Eenzijdige besluiten van Zorgverzekeringskantoor Caribisch Nederland inzake patiëntenvervoer tussen Saba en Sint Maarten |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat de autoriteiten van Saba niet door het Zorgverzekeringskantoor Caribisch Nederland (ZVK) zijn betrokken in de besluitvorming rond het patiëntenvervoer tussen Saba en Sint Maarten?1 Zo ja, wat was precies de reden waarom ZVK Saba hierbij niet heeft betrokken?
Dit bericht is mij bekend. De besluitvorming waarover wordt gesproken betreft twee onderdelen van de route die patiënten afleggen als zij voor een medisch behandeling van het eiland af moeten. Het eerste deel gaat over het wegtransport van en naar behandelingscentra op het eiland en van en naar de luchthaven. Het tweede deel over de chartervluchten tussen Saba en Sint Maarten. Ik zal hierna nader ingaan op deze twee onderdelen.
Het zorgverzekeringskantoor (ZVK) is een uitvoeringsorgaan van VWS dat de toegankelijkheid van medische zorg regelt voor alle inwoners van de BES (Bonaire, Sint Eustatius, Saba), waaronder de logistiek voor de medische uitzendingen. De openbare lichamen hebben hierbij geen rol, omdat het ZVK van doen heeft met een contractpartij ter zake. In geval een patiënt voor medische behandeling wordt uitgezonden kan op verzoek van de verwijzende arts worden voorzien in speciaal transport van en naar het vliegveld. Dit is met name voor verzekerden die in een rolstoel voortbewegen, dan wel fysiek niet in staat zijn zelfstandig naar het vliegveld te gaan. Dit is geregeld in de «Regeling aanspraken zorg BES». Het ZVK heeft hiervoor een gespecialiseerd transportbedrijf gecontracteerd.
De hierboven genoemde regeling is niet veranderd of aangepast. Het ZVK heeft ook de taak te letten op de doelmatigheid en rechtmatigheid van de zorg bij het uitvoeren van deze regeling. Hierover voert het ZVK gesprekken met de zorgaanbieders waar het ZVK zorg contracteert, waaronder het gespecialiseerde transport bedrijf in deze. Over de inzet van gespecialiseerd transport zijn ook de medical centers van Saba en Sint Eustatius geïnformeerd. Daarbij worden patiënten geïnformeerd over hun behandeling en de route en voorwaarden van hun medische uitzending.
Het tweede deel van de vraag gaat over de inzet van charters voor vluchten tussen Saba en Sint Maarten. Tot voor kort werden voor medische uitzendingen de vluchten van Winair ingezet. Het ZVK ontving aanhoudend klachten van patiënten en verwijzers over de beperkte beschikbaarheid van stoelen op de vluchten van Winair. Daarom heeft het ZVK eind 2018 onderzoek gedaan naar alternatieven voor luchttransport. Uit deze evaluatie kwam naar voren dat de Sint Maartense luchtvaart maatschappij Sint Maarten Airways (SXM Airways) over de benodigde landvergunning beschikt en kon worden ingezet voor medische uitzendingen vanaf Saba. Alvorens over te gaan om deze vluchten in te zetten heeft het ZVK gesprekken gevoerd met de belangrijkste partijen op het gebied van zorg en bestuur van Saba. Pas nadat die gesprekken hebben plaatsgevonden heeft het ZVK per 1 maart jl. de SXM Airways ingezet voor medische uitzendingen.
Deelt u de mening dat juist met het oog op het behartigen van de belangen van kleine gemeenschappen, zoals die in Caribisch Nederland, lokale overheden extra zorgvuldig geïnformeerd en betrokken dienen te worden bij de te nemen besluiten? Zo nee, waarom niet?
Het goed en zorgvuldig informeren van alle partijen die betrokken zijn bij een medische uitzending is uitermate belangrijk. Dit zijn primair de patiënten die worden uitgezonden en de verwijzende zorgverlener/zorgorganisatie. Daarnaast hecht ik belang aan goede communicatie met de openbare lichamen. Daarom blijven ZVK en VWS in gesprek met OLS over de medische uitzendingen. In gevallen waarbij wijziging van wet- en regelgeving ingrijpend effect hebben op de inwoners van de BES-eilanden worden de openbare lichamen geconsulteerd, maar daar was in dit geval geen sprake van.
Wat is uw oordeel over de gewenste zorgvuldigheid van de handelwijze van ZVK jegens de autoriteiten van Saba? Deelt u de mening dat het als onzorgvuldig te kwalificeren valt dat Saba pas na inwerkingtreding van de nieuwe regels en via derden geïnformeerd is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat ZVK pas na klachten van het Openbaar Lichaam Saba de bevolking van Saba via een persbericht heeft geïnformeerd? Zo ja, wat vindt u van deze handelwijze? Deelt u de mening dat zowel de autoriteiten als de bewoners van Saba beter over de gevolgen van de gewijzigde regels voor patiëntenvervoer hadden moeten worden geïnformeerd?
Het kantoor van het ZVK op Saba informeert alle patiënten degelijk en zorgvuldig over de regels en voorwaarden bij verwijzing voor behandeling naar het buitenland. Het persbericht dat het ZVK heeft gepubliceerd is inderdaad als reactie op het artikel over de vragen van het bestuurscollege van Saba. Alle patiënten die het betrof zijn geïnformeerd.
In hoeverre bent u als coördinerend bewindspersoon betrokken geweest bij de totstandkoming van de nieuwe regels inzake patiëntenvervoer van en naar Saba? Heeft u hierover contact gehad met de Rijksvertegenwoordiger? Is u bekend of de Rijksvertegenwoordiger hierover contact heeft onderhouden met het Openbaar Lichaam Saba?
Zoals bij vraag 2 al is toegelicht, er is geen sprake van wijziging van wet- en regelgeving, noch aanscherping van bestaande wettelijke regelingen, waardoor de Rijksvertegenwoordiger geen rol heeft in het geheel.
Bent u bereid om, naar aanleiding van dit voorval en de eerdere soortgelijke voorvallen, het communicatiebeleid van de Rijksdienst Caribisch Nederland aan te passen, zodat de lokale overheden van Caribisch Nederland voortaan standaard worden betrokken bij en geïnformeerd over de totstandkoming van besluiten die de inwoners van Caribisch Nederland raken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om vergelijkbare klachten in de toekomst te voorkomen?
Zoals in het antwoord bij vraag 2 al is aangegeven voeren het ZVK en VWS gesprekken met OLS over de medische uitzendingen van de inwoners van Saba. Dit was immers ook de aanleiding om opties voor andere vliegtuigmaatschappijen te onderzoeken. Alleen in geval van wijzigende wet- en regelgeving die de inwoners van het eiland treffen worden lokale overheden geconsulteerd bij het te nemen besluit. Dat verandert niet door het aanpassen van het communicatiebeleid van de Rijksdienst Caribisch Nederland. Het lijkt mij dan ook verstandig om deze formele werkwijze te blijven hanteren en niet ook nog onderdeel te maken van het communicatiebeleid. Daarnaast hebben grote uitvoerende diensten zoals het ZVK een eigen woordvoerder, mede vanwege de specifieke taakstelling en vaktechniek die worden gebruikt bij het uitvoeren van hun werk. Overigens wordt wel nauw samengewerkt met de afdeling communicatie van RCN.
Bent u bereid om deze vragen vóór 1 mei 2019 te beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met de berichten «Ministerie van Financiën orkestreerde aanpak BKR» en «Kamervragen? De antwoorden kwamen van het BKR»?1
Ja.
Is het waar dat het ministerie de beantwoording van Kamervragen over het bericht dat het BKR in strijd handelde met de wet heeft afgestemd met het BKR? Zijn er naar aanleiding van het overleg van het ministerie met het BKR wijzigingen in de beantwoording aangebracht?
Het is gebruikelijk dat ten behoeve van de beantwoording van Kamervragen contact wordt gezocht met betrokken partijen van binnen en buiten de overheid. Omdat de beantwoording van de Kamervragen die in 2017 zijn gesteld een standpunt ten aanzien van de bedrijfsvoering van het BKR en wijzigingen daarin bevat, en het ministerie daar geen zeggenschap over heeft, is hierover contact geweest met het BKR. Aan het BKR zijn destijds vragen van feitelijke aard gesteld. Naar aanleiding van de reactie van het BKR is de beantwoording aangepast. Ook met andere betrokken partijen, zoals de AFM, NVB en de Ministeries van Economische Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid is contact geweest over de conceptbeantwoording.
Hoe beoordeelt u de antwoorden op de vragen van 22 augustus 2017 in het licht van de berichtgeving van NRC dat BKR onvolledige of onbewezen informatie heeft aangeleverd?2
In de beantwoording van de Kamervragen in 2017 is opgemerkt dat er signalen zijn dat er door enige bij het BKR aangesloten partijen op (zeer) grote schaal verzoeken tot verwijdering zijn ingediend. De beantwoording van deze Kamervragen is gebaseerd op informatie die is ontvangen van verschillende betrokken partijen.
Ik acht het van belang dat naar aanleiding van de Kamervragen het BKR in overleg met aangesloten partijen is gekomen tot een handreiking over het verwijderen van gegevens uit de registratie, waarbij zowel rekening wordt gehouden met de consument als met het algemene belang om misbruik te voorkomen. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 5.
Is het waar dat het ministerie de te nemen maatregelen heeft afgestemd met het BKR? Zijn er naar aanleiding van dit overleg wijzigingen in de te nemen maatregelen gedaan?
Omdat het BKR een onafhankelijke organisatie is, kan het Ministerie van Financiën het BKR geen maatregelen opleggen. Omdat het ministerie de door uw Kamer geuite zorgen serieus neemt, is het BKR destijds opgeroepen om de bedrijfsvoering op enkele punten te verbeteren. In dat kader is bij de betrokkene nagegaan of de voorgestelde maatregelen haalbaar en uitvoerbaar zouden zijn. Het zou immers weinig zinvol zijn om op te roepen tot maatregelen, waarvan later zou blijken dat die in de praktijk niet gerealiseerd kunnen worden. De punten waarop het ministerie aanpassingen voorstelde, zijn alle opgenomen in de beantwoording van de Kamervragen met daarbij ook de te ondernemen acties voor het BKR.
Bent u van mening dat, achteraf, de afgestemde maatregelen passend en voldoende zijn? Bent u van mening dat, terugkijkend, destijds andere maatregelen genomen hadden moeten worden?
In de beantwoording van de Kamervragen is het BKR opgeroepen om tot een pragmatische werkwijze te komen waarbij onterechte registraties (al dan niet op grond van een nieuwe belangenafweging) op een eenvoudige wijze (zonder dat tussenkomst van een rechter nodig is), kunnen worden verwijderd zonder dat hierdoor de deur voor grootschalig misbruik wordt opengezet. Verder is aandacht gevraagd voor de mogelijkheid van het gratis opvragen van de eigen gegevens door consumenten, het beschikbaar zijn van uitspraken van de Geschillencommissie op de website van het BKR en het plaatsen van het reglement van het BKR op de website van het BKR.
Het BKR heeft een Handreiking Belangenafweging opgesteld, die in januari 2018 is uitgebracht. De handreiking is op de website van het BKR te vinden.3 In de handreiking is opgenomen dat deze geldt als een hulpmiddel voor de organisaties die bij het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het BKR zijn aangesloten om verzoeken van consumenten tot (gedeeltelijke) verwijdering van gegevens uit het CKI op grond van een belangenafweging, op een zorgvuldige en vergelijkbare wijze te beoordelen. De handreiking vermeldt dat deze tot stand is gekomen in samenspraak met de (brancheorganisaties van de) deelnemers van het BKR en mede is gebaseerd op zorgvuldige bestudering van jurisprudentie rondom BKR-registraties. Op de website van het BKR is tevens een brochure geplaatst met een stappenplan voor consumenten die het niet eens zijn met de wijze waarop zij door de kredietverlener bij het BKR zijn geregistreerd.4
Op de website van het BKR is vermeld dat consumenten de mogelijkheid hebben om kosteloos een AVG-inzage van persoons- en kredietgegevens bij het BKR op te vragen.5 Op de website van het BKR is het Algemeen Reglement CKI van februari 2019 te vinden, alsmede de uitspraken van de Geschillencommissie uit 2017, 2018 en 2019.6 Navraag bij het BKR leert dat elke uitspraak minimaal 3 jaar beschikbaar blijft op deze publiekswebsite.
Ik zie op dit moment geen aanleiding om het BKR tot andere maatregelen op te roepen.
Indien het inderdaad zo is dat het ministerie de beantwoording van Kamervragen dan wel de te nemen maatregelen heeft afgestemd met het BKR, hoe strookt dit volgens u dan met de positie van het BKR als onafhankelijke stichting?
Door de Minister van Financiën is aangegeven welke maatregelen genomen kunnen worden om tegemoet te komen aan de geuite zorgen ten aanzien van kredietregistratie. Het is aan het BKR om te bepalen of voorgestelde maatregelen worden overgenomen. Ook kan het BKR ervoor kiezen op een andere wijze tegemoet te komen aan de geuite zorgen. Ik ga daar als Minister van Financiën niet over. Naar mijn mening doet het contact over de conceptbeantwoording van de Kamervragen niet af aan de onafhankelijkheid van het BKR.
In hoeverre kan de Kamer in de toekomst controleren of beantwoording van Kamervragen door het Ministerie van Financiën is afgestemd met of afgezwakt door een derde, al dan niet door het ministerie te controleren, instantie?
Voor de beantwoording van Kamervragen is het noodzakelijk om over voldoende informatie te beschikken om de vragen zorgvuldig te kunnen beantwoorden. Om over die informatie te beschikken, kan het nodig zijn dat het ministerie in contact treedt met betrokken partijen. Het is uiteindelijk het ministerie dat beslist hoe informatie, verstrekt door derden, wordt gebruikt voor de beantwoording van Kamervragen. Waar relevant wordt aangegeven van wie de informatie afkomstig is.
Acht u het in lijn met de Algemene Verordening Gegevensbescherming, op grond waarvan iemand kosteloos inzage moet hebben in zijn of haar persoonsgegevens, dat sinds uw eerdere antwoorden over de gratis inzage in de BKR-gegevens het BKR het mogelijk heeft gemaakt om persoonlijke gegevens één keer per jaar gratis in te zien?
Op de website van het BKR is vermeld dat consumenten de mogelijkheid hebben om kosteloos een AVG-inzage van persoons- en kredietgegevens bij het BKR op te vragen. Op grond van artikel 12 van de AVG dient inzage in de gegevens kosteloos te geschieden. Wanneer verzoeken van een betrokkene kennelijk ongegrond of buitensporig zijn, met name vanwege hun repetitieve karakter, mag er – kortgezegd – een redelijke vergoeding worden gevraagd in het licht van de administratieve kosten of worden geweigerd om gevolg te geven aan het verzoek. De bewijslast ten aanzien van de kennelijk ongegronde of buitensporige aard van het verzoek ligt bij de verwerkingsverantwoordelijke. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels voor bescherming van persoonsgegevens. Het is uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of een inzage-regeling in lijn is met de AVG.
Overigens heeft het BKR aangegeven dat er geen limiet is verbonden aan het aantal keren dat kosteloos inzage kan worden verkregen in de AVG-inzage van de gegevens, waarbij tevens wordt gewezen op hetgeen in de AVG is bepaald ten aanzien van kennelijk ongegronde of buitensporige verzoeken.
Bent u bereid bovenstaande vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat sommige gemeenten liever geen geld uitgeven aan verkiezingsborden |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten hebben besloten minder verkiezingsborden te plaatsen voor de aankomende verkiezingen?1
Ik heb geen overzicht van gemeenten die hebben besloten minder verkiezingsborden te plaatsen voor de aankomende verkiezingen.
Bent u het ermee eens dat het essentieel is voor de werking van onze democratie dat mensen gaan stemmen voor verkiezingen en dat opkomstbevorderende maatregelen daarom belangrijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, in het belang van de democratie zou het goed zijn als zoveel mogelijk kiezers hun stemrecht gebruiken. Opkomstbevorderende maatregelen als het plaatsen van verkiezingsborden hebben dan ook mijn steun.
Bent u het ermee eens dat in dit licht het bijzonder onwenselijk is dat gemeenten ervoor kiezen minder verkiezingsborden te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het wenselijk dat gemeenten, door het plaatsen van verkiezingsborden, politieke partijen een mogelijkheid bieden om hun deelname aan de verkiezingen onder de aandacht van kiezers te brengen. Weliswaar is het plaatsen van verkiezingsborden niet wettelijk voorgeschreven, maar in het algemeen deel van het gemeentefonds is een voorziening opgenomen voor de bekostiging van het organiseren van verkiezingen, en die is ook bedoeld voor het plaatsen van verkiezingsborden. Het plaatsen van verkiezingsborden is echter een autonome bevoegdheid van de gemeente. Het is dus in laatste instantie aan de raad om te beslissen of er al dan geen verkiezingsborden worden geplaatst, en zo ja, hoeveel.
Bent u bereid de gemeenten op de hoogte te stellen dat dit een onwenselijke situatie is? Zo nee, waarom niet?
Ik heb bij circulaire van 11 december jl., gericht aan het college van burgemeester en wethouders van alle gemeenten, aandacht gevraagd voor het plaatsen van verkiezingsborden. Ik heb de colleges geschreven dat ik ervan uitga dat zij tijdig verkiezingsborden plaatsen. Ik heb hen erop gewezen dat de voorziening in het gemeentefonds voor het organiseren van verkiezingen ook is bedoeld voor het plaatsen van deze borden, en dat de borden voor veel politieke partijen een belangrijk middel zijn om hun deelname aan de verkiezingen onder de aandacht van de kiezers te brengen. In de aanloop naar de Europees Parlementsverkiezing van 23 mei a.s. zal ik de colleges hier opnieuw op wijzen.
Bent u bereid het geld te oormerken dat vanuit het gemeentefonds beschikbaar is voor de verkiezingen? Zo nee, waarom niet?
De uitkering uit het gemeentefonds komt ten gunste van de algemene middelen van de gemeente (art. 6 van de Financiële verhoudingswet). De besteding daarvan is aan gemeenten en de middelen kunnen niet geoormerkt worden.
Kunt u deze vragen voor maandag 11 maart 2019 beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Vaststelling WOZ door gemeenten rammelt' |
|
Albert van den Bosch (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vaststelling WOZ door gemeenten rammelt»?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Wat vindt u van het bericht dat 17 gemeenten een onvoldoende scoren op het vaststellen van de WOZ?
Gemeenten die een onvoldoende scoren worden onder verscherpt toezicht geplaatst en dienen binnen een bepaalde termijn afgesproken verbeteringen te realiseren. Ten opzichte van de situatie die blijkt uit antwoorden op de vragen van de leden Van den Bosch en Lodders over het bericht «Tientallen gemeenten hebben geen goed beeld van WOZ-waarde huizen» van 12 september 2018, die door de Minister van BZK op 9 november 2018 mede namens mij zijn beantwoord,2 blijkt dat sprake is van een verbetering. Er was destijds immers sprake van 26 gemeenten die een onvoldoende scoorden met betrekking tot de uitvoering van de Wet WOZ.
Hierbij zij opgemerkt dat als de Waarderingskamer van oordeel is dat in een gemeente de uitvoering van de Wet WOZ op onderdelen verbeterd moet worden, de Waarderingskamer toch van mening kan zijn dat de kwaliteit van de nieuwe taxaties wel voldoende geborgd is, zodat de nieuwe WOZ-waarden bekend gemaakt kunnen worden. In het algemeen oordeel over de WOZ-uitvoering worden namelijk veel meer aspecten van de WOZ-uitvoering beoordeeld dan alleen de kwaliteit van de taxaties. Bij gemeenten met het oordeel «moet op onderdelen worden verbeterd» (verscherpt toezicht) wordt de kwaliteit van nieuwe taxaties extra zorgvuldig door de Waarderingskamer beoordeeld door middel van een intensief onderzoek.
Hoeveel gemeenten hebben de WOZ-beschikking niet mogen versturen omdat de Waarderingskamer daar geen toestemming voor heeft gegeven? Hoeveel gemeenten hebben de WOZ-beschikking pas later mogen vesturen?
De Waarderingskamer heeft bij alle gemeenten ingestemd met het bekend maken van de WOZ-waarden. Daarbij zij opgemerkt dat ten aanzien van circa tien gemeenten pas is ingestemd nadat de Waarderingskamer een herhalingsonderzoek heeft uitgevoerd om te beoordelen of de afgesproken verbeteringen waren gerealiseerd. Bij andere gemeenten heeft de Waarderingskamer bij haar onderzoek wel extra controles door de gemeente zelf voorgeschreven, maar het niet noodzakelijk geacht de resultaten van deze extra controles zelf te onderzoeken, voordat de gemeente de WOZ-waarden bekend mocht maken aan de inwoners en bedrijven.
Er waren dit jaar geen gemeenten die, als gevolg van door de Waarderingskamer opgelegde verbeteracties, de WOZ-waarden in hun gemeenten later dan 28 februari bekend hebben gemaakt.
Wat zijn de oorzaken van het feit dat een aantal gemeenten (nog steeds) onvoldoende scoort?
De oorzaken voor het scoren van een onvoldoende bij de uitvoering van de Wet WOZ zijn divers. De betreffende gemeenten scoren bijvoorbeeld onvoldoende op het bijhouden van de registratie van objectenkenmerken. Een andere veel voorkomende oorzaak voor een negatieve beoordeling van de Waarderingskamer is gelegen in achterstanden die gemeenten hebben bij bijvoorbeeld het afhandelen van bezwaarschriften of het tijdig verzenden van beschikkingen. Verder beoordeelt de Waarderingskamer ook of WOZ-gegevens tijdig en juist beschikbaar komen voor waterschappen en Belastingdienst.
De beoordeling van de Waarderingskamer heeft dus niet alleen betrekking op de kwaliteit van de WOZ-taxaties of activiteiten die daaraan ten grondslag liggen, maar ook op andere werkzaamheden die van belang zijn voor inwoners en bedrijven of op werkzaamheden die van belang zijn voor afnemers, zoals waterschappen en Belastingdienst.
In het geval dat de Waarderingskamer instemt met het bekend maken van de WOZ-waarden terwijl die gemeente een onvoldoende scoort, zoals in sommige situaties gebeurt, op welke manier kunnen mensen dan achterhalen of het de gemeente betreft waarin zijn wonen? En deelt u de mening dat een gemeente die een onvoldoende scoort meer duidelijkheid moet geven aan de mensen?
De Waarderingskamer stemt niet in met het verzenden van de WOZ-beschikkingen als zij bij haar controles concludeert dat de kwaliteit van de WOZ-taxaties bij een gemeente onvoldoende is. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 kan het wel voorkomen dat gemeenten waarbij de kwaliteit van de WOZ-taxaties voldoende is, om andere redenen als «algemeen oordeel» een onvoldoende krijgen.
Op de website van de Waarderingskamer3 kunnen belanghebbenden zien of de Waarderingskamer heeft ingestemd met het bekend maken van de WOZ-waarden. De website van de Waarderingskamer biedt daarvoor voor elke gemeente een afzonderlijke pagina. Daar kan ook het algemene oordeel worden geraadpleegd. Op de website zijn daarnaast per gemeente de rapportages van recente onderzoeken door de Waarderingskamer te raadplegen. In deze rapportages wordt nader toelichting gegeven op de kwaliteit van de uitvoering van de Wet WOZ door de betreffende gemeente. Door deze werkwijze wordt transparantie over de kwaliteit van de uitvoering van de Wet WOZ en over de totstandkoming van het algemeen oordeel van de Waarderingskamer bereikt.
De gemeenteraad is primair aan zet om ervoor te zorgen dat de gemeente haar inwoners informeert over de eventuele gevolgen van de beoordeling van de kwaliteit van de uitvoering van de Wet WOZ door de Waarderingskamer.
Klopt het dat ook de Waarderingskamer met een enorme achterstand te maken heeft? Zo ja, wat vindt u hiervan en treedt u met de Waarderingskamer in overleg om afspraken te maken over een inhaalslag?
Nee, dat klopt niet. De Waarderingskamer heeft mij laten weten dat er geen sprake is van achterstanden.
Kunt u een overzicht geven waarin staat hoe de overige gemeenten scoren op het vaststellen van de WOZ? Kunt u hierbij een overzicht geven per uitgereikte ster? Zo nee, waarom niet?
Onderstaand overzicht toont het aantal gemeenten per beoordelingscategorie.
Algemeen oordeel Waarderingskamer
Gemeenten
Een ster
0
Twee sterren
17
Drie sterren
105
Vier sterren
167
Vijf sterren
66
Hierbij merk ik wel op dat de oordelen van de Waarderingskamer worden aangepast als de situatie verandert, zoals ook al blijkt uit het antwoord op vraag 2. Als gebleken is dat een gemeente die een onvoldoende scoorde het probleem heeft opgelost, wordt het algemeen oordeel dus aangepast.
Dit overzicht toont de situatie per eind februari jongstleden; het moment waarop gemeenten wettelijk verplicht zijn de WOZ-waarden bekend te maken aan belanghebbenden. De stand van 1 januari van een jaar en de ontwikkeling in dat jaar publiceert de Waarderingskamer elk jaar in haar jaarverslag, dat ook aan beide kamers der Staten-Generaal wordt aangeboden.
Klopt het dat de Waarderingskamer een controle uitvoert op de processen om te komen tot de WOZ en niet op de waardebepaling van de woningen, bedrijfsgebouwen of overige? Wat vindt u van deze controle? Bent u van mening dat er voldoende inhoudelijk toezicht is op het vaststellen van de WOZ? Zo ja, op basis van welke controle-instrumenten bent u die mening toegedaan? Zo nee, wat gaat u er aan doen om de controle op de waardebepaling van objecten te verbeteren?
Ik ben van mening dat de Waarderingskamer voldoende inhoudelijk toezicht houdt op het WOZ-proces van gemeenten, en daarmee op het vaststellen van WOZ-waarden.
De Waarderingskamer voert bij alle gemeenten en samenwerkingsverbanden van gemeenten verschillende soorten onderzoeken uit. Sommige onderzoeken richten zich inderdaad op de werkprocessen die ten grondslag liggen aan de WOZ-taxaties, en de interne beheersing daarvan. De Waarderingskamer heeft in haar werkplan, dat gepubliceerd is op haar website, beschreven welke aantallen per soort onderzoek het betreft.
Zo voert de Waarderingskamer per jaar 90 inspecties ter plaatse uit bij gemeenten en ruim 10 onderzoeken naar de interne beheersing bij gemeenten. Door de diverse samenwerkingsverbanden is het aantal gemeenten dat betrokken is bij een onderzoek veel groter. Daarnaast zijn van alle gemeenten de resultaten van de zelfevaluaties beschikbaar en verder worden ook kengetallen uit de Landelijke Voorziening WOZ gebruikt.
In andere onderzoeken wordt de kwaliteit van de WOZ-taxaties beoordeeld. Deze onderzoeken vinden jaarlijks plaats bij circa 100 gemeenten, voordat de nieuwe WOZ-beschikkingen worden verstuurd. Bij de overige gemeenten worden de nieuwe WOZ-taxaties beoordeeld op basis van kengetallen die de gemeente in het kader van de zelfevaluatie aan de Waarderingskamer verstrekt. Als noch uit deze kengetallen, noch uit andere signalen blijkt dat er iets niet in orde is, stemt de Waarderingskamer zonder nader onderzoek in met het nemen van WOZ-beschikkingen door die gemeente. Als uit deze kengetallen blijkt dat de kwaliteit van de WOZ-taxaties mogelijk onvoldoende is, stelt de Waarderingskamer een diepgaand onderzoek in. Met deze risicogerichte aanpak wordt mijns inziens in voldoende mate inhoudelijk toezicht gehouden door de Waarderingskamer.
De diverse typen onderzoeken van de Waarderingskamer hebben allemaal tot doel het beoordelen van (onderdelen van) het WOZ-proces. Bij de onderzoeken naar de kwaliteit van de taxaties wordt specifiek beoordeeld of de waardebepaling van woningen en niet-woningen correct verloopt.
Welke sancties worden er opgelegd aan die gemeenten die een onvoldoende scoren?
De maatregelen die worden toegepast als er bij gemeenten sprake is van tekortkomingen, zijn beschreven in de interventieladder, die een onderdeel is van het bestuursreglement van de Waarderingskamer. Deze interventieladder onderscheidt een zestal fasen. In de gemaakte afspraken tussen de Waarderingskamer en het Ministerie van Financiën, komt de Waarderingskamer in actie in de eerste drie fasen en komt de Staatssecretaris van Financiën in actie in de laatste drie fasen.
De interventieladder bestaat uit de volgende fasen:
Het maken van afspraken over vervolgacties, zoals benoemd in de derde fase van de interventieladder, betreft een formele aanbeveling aan een gemeente, zoals geregeld in artikel 21 van de Wet WOZ. In de praktijk is het toepassen van deze formele aanbeveling als sanctie zelden nodig, omdat de colleges van burgemeester en wethouders het belang van nakoming van afspraken met de Waarderingskamer voldoende inzien.
Wat is de termijn waarop de gemeenten die een onvoldoende scoren hun processen op orde moeten hebben? Welke sancties worden er opgelegd indien dit niet binnen de afgesproken termijn is gelukt? Bij hoeveel gemeenten is de waardering meer dan twee jaar (op onderdelen) niet op orde?
Bij het bepalen van de termijn die gemeenten krijgen om hun gegevens of werkprocessen op orde te krijgen, houdt de Waarderingskamer rekening met de omvang van de organisatie en de aard van de problemen. De maximale termijn die bij het maken van afspraken wordt gehanteerd, is een periode van twee jaar. Dergelijke verbetertrajecten worden door de Waarderingskamer nauwlettend gevolgd. In het antwoord op vraag 9 is toegelicht welke stappen, conform de interventieladder van de Waarderingskamer, worden genomen als een gemeente er onvoldoende in slaagt om verbetermaatregelen door te voeren.
Er is op dit moment één samenwerkingsverband van gemeenten, waarbij al meer dan twee jaar sprake is van een onvoldoende beoordeling. Dit samenwerkingsverband heeft de afgelopen periode een intensief verbetertraject doorlopen, waarbij uiteraard ook de desbetreffende gemeenten betrokken zijn. De Waarderingskamer heeft mij laten weten dat bij dit samenwerkingsverband de afgelopen periode al verbeteringen zijn geconstateerd en dat op korte termijn een afrondend onderzoek zal worden uitgevoerd om te beoordelen of de benodigde verbeteringen volledig zijn doorgevoerd, zodat het oordeel «voldoende» op zijn plaats is.
Welke rol of bevoegdheid heeft de rijksoverheid in de controle op de waardebepaling van objecten?
Zoals geschetst in de interventieladder in het antwoord op vraag 9, heeft de rijksoverheid pas een rol in de richting van individuele gemeenten op het moment dat is gebleken dat het toezicht van de Waarderingskamer, inclusief een formele aanbeveling, onvoldoende effect sorteert.
Deelt u de mening dat de waardebepaling van woningen, bedrijfsgebouwen en overige op een zorgvuldige manier moet gebeuren omdat de WOZ-waarde gebruikt wordt voor belastingen en heffingen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de waardebepaling van woningen, bedrijfsgebouwen en overige objecten in het kader van de Wet WOZ zo zorgvuldig mogelijk moet gebeuren. Daarbij zij opgemerkt dat bij een massaal proces, zoals aan de orde bij de WOZ-taxaties, altijd een afweging moet worden gemaakt tussen de noodzakelijke minimale inspanning om tot een betrouwbare uitkomst te komen en de toegevoegde waarde van bovenmatige inspanningen. Het zou bijvoorbeeld niet verantwoord zijn als in het kader van de WOZ-taxaties voorgeschreven zou worden dat elke woning van binnen moet worden opgenomen. Dat is niet efficiënt en voor een betrouwbare uitkomst ook niet nodig.
Zoals ik ook al in de antwoorden op de vragen van de leden Van den Bosch en Lodders van 12 september 2018 heb aangegeven, ben ik van mening dat Nederlanders uit moeten kunnen gaan van een betrouwbare overheid. Om die reden kent de Wet WOZ ook een toezichthouder, de Waarderingskamer. Het oordeel welke sancties op welk moment worden toegepast is aan de Waarderingskamer. Ik ga ervan uit dat, gelet op de samenstelling van dit zelfstandig bestuursorgaan, een zorgvuldige belangenafweging ten grondslag ligt aan de manier waarop de Waarderingskamer intervenieert. Daarbij zullen ongetwijfeld doelmatigheid en doeltreffendheid een rol spelen. Uit de evaluatie met betrekking tot de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van de Waarderingskamer over de periode 2011–2016, is naar voren gekomen dat het toezicht op de Wet WOZ door de Waarderingskamer adequaat functioneert4.
Klopt het dat mensen bij een te hoog of te laag vastgestelde WOZ te veel of te weinig belasting betalen, maar dit ook gevolgen kan hebben voor de omvang van bijvoorbeeld een hypotheek? Zo ja, deelt u de mening dat de waardevaststelling bij iedere gemeente een voldoende zou moeten scoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afspraken gaat u met de gemeenten maken om de waardebepaling voor alle gemeenten op een voldoende niveau te brengen?
Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in haar brief van 13 maart 20195 aan de Kamer heeft laten weten, wordt de WOZ-waarde van woningen in sommige gevallen ook gebruikt bij de beoordeling van een financieringsaanvraag, waarbij als zekerheid het recht van hypotheek wordt gegeven. Het komt ook voor dat met een WOZ-waarde de overwaarde overtuigend kan worden aangetoond en dat de bank bij een financiering bereid is tot verlaging van het geldende rentepercentage.
Ook voordat woningwaarden openbaar te vinden waren, mochten verzekeraars6 en aanbieders van hypothecair krediet7 op grond van artikel 11 van het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet WOZ al worden aangewezen als derden, waaraan het waardegegeven van een onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient, kan worden verstrekt. Voorwaarde daarbij is dat zij om het waardegegeven verzoeken ten behoeve van de vergelijking met de veronderstelde waarde van een aan een financieringsaanvraag ten grondslag liggend waarde-object.
Het feit dat verstrekkers van hypothecair krediet de WOZ-waarde benutten om risico’s in te schatten en daarop mede de hoogte van de te betalen rente baseren, geeft aan dat zij WOZ-waarden in het algemeen herkennen als een adequate inschatting van de marktwaarde van de woning.
Gezien zowel het belang voor de belastingheffing als voor andere vormen van gebruik van de WOZ-waarde, ben ik van mening dat de WOZ-waarde altijd zorgvuldig moet worden vastgesteld. Het feit dat de Waarderingskamer bij gemeenten waar de WOZ-uitvoering in zijn geheel (nog) niet op orde is, extra controles uitvoert, voordat zij instemt met het bekend maken van de WOZ-waarden aan inwoners en bedrijven, biedt daartoe in mijn ogen adequate waarborgen.
Hebben mensen door een te hoog vastgestelde WOZ te veel belasting betaald? Zo ja, hoeveel mensen en om welke bedragen gaat dit? Hoe was dit in de afgelopen jaren?
Ingeval de WOZ-waarde naar de mening van een belanghebbende te hoog (of te laag) is vastgesteld, kan hij daartegen binnen zes weken na de dagtekening van de WOZ-beschikking bezwaar maken. Als een belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van de bezwaarmogelijkheid, bijvoorbeeld omdat hij het eens is met de vastgestelde waarde, of als het bezwaar ongegrond is verklaard, kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van een te hoog vastgestelde WOZ-waarde waardoor te veel belasting wordt betaald. In mijn antwoorden op de vragen van de leden Van den Bosch en Lodders van 12 september 2018, heb ik aangegeven dat ik noch de Waarderingskamer precieze cijfers hebben. De Waarderingskamer baseert zich bij haar cijfers (feiten over de WOZ) op de gegevens die de gemeenten desgevraagd aanleveren. Op haar website publiceert de Waarderingskamer ook de gegevens over de afgelopen jaren.
Tot slot merk ik nog op dat de WOZ-waarde een waardering van het WOZ-object betreft. Het waarderen van een WOZ-object is geen exacte wetenschap. Er is dan ook sprake van een zekere beoordelingsmarge ten aanzien van de waarde van het WOZ-object. Mede vanwege deze beoordelingsmarge en de signalen die wij hebben ontvangen dat hierdoor door «no cure no pay»-bedrijven een verdienmodel wordt gehanteerd, heeft de Minister voor Rechtsbescherming mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en mij in antwoord op de vragen van de leden Van der Molen, Ronnes en Van Dam van 17 juli 20188 aangegeven dat een onderzoek naar de ontwikkeling van de aantallen bezwaren door no cure no pay bedrijven en de in verband daarmee toegekende kostenvergoedingen zal worden uitgevoerd.
Herinnert u zich dat u naar aanleiding van de motie-Lodders/Van Weyenberg2 tijdens de behandeling van het Belastingplan heeft aangegeven dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties contact zou hebben met medeoverheden over het buiten de OZB laten van zonnepanelen? Heeft dit contact al plaatsgevonden? Zo ja, wat waren de uitkomsten en wat is er afgesproken? Zo nee, waarom niet en kan het nieuwsbericht van BNR hierin worden meegenomen?
Naar aanleiding van de motie-Lodders/Van Weyenberg vindt overleg plaats tussen BZK en de VNG. Samen met de VNG wordt onder andere in kaart gebracht wat de gevolgen van het buiten de OZB laten van zonnepanelen zijn voor de WOZ-administratie van gemeenten alsmede voor de inwoners. Zodra meer over de uitkomsten hiervan bekend is, zal de Minister van BZK u hierover informeren.
Kunt u de vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat het ministerie van VWS de grootste stijging aan communicatiemedewerkers van alle ministeries heeft |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Klopt het bericht het bericht dat er op het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) ruim 58 Fte aan communicatiemedewerkers werkt en daarenboven nog eens 9,5 Fte aan externe communicatiemedewerkers?1
Voor het exacte overzicht verwijs ik naar het openbare document op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2019/03/01/fte-overzicht-directies-communicatie-rijksoverheid-2019.
Klopt het bericht dat dit een toename is van bijna 15 Fte ten opzichte van het vorige kabinet? Waarom is dit?
Ja.
Eind 2016/begin 2017 is de directie in stapjes uitgebreid naar 58 fte. Deze groei is rechtstreeks terug te voeren op de wens om nieuwe rijksbrede ontwikkelingen in het communicatievak een plek te geven binnen de directie. Kennis van de buitenwereld op gestructureerde wijze binnen brengen en meer interactie met diezelfde buitenwereld vormen daarvan de kern. Daarom is er meer aandacht gegeven aan publiekscommunicatie (o.a. social media en webcare) en monitoring.
Klopt het bericht dat hier 3,5 miljoen euro per jaar mee is gemoeid? Zo nee, hoeveel geld besteed het Ministerie van VWS aan communicatiemedewerkers?
Nee. De totale kosten van de uitbreiding inclusief inhuur is ruim 1,6 miljoen euro.
De totale personeelskosten voor communicatiemedewerkers bedraagt 5,5 miljoen euro.
Hoeveel besteed het Ministerie van VWS aan communicatie in brede zin?
Deelt u de mening dat het onacceptabel is om steeds meer geld uit te geven aan communicatiemedewerkers op een ministerie dat nog steeds veel bezig is met besparen op zorg zoals middels de hoofdlijnenakkoorden?
Nee. De gesuggereerde link tussen enerzijds besparen op zorg middels hoofdlijnenakkoorden en de uitgaven aan communicatiemedewerkers anderzijds is er niet.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat een ziekenhuis als het Bronovo moet sluiten wegens de 0%-volumegroeinorm uit de hoofdlijnenakkoorden, terwijl u miljoenen uitgeeft aan communicatiemedewerkers?
Nee. De gesuggereerde link tussen enerzijds besparen op zorg middels hoofdlijnenakkoorden en de sluiting van het Bronovo ziekenhuis anderzijds is er niet. Zie verder ook het antwoord op vraag 5.
Begrijpt u dat de indruk bestaat dat bovenop de ruim 58 Fte er ook nog eens 9,5 Fte aan externe communicatiemedewerkers zich bezighouden met campagnes over de zorg, u tezamen vooral een PR-bureau vormt? Zo nee, waarom niet?
Nee. De medewerkers houden zich bezig met beleidscampagnes die overigens ook deels voortkomen uit wensen van de Kamer. Een aantal campagnes loopt al een aantal jaar.
Kunt u een opsomming geven van alle campagnes over de zorg waar deze communicatiemedewerkers zich mee bezig houden en een overzicht van de planning en de looptijd van deze campagnes?
Campagnes op TV en radio
Campagnes op radio (inclusief print, online)
Campagnes print en online
Campagnes in ontwikkeling
Kunt u een volledige opsomming geven van alle andere zaken waar deze communicatiemedewerkers zich mee bezig houden?
De communicatiemedewerkers van VWS houden zich bezig met:
Woordvoering en persvoorlichting
Communicatieadvies
Externe optredens van bewindspersonen
Monitoring en analyse van het nieuws
Webcare social mediakanalen
Publieksvoorlichting (mail, schriftelijk, telefonisch)
Campagnemanagement
Speeches
Interne communicatie
Social advies en uitvoering
Grafische dienstverlening
Worden deze campagnes ook gevoerd in verkiezingstijd? Kunt u een volledig overzicht geven?
De planning is gebaseerd op 12 maanden en op basis van beschikbaarheid van zendtijd en voorkeur voor tijdvak. De planning wordt gecoördineerd door Dienst Publiek en Communicatie van het Ministerie van Algemene Zaken.
De campagnes zijn gericht op beleidsdossiers van VWS en hebben geen relatie met verkiezingsperiodes.
Welke campagnes zijn gekoppeld aan welke bewindspersonen? Kunt u een volledig overzicht geven?
De campagnes zijn uit naam van de rijksoverheid/ministerie. De verdeling van de onderwerpen over de verantwoordelijke bewindspersoon is als volgt:
Minister van VWS:
Minister voor MZS:
Staatsecretaris van VWS:
Overkoepelend 3 bewindspersonen:
Waarop baseert u dat u de grens tussen algemene campagnes over de zorg en verkiezingscampagnes niet bent overschreden?
Dit is niet aan de orde. De campagnes over de zorg zijn gericht op beleidsdossiers van VWS en hebben geen relatie met verkiezingscampagnes.
Vallen de twaalf actieprogramma’s van VWS ook onder de in dit stuk genoemde campagnes over de zorg? Zo nee, hoeveel extra Fte aan medewerkers houdt zich bezig met de twaalf actieprogramma’s?
Campagnes zijn, voor zover van toepassing, onderdeel van een programma (en niet andersom). Deze nieuwe campagnes zijn onderdeel van de programma’s: Eén tegen Eenzaamheid, Herwaardering ouderen, Mantelzorg, Ik zorg en Kansrijke start.
Naast de vaste medewerkers zijn 3 fte tijdelijk ingehuurd voor de ondersteuning op de 12 programma’s.
Vindt u het ook niet opvallend dat vooral de Minister van VWS veel actieprogramma’s precies in verkiezingstijd presenteert? Zo nee, waarom niet?
De beleidsonderwerpen van de programma’s komen voort uit afspraken in het regeerakkoord. De programma’s zijn door het jaar 2018 heen gelanceerd (getuige de nieuwsberichten die hieraan gekoppeld zijn) en er is geen link met de verkiezingstijd.
Hierbij een overzicht met van de programma’s met de lanceermomenten:
Werken in de zorg: 14 maart 2018
Eén tegen Eenzaamheid; 20 maart 2018
Thuis in het verpleeghuis; 10 april 2018
Zorg voor de Jeugd; 16 april 2018
Rechtmatige Zorg; 19 april 2018
Geweld hoort nergens thuis; 25 april 2018
(Ont) regel de Zorg; 23 mei 2018
Onbeperkt meedoen (implementatie VN-verdrag); 14 juni 2018
Langer Thuis; 18 juni 2018
Kansrijke Start; 12 september 2018
Volwaardig Leven (over leven met een beperking); 1 oktober 2018
Werd de inhoud van het interview in het AD van afgelopen week van de Minister van VWS en zijn bijdrage over doorgeschoten marktwerking in de ouderenzorg in het televisieprogramma Buitenhof voorbereid door communicatiemedewerkers? Zo ja, welke?
Ja, een woordvoerder.
Begrijpt u dat dit deze interviews vallen onder campagneactiviteiten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het waren beleidsinhoudelijke interviews in mijn rol als Minister van VWS.
Heeft de Minister van VWS zich gerealiseerd dat hij nog geen concrete plannen voor het terugdraaien van de doorgeschoten marktwerking in de ouderenzorg naar de Tweede Kamer heeft gestuurd? Wanneer mogen we die verwachten?
De brief wordt op korte termijn naar de Tweede Kamer gestuurd.
Heeft de Minister van VWS zich gerealiseerd dat het verkiezingstijd is en hij uit integriteit geen beroep kan doen op communicatiemedewerkers die voor het Ministerie van VWS werken ten behoeven van verkiezingsactiviteiten van het CDA? Zo ja, waaruit blijkt dit?
De communicatiemedewerkers van VWS werken aan communicatie over beleid, niet aan verkiezingsactiviteiten. De communicatie is gebonden aan de uitgangspunten van overheidscommunicatie die in 2002 zijn vastgesteld door de ministerraad.
Deed de Minister van VWS een beroep op communicatiemedewerkers die voor VWS werken ten behoeve van de verkiezingscampagne van het CDA? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 18.
Zijn er communicatiemedewerkers die specifiek voor één bewindspersoon werken?
Ja.
Zo ja, om hoeveel Fte medewerkers per bewindspersoon gaat het? Waarom is dit nodig? Hoe ziet de functieomschrijving van deze mensen eruit?
Per bewindspersoon werken gemiddeld 7,5 fte vanwege de inhoudelijke kennis die nodig is t.a.v. de beleidsdossiers waar de bewindspersoon verantwoordelijk voor is. Deze functies zijn:
Kunt u de functieomschrijvingen van deze 58,1 Fte en 9,5 Fte aan communicatiemedewerkers ons doen toekomen?
De functieomschrijvingen zijn conform het functiegebouw rijksoverheid en staan op https://functiegebouwrijksoverheid.nl/functiegebouw
De functies bij de directie Communicatie zijn topmanager, middenmanager, adviseur bedrijfsvoering, (senior) adviseur, medewerker advisering, managementondersteuner.
Voeren deze communicatiemedewerkers ook taken uit die eigenlijk niet vallen onder hun functieomschrijving? Zo ja, om welke taken gaat het dan?
Nee.
Voeren deze communicatiemedewerkers ook taken uit die bewust in verkiezingstijd worden ingepland? Zo nee, vinden zij dit zelf ook? Kunt u intern een mini-enquête uitzetten om dit te staven? Zo nee, waarom niet?
Nee, de communicatiemedewerkers werken op basis van de uitgangspunten voor overheidscommunicatie van de rijksoverheid (zie antwoord op vraag 18).
Een mini-enquête voegt niets toe aan de gevraagde feitelijke informatie (zie vraag 27).
Wie beslist als eindverantwoordelijke wanneer campagnes over de zorg worden plaatsvinden? Is daar besluitvorming over die we kunnen controleren? Zo ja, dan ontvangen we die graag.
De directie Communicatie adviseert de bewindspersonen over de campagnes. De rijksbrede toetsingscommissie geeft akkoord op de aanmeldingen van de campagnes vanuit de departementen. De Voorlichtingsraad stemt in met de aangemelde campagnes vanuit de toetsingscommissie.
Voeren deze communicatiemedewerkers ook taken uit die eigenlijk betaald moeten worden door de politieke partijen waar de bewindspersonen onderdeel van uitmaken? Zo nee, kunt u dit staven?
Dit is niet aan de orde. Zie ook het antwoord op vraag 18 en 24.
Kunt u, gezien deze vragen over uw communicatiemedewerkers gaat, er alstublieft voor zorgdragen dat zij in de beantwoording van deze vragen alleen betrokken worden voor de input van feitelijke informatie?
Ja.
Het bericht dat de VNG onderneemt met belastinggeld |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel over de VNG, waaruit blijkt dat verschillende commerciële activiteiten worden ontplooid, gefinancierd met belastinggeld?1
Ja, ik ben op de hoogte van het artikel over de VNG. De VNG is een ledenvereniging en het is aan de leden, de gemeenten, om besluiten te nemen over het type dienstverlenging dat ze aanbieden en de te berekenen kosten daarover.
Deelt u de mening dat het ongepast is dat de VNG winst maakt door dure cursussen aan te bieden en prijzige tickets te verkopen voor haar congres en de kosten hiervoor worden opgebracht door de gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het algemeen belang is gediend als gemeenten onderling informatie kunnen uitwisselen en daarvoor niet extra (meer dan de kostprijs) betaald zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat de VNG een organisatie zou moeten zijn die de belangen dient van gemeenten en niet een lobby-organisatie die zich opstelt als verlengstuk van de regering voor de uitvoering van nationaal beleid?
Het is niet aan het kabinet om hierover uitspraken te doen. Het is aan gemeenten zelf om te bepalen op welke wijze zij zich organiseren en welke taken zij laten verrichten door de VNG.
Hoe vindt besluitvorming plaats binnen de VNG? Hoe worden burgemeesters van alle gemeenten en wethouders en raadsleden in alle gemeenten hierbij betrokken? Deelt u de zorg dat binnen de VNG de grote gemeenten onevenredig veel invloed hebben en kleinere gemeenten zich niet zelden voor voldongen feiten zien geplaatst? Wat betekent dit voor de representativiteit van de VNG als gesprekspartner voor de regering?
Het hoogste orgaan binnen de VNG is de Algemene Leden Vergadering; deze komt minimaal één keer per jaar bijeen. Op de Algemene Leden Vergadering worden de besluiten genomen die alle gemeenten aangaan, voorgelegd door het bestuur van de VNG. De ALV kiest de leden van het bestuur, keurt het jaarverslag en jaarrekening goed en spreekt zich uit over algemeen bestuursbeleid. Gemeenten brengen tijdens de ALV hun stem uit. Hierbij geldt de volgende procedure; eén stem per 1.000 inwoners, met een maximum van 75 stemmen. Verder zijn de gemeenten vertegenwoordigd in het bestuur en vaste beleidscommissies.1
De interne invloed van gemeenten en de representativiteit van VNG zijn primair een verantwoordelijkheid van de VNG en haar leden.
Hoe kijkt u aan tegen het gebruik van de modelverordeningen, verspreid door de VNG? Wie bepaalt de inhoud van deze verordeningen, wat is daarbij de invloed van de ministeries? Deelt u de opvatting dat de afhankelijkheid, van met name kleine gemeenten, van deze modelverordeningen erg groot is?
De VNG is vrij om diensten, zoals de modelverordening, aan te bieden aan haar leden. Gemeenten kunnen hierin zelf keuzes maken of en over de wijze waarop ze modelverordeningen gebruiken. Het kan zijn dat VNG de departementen consulteert, maar de eindverantwoordelijkheid over de inhoud van modelverordeningen ligt bij de VNG zelf.
Herkent u het geschetste beeld dat er teveel op gemeenten is afgekomen, onder meer door de decentralisaties, waardoor zij zich genoodzaakt zien tot herindeling? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het beeld dat er de laatste decennia diverse taken naar gemeenten zijn gedecentraliseerd en dat dit heeft geleid tot een substantiële taakverzwaring voor gemeenten. Dat heeft gemeenten ook voor de vraag gesteld hoe daarvoor de benodigde bestuurlijke en ambtelijke slagkracht te organiseren. Ik zie dat gemeenten veelal via samenwerking in de regio tot de benodigde versterking zijn gekomen, maar er zijn ook gemeenten die hebben geconcludeerd dat een gemeentelijke herindeling de beste oplossing was om de kwaliteit van dienstverlening naar de inwoners te waarborgen.
Herkent u zich in het geschetste beeld dat er teveel op gemeenten is afgekomen, onder meer met de decentralisaties, waardoor de VNG meer invloed krijgt door bijvoorbeeld de genoemde modelverordeningen? Zo ja, vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Ik zie dat gemeenten er om praktische redenen voor hebben gekozen dat de VNG modelverordeningen beschikbaar stelt. Het staat hen vrij deze te gebruiken. De invloed van de VNG gaat daarmee niet verder dan een gemeente toestaat.
Bent u bereid om de opbrengsten van commerciële activiteiten van de VNG in mindering te brengen op de subsidies? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de externe inhuur bij provincies soms meer dan 30 procent is |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kunt u de cijfers over het percentage externe inhuur per provincie aan de Kamer doen toekomen?1
Provincies zijn autonome bestuurslagen die zelf verantwoordelijk zijn voor hun bedrijfsvoering. De bedrijfsvoering wordt gecontroleerd door de gekozen volksvertegenwoordiging van de betreffende provincie. Om deze reden houdt het Rijk noch cijfers bij over externe inhuur bij provincies, noch heeft het Rijk doelstellingen in relatie tot externe inhuur bij provincies.
Kunt u deze vraag beantwoorden vóór vrijdag 1 maart 2019?
Door het voorjaarsreces was ik niet in de gelegenheid uw vraag voor vrijdag 1 maart 2019 te beantwoorden, maar ik heb uw vraag zo snel mogelijk beantwoord. Ik vraag hiervoor uw begrip.
ING als huisbankier van de Staat |
|
Eppo Bruins (CU), Bart Snels (GL), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Staat wil na de witwasaffaire ING «zwarte lijst» voor schikkende bedrijven»?1
Ja.
Wanneer bent u geïnformeerd over de juridische mogelijkheden om contracten met ING te beëindigen vanwege de witwasaffaire bij ING? Wat was voor u de aanleiding om de mogelijkheden te verkennen om contracten met ING te beëindigen?
Naar aanleiding van de transactie en het openbaar worden daarvan op 4 september is begonnen om de juridische mogelijkheden in kaart te brengen rondom de bestaande overeenkomsten voor het betalingsverkeer, de reeds voltooide aanbestedingen en de nog lopende aanbesteding. Vanwege de betrokken belangen en complexiteit is zorgvuldig te werk gegaan, waarbij ook afstemming gezocht is met onder andere het OM. Het ambtelijk advies is uiteindelijk eind september gefinaliseerd. Ik ben daarna over de juridische mogelijkheden begin oktober 2018 door mijn ambtenaren geïnformeerd. Dat viel samen met de beantwoording op 9 oktober van de schriftelijke vragen die op 13 september 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 194) zijn gesteld door de leden Nijboer (PvdA) en Snels (GroenLinks) over de ING als huisbankier van de staat. In de antwoorden op die vragen is het juridisch advies ook verwerkt. Het onderzoek naar de verdere mogelijkheden hebben we uiteraard voortgezet, zie het antwoord op vraag 5.
Waarom heeft u niet meteen in de brief aan de Kamer over de schikking van ING aangegeven wat de juridische mogelijkheden waren om contracten met ING open te breken?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven zijn de juridische mogelijkheden vanaf het openbaar worden van de transactie op 4 september door mijn ambtenaren in beeld gebracht. Aangezien dit een zorgvuldig proces vereiste was op het moment van versturen van de brief op 11 september aan de Kamer over de transactie met ING nog geen advies afgerond over de juridische mogelijkheden tot beëindiging van de contracten met ING.
Wanneer heeft u de Kamer geïnformeerd over de inhoud van deze adviezen en de juridische analyse?
Het juridisch advies rondom de opzeggingsmogelijkheden is opgenomen in de beantwoording op 9 oktober 2018 van de schriftelijke vragen die op 13 september 2018 zijn gesteld en in de beantwoording op 15 november 2018 van de schriftelijke vragen die op 11 oktober 2018 zijn gesteld.
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over hoe in het vervolg kan worden overgegaan tot beëindiging van contracten door de Staat na schikkingen?
Gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen informeer ik uw Kamer per brief over de mogelijkheden voor het opnemen van aanvullende uitsluitingsgronden bij nieuwe aanbestedingsprocedures betalingsverkeer en over aanvullende opzeggingsgronden in overeenkomsten. Ik heb voor het algemeen geldende aanbestedingsrechtelijk kader de Landsadvocaat geraadpleegd en de mogelijkheden in samenspraak met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat onderzocht. Transacties van het OM en toezichthoudende instanties zijn daarbij meegenomen.
Het rapport ‘Behoorlijk invorderen vanuit het burgerperspectief’ van de Nationale ombudsman |
|
Rens Raemakers (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport «Behoorlijk invorderen vanuit het burgerperspectief» van de Nationale ombudsman?1
Ja.
Herinnert u zich dat de Kamer in juli 2018 de motie van de leden Bruins (CU), Raemakers (D66), Peters (CDA), De Lange (VVD) en Van Dijk (SP) met unanieme stemmen aannam, waarin de regering wordt opgeroepen «de Kamer op zo kort mogelijke termijn te informeren over de stand van zaken en de aanpak om de stapeling en ophoging van bestuurlijke boetes en bestuursrechtelijke premies te maximeren»?2
Ja.
Waarom is de Kamer tot op heden nog steeds niet geïnformeerd over deze aanpak? Welke acties heeft u in de tussentijd al wel ondernomen?
Met de brief van 13 februari 2019 is uw Kamer geïnformeerd over de aanpak van het kabinet om de stapeling en ophoging van bestuurlijke boetes en bestuursrechtelijke premies te maximeren.3 Het kabinet heeft diverse acties in gang gezet op dit terrein. Bij de zorgverzekeringpremies en de verkeersboetes zijn verbetermaatregelen ingezet om onnodige kostenophogingen tegen te gaan. Het CAK verstuurt geen eindafrekeningen meer en scheldt vorderingen op nog openstaande eindafrekeningen kwijt. De mogelijkheid om verkeersboetes in termijnen te betalen is met ingang van 1 januari 2019 verder verruimd. Een betalingsregeling is nu mogelijk vanaf € 75. Ook loopt het onderzoek naar de effectiviteit van verhogingen van verkeersboetes en wordt onderzocht of bij verkeersboetes een betalingsherinnering kan worden verzonden voordat de burger wordt aangeschreven voor het betalen van de verhoging. Naar aanleiding van het VAO Armoede- en schuldenbeleid van 6 maart 2019 is een motie van de leden Raemakers (D66) en Peters (CDA) aangenomen die verzoekt om voor mensen met schulden die de verhogingen van hun verkeersboetes niet kunnen betalen een zogenaamde noodstopprocedure bij het CJIB in te richten, zodat onnodige kosten kunnen worden voorkomen.4 De komende maanden zal worden gewerkt aan een plan voor een noodstopprocedure. De Kamer zal voor de zomer geïnformeerd worden over de voortgang.
Deelt u de mening dat het sturen van een kosteloze betalingsherinnering een manier kan zijn om de stapeling en ophoging van boetes en premies te voorkomen?
Betalingsherinneringen zijn nuttig voor die mensen die een betalingsverplichting zijn vergeten en door de herinnering gaan betalen om extra kosten te voorkomen. Zoals vermeld in de gelijktijdig met deze antwoorden toegezonden antwoorden op de vragen van het lid Van Raak over een betalingsherinnering door overheden, moet het redelijk worden geacht dat bestuursorganen over de mogelijkheid beschikken om de kosten voor een betalingsherinnering, in de vorm van de geldende wettelijk gefixeerde vergoeding, in rekening te brengen aan degene die moet betalen.
Het is echter de vraag in hoeverre met een kosteloze betalingsherinnering de groep mensen wordt bereikt die vanwege een schuldensituatie baat hebben bij minder kosten.
Ik vind het belangrijk dat de maatregelen ter voorkoming van schulden ook terechtkomen bij de doelgroep die niet kan betalen. Daarbij vind ik het belangrijk dat overheidsorganisaties rekening houden met individuele omstandigheden en maatwerk leveren waar nodig. In de beleidsreactie op het rapport van de ombudsman dat de Staatssecretaris van SZW heeft aangekondigd, zal verder op dit onderdeel worden ingegaan.
Klopt het, zoals de Ombudsman in zijn rapport stelt, dat de overheid vaak geen kosteloze betalingsherinnering stuurt als mensen te laat betalen?
Enkele voorbeelden van organisaties die een kosteloze betalingsherinnering sturen zijn de volgende. De Belastingdienst stuurt in veel gevallen een kosteloze betalingsherinnering als het gaat om niet-zakelijke belastingschulden en om toeslagschulden. Ook DUO stuurt een kosteloze betalingsherinnering voorafgaand aan een eventuele aanmaning. Het CAK stuurt betalingsherinneringen bij achterstanden in de betaling van de zorgverzekering en de eigen bijdrage Wmo 2015 en Wlz.
Ik heb geen volledig overzicht van organisaties die al dan niet een kosteloze herinnering versturen. Zoals uiteengezet in de gelijktijdig met deze antwoorden toegezonden antwoorden op de vragen van het lid Van Raak over een betalingsherinnering door overheden heeft de wetgever de afweging om wel of niet de vaste aanmaningsvergoeding bij overheidsvorderingen in rekening te brengen uitdrukkelijk willen overlaten aan de bestuursorganen zelf. Daarmee kunnen verschillen ontstaan tussen overheden. Ik acht dat aanvaardbaar omdat het bestuursorgaan in kwestie zelf het beste kan bepalen of in de gegeven omstandigheden het in rekening brengen van de vergoeding wenselijk is, waarbij bijvoorbeeld een afweging kan worden gemaakt tussen de hoogte van de aanmaningsvergoeding en de lasten die het in rekening brengen van die vergoeding met zich meebrengt voor degene die moet betalen en voor het betrokken bestuursorgaan.
Klopt het, zoals de Ombudsman in zijn rapport stelt, dat organisaties als het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) ook helemaal geen betalingsherinneringen hoeven te versturen? Betekent dit ook dat bijvoorbeeld het CJIB nooit betalingsherinneringen verstuurt?
Het CJIB verstuurt niet structureel betalingsherinneringen. Het versturen van betalingsherinneringen laat ik wel onderzoeken, zoals in de brief van 13 februari 2019 is toegezegd. Het CJIB verstuurt nu incidenteel herinneringen aan mensen die een betalingsregeling hebben getroffen en een termijn niet betalen. Zij worden erop geattendeerd dat die regeling komt te vervallen en het hele bedrag weer ineens opeisbaar is wanneer niet tijdig wordt betaald.
Welke overheidsinstanties sturen niet (altijd) een betalingsherinnering? Zijn er overheidsinstanties die hier wel structureel gebruik van maken? Zo ja, waarom kiezen overheidsinstanties voor verschillende werkwijzen teneinde hiermee om te gaan?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de rijksoverheid in de brochure «Gedragstechnieken voor brieven en e-mails» verschillende opties beschrijft waarmee betalingsherinneringen tot positief gedrag kunnen leiden? Waarom brengen overheidsinstanties deze technieken niet altijd zelf in de praktijk?
In de brochure «Gedragstechnieken voor brieven en e-mails» wordt aan de hand van het voorbeeld van een betalingsherinnering een aantal algemene gedragsinzichten toegelicht, die mogelijk en afhankelijk van de situatie het gewenst gedrag positief kunnen bevorderen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het zo makkelijk mogelijk maken van een actie (bijvoorbeeld betalen via ideal of contact opnemen voor een betalingsregeling) of door gebruik te maken van het gedragsinzicht van wederkerigheid. Diverse overheidsinstanties brengen deze technieken in de praktijk. Zo voert het UWV een gedragsexperiment uit waarbij klanten die teveel uitkering hebben ontvangen middels een SMS worden herinnerd aan openstaande betalingen. In het experiment worden verschillende vormen van SMS gebruikt om te kijken welke tot het beste resultaat leiden.
Welke technieken wanneer precies werken, is situatie- en persoonsafhankelijk. De inzichten die uit verschillende experimenten naar voren komen, moeten steeds per situatie worden bezien.
Wat vindt u van de aanbeveling van de Ombudsman, in zijn rapport, om als overheidsinstantie eerst altijd een kosteloze betalingsherinnering te sturen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is er bekend over de voordelen van het versturen van betalingsherinneringen?
Het kabinet wil bevorderen dat gedragsinzichten worden toegepast in beleid en in de uitvoering daarvan. Rijksoverheidsorganisaties werken daaraan, onder meer door experimenten en pilots uit te voeren. Op die manier wordt meer bekend over de voordelen van instrumenten en interventies. Dat hoeft niet per se het versturen van een betalingsherinnering te zijn. Ook andere interventies kunnen effectief zijn om te voorkomen dat mensen met schulden verder in de problemen raken.
Een bekend voorbeeld hiervan is een onderzoek naar het thema «voorkomen van het niet naleven van de inlichtingenplicht» dat de SVB heeft uitgevoerd.
Via een gedragsexperiment heeft de SVB onderzocht of het sturen van een persoonlijke en vriendelijke herinneringsbrief een effectieve en efficiënte interventie is om te voorkomen dat Anw-gerechtigden niet (tijdig) melden dat zij samenwonen. Een vergelijkbaar experiment heeft de SVB afgelopen jaar uitgevoerd bij mensen die AOW ontvangen.
Uit beide experimenten blijkt dat de kans dat een nabestaande/alleenstaande naar aanleiding van een herinneringsbrief een wijziging doorgeeft die kan leiden tot beëindiging van de uitkering hoger is dan in de controlegroep die geen brief heeft ontvangen. Bij het Anw-experiment is dit bijvoorbeeld 30% hoger dan zonder ontvangst van de brief.
Het versturen van een brief over de inlichtingenplicht blijkt hiermee een goed instrument voor gedragsverandering. De uitkeringsgerechtigde wordt geholpen bij het naleven van regelgeving en het voorkomen van financiële problemen. De SVB heeft op basis van deze uitkomsten besloten om regelmatig herinneringsbrieven aan alleenstaande klanten te verzenden om hen te attenderen op de plicht om een gezamenlijke huishouding te melden.
Hoe past nu (vaak) het niet versturen van betalingsherinneringen bij het feit dat u de aanbeveling van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) onderschrijft om bij de ontwikkeling van beleid en wetgeving uit te gaan van een realistisch perspectief van redzaamheid van mensen en daarbij gebruik te maken van gedragswetenschappelijke inzichten?
De overheidsorganisaties spannen zich op verschillende manieren in om problematische schulden te voorkomen, door een meer dienstverlenende benadering. Hierbij wordt ook gebruik gemaakt van gedragswetenschappelijke inzichten. Ook zetten ze in op meer gericht persoonlijk contact met burgers, bijvoorbeeld als betalingsachterstanden ontstaan. Daarbij is het versturen van een betalingsherinnering niet per definitie de oplossing om betalingsachterstanden effectief te voorkomen.
Zou het versturen van betalingsherinneringen mensen, waaronder die met minder doenvermogen, kunnen helpen om niet in problematische schulden te komen, dan wel om problematische schulden terug te dringen?
Een betalingsherinnering zal naar verwachting eerder mensen helpen die een betalingsverplichting vergeten en niet zo zeer de groep met minder doenvermogen, die niet weet of begrijpt wat ze moeten doen. Voor deze groep zal een kosteloze betalingsherinnering niet helpen. Overheidsorganisaties zetten zich daarom op verschillende manieren in om te voorkomen dat mensen in problematische schulden terecht komen. Dan kan het gaan om de wijze waarop brieven worden geschreven door ze makkelijker leesbaar te maken en informatie over rechten en plichten in minder juridische taal te verwoorden.
Overweegt u in het kader van de brede schuldenaanpak om overheidsinstanties te verplichten of te prikkelen om betalingsherinneringen te sturen?
De Awb verplicht bestuursorganen al om een betalingsherinnering te sturen, zij het dat daar een vergoeding voor kan worden gevraagd. Voor rijksbelastingen staat dit in de Kostenwet invordering belastingen. Zoals ook in het antwoord op vraag 9 uiteengezet is het de vraag of met een betalingsherinnering de groep mensen wordt bereikt die met (problematische) schulden te maken heeft en die er baat bij hebben dat oplopende kosten worden voorkomen. De uitvoeringsorganisaties spannen zich op diverse andere manieren in om oplopende kosten te voorkomen. Daar kunnen mensen met schulden ook mee geholpen zijn.
Antwoorden op Kamervragen over foutieve registratie in de Basisregistratie Personen |
|
Roelof Bisschop (SGP), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 april 2018 over een betwiste vermelding in de basisregistratie personen (BRP)?1 Om welke reden is het hoger beroep van klager ongegrond verklaard?
Ja, ik ben bekend met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1188). In deze uitspraak verklaart de Afdeling het hoger beroep van appellant ongegrond. De Afdeling oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht het verzoek van appellant tot het wijzigen van zijn geboorteland in de Basisregistratie Personen van «Israël» in «Palestina» of «het Bezette Palestijnse Gebied», terecht heeft afgewezen. Het college is namelijk gehouden om te handelen in overeenstemming met de Landentabel. Voorts oordeelt de Afdeling dat een schending van het recht op eerbiediging van het privéleven van klager (artikel 8 EVRM) door de registratie van het geboorteland in de BRP in dit geval niet aan de orde is.
Ten overvloede overweegt de Afdeling dat zij niet inziet waarom er in de Landentabel niet voor kan worden gekozen een gebied op te nemen dat recht doet aan het fysieke gebied waar appellant is geboren. Gelet op de toelichting bij artikel 23 van het Besluit basisregistratie personen bestaat op zichzelf de mogelijkheid om in de systeembeschrijving voor de aanduiding van de plaats waar een bepaalde gebeurtenis heeft plaatsgevonden zowel door Nederland erkende staten als niet-erkende gebieden op te nemen. Het voorzien in een nieuwe code in de Landentabel gaat, zo vervolgt de Afdeling, de rechtsvormende taak van de rechter evenwel te buiten.
Op grond van wat voor soort overwegingen is destijds besloten om in artikel 23 van het Besluit BRP een mogelijkheid te bieden om ook niet door Nederland erkende gebieden op te nemen in de landentabel? Is het niet logischer om alleen erkende staten op te nemen, omdat het gebruik van de namen van gebieden het risico in zich heeft dat er een bepaalde legitimerende werking vanuit gaat?
Het beleid van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Buitenlandse Zaken is gebaseerd op het uitgangspunt dat alleen door het Koninkrijk der Nederlanden erkende staten, en gebieden die staatkundig onderdeel uitmaken van een door het Koninkrijk erkende staat, kunnen worden opgenomen in de Landentabel.
Artikel 23 van het Besluit basisregistratie personen laat de mogelijkheid open om in de systeembeschrijving ook andere gebieden op te nemen in de Landentabel. De vermelding van de gebieden moet passen binnen de systematiek van de Landentabel als bestuurlijk/staatkundige lijst en moet tevens in overeenstemming zijn met het buitenlands beleid van de Nederlandse regering.
Er is voorzien in deze uitzondering, zodat recht kan worden gedaan aan de aanduiding van de fysieke plaats waar een bepaalde gebeurtenis heeft plaatsgevonden. Dit verhoogt de kwaliteit en bruikbaarheid van gegevens in de basisregistratie personen.
Welke actuele niet-erkende gebieden die geen zelfstandig land vormen zijn tot op heden opgenomen in landentabel? Betreft dit gebieden die onderdeel uitmaken van een bepaald wel erkend land? Kan hiervan een overzicht worden gegeven alsmede van de reden waarom de desbetreffende gebieden zij opgenomen?
De Landentabel bevat benamingen van gebieden die staatkundig onderdeel uitmaken van door het Koninkrijk erkende staten. Een voorbeeld hiervan is het gebied «Canarische Eilanden» als staatkundig onderdeel van Spanje. De aparte vermelding van dit gebied vergroot de kwaliteit en bruikbaarheid van gegevens in de basisregistratie personen. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 2, kunnen bij uitzondering ook andere gebieden, die geen staatkundig onderdeel vormen van door het Koninkrijk erkende staten, worden opgenomen. Een voorbeeld hiervan is de Westelijke Sahara die ook is opgenomen als een gebied in de Landentabel. De benaming Westelijke Sahara is ontleend aan de status van de Westelijke Sahara als een niet-zichzelf besturend gebied overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties. Deze benaming is in overeenstemming met het Nederlandse standpunt dat geen door het Koninkrijk erkende staat soevereiniteit heeft over het gebied.
De Landentabel is openbaar, en te vinden op de website van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens, https://publicaties.rvig.nl/Landelijke_tabellen.
In hoeverre doorkruist deze wijziging, waarbij ook gebieden die geen onderdeel zijn van een door Nederland erkende staat worden opgenomen in de landentabel, de systematiek van de Landentabel?
Deze aanpassing doorkruist de systematiek van de Landentabel niet. De benaming «Gazastrook en Westelijke Jordaanoever met inbegrip van Oost-Jeruzalem» is ontleend aan de Oslo-akkoorden en resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, waaronder resolutie 478 (1980). Daarnaast is deze benaming in overeenstemming met het Nederlandse standpunt dat Israël geen soevereiniteit over deze gebieden heeft en het standpunt ten aanzien van de niet-erkenning van de «Staat Palestina». Daarmee voldoet de benaming aan de voorwaarden om bij uitzondering ook gebieden die geen staatkundig onderdeel uitmaken van een door het Koninkrijk erkende staat op te nemen in de Landentabel. Zie ook het antwoord op vraag 2.
In hoeverre brengt deze beslissing een de facto erkenning door Nederland van een Palestijnse staat dichterbij? Waarom wel of niet?
De toevoeging van de benaming «Gazastrook en Westelijke Jordaanoever met inbegrip van Oost-Jeruzalem» is in overeenstemming met, en bevestigt het Nederlandse standpunt dat Israël geen soevereiniteit over deze gebieden heeft en het standpunt ten aanzien van de niet-erkenning van de «Staat Palestina». Zie het antwoord op vraag 4.
De toevoeging verandert dan ook niets aan het Nederlandse beleid voor het behoud en de verwezenlijking van de twee-statenoplossing, zoals verwoord in het regeerakkoord.
Wordt het standpunt dat Nederland niet overgaat tot eenzijdige erkenning van een Palestijnse staat door deze handelwijze niet ondergraven?
Zie antwoord vraag 5.
De opening van een gemeenteraadsvergadering met een gebed |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen over de opening van een gemeenteraadsvergadering met een gebed?1
Ja.
Bent u voornemens om indien er nog gemeenten zijn waar een verplichting om bij opening van de vergadering een gebed uit te spreken een dergelijke bepaling te vernietigen dan wel op een andere wijze er voor te zorgen dat deze verplichting gaat verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld, het is aan gemeenten zelf om te bepalen hoe zij hun vergaderingen invullen. Wel hebben gemeenten daarbij het beginsel van scheiding van kerk en staat in acht te nemen. Een verplichting om bij de opening van de vergadering van de gemeenteraad een gebed uit te spreken is daarmee in strijd. Ik ben naar aanleiding van de gestelde vragen voornemens alle gemeenten, onder verwijzing naar de brief van mijn ambtsvoorganger Remkes2 en het Tweeluik Religie en Publiek Domein van mijn ministerie en de VNG (2009)3 – waarin eveneens wordt ingegaan op het ambtsgebed (Tweeluik, p. 25) – een nadere duiding te sturen van het beginsel van scheiding van kerk en staat in relatie tot het ambtsgebed en de implicaties daarvan voor de vrijheid van gemeenteraden om te bepalen hoe zij hun vergaderingen willen vormgeven. Ik ga ervan uit dat gemeenten hiermee uit de voeten kunnen. Overigens werk ik aan een actualisering van het genoemde Tweeluik, die naar verwachting deze zomer gereed zal komen. Daarin zal opnieuw aandacht zijn voor het ambtsgebed.
Kunt u zich op de hoogte stellen over de wijze waarop bijvoorbeeld in de gemeenten Nunspeet, Hendrik-Ido-Ambacht, Alblasserwaard en Hardingsveld-Giesendam de gemeenteraadsvergadering met een gebed wordt geopend dan wel beëindigd?
In de gemeenten Nunspeet, Hendrik-Ido-Ambacht en Hardinxveld-Giessendam wordt direct na opening van de vergadering door de voorzitter het ambtsgebed uitgesproken. In Nunspeet en Hardinxveld-Giessendam wordt ook aan het einde van de vergadering een dankgebed uitgesproken. In de gemeente Alblasserdam4 wordt enkel na de opening van de eerste vergadering in het nieuwe jaar een gebed uitgesproken. In laatstgenoemde gemeente is bovendien in het reglement van orde van de gemeenteraad opgenomen dat indien de voorzitter van de raad het uitspreken van het gebed niet met zijn of haar innerlijke overtuiging in overeenstemming kan brengen, het gebed wordt uitgesproken door een raadslid dat zich daarvoor beschikbaar stelt.
Zoals ik ook in mijn antwoorden op uw eerdere Kamervragen over de opening van een gemeenteraadsvergadering met een gebed heb aangegeven, is sprake van strijd met het beginsel van scheiding van kerk en staat wanneer de voorzitter verplicht wordt het gebed uit te spreken en de deelnemers aan de vergadering verplicht worden eraan deel te nemen en/of er actief respect voor te tonen.
Voor de gemeenten Nunspeet, Hendrik-Ido-Ambacht en Hardinxveld-Giessendam geldt dat de formulering in het reglement van orde naar de letter een verplichting impliceert om het ambtsgebed uit te spreken. Navraag bij de betreffende gemeenten leert echter dat de betreffende bepalingen in geen enkel geval als een verplichting worden toegepast. Een voorzitter die aangeeft het ambtsgebed niet te willen uitspreken, wordt daartoe niet verplicht en kan dit overlaten aan een ander raadslid; evenmin zijn raadsleden gedwongen om eraan deel te nemen. Op deze wijze maakt het ambtsgebed naar mijn mening geen ongeoorloofd onderdeel uit van de raadsvergadering. In lijn met deze praktijk zou dit ook tot uitdrukking moeten worden gebracht in de bewoordingen van de betreffende reglementen van orde.
Ik zal daarom gemeenten via de in mijn antwoord op vraag 2 aangekondigde brief verzoeken om indien het ambtsgebed is opgenomen in het reglement van orde te expliciteren dat geen sprake is van een verplichting om het ambtsgebed uit te spreken dan wel er aan deel te nemen.
Deelt u de mening dat in deze gemeenten het gebed een ongeoorloofd onderdeel van de raadsvergadering uitmaakt? Zo ja, wat gaat u doen om deze situatie naar analogie van de gemeente Tholen te veranderen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u inventariseren in welke andere dan de genoemde gemeenten nog meer het gebed pas na opening van de raadsvergadering wordt uitgesproken, kunt de Kamer daarvan op de hoogte stellen en kunt u ook in die gemeenten een einde aan die situatie maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 is het aan gemeenten zelf om te bepalen hoe zij hun vergaderingen vormgeven. Wel zal ik gemeenten in algemene zin wijzen op de uitleg van het beginsel van scheiding van kerk en staat in relatie tot het ambtsgebed.
Het bericht ‘Ontslag topambtenaar achtervolgt Dijkgraaf Klip’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ontslag topambtenaar achtervolgt Dijkgraaf Klip»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat het algemeen bestuur in september 2016 op de hoogte werd gesteld van het feit dat er in augustus 2016 een hoorzitting is geweest waar het algemeen bestuur formeel partij in is?
Of er juist is gehandeld, is ter beoordeling van het algemeen bestuur (AB) van het waterschap zelf. Mocht daarvoor aanleiding zijn, dan is het vervolgens aan de provincie als primaire toezichthouder op de waterschappen zich een oordeel te vormen over de gang van zaken. Als Minister heb ik in aangelegenheden als deze geen directe toezichthoudende rol op de waterschappen.
Hoe beoordeelt u de omgang met het opleggen van de geheimhouding op de betreffende stukken en wijze van ter inzage legging? Zijn alle wettelijke bepalingen goed gevolgd? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, wat is er in formele zin niet goed gegaan?
In artikel 37 van de Waterschapswet (WsW) is geregeld in welke gevallen het AB ten aanzien van bepaalde informatie of stukken kan besluiten tot geheimhouding en het dagelijks bestuur (DB) geheimhouding kan opleggen aan het AB. In het laatste geval dient het besluit tot geheimhouding door het AB zelf te worden bekrachtigd. In artikel 37 van de WsW is tevens geregeld hoe de geheimhouding weer kan worden opgeheven. In dit verband kunnen tevens beslissingen worden genomen over het al dan niet toezenden van stukken en het ter inzage leggen daarvan. Zie het antwoord op vraag 2 over de vraag of in dit geval juist is gehandeld.
Denkt u dat het monistische karakter van het waterschapsbestuur een rol kan spelen in de onduidelijke rolverdeling tussen het dagelijks bestuur en het algemeen bestuur bij gevoelige kwesties zoals aan de orde in onderhavige casus? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen is het AB het bevoegde bestuur in het waterschap, tenzij het AB bevoegdheden heeft overgedragen aan het DB; de wet kent hierin enkele – limitatief benoemde – uitzonderingen.
In de onderhavige casus is bij wet geregeld (art. 53 WsW) dat de secretaris van het waterschap door het AB wordt benoemd. De bevoegdheid tot schorsing of ontslag van de secretaris berust ook bij het AB (art 54 WsW). Over de regeling van geheimhoudingszaken hieromtrent zie het antwoord op vraag 3. Voor het geval er onjuist mocht zijn gehandeld zie het antwoord op vraag 2.
Het onderzoek van de gemeente Maastricht naar eigen ambtenaren |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de berichten «Uitstel vergadering over «spionage»1 en het bericht «E-mailspeurders Maastricht maakten fouten»?2
Ja.
Mag een werkgever, waaronder een gemeente, de mail van werknemers onderzoeken? Zo ja, onder welke voorwaarden? Zo nee, waarom niet?
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft in de uitspraak van 5 september 20174 een aantal gezichtspunten opgesomd die relevant zijn voor beantwoording van de vraag of en zo ja, in hoeverre, een werkgever communicatie van zijn werknemers mag monitoren.5 Het Hof oordeelde dat in de destijds voorliggende casus sprake was van schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (recht op eerbiediging privéleven). Het Hof baseerde dit oordeel onder meer op het feit dat de werkgever in gebreke was gebleven de werknemer vooraf in te lichten over de aard en de omvang van de uit te voeren controle of de mogelijkheid dat de werkgever toegang zou kunnen hebben tot de actuele inhoud van zijn e-mailberichten. Het Hof achtte daarbij van belang dat niet duidelijk was welke redenen deze monitoring konden rechtvaardigden en of er met minder ingrijpende maatregelen had kunnen worden volstaan.
De Autoriteit Persoonsgegevens geeft in zijn algemeenheid aan dat controle van personeel niet is verboden, maar werkgevers moeten daarbij wel rekening houden met de privacy van hun medewerkers. De werkgever mag voorwaarden stellen aan het gebruik van e-mail op het werk of bepaalde soorten gebruik verbieden. Vervolgens mag de werkgever controles uitvoeren. Controle van medewerkers is toegestaan als het voldoet aan de voorwaarden uit de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet AVG (UAVG). De Autoriteit Persoonsgegevens vermeldt daarbij onder meer dat de werkgever een legitieme reden moet hebben en dat de controle noodzakelijk moet zijn. De werkgever moet zijn personeel informeren over wat toegestaan en wat verboden is, dat controle mogelijk is en op welke manier dat gebeurt. Voor heimelijke controle van personeel gelden extra voorwaarden. Zo moet de werkgever een redelijke verdenking hebben dat een of meerdere medewerkers iets doen wat strafbaar of verboden is. Achteraf moet de werkgever de betrokkenen altijd informeren over de heimelijke controle.6
In de uitspraak van 5 september 2017 concludeerde het Hof dat betrokkene niet had mogen worden ontslagen. Wat de gevolgen zijn voor een werkgever die bij de monitoring van communicatie van personeel niet aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoet, is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. Als de werkgever een medewerker ontslaat of een andere (lichtere) disciplinaire straf oplegt, dan kan een rechter oordelen dat zo’n maatregel geen stand houdt. Het oordeel over de geoorloofdheid van de verwerking van persoonsgegevens is aan de Autoriteit Persoonsgegevens en uiteindelijk aan de rechter.
Is het waar dat e-mails «alleen [mogen] worden ingezien als werknemers vooraf worden ingelicht, volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens»?3 Zo ja, wat kunnen de gevolgen voor de werkgever zijn die zijn medewerkers niet van te voren inlicht? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kunnen medewerkers doen in het geval zij van mening zijn dat hun werkgever onterecht of onrechtmatig in hun e-mails heeft gekeken of anderszins onderzoek naar hen heeft laten doen, dan wel ten onrechte beschuldigd zijn van niet integer of strafbaar handelen? Welke middelen staan dergelijke werknemers ter beschikking?
Als in de ogen van de medewerker een onderzoek naar zijn e-mailgebruik ten onrechte heeft plaatsgevonden, kan hij een interne klacht indienen. Op grond van artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht heeft iedereen het recht om bij een bestuursorgaan (waaronder een gemeente) te klagen over de wijze waarop dat orgaan of een onder de verantwoordelijkheid van dat orgaan werkzame persoon zich in een concrete situatie jegens hem heeft gedragen. Onder de reikwijdte van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht vallen ook klachten die door ambtenaren jegens een bestuursorgaan als werkgever worden ingediend. In het geval de interne klachtprocedure niet naar tevredenheid van de betreffende medewerker wordt afgerond, kan een medewerker afhankelijk van de aard en inhoud van de klacht ook nog melding doen bij de Autoriteit Persoonsgegevens of de, mits aanwezig, gemeentelijke ombudsman dan wel Nationale ombudsman.
Bij (een vermoeden van) een door de werkgever gepleegd strafbaar feit kan de medewerker aangifte doen.
Als een werkgever een ambtenaar beschuldigt van plichtsverzuim en hem om die reden een disciplinaire straf oplegt, kan de ambtenaar daartegen bezwaar indienen. Als zijn werkgever zijn bezwaar afwijst, kan hij vervolgens in beroep gaan bij de rechtbank en eventueel nog in hoger beroep gaan bij de Centrale Raad van Beroep. Gaat het om werknemer in het bedrijfsleven dan kan deze een procedure tegen zijn werkgever bij de kantonrechter aanspannen, in hoger beroep gaan bij het Gerechtshof en eventueel in cassatie bij de Hoge Raad.
Genieten in dit verband vakbondskaderleden of leden van een ondernemingsraad extra bescherming ten opzichte van andere werknemers? Zo ja, waar bestaat die bescherming uit? Zo nee, waarom niet?
Voor het onderzoeken van e-mails gelden ten aanzien van vakbondskaderleden en leden van een ondernemingsraad (OR-leden) dezelfde regels als er gelden ten aanzien van andere medewerkers. Vakbondskaderleden en (kandidaat- en oud-) OR-leden zijn echter op grond van de Wet op de ondernemingsraden beschermd tegen benadeling in hun positie in de onderneming en tegen onrechtvaardig ontslag als er een causaal verband blijkt te zijn tussen hun medezeggenschapswerkzaamheden en de benadeling of het ontslag. Voor ambtenaren in dienst van gemeenten is ontslagbescherming wegens werkzaamheden voor de ondernemingsraad vastgelegd in artikel 8:14 van de CAR/UWO (Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling/ Uitwerkingsovereenkomst). Dit houdt in dat vakbondskaderleden of OR-leden wel extra beschermd worden als het gaat om benadeling of ontslag naar aanleiding van onderzochte mails die zien op hun werkzaamheden voor de vakbond of de OR.
Kan het schenden van een geheimhoudingsplicht door een werknemer strafbaar zijn en kan in dat geval een werkgever die een of meerdere medewerkers daarvan verdenkt daar aangifte van doen? Zo nee, waarom niet?
In artikel 125a, derde lid, van de Ambtenarenwet staat dat de ambtenaar gehouden is tot geheimhouding van hetgeen hem in verband met zijn functie ter kennis is gekomen, voor zover die verplichting uit de aard der zaak volgt. Het schenden van de geheimhoudingsplicht is strafbaar op grond van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht. Het is ter beoordeling aan de werkgever of er aanleiding is om van een dergelijk feit aangifte te doen.
Deelt u de mening dat, in het geval er een aanleiding of verdenken is dat een medewerker een strafbaar feit heeft begaan, de werkgever die daar onderzoek naar laat doen dat niet met een vooropgezette mening moet laten doen? Zo ja, waarom? En zo ja, deelt u dan ook de mening dat het beter is als een werkgever aangifte doet zodat er een onafhankelijk justitieel onderzoek mogelijk wordt? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente om onderzoek te doen naar integriteitsschendingen binnen de kaders van de wet. Dit met het oog op eventueel te nemen disciplinaire maatregelen, dan wel het doen van een aangifte. Het is ter beoordeling van de gemeente als werkgever of er aanleiding is aangifte te doen van een mogelijk strafbaar feit. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 zouden vanzelfsprekend de uitgangspunten van goed werkgeverschap toegepast moeten worden bij het voornemen tot, en de uitvoering van, een dergelijk onderzoek.
Kunt u zich voorstellen dat ambtenaren tegen wie onderzoek is gedaan of die ten onrechte beschuldigd zijn van plichtsverzuim of schenden van de geheimhoudingsplicht daardoor geraakt worden en mogelijk beschadigd zijn? Zo ja, waarom kunt u zich dit voorstellen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben mij er terdege van bewust dat arbeidsrechtelijke conflicten niet alleen een wissel trekken op de relatie tussen werkgever en ambtenaar/werknemer, maar dat deze ook bij de individuele medewerker schade kunnen toebrengen aan zijn vertrouwen. De gevolgen van een dergelijk onderzoek voor de individuele medewerker moeten worden afgewogen tegen het belang van het onderzoek. Als er een voldoende zwaarwegende grond is om een dergelijk onderzoek in te stellen en de uitvoering binnen de kaders van wet- en regelgeving heeft plaatsgevonden, is de inzet ervan gerechtvaardigd. Hier ligt echter een verantwoordelijkheid voor de werkgever om dit gedurende het hele proces – van het voornemen tot het instellen van het onderzoek tot en met de afronding en eventuele nazorg voor de medewerker – volgens de richtlijnen van goed werkgeverschap te doen.
Het bericht ‘Oranjes verkochten in stilte kunst aan Rijk’ |
|
Joost Sneller (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Oranjes verkochten in stilte kunst aan Rijk»?1
Ja.
Klopt het dat het Rijk in de jaren »80 cultuurgoederen kocht van de koninklijke familie om te voorkomen dat deze kunst aan derden werd verkocht?
Sinds de jaren ’80 heeft het rijk alleen paleisgebonden inventarissen die in de paleizen aanwezig moeten zijn (voor de uitoefening van de Koninklijke functie), aangekocht en vervolgens in beheer gegeven aan de Dienst van het Koninklijk Huis. Daarnaast is in 1989 door het Rijk een deel van de collectie ten behoeve van de inrichting van museum Paleis Het Loo aangekocht.
Wat betreft openbaarheid en transparantie bij kunstbezit in privé eigendom merk ik op dat het aan de particuliere eigenaar is om te bepalen of, en op welke wijze, inzicht wordt gegeven.
Er is geen aanleiding voor misverstanden over welke cultuurgoederen wel of geen eigendom zijn. In het kader van de Erfgoedwet wordt ingezet op correcte registratie en digitalisering van de collectie.
Heeft het Rijk na de jaren »80 nog vaker cultuurgoederen van de koninklijke familie gekocht? Zo ja, om wat voor soort cultuurgoederen gaat het? Kunt u een lijst publiceren van (zeldzame) topstukken die het Rijk sinds de jaren «80 van de koninklijke familie heeft gekocht in het kader van het behouden van Nederlands cultureel erfgoed? Zo nee, waarom niet? Ziet u nog andere haalbare mogelijkheden om meer openbaarheid en transparantie te realiseren als het gaat om het kunstbezit van de koninklijke familie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zou u de Kamer willen informeren op welke wijze dit mogelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Op basis waarvan is bepaald welke cultuurgoederen van de koninklijke familie gekocht werden en welke niet? Waarom is voor deze criteria gekozen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat er misverstanden bestaan over welke cultuurgoederen wel en geen eigendom van het Rijk zijn? Hoe denkt u dit in de toekomst te kunnen voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan in de toekomst worden voorkomen dat belangrijke werken in bezit van de koninklijke familie direct naar een veiling gaan in plaats van eerst aan te worden geboden aan Nederlandse musea?
Indien het privé eigendom betreft en niet wordt beschermd via de Erfgoedwet is het aan de particuliere eigenaar om te bepalen of, en op welke wijze, werken worden verkocht.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn als de cultuurgoederen die door het Rijk van de koninklijk familie zijn overgekocht, openbaar zijn voor het publiek, aangezien het ook met publiek geld is aangeschaft? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
In aanvulling op de antwoorden op de vragen 2, 3, 4 en 5 wijs ik op de (tijdelijke en gedeeltelijke) openstelling van sommige paleizen met het oog op de publieke toegankelijkheid. Voorts vervullen paleizen een publieke rol bij bijv. ontvangsten, bij welke gelegenheden ook de cultuurgoederen zichtbaar zijn voor de genodigden.
Het bericht dat koningin Maxima in Argentinië de belasting zou hebben ontdoken |
|
Joost Sneller (D66), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «También la reina Máxima de Holanda evade el pago de impuestos en la Argentina»1 en het bericht «Politiek wil opheldering over Argentijnse berichten rond belastingontduiking Máxima»2?
Ja.
Is het waar dat Koningin Maxima, door in Argentinië niet de juiste waarde van bezittingen in onroerend goed op te geven, daar minder belasting heeft betaald dan zij had moeten doen? Zo ja, wat is uw mening daarover? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De artikelen 10 en 41 van de Grondwet strekken mede tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer van leden van het koninklijk huis, zoals nader uiteengezet en toegelicht in de voorlichting hierover van de Afdeling advisering van de Raad van State van 23 december 2010 (Kamerstuk 32 791, nr. 1). Deze voorlichting maakt in concrete zin onder meer duidelijk dat investeringen in onroerend goed in het buitenland behoren tot de persoonlijke levenssfeer en dat berichtgeving hierover daaraan op zichzelf niet afdoet. Verder blijkt uit de voorlichting dat een ijkpunt voor beantwoording van de vraag of het openbaar belang in de zin van artikel 41 Grondwet wordt geraakt, onder meer is het voldoen aan wet- en regelgeving. Het openbaar belang wordt hier niet geraakt.
Deelt u de mening dat leden van het koninklijk huis een voorbeeldfunctie hebben? Zo ja, acht u in dit geval dat het desbetreffende lid een verkeerd voorbeeld heeft gegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Spookburgers en gemeenten die een briefadres weigeren |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de uitzending van de Monitor, waaruit blijkt dat gemeenten nog steeds veel mensen een briefadres weigeren, waardoor zij in problemen komen en bijvoorbeeld geen zorgverzekering, uitkering, paspoort en medische zorg kunnen krijgen?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja.
Dit is een ongewenste situatie.
Klopt het dat er meer dan een half miljoen spookburgers zijn die als tweederangs burger door het leven moeten? 3. Deelt u de mening dat het beleid ten aanzien van briefadressen tot nu toe faalt, aangezien gemeenten onterechte voorwaarden stellen aan een briefadres en bepaalde gemeenten maar liefst tweederde van de aanvragen afwijzen?
Nee, dat klopt niet. De «half miljoen spookburgers» verwijst naar de CBS-cijfers voor het aantal personen dat in de Basisregistratie Personen staat geregistreerd als VOW (Vertrokken Onbekend Waarheen). Zoals het CBS bij de publicatie van de cijfers ook meldt, gaat het daarbij met name om niet gemelde emigratie. Dit zijn personen die geen aangifte van vertrek uit Nederland hebben gedaan. Het gaat om personen die niet (meer) in Nederland wonen en waar geen adres in het buitenland van bekend is. Denk aan arbeidsmigranten die in Nederland hebben gewerkt en buitenlandse studenten die in Nederland hebben gestudeerd en die teruggekeerd zijn naar hun land van herkomst. Maar het kunnen ook Nederlanders zijn die op wereldreis zijn. De meeste «spookburgers» zijn dus terecht geregistreerd als niet-ingezetene, want ze wonen niet (meer) in Nederland.
Het gaat dus bij de door Monitor aangekaarte problematiek gelukkig om veel minder personen; desalniettemin is het een ongewenste situatie.
Hoe verklaart u dat 40% van de mensen die geen briefadres krijgt, geen hulp geboden wordt? Hoe gaat u zorgen dat deze mensen wel hulp krijgen?
Ik constateer dat de problematiek nog de nodige aandacht verdient. Onder andere bij de Nationale ombudsman, diverse maatschappelijke organisaties en bij het ministerie komen nog te vaak vragen en klachten binnen van burgers die zich niet kunnen inschrijven in de BRP omdat ze geen woonadres hebben en ook geen briefadres kunnen krijgen.
Gaat u gemeenten als Rotterdam, Alphen aan de Rijn, Hilversum, Gouda, Weert, Noordoostpolder, Vlissingen, Leeuwarden en Almere aanspreken op het stellen van bovenwettelijke eisen en het niet afgeven van een briefadres? Zo nee, waarom niet?
Ik constateer dat er gemeenten zijn die regels onjuist hanteren en/of onvoldoende maatwerk leveren.
Maatschappelijke organisaties zoals Federatie Opvang of Bureau Straatjurist weten het Ministerie van BZK in dergelijke gevallen al te vinden. Bij signalen neemt het ministerie contact op met de betreffende gemeente om te bespreken of de juiste afweging is gemaakt. Als er sprake is van een terecht signaal, dan zal inschrijving alsnog volgen. Er zijn echter ook uitzonderingsgevallen waarin iemand wel terecht geweigerd is voor inschrijving op een briefadres, bijvoorbeeld omdat iemand een woonadres blijkt te hebben. Ook kan het voorkomen dat iemand wel is ingeschreven op een briefadres, maar op dat briefadres niet bereikbaar blijkt te zijn voor de overheid.
Wat gaat u doen voor Miranda en de andere mensen zonder briefadres die in de uitzending aan het woord komen?
Ik heb de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens contact laten opnemen met de genoemde gemeenten. Ik heb alle gemeenten per brief geattendeerd op de regels.
Doet u zelf onderzoek naar het al dan niet verstrekken van briefadressen door gemeenten en het aantal mensen dat dit betreft? Zo ja, wanneer komen de resultaten? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Ik heb de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens contact laten opnemen met de gemeente Leeuwarden en gevraagd naar de stand van zaken met betrekking tot de situatie van Miranda. De gemeente meldde dat de zaak opnieuw in behandeling was genomen. In verband met de privacy kan over individuele gevallen geen detailinformatie worden verstrekt, maar ik laat de zaak volgen. Voor de overige mensen die aan het woord kwamen, geldt dat – en dit kwam in de uitzending ook naar voren- inmiddels een woonadres (in het ene geval) en een briefadres (in het andere geval) is geregistreerd in de BRP (door de gemeente Almere).
Hoe voorkomt u dat briefadressen slechts tijdelijk worden verstrekt?
Nee. De problematiek is bekend, ik blijf me samen met de staatssecretarissen van VWS en SZW inspannen om de situatie te verbeteren.
Hoe voorkomt u dat gemeenten daklozen afschuiven op buurgemeenten?
In de meeste gevallen zal de inschrijving op een briefadres tijdelijk zijn, het is in de meeste gevallen gewenst dat een persoon weer op een woonadres geregistreerd wordt. Het is aan de gemeente om te beoordelen wanneer dat het geval is. Er kan geen afdwingbare tijdslimiet worden gesteld aan een briefadres. Wel kunnen er termijnen worden opgenomen, na verloop waarvan de aanvrager kan worden gevraagd inlichtingen te geven waaruit blijkt of hij of zij nog terecht met een briefadres in de BRP is geregistreerd. Het is zelfs zeer wenselijk dat gemeenten dat doen, want zodra er een woonadres is, moet op dat adres ingeschreven worden. In de BRP dient immers de feitelijke situatie geregistreerd te worden.
Is het volgens u wettig en terecht dat gemeenten eisen dat iemand «regiobinding» heeft voordat hij een briefadres krijgt? Zo nee, wat onderneemt u hiertegen?
Zoals in de beantwoording aan de Leden Peters en Van der Molen (beiden CDA) reeds aangegeven is er een beperkt aantal gronden waarop inschrijving geweigerd moet worden door gemeenten. Andere voorwaarden – zoals hierboven genoemde – mogen in principe niet gesteld worden. Zie verder antwoorden op vragen 12 en 13.
Is het volgens u wettig en terecht dat gemeenten eisen dat iemand voor de komende maanden aangeeft waar hij verblijft, alvorens een briefadres af te geven? Zo nee, wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 9.
Wat gaat u doen om de recente uitspraak van de Raad van State over het ten onrechte niet verstrekken van een briefadres onder de aandacht te brengen van de gemeenten?
Zie antwoord vraag 9.
Wat gaat u doen om te garanderen dat mensen die legaal in Nederland verblijven, opgenomen worden in de basisregistratie personen?
Zoals in de beantwoording aan de Leden Peters en Van der Molen (beiden CDA) reeds aangegeven lopen en liepen er diverse acties richting gemeenten.
In 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de brief die ik aan de Nationale ombudsman heb gestuurd in reactie op het rapport «Een mens leeft, een systeem niet» en waarin ik hem informeer over afgeronde en geplande activiteiten om de dienstverlening aan burgers te verbeteren2. Daarbij is in het bijzonder aandacht besteed aan personen die in een kwetsbare positie verkeren of dreigen te geraken door niet of onjuist geregistreerd staan in de BRP.
Zo heeft het Ministerie van BZK begin 2017, en in september en oktober 2018, landelijke workshops voor gemeenten georganiseerd en begeleid om specifiek de aandacht te vestigen op de in de circulaire BRP en briefadres genoemde onderwerpen. In vervolg op de workshops is een stappenplan ontwikkeld ten behoeve van de uitvoering bij gemeenten, om situaties die maatwerk vragen beter te kunnen beoordelen. Een en ander moet ertoe leiden dat de betrokken personen sneller op een briefadres worden ingeschreven. Daarbij moet ook voor gemeenten duidelijk zijn dat zij daklozen niet mogen afschuiven op buurgemeenten.
Momenteel wordt samen met gemeenten en de Nationale ombudsman gewerkt aan een educatieve voorstelling die dit voorjaar zal worden uitgevoerd voor medewerkers burgerzaken en sociaal domein van gemeenten. Doel is onder andere het stimuleren van samenwerking tussen genoemde onderdelen van de gemeente.
Ik heb een brief aan gemeenten gestuurd om aandacht te vragen voor de problematiek en in het bijzonder de verplichting om in te schrijven. In deze brief wordt ook aandacht besteed aan de vereiste samenwerking tussen burgerzaken en sociaal domein.
Ik ben in overleg met Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken over de beleidsregel briefadres.
De Staatssecretaris van SZW zal in de eerstvolgende Gemeentenieuws SZW aandacht vragen bij gemeenten voor het feit dat niet enkel centrumgemeenten een bijstandsuitkering kunnen verlenen aan daklozen en daarvoor gecompenseerd worden (t+2) via de BUIG (de gebundelde uitkering voor het bekostigen van de uitkeringen in het kader van de Participatiewet), maar dat iedere gemeente via de BUIG gecompenseerd wordt (t+2) voor het verlenen van een bijstandsuitkering aan daklozen.
In het kader van het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren acteren de ministeries van VWS en BZK actief bij signalen over het (mogelijkerwijs) niet juist omgaan met aanvragen van dak- en thuisloze jongeren voor een briefadres door gemeenten.
Bent u bereid om het recht op een briefadres wettelijk te verankeren, aangezien gemeenten te vaak een briefadres ten onrechte niet afgeven?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht ‘Burgemeesters onbekend met met regels demonstraties' |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Burgemeesters onbekend met regels demonstraties»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het recht van demonstratie een belangrijk recht is in onze democratische rechtsstaat?
Ja.
Herkent u het beeld uit de reconstructie dat verschillende betogingen van «Kick out Zwarte Piet» onterecht werden verboden of afgebroken? Zo nee, waarom niet?
Het in goede banen leiden van demonstraties, onder meer door het stellen van beperkingen of in het uiterste geval het verbieden of beëindigen daarvan, is op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) een bevoegdheid van het lokale gezag (de burgemeester), al naar gelang zijn inschatting van de plaatselijke omstandigheden. De burgemeester legt over zijn beslissing verantwoording af aan de gemeenteraad en eventueel aan de rechter.
Het is mijn taak noch verantwoordelijkheid om een oordeel te geven over de wijze waarop burgemeesters omgaan met betogingen van de actiegroep Kick out Zwarte Piet (KOZP), maar in algemene zin wil ik daarover wel het volgende opmerken. Niet alleen gemeenten die de landelijke Sinterklaasintocht organiseren, maar ook verschillende gemeenten met plaatselijke intochten, staan voor de uitdaging om recht te doen aan de traditie van een kinderfeest, terwijl ook rekening moet worden gehouden met (de dynamiek van) uiteenlopende meningen en de veiligheid van alle betrokkenen. Het respecteren en beschermen van de demonstratievrijheid dient daarbij voorop te staan, ook als het faciliteren van een demonstratie heftige of zelfs gewelddadige tegenreacties oproept. Daarbij geldt dat het verbieden of beëindigen van zo’n demonstratie – een uiterst middel – altijd goed zal moeten worden gemotiveerd. Het lokale gezag moet zich zoveel als redelijkerwijs mogelijk inspannen om dergelijke (risicovolle) demonstraties doorgang te laten vinden. Pas als aannemelijk is dat een reëel gevaar bestaat voor wanordelijkheden die ook door de inzet van politie niet afdoende in de hand kunnen worden gehouden, kan er grond zijn om een vreedzame demonstratie te beperken of in het uiterste geval te verbieden of te beëindigen. De enkele vrees voor (gewelddadige) tegenreacties is voor dergelijke verregaande maatregelen onvoldoende, nog daargelaten dat daarmee voor de toekomst het verkeerde signaal zou worden afgegeven dat alleen al het dreigen met gewelddadige tegenacties loont.
Mij is gebleken dat in een groot aantal gemeenten over de gebeurtenissen rondom de Sinterklaasintocht in de gemeenteraad een debat heeft plaatsgehad en (desgevraagd) door de burgemeester informatie is verschaft. In dat kader is ook door gemeenten aangekondigd dat het verloop van de Sinterklaasintocht en de gekozen aanpak geëvalueerd zullen worden met alle betrokken partijen. Verder is mij uit de berichtgeving in de media gebleken dat KOZP tegen het handelen van verschillende burgemeesters juridische stappen heeft ondernomen. Ik vind het belangrijk dat dit proces van evaluatie en verantwoording via de daarvoor geëigende kanalen de komende tijd zijn (verdere) beloop krijgt. Indien aan de orde kunnen daaruit ook lessen worden getrokken voor de toekomst.
Wat vindt u ervan dat soms onterecht een algeheel demonstratieverbod werd afgekondigd terwijl er nog onvoldoende grond was om dit af te kondigen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat demonstranten soms het voorschrift krijgen opgelegd om zelf voor beveiliging te zorgen? Deelt u de mening dat de veiligheid van demonstranten door de overheid moet worden gewaarborgd?
Tot op zekere hoogte hebben de organisatoren van een demonstratie een eigen verantwoordelijkheid voor het ordelijk verloop ervan. Met name bij grootschalige demonstraties is het op zichzelf niet onredelijk als de gemeente aan de organisatoren vraagt om, bij voorkeur in samenwerking met de autoriteiten, maatregelen te treffen ter verzekering van een ordelijk en vreedzaam verloop van de demonstratie. Als organisatoren vrijwillig meewerken aan het ordelijk verloop van een demonstratie, bijvoorbeeld door de inzet van verkeersregelaars of een eigen ordedienst, kan dit ertoe leiden dat de burgemeester minder of minder ver gaande beperkingen hoeft op te leggen. Dit is in het belang van zowel de burgemeester als de organisatoren en de demonstranten zelf. Een verplichting voor organisatoren om zelf voor (gecertificeerde) beveiliging te zorgen en de financiële drempel die daarmee wordt opgeworpen, is in het algemeen moeilijk te rijmen met de grondwettelijk en verdragsrechtelijk beschermde demonstratievrijheid. Bovendien rust op de burgemeester een positieve verplichting om noodzakelijke en passende maatregelen te nemen – bijvoorbeeld politiebescherming – om een vreedzame betoging doorgang te laten vinden. Zie ook het antwoord op de vragen 3 en 4.
Acht u de kennis van het demonstratierecht bij burgemeesters voldoende? Zo ja, waarom wordt dan toch regelmatig het demonstratierecht onvoldoende gewaarborgd? Zo nee, hoe komt dit?
Het in goede banen leiden van demonstraties op grond van de Wom behoort al enkele decennia tot één van de kerntaken van gemeenten, waardoor gemeenten en hun burgemeesters inmiddels de nodige ervaring en expertise hebben opgedaan met de toepassing van deze wet. Het in goede banen leiden van demonstraties is uiteindelijk maatwerk en een inschatting van de burgemeester als het lokale gezag, die nauw samenhangt met zijn kennis van de plaatselijke situatie en openbare orde. Het is van alle tijden dat demonstraties het lokale gezag soms voor lastige vraagstukken en beslissingen stellen. Gemeenten en politie moeten demonstraties met de kennis en de middelen die hun ter beschikking staan zoveel als redelijkerwijs mogelijk faciliteren en beschermen, ook tegen (mogelijke) reacties van soms kwaadwillende tegendemonstranten. Mij is niet bekend dat bij deze professionele organisaties, die reeds lang met de Wom werken, de (juridische) expertise structureel niet op orde zou zijn. Er vindt ook met enige regelmaat overleg plaats of er wordt contact gelegd tussen de verschillende gemeenten of politie-eenheden om bijvoorbeeld te overleggen over ervaringen met een specifieke groep demonstranten, of een specifiek type demonstratie. Medio november 2018 heb ik aan alle gemeenten in Nederland toegezonden de handreiking demonstratierecht «Demonstreren bijkans heilig», opgesteld door de gemeente Amsterdam in samenwerking met de politie en het Openbaar Ministerie. De praktijk leert immers dat andere gemeenten met vergelijkbare vragen en dilemma’s te maken hebben rondom demonstraties. De handreiking kan hen houvast en inspiratie bieden. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 13 juli 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 34 324, nr. 3) heb uiteengezet, kunnen gemeenten ook gebruikmaken van het meest recente rapport van de Nationale ombudsman over het demonstratierecht «Demonstreren, een schurend grondrecht». Specifiek voor de landelijke Sinterklaasintocht geldt nog dat het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de recente intochtsteden Maassluis (2016), Dokkum (2017) en Zaanstad (2018) ondersteuning heeft geboden, in het bijzonder voor het ontwikkelen en uitvoeren van dialooginitiatieven.
Voor het zomerreces zal ik in samenwerking met een groot aantal partijen, waaronder de Nationale ombudsman en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters, een bijeenkomst organiseren over het demonstratierecht. De gebeurtenissen tijdens de Sinterklaasintocht(en) 2018 en het delen van ervaringen en kennis over dit onderwerp zullen voor deze bijeenkomst een belangrijk thema vormen.
Hadden burgemeesters de beschikking over voldoende politie-ondersteuning om de demonstraties en tegendemonstraties in goede banen te laten leiden? Zo nee, waarom niet?
De inzet van politie tijdens demonstraties wordt bepaald door het lokaal gezag. In het algemeen kan worden gesteld dat de inzet van politie en de tolerantiegrenzen bij Sinterklaasintochten onderwerp van gesprek zijn geweest in de driehoeken (burgemeester, officier van justitie en politiechef). Zoals ik hiervoor al aangaf, wordt hierover lokaal reeds verantwoording afgelegd. Dit proces moet zijn beloop krijgen.
Wat gaat u er aan doen om te voorkomen dat in de toekomst het demonstratierecht ten onrechte wordt ingeperkt?
Zie het antwoord op vraag 6.
Denkt u dat het verspreiden van het handboek voldoende is om de kennis van het demonstratierecht op orde te brengen? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, wat gaat u nog meer doen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u een overzicht geven van de strafrechtelijke opvolging van het verstoren van demonstraties tijdens de sinterklaasperiode 2018?
Het Openbaar Ministerie (OM) houdt hiervan niet een specifieke registratie bij. Het kan gaan om een veelheid aan misdrijven en overtredingen. Een geheel overzicht is dan ook niet te geven.
Wel kan worden gemeld dat het OM voornemens is om 16 personen te vervolgen voor het plegen van openlijk geweld tijdens de intocht in Eindhoven (eieren en blikjes naar demonstranten gooien en proberen door de linie te breken op weg naar de demonstranten). Voor wat betreft de landelijke intocht in Zaanstad wordt 1 persoon vervolgd wegens bedreiging van Sinterklaas in de periode voorafgaand aan de intocht.
Deelt u de zorg over de conclusie uit het onderzoek van het College voor de Rechten van de Mens van 15 november 2018 waaruit naar voren komt dat er een grote groep mensen is die de steun voor het demonstratierecht afhankelijk stelt van de vorm en/of de inhoud? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de zorg van het College voor de Rechten van de Mens dat een grote groep mensen de steun voor het demonstratierecht afhankelijk stelt van de vorm of inhoud. Nederland is een democratische rechtsstaat waarin een grote diversiteit bestaat aan levensbeschouwingen, opvattingen, leefstijlen en waardepatronen. Individuele burgers en de samenleving als geheel hebben er belang bij dat burgers de vrijheid hebben om hun eigen waarden en opvattingen te ontwikkelen en uit te dragen. Het is van groot belang om te respecteren dat niet iedereen dezelfde mening heeft en om andersdenkenden dezelfde ruimte te geven als gelijkgestemden. Ik verwijs in dit verband graag naar de nota Grondrechten in een pluriforme samenleving, die nog steeds relevant is (Kamerstukken II 2003/04, 29 614, nr. 2).
Een debat over maatschappelijke vraagstukken en tradities leidt er soms toe dat de emoties hoog oplopen, zoals in het debat over Zwarte Piet. Ik betreur het ten zeerste dat anti-Zwarte Piet-demonstraties de afgelopen jaren tot de nodige, soms gewelddadige, tegenreacties hebben geleid en dat burgemeesters zich om die reden in een aantal gevallen genoodzaakt hebben gezien om demonstraties van anti-Zwarte Piet-demonstranten te verbieden. Ook en juist in die gevallen moet de focus gericht blijven op het beschermen van het fundamentele recht om te demonstreren. Ik zal mij (blijven) inzetten om burgemeesters te ondersteunen bij het beschermen van dit recht, onder meer door hierover het gesprek te blijven aangaan met alle betrokkenen, voor het onderwerp (extra) aandacht te vragen en door het delen van kennis en goede praktijkvoorbeelden.
Wat gaat u doen om het draagvlak voor het recht om te demonstreren, ongeacht de inhoud van de demonstratie, in de samenleving te vergroten?
Zie antwoord vraag 11.
De gevolgen voor provincies bij het ontbreken van een goedgekeurde jaarrekening |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat de provincie Utrecht mogelijk miljoenen te veel betaalde aan een aannemer?1
Ja.
Welke concrete maatregelen hebt u getroffen richting de provincie die nog geen vastgestelde Jaarrekening over 2017 heeft, omdat een goedkeurende accountantsverklaring tot op heden ontbreekt?
Op 15 juli 2018 had de provincie Utrecht de jaarrekening en de controleverklaring alsmede het verslag van bevindingen van de accountant moeten inleveren. De provincie Utrecht heeft tijdig uitstel gevraagd voor aanlevering van de jaarrekening over het verslagjaar 2017. Uit coulance-overwegingen heb ik ingestemd met dit verzoek. Op het moment dat het duidelijk werd dat vaststelling van de jaarrekening in 2018 niet meer tot de mogelijkheden behoorde, heb ik op 18 december 2018 aan de provincie Utrecht schriftelijk kenbaar gemaakt dat ik de voorschotten (voor 60%) van de betalingen uit het Provinciefonds zou opschorten. De maximale wettelijke periode voor de opschorting bedraagt zes maanden. Vanzelfsprekend wordt de opschorting (eerder) beëindigd op het moment dat de jaarrekening is vastgesteld.
Wat is de precieze achtergrond van het niet kunnen verkrijgen van een accountantsverklaring?
Begin 2018 heeft de accountant aan de provincie gevraagd om een nader onderzoek te doen naar mogelijke oneigenlijke beïnvloeding van de financiële contracten en betalingen in het project Uithoflijn. Dit naar aanleiding van een melding van een klokkenluider. Hierop volgend is een integriteitsonderzoek uitgevoerd door een extern bureau. De provincie Utrecht en de accountant zijn momenteel bezig (mede in het licht van de bevindingen van het integriteitsonderzoek), met de afronding van de werkzaamheden in het kader van de controle van de jaarrekening voor het verslagjaar 2017.
Klopt het dat u afdrachten aan de provincie hebt opgeschort in afwachting van een vastgestelde jaarrekening?
Ja, zie het antwoord op vraag 2.
Op welke termijn verwacht u dat de provincie definitief duidelijkheid kan verschaffen over de afronding van de Jaarrekening 2017?
De provincie heeft mij geïnformeerd over het proces van afronding, waarbij de provincie op dit moment geen precieze datum voor de vaststelling voor de jaarrekening kon mededelen.
Welke mogelijkheden hebt u om op te treden om alsnog te komen tot de vereiste verklaring?
Onder 2 heb ik aangegeven dat ik gebruik heb gemaakt van de mogelijkheid van opschorting van de voorschotten van de betalingen uit het Provinciefonds. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om voorafgaand aan het kalenderjaar preventief financieel toezicht in te stellen. Met het oog op de (solide) financiële positie van de provincie Utrecht, heb ik daar voor het kalenderjaar 2019 niet toe besloten. Bij het bepalen van het toezichtregime voor het kalenderjaar 2020 wordt die afweging opnieuw gemaakt.
In hoeverre hebt u aan de provincie kenbaar gemaakt of en in hoeverre u van die mogelijkheden gebruik wilt maken?
In mijn brief van 18 december 2018 heb ik zowel de opschorting kenbaar gemaakt, als het oordeel over het toezichtregime voor het jaar 2019.
Wat zijn de concrete gevolgen voor een provincie wanneer er geen goedkeuringsverklaring van de accountant verkregen wordt?
Het is primair aan provinciale staten van de provincie Utrecht om een oordeel te vellen over de gevolgen die verbonden worden aan een controleverklaring, met een strekking die anders dan goedkeurend is.
Zijn er meer (recente) gevallen bekend van het niet kunnen vaststellen van een jaarrekening van een of meer van de provincies of moet deze situatie gezien worden als een incident?
Er zijn mij geen recente gevallen bij andere provincies bekend.
De verlopen vergunning voor medisch noodtransport vanaf Sint Eustatius |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de traumahelikopter van Sint Eustatius en Saba geen nachtvluchten meer mag uitvoeren door het verlopen van de noodzakelijke vergunningen?1 Zo ja, hoe heeft dit precies kunnen gebeuren?
Ja. Voor het gebruik van een vliegoperatie buiten de reguliere openstellingstijden (tussen 21:00 en 07:00 uur) op de luchthaven op Sint Eustatius zijn twee ontheffingen noodzakelijk: een ontheffing ex artikel 39 Luchtvaartwet BES (LVW BES) voor een ruimer gebruik door de exploitant van de luchthaven, en een ontheffing ex artikel 40 LVW BES voor gezagvoerders van de betreffende luchtvaartuigen voor hetzelfde medegebruik.
De ontheffing ex artikel 39 LVW BES liep in december 2017 af. De luchthaven, evenals National Helicopters Inc., werden eerder door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) gewezen op het tijdig aanvragen van een verlenging alsook op het feit dat zonder beide ontheffingen geen gebruik mocht worden gemaakt van de luchthaven. National Helicopters Inc. vroeg in november 2017 verlenging van de artikel 40 LVW BES ontheffing aan. Deze ontheffing beslaat de periode van 7 december 2017 tot 1 december 2019.
Bij een administratieve controle, uitgevoerd op 21 januari 2019, is niet gebleken dat de luchthaven na december 2017 om verlenging van de artikel 39 LVW BES ontheffing had verzocht. Zowel de luchthaven als National Helicopters Inc. zijn daarop geïnformeerd dat zonder de artikel 39 LVW BES ontheffing de luchthaven tussen 21:00 en 07:00 uur niet mocht worden gebruikt. De betreffende helikopter is vervolgens uitgeweken naar Saba om toch direct medische vluchten uit te kunnen voeren.
Zijn u gevallen bekend waarin het ontbreken aan adequaat nachtelijk transport naar het ziekenhuis van Sint Maarten heeft geleid tot ernstige medische complicaties? Kunt u aangeven hoe op dit moment wordt voorzien in nachtelijke medische spoedhulp op Sint Eustatius en Saba?
Uit navraag bij de openbare lichamen Saba en Sint Eustatius is gebleken dat er geen medische complicaties zijn opgetreden ten gevolge van de ontstane situatie.
Bent u bereid om de afgifte van de noodzakelijke vergunningen zo spoedig mogelijk af te ronden? Bent u daarnaast bereid maatregelen te treffen om herhaling te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Om de luchthaven van Sint Eustatius tussen 21:00 uur en 07:00 uur voor noodzakelijke medische vluchten te kunnen gebruiken en om de helikopter weer in de op Sint Eustatius gevestigde hangaar onder te kunnen brengen, heeft de ILT tijdelijk en versneld het verzoek, zoals op 22 januari 2019 door het openbaar lichaam ingediend, om ontheffing ex artikel 39 LVW BES op 31 januari 2019 aan de exploitant van de luchthaven verleend. Deze ontheffing is geldig tot 1 maart 2019.
De ontheffing is tijdelijk afgegeven omdat deze ontheffing vanwege het maatschappelijk belang met spoed diende te worden verlengd. De aanvraag wordt voor 1 maart 2019 formeel beoordeeld, alvorens er een ontheffing voor een langere periode kan worden afgegeven.
Naar de vraag waarom niet over is gegaan tot aanvraag na de eerste verwittiging van de ILT in december 2017 loopt intern onderzoek bij het openbaar lichaam Sint Eustatius. Als onderdeel van de ingezette acties naar aanleiding van de Tijdelijke Wet Taakverwaarlozing wordt de ambtelijke organisatie gereorganiseerd, en waar nodig opgeleid, en worden werkprocessen herzien. Het proces tot verlenen van vergunningen is daar onderdeel van.
Het voorstel op Sint Maarten om het geld voor wederopbouw te gebruiken voor de bouw van een heel duur nieuw parlement |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het voorstel dat in het parlement van Sint Maarten is gedaan om geld voor de wederopbouw na de orkaan Irma te gebruiken voor een duur nieuw parlement, een «futuristisch» project voor een «zout-kristallen» gebouw van 145 miljoen dollar?1
Nee, volgens mijn informatie ligt een dergelijk voorstel momenteel niet in het parlement van Sint Maarten.
Deelt u de opvatting dat het geld voor de wederopbouw van Sint Maarten bedoeld is om de infrastructuur te herstellen, huizen van mensen te repareren en de armoede te bestrijden, maar niet om parlementariërs zichzelf een duur en luxe cadeau te geven?
Ik deel de opvatting dat het wederopbouwgeld van de Nederlandse belastingbetaler bestemd is voor een duurzame wederopbouw van het land Sint Maarten; dit moet op een doeltreffende, doelmatige en rechtmatige wijze gebeuren.
Kunt u uitsluiten dat geld dat bedoeld is voor de wederopbouw van Sint Maarten besteed gaat worden aan een futuristisch prestigeproject voor een nieuw parlement?
Ja, wat betreft de door Nederland beschikbaar gestelde wederopbouwmiddelen kan ik dat uitsluiten. Over financiering van programma’s en projecten wordt besloten in de stuurgroep van het door Nederland met de Wereldbank opgerichte trustfonds voor de Wederopbouw van Sint Maarten. Nederland zal alleen akkoord kunnen gaan met financiering van projecten die, waar nodig, bijdragen aan de wederopbouw van Sint Maarten, gericht op onder andere herstel en versterking van de economie, de sociale en fysieke infrastructuur en het overheidsbestuur. «Futuristische prestigeprojecten» lenen zich per definitie niet voor enige bijdrage uit het trustfonds. Overigens heeft Sint Maarten een nieuw parlementsgebouw niet opgenomen in hun «National Recovery and Resillience Plan», dat door de stuurgroep van het trustfonds als basis voor de programmering wordt gebruikt.
Deelt u ook de verwondering dat Sint Maarten het kleinste land is in het Koninkrijk, maar parlementariërs hier toch de hoogste inkomens krijgen van het hele Koninkrijk?
Ik heb het afgelopen jaar regelmatig aandacht gevraagd voor het feit dat een ieder zijn of haar bijdrage dient te leveren om de overheidsfinanciën houdbaar te krijgen, gelet op de situatie waarin Sint Maarten zich bevindt. Daarbij heb ik gewezen op de voorbeeldfunctie die de leden van de Raad van Ministers en de Statenleden hebben, onder meer ten aanzien van hun bezoldiging. Naar aanleiding hiervan heeft de toenmalige Minister van Financiën van Sint Maarten mij in juni 2018 toegezegd de problematiek niet uit de weg te gaan en maatregelen te zullen nemen. De noodzaak hiertoe blijkt ook uit een onderzoeksrapport getiteld «Het wachtgeld van politieke gezagsdragers» dat de Algemene Rekenkamer van Sint Maarten in september 2018 heeft gepubliceerd. Dit rapport bevat een vergelijkend overzicht van de bezoldiging van ministers en Statenleden in het Koninkrijk der Nederlanden, waaruit blijkt dat de ministers en Statenleden van Sint Maarten een fors hogere bezoldiging ontvangen dan op Aruba en Curaçao het geval is.
De leden van de Raad van Ministers hebben met ingang van 1 januari 2019, op vrijwillige basis, een korting van 10% op hun salaris doorgevoerd voor het jaar 2019. De Statenleden is verzocht om eenzelfde besluit te nemen, dat is echter tot op heden niet gebeurd. Ik heb het Cft verzocht mij in het kader van toekomstige liquiditeitssteun nader te informeren over dit onderwerp.
Wat is er tot nu toe terechtgekomen van het voornemen om de hoge vergoedingen van de parlementariërs op Sint Maarten te verlagen? Wanneer gaat dit wel gebeuren?
Zie antwoord vraag 4.