Het informeren van de Kamer |
|
Bart Snels (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw uitspraken over het tijdig en zorgvuldig informeren van de Tweede Kamer naar aanleiding van de leugen van Zijlstra en dat de Tweede Kamer eerder dient te worden geïnformeerd dan de media?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat journalisten van Trouw eerder inzicht kregen in het rapport van het Ministerie van Financiën over de belastingrulings dan de Tweede Kamer, zodat de krant daar maandagochtend 19 februari 2018 over kon publiceren, inclusief een interview met de Staatssecretaris van Financiën?1
Een zorgvuldige informatievoorziening van beide Kamers is in het licht van artikel 68 Grondwet essentieel in de verhouding tussen de regering en Kamers. Daarbij hoort dat de regering de Kamers zo snel als redelijkerwijs mogelijk informeert over relevante zaken. Op deze wijze is het voor leden mogelijk zich op basis van officiële stukken een goed oordeel te vormen. Voornoemde beginselen zijn leidend voor alle leden van het kabinet.
Hoe beoordeelt u het feit dat het Algemeen Dagblad op maandagochtend 19 februari 2018 het bericht kon publiceren dat het kabinet 117 mln. extra euro uittrekt om het kernafval van Petten op te ruimen en de betreffende brief pas diezelfde maandag naar de Kamer werd gestuurd?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat binnen een week na uw uitspraken naar aanleiding van Zijlstra dat de Tweede Kamer eerder dan de media moeten worden geïnformeerd, er zo weer twee voorbeelden zijn waarbij de informatie de omgekeerde route neemt, te weten eerst journalisten en daarna de Kamer?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit neigt naar minachting van het parlement en dat dit niet op deze wijze zou moeten gebeuren?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u in het kabinet hier aandacht voor vragen en maatregelen nemen om dit in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u de Kamer informeren over de wijze waarop u dit gesprek in het kabinet voert en hoe u tegemoet gaat komen aan de regel dat eerst de Kamer en daarna pas de media worden geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 2.
De berichten ‘Universiteit Leiden wil geen concurrerende milieusite’ en ‘Dit gaan ze niet leuk vinden, Rik’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Universiteit Leiden wil geen concurrerende milieusite»1 en «Dit gaan ze niet leuk vinden, Rik»?2
Ja
Klopt het dat er in Nederland en in de Europese Unie (EU) verschillende rekenmethodes worden toegepast om de kwaliteit van het oppervlaktewater te bepalen en dat dit leidt tot een verschillend beeld van de kwaliteit van ons oppervlaktewater? Zo ja, kunt u toelichten waarom Nederland andere methodes dan de EU hanteert?
Het klopt dat er in Nederland verschillende methodes worden toegepast om te rapporteren over metingen van gewasbeschermingsmiddelen in oppervlaktewater.
Er zijn verschillende rapportages die elk hun eigen doel hebben:
De rekenmethodes die in beide meetnetten worden toegepast zijn dus afgestemd op de verschillende doelen van de meetnetten. Er kunnen misverstanden ontstaan als men bij het beoordelen van metingen van gewasbeschermingsmiddelen in oppervlaktewater deze twee verschillende doelen uit het oog verliest. Het in de genoemde artikelen aangehaalde voorval maakt duidelijk dat dit voortdurend communicatie en uitleg behoeft. De bestrijdingsmiddelenatlas voorziet hier ook in.
Deelt u de mening dat er geen misverstand mag bestaan over de werkelijke kwaliteit van ons oppervlaktewater en dat dit nu wel het geval is? Kunt u dit nader toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het ook dat het ministerie geen aanleiding ziet om de toetsing voor het meten van de kwaliteit van het oppervlaktewater aan te passen op basis van deze verschillen? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Ik zie geen reden om de toetsing van waterkwaliteit aan te passen omdat zoals aangegeven elke methode zijn eigen doel kent.
Deelt u de mening dat open data altijd vrij gebruikt zouden moeten kunnen worden door individuen, instituten, bedrijven en andere organisaties? Zo nee, waarom niet?
Ja ik deel deze mening en ik verwijs hierbij ook naar de antwoorden op de vragen die de leden Middendorp en Van den Bosch (beiden VVD) aan de Minister en Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties hebben gesteld. Metingen van gewasbeschermingsmiddelen zijn openbaar beschikbaar via o.a.: https://www.waterkwaliteitsportaal.nl/.
Metingen zeggen op zich niets, de bestrijdingsmiddelenatlas is daarom in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in samenwerking met de waterschappen ontwikkeld om belanghebbenden en belangstellenden zicht te geven op de betekenis van de in oppervlaktewater gemeten gewasbeschermings-middelen.
Wat vindt u ervan dat Universiteit Leiden open data lijkt in te zetten om een monopoliepositie te verkrijgen? In hoeverre bent u ervan op de hoogte of soortelijke situaties zich vaker voordoen?
Er is geen sprake van een monopoliepositie omdat zoals aangegeven metingen van gewasbeschermingsmiddelen altijd door iedereen vrij gebruikt kunnen worden.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Universiteit Leiden en eventueel milieudeskundige Rik, zodat zijn website in de lucht gehouden kan worden?
Ik ga niet over het wel of niet in de lucht houden van de betreffende website. Daarom acht ik een gesprek niet nodig.
De goudsmokkel vanuit Venezuela via Aruba, Curaçao en Bonaire |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hoe kunt u beweren dat er geen signalen bekend zijn van goudsmokkel vanuit Venezuela via Aruba, Curaçao en Bonaire?1
Zoals ik bij brief van 7 februari 2018 heb medegedeeld, ben ik voor de beantwoording van vragen die zien op de autonome bevoegdheden van Aruba en Curaçao afhankelijk van de door de autoriteiten aangeleverde informatie. Zij stellen nog altijd geen signalen te hebben van goudsmokkel.
Voor vragen inzake Bonaire heb ik nogmaals informatie ingewonnen bij onder meer de Belastingdienst Caribisch Nederland (douane) en het openbaar ministerie BES. Zij stellen geen signalen te hebben van goudsmokkel via Bonaire. Op basis van de middelen en mogelijkheden die ik tot mijn beschikking heb om informatie in te winnen en de daarmee verkregen reacties, kan ik u op dit moment en met de wetenschap van nu dus niet anders berichten dan ik eerder deed.
Hoe ziet u deze bewering tegen de achtergrond van het recente goudsmokkelschandaal op Aruba?2
Zoals vermeld ben ik afhankelijk van de informatie die mij wordt verstrekt (zie antwoord op vraag 1). De autoriteiten op Aruba hebben laten weten dat de invoer, doorvoer en uitvoer van goud op zichzelf niet verboden is, mits voldaan wordt aan de daarvoor geldende vereisten. Het onderzoek naar de zaak waarnaar wordt verwezen in vraag twee is momenteel nog gaande. Gelet op het feit dat het hier gaat om een lopend onderzoek, kunnen er derhalve geen uitspraken over deze zaak worden gedaan. Ik kan u wel melden dat in het Koninkrijksoverleg met Venezuela d.d. 12 januari jl. – naar aanleiding van de eenzijdige grenssluiting – is gesproken over de mogelijkheid tot het instellen van werkgroepen om nauwere coördinatie en communicatie te waarborgen op diverse terreinen samenhangend met handel en diensten (Kamerstuk 29 653, nr. 37). Daartoe zijn we nog altijd bereid. In deze werkgroepen zou het thema uitvoer, invoer en doorvoer van goud naar mijn mening goed terug kunnen komen. Helaas heeft de Venezolaanse regering nog niet ingestemd met de gezamenlijk opgestelde conceptverklaring en is de eenzijdige grensblokkade nog altijd van kracht. Ondertekening van de conceptverklaring en opheffing van de blokkade zijn voor het Koninkrijk wel harde voorwaarden voor de totstandkoming van verdere samenwerking.
Hoe ziet u deze bewering tegen de achtergrond van eerdere veroordelingen in verband met grootschalige goudsmokkel?3
Zie antwoord vraag 2.
Wordt in het lopende onderzoek naar de verbondenheid tussen onder- en bovenwereld ook onderzoek gedaan naar goudsmokkel? Zo nee, ben u bereid in het kader van het Koninkrijk onderzoek te (laten) doen naar goudsmokkel via Aruba, Curaçao en Bonaire?
Het is niet aan mij om hier uitspraken over te doen. Bovendien kunnen er – zoals gesteld – geen uitspraken worden gedaan over (mogelijk) lopende opsporingsonderzoeken.
Het aanstellen van dhr. M. Franco als regeringscommissaris op St. Eustatius |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Deelt u de mening dat de andere landen in ons Koninkrijk niets te maken hebben met de Nederlandse overname van het bestuur op St. Eustatius?
Dhr. Marcolino (Mike) Franco heeft de Nederlandse nationaliteit en is afkomstig uit Curaçao. Hij zal zich als regeringscommissaris van Sint Eustatius inzetten binnen het Koninkrijk. Gelet op de eerdere aanbeveling van de commissie van wijzen is voor de functies van regeringscommissaris en plaatsvervangend regeringscommissaris gekozen voor personen uit zowel het Caribisch deel van het Koninkrijk als uit Europees Nederland, waarbij bestuurlijke ervaring, doortastendheid en verbindende kwaliteiten belangrijke functie-eisen waren. Beide personen voldoen hier ruimschoots aan.
Bent u bekend met het feit dat de bestuurscultuur van Curaçao van een lagere standaard is dan de Nederlandse?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat bij Nederlands ingrijpen in een bijzondere gemeente van Nederland, er een Nederlandse regeringscommissaris aangesteld moet worden om daarmee alleen al de schijn te voorkomen dat het Nederland niet menens is met het ingrijpen op St. Eustatius? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Zo ja, waarom kiest u voor een politicus uit een ander land dan Nederland, te weten Curaçao, om als regeringscommissaris op te treden op St. Eustatius en niet voor een Nederlands bestuurder die in ons eigen land zijn strepen heeft verdiend?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid alsnog een Nederlandse regeringscommissaris te benoemen?
Zie antwoord vraag 1.
De reactie van de minister-presidente op de Ien Daleslezing van de minister van Binnenlandse Zaken |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
In uw reactie op mijn vragen tijdens de regeling van werkzaamheden van dinsdag jl. geeft u geen antwoord; sprak de Minister nu namens het kabinet of niet?1 Zo nee, waarom niet?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties sprak als lid van het kabinet over art. 1 van de Grondwet. Daarbij bestaat in de context van het maatschappelijke debat ruimte voor persoonlijke voorbeelden en invulling.
Uw woordvoerder gaf in de Telegraaf aan haar uitspraken «meer te zien als campagneding dan als kabinetsstandpunt»; komt u nu terug op die reactie?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor dinsdag 13 februari 12:00, gelet op de regeling van werkzaamheden die middag?
De antwoorden zijn heden verzonden.
De stijging van de lokale lasten en het COELO-rapport |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kan de macronorm voor de onroerendezaakbelasting (OZB) gegeven worden vanaf het startjaar tot aan het huidige jaar? Wat zou de macronorm in de verschillende jaren zijn geweest als de correctie vanwege overschrijding in een voorgaand jaar niet had plaatsgevonden?
Vanaf 2008 wordt door het Rijk met de gemeenten gezamenlijk de macronorm vastgesteld.
De macronorm zoals vastgesteld vanaf 2008 tot en met 2018 beloopt:
2008:
3,75%
2009:
4,99%
2010:
3,25%
2011:
3,50%
2012:
3,75%
2013:
3,00%
2014:
2,45%
2015:
3,00%
2016:
1,57%
2017:
1,97%
2018:
3,20%
De macronorm zonder correctie vanaf 2008 tot en met 2018 zou belopen:
2008:
3,75%
2009:
4,99%
2010:
3,25%
2011:
3,50%
2012:
3,75%
2013:
3,22%
2014:
3,35%
2015:
3,00%
2016:
2,70%
2017:
2,62%
2018:
3,20%
Kan de absolute opbrengst van de OZB van alle gemeenten gezamenlijk gegeven worden voor de jaren sinds de introductie van de macronorm? Kan de absolute opbrengst van de OZB-gegeven worden voor alle gemeenten gezamenlijk indien de overheden zich aan de macronorm gehouden hadden?
De totale opbrengst van de ozb voor alle gemeenten gezamenlijk voor de jaren sinds de invoering van de macronorm (2008–2017) beloopt een bedrag van € 36,87 miljard. Indien de gemeenten zich aan de macronorm zouden hebben gehouden in al deze jaren zou dit bedrag € 36,73 miljard hebben belopen. In totaliteit wijkt de daadwerkelijk totale ozb-opbrengst van alle gemeenten tezamen af met 0,3% ten opzichte van wat de totale maximale opbrengst voor alle gemeenten tezamen zou zijn geweest op basis van de macronorm.
Wat is de gegeven oorzaak voor elke jaarlijkse overschrijding van de macronorm sinds de introductie van deze norm? Welke oorzaken worden door u als «te rechtvaardigen» bestempeld? Welke oorzaken acht u minder te rechtvaardigen?
Het is aan de democratisch vertegenwoordigende organen van de gemeente om de beslissing te nemen om onroerendezaakbelasting (OZB) al dan niet te heffen. Daarbij maken ze een afweging in welke mate ze gebruik willen maken van deze algemene belasting. In hoeverre de gemeenten bij de keuze zich laten leiden door indicatoren, zoals de verwachte inflatie, is dan ook aan de gekozen volksvertegen-woordigers die deze keuze in een democratisch proces tot stand laten komen.
De VNG is als vertegenwoordiger van de gemeenten gesprekspartner voor het Rijk over de ontwikkeling van de lokale lasten. Zij draagt eventuele afspraken uit richting haar leden, zoals zij ook de belangen van haar leden richting het Rijk behartigt.
Het Rijk baseert haar oordeel ten aanzien van ontwikkeling van de lokale lasten op het totale beeld aan lokale lasten aan de hand van de cijfers die het COELO eind maart publiceert. Op basis van deze cijfers gaat het Rijk in overleg met de gemeenten over de vaststelling van de macronorm voor 2019.
Wat is uw mening over het structureel niet halen van de, tussen Rijk en decentrale overheden, afgesproken macronorm?
Zie antwoord vraag 3.
Kan aangegeven worden wat de relevantie is van de inflatie bij het bepalen van de stijging van de lokale lasten? Bent u van mening dat ook een stijging van de opbrengsten van de OZB, veroorzaakt door inflatie, een verhoging van de lasten betekent? Kunt u de stijging van de OZB bezien «in het totale beeld van de lokale lasten», daar u stelt dat dit belangrijk is?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u het Centrum voor onderzoek van de economie van de lagere overheden (COELO) verzoeken naast de gegevens over de stijging van de OZB-tarieven eveneens gegevens over de OZB-opbrengst te verzamelen, om zo een correct beeld van de lastenstijging te krijgen? Deelt u de opvatting dat het verzamelen van deze gegevens van belang is om te oordelen of aan de macronorm voldaan is?
De macronorm heeft betrekking op de totale opbrengsten van alle gemeenten tezamen. In dit kader verzamelt het COELO de gegevens om op macroniveau de ontwikkeling van de ozb-opbrengsten vast te kunnen stellen. Op basis van de huidige beschikbare gegevens, met als doel de toepassing van de macronorm op de totale opbrengsten van alle gemeenten tezamen, beschikt het COELO niet over de gegevens om de ozb-opbrengst van individuele gemeenten vast te stellen.
Omdat op dit moment niet is voorzien in een wijziging van de toepassing van de macronorm, inzake de bestuurlijke afspraak met de decentrale overheden over de stijging van de lokale lasten, is er geen aanleiding om een dergelijk verzoek aan het COELO te doen.
Kan aangegeven worden of de Belastingdienst een rol speelt bij het ophalen van de OZB? Speelt de Belastingdienst een adviserende rol voor decentrale overheden bij het ophalen van de OZB, of heeft de Belastingdienst een andere rol?
De heffing van de lokale heffingen, waaronder de OZB, behoort tot de autonome bevoegdheid van de gemeenten. De keuze over de heffing en invordering van de lokale heffingen is een onderdeel daarvan en gemeenten bepalen dan ook autonoom op welke wijze zij dit proces wensen in te richten. De Belastingdienst heeft hier geen rol in.
Kunt u aangeven hoe de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) haar rol in het faciliteren van het naleven van de macronorm, zoals vastgelegd in de afspraken, heeft uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 3.
Kan aangegeven worden wat de inzet van de rijksoverheid in de laatste Bestuurlijk Overleg Financiële Verhoudingen is geweest? Is daar aangedrongen op het binnen de macronorm blijven? Wat wordt er concreet afgesproken door gemeenten, of door de rijksoverheid in overleg met gemeenten, om de OZB-stijging te beperken, of de macro-norm in een volgend jaar wel te halen?
Jaarlijks wordt tijdens het Bestuurlijk Overleg Financiële Verhoudingen tussen het Rijk en de decentrale overheden gesproken over de ontwikkeling van de lokale heffingen. In het gesprek wordt tevens vastgesteld of de ontwikkeling van de ozb-opbrengsten binnen de macronorm is gebleven en wat de ontwikkeling is van de overige lokale heffingen. Een overschrijding in enig jaar kan in een volgend jaar worden gecompenseerd door de macronorm voor dat volgend jaar te verlagen.
In onderling overleg is in recente jaren besloten om de overschrijding van de macronorm in mindering te brengen op de macronorm voor het daaropvolgende jaar, na afweging van de alternatieven. In 2017 was geen sprake van een overschrijding van de macronorm en heeft derhalve geen aanpassing van de macronorm 2018 plaatsgevonden.
Waarom is er niet gekozen om andere middelen in te zetten, zoals compensatie in het gemeentefonds? Wat zou er moeten gebeuren voordat u gebruik maakt van deze bevoegdheid?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de consequentie geweest van het delen van de conclusie van de Werkgroep evaluatie systematiek macronorm onroerendzaakbelasting uit 2014? Is er overwogen om de macro-norm om te zetten in een van de in de evaluatie geboden opties? Zo nee, waarom niet?
De keuze tot aanpassing van de macronorm, is voorzien bij een herziening van het lokale belastinggebied. Bij een herzien belastinggebied past mogelijk een andere wijze van normeren.
Deelt u de mening dat, zelfs daar waar de decentrale overheden hun eigen democratische legitimering hebben, het nakomen van afspraken en het beperken van de lastenstijging, waar mogelijk, van groot belang is?
Zie antwoord vraag 3.
Het subsidiëren van privaat onderwijs door gemeenten |
|
Mahir Alkaya , Peter Kwint |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het artikel «Gemeentes paaien expats met subsidie op privaat onderwijs»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de banen die buitenlandse investeerders in Nederland creëren zo veel mogelijk vervuld zouden moeten worden door Nederlandse werkzoekenden?
Ja, maar dat is niet altijd mogelijk. Voor sommige banen sluit het Nederlands aanbod niet aan bij de vraag van het bedrijf. Meer in het algemeen zien we in Nederland een toenemend aantal (moeilijk vervulbare) vacatures. In die gevallen is invulling van de vacatures door buitenlandse werknemers een goede oplossing. De Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) schat in dat circa 90% van de banen die buitenlandse investeerders in Nederland creëren door Nederlandse werkzoekenden worden ingevuld. Volgens het CBS (Internationaliseringsmonitor 2017) levert één directe baan bij een buitenlandse multinational, bijna één extra indirecte baan op. Deze extra banen komen vooral terecht in het MKB.
Deelt u de mening dat als buitenlandse investeringen vooral banen creëren voor expats terwijl de prijzen van woningen stijgen en er al een groot aantal woningzoekenden is, deze investeringen niet ten bate komen van de Nederlandse bevolking?
Deze mening deel ik niet. Zoals ik hiervoor heb aangegeven, creëren buitenlandse investeringen vooral banen voor Nederlandse werkzoekenden en slechts voor een klein deel voor internationale nieuwkomers. Daarentegen is de bijdrage van buitenlandse investeringen aan de Nederlandse economie groot: het afgelopen jaar betrof het een investeringsbedrag van bijna 1,7 miljard euro, waarmee ruim 12.500 nieuwe banen zijn gecreëerd; in Nederland gevestigde buitenlandse multinationals geven volgens het CBS (2017) gemiddeld meer aan R&D uit dan Nederlandse multinationals. Daarbij betalen internationale werknemers belastingen, dragen zij premies af en doen zij bestedingen in Nederland. Deze investeringen en banen leveren daarmee flinke baten aan de Nederlandse economie en de Nederlandse bevolking.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is dat de rijksoverheid en de gemeenten Amsterdam en Amstelveen 5 miljoen euro subsidie verlenen aan een internationale school om het vestigingsklimaat te verbeteren voor buitenlandse bedrijven, terwijl basisscholen de klassen maar niet kleiner krijgen?
Nee, die mening deel ik niet. Nederland heeft een goed vestigingsklimaat en is een aantrekkelijk land voor buitenlandse investeerders. Onze bevolking is hoogopgeleid, we hebben een uitstekende logistiek en infrastructuur en onze digitale verbindingen behoren tot de wereldtop. Daarnaast staan ook ons woon- en leefklimaat internationaal goed bekend en hebben we een concurrerend fiscaal stelsel. Een gevolg daarvan is dat het aantal banen bij internationale werkgevers de afgelopen jaren fors is gegroeid. Hier profiteren in de eerste plaats Nederlandse medewerkers, de Nederlandse economie en de Nederlandse overheid van. Een beperkt deel van die arbeidsplaatsen wordt ingevuld door internationale nieuwkomers. Sommigen van hen komen (tijdelijk) met hun gezin naar Nederland. Om geen achterstand in hun opleiding op te lopen zijn de kinderen uit deze gezinnen aangewezen op het volgen van internationaal onderwijs. Door de sterke groei van het aantal leerlingen op internationale scholen ontstonden er de afgelopen jaren flinke wachtlijsten in enkele Nederlandse regio’s. Omdat die wachtlijsten een negatieve uitstraling hebben op het vestigingsklimaat, heeft het kabinet vorig jaar besloten om eenmalig een impuls te geven om de wachtlijsten op internationale scholen substantieel terug te brengen. Daarom hebben kabinet en gemeenten in 2017 middelen beschikbaar gesteld om bestaande plannen naar voren te halen en tijdelijke lokalen in te richten. Hiermee is ook het signaal afgegeven dat Nederland serieus aan dit knelpunt werkt. Het kabinet heeft daarnaast extra middelen beschikbaar gesteld om de knelpunten in het regulier onderwijs aan te pakken.
Deelt u de mening dat subsidies als deze en de belastingvoordelen die expats genieten die met deze regeling naar Nederland worden gelokt beter kunnen worden besteed aan hogere salarissen in het onderwijs en het verlagen van de werkdruk door klassen kleiner te maken?
Zoals ik hiervoor heb gemeld, maakt het kabinet werk van de aanpak van de problemen in het regulier onderwijs. Los daarvan is ook het Nederlands vestigingsklimaat van belang. Om dat aantrekkelijk te houden kunnen een aantal instrumenten worden ingezet, zoals de 30%-regeling (dit is een forfaitaire tegemoetkoming in de extra kosten die internationale medewerkers moeten maken wanneer zij zich in Nederland vestigen). De baten uit de internationale investeringen komen ten goede aan de Nederlandse bevolking. Het kabinet financiert uit die baten onder meer de salarissen in het onderwijs.
Waaruit wordt de 2,5 miljoen euro subsidie van de rijksoverheid aan de Amity Education Group betaald?
Het kabinet heeft vorig jaar een eenmalige impuls van 5,5 miljoen euro aan het internationaal onderwijs gegeven. De middelen zijn uit de meevallers via het Gemeentefonds verstrekt aan de gemeenten Amsterdam en Den Haag, met de afspraak dat in beide regio’s 1160 (tijdelijke) leerlingplaatsen zouden worden gecreëerd, waarbij mijn inzet erop was gericht dat deze plaatsen bij aanvang van het schooljaar 2017–2018 daadwerkelijk ingericht zouden zijn. Voorwaarde was dat de betrokken gemeenten eenzelfde investering in het internationaal onderwijs zouden doen. Het Rijk heeft geen middelen beschikbaar gesteld aan de Amity Education Group. Dat betreft een besluit van de gemeente Amsterdam.
Wat is de relatie tussen het aantrekken van buitenlandse investeringen en goede faciliteiten voor expats? Waarom worden investeerders op deze manier tegemoet gekomen?
Ik heb hiervoor aangegeven dat buitenlandse investeringen goed zijn voor de Nederlandse economie in den brede. Om Nederland aantrekkelijk te maken voor buitenlandse investeerders en internationale nieuwkomers kennen we enkele faciliteiten. Eén daarvan betreft de 30%-regeling (de forfaitaire tegemoetkoming in de extra kosten die internationale medewerkers moeten maken wanneer zij zich in Nederland vestigen). Het kabinet heeft deze faciliteit overigens ingeperkt.
Hoeveel procent van de banen bij bedrijven die het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) de afgelopen vijf jaar heeft aangetrokken is ingevuld door Nederlanders en hoeveel procent door expats? Bent u bereid het NFIA dit structureel te laten monitoren indien u van deze verhouding thans geen overzicht kunt geven?
De NFIA schat in dat bij de initiële investering van buitenlandse bedrijven gemiddeld circa 90% van de nieuwe banen naar Nederlandse werknemers gaat, 10% van de arbeidsplaatsen wordt bemenst door internationale nieuwkomers. Afhankelijk van de omvang van de investering en de sector waarin de buitenlandse onderneming activiteiten worden opgezet kunnen de percentages afwijken. Bij grote investeringen ligt het aandeel internationale nieuwkomers gemiddeld genomen lager dan bij kleinere investeringen. Naarmate de buitenlandse onderneming langer in Nederland is gevestigd neemt het aandeel van de internationale nieuwkomers in het werknemersbestand af en neemt de omvang van werkgelegenheid voor Nederlandse ingezetenen toe.
Het aanstellen van ambassadeurs en toezichthouders |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u de functieomschrijving geven van de verschillende ambassadeurs die u heeft aangesteld?1 2
De special envoy StartupDelta is werkzaam voor de Stichting Dutch StartHub, een publiek-private samenwerking gericht op het versterken van het ecosysteem voor startups en scale-ups. De stichting is een juridische entiteit die de werkzaamheden van de special envoy StartupDelta faciliteert en hiertoe met hem een overeenkomst heeft gesloten.
De special envoy StartupDelta is aanspreekpunt, aanjager en ambassadeur voor het startup en scale-up ecosysteem van Nederland. De werkzaamheden van de special envoy StartupDelta zijn gericht op zowel nationaal als internationaal verbinden, inspireren en aanzetten tot veranderingen die het Nederlandse startup- en scale-up-ecosysteem versterken. Het takenpakket van de special envoy StartupDelta omvat het signaleren van kansen en knelpunten en het onder de aandacht brengen daarvan bij relevante partijen in het ecosysteem in Nederland, kansen die Nederland biedt als startupland in het buitenland actief onder de aandacht brengen en goede voorbeelden en ervaringen uit het buitenland onder de aandacht brengen van Nederlandse partijen.
Vanwege de publiek-private samenwerking is het cruciaal dat er in het veld stevig draagvlak is voor de kandidaat. De meest betrokken stakeholders hebben in 2016 op eigen initiatief de heer Constantijn van Oranje-Nassau voorgedragen als opvolger van mevrouw Neelie Kroes als special envoy StartupDelta voor de periode medio 2016-eind 2017.3 Gelet op zijn belangrijke rol bij het verbinden van verschillende partijen en het versterken van het Nederlandse startup ecosysteem heeft het kabinet de special envoy StartupDelta gevraagd om anderhalf jaar door te gaan (tot medio 2019).4
De positie, werkzaamheden en bezoldiging van de special envoy StartupDelta zijn vastgelegd in afspraken met de Stichting Dutch StartHub. Deze stichting wordt voor maximaal 50% gefinancierd door de ministeries van EZK en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De stichting heeft een eigen begroting en gaat over het eigen personeelsbeleid. EZK heeft een samenwerkingsovereenkomst met de Stichting DutchStartHub. In deze overeenkomst is opgenomen dat de vergoeding aan de special envoy StartupDelta dient te voldoen aan de kaders in de Wet normering topinkomens. Het tijdsbeslag bedraagt maximaal 1.440 uur per jaar (3,5 dag per week). Werkzaamheden en nevenfuncties van de huidige special envoy StartupDelta worden beoordeeld binnen de afspraken over de ministeriele verantwoordelijkheid voor leden van het Koninklijk Huis.
De heer Willem Vermeend is op 10 februari 2016 voor maximaal twee jaar aangesteld als special envoy FinTech om een schakel te vormen tussen de FinTech-sector, de overheid, het bedrijfsleven en de toezichthouders. Het ging om een onbezoldigde functie, waarbij de special envoy FinTech ermee heeft ingestemd geen private belangen in FinTech te hebben. Zijn taakomschrijving was om knelpunten te signaleren, kansen die Nederland biedt bij innovatieve partijen en investeerders onder de aandacht te brengen; en best practices uit het buitenland te introduceren. Mijn voorganger heeft de heer Vermeend destijds voor deze functie aangezocht.
De special envoy FinTech heeft de maximale twee jaar niet nodig gehad. In mei 2017 heeft de special envoy FinTech, samen met Holland FinTech, de Nederlandse Vereniging van Banken en het Verbond van Verzekeraars, zijn aanbevelingen gepresenteerd, die op 29 mei 2017 aan uw Kamer zijn verzonden. De heer Vermeend heeft naar aanleiding van deze aanbevelingen, het einddoel van zijn functie, nog lezingen en interviews verzorgd en daarna zijn werkzaamheden beëindigd. Uw Kamer heeft op 29 november jl. om een reactie op zijn aanbevelingen verzocht. Het inhoudelijke debat over de aanbevelingen kan volgen na de reactie, die is voorzien voor dit voorjaar. De evaluatie van het functioneren van de special envoy FinTech vormt een onderdeel van deze reactie.
Op welke wijze zijn de ambassadeur Fintech en de special envoy StartupDelta precies aangezocht? Is dit verlopen via een openbare sollicitatieprocedure? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel tijd de ambassadeur en special envoy besteden aan hun werk en welke beloning daar tegenover staat? Hoe verhouden de beloningen zich tot afspraken die hiervoor gelden?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er afspraken gemaakt over het mogen gebruiken van de benoemingen in andere werkzaamheden en eventuele nevenfuncties? Zo ja, welke afspraken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over het feit dat de ambassadeur FinTech heeft erkend dat er sprake is van plagiaat in zijn boek over cybersecrurity?3 Kan deze ambassadeur nog geloofwaardig namens de Nederlandse regering functioneren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De heer Vermeend heeft op persoonlijke titel een boek geschreven met co-auteur Rian van Rijbroek, genaamd «De wereld van cybersecurity en cybercrime». Afgaande op berichtgeving in de media geven de heer Vermeend en zijn co-auteur toe dat teksten zijn overgenomen zonder bronverwijzing. Samen met de uitgever erkennen zij hiervoor hun verantwoordelijk. Het boek staat los van de rol van de heer Vermeend als special envoy FinTech. Bovendien is, zoals eerder opgemerkt, de benoeming van de heer Vermeend als special envoy FinTech op 10 februari jl. verlopen, daar bij het instellen van deze positie de benoeming is gemaximeerd op twee jaar.6
Hoe is de benoeming van de oud-staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) precies tot stand gekomen?4
De Minister van Financiën benoemt de leden van de raad van toezicht. De raad van toezicht van de AFM draagt nieuwe leden voor om te worden benoemd. Conform artikel 1:27a(4) van de Wet op het financieel toezicht (Wft) heeft de raad van toezicht voor de werving van een nieuw lid een functieprofiel opgesteld. Bij de werving en selectie van een nieuw lid is als uitgangspunt de algemene profielschets voor de raad van toezicht gehanteerd, in combinatie met de profielschets «financieel» en de specifieke competenties voor voorzitter auditcommissie. Vervolgens is de werving gestart. Met behulp van een executive searchbureau is gezocht naar geschikte kandidaten.
De raad van toezicht en de voorzitter van het bestuur van de AFM hebben vervolgens gesprekken gevoerd met de voorkeurskandidaat. Conform artikel 1:27a Wft moet de raad van toezicht bestaan uit personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staan en die geschikt zijn voor de uitoefening van hun functie. Met dit doel hebben de raad van toezicht en het bestuur een toetsingsprocedure opgesteld die bestaat uit drie onderdelen: (1) compliance, nevenfuncties en financiële belangen, (2) geschiktheid en (3) betrouwbaarheid. Na afronding van de toetsing met positieve uitslag heeft de raad de heer Van Rijn voorgedragen. Ik heb de voordracht van de raad van toezicht positief beoordeeld en heb de heer Van Rijn per 1 februari benoemd als lid van de raad van toezicht.8
Was de oud-staatssecretaris al in beeld voor de benoeming ten tijde van de demissionaire periode van het vorige kabinet?
Nee.
Wat is de bezoldiging voor iemand in de raad van toezicht van de AFM?
Voor de bezoldiging van de leden van de RvT verwijs ik naar het jaarverslag van de AFM, waar dit in is opgenomen. De bezoldiging van leden van de raad van toezicht is gemaximeerd op grond van de Wet normering topinkomens (WNT). Het bezoldigingsmaximum voor leden van de raad van toezicht bedraagt 10% van het algemeen bezoldigingsmaximum van de WNT. Het percentage voor de voorzitter bedraagt 15% van het algemeen bezoldigingsmaximum. In 2018 is het algemeen bezoldigingsmaximum € 187.000. Voor de leden en de voorzitter van de raad van toezicht het bezoldigingsmaximum dus respectievelijk € 18.700 en € 28.050.
Denkt u dat de huidige wijze van benoemen van toezichthouders of ambassadeurs ertoe leidt dat de juiste persoon voor de plek gevonden wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Op de benoeming van toezichthouders en ambassadeurs ben ik eerder in mijn beantwoording ingegaan.
De eerste honderd dagen van het kabinet |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Welke maatregelen heeft u genomen om de vakmensen die bij defensie, politie, zorg en onderwijs werken meer waardering, ondersteuning en ruimte te geven, zoals op pagina 1 van het Regeerakkoord staat?
Ik zal de antwoorden op de vragen één tot en met vier enkel beantwoorden op het terrein van politie. Voor de antwoorden op de vragen over defensie, zorg en onderwijs verwijs ik u naar de antwoorden van de verantwoordelijke ministers.
Voor de politie komt een bedrag beschikbaar, oplopend tot structureel € 267 miljoen, voor onder andere meer agenten in de wijk en rechercheurs. Het bedrag komt beschikbaar onder de voorwaarde dat er een flexibiliseringsagenda komt en dat knellende kaders worden weggenomen. Hierover wordt gesproken met de gezagen en – waar het arbeidsvoorwaarden betreft – met de politievakorganisaties. Of en in hoeverre hier extra middelen worden ingezet is op dit moment nog niet te zeggen. In het bestedingsplan van de eerste € 100 miljoen wordt jaarlijks € 1,6 miljoen uitgetrokken voor het opleiden van en zorg voor politiepersoneel.
Ten behoeve van geestelijke verzorging is € 200.000 extra ter beschikking gesteld naar aanleiding van een amendement op de begroting 2018. Ik heb toegezegd uw Kamer medio 2018 te informeren over de resultaten van het project voor geestelijke verzorging binnen de politie. Door middel van dit project wordt voorzien in de vraag naar geestelijke verzorging en wordt een plan ontwikkeld voor een structurele voorziening voor geestelijke verzorging in het korps.
Hoeveel geld is specifiek voor deze vakmensen, bovenop de normale loonruimte, extra beschikbaar gemaakt voor de komende jaren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen in de zorg, in het onderwijs, bij defensie en bij de politie hebben burn-outklachten?
Hoeveel mensen bij de politie burn-outklachten hebben, is niet bekend. Uit de Wet bescherming persoonsgegevens vloeit voort dat een werkgever in de verzuimregistratie niet mag vastleggen wat de oorzaak van de ziekte van werknemers is. Het totale verzuimpercentage bij de politie over de afgelopen 12 maanden bedroeg per 1 januari 2018 7.0%.
Goed werkgeverschap, vanuit de waardering voor het vaak moeilijke werk van de agenten, heeft de volle aandacht binnen de politieorganisatie. Het terugbrengen van verzuim en het goed helpen re-integreren van collega’s is daarbij speerpunt. Voor het terugdringen van het verzuim bij de politie binnen twee jaar tot een significant lager percentage zal ik uw Kamer conform de motie van Oosten voor het mei-reces in 2018 een plan van aanpak sturen.
Wanneer komt u met een noodplan om iets aan de stress, de personeelstekorten en de werkdruk in het onderwijs, de zorg, bij defensie en bij de politie te doen?
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van vragen 1 en 2 heeft het kabinet middelen beschikbaar gesteld voor onder andere meer agenten in de wijk en rechercheurs. Dit is erop gericht om de werkdruk te verlagen.
Hoeveel geld komt er via het verlagen van de winstbelasting en het afschaffen van de dividendbelasting bij multinationals en buitenlandse beleggers terecht?
Is het waar dat buitenlandse regeringen, zoals de regering-Trump, en buitenlandse hedgefondsen het meest profiteren van de afschaf van de dividendbelasting?
Welke voorbeelden zijn er dat u zoekt naar breed draagvlak in het parlement en de samenleving?
Welke maatregelen heeft u genomen die laten zien dat dit kabinet er is voor alle Nederlanders?
Welke maatregelen zijn er tot nu toe genomen om meer vaste banen te creëren en schijnzelfstandigheid tegen te gaan? Wanneer kunnen we maatregelen verwachten?
Hoeveel betaalbare woningen worden naar verwachting gerealiseerd in de periode 2018–2021?
Voor hoeveel woningen voor lage- en middeninkomens is tot nu toe opdracht gegeven?
Waarom wordt er € 138 mln. bezuinigd op huurders via het schrappen van de KAN-bepaling in de regeling voor huurtoeslag?
Hoeveel euro per maand leveren mensen die afhankelijk zijn van de huurtoeslag in als gevolg van deze bezuiniging van € 138 mln.?
Hoeveel zijn de zorgpremies gestegen van 2017 op 2018?
Wat zijn de gemiddelde lasten per volwassene voor zorg in 2017 en 2018? Wat is de verwachting voor 2021?
Hoeveel van de € 270 mln. extra van het demissionaire kabinet-Rutte-Asscher is al bij leraren zelf terecht gekomen?
Wat doet u voor oudere werknemers die de pensioengerechtigde leeftijd wel willen maar niet kunnen halen?
Welke maatregelen gaat u nemen zodat mensen die dat nodig hebben eerder kunnen stoppen met werken? Zo nee, waarom niet?
Wat doet u, c.q. wat bent u voornemens te doen om de inkomenspositie van arbeidsgehandicapten op peil te houden?
Hoe gaat u er voor zorgen dat de NAM met aandeelhouders Shell en Exxon snel gaat opdraaien voor de aardbevingsschade in Groningen?
Bent u bereid zekerheid voor Groningers te bieden door Exxon en Shell een schadefonds te laten vullen met daarin ruim voldoende middelen om de schade door mijnbouwactiviteiten te vergoeden?
Waarom laat u de gewone Nederlanders via hun energierekening betalen voor de vervuiling door vooral het bedrijfsleven? Om hoeveel euro per huishouden gaat het naar schatting in 2030?
Waarom gaan bedrijven die vuile lucht (CO2) uitstoten belastinggeld voor het opslaan daarvan krijgen?
Waar blijft de beloofde wet waarmee seksueel misbruik via internet echt strafbaar gaat worden?
Bij brief van 2 februari 2018 is Uw Kamer erover geïnformeerd dat een deskundigenoverleg over de modernisering van de zedenwetgeving gaande is en dat naar verwachting rond de zomer van 2018 een wetsvoorstel in consultatie kan worden gegeven.1
Daarnaast wil ik met ICT bedrijven een actiegerichte samenwerking starten om kinderpornografie van internet af te krijgen. Ook onderwerpen die betrekking hebben op misbruik van legale kinderfoto’s en het beschermen van kinderen tegen seksueel beeldmateriaal zijn vraagstukken die ik met urgentie wil bespreken met ICT-bedrijven. Eind maart organiseer ik daarom een rondetafelconferentie in het kader van de «Hernieuwde aanpak online seksueel kindermisbruik»[1], om middels een publiek-private-samenwerking tot een gezamenlijke aanpak met concrete acties te komen.2
Wat doet u tegen cyberpesten?
Hoe gaat u «de aangiftebereidheid vergroten, het ophelderingspercentage verhogen en de doorlooptijden inkorten»? Wanneer kunnen we maatregelen verwachten?
Aangifte doen is altijd van belang; de inzet is en blijft om het doen van aangifte te stimuleren. Dat doen we door de inzet van meerdere kanalen zodat burgers kunnen kiezen voor de methode die hem/haar het beste past en door een maatwerkgerichte aanpak per delict. Slachtoffers maken per type delict een eigen kosten- baten afweging om te bepalen of aangifte voor hem/haar zinvol is. Dit is waarom dé aangiftebereidheid niet bestaat en per type delict bekeken zal moeten worden hoe het doen van aangifte gestimuleerd kan worden.
In het voortgangsbericht vorming nationale politie van 27 juni 2017 is gemeld dat de volgende maatregelen genomen zullen worden om de aangiftebereidheid te stimuleren:
Het ophelderingspercentage is sinds 2005 redelijk constant op ongeveer 25%. Het ophelderingspercentage betreft het aantal in een verslagjaar opgehelderde misdrijven gedeeld door het aantal in datzelfde jaar geregistreerde misdrijven. Met andere woorden, als de politie een verdachte aan een zaak koppelt, dan is de desbetreffende zaak voor de politie «opgehelderd». De ophelderingspercentages van de verschillende misdrijven verschillen sterk. Zo is het ophelderingspercentage bij rijden onder invloed zeer hoog, omdat de politie bij de constatering van het strafbare feit de verdachte voor zich heeft staan. Bij fietsendiefstal is dit percentage relatief laag omdat bij dit delict over het algemeen sprake is van weinig opsporingsindicaties. Door deze grote verschillen is het stellen van een algemeen wenselijk niveau weinig zinvol. Bij specifieke delicten kan dit echter wel zinvol zijn en gebeurt dit ook. Om de recherche te versterken en door te ontwikkelen in deze tijd waarin criminaliteit verandert, werken politie en OM aan een aanpak voor zowel de korte termijn als langere termijn. In 2015 zijn zeventien maatregelen gestart waarmee de kwaliteit van processen- verbaal, het vakmanschap en de professionaliteit van de opsporing is verbeterd. Ook de specialistische capaciteit op cyber en finec is in de afgelopen jaren versterkt. Voor de lange termijn wordt in proeftuinen geëxperimenteerd met nieuwe werkmethodes, technische innovatie en het versterken van burgerparticipatie. Dat maakt de opsporing wendbaar, adaptief en toekomstgericht. De transitie van de traditionele, sterk gedaalde criminaliteit naar de nieuwe, digitale verschijningsvormen van dezelfde criminaliteit is een traject dat we gaan versterken met de investeringsgelden uit het regeerakkoord. Rond het voorjaar ontvangt de Kamer de ontwikkelagenda opsporing.
Het is essentieel voor de geloofwaardigheid van de strafrechtketen dat slachtoffers en daders snel en adequaat duidelijkheid krijgen over de uitkomst van de strafzaak en de samenleving kan vertrouwen op de rechtvaardigheid en voorspelbaarheid van de strafrechtspleging. Er lopen diverse trajecten binnen de strafrechtketen die (mede) tot doel hebben om de doorlooptijden te verkorten. Een aantal hiervan is toegelicht in de brief van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer d.d. 16 december 2016.3 Daarnaast heeft het Bestuurlijk Ketenberaad (BKB) van de strafrechtketen het initiatief genomen voor een maatschappelijk ambitietraject.4 In het kader van dit traject heeft het BKB besloten om (onder meer) de prioriteit te leggen bij het – ook in het regeerakkoord benoemde – thema doorlooptijden. De Minister voor Rechtsbescherming en ik informeren u nader over de aanpak in het tweede kwartaal van 2018.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle overheidsfunctionarissen niet meer dan het inkomen van een Minister gaan verdienen?
Deelt u de mening dat, als mensen bij de overheid meer gaan verdienen, het dan om agenten, leraren, militairen en verpleegkundigen moet gaan en niet om topsalarissen? Zo nee, waarom niet?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de leefbaarheid en het unieke karakter van Groningen bewaard blijven?
Hoe wordt de lagere opbrengst uit gas opgevangen als de gasproductie vanwege de aardbevingen in Groningen verder wordt verlaagd, nu de gasbaten door het kabinet – anders dan jarenlang het geval was – binnen de financiële kaders van de Rijksbegroting zijn geplaatst? Kunt u toezeggen dat dit niet via aanvullende bezuinigingen wordt gerealiseerd?
Kunt u aangeven waarom bouwen in stedelijke gebieden niet meer mogelijk is en waarom het noodzakelijk is om in het groen te bouwen?
Hoe wordt het gat van € 200 mln. gedekt dat is overgebleven na overheveling van de Omgevingswet naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken? Kunt u bevestigen dat dit niet ten koste zal gaan van huurders, die al geraakt worden door een bezuiniging op de huurtoeslag?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de wachtlijsten voor sociale huurwoningen niet verder oplopen?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het spaargeld van mensen veilig is? Bent u van plan de ongewogen kapitaalbuffer verder te verhogen?
Wat gaat u doen om het MKB, net als de multinationals, tegemoet te komen, nu het MKB een verhoging van box 2, een verhoging van de BTW en het terugdraaien van het tariefopstapje in de vennootschapsbelasting voor haar kiezen krijgt?
Wat doet u om sociaal en verantwoord ondernemen te stimuleren?
Wat doet u tegen geweld tegen lesbische, homoseksuele, biseksuele, en transgender personen (LHBT’ers)?
Ik keur elke vorm van geweld, ongeacht de seksuele gerichtheid af. In de huidige Veiligheidsagenda is de aanpak van LHTBI-geweld al aangemerkt als prioriteit en dit wordt tevens meegenomen in de gesprekken over de komende veiligheidsagenda. De samenwerking tussen politie, OM en anti-discriminatievoorzieningen zoals geformaliseerd in het gelijknamige convenant uit 2017 is gebaseerd op de uitgangspunten dat de aanpak van discriminatie interventies vereist die zichtbaar, merkbaar en herkenbaar zijn voor slachtoffers, daders en hun omgeving.
Vanaf 15 januari 2018 krijgen politie-eenheden tweewekelijks een overzicht met de discriminatie-incidenten (meldingen, aangiften en eigen waarnemingen van politiemedewerkers). Dit overzicht is behulpzaam bij de opvolging van discriminatie-incidenten en wordt periodiek besproken met het Openbaar Ministerie en de anti-discriminatievoorzieningen bij gemeenten.
De politie heeft in het meerjarige programma «De Kracht van het Verschil» vier focuspunten benoemd die ook ten goede komen aan de aanpak door de politie van homofoob (discriminatoir) geweld:
Hoe zorgt u dat de vrijwillige ouderbijdrage en bijkomende schoolkosten binnen de perken blijven?
Welk statement heeft u afgegeven dat het bagatelliseren van #MeToo onacceptabel is?
Seksueel geweld en seksuele intimidatie zijn nooit acceptabel. In mijn brief van 24 november jl. heb ik mede namens de Minister voor Rechtsbescherming en de staatsecretaris van SZW geschetst welke inspanningen er vanuit de overheid worden geleverd om seksueel grensoverschrijdend gedrag te voorkomen, strafbare seksuele interactie aan te pakken en slachtoffers te ondersteunen. In de brief en ook tijdens het debat seksuele intimidatie op de werkvloer op 22 februari jl. heb ik uiteengezet wanneer ongewenst seksueel gedrag tussen volwassenen strafbaar is en welke gradaties daarin zijn. In het debat kwam ook aan de orde hoe seksuele intimidatie buiten het strafrecht kan worden aangepakt, bijvoorbeeld op basis het algemene verbod op seksuele intimidatie in de Algemene Wet gelijke behandeling. Seksueel geweld en seksuele intimidatie zijn helaas veelvoorkomende verschijnselen die voortdurend de aandacht van de samenleving én de overheid verdienen.
Hoe wilt u zorgen dat kunst en cultuur voor iedereen toegankelijk is, en dan niet alleen het Wilhelmus en het Rijksmuseum in Amsterdam?
Heeft u – in lijn met de goede adviezen van Kroes en Schippers – al steengoede vrouwen klaarstaan die u naar voren kunt schuiven als dat nodig is?
Wat zijn uw afrekenbare doelstellingen voor de bestrijding van de laaggeletterdheid?
Welke maatregelen neemt u om segregatie tegen te gaan in het onderwijs?
Hoeveel gaat u investeren in eerlijke kansen in het onderwijs?
Welke maatregelen neemt u om te zorgen dat een gemiste kans in het onderwijs nooit een laatste kans mag zijn?
Is het waar dat u onvoldoende geld uittrekt om alle peuters toegang te geven tot onderwijs?
Bent u voornemens om het beleid van het vorige kabinet voor eerlijke kansen in het onderwijs voort te zetten en hoeveel wilt u daarvoor investeren?
Welke maatregelen neemt u met het bedrijfsleven en MBO-instellingen om te zorgen dat MBO’ers zeker kunnen zijn van een stageplaats?
Op welke manier gaat u de hulp voor verwarde personen verbeteren?
Welke maatregelen gaat u nemen tegen de schuldenindustrie?
Bent u van mening dat doorverkoop van schulden onmogelijk moet worden gemaakt?
Wat gaat u doen om discriminatie op de arbeidsmarkt en bij stageplaatsen tegen te gaan?
Welke maatregelen neemt u tegen verborgen armoede bij werkende Nederlanders?
Welke maatregelen neemt u om de krijgsmacht weer een aantrekkelijke werkgever te laten zijn?
Op welke manier gaat u actief bijdragen aan het doel van een kernwapenvrije wereld?
Wat gaat u doen tegen speculanten en huisjesmelkers?
Hoe wilt u zorgen dat ieder kind zeker kan zijn van gym-onderwijs?
Wanneer draagt u een vrouwelijke Minister van Staat voor?
Bent u bereid de afschaffing van de dividendbelasting uit te stellen?
Hoe worden de administratieve lasten van mensen in de zorg teruggedrongen?
Wat doet u concreet om de macht van de farmaceutische industrie te doorbreken?
Met hoeveel euro steunt u SheDecides in 2018?
Wanneer wordt de numerus fixus voor de verpleegkunde-opleidingen afgeschaft?
Wanneer worden de walgelijke ontgroeningspraktijken bij defensie expliciet verboden?
Bent u bereid tegemoet te komen aan de salariseisen van de politiemedewerkers?
Ik kan op dit moment niet vooruitlopen op de onderhandelingen. Ik hoop op een constructief onderhandelingsproces waarin een arbeidsvoorwaardenakkoord wordt bereikt dat politiemedewerkers en de politieorganisatie ten goede komt.
In hoeveel (overheids)-sectoren spelen nu cao-conflicten?
Welke concrete maatregelen tegen desinformatie en politieke beïnvloeding door buitenlandse mogendheden heeft u genomen?
Wat doet u als het aantal leraren dat instroomt in het onderwijs niet drastisch toeneemt?
Welke concrete, meetbare doelstelling heeft u met het oog op de vermindering van de werkdruk in het onderwijs?
Bent u alsnog bereid om middelen voor verlaging van de werkdruk in het onderwijs eerder dan 2021 beschikbaar te stellen, zodat echt snel iets aan de werkdruk kan worden gedaan?
Hoe gaat u zorgen dat mensen zeker zijn en blijven van betaalbaar wonen, met voldoende aanbod maar ook met voldoende huurtoeslag?
Hoe zorgt u dat ieder kind zwemonderwijs krijgt?
Hoe zorgt u voor voldoende plekken in de jeugd-ggz?
Hoe gaat u zorgen dat de overheid er voor mensen is als ze hulp nodig hebben?
Hoe zorgt u dat het beroep, dat de overheid op burgers in problemen doet, niet zo groot is dat problemen eerder verergeren dan verminderen?
Waarom wordt er geen geld uitgetrokken voor het bestrijden van schulden en armoede bij gezinnen met kinderen vanaf 2021?
Is het waar dat u in tijden van overschotten en miljardencadeaus aan multinationals € 750 mln. bezuinigt op arbeidsongeschikten en arbeidsgehandicapten?
Is het waar dat er in de onderhandelingen over de bezuiniging op arbeidsgehandicapten een koppeling is gemaakt met beschutte werkplekken, terwijl het andere groepen betreft?
Is het waar dat u wel een breed sociaal akkoord wenste, maar met lege handen bij de sociale partners bent aangekomen?
Welke vorderingen zijn er op het gebied van het nieuwe pensioenstelsel? Bent u voornemens om, bij het uitblijven van een akkoord, zonder sociale partners verder te gaan met pensioenplannen? Zo nee, welke maatregelen wilt u aanpassen om een akkoord mogelijk te maken?
Welke redenen heeft u om – net nu het aantal vaste banen toeneemt – een proeftijd van 5 maanden zonder enige zekerheid voor werknemers te introduceren? Ziet u het risico van een draaideurconstructie hierbij, waarbij vooral jonge mensen onnodig lang in onzekerheid worden gehouden?
Welke redenen heeft u om in tijden dat de werkloosheid daalt de werkgevers te trakteren op nog minder verplichtingen?
Is er nog steeds ruimte – zoals u in het debat over de regeringsverklaring hebt aangegeven – alternatieven te bespreken met de sociale partners op voorwaarde dat deze voor meer vaste contracten zorgen?
Welke maatregelen neemt u om te zorgen dat jong-volwassenen ook kunnen rekenen op een volwassen loon?
Hoe zorgt u dat bibliotheken, muziekscholen, cultuur- en poppodia, de (gemeentelijke) musea en cultuureducatie voor iedereen beschikbaar blijven?
Bent u bereid om een Nationaal Fonds Geneesmiddelenonderzoek op te richten om te zorgen dat medicijnen beschikbaar zijn voor iedereen die dat nodig heeft?
Hoe gaat u zorgen dat leerlingen op meerdere niveaus eindexamen kunnen doen, zodat niet het vak waar je het slechtste in bent meer bepaalt wat je later wel of niet kunt worden?
Wat wilt u doen tegen de macht van internetreuzen als Google en Facebook?
Hoe gaat u de verkeersveiligheid rond scholen verbeteren?
Wat doet u om te zorgen dat mannen en vrouwen voor gelijk werk ook gelijk worden beloond?
Wat doet u om te zorgen dat vrouwen een eerlijke kans krijgen op topfuncties en is het kabinet zelf bereid daarbij het goede voorbeeld te geven?
Hoe zorgt u dat voorzieningen in krimpregio’s overeind blijven?
Welk bedrag trekt u uit om te zorgen dat ook ouderen goed van A naar B kunnen komen, ook als zij geen auto hebben of niet meer kunnen autorijden?
Wat doet u er tegen dat nu een half miljoen Nederlanders niet kunnen rekenen op een ambulance binnen 15 minuten?
Hoe gaat u zorgen dat het aantal thuiszitters in het onderwijs wordt beperkt en alle kinderen de kans krijgen zich maximaal te ontplooien?
Hoe gaat u werkzekerheid vormgeven in een tijd van robotisering en enorme veranderingen?
Hoe gaat u zorgen dat ieder kind zeker kan zijn van muziekonderwijs?
Wilt u de abortuspil gemakkelijk via de dokter beschikbaar maken en uit het Wetboek van Strafrecht halen?
Hoe zorgt u ervoor dat iedereen in Nederland zeker kan zijn van een eerlijke sollicitatie, ook als deze via uitzendbureaus loopt?
Kunt u deze vragen voor het 100-dagen debat beantwoorden?
Het bericht ‘Gemeenten negeren wettelijke taaleis bijstand’ |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten negeren wettelijke taaleis bijstand»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, zeker ook ten aanzien van nieuwkomers, het naleven van de taaleis van cruciaal belang is?
Ja, om een grotere kans te maken op de arbeidsmarkt en isolement te voorkomen is het essentieel om de Nederlandse taal te beheersen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten de taaleis in het algemeen gaan handhaven, maar specifiek ook als onderdeel van het inburgeringstraject?
De verkenning van CBS schept een divers beeld over de uitvoering en handhaving van de taaleis in de Participatiewet. Doordat gemeenten de uitvoering van de taaleis niet eenduidig registreren, zijn er geen landelijke conclusies te trekken. Helder is echter dat het aantal verlagingen van de uitkering vanwege niet voldoen aan de taaleis, zeer laag is. Ook zien veel gemeenten af van de voorgeschreven taaltoetsen en hebben ze nog beperkt taaltrajecten ingezet. De Staatssecretaris gaat in overleg met de VNG om de uitvoering in lijn te brengen met de wet en meer aandacht te besteden aan het activeren van mensen met een taalachterstand. Het is onacceptabel als zou blijken dat mensen die de taal niet spreken jarenlang een bijstandsuitkering ontvangen en met rust gelaten worden.
Overigens is de taaleis in de Participatiewet gericht op iedereen die bijstand ontvangt en de taal onvoldoende machtig is. Deze groep is groter dan alleen de groep inburgeringsplichtigen. Gemeenten hebben in het huidige stelsel geen rol bij de handhaving van de inburgeringsplicht.
Hoe verhoudt het feit dat gemeenten deze wettelijke taaleis negeren zich wat u betreft tot de plannen van het kabinet om gemeenten een grote rol te geven bij het inburgeringstraject, onder meer in de begeleiding naar werk?
Doordat de Participatiewet een gemeentelijke verantwoordelijkheid is en inburgering een verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige, hebben gemeenten nu geen zicht op de voortgang van het inburgeringstraject. Gemeenten kunnen daardoor onvoldoende sturen op een goede uitkomst en bovendien geen sancties opleggen bij onvoldoende voortgang. Het kabinet wil gemeenten daarom meer regie geven op inburgering, zodat gemeenten taal, werk en inburgering in samenhang kunnen aanpakken.
Als gemeenten al niet inzetten op taalvaardigheid, hoe effectief kunnen gemeentelijke experimenten om nieuwkomers aan het werk te helpen dan nog zijn?
De verkenning van CBS geeft een gemengd beeld. Het is niet gezegd dat alle gemeenten geen werk maken van taalvaardigheid. Ook blijkt uit meerdere voorbeelden uit het land dat er wel degelijk gemeenten zijn die werk maken van het aan het werk helpen van nieuwkomers. Wel is het zo dat er fors ingezet moet worden om aan de wettelijke eisen te voldoen.
Als gemeenten de wettelijke taaleis al weigeren na te leven, hoe gaat u er dan voor zorgen dat de afspraak uit het regeerakkoord dat nieuwkomers die verwijtbaar niet inburgeren worden gekort op hun bijstand, wel zal worden uitgevoerd?
In het huidige stelsel kunnen gemeenten inburgeraars met een bijstandsuitkering reeds een verlaging opleggen als zij onvoldoende meewerken aan hun integratie op de arbeidsmarkt. Als zij verwijtbaar niet inburgeren, is helder dat zij hun kansen op de arbeidsmarkt verkleinen. Omdat de verantwoordelijkheid echter bij de nieuwkomer ligt, hebben gemeenten nu onvoldoende zicht op de voortgang. Om die reden hebben gemeenten ook gevraagd om meer regie. Het kabinet heeft aangekondigd aan die plannen tegemoet te komen.
Welke maatregelen gaat u treffen tegen onwelwillige gemeenten en hoe gaat u zorgen dat uw plannen voor een «ontzorgend» systeem met voorzieningen in natura niet gehinderd zullen worden door eenzelfde onwil bij gemeenten?
Indien een gemeente bewust geen activiteiten onderneemt op de taaleis, is het in eerste instantie de taak van de gemeenteraad om het college daarop aan te spreken. Het CBS onderzoek doet geen uitspraken over individuele gemeenten. Als ik merk dat individuele gemeenten bewust de wet niet uitvoeren, zal ik ze daar uiteraard op aanspreken. De wet is niet vrijblijvend. Dit is ook onderdeel van de regeerakkoordafspraken die de Staatssecretaris, zoals aangegeven in het Algemeen Overleg over de Participatiewet, met nieuwe colleges zal oppakken. Het invoeren van een ontzorgend systeem is in het voordeel van gemeenten en zal hen financieel en maatschappelijk voordeel opleveren. Gemeenten kunnen zo integraal beleid voeren voor een groep zeer kwetsbare nieuwkomers, om daarmee langdurig verblijf in de bijstand te voorkomen.
Gaat u in het gesprek met de VNG ook benadrukken dat bij het niet voldoen aan de inspanningsverplichtingen er dan handhaving dient plaats te vinden conform de Wet taaleis Participatiewet?
Ja. Het onderzoek laat zien dat veel gemeenten actiever taalbeleid moeten voeren om de hardnekkige groep langdurig werklozen te activeren. Veel mensen die al langere tijd met rust gelaten zijn, zullen dit in dank aanvaarden. Voor diegenen die weigeren mee te werken, moet er een geloofwaardige en stevige stok achter de deur zijn.
Hoe gaat u bevorderen in het gesprek met de VNG dat gemeenten taaltoetsen gaan afnemen, juist ook om de kansen van mensen met een taalachterstand te doen toenemen?
De taaltoets is een middel om te bepalen wie zich moet inspannen om de taal te leren. Taaltoetsen staan echter niet op zichzelf. Het gemeentelijk beleid om bijstandsgerechtigden te activeren moet onderdeel zijn van integraal beleid van onderwijs, zorg en inburgering. De handhaving van de taaleis kan het instrument zijn dat gemeenten nodig hebben om mensen te activeren. Samen met VNG en Divosa willen wij gemeenten wijzen op de mogelijkheden en goede voorbeelden die er al in den lande zijn.
Welke dwingende maatregelen kunt u mogelijk nemen, wanneer gemeenten de taaleis in de bijstand blijvend niet volgens de Wet taaleis Participatiewet uitvoeren?
De Participatiewet is een gedecentraliseerde verantwoordelijkheid. Het is daarom allereerst aan de gemeenteraad om het college van burgemeester en Wethouders te controleren. Gemeenten die zich willens en wetens niet aan de wet houden, zal de Staatssecretaris daarop aanspreken. Als ultimum remedium is het mogelijk om gemeenten een korting op te leggen.
Het bericht ‘Rijkswaterstaat deelde vertrouwelijke informatie van 'weggepeste' vuurtorenwachter met haar collega's’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Rijkswaterstaat deelde vertrouwelijke informatie van «weggepeste» vuurtorenwachter met haar collega's»1 en de uitzending van EenVandaag van 23 januari 2018?
Ja.
Wat vindt u ervan dat er niet tijdig en adequaat is ingegrepen door Rijkswaterstaat en dat er nu voor de tweede keer onderzoek gedaan moet worden?
Sinds januari 2016 zet Rijkswaterstaat zich in om de situatie adequaat op te lossen. Nadat in de loop van 2016 mediation en gesprekken op de werkvloer niet tot een normalisering van de verhoudingen hebben geleid, is in november 2016 door de Directeur Scheepvaart- en Watermanagement van het onderdeel Rijkswaterstaat Verkeer- en Watermanagement opdracht gegeven om op objectieve, onafhankelijke wijze te onderzoeken wat de oorzaak is van de spanningen op de Brandaris tussen betrokkene en haar collega’s en in hoeverre deze opgelost kunnen worden. De opdracht is verleend aan het Expertisecentrum Organisatie & Personeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ECO&P), gelet op zijn ervaringen op dit gebied. Het ECO&P houdt zich voor de hele rijksoverheid bezig met onder meer conflictbemiddeling. Het onderzoek was in mei 2017 gereed.
De discussie tussen partijen over de uitkomst van het door ECO&P uitgevoerde onderzoek was voor de dienstleiding van Rijkswaterstaat aanleiding om de heer B. Eenhoorn, (waarnemend burgemeester Amstelveen en in het verleden burgemeester van Schiermonnikoog) eind juni 2017 te vragen te verkennen, of en op welke wijze een verbetering van de situatie kan worden bereikt en werkzame verhoudingen kunnen worden gerealiseerd. De heer Eenhoorn heeft in augustus 2017 zijn eindrapportage uitgebracht en onder andere de aanbeveling gedaan de feiten door een onafhankelijke commissie te laten vaststellen en wegen.
Deze onafhankelijke onderzoekscommissie is begin januari 2018 aan de slag gegaan en bestaat uit drie zeer ervaren en deskundige onderzoekers op het gebied van omgangsvormen op de werkvloer. Voorzitter is de heer mr. S.B. Boelens. De andere leden (een psycholoog/seksuoloog en een jurist) zijn onderzoekers van het bureau Bezemer Kuiper & Schubad. Het onderzoek moet 1 april a.s. zijn afgerond.
Wat vindt u ervan dat er medische informatie van de betrokkene is gedeeld met collega’s?
Het onderzoeksrapport dat in mei 2017 door ECO&P is uitgebracht over de oorzaak van de spanningen tussen betrokkene en haar collega’s bevat enkele passages waarin persoonsgegevens en gegevens over de gezondheidstoestand van betrokkene zijn opgenomen.
Het onderzoeksrapport is verstrekt en besproken met de collega’s op de Brandaris, aangezien zij ook onderdeel waren van het onderzoek. Dat de gegevens over de gezondheidstoestand van betrokkene hierbij bekend zijn geworden, had niet mogen gebeuren. Rijkswaterstaat heeft hiervoor excuses aangeboden en het rapport weer bij de collega’s teruggehaald.
Vindt u dat de positie van het Expertisecentrum Organisatie en Personeel (EC O&P) onafhankelijk genoeg is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. De adviseurs van ECO&P hebben een onafhankelijke positie ten opzichte van de afnemer/opdrachtgever. Ten behoeve van die onafhankelijkheid zijn verdere waarborgen in de processen en het kwaliteitssysteem van ECO&P ingericht. Voorts is een groot deel van de professionals gecertificeerd en/of aangesloten bij een beroepsvereniging. Dit biedt een externe borging.
Deelt u de twijfels over de kwaliteit van het lopende onderzoek? Zo nee, waarom niet? Wat vindt u ervan dat de heer Kreemers zich heeft teruggetrokken als commissielid?
Nee, ik deel deze twijfels niet. Deze onafhankelijke onderzoekscommissie bestaat uit drie zeer ervaren, deskundige en onafhankelijke onderzoekers op het gebied van omgangsvormen op de werkvloer.
De onderzoeksopdracht biedt de commissie ruimte om alle relevante feiten die aan de spanningen ten grondslag liggen, te onderzoeken en te waarderen. Het is aan de commissie om te bepalen op welke wijze het onderzoek wordt uitgevoerd en welke mensen daarbij worden gehoord.
Ik vind het spijtig dat de heer Kreemers (voorgedragen door betrokkene als commissielid) niet is toegetreden tot de commissie.
Deelt u de mening dat de Inspectie SZW ook een rol zou moeten spelen in dit soort zaken, in het kader van psychosociale arbeidsbelasting en een veilige werkomgeving? Zo nee, waarom niet?
Alle werkgevers zijn op grond van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht om een beleid te voeren dat erop gericht is om psychosociale arbeidsbelasting (PSA), waaronder pesten, te voorkomen of te beperken. De Inspectie SZW houdt toezicht op de handhaving van deze verplichting en speelt hierin dus al een rol. Dit toezicht doet de Inspectie SZW risicogestuurd en effectgericht programmatisch. Zo heeft de Inspectie tussen augustus 2016 en maart 2017 controles uitgevoerd bij een aantal hoogrisicosectoren op het gebied van pesten en agressie en geweld. Daarbij is ook gekeken naar sectoren binnen de overheid, te weten het onderwijs en de rechtbanken. De ervaringen en indrukken die bij die inspecties zijn opgedaan worden door de Inspectie SZW actief gedeeld met de betrokken ministeries.
Ook in 2018 zal de Inspectie SZW aandacht besteden aan psychosociale arbeidsbelasting. Daarnaast volgt bij een klacht van een vakbond of ondernemingsraad altijd een onderzoek.
De Inspectie SZW brengt het belang van vertrouwenspersonen en procedures ook onder de aandacht bij stakeholders als arbodiensten, A&O-deskundigen, bedrijfsartsen, werkgevers- en werknemersorganisaties.
Wat vindt u van de conclusie van Pesten op de Werkvloer, in de uitzending van EenVandaag, dat klachten over pesten op de werkvloer vooral komen van werknemers in dienst van de overheid?
Vindt u ook dat de overheid een voorbeeldrol zou moeten vervullen als het gaat om een veilige werkomgeving? Zo nee, waarom niet?
Is pesten en veiligheid op de werkvloer onderdeel van de opleiding van leidinggevenden bij de overheid?
Er is een grote diversiteit aan opleidingen voor leidinggevenden binnen de overheid. Defensie en politie bijvoorbeeld kennen kaderopleidingen voor hun officieren en onderofficieren. Veel managers bij overheidssectoren volgen HBO-of universitaire managementopleidingen. Overheidswerkgevers zijn primair zelf verantwoordelijk voor de opleiding van hun leidinggevenden.
Ook bij de sector Rijk bestaat er geen generieke opleiding die alle leidinggevenden verplicht volgen. Hoewel pesten op de werkvloer niet altijd een afzonderlijk thema is, wordt er in diverse opleidingen voor leidinggevenden wel aandacht aan besteed onder de thema’s integriteit, inclusie en het voeren van het goede gesprek. Er is veel materiaal over integriteit in brede zin beschikbaar, zoals de Gedragscode Integriteit Rijk, en daarnaast diverse handreikingen, flyers en factsheets. Ook het Ministerie van SZW heeft verschillende relevante instrumenten ontwikkeld, zoals een brochure voor leidinggevenden «een goede werksfeer, laten we dat zou houden»4.
Wat vindt u ervan dat uit onderzoek van TNO blijkt dat pesten op de werkvloer nog steeds heel vaak voorkomt? Wat gaat u eraan doen om dit te verbeteren?
De cijfers uit de NEA geven aan hoe belangrijk het is dat dit onderwerp aandacht blijft krijgen. Richting werkend Nederland is hier vanuit het Ministerie van SZW reeds veel aandacht aan besteed, onder andere middels publiekscampagnes om het onderwerp meer bespreekbaar te maken. Tevens zijn ondersteunende informatie en instrumenten beschikbaar gesteld aan werkgevers en werknemers, aangezien vooral zij samen zullen moeten werken aan een veilige en gezonde werkomgeving.
Ook de komende jaren blijft het Ministerie van SZW actief op dit onderwerp, onder meer door het organiseren van een aantal bijeenkomsten om aandacht te besteden aan het belang van een veilige werkcultuur en het opnieuw onder de aandacht brengen van ontwikkelde instrumenten onder specifieke doelgroepen, zoals leidinggevenden, ondernemingsraadleden en vertrouwenspersonen. Ook zal het Actieteam PSA in 2018 zo’n twintig organisaties actief begeleiden bij het aan de slag gaan met maatregelen om psychosociale arbeidsbelasting, waaronder ongewenste omgangsvormen, aan te pakken. De ervaring en kennis die met deze interventies wordt opgedaan, zal breed worden gedeeld.
Daarnaast wordt momenteel in opdracht van SZW een onderzoek uitgevoerd naar de positie en de rol van vertrouwenspersonen in het voorkomen en tegengaan van ongewenste omgangsvormen. Hierbij wordt bekeken hoe de positie van vertrouwenspersonen versterkt kan worden.
Vindt u dat er voldoende mogelijkheden zijn om ook de pesters aan te pakken? Zo ja, wat zijn deze mogelijkheden en hoe worden deze ingezet? Zo nee, hoe kan dit worden verbeterd?
Het creëren van een veilige werkomgeving, waarin grenzen aangegeven en gerespecteerd kunnen worden, is cruciaal om ongewenst gedrag, zoals pesten, te voorkomen. Hierbij ligt de eerste verantwoordelijkheid bij werkgevers. Zij hebben, zoals gezegd, de verplichting om een beleid te voeren dat erop gericht is om psychosociale arbeidsbelasting (PSA), waaronder pesten, te voorkomen of te beperken.
Daarvoor is het belangrijk dat er een cultuur is waarin ongewenst gedrag bespreekbaar kan worden gemaakt. Hier zullen werkgevers en werknemers met name preventief op moeten acteren, door te werken aan een veilige en gezonde werkomgeving. Zoals ook in het antwoord op vraag 10 is aangegeven, zullen in 2018 praktische handvatten hiertoe onder de aandacht van verschillende doelgroepen worden gebracht.
De regelgeving geeft voldoende handvatten om pesten op het werk aan te pakken. De Inspectie SZW inspecteert en handhaaft op de verplichting uit de arbeidsomstandighedenwet. Ernstige gedragingen die onderdeel kunnen uitmaken van pesten, zoals bedreiging en intimidatie zijn bovendien strafbaar.
Het opleggen van bestuursverboden |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het dossier «Rogier van der Kamp» op site van het tv-programma Opgelicht?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat iemand die meerdere malen bij faillissementsfraude betrokken is geweest toch steeds nieuwe bedrijven kan oprichten? Wat moet er gebeuren om dit te voorkomen?
Het past mij niet als Minister voor Rechtsbescherming om uitspraken te doen over individuele zaken.
In zijn algemeenheid merk ik op dat de wetgever besloten heeft tot het invoeren van doorlopend toezicht op rechtspersonen. Rechtspersonen, hun bestuurders en andere bij de rechtspersonen betrokken personen en bedrijven worden sinds 1 juli 2011, na inschrijving van de oprichting in het Handelsregister, door Justis doorlopend gescreend. Bij gebleken risico geeft Justis een risicomelding af aan de bij wet genoemde afnemers. Een besluit om in te grijpen is de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid van handhavings-en opsporingsdiensten. Betrokkenheid bij meerdere faillissementen levert op zichzelf geen onbehoorlijk bestuur op. Onbehoorlijk bestuur hangt af van de gedragingen van de bestuurder.
De Wet civielrechtelijk bestuursverbod is op 1 juli 2016 in werking getreden en bevat verschillende gronden waarop een civielrechtelijk bestuursverbod gevorderd kan worden, waaronder bestuurdersaansprakelijkheid en paulianeus handelen. De wetgever heeft daarbij ook oog gehad voor de wens om op te kunnen treden tegen bestuurders die betrokken zijn geweest bij meerdere faillissementen (drie keer in drie jaren) als aan de betrokkene een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Een persoon op wie een onherroepelijk bestuursverbod van toepassing is, kan maximaal vijf jaar niet worden benoemd als bestuurder of commissaris van een rechtspersoon. Het blijft mogelijk dat natuurlijke personen voor eigen rekening en risico een onderneming zoals een eenmanszaak of vennootschap onder firma kunnen opzetten en inschrijven in het Handelsregister. De overweging hiervoor is dat de keuze voor een dergelijke bedrijfsvorm, anders dan bij de oprichting van een rechtspersoon, met zich brengt dat iemand persoonlijk aansprakelijk blijft en dat volledige uitsluiting van het ondernemerschap een onevenredige beperking zou zijn van de mogelijkheid om in een eigen inkomen te voorzien.
Hoe vaak heeft de rechter, sinds dat vanaf 2016 wettelijk mogelijk is, een civiel bestuursverbod opgelegd?
In 2016 en 2017 zijn bij de rechtbanken in totaal 256 civiele zaken over bestuurdersaansprakelijkheid afgedaan. In de informatiesystemen van de rechtspraak is niet terug te vinden in hoeveel daarvan het om bestuursverboden ging.
Is het waar dat er op dit moment nog geen enkel onherroepelijk vonnis is waarmee een civielrechtelijk bestuursverbod is opgelegd?2 Zo ja, wat zegt dat over de effectiviteit van dat bestuursverbod? Zo nee, hoe vaak is dat dan wel onherroepelijk opgelegd?
De Wet civielrechtelijk bestuursverbod geldt alleen voor faillissementen, feiten en omstandigheden na 1 juli 2016. Dat betekent dat bijvoorbeeld voor vorderingen op grond van repeterende faillissementen, alleen faillissementen van de afgelopen anderhalf jaar meetellen. De verwachting is dat het enige tijd duurt voordat ingestelde vorderingen leiden tot onherroepelijke vonnissen aangezien er meerdere procesgangen doorlopen kunnen worden, maar dat naar verloop van tijd civielrechtelijke bestuursverboden effectief kunnen worden toegepast.
Een bestuursverbod voorkomt dat frauduleuze bestuurders hun activiteiten met nieuwe rechtspersonen ongehinderd kunnen voortzetten. Een civielrechtelijk bestuursverbod wordt gevorderd tegen formele bestuurders, indirecte bestuurders, feitelijke bestuurders en katvangers. Deze wet is grotendeels ook toepasbaar op natuurlijke personen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Voor de strafrechtelijke ontzetting uit het beroep van bestuurder geldt dat het strafrechtelijk bestuursverbod door het openbaar ministerie als bijkomende straf gevorderd kan worden. Het is aan het openbaar ministerie om te bepalen of dit wordt meegenomen bij de strafrechtelijke vervolging. De beoordeling is aan de onafhankelijke rechter. De rechter kan bij oplegging van het strafrechtelijk bestuursverbod de openbaarmaking van het strafvonnis ook opleggen, bijvoorbeeld door middel van de publicatie van het niet-geanonimiseerde vonnis.3
Hoe vaak is er van 1 januari 2016 tot heden een strafrechtelijk bestuursverbod op basis van artikel 28 Wetboek van Strafrecht als bijkomende straf geëist en hoe vaak is het opgelegd?
In de registratiesystemen van het Openbaar Ministerie wordt niet bijgehouden hoe vaak een strafrechtelijk bestuursverbod is geëist.
Wat betreft de oplegging zijn in 2016 en 2017 in totaal 51 zaken in eerste aanleg berecht, waarin de rechtbank de bijkomende straf van «ontzetting uit beroep» oplegde. Daarvan was dat 12 keer (mede) in verband met faillissementsfraude. In hoger beroep heeft het gerechtshof in 2016 en 2017 in totaal in 19 zaken de bijkomende straf van «ontzetting uit beroep» opgelegd. Daarvan was dat vier keer in verband met faillissementsfraude.
Acht u het opleggen van bestuursverboden tegen frauderende bestuurders effectief? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom en wat gaat u doen om dit probleem wel effectief te bestrijden?
Zie antwoord vraag 4.
Het schorsen van verdachte lokale bestuurders |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Schors verdachte bestuurders»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de in het bericht genoemde kwesties rondom bestuurders in Roermond en Brunssum het aanzien van de lokale politiek schaden en mogelijk zelfs het functioneren daarvan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat dergelijke kwesties het functioneren van het openbaar bestuur kunnen schaden en mogelijk zelfs beïnvloeden. Het openbaar bestuur in Nederland is gebaat bij goede en integere politici. Gelukkig zetten zich iedere dag vele goede volksvertegenwoordigers en bestuurders actief in voor het lokaal bestuur en het publiek belang. Kwesties waaraan in de vraag wordt gerefereerd zijn niet goed voor het openbaar bestuur in het algemeen en de betreffende gemeente in het bijzonder. Een goed functionerend en integer gemeentebestuur levert een belangrijke bijdrage aan het vertrouwen van mensen in de politiek. Daarmee draagt het ook bij aan de legitimiteit van het overheidshandelen. Een integer en stabiel bestuur is effectiever en efficiënter in staat om de taken uit te voeren en diensten te leveren waar hun inwoners recht op hebben.
Deelt u de mening van de burgemeester van Roermond dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de bevoegdheid zou moeten krijgen om verdachte lokale politici, lopende de strafzaak, te kunnen schorsen uit hun bestuursfunctie? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Hierbij moeten we onderscheid maken tussen volksvertegenwoordigers en bestuurders. De raad kan een wethouder ontslaan om politieke redenen (artikel 49 Gemeentewet), bijvoorbeeld vanwege zijn aandeel in een bestuurlijk conflict, een integriteitsschending of in het geval van verdenking van enig strafbaar feit. Het is immers de gemeenteraad die wethouders benoemt, hun functioneren beoordeelt en om hem moverende redenen ontslaat. Bij het verrichten van een verboden handeling door een raadslid, geldt dat de raad betrokkene van zijn lidmaatschap vervallen kan verklaren (artikel X8 Kieswet). Daar kan de raad toe overgaan na schorsing van betrokkene door de voorzitter of ambtshalve. Het is de vraag of er meer dan wel andersoortige gedragingen grond zouden moeten kunnen vormen voor schorsing van een volksvertegenwoordiger. In mijn brief aan de Kamer inzake versterking integriteit lokaal bestuur en aanpak aanhoudende bestuurlijke problemen heb ik aangekondigd dat ik dit de komende tijd ga onderzoeken. Een verdergaande stap is de reeds bestaande mogelijkheid tot ontzetting uit het kiesrecht door de strafrechter of het verbod om een bestuurlijke functie uit te oefenen. Ik zal, zoals eveneens in mijn brief aangekondigd, mede in overleg met de Minister van Justitie en Veiligheid, nagaan wat de mogelijkheden zijn om de grondslagen voor ontzetting uit het kiesrecht en het verbod op het uitoefenen van een bestuurlijke functie te verruimen. Dat zal ten aanzien van ontzetting uit het kiesrecht ook de vraag omvatten of de grondwettelijke eis van een daadwerkelijk opgelegde vrijheidsstraf van tenminste een jaar (artikel 54, tweede lid, Grondwet) aanpassing behoeft.
Biedt de Gemeentewet en het Beleidskader spontane vernietiging (Kamerstuk 30 300 VII, nr. 75) u mogelijkheden om een benoeming van een, van corruptie verdachte, lokale bestuurder ongedaan te maken? Zo ja, waarom? Hoe vaak is er in het verleden van die mogelijkheid gebruik gemaakt en in welke concrete gevallen? Zo nee, waarom niet?
Onder omstandigheden kunnen beslissingen van gemeentelijke bestuursorganen die in strijd zijn met het recht of met het algemeen belang, door mij bij de Kroon worden voorgedragen voor schorsing en/of vernietiging. Het daarvoor toepasselijk beleidskader is het Beleidskader schorsing en vernietiging zoals dat geldt sinds de Wet revitalisering generiek toezicht. Op basis van het wettelijk kader2 en dat beleidskader geldt het volgende. Bij strijd met het recht zijn er juridische argumenten aan de orde. De beslissing is dan in strijd met hoger recht, bijvoorbeeld een wet, een verdrag of een algemeen rechtsbeginsel. Bij strijd met het algemeen belang gaat het met name om beleidsmatige argumenten. Er is bijvoorbeeld een belang in het geding dat uitstijgt boven het belang dat de gemeente met de beslissing beoogde te dienen en dat zich tegen de betreffende beslissing verzet. De benoeming van een wethouder kan in dat licht in aanmerking komen voor een voordracht voor vernietiging. Vernietiging door de Kroon van een benoemingsbesluit tot wethouder heeft nog nooit plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat het nodig is om nog voor de komende gemeenteraadsverkiezingen uw plannen over de mogelijkheden van interventies in bestuurlijke kwesties in gemeenten bekend te maken? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegezegd in mijn uitstelbericht van 9 februari jl. heb ik gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen mijn brief inzake versterking van de integriteit van het lokaal bestuur en de aanpak van aanhoudende bestuurlijke problemen aan uw Kamer gezonden. In deze brief zet ik mijn plannen uiteen.
De uitzending ‘2Doc: liever dood dan vermist’ |
|
Wybren van Haga (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de documentaire «2 Doc: liever dood dan vermist»?1
Ja.
Onderschrijft u de problemen die in deze uitzending worden beschreven?
De geschetste situatie is ons bekend. Net als de nabestaanden die in de uitzending aan bod komen en zoals namens het kabinet onlangs aan uw Kamer is geschreven in verband met de verdwijning van gezonken oorlogsschepen in de Javazee2, vinden ook wij dat omgekomen militairen een respectvolle laatste rustplaats verdienen. De emotie die nabestaanden erbij hebben als zij het gevoel hebben dat dat niet het geval is, begrijpen wij. Omdat het niet realistisch is alle vliegtuigwrakken te bergen, zal in veel gevallen niet meer mogelijk zijn dan het betonen van piëteit met de gevallenen en nabestaanden door de vliegtuigwrakken als oorlogsgraf met een in het recht beschermde status als plek van herinnering onberoerd te laten. Willen nabestaanden een verzoek indienen om tot berging over te gaan, dan kan dit bij de gemeente waar het wrak zich bevindt worden ingediend. Gemeenten zijn bevoegd hier besluiten over te nemen.
Bent u het eens met de in de documentaire opgeworpen stelling dat de huidige Circulaire Vliegtuigberging in combinatie met de huidige kostenverdeling, namelijk 30% voor de betreffende gemeente en 70% voor het Rijk leidt tot een onbevredigende situatie waarbij verzoeken van nabestaanden vaak niet worden gehonoreerd door de gemeente? Zo nee, waarom niet?
Per brief van 23 december 2016 (Kamerstuk 32 156, nr. 78) heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) gemeld dat het Ministerie van Defensie dossieronderzoek heeft gedaan bij een steekproef van gemeenten die in het verleden met een (verzoek van nabestaanden tot) berging van een vliegtuigwrak uit de Tweede Wereldoorlog te maken hebben gehad en een bergingsadvies hebben aangevraagd. Daarnaast is door het Ministerie van BZK onder deze groep gemeenten een enquête afgenomen om de beelden uit het dossieronderzoek te verifiëren en te onderbouwen. Uit dit onderzoek en de enquête komt een wisselend beeld naar voren. Voor een kleine minderheid waren de kosten (mede) aanleiding om van berging af te zien. Voor gemeenten die wel tot berging overgaan, wegen argumenten als piëteit met nabestaanden en waarborging van de veiligheid het zwaarst. De circulaire Vliegtuigberging schetst de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende overheden en andere betrokkenen bij het bergen van vliegtuigwrakken en stoffelijke resten uit de Tweede Wereldoorlog en de opsporing en ruiming van hierbij eventueel aanwezige explosieven.
Hoe kan het dat er op dit moment in gemeenten op een verschillende manier wordt omgegaan met het bergen van oorlogswrakken?
In de circulaire Vliegtuigberging schetst de Minister van Defensie de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende overheden. De beslissingsbevoegdheid voor het al dan niet laten uitvoeren van bergingen van wrakken en/of stoffelijke resten berust bij het gemeentebestuur. Hiermee hebben gemeentebesturen een zekere vrijheid om deze afweging te maken. Dit verklaart de mogelijkheid dat gemeenten op een verschillende manier omgaan met het bergen van oorlogswrakken.
Waarom is de bevoegdheid om te oordelen over het al dan niet bergen van een oorlogswrak bij de gemeentes neergelegd?
In of rond oorlogswrakken is praktisch altijd sprake van de (verdenking van) aanwezigheid van explosieven. Op dat moment is sprake van een veiligheidskwestie. De Gemeentewet bepaalt dat de handhaving van de openbare orde en veiligheid een primaire verantwoordelijkheid is van de burgemeester. Derhalve is de bevoegdheid om te oordelen over het al dan niet bergen van een oorlogswrak bij gemeenten neergelegd.
Vindt u niet dat sommige gemeentes onevenredig financieel getroffen worden omdat er in sommige veel wrakken liggen en in sommige gemeentes geen wrakken?
Op basis van eerder dossieronderzoek en een enquête is er onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat de kosten een stelselmatige belemmering vormen om tot berging over te gaan (Kamerstuk 32 156, nr. 78). Het al dan niet bergen is een lokale afweging. Gemeenten kunnen bij berging in aanmerking komen voor een bijdrage uit het gemeentefonds van 70%, ongeacht het aantal wrakken waarvan sprake is. Wij beseffen dat er zich desondanks situaties kunnen voordoen waarin de financiering van de berging van een vliegtuigwrak uit de Tweede Wereldoorlog met daarin (vermoedelijk) stoffelijke resten een obstakel vormt. In die gevallen zal het Rijk binnen de financieringsregeling van het gemeentefonds een eventueel verzoek tot een aanvullende bijdrage welwillend bezien, mits sprake is van een berging van een vliegtuigwrak waarin zich (vermoedelijk) stoffelijke resten bevinden. Hoofdregel blijft dat vliegtuigwrakken die zich onder de grond dan wel op de rivier- of zeebodem bevinden door de rijksoverheid conform internationale verdragen worden beschouwd als oorlogsgraf en daarom in beginsel onberoerd worden gelaten.
Bent u bereid om het oordeel over het wel of niet bergen van een oorlogswrak weg te halen bij de gemeentes en neer te leggen bij het Rijk? Zo nee, waarom niet?
Wij achten gemeenten goed in staat een afweging te kunnen maken hieromtrent. Wel wil het Rijk een bijdrage leveren aan de harmonisering van het gemeentelijk beleid. In dat verband heeft het Rijk een werkgroep in het leven geroepen gericht op het ontwikkelen van een afwegingskader op basis waarvan gemeenten kunnen beslissen of zij overgaan tot berging.
Bent u het eens met de in de documentaire genoemde schatting dat er maximaal nog slechts 30 tot 50 bergbare vliegtuigen zijn?
Dat aantal is gebaseerd op onderzoek van de Studiegroep Luchtoorlog 1939–1945. Wij hebben geen reden om dat aantal in twijfel te trekken.
Vindt u ook niet dat het wenselijk is om deze resterende vliegtuigen te bergen en de omgekomen bemanningsleden een fatsoenlijke begrafenis te geven, zodat de nabestaanden afscheid kunnen nemen van hun familieleden?
Uiteraard is piëteit ten aanzien van de nabestaanden van groot belang. Daar waar door nabestaanden de wens tot berging kenbaar wordt gemaakt, zou het betrokken gemeentebestuur dit zwaar mee moeten laten wegen.
Deelt u de mening van de Nationale ombudsman dat er meer eenduidigheid moet komen bij het bergingsproces van oorlogswrakken?
Wij delen die mening. Daarom heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een werkgroep gevraagd met een advies te komen over de wijze waarop een kenniscentrum en een afwegingskader voor gemeenten gestalte kunnen krijgen. Uw Kamer is hierover eerder geïnformeerd (zie Kamerstuk 32 156, nr. 83).
Deelt u de mening van de Nationale ombudsman dat nabestaanden niet afhankelijk zouden moeten zijn van de locatie waar een oorlogswrak zich bevindt en van de beslissing of er al dan niet wordt overgegaan tot het bergen van het wrak?
In de beslissing om al dan niet over te gaan tot het bergen van een wrak speelt de wens van nabestaanden een belangrijke rol. Daarnaast moet ook rekening worden gehouden met veiligheidsaspecten. Zoals gezegd blijft de hoofdregel gelden dat vliegtuigwrakken die zich onder de grond dan wel op de rivier- of zeebodem bevinden door de rijksoverheid conform internationale verdragen worden beschouwd als oorlogsgraf en daarom in beginsel onberoerd gelaten.
Desalniettemin hechten wij eraan te benadrukken dat een gemeentebestuur een eventueel verzoek van nabestaanden tot berging zwaar mee zou moeten laten wegen.
Bent u bereid het huidige proces rondom het bergen van oorlogswrakken en de omgekomen bemanningsleden te verbeteren? Zo ja, hoe en op welke termijn?
Het Rijk is bereid een bijdrage te leveren aan het harmoniseren van het gemeentelijk beleid. Over concrete voorstellen hiervoor heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer eerder geïnformeerd (zie Kamerstuk 32 156, nrs. 78 en 32 156, nr. 83.
De televisie-uitzending ‘Liever dood dan vermist’ |
|
Harry van der Molen (CDA), Jan de Graaf (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de televisie-uitzending «Liever dood dan vermist»?1
Ja.
Onderkent u de wens van nabestaanden dat geallieerde piloten en bemanningsleden die in de Tweede Wereldoorlog om het leven zijn gekomen een officieel graf krijgen? Zo ja, op welke wijze draagt u eraan bij dat die wens zoveel mogelijk gehonoreerd wordt?
Net als de nabestaanden die in de uitzending aan bod komen en zoals namens het kabinet onlangs aan uw Kamer is geschreven in verband met de verdwijning van gezonken oorlogsschepen in de Javazee2, vinden ook wij dat omgekomen militairen een respectvolle laatste rustplaats verdienen. De emotie die nabestaanden erbij hebben als zij het gevoel hebben dat dat niet het geval is, begrijpen wij. Omdat het niet realistisch is alle vliegtuigwrakken te bergen, zal in veel gevallen niet meer mogelijk zijn dan het betonen van piëteit met de gevallenen en nabestaanden door de vliegtuigwrakken als oorlogsgraf met een in het recht beschermde status als plek van herinnering onberoerd te laten. Willen nabestaanden een verzoek indienen om tot berging over te gaan, dan kan dit bij de gemeente waar het wrak zich bevindt worden ingediend. Gemeenten zijn bevoegd hier besluiten over te nemen en kunnen bij een eventuele berging in aanmerking komen voor een bijdrage in de kosten van 70%. Daarnaast zal het Rijk eventuele verzoeken tot een aanvullende bijdrage uit het gemeentefonds welwillend tegemoet treden, mits sprake is van een berging van een vliegtuigwrak waarin zich (vermoedelijk) stoffelijke resten bevinden. Het Rijk wil verder een bijdrage leveren aan de harmonisering van het gemeentelijk beleid. In dat verband heeft het Rijk een werkgroep in het leven geroepen gericht op het ontwikkelen van een afwegingskader op basis waarvan gemeenten kunnen beslissen of zij overgaan tot berging.
Voor hoeveel vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog op Nederlandse bodem is een bergingsverzoek afgewezen?
Daar heeft de rijksoverheid geen overzicht van. Gemeenten die een berging overwegen dienen hierover weliswaar advies te vragen aan het Ministerie van Defensie, maar dat biedt geen landsdekkend overzicht. Gemeenten kunnen namelijk al in een eerder stadium besluiten niet tot berging over te willen gaan waardoor het niet tot een adviesverzoek aan het Ministerie van Defensie komt.
Deelt u de mening, dat berging van een vliegtuigwrak uit de Tweede Wereldoorlog niet afhankelijk behoort te zijn van de gemeente waar het wrak zich bevindt?
De Circulaire Vliegtuigberging schetst alleen de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende overheden. De beslissing om al of niet tot berging over te gaan blijft een lokale afweging. Hiermee hebben gemeentebesturen een zekere vrijheid om deze afweging te maken. Dit verklaart de mogelijkheid dat gemeenten op een verschillende manier omgaan met het bergen van oorlogswrakken. Om de eenduidigheid in het beleid te bevorderen wordt onder coördinatie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) momenteel gewerkt aan een advies over de ontwikkeling van een afwegingskader voor gemeenten (zie ook antwoord op vraag 8).
Vindt u het wenselijk, dat de Circulaire Vliegtuigberging door gemeenten verschillend geïnterpreteerd wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke factoren vormen naar uw mening voor gemeenten een belemmering om tot berging van vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog over te gaan?
Uit het eerdere dossieronderzoek en een enquête (zie Kamerstuk 32 156, nr. 78) is gebleken dat gemeenten die na een positief bergingsadvies niet tot berging overgaan dat vooral doen omdat de aanleiding wegvalt. Voorbeelden zijn: de veiligheid van de inwoners blijkt op grond van het bergingsadvies niet in het geding of de gebiedsontwikkeling vindt geen doorgang. Voor een kleine minderheid waren de kosten (mede) aanleiding om van berging af te zien. De resultaten van het dossieronderzoek en de enquête gaven onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat de kosten een stelselmatige belemmering vormen om tot berging over te gaan. Wij beseffen dat er zich desondanks situaties kunnen voordoen waarin de financiering van de berging van een vliegtuigwrak uit de Tweede Wereldoorlog met daarin (vermoedelijk) stoffelijke resten een obstakel vormt. In die gevallen zal het Rijk binnen de financieringsregeling van het gemeentefonds een eventueel verzoek tot een aanvullende bijdrage welwillend bezien.
Bent u bereid maatregelen te nemen om gemeenten te stimuleren vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog te bergen?
Hoofdregel is dat vliegtuigwrakken die zich onder de grond dan wel op de rivier- of zeebodem bevinden door de rijksoverheid conform internationale verdragen worden beschouwd als oorlogsgraf en daarom in beginsel onberoerd worden gelaten. Er kunnen redenen zijn voor gemeenten om toch een berging te overwegen. Het Rijk is bereid een bijdrage te leveren aan het harmoniseren van het gemeentelijk beleid in die situaties. Het te ontwikkelen afwegingskader op basis waarvan gemeenten kunnen beslissen of zij overgaan tot berging past in dat kader (zie ook antwoord op vraag 8). Daarnaast is bij het antwoord op vraag 2 toegezegd eventuele verzoeken tot een aanvullende bijdrage uit het gemeentefonds welwillend tegemoet te treden, mits sprake is van een berging van een vliegtuigwrak waarin zich (vermoedelijk) stoffelijke resten bevinden.
Waarom is de beslisboom die gemeenten faciliteert in de afweging bij een bergingsverzoek, zoals toegezegd door uw ambtsvoorganger bij brief van 23 december 2016 (Kamerstuk 32 156, nr. 78), nog niet gereed?
Sinds de zomer van 2017 werkt een werkgroep onder coördinatie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan een advies over de wijze waarop een kenniscentrum en een afwegingskader gestalte kunnen krijgen. Uw Kamer is hierover op 23 december 2017 door de Minister van BZK geïnformeerd (zie Kamerstuk 32 156, nr. 78). In de werkgroep trekken gemeenten, brancheorganisaties en betrokken departementen samen op. Vanwege de veelheid aan betrokken partijen en de complexiteit van de thematiek, is het lastig om in korte tijd een breed gedragen afwegingskader te ontwikkelen. De voorkeur wordt gegeven aan een zorgvuldig proces.
Het bericht 'Burgemeesters willen rol als crimefighter' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Burgemeesters willen rol als crimefighter»?1
Ja.
Hebt u inmiddels kennis kunnen nemen van de door de tien regioburgemeesters opgestelde notitie «Proeve van wetgeving, voorkomen en aanpakken van ondermijning»?
Ja.
Bent u het eens met de daar in gedane voorstellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het eens met alle voorstellen? Zo nee, welke voorstellen kunnen wel op uw instemming rekenen? Wat gaat u op (korte) termijn doen om aan die voorstellen tegemoet te komen?
Zoals in het regeerakkoord is aangegeven, vindt het kabinet de aanpak van ondermijnende criminaliteit een belangrijke prioriteit. In mijn brief2 van 1 februari 2018 heb ik aangegeven dat ik uw Kamer op korte termijn de actieagenda Ondermijning zal toesturen. In deze actieagenda zal onder meer informatie worden verstrekt over de ondermijningswetgeving. De signalen en knelpunten in wetgeving, zoals die door partners in het veiligheidsdomein bij mij bekend zijn gemaakt, zullen hierbij worden betrokken. De «Proeve van wetgeving» maakt daar onderdeel van uit.
Bent u het eens met het voorstel om de Gemeentewet zodanig aan te passen dat de burgemeester een expliciete verantwoordelijkheid krijgt bij de bestrijding van ondermijning en georganiseerde criminaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan het wetsvoorstel ter zake tegemoet worden gezien? Zo nee, hoe gaat u dan de burgemeesters helpen in de strijd tegen ondermijning en georganiseerde criminaliteit aangezien burgemeesters tot op heden geen of onvoldoende mogelijkheden hebben om bijvoorbeeld alleen al relevante informatie te delen met de politie in dit kader?
Zie antwoord vraag 3.
De stijging van de lokale lasten en het COELO-rapport |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent bekend het met het rapport van het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) «Kerngegevens Belasting Grote Gemeenten, gepresenteerd op woensdag 16 januari 2018?
Wat is uw appreciatie van de stijging van de lasten in veel gemeenten, zoals de stijging van de onroerendezaakbelasting (OZB) in Eindhoven met 9,4%?
Deelt u de mening dat het wenselijk is de stijging van de lokale lasten te minimaliseren, zeker nu het streven is om alle Nederlanders te laten voelen dat het economisch beter gaat?
Wat is uw appreciatie van het in het COELO-rapport genoemde feit dat de macronorm voor de stijging van de OZB in alle jaren tussen 2012 en 2016 overschreden is?
Hoeveel gemeenten hebben op individuele basis in de jaren tussen 2012 en 2016 de macronorm overschreden en wat waren de grootste (structurele) overschrijdingen?
Wat wordt er concreet gedaan door gemeenten, of door de rijksoverheid in overleg met gemeenten, om de OZB-stijging te beperken?
Kunt u aangeven waarom de in het bestuursakkoord met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) afgesproken maatregel van compensatie in het gemeentefonds bij overschrijding van de OZB-macronorm nooit geeffectueerd is?
Deelt u de mening van de werkgroep evaluatie systematiek macronorm onroerendzaakbelasting uit 2014, dat: «De [macro]norm in de ogen van de werkgroep niet [heeft] bijgedragen aan de gematigde lastenontwikkeling»?
Ik deel de conclusies van het rapport uit 2014, maar wel in hun context. De volledige conclusie luidt «De norm heeft in de ogen van de werkgroep niet bijgedragen aan de gematigde lastenontwikkeling, daar de besluitvorming over tarieven in gemeenten in de eerste plaats geënt is op lokale afwegingen. De macronorm speelt daarin geen rol.». Het zijn lokale afwegingen die leiden tot een wijziging in het tarief van de OZB. Daarbij speelt de macronorm op individueel niveau over het algemeen geen rol. De macronorm ziet namelijk ook niet op individuele ontwikkelingen bij gemeenten maar op het landelijke cijfer van de ontwikkeling van de OZB.
Kunt u aangeven waarom ook na de evaluatie, de in vraag 7 beschreven maatregel nooit gebruikt is?
Bent u bereid met de decentrale overheden in gesprek gegaan over waarom het structureel niet lijkt te lukken om de OZB-stijging minimaal te houden en daarmee de belastingbetaler te ontzien?
Het bericht ‘Kans op onnodig betalen van leges steeds groter’ |
|
Helma Lodders (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Kans op onnodig betalen van leges steeds groter»?1
Ja.
Heeft u zicht op hoeveel gemeenten nog met verouderde bestemmingsplannen werken die ook niet zijn verlengd? Zo nee, op welke manier houdt u dan toezicht op uitvoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro)? Bent u bereid om in kaart te brengen hoeveel gemeenten werken met verouderde bestemmingsplannen en waar bij ondernemers en of burgers ten onrechte leges worden geheven?
Het is mij niet bekend hoeveel gemeenten nog met verouderde en/of niet verlengde bestemmingsplannen werken. Om dit in beeld te brengen zou een gedetailleerd onderzoek moeten plaatsvinden. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeenten om te zorgen voor actuele bestemmingsplannen en geldige heffingsgrondslagen.
Op basis van de Wet revitalisering generiek toezicht (Wrgt) is het aan de provincies om er op toe te zien dat de gemeenten de hen toebedeelde taken op de juiste wijze uitoefenen. Het Rijk speelt hierbij geen rol. Indien de provincies in dit verband onvolkomenheden constateren, kunnen ze de gemeente(n) daarop aanspreken. Daarnaast is het aan de betreffende gemeenteraad om op te treden als de ondernemers en burgers die zij vertegenwoordigen met dergelijke leges worden geconfronteerd.
Kunt u op basis van het antwoord op vraag 2 een schatting maken van de omvang van het aantal onjuist geïnde leges?
Nee.
Wat vindt u van het feit dat – in dit geval – de gemeente Berkelland leges heft, terwijl het bestemmingsplan verouderd is en de Wet ruimtelijke ordening dit niet toestaat?
In artikel 3.1, vierde lid van de Wro is duidelijk bepaald dat het niet is toegestaan om leges in te vorderen wanneer het bestemmingsplan meer dan tien jaar oud is. Hier moet ook heffen van leges onder worden verstaan2. In de model-legesverordening van de VNG wordt naar dit artikel verwezen. Wat mij betreft kan er dan ook geen enkel misverstand over bestaan dat het niet is toegestaan om leges aanslag op te leggenindien een geldige grondslag daartoe ontbreekt. Ik keur het daarom af als gemeenten desondanks tot heffing overgaan.
Tegelijkertijd is de aanwezigheid van een geldige grondslag een gemeentelijke verantwoordelijkheid en is het in eerste instantie een taak van de gemeente(raad) om hiervoor te zorgen. Ondernemers (en particulieren) die van mening zijn dat ten onrechte leges zijn ingevorderd, dienen zich dan ook tot de gemeente te wenden. Indien de leges nog niet zijn betaald, kan bezwaar worden gemaakt tegen het opleggen daarvan.
Deelt u de mening dat gemeenten bij een verouderd bestemmingsplan, dat niet is verlengd, geen leges in rekening zouden mogen brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de Wro in deze voldoende duidelijk? Wat kunt u doen om de benadeelde ondernemers tegemoet te komen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of de heffing die wordt opgelegd bij een verouderd, niet verlengd, bestemmingsplan onherroepelijk wordt als er geen bezwaar is aangetekend? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, waar kan de onduidelijkheid ontstaan zoals die in het in vraag 1 genoemde artikel is omschreven? Bent u bereid eventuele onduidelijkheid weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Na het verlopen van de bezwaartermijn staat een aanslag vast, ook indien de aanslag op een verouderd, niet verlengd bestemmingsplan is gebaseerd. Als na het verlopen van de bezwaartermijn een bezwaarschrift of een verzoek om kwijtschelding/teruggave wordt ingediend kan een gemeente ambtshalve besluiten de aanslag te verlagen. Gemeenten maken hiervoor beleidsregels. Ook in de gevallen waarin de gemeentelijke beleidsregels voor ambtshalve teruggaaf streng zijn, zouden gemeenten, gelet op de strijd met de wet, in deze gevallen ruimhartig moeten zijn en een ambtshalve vermindering moeten overwegen. Hierbij zij opgemerkt dat een «vermindering» ook volledige kwijtschelding of teruggave van de leges kan betreffen.
Het delen van persoonsgegevens van gebruikers van Valys |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ouderenvervoerder speelt data van haar gebruikers door»?1
Ja.
Wat is de functie van VITA voor gebruikers van Valys? Wat is de verhouding tussen het bedrijf Transvision en VITA?
Voor de beantwoording van uw vragen heb ik informatie ingewonnen bij Transvision, de huidige uitvoerder van Valys. VITA is een tool dat Valys-pashouders kunnen gebruiken voor het boeken van een reis. Deze applicatie is beschikbaar naast de al langer bestaande mogelijkheden via telefoon en Mijn Valys. VITA biedt bij het boeken van een reis – naast Valys – ook andere vervoersmogelijkheden zoals het reguliere OV of Wmo-vervoer. Transvision heeft de applicatie ontwikkeld en is eigenaar van VITA.
Bent u ervan op de hoogte dat VITA onderdeel is van het Belgische bedrijf Cubigo, dat diensten aanbiedt aan mensen met een beperking? Wat vindt u hiervan?
VITA is geen onderdeel van het Belgische bedrijf Cubigo. Cubigo is een IT-bedrijf met een gelijknamig ICT-platform. Dit digitale platform is speciaal ontwikkeld voor ouderen. Cubigo biedt – naast het platform – zelf geen diensten aan. Transvision maakt voor de boekingstool VITA gebruik van dit platform.
Waarom wordt een website van de rijksoverheid gebruikt om indirect te adverteren voor een Belgisch bedrijf dat naast gehandicaptenvervoer ook andere diensten aan gehandicapten aanbiedt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat Cubigo en Transvision bewust samenwerken omdat Transvision over persoonsgegevens beschikt, zoals dat vermeld staat op de website van Cubigo: «(o)ok bleek Transvision met 400.000 klanten in vervoer dé perfecte strategische partner om in contact te komen met nieuwe gebruikers»?2 Zo ja, waarom staat u dit toe? Zo nee, waarom is hier geen toezicht op?
Ik ben op de hoogte van de samenwerking tussen Transvision en Cubigo. De betreffende uitspraak op de website laat ik geheel voor rekening van Cubigo. Op basis van de mij ter beschikking staande informatie stel ik vast dat de wetgeving ten aanzien van privacy en gegevensbescherming in acht wordt genomen.
Deelt u de mening dat Transvision zijn positie als concessiehouder gebruikt om er commercieel beter van te worden? Zo ja, bent u het er in dat geval mee eens dat dit onwenselijk is? Wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Transvision is een onderneming en heeft – ook met betrekking tot het Valys vervoer – een commercieel oogmerk. Het gebruik van VITA is gratis, vrijwillig en vrijblijvend. De ontwikkeling van een innovatie als VITA acht ik op zichzelf niet onwenselijk. In VITA wordt de Valys-pashouder bij het plannen (en boeken) van een reis meer vervoersmogelijkheden geboden dan alleen Valys. Dit biedt mensen met een mobiliteitsbeperking aanvullende ondersteuning om hun reis zo goed mogelijk te laten aansluiten op hun specifieke behoefte en mogelijkheden.
Bent u ervan op de hoogte dat in het contract tussen de overheid en Transvision staat dat het delen van gegevens met derden alleen toegestaan is in het geval noodzaak? Deelt u de mening dat het delen van gegevens met Cubigo geen noodzaak is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Transvision deelt geen gegevens met Cubigo. Als Valys-pashouders gebruik willen maken van VITA melden zij zich vrijwillig aan voor VITA en Cubigo. Dit vraagt derhalve een individuele afweging en instemming. Transvision kan dit niet namens een pashouder en heeft dit ook niet gedaan. Het gebruik van VITA is niet noodzakelijk om gebruik te kunnen maken van Valys.
Vindt het u het tevens onwenselijk dat het voor de gebruikers van Valys, ouderen en mensen met een beperking, onvoldoende transparant is wat Transvision met hun gegevens doet? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De privacy van de Valys gebruiker is zoals aangegeven niet in het geding, maar ik ben het met u eens dat de informatievoorziening naar de gebruiker zo volledig en begrijpelijk mogelijk moet zijn. Dat is ook het belangrijkste bezwaar van de ouderenbond KBO-PCOB in het artikel. Ik heb Transvision hierop aangesproken en de informatie op de website is inmiddels aangepast. Daarnaast is naar aanleiding van dit artikel met KBO-PCOB afgesproken om met hen en andere vertegenwoordigers van de doelgroep op korte termijn met elkaar in gesprek te gaan.
Deelt u de mening dat de privacy van de gebruikers van Valys in het geding is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat gegevens die verstrekt zijn voor het gehandicaptenvervoer via Valys niet bedoeld zijn om winsten te boeken op andere terreinen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 6 en 7.
Het bericht ‘Meer gemeenten ruilen e-mail om voor online formulier’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Meer gemeenten ruilen e-mail om voor online formulier»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat steeds meer gemeenten digitaal alleen nog via een online formulier bereikbaar zijn?
Veel bedrijven, instellingen en overheidsorganisaties bieden op hun website een algemeen contactformulier aan. Dit is een blanco webformulier waarin vrij tekst kan worden ingevoerd. Het voordeel van een contactformulier boven het gebruik van e-mail is dat in een contactformulier contextuele vragen worden gesteld waarvan de antwoorden eraan bijdragen dat de gestelde vraag snel en goed kan worden afgehandeld. Het gaat daarbij om gegevens als onderwerp, telefoonnummer, adres e.d. Het vervangen van een e-mailadres door een contactformulier hoeft dan ook geen afbreuk te doen aan de bereikbaarheid. Dan moet echter wel aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. Zo moet het formulier voldoende ruimte bieden om een tekst van enige omvang in te voeren, moet het mogelijk zijn om bijlagen bij te voegen, en dient de gebruiker niet te worden verplicht om vragen te beantwoorden die voor de afhandeling van het verzoek niet noodzakelijk zijn. Het signaal dat contactformulieren deze ruimte in de praktijk soms niet blijken te bieden neem ik serieus. Gemeenten hebben over het algemeen een multi-middelenstrategie waarin bewuste keuzes worden gemaakt op basis van klantervaring en efficiënte werkprocessen. De bevindingen uit het onderzoek «Bereikbaarheid Gemeenten» van Wij Verdienen Beter zal ik dan ook meenemen bij de verdere vorming van de brede agenda digitalisering van het openbaar bestuur. In het kader hiervan worden overheidsbreed gesprekken gevoerd waarbij wij deze resultaten ook zullen meenemen.
Deelt u de mening dat (digitale) toegankelijkheid van overheden van groot belang is? Zo ja, hoe kan voorkomen worden dat de toegankelijkheid afneemt bij het gebruik van online formulieren?
De toegankelijkheid van overheden is uitermate belangrijk. In het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat het gebruik van online formulieren de toegankelijkheid zelfs kan vergroten, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
Denkt u dat onpersoonlijke digitale formulieren voor burgers drempelverhogend werken bij het in contact komen met de overheid?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat sommige gemeenten overbodige persoonsgegevens vragen aan burgers die de gemeente digitaal willen benaderen? Hoe past dit in het streven van het kabinet om bijvoorbeeld onnodige geslachtsregistratie zoveel mogelijk te beperken?
Op grond van de privacywetgeving mogen gemeenten niet meer persoonsgegevens van burgers vragen dan noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verzameld. Afhankelijk van de aard en het onderwerp van het contact kan het noodzakelijk zijn om meer of minder persoonsgegevens te verwerken. Het is aan de gemeente om de noodzaak te onderbouwen en de verwerking van persoonsgegevens te verantwoorden.
Het kabinet is in contact met onder meer de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken om gemeentelijk beleid dat erop is gericht om de verplichte vermelding van het geslacht op formulieren zoveel mogelijk te beperken landelijk te stimuleren. Ik verwijs hierbij naar de Kamerbrief van de ministers van VenJ en OCW van 23 december 2016 (Kamerstuk 27 859, nr. 99, p. 10–11).
Deelt u de mening dat personen zonder Burgerservicenummer of DigiD (expats en vluchtelingen) overheden digitaal moeten kunnen benaderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de overheden die dit onmogelijk maken hierop aan te spreken?
Ik ben van mening dat iedereen de overheid digitaal moet kunnen benaderen. Een aanspraak op digitale communicatie met de overheid zal in de Algemene wet bestuursrecht worden opgenomen. Ook de brede beschikbaarheid van elektronische identificatiemiddelen om overheidsdiensten te ontsluiten is een doelstelling van dit kabinet. Op grond van de komende Wet digitale overheid zal in dit verband (interbestuurlijk) toezicht worden ingericht.
Bent u bereid om met gemeenten, provincies en waterschappen in overleg te treden om met hen de toegankelijkheid van digitale bereikbaarheid van overheden te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Ik ben uiteraard graag bereid om dit onderwerp te bespreken met de koepels van gemeenten provincies en waterschappen.