereld, dan wordt het geacht nooit te hebben bestaan» (artikel 2 Burgerlijk Wetboek, Boek 1) wordt aangepast? Zo nee, waarom niet?3 BRP: Basisregistratie Personen
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Wolbert en Oosenbrug van 14 oktober 2015, is de formulering van artikel 2 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek er geenszins op gericht om het bestaan van een levenloos geboren kind te ontkennen. De formulering is een fictie («wordt geacht») en heeft tot doel om eventuele problemen op het terrein van het erfrecht te voorkomen door duidelijk vast te stellen dat een levenloos geboren kind geen rechten en plichten kan hebben of kan overdragen aan andere personen. De Minister van Veiligheid en Justitie zal bezien of een wijziging van de tekst uitkomst kan bieden. Daartoe is advies gevraagd aan de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit.
Het bericht ‘Wetgeving hoeft niet te worden veranderd om voor levenloos geboren kinderen een geboorteakte op te maken’ |
|
Fatma Koşer Kaya (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «wetgeving hoeft niet te worden veranderd om voor levenloos geboren kinderen een geboorteakte op te maken»1
Ja, hier heb ik kennis van genomen.
Deelt u de opmerking van hoogleraar kinder- en jeugdrecht, de heer Doek, dat het opmaken van een geboorteakte van een levenloos geboren kind geheel in lijn is met het VN-Kinderrechtenverdrag dat Nederland in 1995 heeft ondertekend? Zo nee, waarom niet? Sluit u uit dat de huidige praktijk in strijd is met dit Verdrag? Zo ja, hoe bent u voornemens dit te regelen?
Er wordt op grond van artikel 19i van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek een akte van een levenloos geboren kind opgemaakt. Daarbij wordt geen minimumduur van de zwangerschap gehanteerd om de akte op te maken. De Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit heeft over dit onderwerp in 2006 een Officiële Mededeling uitgebracht waarin ambtenaren van de burgerlijke stand erop worden gewezen dat het opmaken van een akte van levenloos geboren kind niet afhankelijk is van de termijn van de zwangerschap.
De Officiële Mededeling is destijds gepubliceerd in de Staatscourant2 en is onlangs nogmaals onder de aandacht gebracht van de beroepsvereniging van ambtenaren van de burgerlijke stand, de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB). Een akte van een levenloos geboren kind bevat de volgende gegevens: voornaam of voornamen en geslachtsnaam van het kind, dag en zo mogelijk uur en minuut van geboorte, plaats van geboorte, geslacht van het kind, alsmede de gegevens van de ouders en van degene die de aangifte heeft gedaan.
Desgewenst kunnen de ouders ten aanzien van de geslachtsnaam van het kind, als het de eerstgeborene is, naamskeuze doen. De keuze voor de geslachtsnaam is niet bindend voor eventuele volgende kinderen. De gegevens die worden opgenomen in de akte van een levenloos geboren kind komen overeen met de gegevens in een geboorteakte.
De huidige regeling sluit aan bij het Kinderrechtenverdrag, dat bepaalt dat de geboorte van een kind wordt geregistreerd en dat het kind een naam krijgt.
Er wordt immers een akte van de burgerlijke stand opgemaakt waarin ook de namen van het kind worden opgenomen. Hierdoor wordt de identiteit van het kind vastgelegd. Een akte van de burgerlijke stand is een officieel document met een bijzondere bewijskracht, namelijk de bewijskracht van een authentieke akte.
Klopt het dat voor een kind dat levenloos ter wereld is gekomen slechts een akte wordt opgemaakt voor het register van overlijden ex artikel 1:19i BW, maar dat er geen akte van geboorte wordt opgemaakt en het kind dus niet is terug te vinden in of via de Basisregistratie Personen (BRP)? Zo ja, waarom wordt geen gebruik gemaakt van de bevoegdheid ambtshalve, zonder geboorteakte, ex artikel 2:2 Wet BRP een levenloos ter wereld gekomen kind in de BRP in te schrijven indien de ouders aangeven dit te wensen?
Er wordt voor een levenloos geboren kind een akte van de burgerlijke stand opgemaakt, die wordt opgenomen in het register van overlijdensakten. Zie het antwoord op vraag 2.
Het kind wordt niet opgenomen in de BRP. Inschrijving in de BRP geschiedt op grond van de geboorteakte, aangifte van verblijf en adres of ambtshalve. Van de bevoegdheid tot ambtshalve inschrijving conform art. 2.2 Wet BRP mag alleen gebruik gemaakt worden als inschrijving op grond van aangifte van de betrokkene ten onrechte achterwege is gebleven.
Bent u ermee bekend dat sommige ouders een sterke behoefte hebben aan een landelijke registratie van hun dood geboren kind teneinde de familiebanden en/of stamboom ook voor latere generaties vindbaar te laten zijn?
Ja, ik ben hiermee bekend. Ik wil erop wijzen dat de akte van een levenloos geboren kind wordt bewaard in de registers van de burgerlijke stand en daardoor vindbaar en raadpleegbaar is.
Bent u bereid te onderzoeken hoe aan deze sterke behoefte van sommige ouders tegemoet kan worden gekomen en daarbij de lopende discussie in België mee te nemen? Kunt u tevens onderzoeken welke mogelijkheden er als alternatief voor de BRP zijn om levenloos geboren kinderen, op verzoek van ouders, digitaal traceerbaar te laten zijn en op te nemen in een officieel register, bijvoorbeeld door een koppeling te leggen tussen de gegevens van de ouders in de BRP en de akte van overlijden van het levenloos geboren kind zonder dat deze zelfstandig in de BRP ingeschreven wordt?
Ja, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bereid de mogelijkheden te onderzoeken van registratie zowel binnen als buiten de BRP, inclusief de financiële, technische, juridische, internationale en privacyaspecten. Hij betrekt daarbij de wensen van de initiatiefneemsters van de petitie. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties doet het onderzoek in overleg met mij. Over de uitkomst van dit onderzoek wordt uw Kamer voor de zomer geïnformeerd.
De huidige discussie in België gaat met name over de gegevens die worden opgenomen in de akte van een levenloos geboren kind. Zo is een van de voorstellen om, naar Nederlands voorbeeld, de geslachtsnaam van het kind in de akte op te nemen.
Bent u ermee bekend dat sommige ouders niet door de ambtenaren van de Burgerlijke Stand worden geïnformeerd over de mogelijkheid een akte van een levenloos geboren kind te ontvangen, bij een zwangerschap van minder dan 24 weken? Bent u bereid de communicatie hierover naar deze ouders te verbeteren?
Ik ben daarmee bekend en heb al actie ondernomen door contact op te nemen met de beroepsvereniging van ambtenaren van de burgerlijke stand, de NVVB, om de bestaande regeling nogmaals onder de aandacht van de beroepsgroep te brengen. Ook heb ik de informatievoorziening voor ouders verbeterd door een informatieblad over dit onderwerp te plaatsen op rijksoverheid.nl (vgl. het antwoord op vraag 2).
Bedreigingen van raadsleden |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Hoe gaan raadsleden om met agressie, bedreiging en geweld»?1
Ja.
Hoe verhouden de cijfers over bedreigingen van raadsleden, zoals die uit het onderzoek van het Periklesinstituut naar voren komen, zich tot de cijfers van Raadslid.nu en de cijfers waar u over beschikt?
De diverse onderzoeken verschillen methodologisch zodanig dat de uitkomsten zich moeilijk laten vergelijken. De vragenlijst in het onderzoek van Raadslid.Nu heeft bijvoorbeeld betrekking op de voorafgaande zes maanden, de monitor Agressie en geweld openbaar bestuur2 op de voorafgaande 12 maanden en het Periklesonderzoek op de gehele periode dat men raadslid is. Het is aannemelijk dat de hoogte van het slachtofferschap onder raadsleden in deze onderzoeken (respectievelijk 7%, 20% en 26%) voor een deel is bepaald door deze verschillen in perioden waarop de vragenlijsten betrekking hebben. Bovendien zijn cijfers verkregen door middel van belevingsonderzoek met betrekking tot een korte recente periode betrouwbaarder dan die over een langere periode in een verder verleden.
Deelt u het beeld dat de afgelopen jaren meer raadsleden bedreigd worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Uit de monitor Agressie en geweld openbaar bestuur 2014 blijkt dat het slachtofferschap van agressie en geweld onder raadsleden tussen 2012 en 2014 is afgenomen van 36% naar 20%3. Dit jaar wordt wederom een dergelijke monitor uitgevoerd. Het is verklaarbaar dat – vanwege het huidige maatschappelijke debat rond de verhoogde asielinstroom – het percentage slachtoffers zal zijn toegenomen. Dit kan uiteraard ook samenhangen met een toegenomen bewustwording bij de doelgroep. De nieuwe cijfers worden voor de zomer verwacht. U wordt hier zo spoedig mogelijk over geïnformeerd.
Komt de conclusie van het Periklesinstituut dat slechts 1 op de 5 raadsleden naar de politie stapt overeen met andere informatie over de aangiftebereidheid van raadsleden? Zo ja, deelt u de mening dat deze lage aangiftebereidheid zorgelijk is? Zo nee, waarin verschilt de informatie waar u over beschikt?
Uit de monitor Agressie en geweld openbaar bestuur 2014 blijkt dat het percentage slachtoffers onder raadsleden dat aangifte heeft gedaan (zelf of de organisatie) 11% is4. De belangrijkste reden voor de slachtoffers onder de raadsleden om geen aangifte te doen is dat zij vinden dat het incident niet ernstig genoeg is. Zij geven aan dat in sommige gevallen het incident ter plekke wordt opgelost. Zorgelijk is het als slachtoffers van mening zijn dat het bij de functie hoort. Agressie en geweld op het werk zijn onacceptabel. Daarvan moet men altijd (intern) melding maken en in het geval van (mogelijk) strafbare feiten – zoals bedreiging en fysiek geweld – aangifte doen bij de politie.
Deelt u de mening dat raadsleden gestimuleerd moeten worden altijd aangifte van bedreiging te doen? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat de aangiftebereidheid wordt vergroot? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar antwoord 5 van de beantwoording op de Kamervragen onder Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1944 (ingezonden op 11 februari 2016).
Is het waar dat de politie dergelijke aangiftes niet altijd serieus neemt? Zo ja, deelt u de mening dat ter wille van de veiligheid van raadsleden en een goed functionerende lokale democratie juist de politie dergelijke bedreigingen voortaan wel serieus moet gaan nemen, en hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De politie neemt deze aangiften uiterst serieus.
Dat agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak (VPT) niet getolereerd worden, wordt doorvertaald in de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) tussen politie en OM, waarin opsporings- en vervolgingsafspraken zijn gemaakt over dit soort zaken. Deze afspraken beogen een uniforme aanpak en behandeling van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak en zien toe op een stevige aanpak van de dader. Zo zijn er afspraken gemaakt over onder andere: prioritaire afhandeling, eenduidige registratie, werkgeversaangifte, schade zo veel mogelijk verhalen op de dader en een verhoogde strafeis (+200%).
Bent u bereid de zes aanbevelingen uit het rapport van het Periklesinstituut2 over te nemen? Zo ja, hoe gaat u dat doen en op welke termijn? Zo nee, welke gaat u niet overnemen en waarom niet?
De aanbevelingen van het Periklesinstituut sluiten over het algemeen goed aan bij hetgeen vanuit de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Veiligheid en Justitie wordt gesignaleerd en de activiteiten die samen met de beroepsverenigingen (Nederlands Genootschap van Burgemeesters, Wethoudersvereniging, Raadslid.Nu) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten worden verricht.
In de door het Periklesinstituut voorgestelde modelaanpak en stappenplan (aanbevelingen 1 en 2) is reeds voorzien met de Leidraad Veilig bestuur, die als onderdeel van de instrumentenkoffer Veilig bestuur afgelopen najaar is gelanceerd6.
Ook aanbeveling 3 is al uitgevoerd. Er zijn VPT-contactpersonen per politie-eenheid aangesteld. Deze contactpersonen zijn op de hoogte van de ELA en de daarmee samenhangende procedureafspraken. De politie werkt momenteel aan verbreding van kennis van zaken aangaande VPT voor àlle relevante beroepsgroepen.
Het bespreekbaar maken van agressie en geweld (aanbeveling 4) is één van de doelen van de campagne «Wees duidelijk over agressie» die in oktober 2015 van start is gegaan. De campagne is gericht op alle werknemers met een publieke taak. Rondom de campagne vinden dit voorjaar meerdere landelijke en regionale bijeenkomsten plaats. De campagne loopt tot medio 2016 door. Meer specifiek ten behoeve van raadsleden en college van burgemeester en wethouders is een interactieve themasessie ontwikkeld.
Aanbeveling 5 (Geef de burgemeester een proactieve rol) zal samen met het Nederlands Genootschap van Burgemeesters worden opgepakt, in het kader van het actieplan Veilig bestuur dat op dit moment samen met de eerdergenoemde beroepsverenigingen wordt opgesteld.
Het creëren van saamhorigheid en de professionalisering (aanbeveling 6) zijn bij uitstek activiteiten die door de beroepsverenigingen en de Vereniging van Griffiers opgepakt kunnen worden.
Wachtgeld voor de oud-burgemeester van Maastricht |
|
Jasper van Dijk |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over de uitzending van Shownieuws over het wachtgeld van de oud-burgemeester van Maastricht?1
Als Minister van BZK heb ik geen oordeel over deze uitzending.
Is het juist dat hij na zijn vertrek als burgemeester twee jaar lang recht houdt op wachtgeld, wat in het eerste jaar neerkomt op 80 procent van zijn salaris van bijna € 140.000.–?
Deze kwestie betreft de voormalige burgemeester van Maastricht. De uitvoering van zijn uitkering op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) is een verantwoordelijkheid van die gemeente, niet van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Overigens geef ik uit privacyoverwegingen in beginsel nooit informatie over de uitkeringsrechten van individuele politieke ambtsdragers als ik daar al over zou beschikken.
Wel kan ik vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid een toelichting geven op de wijze waarop het is geregeld in de Appa en het Besluit sollicitatieplicht Appa voor gewezen politieke ambtsdragers (Sollicitatiebesluit).
In die zin kan ik bevestigen dat de uitkering gedurende het eerste jaar 80% is van de bezoldiging waarvan de uitkering is afgeleid, en voor de resterende duur van de uitkering 70%. Zie in dit verband voor voormalig burgemeesters artikel 130, eerste lid, juncto artikel 133, eerste lid, van de Appa.
Overigens kan het bedrag aan uit te betalen uitkering lager uitvallen indien nieuwe inkomsten met de uitkering worden verrekend.
Wordt de sollicitatieplicht voor voormalig politieke ambtsdragers hier nagekomen? Zo nee, wat wordt daarop ondernomen? Zo ja, vindt u deze sollicitatieplicht streng genoeg?
Zoals aangegeven in mijn antwoord onder 2 is dit individuele geval een aangelegenheid van de gemeente Maastricht.
In algemene zin kan ik meedelen dat er een sanctie kan worden toegepast indien de uitkeringsgerechtigde op het punt van de sollicitatieplicht niet aan zijn of haar verplichtingen op grond van de Appa voldoet. Het sanctieregime is afgeleid van de Werkloosheidswet (WW). Een dergelijke beoordeling is afhankelijk van de individuele omstandigheden van het geval, mede gezien de in het re-integratieplan vastgelegde afspraken en het advies van het re-integratiebureau. Het systeem van het Sollicitatiebesluit is zodanig dat er regelmatig een vinger aan de pols wordt gehouden.
Mogen voormalig politieke ambtsdragers, net als iemand in de WW, maximaal 20 vakantiedagen opnemen? Moeten zij daarnaast het aantal vakantiedagen doorgeven, en wanneer dit niet gebeurt, wordt er dan gekort op het wachtgeld, zoals bij de WW? Zo nee, waarom niet?2
Voormalig politieke ambtsdragers mogen inderdaad, net als iemand in de WW, maximaal 20 vakantiedagen opnemen. Dit is opgenomen in artikel 2.6 van het Sollicitatiebesluit. Dit artikel is afgeleid van de Vakantieregeling WW.
Ook een eventuele sanctie is afgeleid van de WW. Deze vindt in voorkomend geval plaats in de vorm van een inhouding van de uitkering. Zie in dit verband de artikelen 4.1 tot en met 4.4 van genoemd besluit.
Moeten voormalig politieke ambtsdragers, net als iemand in de WW, taken in een werkmap uitvoeren en wanneer dit niet gebeurt, wordt er dan gekort op het wachtgeld, zoals bij de WW? Zo nee, waarom niet?3
Op grond van de Appa wordt een enigszins andere werkwijze gevolgd, maar in de kern is die vergelijkbaar. Voor elke Appa-uitkeringsgerechtigde wordt een re-integratieplan opgesteld. In dit re-integratieplan staan harde afspraken welke voorgenomen activiteiten betrokkene gaat ondernemen om weer aan het werk te gaan of om zich daarop voor te bereiden. Hierbij kan gedacht worden aan concrete en verifieerbare sollicitatieactiviteiten, opleidingen of cursussen, het starten van een eigen onderneming, enz. Dit plan is maatwerk want niet elke uitkeringsgerechtigde heeft dezelfde afstand tot de arbeidsmarkt.
In dit re-integratieplan staat ook de wijze waarop en de frequentie waarin betrokkene contact heeft met het re-integratiebureau. Vaak is dit contact met het re-integratiebureau wekelijks. Minimaal om de drie maanden ontvangt de uitvoeringsorganisatie een rapportage van het re-integratiebureau. Dit re-integratieplan wordt, zolang de sollicitatieplicht geldt, om de drie maanden door het re-integratiebureau met betrokkene geëvalueerd; en zo nodig uitgewerkt of aangepast. De uitvoeringsorganisatie en het re-integratiebureau houden dus zeer regelmatig een vinger aan de pols.
Op het niet meewerken aan het opstellen en uitvoeren van dit plan staan sancties op grond van het Sollicitatiebesluit. Deze sancties zijn afgeleid van de sancties die voor de WW gelden. Het is een systeem van inhoudingen op de Appa-uitkering.
Bent u bereid de wachtgeldregeling af te schaffen of te versoberen zodat deze meer in lijn komt met de WW-rechten van werknemers? Zo nee, waarom niet?
De laatste jaren zijn al verschillende aanpassingen in de Appa doorgevoerd, zowel ten aanzien van het deel betreffende de uitkeringen als dat ten aanzien van de pensioenen; laatstelijk nog per 1 januari 2016. Zo is de duur van de uitkering teruggebracht tot maximaal drie jaar en twee maanden (de maximale WW-duur) en is de duur van de voortgezette uitkering teruggebracht van maximaal tien jaar naar maximaal vijf jaar.
Bij brief van 4 juni 2015 (Kamerstuk 28 479, nr. 73) heb ik mijn visie op de rechtspositie van politieke ambtsdragers naar de Tweede Kamer gestuurd. Daarin heb ik betoogd dat een politiek ambt een eigen dynamiek kent en op onderdelen specifieke kenmerken heeft die afwijken van een baan in het bedrijfsleven of bij de overheid.
De door mij geschetste visie maakt een samenhangend beleid ten aanzien van de rechtpositie mogelijk en kan de verschillen, maar ook de overeenkomsten, met de arbeidsvoorwaarden van werknemers in publieke en private sector verklaren en onderbouwen. Daarom zijn de arbeidsvoorwaarden van politieke ambtsdragers in principe zoveel mogelijk in lijn met die van werknemers. Maar de bijzondere positie (bijvoorbeeld de gebondenheid aan het vertrouwensbeginsel en het ontbreken van ontslagbescherming) en de staatsrechtelijke verhoudingen brengen met zich mee dat arbeidsvoorwaarden soms een bijzondere vorm (moeten) hebben.
De benoeming van de topambtenaar die zich op het ministerie bezig hield met de Raad van State tot staatsraad |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de topambtenaar, die zich als directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie bezig hield met de wijzigingen bij de Raad van State, op het moment dat deze wet zich in een afrondende fase bevond, benoemd werd bij de Raad van State?1 2
Het bericht over deze benoeming was geen verrassing, aangezien de voordracht voor het benoemingsbesluit overeenkomstig artikel 10, derde lid, jo. 8, derde lid, eerste volzin, van de Wet op de Raad van State was gedaan door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie. Het wetsvoorstel organisatie hoogste bestuursrechtspraak is op 20 januari 2016 ingediend bij de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2015/16, 34 389, nrs. 1–3). De indiening van een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer wordt door de regering niet gezien als een afrondende fase.
Wat waren formeel de taken van de directeur-generaal met betrekking tot de Wet organisatie hoogste bestuursrechtspraak?3
De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving van het Ministerie van Veiligheid en Justitie staat aan het hoofd van het gelijknamige directoraat-generaal. Het directoraat-generaal is onder meer belast met het scheppen van voorwaarden voor een goed functionerend rechtsbestel en een slagvaardige rechtspleging (artikel 35, eerste lid, onder b, Organisatiebesluit Ministerie van Veiligheid en Justitie 2015). In zijn hoedanigheid van hoofd van het directoraat-generaal droeg de genoemde directeur-generaal als een van de daarbij betrokken departementsambtenaren bij aan de ambtelijke voorbereiding van het genoemde wetsvoorstel, waarvoor de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik de verantwoordelijkheid dragen.
Wat is uw reactie op het bericht dat hij zich in de praktijk «intensief met het plan bemoeide»?4
Van alle op mijn ministerie werkzame ambtenaren verlang ik een intensieve inzet ten aanzien van de aan hen toevertrouwde werkzaamheden. De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving vormt daarop geen uitzondering. Het wetsvoorstel organisatie hoogste bestuursrechtspraak is, zoals te doen gebruikelijk, het resultaat van samenwerking tussen verschillende dienstonderdelen van mijn ministerie en in dit geval voorts van samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Diverse wetgevingsambtenaren en beleidsambtenaren op de beide ministeries hebben bijgedragen aan de ambtelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel. Zoals gebruikelijk bij wetsvoorstellen was bij mijn ministerie de penvoering in handen van de directie Wetgeving en Juridische Zaken (ressorterend onder het cluster secretaris-generaal), die daartoe in dit geval samenwerkte met de directie Rechtsbestel (ressorterend onder het directoraat-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving) en de directie Financieel-Economische Zaken (ressorterend onder het cluster secretaris-generaal).
Op welk moment vond het allereerste contact plaats, formeel of informeel, over zijn mogelijke overstap naar de Raad van State? Van wie ging het initiatief uit? Hoe is de verdere procedure rondom zijn benoeming stapsgewijs verlopen?
De benoeming is overeenkomstig de vaste procedures verlopen. De Raad van State heeft in zijn vergadering van 9 december 2015 besloten de Koning aan te bevelen om betrokkene te benoemen tot staatsraad in buitengewone dienst in de Afdeling advisering. Deze aanbeveling is op dezelfde datum aan de Koning verzonden en in afschrift toegezonden aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Veiligheid en Justitie. Na behandeling in de ministerraad op 15 januari 2016 is in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie op dezelfde datum het ontwerp van het benoemingsbesluit voorgedragen aan de Koning. Het ontwerp is op 18 januari 2016 door de Koning bekrachtigd. De benoeming is ingegaan met ingang van de datum van beëdiging, welke op 20 januari 2016 heeft plaatsgevonden.
In welke fase bevond zich op die momenten steeds het conceptwetsvoorstel over de wijzigingen bij de Raad van State (de wet organisatie hoogste bestuursrechtspraak)?
Op de in het antwoord op vraag 4 genoemde momenten bevond het wetsvoorstel organisatie hoogste bestuursrechtspraak zich in de fase van het nader rapport (het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State werd op 7 december 2015 uitgebracht). Op 20 januari 2016 is het wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer.
Vindt u het zuiver dat de hoge ambtenaar die zich op het ministerie bezig houdt met de wijzigingen bij de Raad van State, wat uiteindelijk resulteert in een wetsvoorstel waar de Raad van State erg content mee is maar dat verder in de juridische wereld op bijzonder veel kritiek kan rekenen vanuit staatsrechtelijk en rechtsstatelijk oogpunt, korte tijd later benoemd wordt bij de Raad van State? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstellen dragen ministers en staatssecretarissen verantwoordelijkheid, niet ambtenaren. Of een ambtenaar zich al dan niet met een wetsvoorstel heeft beziggehouden is dus geen relevante factor voor de benoeming in een andere functie. De kwalificaties van het wetsvoorstel laat ik voor rekening van de vragensteller.
Deelt u de mening dat hiermee de schijn van belangenverstrengeling is gewekt?
Nee.
Waarom is ervoor gekozen om de directeur-generaal te benoemen tot staatsraad in buitengewone dienst in de Afdeling advisering van de Raad van State? Is er voorafgaand aan deze benoeming ook gesproken over het gevaar van de schijn van belangenverstrengeling? Zo nee, waarom niet?
Bij de Afdeling advisering van de Raad van State was behoefte aan uitbreiding van expertise op het gebied van algemene vraagstukken van wet- en regelgeving en specifiek de wijze waarop de kwaliteit van de wetgeving op de ministeries mede door de adviezen van de Afdeling advisering kan worden gewaarborgd. Betrokkene beschikt op dit terrein over zeer brede ervaring en deskundigheid en beschikt ook overigens over de kwaliteiten voor het vervullen van deze functie. Er is met betrekking tot deze benoeming niet gesproken over het gevaar van de schijn van belangenverstrengeling in relatie tot genoemd wetsvoorstel, aangezien daar geen aanleiding voor was.
Kunt u zich voorstellen dat het er op lijkt dat niet het algemeen belang, maar het belang van de Raad van State voorop heeft gestaan bij het maken van deze wet, mede vanwege het feit dat de directeur-generaal op het ministerie onder wiens verantwoordelijkheid dit gebeurde zowel hiervoor als hierna werkzaam was/is bij de Raad van State, en dat hij dus feitelijk beloond is voor het niet door laten gaan van de ingrijpende herstructurering van de Raad van State (het weghalen van de rechtsprekende taak bij de Raad van State) die was afgesproken bij regeerakkoord en aangenomen Kamermotie?
Nee. Ik verwijs kortheidshalve naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, waarin de in het wetsvoorstel gemaakte keuzes zijn gemotiveerd en ook is toegelicht hoe deze zich verhouden tot het regeerakkoord en de bedoelde motie. Voor de indiening van het wetsvoorstel dragen de beide ministers de verantwoordelijkheid, dus niet de betrokken directeur-generaal noch enige andere ambtenaar die een bijdrage heeft geleverd aan de ambtelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze schijn van belangenverstrengeling wordt weggenomen en dat het algemeen belang bij dit wetsvoorstel voorop wordt gesteld?
Van schijn van belangenverstrengeling en een dubieuze overstap is geen sprake.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dergelijke dubieuze overstappen in de toekomst niet meer zullen plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 10.
De lopende pilots eID |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Weet u dat de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken op 28 januari 2016 u heeft verzocht om een brief met een overzicht van de inmiddels lopende pilots eID, en dat u in uw antwoord per brief van 17 februari 2016 (Kamerstuk 26 643, nr. 392) uitsluitend een overzicht heeft verschaft van deelnemers aan de pilots aan de gebruikerskant?
Ja.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat diverse pilots draaien, en er nog steeds geen helder overzicht is van alle pilots die nu draaien of op het punt staan te starten? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet.
De partijen die interesse hebben in de pilots met Idensys hebben dit via een procedure op Tendernet kenbaar gemaakt. Alleen aangemelde partijen kunnen participeren. Voor aangemelde makelaars en middelenleveranciers geldt dat zij in de pilotperiode ook nog steeds kunnen toetreden tot Idensys en daardoor kunnen participeren binnen de pilots.
De lijst met dienstverleners staat vast waarbij alleen de startdatum varieert. Dit heeft onder andere te maken met de planning van de afzonderlijke pilots en met het aansluitingstraject van de dienstverlener op de makelaar.
Bent u bereid alsnog een overzicht te verstrekken van alle pilots die in het kader van de vervanging van de huidige DigiD (gaan) draaien, zowel publiek als ook privaat? Zo nee, waarom niet?
In de bijlage1 vindt u het overzicht van de pilots die onder mijn verantwoordelijkheid vallen.2 In casu zijn dat de pilots in het publieke domein voor zover nu bekend. Opgemerkt dient te worden dat de aard van het authenticatiemiddel kan wijzigen indien de leverancier daartoe besluit.
Bent u bereid in dit overzicht in ieder geval de volgende gegevens per pilot op te nemen: Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid dit overzicht, zoals uitgewerkt onder punt 4, binnen twee weken te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de technocraten van het CPB het financiële lot van gemeentes bepaalt |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Onderschrijft u de uitkomst van het onderzoek, gedaan door Binnenlands Bestuur, dat er uiteindelijk honderden miljoenen euro's meer zijn bezuinigd op gemeenten dan mogelijk was volgens het CPB? Zo nee, waarom niet?1
Het CPB heeft in zijn Nadere informatie doorrekening verkiezingsprogramma’s uit mei 2012 voor deze kabinetsperiode een maximale ombuigingsruimte voor het apparaat van decentrale overheden vastgesteld van structureel € 1,2 miljard in 2017 (excl. decentralisaties in het sociaal domein). Deze ruimte is door veel politieke partijen, waaronder de SP, volledig overgenomen in hun verkiezingsprogramma’s. Het kabinet heeft deze ruimte in zijn regeerakkoord verwerkt.
Bij de start van deze kabinetsperiode werd het accres voor de periode 2013–2017 geraamd op € 1,3 miljard. Dat betekent dat het gemeentefonds en provinciefonds op basis van die raming met € 1,3 miljard zouden zijn toegenomen aan het einde van de kabinetsperiode. In de Miljoenennota 2016 is de meest actuele stand van de accresraming opgenomen. Momenteel wordt voor deze kabinetsperiode een toename van het gemeentefonds en provinciefonds verwacht van € 800 miljoen. Dat betekent een cumulatieve neerwaartse bijstelling van € 500 miljoen sinds aanvang kabinetsperiode.
Deze bijstelling is voor ongeveer de helft het gevolg van lagere loon- en prijsontwikkelingen dan waar bij de start van deze kabinetsperiode van werd uitgegaan. Tegenover deze lagere loon- en prijsontwikkelingen staan lagere kosten voor gemeenten waardoor deze bijstellingen niet hoeven te leiden tot reële bezuinigingen. Daarnaast zijn de accressen neerwaarts bijgesteld als gevolg van de noodzaak voor aanvullende bezuinigingen in 2013 en 2014 (o.a. het € 6 miljard pakket). Om te kunnen voldoen aan de correctieve arm van het Stabiliteits- en Groeipact is besloten de prijsbijstelling 2013 en 2014 niet uit te keren en een korting door te voeren op de loonruimte 2014. Dit werkt negatief door in het accres voor het gemeentefonds en provinciefonds.
Vindt u de berekeningen van het CPB betrouwbaar genoeg om in de toekomst uw beleid op te bepalen? Zo ja, hoe gaat u dan voorkomen dat deze fouten in de toekomst weer gemaakt worden?
Er is geen sprake van foutieve berekeningen van het CPB. Elk nieuw kabinet heeft een raming nodig om zijn beleid, vervat in het regeerakkoord, op te kunnen baseren. Die raming stoelt op de op dat moment beschikbare informatie. In de loop van een kabinetsperiode kunnen de inzichten in bijvoorbeeld de loon- en prijsontwikkeling wijzigen.
Had het CPB volgens u rekening moeten houden met de aanpassing van het accres, waardoor de bezuiniging op gemeenten uiteindelijk € 759 mln. hoger uitvalt dan in eerste instantie was berekend? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is de ombuiging over de hele kabinetsperiode bezien circa € 500 miljoen hoger uitgevallen en niet € 759 miljoen.
Voorts is de normeringssystematiek van het gemeentefonds en provinciefonds – «samen de trap op, samen de trap af» – gebaseerd op een bestuurlijke afspraak tussen het Rijk, de VNG en het IPO. Inherent aan deze afspraak is dat actuele ontwikkelingen op de rijksbegroting doorwerken naar gemeenten en provincies. Als de ontwikkeling van lonen en prijzen anders uitvalt dan bij de start van de kabinetsperiode is geraamd, zie antwoord op vraag 1, leidt dit tot een wijziging van het accres. Ook andere ontwikkelingen die het CPB bij de start van dit kabinet niet heeft kunnen voorzien, zoals de noodzaak om te komen tot aanvullende bezuinigingen, hebben effect op het accres. Tenslotte kan er sprake zijn van aanvullend beleid dat niet voorzien was bij Regeerakkoord.
Verwacht u nog meer tegenvallers door foutieve berekeningen van het CPB?
Zoals gezegd is er geen sprake van foutieve berekeningen.
Gaat u gemeenten compenseren voor deze hoger uitgevallen bezuiniging, die er toe heeft geleid dat gemeenten nog meer hebben moeten bezuinigen op essentiële zaken zoals bijvoorbeeld zorg, armoedeondersteuning of veiligheid?
Zoals bij het antwoord op vraag 1 is aangegeven, heeft het lagere accres voor de helft een achtergrond in een lagere loon- en prijsontwikkeling en voor de helft in extra ombuigingen door het kabinet. Hiervoor geldt dat er een bestuurlijke afspraak ligt over de normering van het Gemeentefonds en Provinciefonds. Volgens de evenredigheidsgedachte achter de normeringssystematiek delen het Rijk en gemeenten en provincies in extra uitgaven als het goed gaat maar ook in extra ombuigingen in slechte jaren zoals in 2013 en 2014. De uitkomst van de normeringssystematiek, het accres, kan meevallen maar kan ook – zoals de afgelopen jaren het geval was – tegenvallen.
De financiële puinhoop in Amsterdam |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Zware kritiek op Asscher»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de Amsterdamse financiële puinhoop?
Het is aan de gemeenteraad van Amsterdam om hierover een oordeel uit te spreken.
Ziet u, gezien de chaos, reden om specifieke maatregelen te treffen? En zo ja, welke?
Het is aan de gemeenteraad van Amsterdam om zich uit te spreken of specifieke maatregelen noodzakelijk zijn. Het is daarnaast aan gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland, als financieel toezichthouder op de gemeenten, te oordelen of de begroting van de gemeente structureel en reëel in evenwicht is. Daar is in het geval van de gemeente Amsterdam sprake van. De gemeente is financieel gezond. Het onderzoek in Amsterdam richtte zich dan ook niet op de financiële positie maar op de financiële functie van de gemeente.
Als de provincie van oordeel is dat de begroting niet sluitend is, wordt de gemeente onder preventief toezicht geplaatst. De toezichthouder maakt dan afspraken met de gemeente om er voor te zorgen dat dit structureel en reëel evenwicht weer wordt bereikt.
In hoeverre acht u de vicepremier, die te weinig prioriteit gaf aan het op orde brengen van de Amsterdamse financiële huishouding, in staat om op verantwoorde wijze om te gaan met de miljarden van de begroting SZW?
Het is aan de Tweede Kamer om uiteindelijk te oordelen of een Minister op een verantwoorde wijze is omgegaan met de middelen zoals opgenomen in de door de Tweede Kamer goedgekeurde begroting. Na afloop van het begrotingsjaar legt het kabinet verantwoording af over de uitgaven. Alle ministeries maken een jaarverslag die het Ministerie van Financiën bundelt in het rijksjaarverslag. Er is ook een toelichting op het rijksjaarverslag: het Financieel Jaarverslag van het Rijk (FJR). De jaarverslagen en het FJR moeten eerst goedgekeurd worden door de Algemene Rekenkamer. Daarna biedt de Minister van Financiën ze aan de Tweede Kamer aan op Verantwoordingsdag en kan de Tweede Kamer hierover oordelen.
Het bericht 'Falende topambtenaren snel weer aan topbaan geholpen' |
|
Manon Fokke (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «Falende topambtenaren snel weer aan topbaan geholpen»?1
Ja.
Herkent u het in bedoeld artikel geschetst beeld dat falende topambtenaren zelden zouden worden ontslagen, maar na aantoonbaar tekortschieten min of meer standaard een andere functie bij de (rijks-)overheid krijgen aangeboden? Zo ja, wat is daarvoor volgens u de verklaring? Zo nee, waarom niet?
De rijksoverheid kent een zorgvuldig personeelsbeleid voor alle Rijksambtenaren met een stelsel waarbij ambtenaren periodiek worden beoordeeld op hun functioneren. Dit betekent dat ook met topambtenaren functionerings- en loopbaangesprekken plaatsvinden. Er is hierdoor goed zicht op het functioneren en de kwaliteiten van de ambtelijke top met het oog op continue verbetering en ontwikkeling daarvan. Het oordeel over het functioneren van de topambtenaar maakt onderdeel uit bij vervolgbenoemingen. De vraag of er sprake is van onvoldoende functioneren van een topambtenaar en welke gevolgen dat zou moeten hebben mede in het licht van het betreffende personeelsdossier zal, net als bij alle andere rijksambtenaren, per geval moeten worden bekeken en is daarom maatwerk.
Voor publiekrechtelijk vormgegeven zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) geldt dat het personeelsbeleid ten aanzien van topfunctionarissen wordt vastgesteld in het licht van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, onder verantwoording van de betreffende vakminister.
Overigens zal -uit oogpunt van zorgvuldig werkgeverschap- daar waar gesproken wordt van «een falende topambtenaar», altijd de vraag gesteld moeten worden of er daadwerkelijk sprake is van falen, of dit aan één persoon kan worden toegerekend en hoe zich dit verhoudt tot de algehele resultaten in de betreffende functie.
Bent u van mening dat (ook) daar waar het mogelijk onvoldoende functioneren betreft geen sprake kan zijn van onderscheid tussen topambtenaren en andere medewerkers van de overheid? Zo ja, kunt u zich dan voorstellen dat door het uit bovenbedoeld artikel opdoemende beeld bij mensen de opvatting kan postvatten dat een dergelijk onderscheid wèl wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen gelden voor alle Rijksambtenaren dezelfde regels. Zie het antwoord op vraag 2. Er zijn echter verschillen die uit de aard van de functie, de verantwoordelijke positie en uit de aanstelling voor 7 jaar voor een topambtenaar voortvloeien. Topambtenaren binnen de Rijksdienst worden overeenkomstig artikel 7, vierde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, met het oog op de mobiliteit en daarmee de kwaliteit van de rijksoverheid, voor maximaal 7 jaar benoemd in hun functie; dit geldt voor de overige Rijksambtenaren niet. Als na 7 jaar de betreffende ambtenaar niet meteen een aansluitende functie kan vinden, wordt gedurende een periode van maximaal 24 maanden gezocht naar mogelijkheden om tot een nieuwe benoeming te komen, hetzij binnen, hetzij buiten de Rijksdienst. Gedurende die zoekperiode worden opdrachten binnen de Rijksdienst vervuld.
De in het nieuwsartikel bedoelde ambtenaren zijn onder verschillende omstandigheden van baan gewisseld, variërend van het einde van de benoemingstermijn, het aanvaarden van een nieuwe functie, of het actief terugtreden in het belang van de organisatie. Het actief terugtreden in het belang van de organisatie kent vele achtergronden en is niet gelijk aan het niet functioneren. Voor topposities geldt dat de impact op de organisatie groot is, en dat de fase waarin de organisatie verkeert specifieke eisen aan de leiding kan stellen die een overgang noodzakelijk kunnen maken.
De exacte toedracht per individuele casus is personeelsvertrouwelijk. De betrokken ambtenaren hebben vanuit de aard van hun professie niet de mogelijkheid om zich publiekelijk te weer te stellen tegen de beeldvorming. Ook niet wanneer deze geen recht doet aan de wijze waarop zij zich gedurende hun loopbaan voor de Rijksdienst hebben ingezet. Ten algemene hecht ik eraan te benadrukken dat indien sprake is van individueel toerekenbaar, laakbaar en verwijtbaar handelen, passende actie zal worden ondernomen.
Moeten de in bovenbedoeld artikel aangehaalde woorden van «een woordvoerder van de Minister» zo worden opgevat dat, daar waar in het artikel voorbeelden worden genoemd van ambtenaren die advieswerkzaamheden verrichten, steeds sprake is van het «niet meteen beschikbaar zijn van een volgende functie» na het verstrijken van de termijn van zeven jaar gedurende welke een functie normaliter wordt uitgeoefend, met andere woorden: dat het hier situaties betreft waarin van onvoldoende functioneren geen sprake is geweest? Zo nee, welke verklaring is er dan voor het laten verrichten van bedoelde werkzaamheden door betrokkenen?
Zie antwoord op vraag 3.
Bent u bereid inzicht te verschaffen in het aantal ontslagen en/of herplaatsingen van topambtenaren als in bedoeld artikel beschreven over de afgelopen vijf jaren? Zo nee, waarom niet?
Voor zover het aantal uitgestroomde Rijksambtenaren betreft kan ik dat inzicht verschaffen. Het aantal dat binnen de Rijksdienst op topniveau is uitgestroomd bedraagt 24 (2011 tot heden), waarvan 13 personen zijn uitgestroomd naar een functie buiten het rijk en 11 personen met pensioen zijn gegaan. Er hebben in die periode geen gedwongen ontslagen plaatsgevonden. Over de mobiliteit (de in-, door- en uitstroom) van topambtenaren (ABD/TMG-managers) binnen de Rijksdienst wordt jaarlijks gerapporteerd in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk.
De inzet van de burgemeester van Hilversum als 'steunzender' in het referendum |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wat is uw antwoord op de reactie van de burgemeester van Hilversum – via twitter – dat hij «nooit is gepolst» om steunzender te worden in uw campagne? Is «steunzender» hetzelfde als «campagneleider»?
Is het uw gewoonte om mensen voor uw politieke karretje te spannen, zonder hen daar om te vragen? Geldt dit ook voor de burgemeesters van Amsterdam en Den Haag en voor de andere genoemde burgemeesters en commissarissen van de Koning?
Wanneer hebt u de Nederlandse Spoorwegen «gepolst» en wanneer heeft dit vervoerbedrijf toegezegd uw steunzender te willen zijn? Hoe heeft de NS voor dit besluit haar personeel en haar reizigers geraadpleegd?
Hoe is het «polsen» gedaan met de medewerkers en klanten van ING, Rabobank, Aegon en alle andere financiële bedrijven die u uw steunzender noemt?
Hoe zijn de achterban van VNO-NCW geraadpleegd en de leden van de FNV, voordat deze organisaties zich in uw «ja»-campagne hebben gestort? Hoe zit dat met de Kamer van Koophandel?
Bent u bereid de correspondentie naar de Kamer te sturen die u hebt gehad met het IMF, de Wereldbank, de OVSE en de NAVO die hebben geleid tot hun toezegging om uw steunzender te worden?
Wanneer hebben D66, GL, CU en SGP besloten om uw «ja»-campagne te steunen?
Welke namen staan er nu, of komen er nog te staan, onder «Aanvullen»?
Hoe gaan de genoemde organisaties uw «ja»-campagne steunen, hoeveel gaat dat kosten en wie gaat dat betalen?
De inzet van de burgemeester van Hilversum als 'steunzender' in het referendum |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Hebt u ook al zin in het referendum?1
Ja.
Wanneer heeft de burgemeester van Hilversum toegezegd dat hij een van de «steunzenders» wil zijn in uw «ja»-campagne voor het referendum?
Waarom deelt u kennelijk niet de opvatting dat de burgemeester vanwege zijn functie boven de partijen zou moeten staan en zich juist niet actief moet mengen in een politieke strijd?
Wanneer heeft de burgemeester van Hilversum zijn wethouders en de gemeenteraad gevraagd wat zij vinden van deze functie van «steunzender» voor de «ja»-campagne?
Welke burgemeesters worden nog meer ingezet voor uw «ja»-campagne?
Maakt het openen van minder stembureaus in gemeenten ook onderdeel uit van uw campagne?
Neen. Het kabinet heeft alle gemeenten laten weten dat het hecht aan een goede organisatie van het referendum en aan toegankelijkheid voor de kiezers. Het is aan gemeenten om een voldoende aantal stemlokalen in te richten. Zowel bij reguliere verkiezingen als bij een referendum maken zij daarin een eigen afweging. Zie tevens de beantwoording door de Minister van Binnenlandse Zaken van 10 februari jl. op uw eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1492) over dit onderwerp.
Het bericht “Tonnen voor opinieplatform” |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tonnen voor opinieplatform»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er voor het initiatief «RaamopRusland» een subsidie van bijna 3 ton is aangevraagd?
Ja.
Op welke subsidiemogelijkheid doen de aanvragers een beroep?
De subsidieaanvraag is ingediend voor het programma Projecten Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB), vallend onder artikel 4 van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Welk deel van de begroting van dit initiatief zou bij toekenning van de gevraagde subsidie uit subsidie van uw ministerie bestaan?
De eenmalige subsidie betreft de startfase (eerste drie jaar) van het initiatief en behelst o.a. de kosten voor de bouw, hosting en onderhoud van een website, personeelskosten t.b.v. redactie en onderzoek, reiskosten, en honoraria voor freelancers. De totale begroting voor deze eerste drie jaar bedraagt EUR 364.000. Eventuele kosten buiten de ingediende begroting worden niet gedekt door de subsidie.
Waarin verschilt «RaamopRusland» van andere journalistieke of opiniërende media waar geen subsidie aan wordt verleend?
Het projectvoorstel Raam op Rusland betreft geen journalistiek of opiniërend project, maar de oprichting van een kennisplatform, waarbij nauw samengewerkt zal worden met Nederlandse kennisinstellingen, waaronder verschillende universiteiten, en het bedrijfsleven. De subsidie is toegekend aan de stichting Raam op Rusland, die conform haar statuten geen journalistieke inslag of doelstellingen heeft. De activiteiten van Raam op Rusland passen binnen het beleidsdoel om relevante feiten over de actuele ontwikkelingen in Rusland toegankelijk te maken voor een breder publiek.
Voor de volledigheid zij vermeldt dat uit deze subsidie geen activiteiten in relatie tot het referendum over de associatieovereenkomst met Oekraïne gefinancierd zullen worden. De website van «Raam op Rusland» zal pas later in het voorjaar operationeel worden.
Zijn er vergelijkbare initiatieven die subsidie van uw ministerie ontvangen? Zo ja, welke zijn dit en wat bedraagt die subsidie?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nederlandse ambassades in het buitenland verstrekken regelmatig subsidie aan projecten gericht op het vergroten en uitwisselen van kennis met betrekking tot belangrijke onderwerpen van buitenlands beleid. Het project «Raam op Rusland» is niet direct vergelijkbaar met andere initiatieven die subsidie ontvangen.
Bestaat het risico dat met deze subsidieverlening financiering ontstaat van gewoon journalistiek werk dat de deelnemende journalisten ook zonder deze subsidie zouden verrichten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het betreft hier geen journalistiek project. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Het bericht ‘Overbetuwenaar betaalde jarenlang teveel rioolbelasting’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Overbetuwenaar betaalde jarenlang teveel rioolbelasting»?1
Ja.
Is het wettelijk toegestaan dat een gemeenteraad geld overhevelt vanuit het «rioolpotje» naar de algemene reserves? Zo nee, hoe kan het dat dit in de gemeente Overbetuwe wel is gebeurd? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het uitgangspunt dat de heffing niet meer mag bedragen dan de kosten voor het riool?
Destijds is er in de gemeente Overbetuwe voor gekozen om een egalisatiereserve in te stellen voor de rioolheffing, teneinde de hoogte van de heffing van jaar op jaar niet teveel te laten fluctueren. Deze reserve werd gevuld uit eventuele meeropbrengsten van de rioolheffing op rekeningbasis. Kostendekkendheid op begrotingsbasis is het toetscriterium, echter niet op rekeningbasis zoals in het onderhavige geval. Hierdoor kunnen overschotten ontstaan. Jurisprudentie wijst uit dat dit acceptabel is zolang dit niet meerjarig het geval is en niet meer dan een bepaald percentage, meestal 10%. In dit concrete geval oordeelde het gerechtshof dat er door het feit dat de investeringen te hoog geraamd waren en middels de onttrekking aan de reserve er een overschrijding van de kostenlimiet van meer dan 10% ontstond.
Navraag bij de provinciale toezichthouder leert dat bij de vaststelling van het Gemeentelijk Rioleringsplan 2008–2012 uitgebreid stil is gestaan bij de vorming van de bestemmingsreserve in het licht van de geldende regelgeving. In dit rioleringsplan is het uitgangspunt vastgelegd dat de gemeenteraad de bevoegdheid houdt om in principe de bestemming van de gereserveerde middelen voor riolering te wijzigen. De gemeenteraad van deze gemeente had het rioleringsplan al verlengd tot 2013. Besloten is om vanwege financieel moeilijke omstandigheden en het feit dat onderhouds- en renovatiekosten door technische ontwikkelingen dalen het deel dat niet meer nodig was voor de rioolkosten uit deze bestemmingsreserve te halen en toe te voegen aan de algemene middelen. Er bleven daarna in de bestemmingsreserve riolering voldoende financiële middelen beschikbaar om toekomstige tariefsstijging van de rioolheffing nog een aantal jaren af te vlakken. Een van de argumenten daarbij was dat het deel dat wordt ingezet voor creëren van structurele financiële ruimte een tariefsverhoging van de OZB ten minste beperkt zo niet voorkomt. Deze zou anders noodzakelijk zijn om de begrotingstekorten te dekken, dan wel bijvoorbeeld een bezuiniging op andere gemeentelijke uitgaven.
Kunt u aangeven of er ook in andere gemeenten op deze wijze wordt geschoven met budgetten?
Op centraal niveau worden de redenen voor balansmutaties van gemeenten niet bijgehouden. De gemeentebesturen verantwoorden budgettaire schuiven aan de gemeenteraad bij begrotingswijzigingen en de jaarrekening.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een inwoner via de rechter zijn gelijk moet krijgen over het op deze wijze schuiven met budgetten door de gemeente?
Het stelsel van rechtsbescherming is juist bedoeld om de burger te beschermen tegen handelen van een overheidsapparaat. Het is daarbij ook gebruikelijk dat een burger die het niet eens is met zijn aanslag of de mate van kostendekkendheid van de rioolheffing dit geschil voor legt aan de rechter indien er in bezwaarfase geen overeenstemming ontstaat. Overigens is het nog mogelijk om cassatie in te stellen tegen deze uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het oordeel is nog niet definitief.
Kunt u reflecteren op de uitspraak van de portefeuillehoudende wethouder in dezen, die stelt dat hij niet denkt aan terugbetalen, omdat «dat geld later via de rioolheffing of de ozb weer bij de burgers moet worden teruggehaald»?
De uitspraak van het gerechtshof is zoals gezegd nog niet definitief. In het belastingrecht is het zo dat vaak, zoals ook in dit geval, de verordening alleen ten aanzien van de belanghebbende wordt vernietigd. Dit heeft geen direct rechtsgevolg voor andere belastingplichtigen. Wel is het zo dat indien er nog zaken onder de rechter zijn, bij de uitspraak gekeken zal worden naar deze uitspraak.
Welke rol ziet u in (een) dergelijke kwestie(s) voor uzelf?
Ik heb geen rol in deze, daar de rechter als onafhankelijke macht oordeelt. Ik kan en wil daar niet in treden. De uitvoering van de regelgeving door gemeenten gaat mij wel aan. Ik blijf daar op toe zien, maar gemeenten hebben een autonome positie waarin zij binnen de regelgeving hun eigen keuzes maken die passen bij de lokale situatie.
De onderhoudskosten van de Gouden Koets |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Waarom geeft u aan individuele uitgaven binnen de drie componenten van begrotingsartikel 2 niet transparant te kunnen maken, terwijl dit eerder wel gebeurde voor het onderhoud aan de Groene Draeck zowel qua onderhoudskosten als gedetailleerde onderhoudslijst?1
Er zijn ten aanzien van de onderwerpen in de vragen 1, 2 en 3 op begrotingsartikel 2 van begroting I eerder en nu geen individuele uitgaven transparant gemaakt maar uitsluitend begrotingsposten opgenomen voor het totaal van de geraamde uitgaven hiervoor, telkens voorzien van nadere informatie over enkele onderdelen van deze totalen. De begroting voor Wonen en Rijksdienst bevat een begrotingspost die mede betrekking heeft op de verbouwing van paleis Huis ten Bosch. Dit is staatseigendom dat ter beschikking wordt gesteld aan de Koning op basis van de Wet financieel statuut van het koninklijk huis. De verbouwingskosten worden niet nader gespecificeerd voor zover deze de persoonlijke levenssfeer raken (artikelen 10 en 41 van de Grondwet).
Waarom geeft u aan individuele uitgaven binnen de drie componenten van begrotingsartikel 2 niet transparant te kunnen maken, terwijl voor de eveneens onder dat artikel opgenomen uitgaven voor luchtvaartuigen jaarlijks een opgaaf van de kostenopbouw wordt gegeven inclusief de verschillende vaartuigen en het uurtarief daarvan?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom geeft u aan individuele uitgaven binnen de drie componenten van begrotingsartikel 2 niet transparant te kunnen maken, terwijl in de begroting voor 2016 in het kader van het materieel dienst van het Koninklijk Huis wel uitgaven ter hoogte van 392.000 euro voor zes faunabeheerders en 92.000 euro voor de exploitatie van terreinauto’s gespecificeerd worden?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de Gouden Koets is ondergebracht in de Stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau? Zo nee, waarom is dat veranderd sinds uw uitlatingen daarover bij het debat over de begroting van de Koning voor 2016?
Ja
Duidt het onderbrengen van de Gouden Koets in deze stichting er niet op voorhand op dat de Gouden Koets, en dus ook het onderhoud ervan, niet slechts een aangelegenheid betreft van het «huis» van de Koning, maar ook een publieke aangelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Nee
Duidt uw uitspraak bij de behandeling van de begroting van de Koning voor 2016 dat «als de Gouden Koets verhuurd wordt – dat zullen wij overigens niet doen – dan komt dat niet ten gunste van het inkomen van de Koning» er niet ook op dat de Gouden Koets geen aangelegenheid van de Koning zelve betreft, maar een publieke? Zo nee, waarom niet?
De geuite veronderstelling over een mogelijke inrichting van de begroting in bepaalde omstandigheden bevat geen uitspraak die in dit verband relevant is.
Waarom moet het onderhoud van de Gouden Koets zo lang duren? Het maatschappelijk belang is toch juist gediend bij snelle restauratie, zodat we er weer spoedig van kunnen genieten?
Deze vraag is op 16 februari jl. beantwoord in antwoord op de vragen 3 tot en met 6 die hierover zijn gesteld op 18 december jl.
Waarom raakt volgens u het openbaar maken van de onderhoudslijst, en het onderzoek ten grondslag liggende aan de beslissing tot onderhoud, de persoonlijke levenssfeer van het koninklijk huis? De Gouden Koets wordt toch enkel voor staatsaangelegenheden gebruikt?
Op 16 februari jl. ben ik in de beantwoording van de vragen 1 en 2 die zijn gesteld op 18 december jl. ingegaan op dit onderwerp.
Gelet op de reacties hierop en de aanvullende vragen van 17 en 18 februari jl. die nader duidelijk maakten dat bij dit onderwerp wezenlijke aspecten van onze staatkundige verhoudingen aan de orde zijn, heb ik besloten om voorlichting te vragen aan de Afdeling Advisering van de Raad van State over artikel 41 van de Grondwet en de ministeriële verantwoordelijkheid voor begrote gelden die overeenkomstig de wet financieel statuut van het koninklijk huis worden besteed. Na ontvangst van deze voorlichting zal ik u deze, voorzien van een reactie, doen toekomen.
Waarom zou het bekendmaken van de verbouwingskosten van Huis ten Bosch – het toekomstige woonpaleis van de Koning – niet zijn persoonlijke levenssfeer, maar de onderhoudskosten van een enkel voor staatsaangelegenheden gebruikte koets wel de inrichting van zijn «huis» raken?
Op welke wijze betreft – aangezien u zelf naar deze interpretatie van artikel 41 Grondwet en het relevante begrotingsartikel verwijst in uw voetnoot bij de beantwoording van vraag 1 in de eerdere set vragen – het onderhoud van de Gouden Koets het maken van zelfstandige afwegingen door de Koning en de leden van het koninklijk huis ten aanzien van een veelheid van uitgaven van zeer uiteenlopende aard, zowel ten aanzien van personele als materiële kosten, met inbegrip van kleding, geschenken en ontvangsten, die niet op zinvolle en doelmatige wijze via declaraties geadministreerd en verantwoord kunnen worden?
Kent u de tussenzin van artikel 41 Grondwet, namelijk dat de Koning de inrichting van zijn «huis» doet met inachtneming van het openbaar belang? Moet het dan in een constitutionele monarchie niet democratisch toetsbaar zijn of dit inderdaad met inachtneming van het openbaar belang gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Waarom negeert u de, nota bene door uzelf aangehaalde, voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State waarin gesteld wordt ten aanzien van artikel 41 Grondwet dat als het openbaar belang wordt geraakt inlichtingen verstrekt moeten worden, en anders niet? Indien u van mening bent dat u handelt in lijn met dat advies, waarom kent het onderhoud van de Gouden Koets dan geen enkel openbaar belang?
Kan niet al slechts uit het ceremoniële gebruik ervan bij Prinsjesdag een openbaar belang ten aanzien van het onderhoud aan de Gouden Koets afgeleid worden?
Hoe duidt u een monarchie waarin een parlement niet in staat gesteld wordt om de uitgaven ten aanzien van onderhoud van ceremoniële objecten te controleren?
Bent u naar aanleiding van de beantwoording van bovenstaande vragen alsnog bereid de eerdere vragen over de onderhoudskosten van de Gouden Koets te beantwoorden?
Is de Glazen Koets ook ondergebracht in de Stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau? Zo nee, waar dan wel?
Ja
Tegen welk bedrag en gedurende welke periode is de Glazen Koets gerestaureerd?
Deze vraag is heden beantwoord in antwoord op vragen van het lid Van Raak van 17 februari jl., kenmerk 2016Z03435.
Op welke wijzen worden de ervaringen en inzichten, opgedaan bij de restauratie van de Glazen Koets, benut bij de restauratiewerkzaamheden aan de Gouden Koets?
De restauratie van koetsen vindt plaats onder toezicht van het hiervoor verantwoordelijke onderdeel van de dienst koninklijk huis. Dit verzekert dat ervaringen en inzichten bij de restauratie van koetsen worden benut.
Op welke wijze heeft u aan uw toezegging bij de behandeling van de begrotingen voor de Koning en Algemene Zaken, dat u streeft naar transparantie uitvoering, uitvoering gegeven bij de beantwoording van deze en de eerdere set vragen over de onderhoudskosten van de Gouden Koets?
Deze en vorige antwoorden bieden de transparantie die in overeenstemming is met de voor deze situatie geldende staatkundige verhoudingen.
Waarom was het noodzakelijk om twee maanden de tijd te nemen om schriftelijke vragen uit de Tweede Kamer te beantwoorden indien het antwoord slechts betreft dat het omwille van de Grondwet niet inhoudelijk beantwoord zou mogen worden?
De beantwoording van de vragen omvatte verschillende onderdelen en vond plaats zodra de zorgvuldigheid van de voorbereiding hiervan dit toeliet.
Bent u voornemens zich ditmaal wel aan de daarvoor reglementair vastgelegde termijnen van beantwoording te conformeren?
Ja.