Het bericht dat voormalig staatssecretaris Van Ark een compensatie voor de gedupeerden in de CAF-11 zaak blokkeerde in de Ministerraad |
|
Mahir Alkaya , Peter Kwint |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kunt u aangeven waarop u zich in uw eerdere beantwoording van onze vragen over deze zaak baseert dat het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gezamenlijk hebben opgetrokken om tot een oplossing te komen voor gedupeerde ouders in de toeslagenaffaire, mede gelet op de documenten over deze zaak die op 31 augustus naar de Kamer zijn gestuurd waaruit blijkt dat in ieder geval al in 2013 door de Belastingdienst is gemeld dat de invordering ernstige problemen kende maar dat door uw departement de noodzaak om volledig terug te vorderen benadrukt bleef worden?1 2
Het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) werken vanaf het begin nauw samen om gedupeerde ouders zo snel mogelijk recht te doen. In de uitvoering van de kinderopvangtoeslag is veel fout gegaan. Wat de gedupeerde ouders als gevolg hiervan is overkomen, had nooit mogen gebeuren. Begin juni 2019, bij de voorbereiding op gesprekken met gedupeerde ouders, begon de omvang van de affaire bij voormalig Staatssecretaris Snel duidelijk te worden. Zijn inzet om de gedupeerde ouders recht te doen werd vanaf dat moment door het kabinet onderschreven. Hiervan heeft hij het kabinet op de hoogte gebracht, waarna hij in zijn brief van 11 juni 20193 uw Kamer heeft laten weten vastberaden te zijn de situatie zo snel mogelijk recht te zetten en dat hij de Adviescommissie uitvoering toeslagen heeft gevraagd hem daarbij te helpen. Zoals bijvoorbeeld ook blijkt uit de notitie van 2 oktober 20194 is hierna intensief samengewerkt om ook een structurele oplossing te vinden voor het alles-of-niets beginsel, zoals in dezelfde Kamerbrief is aangekondigd. Wij hebben eerder aangegeven het te betreuren dat destijds de signalen op de achtergrond zijn geraakt doordat fraudezaken in de actualiteit stonden en het bestrijden van fraude op dat moment voorrang kreeg. Daarbij hebben we ook aangegeven dat we betreuren dat er niet eerder is gekozen voor proportioneel vaststellen.
Waarom zijn zoveel stukken die bij de zoektocht naar boven zijn gekomen niet aan de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen verstrekt? Bent u ervan overtuigd dat deze commissie hiermee een volledig en afdoende beeld heeft gekregen van de besluitvorming over het disproportioneel terugvorderen van toeslagen?
Voor de Adviescommissie is gezocht binnen een kortere periode, omdat de focus lag op de periode rond 2014–2015. De stukken die gevonden zijn naar aanleiding van vragen aan het ministerie en berichtgeving van het journalistieke collectief Follow the Money zijn met de Adviescommissie gedeeld en later ook met uw Kamer.5
Bij het onderzoek naar signalen over de problematiek van de eigen bijdrage bij de kinderopvangtoeslag dat ik op 31 augustus jl.6 aan uw Kamer heb aangeboden, is tussen juni en augustus gericht gezocht in miljoenen documenten. Hierbij zijn alle informatiesystemen van het Ministerie van SZW geraadpleegd. Met een dergelijk diepgaand onderzoek komen documenten naar boven die niet met een reguliere zoekopdracht gevonden kunnen worden. Dit was ook de reden om een apart onderzoek te laten uitvoeren, om zorg te dragen dat alles boven zou komen wat niet al bekend was. Toen dit onderzoek startte, was de Adviescommissie uitvoering toeslagen al tot een eindconclusie gekomen. De gevonden stukken in het onderzoek laten zien welke signalen zijn uitgewisseld tussen de Belastingdienst en het Ministerie van SZW over het terugvorderen van kinderopvangtoeslag in relatie tot het niet (volledig) voldoen van de eigen bijdrage door ouders. De conclusie uit de rapportage ondersteunt die van de eerdere zoektocht. Het beeld dat de signalen op de achtergrond zijn geraakt komt overeen met het beeld uit het eerste advies van de Adviescommissie.
Ik betreur het dat de strikte handhaving zware gevolgen heeft gehad voor ouders. Het aangevulde beeld van de historie doet niets af aan de conclusie dat wat gedupeerde ouders is overkomen als gevolg van het harde stelsel nooit had mogen gebeuren. Daarom heeft het kabinet maatregelen genomen om dit ook met terugwerkende kracht te herstellen.
Waarom is een snelle oplossing voor de ouders in de CAF 11-zaak, toen bij het Ministerie van Financiën klaarblijkelijk bekend was hoe de vork in de steel zat, die zich had kunnen uitstrekken naar andere onterechte fraudegevallen, door u geblokkeerd? Kunt u een reconstructie bieden van de besluitvorming over deze uiteindelijk niet uitgevoerde compensatieregeling? Kunt u daarbij de ambtelijke notities ter voorbereiding van deze later geblokkeerde regeling aan de Kamer doen toekomen?
In de vraagstelling wordt er ten onrechte van uitgegaan dat in de ministerraad van 7 juni 2019 een compensatievoorstel van Staatssecretaris Snel is tegengehouden. Dit is niet het geval. Vanaf het moment dat de omvang van de affaire bij Staatssecretaris Snel duidelijk begon te worden, heeft het kabinet zijn inzet om de gedupeerde ouders recht te doen onderschreven. Vanuit het Ministerie van SZW is daarbij aangegeven actief betrokken te willen zijn bij het vinden van een passende oplossing. Het is als overheid belangrijk altijd zorgvuldig te handelen, voor de mensen om wie het handelen gaat, anderen in dezelfde situatie én het algemeen belang. Die zorgvuldigheid is betracht met het werk van de Adviescommissie uitvoering toeslagen onder leiding van mr. J.P.H. Donner, die in verband met de noodzaak tot spoedige compensatie, ten aanzien van de CAF-11 ouders een interim-advies uitbracht dat op 14 november 2019 aan uw Kamer is aangeboden, vooruitlopend op het bredere advies.
Op 2 juli 2020 heeft uw Kamer besloten tot het instellen van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag. Op 14 juli 2020 heeft de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag documenten en inlichtingen gevorderd die onder andere zien op de totstandkoming van de compensatieregeling voor de gedupeerde ouders in de CAF-11-zaak. De documenten worden in die hoedanigheid met uw Kamer gedeeld. Zo betracht ik een zorgvuldige en transparante werkwijze.
Welk doel dient het volgens u om een door een collega-bewindslid voorgestelde compensatieregeling, die daarmee de ernst van de problematiek erkent, te blokkeren? Zijn deze gronden gelegen in de eerder door u genoemde scheiding tussen uw beleidsmatige verantwoordelijkheid en uitvoerende verantwoordelijkheid van de bewindspersonen van Financiën? Zo ja, erkent u dat u hiermee verantwoordelijkheid draagt voor de ontstane problematiek en de situatie waarin gedupeerde ouders zich bevinden?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 3, is er geen compensatievoorstel van Staatssecretaris Snel tegengehouden. Vanaf het moment dat de omvang van de affaire duidelijk begon te worden, heeft het kabinet zijn inzet om de gedupeerde ouders recht te doen onderschreven. Vanuit het Ministerie van SZW is daarbij aangegeven actief betrokken te willen zijn bij het vinden van een passende oplossing. Het is als overheid belangrijk altijd zorgvuldig te handelen, voor de mensen om wie het handelen gaat, anderen in dezelfde situatie én het algemeen belang. Die zorgvuldigheid is betracht met het werk van de Adviescommissie uitvoering toeslagen onder leiding van mr. J.P.H. Donner, die in verband met de noodzaak tot spoedige compensatie, ten aanzien van de CAF-11 ouders een interim-advies uitbracht dat op 14 november 2019 aan uw Kamer is aangeboden, vooruitlopend op het bredere advies.
Kunt u aangeven hoe u kunt stellen dat uw ambtsvoorganger «vanaf het begin onderschreven [heeft] dat gedupeerde ouders zo snel mogelijk recht moet worden gedaan» en kunt u dit staven aan de hand van interne documenten? Welk moment moet hierbij worden beschouwd als beginpunt en ligt dit voor of na het moment dat uw ambtsvoorganger een snelle compensatie voor ouders blokkeerde in de ministerraad? En geldt dit naar uw mening voor al uw ambtsvoorgangers?
Het Ministerie van Financiën en SZW hebben in nauwe samenspraak opgetrokken bij het zoeken naar een passende oplossing voor ouders. Het is als overheid belangrijk altijd zorgvuldig te handelen, voor de mensen om wie het handelen gaat, anderen in dezelfde situatie én het algemeen belang. Voor de ouders in de CAF11-zaak was nog onvoldoende duidelijk in welke mate zij waren benadeeld en op welke compensatie zij daarom recht hadden. Voor ouders die mogelijk in dezelfde positie verkeerden, moest nog naar hun zaak gekeken worden. Voor het algemeen belang was nog onduidelijk of ouders op terechte gronden een vergoeding uit algemene middelen zouden krijgen. Dit verdiende een zorgvuldig onderzoek en een zorgvuldige afweging ten aanzien van de compensatievraag. Die zorgvuldigheid is betracht met het werk van de AUT onder leiding van mr. J.P.H. Donner, die in verband met de noodzaak tot spoedige compensatie, ten aanzien van de CAF-11 ouders een interim-advies uitbracht dat op 14 november 2019 aan uw Kamer is aangeboden, vooruitlopend op het bredere advies.
Op 2 juli 2020 heeft uw Kamer besloten tot het instellen van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag. Op 14 juli 2020 heeft de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag documenten en inlichtingen gevorderd die onder andere zien op de totstandkoming van de compensatieregeling voor de gedupeerde ouders in de CAF-11-zaak. De documenten worden in die hoedanigheid met uw Kamer gedeeld. Zo betracht ik een zorgvuldige en transparante werkwijze.
Waarom is door uw ambtsvoorganger(s), dat zoals u in uw eerdere antwoorden schrijft beleidsmatig verantwoordelijk is voor de kinderopvangtoeslag, tot op heden ontkend dat zij betrokken zijn geweest bij de besluitvorming over de terugvorderingsproblematiek terwijl uit de door u toegezonden stukken van uw departement blijkt dat zij jarenlang hebben aangemoedigd dat disproportionele terugvordering beleid werd? Waarom was het adagium dat «kwalitatief goede kinderopvang niet gratis is» belangrijker dan de gedupeerde ouders en kinderen wiens levens zijn verwoest door een dikwijls onmetelijke schuldenlast?
Net als mijn ambtsvoorgangers draag ik zorg voor het stelsel van kinderopvang en daarmee voor de inhoudelijke voorwaarden voor kinderopvangtoeslag. Daarvoor wordt niet weggelopen en die verantwoordelijkheid wordt ook zeker niet ontkend. Het wettelijk kader en de verantwoordelijkheden in het stelsel van kinderopvangtoeslag is een samenspel van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en de Wet kinderopvang (Wko). De Belastingdienst/Toeslagen, uitvoerder van de kinderopvangtoeslag, is onderdeel van het Ministerie van Financiën. De Staatssecretaris van Financiën en ik trekken daarom samen op, ieder vanuit onze eigen verantwoordelijkheid.
Zoals ook uit het onderzoek blijkt, is er op meerdere momenten tussen de ministeries gesproken over het volledig terugvorderen van de kinderopvangtoeslag als een ouder de eigen bijdrage niet (volledig) had betaald. Voor het Ministerie van SZW was een nieuw stelsel van financiering het antwoord op deze signalen. Vanaf 2014 werd aan deze stelselherziening gewerkt. Toen het kabinet besloot niet door te gaan met directe financiering werd ingezet op het verbetertraject kinderopvangtoeslag.
Ik wil nogmaals benadrukken dat ik het betreur dat destijds geen gevolg is gegeven aan de signalen door proportioneel terugvorderen van de kinderopvangtoeslag mogelijk te maken. Sinds eind 2019 is proportioneel terugvorderen mogelijk gemaakt. In deze uitzonderlijke situatie heeft het Kabinet besloten de inzichten van nu ook met terugwerkende kracht toe te passen vanaf het begin van het huidige toeslagenstelsel om daarmee ouders die door het harde karakter van de regelgeving in ernstige en soms blijvende problemen zijn gekomen, waar mogelijk een passende oplossing te bieden.
Kunt u deze vragen een voor een en inhoudelijk behandelen?
Alle vragen zijn één voor één en inhoudelijk behandeld.
Het bericht ‘Nog steeds doodverklaard: verwisselingsfout van drie jaar terug blijft Fred Marree achtervolgen’ |
|
Jan Middendorp (VVD), Harry van der Molen (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Nog steeds doodverklaard: verwisselingsfout van drie jaar terug blijft Fred Marree achtervolgen»?1
Ja.
Is het waar dat de gemeente Rotterdam bij de aangifte van een overlijden in het najaar van 2017 de naam van een overledene heeft verwisseld met die van haar eerste contactpersoon, de heer Fred Marree?
Ja.
Welke consequenties heeft deze fout gehad voor de betrokkene? Is het waar dat zijn zorgverzekering is beëindigd, zijn paspoort en rijbewijs ongeldig zijn verklaard en zijn pensioen is stopgezet?
Naar aanleiding van uw vragen heb ik navraag laten doen bij de gemeente Rotterdam. De aangifte van het overlijden zette het gegevensverkeer in werking, waardoor de gegevens automatisch naar afnemende instanties gingen, met alle gevolgen van dien. Van de gemeente begreep ik dat zij de instanties direct na de fout hebben benaderd om de fout en gevolgen zo snel mogelijk recht te trekken.
Welke stappen heeft de gemeente Rotterdam gezet nadat deze fout aan het licht was gekomen?
Van de gemeente Rotterdam vernam ik dat de afnemende instanties direct na de fout door de gemeente zijn gebeld om de fout en gevolgen recht te trekken. Volgens de gemeente heeft de heer Marree zich bij een aantal instanties zelf gemeld met een door de gemeente afgegeven zogeheten «attestatie de vita».
Op welke wijze is de gemeente Rotterdam de betrokkene tegemoetgekomen in de schade als gevolg van deze fout?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag vier schreef, vernam ik van de gemeente Rotterdam dat zij zich direct na de fout hebben ingespannen om de fout en gevolgen zo snel mogelijk recht te trekken. Ook begreep ik van de gemeente dat de heer Marree op kosten van de gemeente een nieuw reisdocument heeft ontvangen en dat deze bij hem is thuisbezorgd.
Deelt u de mening dat, waar de overheid een fout maakt in een van de basisregistraties, diezelfde overheid niet alleen de fout moet corrigeren, maar ook de nadelige gevolgen van de fout voor de betrokkene moet oplossen?
Als de overheid een fout maakt, dan moet de overheid die fout herstellen. In de Agenda NL DIGIbeter2 gaf ik aan dat ook de gevolgen van het gebruik van een onjuist gegeven snel moeten worden hersteld. In mijn brief over Regie op Gegevens van 11 juli 20193 liet ik aan uw Kamer weten dat een integrale en persoonlijke benadering nodig is om de gevolgen van onjuiste gegevens te herstellen. Het kabinet stimuleert en ondersteunt de onderlinge samenwerking en de uitwisseling van kennis en ervaring tussen overheidsorganisaties bij het oplossen van problemen. Daarom heb ik vorig jaar een toolbox «Maatwerk met de Awb» laten ontwikkelen waarmee ambtenaren maatwerk kunnen bieden bij het herstellen van fouten4. Voor de overheid moet steeds de burger en zijn of haar specifieke situatie leidend zijn bij het oplossen van deze problemen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het inrichten van een gezaghebbend centraal meldpunt waar burgers/geregistreerden terecht kunnen voor het melden en oplossen van problemen met de basisregistraties, zoals gevraagd bij de Kamerbreed aangenomen motie-Van der Molen/Middendorp (Kamerstuk 26 643, nr. 630)?
In vervolg op mijn brief van 25 november 2019 (Kamerstuk 32 761, nr. 153) heb ik de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens opdracht gegeven om in samenwerking met de beheerders van de basisregistraties het centraal meldpunt op te zetten. Bij het opzetten van het meldpunt betrek ik nadrukkelijk de ervaringen en verwachtingen van burgers en de ervaringen die zijn opgedaan met het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude, dat ook wordt beheerd door de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens. Mijn verwachting is dat het meldpunt voor basisregistraties begin 2021 van start kan gaan.
Het bericht: minister die niet reageert op omstreden vertrekpremie directeur woningcorporatie Woonbron |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Minister reageert niet op provocatie Woonbron»?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja. Het toezicht op de naleving van de Wet normering topinkomens is voor zover het de woningcorporaties betreft gemandateerd aan de Autoriteit woningcorporaties (Aw). De Aw heeft op 20 augustus jl. gereageerd naar het bestuur van Woonbron op de betreffende tekst in het jaarverslag.
Wat is uw mening over het feit dat de Rotterdamse woningcorporatie Woonbron in haar jaarrekening 2019 vasthoudt aan de opvatting dat zij niet onrechtmatig zou hebben gehandeld bij het verstrekken van een ontslagvergoeding aan de in juli 2018 vertrokken directeur? Kunt u dit toelichten?
De gang van zaken is voor de Aw aanleiding geweest om in overleg te treden met Woonbron. De Aw geeft aan dat tekst zoals opgenomen in het jaarverslag geen recht doet aan het indringende en constructieve gesprek dat de Aw en de Raad van Commissarissen van Woonbron met elkaar hadden. De tekst doet ook geen recht aan de afspraak dat Woonbron zich committeert aan de beleidslijn van BZK en de Aw inzake de VPL premie.
Waarom wacht u met het geven van een reactie op deze kwestie totdat een eerstvolgende, pas in 2021 te verwachten, beoordelingsbrief over Woonbron verschijnt?
Dat is niet het geval, zie het antwoord op vraag 1.
Overweegt u, net als in januari 2020 gebeurde in de affaire Laurens Wonen, de Autoriteit woningcorporaties een aparte brief te laten sturen waarin u uw ongenoegen over Woonbrons opstelling in de kwestie kunt uiteenzetten?2
Nee, voor een aparte brief is geen noodzaak. Woonbron heeft namelijk na de in het antwoord op vraag 1 aangehaalde reactie van de Aw op 3 september het volgende bericht op haar website geplaatst:
Wat was de uitkomst van het eerder gevoerde verantwoordingsgesprek tussen de Autoriteit woningcorporaties en de commissarissen van Woonbron?
De uitkomst van het gesprek was voor de Aw op dat moment zodanig dat de kwestie wat haar betreft afgehandeld was.
Voorwaarden van noodsteun en de brief aan de Kamercommissie KR (11 augustus 2020) over het ontwerp consensus rijkswet houdende regels omtrent de instelling van de Caribische hervormingsentiteit in Aruba, Curaçao en St. Maarten. |
|
Antje Diertens (D66), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichten over de onvrede over de totstandkoming van de noodsteun en de CHE?1
Hoe beoordeelt u het bericht in Trouw van de ombudsmannen van Nederland, Curaçao en Sint Maarten dat om te voldoen aan de voorwaarden voor steun het tijdspad veel te krap is? Bent u bereid in overleg te treden om het tijdspad te versoepelen? Zo nee, waarom niet?
Onderschrijft u de stelling van de ombudsmannen dat bepaalde voorwaarden voor de liquiditeitssteun de negatieve effecten op de sociale en economische ongelijkheid binnen het Koninkrijk vergroten? Zo ja, bent u bereid om de suggestie van de ombudsmannen op te volgen en in overleg met de regeringen ruimte te creëren om weloverwogen beslissingen te nemen?
Wat is uw oordeel over de proportionaliteit van de voorliggende Rijkswet en de lokale democratische legitimiteit? Wat is naar uw mening nodig om deze legitimiteit te borgen, alsmede de rechtsbescherming?
Bent u het er mee eens dat het budgetrecht van de Staten van Aruba, Curaçao en Sint Maarten wordt verzwakt door de instelling van de CHE en de aan dit college toekomende bevoegdheden? Zo ja, in hoeverre is er dan nog voldoende sprake van lokale democratie en zeggenschap?
Hoe verhoudt naar uw mening de instelling van de CHE zich tot de in het Statuut vastgelegde autonomie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten, mede gelet op het feit dat door verschillende organen in die Landen (waaronder de Raad van Advies van Curaçao en de Staten van Aruba) is aangegeven dat de beoogde Rijkswet met deze inhoud onaanvaardbaar is?
Wat is naar uw mening de inhoud van het consensus-vereiste dat voor een Rijkswet op grond van artikel 38 Statuut noodzakelijk is, gelet op het hierboven genoemde?
Kunt u aangeven in hoeverre de instelling van de CHE consequenties heeft of zou kunnen hebben voor de op grond van de EU-verdragen geldende LGO-status van de drie Landen?
In het artikel «Plan voor economisch herstel naar Nederland» wordt gesproken over de introductie van een Garantie Ondernemersfinanciëring (GO-regeling) die ondernemers kan helpen; ziet u mogelijkheden om ook voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten een dergelijk fonds te introduceren vergelijkbaar met de RVO Rijksdienst NL zoals die ook voor de BES-eilanden geldt? Zo nee, waarom niet?
In een artikel in de Amigoe wordt de suggestie gedaan, naar voorbeeld van de EU die geld ter beschikking stelt om landen uit de crisis te slepen, een bepaald percentage van die steun om te zetten in een donatie; bent u bereid een percentage vast te stellen als donatie? Zo ja, aan welk percentage denkt u dan? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de urgentie tot handelen zo hoog is dat niet gewacht kan worden met hulp verlenen omdat de honger, werkloosheid en de economische malaise daarvoor veel te groot is?
Deelt u de mening dat de juridische vragen over de rijkswet en de CHE wel beantwoord dienen te worden maar dat beantwoording niet moet leiden tot vertraging van de hierboven beschreven noodzakelijke hulpverlening en steun? Als u hiermee instemt, bent u dan bereid de juridische vragen te incorporeren in de adviesaanvrage aan de Raad van State bij het wetsvoorstel?
Bent u bereid om na ontvangst van de antwoorden van de Raad van State deze met spoed ter beoordeling aan de Rijksministerraad voor te leggen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u uitleggen wat de relatie tussen de Commissie (Aruba) financieel toezicht (C(A)ft) en de CHE zal zijn? Vindt u dat in het wetsvoorstel voldoende duidelijk blijft wat de onderscheiden taken van de verschillende colleges zijn? Zou het geen aanbeveling verdienen om de beoogde taken van de CHE neer te leggen bij het C(A)ft door middel van een wijziging van de Rijkswet financieel toezicht en de Landsverordening Aruba financieel toezicht? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid direct na ommekomst van de komende RMR de antwoorden op deze vragen aan de Kamer toe te zenden? Wilt u deze vragen gelijktijdig en afzonderlijk beantwoorden?
Het bericht dat gemeenten de regels met betrekking tot de mogelijkheid om gratis huwelijken aan te bieden overtreden |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Staat u nog steeds achter uw antwoorden op de eerder gestelde vragen, dat u niet ziet dat er gemeenten zijn waar de regels overtreden worden met betrekking tot het aanbieden van gratis huwelijken?1 2 3
Bent u bereid gemeenten erop te wijzen dat zij geen inkomenseisen mogen stellen voor het gratis trouwen? Zo nee, waarom niet?
De gevolgen van het grensconflict met Frankrijk |
|
Ronald van Raak |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wie of welk land is volgens u verantwoordelijk voor het ontstaan van het grensconflict tussen Frankrijk en het Koninkrijk der Nederlanden op Sint Maarten?1
Het verschil van inzicht over het verloop van de landgrens in Oyster Pond is niet aan een specifiek land of persoon te wijten. In het Verdrag van Concordia uit 1648, dat het eiland opdeelt in een Frans en Nederlands gedeelte, wordt de grens niet specifiek afgebakend. Het oosten van het eiland, waar Oyster Pond zich bevindt, was in de tijd van het Verdrag van Concordia onbewoond en het verdrag geeft geen duidelijkheid over de grens in dit gebied. De formele status van Oyster Pond werd pas relevant toen het gebied ontwikkeld werd.
Bent u bereid Frankrijk te houden aan afspraken die in 2014 zijn gemaakt over handhaving van de status quo in het grensgebied in Oyster Pond?
Frankrijk is meerdere malen via diplomatieke kanalen gewezen op de afspraak die tijdens een overleg tussen Nederland, de Franse Republiek, Sint Maarten en Saint Martin in 2014 is gemaakt om zolang de grens niet is vastgesteld de status quo te handhaven. Nederland zal dat blijven doen als naar het inzicht van het Koninkrijk deze afspraak niet wordt nageleefd.
Bent u bereid de houdster van het betreffende restaurant de zekerheid te geven dat de zaak kan worden opgebouwd zonder kans op arrestatie?
Ik zal mij blijven inzetten om samen met Frankrijk tot een pragmatische oplossing te komen voor de situatie in Oyster Pond. Het Koninkrijk werkt hiertoe aan een voorstel voor een gezamenlijke pragmatische oplossing om Cactus Tree NV comfort te bieden en de wederopbouw te faciliteren. Frankrijk staat daar welwillend tegenover, maar zoals in mijn brief aan de Kamer van 15 juli jl. al verder is toegelicht, is dit proces helaas vertraagd. Recentelijk heeft het Koninkrijk een schriftelijk voorstel met een tweetal opties met Frankrijk gedeeld. Frankrijk en het Koninkrijk zullen in het najaar bijeenkomen om mogelijke oplossingen voor de situatie in Oyster Pond te bespreken.
Een gemeentelijk onderscheiding voor Jack Bogers |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Jack Bogers krijgt verguld Wagenings erezilver»?1
Ja.
Acht u het onderscheiden van Bogers, die Volkert van der Graaf assisteerde door het laten verdwijnen van bewijsmateriaal, in lijn met de waardigheid van het openbaar bestuur in Nederland?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is verantwoordelijk voor het landelijke decoratiestelsel waaronder onder meer de Koninklijke onderscheidingen vallen.
Gemeenten kunnen hiernaast zelf onderscheidingen instellen voor burgers die iets voor de gemeente hebben betekend. Veel Nederlandse gemeenten kennen dan ook gemeentelijke onderscheidingen en daarmee een eigen vorm van waardering van burgers. Dat kan gaan om bijvoorbeeld een stadsspeld, erepenning, gemeentepenning, vrijwilligerspenning of het ereburgerschap. Gemeenten bepalen ook zelf de eigen criteria voor het verlenen van een onderscheiding.
Deze gemeentelijke onderscheidingen staan los van Koninklijke onderscheidingen en vallen niet onder het landelijke decoratiestelsel. Het gaat om een gemeentelijk initiatief waarbij lokale afwegingen worden gemaakt. Hierom zie ik geen aanleiding de gemeente Wageningen hierop aan te spreken.
Ziet u de onderscheiding als een vorm van eerherstel van deze terroristenvriend?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de gemeente Wageningen hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 2.
De oproep van de Burgemeester van Loppersum voor een andere aanpak voor de versterkingsoperatie in Groningen. |
|
Agnes Mulder (CDA), Matthijs Sienot (D66), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «burgemeester Loppersum wil effectievere aanpak tegen aardbevingen: «We kunnen niet doorgaan op deze manier»?1
Ja.
Deelt u de mening dat we elke kans op versnelling moeten grijpen zodra deze zich voordoet? Wat wordt tot nu toe al gedaan aan het wegnemen van de belemmeringen die de burgemeester noemt?
Ja. Het is onze inzet om de uitvoering van de versterkingsoperatie te versnellen en te vereenvoudigen waar dat mogelijk is, zonder dat dit ten koste gaat van de noodzakelijke zorgvuldigheid en betrokkenheid van de bewoner. De bestuurders in de regio en wij hebben daartoe op 23 januari jl. een pakket versnellingsmaatregelen vastgesteld (Kamerstuk 33 529, nr. 718). Uiteraard zijn en blijven wij samen met de regio zoeken naar aanvullende mogelijkheden voor verbetering en versnelling.
In welke mate denkt u dat de suggestie van de burgemeester van Loppersum voor een crisisteam daadwerkelijk kan leiden tot versnelling van de versterkingsoperatie?
Ik heb naar aanleiding van de oproep van de burgemeester van Loppersum contact met hem opgenomen. Ik deel zijn zorgen over de aanleiding voor zijn oproep en ik heb ook begrip voor zijn positie. Deze zomer vinden vervolggesprekken met de burgemeester en de gemeente plaats over de door de burgemeester gesignaleerde belemmeringen.
In welke mate denkt u dat het instellen van een spoedwet kan leiden tot versnelling? Welke juridische, bestuurlijke en bureaucratische belemmeringen zou deze kunnen wegnemen die nu een voortvarende aanpak in de weg staan? In hoeverre wordt hiervoor nu al aan oplossingen gewerkt?
In het belang van de inwoners van Groningen heeft de wetgeving over de versterkingsoperatie voor het kabinet hoge prioriteit. Hier wordt dan ook, mede op verzoek van uw Kamer, met spoed aan gewerkt. Daarbij dient ook de benodigde zorgvuldigheid te worden betracht. Het kabinet heeft op 22 mei 2020 het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (de Afdeling) over het wetsvoorstel versterking gebouwen Groningen ontvangen. Zoals de Minister van EZK heeft toegelicht in het Algemeen Overleg Mijnbouw/ Groningen van 24 juni jl. raakt het advies van de Afdeling aan de afspraken die met regionale bestuurders zijn gemaakt en is om die reden onderwerp van de gesprekken met de bestuurders deze zomer.
Het wetsvoorstel is bedoeld om de bestaande afspraken en werkwijze juridisch goed te verankeren. Het wetsvoorstel is daarmee van groot belang voor een goede en zorgvuldige uitvoering van de versterkingsoperatie en zal zo spoedig mogelijk worden ingediend bij Uw Kamer. De versterking zelf hoeft hierop niet te wachten en waar mogelijk blijven we zoeken naar mogelijkheden om te versnellen.
In hoeverre bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van de burgemeester van Loppersum om een crisisteam in te stellen? Staat deze oplossing ook op de agenda bij de gesprekken met de regio?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 ben ik in gesprek met de burgemeester van Loppersum over de belemmeringen die hij ziet, en de aangedragen suggesties voor verbetering.
Daarnaast zijn wij in overleg met de regionale bestuurders in het gebied over de versterkingsaanpak, gericht op het zo snel mogelijk bereiken van de veiligheid en duidelijkheid waar de inwoners van Groningen behoefte aan hebben. De inbreng van de burgemeester van Loppersum maakt onderdeel uit van deze gesprekken. Conform onze toezegging in het Algemeen Overleg Mijnbouw/Groningen van 24 juni jl. informeren wij uw Kamer zo spoedig mogelijk over de uitkomsten.
In hoeverre bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van de burgemeester van Loppersum om een spoedwet in te stellen die juridische, bestuurlijke en bureaucratische belemmeringen wegneemt en toewerkt naar oplossingsgerichte maatregelen? Staat deze oplossing ook op de agenda bij de gesprekken met de regio?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 3, 4 en 5 zijn de suggesties voor verbetering van de burgemeester van Loppersum en onderdelen van het advies van de Afdeling inzake het wetsvoorstel versterken gebouwen Groningen onderwerp van gesprek in de overleggen die wij deze zomer voeren met de regionale bestuurders.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat veel gemeenten de regels overtreden |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat er gemeenten zijn die zich niet aan de regels houden om de mogelijkheid van het gratis huwelijk voor iedere inwoner open te stellen?1
Ik ben bekend met het nieuwsbericht, maar kan daarin geen onderbouwing vinden voor deze stelling.
Deelt u de mening dat gemeenten deze mogelijkheid altijd aan moeten bieden, zodat ook mensen met minder geld kunnen trouwen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Wet rechten burgerlijke stand stelt een minimum voor het aantal mogelijkheden dat wekelijks moet worden geboden voor een gratis huwelijksvoltrekking. De wet maakt daarin geen onderscheid tussen verschillende inkomensgroepen. Wel kan in de gemeente worden bepaald wanneer deze mogelijkheid in de week wordt geboden. Dat de vraag naar gratis huwelijksvoltrekkingen daarbij niet altijd aansluit op de aangeboden mogelijkheden per week, geeft op zichzelf geen blijk van het overtreden van de wet.
Heeft u in beeld welke gemeenten de regels hieromtrent overtreden?
Hoewel ik bekend ben met de nieuwsberichten die hierover in het verleden zijn verschenen, zie ik op dit moment geen reden nadrukkelijk op zoek te gaan naar gemeenten die de mogelijkheid van een gratis huwelijksvoltrekking niet of onvoldoende bieden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze gemeenten de mogelijkheid voor een gratis huwelijk mogelijk maken?
Gemeenten dienen zich te houden aan de wet. Het feit dat ook de in het nieuwsbericht aangehaalde gemeente een eerder beleidsvoornemen is teruggedraaid, sterkt mij in de overtuiging dat gemeenten dat ook doen. Het enkele feit dat er nu en dan beleidsvoornemens worden geopperd die bij uitvoering in strijd zouden kunnen zijn met de wet, geven voor mij, noch de provincies, aanknopingspunten om in te grijpen.
De kosten voor niet-digitale aanvragen bij gemeenten |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat sommige gemeenten een prijsverschil hanteren voor digitale aanvragen van uittreksels en aanvragen die bijvoorbeeld aan de balie worden gedaan, waarbij soms meer dan 2,5 keer zoveel wordt gevraagd voor een niet-digitale aanvraag?1 2 3 4 5
Ja.
Deelt u de mening dat, ook voor mensen die geen computer kunnen of willen gebruiken en liever persoonlijk contact hebben, het aanvragen van gemeentelijke documenten en uittreksels goed toegankelijk zou moeten zijn? Zo ja, hoe verhoudt z’n prijsverschil zich daartoe volgens u?
Het vaststellen van de tarieven van gemeentelijke dienstverlening behoort tot de gemeentelijke autonomie. Het is dan ook aan de gemeenteraad om te oordelen over de hoogte van de tarieven. De gemeenteraad kan het best beoordelen wat lokaal een passend tarief is. Het is niet aan mij om hierin te treden.
De leges die een gemeente vraagt voor burgerzaken mogen maximaal de kosten dekken die de gemeente maakt. Of de inkomsten de kosten niet overstijgen wordt niet bepaald op het niveau van een individuele dienst, maar op het niveau van alle diensten binnen de legesverordening.
In het algemeen kan nog gesteld worden dat bij een digitale aanvraag minder kosten komen kijken dan bij een niet-digitale aanvraag.
Bent u bereid om een einde te maken aan deze soms zeer grote prijsverschillen tussen digitale aanvragen en aanvragen die aan de balie worden gedaan of die per post worden opgestuurd voor hetzelfde document? Zo ja, welke maatregelen gaat u daarvoor nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de VNG de bestuurlijke afspraken over laaggeletterdheid heeft opgezegd |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «VNG zegt bestuurlijke afspraken laaggeletterdheid op»?1
Ik betreur het besluit van de VNG om de bestuurlijke afspraken eenzijdig op te zeggen. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 6 januari jl. heb geschreven, hebben gemeenten en het Rijk elkaar samen nodig bij de aanpak van laaggeletterdheid.2 Vanuit dat gevoel ondertekenden wij in september 2019 bestuurlijke afspraken. Hiermee vertaalden wij onze gezamenlijke ambities naar concrete doelen en acties. Zo hebben we afgesproken dat gemeenten op een uniforme wijze gegevens en informatie gaan verzamelen over de deelname aan cursussen basisvaardigheden. Ook hebben gemeenten zich gecommitteerd aan een kwaliteitsimpuls voor het non-formele aanbod. Ik betreur het dat specifiek op deze punten de voorbije tijd bij een aantal gemeenten de indruk is ontstaan dat de voorgenomen maatregelen tot uitvoeringsproblemen en extra administratieve lasten leiden. Dat is uitdrukkelijk niet de bedoeling geweest. Daarom ben ik in gesprek met de VNG en vertegenwoordigers van individuele gemeenten om te bezien op welke punten aan deze zorgen tegemoet kan worden gekomen.
Bent u het met de VNG eens dat in de praktijk de afspraken uitmondden in bureaucratie, controle en beknibbeling en laaggeletterde inwoners niet verder hielp? Kunt u dit toelichten?
Het ontbreken van een kwaliteitskader en kwaliteitsbeleid bij een aantal gemeenten is de reden geweest om hier met de VNG concrete afspraken over te maken. In het AO over de aanpak van laaggeletterdheid van 13 juni 2019 hebben verscheidene leden, waaronder ook de heer Kwint, hier op aangedrongen.3 De introductie van een landelijk systeem van monitoring en registratie en een kwaliteitslabel voor de non-formele cursusaanbieders hebben ontegenzeggelijk impact op de werkwijze van gemeenten en de cursusaanbieders. Het voorkomen van bureaucratie heeft daarbij mijn aandacht. In mijn brief aan uw Kamer van 6 januari jl. heb ik daarom het belang benadrukt van een zorgvuldige implementatie en goede aansluiting bij reeds bestaande effectieve systemen van monitoring en kwaliteitszorg. Ik ga graag verder met gemeenten in gesprek hoe hier in de praktijk zo goed mogelijk uitvoering aan kan worden gegeven.
Ik vind overigens niet dat er bij de aanpak van laaggeletterdheid sprake is van beknibbeling. Dit kabinet trekt in de periode 2020 – 2024 jaarlijks meer dan € 85 miljoen uit voor de aanpak van laaggeletterdheid (€ 7 miljoen per jaar méér dan het vorige kabinet), waarvan ruim € 65 miljoen per jaar rechtstreeks wordt uitgekeerd aan gemeenten.
In hoeverre droegen de bestuurlijke afspraken bij aan het terugdringen van laaggeletterdheid volgens u?
Ik hecht aan de gemaakte bestuurlijke afspraken, omdat Rijk en gemeenten hiermee een concrete gezamenlijke agenda hebben vastgelegd voor de komende jaren. Breed draagvlak en een gezamenlijke inzet zijn van groot belang bij de aanpak van laaggeletterdheid. Het is immers een weerbarstig probleem, waar partijen elkaar bij nodig hebben. Ik hoop daarom dat de samenwerking met gemeenten de komende jaren wordt voortgezet en zal mij hier voor in blijven zetten.
Welke gevolgen heeft het opzeggen van de bestuurlijke afspraken voor gemeenten, het Rijk en laaggeletterden?
Ik ben met gemeenten in gesprek over de vraag in hoeverre zij nog uitvoering willen geven aan de bestuurlijke afspraken, specifiek op het gebied van monitoring en kwaliteitszorg. Hierbij streef ik er naar om de samenwerking voort te zetten, zodat we onze gezamenlijke ambities kunnen realiseren. Ik ben in dit verband blij dat gemeenten reeds hebben aangegeven dat zij hun onderwijsactiviteiten voor laaggeletterde inwoners onverminderd voortzetten. Daarmee zijn de gevolgen van het opzeggen van het bestuursakkoord voor de doelgroep vooralsnog beperkt.
Op welke wijze gaat u de grote ambities omtrent de aanpak van laaggeletterdheid nu realiseren?
Tal van partijen hebben elkaar nodig bij de aanpak van laaggeletterdheid: Rijk en gemeenten, maar ook werkgevers, cursusaanbieders, bibliotheken, zorgverleners, uitvoeringsorganisaties en partijen uit het sociaal domein. De uitvoering van het succesvolle landelijke programma Tel mee met Taal loopt daarbij onverminderd door. Organisaties kunnen dus een beroep blijven doen op ondersteuning, kennis en expertise via bijvoorbeeld het nieuwe Expertisecentrum Basisvaardigheden en landelijke partners zoals Stichting Lezen en Schrijven, de Koninklijke Bibliotheek en Stichting ABC. Ook de landelijke subsidieregeling voor werkgevers, en initiatieven op het gebied van wervingscampagnes, preventie en leesbevordering lopen door. Uw Kamer ontvangt begin volgend jaar een eerste voortgangsrapportage over de bereikte resultaten van de verschillende maatregelen en initiatieven.
Bent u bereid om met de VNG in gesprek te gaan teneinde nieuwe afspraken te maken waar beide partijen zich in kunnen vinden? Bent u bereid tegemoet te komen aan de eisen van de VNG? Kunt u dit toelichten?
Ja. Ik ben reeds met de VNG in gesprek over de manier waarop gemeenten en Rijk hun gezamenlijke ambities en de gewenste kwaliteitsimpuls kunnen realiseren. De uitvoerbaarheid voor gemeenten en hun partners heeft hierbij specifieke aandacht.
Waarom is de Kamer niet op de hoogte gesteld van het feit dat de VNG de bestuurlijke afspraken heeft opgezegd?
Ik ben op 30 juni jl. door de VNG telefonisch geïnformeerd over het eenzijdige besluit om de bestuurlijke afspraken op te zeggen. Ik heb toen afgesproken om na het zomerreces door te praten over mogelijke oplossingsrichtingen. Omdat op dit moment nog niet duidelijk is welke gevolgen het opzeggen van de bestuurlijke afspraken door de VNG heeft voor de aanpak van laaggeletterdheid en de verdere samenwerking tussen Rijk en gemeenten, zou ik u graag op een later moment hierover nader informeren.
De benoeming van oud-staatssecretaris van Financiën, Menno Snel, tot commissaris bij IHC en de directeur van Atradius DSB als bestuurder in de Stichting Continuïteit IHC |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Menno Snel commissaris bij scheepsbouwer IHC Merwede»?1
Ja.
Wanneer was u bekend met het voornemen dat Menno Snel, de oud-staatssecretaris van Financiën die eind vorig jaar aftrad als gevolg van de toeslagenaffaire rond de Belastingdienst, namens de overheid plaats zou nemen in de raad van commissarissen bij IHC?
De heer Menno Snel is op 7 mei jl. namens de Staat voorgedragen als commissaris van de Raad van Commissarissen van IHC. IHC heeft op 4 juni jl. bekend gemaakt dat de eerder aangekondigde overname en herfinanciering was afgerond en in samenhang daarmee dat de samenstelling van de Raad van Commissarissen was gewijzigd.
Was u bekend met dit voornemen toen de Minister van EZK en u de Kamer middels een brief op 30 april jl. informeerden over de bijdrage van de staat aan de continuïteit van IHC? Zo ja, waarom heeft u de Kamer daar niet over geïnformeerd?
Op 30 april jl. was nog niet bekend wie namens de Staat zou worden voorgedragen. Het is bovendien aan IHC om te communiceren over benoemingen in de Raad van Commissarissen van de onderneming.
Was u bekend met dit voornemen op 18 mei jl. toen het debat plaatshad over de tweede en derde incidentele suppletoire begroting EZK inzake Noodpakket banen en economie en overbruggingsfaciliteit IHC? Zo ja, waarom heeft u de Kamer daar toen niet over geïnformeerd?
Over wijzigingen in de Raad van Commissarissen kon pas worden gecommuniceerd op het moment dat er definitieve overeenstemming was over de overname en herfinanciering van IHC. IHC heeft dit op 4 juni jl. gedaan toen definitief overeenstemming was bereikt.
Waarom is besloten de directeur van Atradius DSB in het bestuur te laten plaatsnemen van Stichting Continuïteit IHC?
De Stichting Continuïteit IHC dient, zoals de naam aangeeft, toe te zien op het voortbestaan van IHC. De Staat heeft grote financiële belangen bij IHC vanuit de exportkredietverzekering, die in gevaar komen als de continuïteit van IHC onder druk komt te staan. De directeur van Atradius DSB heeft vanuit zijn achtergrond kennis van het bedrijf en van de markten waarop IHC opereert. Daarnaast is hij in staat om deze rol gezien zijn functie op een voor de Staat herkenbare wijze uit te oefenen.
Ziet u risico's op belangenverstrengeling, aangezien IHC vaste klant is van Atradius DSB en grootgebruiker van exportkredietverzekeringen?
Nee. Alle besluiten op het gebied van exportkredietverzekeringen worden genomen door de Staatssecretaris van Financiën dan wel binnen beleidskaders die door de Staatssecretaris worden vastgesteld. Voor exportkredietverzekeringen waarbij IHC betrokken is moeten op dit moment alle besluiten door de Staatssecretaris worden genomen.
Ook is hierbij van belang dat de directeur van Atradius DSB zitting neemt in het bestuur van de Stichting Continuïteit, die op juridisch grote afstand staat van het bedrijf IHC en geen enkele bemoeienis heeft met of inspraak of zelfs inzage heeft in de dagelijkse gang van zaken bij IHC. Dit zou anders zijn geweest bij een benoeming in de raad van commissarissen van IHC.
Hoe zijn de risico’s op belangenverstrengeling afgewogen?
Zie antwoord op vraag 6.
Op welke manier gaat u deze belangenverstrengeling voorkomen?
Zie antwoord op vraag 6.
Kunt u uitsluiten dat er belangenverstrengeling optreedt?
Zie antwoord op vraag 6.
Is Atradius DSB – gegeven het feit dat de directeur van Atradius DSB in het bestuur zit van de stichting die eigenaar is van IHC – desondanks nog in staat om een onafhankelijke financiële, sociale en milieubeoordeling te geven van aanvragen van IHC?
Ja. Atradius DSB adviseert en de Staatssecretaris van Financiën neemt besluiten. Adviezen van Atradius DSB worden altijd, voor elk bedrijf, kritisch beoordeeld alvorens een besluit wordt genomen en besluiten die Atradius DSB onder de verstrekte volmacht kan nemen – niet van toepassing op dit moment voor IHC – dienen te voldoen aan de beleidskaders van de Staat. Zie voorts het antwoord op vraag 6: het bestuur van de stichting heeft geen enkele bemoeienis met transacties van IHC of de bijbehorende financiële, sociale of milieuaspecten.
De terugkeer van het ministerie van VROM |
|
Julius Terpstra (CDA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op de aangenomen motie-Nijboer/Ronnes?1 Deelt u de opvatting van de Kamer dat het gewenst is dat in een komend kabinet de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer terugkeert? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf dat de ruimtelijke en volkshuisvestingopgaven waar Nederland voor staat groot en complex zijn en vragen om fundamentele keuzes. Zij vragen, zoals ik u heb laten weten in de brief «Regie en keuzes van nationaal omgevingsbeleid» van 23 april 2020 (Kamerstuk 34 682, nr. 48) om meer regie vanuit het Rijk op de toekomstige inrichting van Nederland. Dit krijgt zijn beslag in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en de hiermee samenhangende programma’s. Naar verwachting zal de NOVI in september aan de Tweede Kamer worden toegezonden. In de bijbehorende uitvoeringsagenda staat uitgewerkt hoe het huidige kabinet uitvoering geeft aan de prioritaire opgaven.
Of er in het volgend kabinet een Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer moet komen, is een politieke keuze en afweging die aan politieke partijen betrokken bij een volgende kabinetsformatie is.
Deelt u de opvatting dat het bestrijden van de woningnood en opgaven op het gebied van ruimtelijke ordening de volledige aandacht van een bewindspersoon vereisen? Zo nee, waarom niet?
Tot 2030 moeten er 845.000 woningen gerealiseerd worden. Dit is een zeer omvangrijke opgave, welke ook grote impact zal hebben op de ruimtelijke ordening. Tegelijk zijn er omvangrijke opgaven op de energietransitie, landbouw, milieu, mobiliteit en economie. Deze opgaven vragen om integrale oplossingen en vragen daarmee altijd meer dan de aandacht van één Minister. Dit geldt ook voor het huidige kabinet.
Om de woningbouwopgave te versnellen heeft het huidige kabinet reeds een groot aantal initiatieven opgestart. Zo wordt uitvoering gegeven aan de Woondeals gericht op de bouw van circa 200.000 extra woningen. Daarvoor zijn extra bouwlocaties aangewezen. Door middel van de woningbouwimpuls wordt ingezet in op betaalbare woningen, het versnellen van de woningbouw en een goede, veilige en gezonde leefomgeving. In een aantal regio’s met een grote, urgente en complexe verstedelijkingsopgave wordt gewerkt als partner met de regio aan een regionale verstedelijkingsstrategie ten behoeve van de verstedelijkingsopgave voor de langere termijn.
Wat is er praktisch nodig voor de heroprichting van een Ministerie van VROM? Welke zaken moeten daarvoor worden geregeld?
Het (her)oprichten van een departement betekent een departementale herschikking. Herschikkingen vragen grote inspanningen op financieel vlak en veel tijd en aandacht van de rijksdienst. Grootschalige herschikkingen zijn niet het enige instrument. Departementen dienen zodanig over de grenzen van de eigen organisatie heen samen te werken aan de maatschappelijke opgave dat departementale herschikking niet nodig is. Als tot een herschikking zou worden besloten bij de kabinetsformatie, dan is hiervoor een handboek departementale herschikkingen beschikbaar.
Bent u bereid om de nodige voorbereidingen te treffen, zodat een volgend kabinet voortvarend de woningnood kan bestrijden? Zo ja, op welke termijn gaat u de Kamer daarover informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoorden op vragen 2 en 3.
Bent u bereid om ook een vakkundige rijksplanologische dienst in te stellen die onder de directe verantwoordelijkheid van die Minister wordt geplaatst?
De voormalige Rijksplanologische Dienst adviseerde de Minister die belast was met ruimtelijke ordening en verrichtte daartoe ook onderzoek. Daarnaast zag de dienst toe op de uitvoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Rijkstaken bij de uitvoering van het beleid. Bij de splitsing van de voormalige Rijksplanologische Dienst zijn de taken op het gebied van verkenningen, analyses en evaluaties overgegaan naar wat nu het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) is. De beleidsmatige taken zijn ondergebracht bij de directie ruimtelijke ordening, nu onderdeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). Hiermee werd een duidelijke rolverdeling tussen onafhankelijk onderzoek en beleid tot stand gebracht.
Op korte termijn wordt de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) aan uw kamer toegezonden als het nieuwe beleidskader voor het fysieke domein. Daarin wordt aangegeven waar het Rijk regie voert of waar het juist aan de medeoverheden is om keuzes te maken. Deze NOVI is de eerste visie vanuit het gedachtegoed van de toekomstige Omgevingswet. Keuzes die in de NOVI worden gemaakt, zullen worden doorvertaald in investeringsbeslissingen, programma’s en waar nodig in regelgeving. De kennis en onderzoeken van het PBL en andere Rijkskennisinstellingen vormen ook in de huidige situatie hierbij een belangrijke pijler. Mede op basis van de beschikbare kennis is in de NOVI invulling gegeven aan een nieuwe vorm van uitvoering. De vernieuwing ligt daarbij in integratie van verschillende beleidsvelden en in samenwerking met de verschillende overheden en partijen. Dit krijgt op een gelaagde wijze vorm; van algemene visie in de NOVI, via nadere uitwerkingen in programma’s en omgevingsagenda’s, naar inzet in enkele specifieke gebieden. Op deze wijze wordt invulling gegeven aan de benodigde uitvoeringskracht voor de NOVI. Herintroductie van een Rijksplanologische Dienst acht ik daarin niet passend.
Het bericht ‘Gemeenten willen minstens twee miljard van het rijk’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Gemeenten willen minstens twee miljard van het rijk»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze oproep dat er minimaal € 2 mrd. extra nodig is voor gemeenten?
Ik ontvang de signalen van de gemeenten. Ik spreek hier periodiek over met de VNG in het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen (BOFv). De financiële positie van gemeenten en provincies was onderwerp van gesprek tijdens het BOFv op 8 april jl. Ook bij de bestuurlijke gesprekken die daarna volgden in het kader van de coronacrisis heeft de financiële positie meegespeeld bij het bepalen van de maatregelen.
Gemeenten melden dat de lasten vooral sterk groeien in het sociaal domein. Het kabinet heeft daarom aanvullende financiële afspraken met gemeenten gemaakt over het sociaal domein. Het kabinet heeft in 2018 extra middelen beschikbaar gesteld voor onder andere de knelpuntenvoorziening in het sociaal domein.
Na de decentralisatie van de jeugdzorg in 2015 is in 2018 in totaal € 200 miljoen euro extra beschikbaar gesteld om gemeenten tegemoet te komen in de toename van de kosten. Het kabinet heeft in 2019 nog eens één miljard euro extra beschikbaar gesteld voor de uitvoering van de Jeugdwet voor de periode 2019–2021: € 420 miljoen euro in 2019, € 300 miljoen in 2020 en € 300 miljoen in 2021.
Daarnaast wordt er, zoals met uw Kamer afgesproken, nu onderzoek gedaan naar de vraag of, en zo ja in welke mate, gemeenten structureel extra middelen nodig hebben voor de jeugdzorg vanaf 2022 bij een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de Jeugdwet. Ik begrijp dat gemeenten hier graag spoedig helderheid over willen hebben. Echter, ik wil op dit moment niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek. Zoals besproken zullen de uitkomsten van het onderzoek dienen als inbreng voor de komende kabinetsformatie.
Ook heeft het kabinet dit voorjaar voor een aantal dossiers in het sociaal domein extra middelen beschikbaar gesteld.2 Er is € 39 miljoen euro structureel bijgekomen voor de uitbreiding van diverse taken voor Veilig Thuis. Ten tweede is er € 16 miljoen euro structureel beschikbaar om 35 centrumgemeenten te ondersteunen in hun verantwoordelijkheid voor vrouwenopvang. Verder zijn incidentele middelen voor dak- en thuislozen (€ 75 miljoen euro in 2020 en € 125 miljoen euro in 2021) beschikbaar. Als laatste zijn voor inburgering middelen ter beschikking gesteld die in 2023 oplopen naar € 65,9 miljoen euro per jaar.
Verder is afgesproken dat het kabinet de effecten van het Wmo-abonnementstarief monitort. In het najaar komen de resultaten hiervan beschikbaar over het jaar 2019. Op basis van de uitkomsten uit het monitoronderzoek zal VWS met de VNG in gesprek gaan. In dit gesprek wordt – conform de motie Hijink – besproken of het wenselijk is maatregelen te treffen als blijkt dat er sprake is van ongewenste effecten die niet of onvoldoende door gemeenten kunnen worden beïnvloed binnen de hen toekomende beleidsruimte.
Ik ben me ervan bewust dat voor gemeenten de opschalingskorting in deze financieel moeilijke tijden extra zwaar valt. Ik begrijp de roep tot herbezinning van deze korting. Het al dan niet doortrekken van de opschalingskorting is een besluit dat in een volgend budgettair kader door een volgend kabinet opnieuw moet worden genomen.
Deelt u de mening van de gemeenten dat de opschalingskorting van tafel moet nu de plannen om gemeenten op te schalen naar 100.000-plus gemeenten niet meer worden doorgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 2 aangegeven, ben ik me ervan bewust dat voor gemeenten de opschalingskorting in deze financieel moeilijke tijden extra zwaar valt. Ik begrijp de roep tot herbezinning van deze korting. Echter, besluitvorming hierover is aan een nieuw kabinet.
Wat is uw inschatting van het tekort dat gemeenten hebben voor het wegwerken van de tekorten in het sociaal domein? Wat gaat u, tot de uitkomsten van het AEF-onderzoek gereed zijn, concreet doen om de gemeenten die grote tekorten hebben, te ondersteunen?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven, bereiken ook mij de signalen van gemeenten over de druk op hun begroting. Daarom laat het kabinet onderzoek doen naar de jeugdzorg en monitort het kabinet het Wmo-abonnementstarief.
Voor de tussentijd heeft het kabinet, zoals bij vraag 2 toegelicht, aanvullende financiële afspraken met gemeenten gemaakt over het sociaal domein. Zo heeft het kabinet recentelijk in 2019 nog eens één miljard euro extra beschikbaar gesteld voor de uitvoering van de Jeugdwet voor de periode 2019–2021. Daarnaast is er dit voorjaar ruim € 300 miljoen euro beschikbaar gesteld voor een aantal dossiers in het sociaal domein.
Heeft u in beeld hoeveel gemeenten geen sluitende begroting hebben gepresenteerd voor 2020 en wat is uw verwachting voor de begrotingen van 2021?
Ik zie de zorg bij gemeenten, over de druk op hun begroting.
De financiële positie van gemeenten heeft ook mijn constante aandacht.
In 2020 staan acht gemeenten onder preventief toezicht van de provincie vanwege hun financiële positie. Dit wijkt niet af van de aantallen van de afgelopen tien jaar.
In totaal hebben 267 van de 355 gemeenten in hun begroting over 2020 een tekort geraamd. Dit zijn de begrotingen zoals gemeenten ze eind 2019 hebben opgesteld, dus nog zonder de effecten van corona erin verwerkt. Het aantal gemeenten dat een tekort begroot, is lager dan in 2019 (283 gemeenten). Het aantal gemeenten dat een tekort realiseert, is in de regel lager dan het aantal gemeenten dat een tekort begroot. In 2018 begrootten 255 gemeenten een tekort, en realiseerden 205 gemeenten daadwerkelijk een tekort. Van de gemeentebegrotingen over 2021 bestaat nog geen beeld.
De komende periode blijf ik de financiële positie van gemeenten nauwgezet volgen en laat ik ook aanvullend onderzoek doen om betrouwbare actuelere informatie over de financiële positie van gemeenten te krijgen.
Heeft u in beeld hoeveel extra kosten gemeenten door de coronacrisis moeten maken en kunt u per categorie extra kosten aangeven hoe gemeenten deze extra kosten moeten dekken en hoe gemeenten (gedeeltelijk) voor deze extra kosten worden gecompenseerd?
Gemeenten hebben zeer veel werk verzet en ik ben hen daar erkentelijk voor. Het is dan ook reëel dat medeoverheden duidelijkheid verwachten over de compensatie voor de gevolgen van de coronacrisis. Zij maken extra kosten en lopen geraamde inkomsten mis, zowel op korte als op langere termijn. Daarom hebben kabinet en medeoverheden in april in het Bestuurlijk Overleg Financiële verhoudingen besloten om de omvang van de problematiek goed in kaart te brengen. Daarbij kijken we vooral naar de financiële effecten van de coronacrisis en een aantal oplossingsrichtingen daarvoor. Zo pogen we gezamenlijk een reëel beeld te krijgen van de kosten en de inkomstenderving.
In overleg met de medeoverheden hebben de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst (Vijlbrief) – en ik al maatregelen genomen om gemeenten te compenseren. Daarover bent u geïnformeerd in mijn brief van 28 mei jl. (Kamerstuk 35 420, nr. 43). Voor het openbaar vervoer zijn op 5 juni jl. afspraken gemaakt over een beschikbaarheidsvergoeding (Kamerstuk 23 645, nr. 723). Over andere onderwerpen lopen nog gesprekken met gemeenten. Denk aan de veiligheidsregio’s, de GGD’en, afvalinzameling en de buurthuizen. Daarover gaan we de komende tijd afspraken maken. In de zomer wil ik een compleet beeld hebben van de financiële effecten van de corona-uitbraak tot 1 juni. Daarbij is de insteek dat overheden een reële compensatie ontvangen voor hun inspanningen en gederfde inkomsten.
Het is onzeker hoe de coronacrisis zich zal ontwikkelen in de toekomst. Daarom is het van belang conform de gemaakte afspraken dit te volgen en met elkaar als overheden in gesprek te blijven en waar het nodig is maatregelen te nemen, zoals ook de afgelopen periode is gebeurd.
Wat is uw reactie op het manifest van de 15 burgemeesters dat zij 16 juni jl. hebben aangeboden? Kunt u hierbij ingaan op de zorgen van de burgemeesters en concreet aangeven hoe u aankijkt tegen het bedrag van € 1,5 mrd. dat de burgemeesters noemen?
Op 16 juni heb ik samen met een aantal collega’s het manifest in ontvangst genomen. De sociale effecten van de coronacrisis manifesteren zich in volle hevigheid ook juist in 16 stedelijke vernieuwingsgebieden, in lijn met wat de burgemeesters van de 15 gemeenten hebben aangegeven in hun Manifest «Kom op voor de kwetsbare gebieden». De oproep van de burgemeesters is om tot een intensivering en versnelling van maatregelen te komen, waarvoor zij voor het komend jaar om een rijksbijdrage van 1,25 miljard euro hebben verzocht. Ik heb de burgmeesters laten weten nu geen toezegging voor extra middelen ter grootte van dit bedrag te doen.
Bij de maatregelen die het kabinet voorbereidt wordt naar aanleiding van het «Verslag Werkgroep Sociale Impact van de Coronacrisis» (werkgroep onder leiding van burgemeester Halsema) in het bijzonder aandacht gegeven aan deze 16 gebieden. Ik breng samen met de collega’s van J&V, OCW, SZW en VWS de mogelijkheden in kaart om op de in het Manifest genoemde thema’s tot een versnelling en intensivering te komen.
Daarnaast verken ik in het kader van het Interbestuurlijk programma Leefbaarheid en Veiligheid, waarover uw Kamer is geïnformeerd in mijn brieven van 28 oktober 2019 en 31 maart jl.3, in samenwerking met de gemeenten en de collega’s van J&V, OCW, SZW en VWS de integrale ontwikkelingsmogelijkheden in de 16 gebieden, waarbij het Nationaal Programma Rotterdam-zuid als inspiratie dient. Het Interbestuurlijk programma Leefbaarheid en Veiligheid is toegespitst op een verkenning van nut, noodzaak en (financiële) mogelijkheden van een meerjarige rijksinzet ten behoeve van een integrale maatwerkaanpak van deze stedelijke vernieuwingsgebieden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg financiële verhoudingen op 2 juli aanstaande?
Ja.
Eeuwige grafrust. |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het nieuwsbericht «Eeuwige grafrust én korting op uitvaart: gemeente Rotterdam komt tegemoet tijdens coronacrisis»?1
Ja.
Bent u bekend met de gehanteerde terminologie in deze berichtgeving, namelijk «eeuwige grafrust» en «voor onbepaalde tijd»? Zo ja, kunt u met het oog op artikel 28, lid 1 Wet op de lijkbezorging («Wlb») aangeven of een grafrecht voor onbepaalde tijd ook daadwerkelijk eeuwige grafrust inhoudt?
Ja, ik ben bekend met de gehanteerde terminologie. Een grafrecht voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, Wlb houdt niet automatisch eeuwigdurende grafrust in.
Kort gezegd ziet eeuwigdurende grafrust op een grafrust die voor altijd zou duren en een grafrecht voor onbepaalde tijd beoogt grafrust zonder vooraf vastgestelde einddatum. In juridische zin is bij een (uitsluitend) grafrecht voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wlb sprake van een particulier graf. De rechthebbende beslist wie in het graf begraven wordt en het graf kan alleen worden geruimd met toestemming van de rechthebbende.2 Vaak wordt een uitsluitend grafrecht voor onbepaalde tijd gebruikt om eeuwigdurende grafrust vorm te geven.
De Wlb kent geen specifieke regels over «eeuwigdurende grafrust», maar wel over de gevallen waarin over gegaan kan worden tot ruiming. In die gevallen is de grafrust niet voor de eeuwigheid gegarandeerd. Ten eerste is het mogelijk dat de rechthebbende toestemming geeft voor ruiming van het graf. In de tweede plaats kan een uitsluitend grafrecht vervallen als deze alsnog wordt opgezegd door de rechthebbende, waarna het graf geruimd kan worden. In de derde plaats kan sprake zijn van verval van het grafrecht als niet meer in de betaling van de grafrechten of het onderhoud wordt voorzien en met de begraafplaatshouder is overeengekomen dat dit leidt tot verval van het grafrecht. In deze gevallen is ruiming van het graf te herleiden tot de wil van de rechthebbende of de afspraken tussen de houder van de begraafplaats en de rechthebbende. Tenslotte kan een uitsluitend grafrecht voor onbepaalde tijd vervallen indien sprake is van langdurige kennelijke verwaarlozing van het onderhoud van het graf.3 In deze gevallen kan het graf vervolgens worden geruimd, mits de minimale grafrusttermijn van 10 jaar is verstreken.
Indien een grafrecht voor onbepaalde tijd geen eeuwige grafrust inhoudt, kunt u dan nader uiteenzetten waarin het verschil tussen «eeuwige grafrust» en «voor onbepaalde tijd» gelegen is?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u voorts aangeven of gemeenten op grond van de Wlb de (wettelijke) ruimte hebben om ofwel «eeuwige grafrust» ofwel grafrechten «voor onbepaalde tijd» toe te staan bij algemene begraafplaatsen?
De Wlb bevat geen expliciete regeling voor eeuwigdurende grafrust, maar laat hiervoor wel de nodige ruimte. Beheerders van gemeentelijke begraafplaatsen zijn vrij om zowel bij de uitgifte van een algemeen graf als bij de vestiging van een uitsluitend grafrecht op een particulier graf eeuwigdurende grafrust aan te bieden. Hoe de eeuwigdurende grafrust vervolgens daadwerkelijk wordt gerealiseerd, is afhankelijk van de inhoud van de akte van uitgifte waarmee het grafrecht wordt gevestigd, en de geldende beheersverordening en eventuele algemene voorwaarden voor die begraafplaats.
Een begraafplaatshouder is niet wettelijk verplicht tot het faciliteren van eeuwigdurende grafrust, maar diverse begraafplaatsen kiezen hier wel voor. Dat kan door middel van de vestiging van uitsluitende grafrechten voor onbepaalde tijd (particulier graf), waarbij de rechthebbende en de begraafplaatshouder de nodige afspraken maken over de betaling van de rechten en het onderhoud om te verzekeren dat nooit geruimd zal worden (zie hiervoor het antwoord op vraag 3). Op de meeste begraafplaatsen in Nederland worden particuliere graven voor bepaalde tijd uitgegeven. Omdat deze grafrechten steeds worden verlengd op verzoek van de rechthebbende kan zo ook eeuwigdurende grafrust gerealiseerd worden zolang er een rechthebbende is (artikel 28, tweede lid, Wlb). Bij een algemeen graf bepaalt de beheerder wie daarin wordt begraven. De begraafplaatshouder kan hierbij zichzelf opleggen, bijvoorbeeld in de beheersverordening, om algemene graven uit te geven met respect voor eeuwigdurende grafrust.
Volgens de Landelijke Organisatie van Begraafplaatsen (LOB) stellen verreweg de meeste beheerders van begraafplaatsen die eeuwige grafrust aanbieden hieraan extra voorwaarden. De LOB noemt daarvoor drie redenen. Ten eerste zijn er op veel begraafplaatsen in Nederland in onbruik geraakte graven -zonder vindbare rechthebbende- die in zeer slechte staat verkeren. Daarnaast kent brede toepassing van eeuwigdurende grafrust een ruimtebeslag die op de Nederlandse begraafplaatsen niet haalbaar is. Ten slotte wijst de LOB erop dat het vrijwel onmogelijk is om iets voor de eeuwigheid te beloven.
Luidt uw antwoord op voorgaande vraag (vraag 4) anders voor bijzondere begraafplaatsen, waarbij bijvoorbeeld een stichting de begraafplaats beheert in plaats van een gemeente?
Nee, met dien verstande dat een bijzondere begraafplaats geen beheersverordening kent, maar een beheersreglement. Natuurbegraafplaatsen zijn bijvoorbeeld bijzondere begraafplaatsen die eeuwigdurende grafrust garanderen.
Indien er een discrepantie bestaat in de wettelijke ruimte om ofwel «eeuwige grafrust» ofwel grafrechten «voor onbepaalde tijd» toe te staan bij algemene of bijzondere begraafplaatsen, kunt u dan aangeven waar dat verschil in bestaat en waarom daar een onderscheid in is?
Er is in juridische zin geen verschil tussen de mogelijkheid om eeuwigdurende grafrust te realiseren op een gemeentelijke dan wel een bijzondere begraafplaats.
Staat het gemeenten vrij om (een deel van) de algemene begraafplaats als een religieuze begraafplaats in te richten, waarbij rekening gehouden kan worden met daarbij horende religieuze riten? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op de mogelijkheid om op deze begraafplaatsen «eeuwige grafrust» of grafrechten «voor onbepaalde tijd» te realiseren?
Kerkgenootschappen hebben recht op een bijzondere begraafplaats binnen de gemeente of anders kunnen zij verzoeken om de beschikking over een deel van de gemeentelijke begraafplaats.5 Het staat gemeenten vrij ook voor religieuze organisaties die niet de rechtsvorm kerkgenootschap hebben aangenomen eveneens ruimte te bieden of gemeenten kunnen zelf (een deel van) de algemene begraafplaats inrichten met inachtneming van bepaalde religieuze riten. Zoals bij de beantwoording van vraag 3 is aangegeven, kan op gemeentelijke begraafplaatsen eeuwigdurende grafrust worden gerealiseerd.
Ondersteunt u een (verdere) gedecentraliseerde aanpak omtrent de kwestie van «eeuwige grafrust» of grafrechten «voor onbepaalde tijd»? Ondersteunt u gemeenten die hieromtrent zelfstandig keuzes maken – bijvoorbeeld inzake het al dan niet toestaan van eeuwige grafrust of grafrechten «voor onbepaalde tijd»?
Het beheer van gemeentelijke begraafplaatsen is een lokale aangelegenheid, waarbij gemeenten binnen de kaders van de Wlb voorzien in gelegenheid tot begraven. Gemeenten hebben volgens de wet een zekere zeggenschap over de voorwaarden van uitgifte van de grafrechten en de eerbiediging van een langere grafrust dan het wettelijk minimum. Bij het bieden van gelegenheid tot begraven zijn de wensen van overledenen van groot belang, en daarnaast houden gemeenten rekening met de belangen van onderhoud, beschikbare ruimte en kostendekking. De afweging van deze belangen is in de Wlb gedecentraliseerd.
De Wlb laat hierbij ruimte aan de begraafplaatshouder en de betrokkene of diens nabestaanden om afspraken te maken over eeuwigdurende grafrust. Ik ondersteun deze systematiek.
Ondersteunt u ten slotte de bereidheid van gemeenten om het voor gelovigen mogelijk te maken om met inachtneming van hun religieuze riten begraven te worden, zodat zij ook in Nederland naar hun wensen begraven kunnen worden? Zo ja, bent u bereid met deze gemeenten te bezien op welke wijze eventuele wettelijke knelpunten kunnen worden opgelost?
Ja, ik ondersteun van harte dat gemeenten faciliteren dat het begraven volgens de wens van de overledene kan plaatsvinden en dat invulling wordt gegeven aan religieuze riten die belangrijk zijn voor overledene en de nabestaanden. Ik ben bereid om met gemeenten hierover te spreken en ben met vertegenwoordigers van religieuze organisaties al in gesprek over de wettelijke voorzieningen die nodig zijn om de in Nederland levende religieuze wensen te kunnen eerbiedigen.
Het stemmen per volmacht |
|
Albert van den Bosch (VVD), Tobias van Gent (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Groep de Mos in verband gebracht met stemfraude: «150 euro voor twintig stempassen»?1
Ja.
In hoeverre vindt u het systeem van stemmen bij volmacht meer fraudegevoelig ten opzichte van alternatieven?
Zelf stemmen heeft altijd de voorkeur boven stemmen per volmacht. Aan het uitbrengen van een stem per volmacht kleven immers nadelen. Zo moet de volmachtgever zijn stemgeheim prijsgeven. Ook is er een risico dat kiezers onder druk worden gezet of worden omgekocht om een volmacht af te geven, of dat volmachten worden geronseld, wat in de artikelen Z 4 en Z 8 van de Kieswet strafbaar is gesteld.
Er zijn alternatieven voor het stemmen per volmacht. Zo zou aan kiezers die verwachten dat zij op de dag van de stemming niet zelf kunnen stemmen, de mogelijkheid kunnen worden geboden om te stemmen per brief. Ook aan briefstemmen kleven echter nadelen. Zo zijn ook bij briefstemmen het stemgeheim en de stemvrijheid niet goed te waarborgen. In Nederland staat briefstemmen uitsluitend open voor Nederlanders die in het buitenland wonen, of daar tijdelijk verblijven. Van hen kan redelijkerwijs niet worden gevergd dat zij op de dag van de stemming naar Nederland reizen om daar in een stemlokaal te stemmen. Daarom heeft de wetgever het belang van deze kiezers om hun stemrecht te kunnen uitoefenen zwaarder laten wegen dan het risico op schending van hun stemgeheim en stemvrijheid.
Een ander alternatief is het bieden van de gelegenheid om al vóór de reguliere verkiezingsdag te stemmen (early voting of vervroegd stemmen), bijvoorbeeld op een (koop)avond of op een of meer dagen in het weekend. Die mogelijkheid kan helpen de behoefte aan het stemmen per volmacht te verminderen. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb laten weten – de vragenstellers verwijzen daar ook naar –, zou ik graag experimenten mogelijk maken met vervroegd stemmen. Zoals ik heb laten weten in mijn antwoorden d.d. 15 juni jl. op de vragen uit het schriftelijk overleg over democratie, kiesrecht en desinformatie3, zie ik daarvoor nu echter helaas geen mogelijkheden. Vervroegd stemmen kost namelijk veel geld, en in de begroting kunnen daarvoor momenteel geen middelen worden gevonden.
Een nu al beschikbaar alternatief voor kiezers die verwachten op de dag van de stemming niet in persoon te kunnen stemmen in een stemlokaal binnen de gemeente waar zij wonen, maar wel in een ander stemlokaal binnen het gebied van het orgaan waarvoor de verkiezing wordt gehouden, is het aanvragen van een kiezerspas. Bij gemeenteraadsverkiezingen kunnen kiezers alleen stemmen binnen hun eigen gemeente, en is stemmen met een kiezerspas dus niet mogelijk.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat er stemlokalen zijn waar meer dan dertig procent van de stemmen per volmacht werd uitgebracht?
Het genoemde percentage wijkt af van het landelijk gemiddelde: gemiddeld wordt in Nederland ca. 10% van de stemmen per volmacht uitgebracht. Dit percentage is echter niet in alle gemeenten gelijk en verschilt binnen gemeenten ook op wijkniveau. Daar kunnen verschillende oorzaken aan ten grondslag liggen.4 Bij eventuele signalen van ronselen kan het Openbaar Ministerie onderzoek doen; ook kunnen de zittende leden van het vertegenwoordigend orgaan waarvoor de verkiezing is gehouden, eventuele (vermoedens van) ronselpraktijken betrekken in hun oordeel over de geldigheid van de stemming.
Op welke manieren pakt uw ministerie fraude door middel van volmachten aan?
Het Ministerie van BZK evalueert elke verkiezing, en beziet op basis daarvan of er reden is het beleid en/of de wet- en regelgeving aan te passen. Ook eventuele signalen van misbruik van volmachten worden bij de evaluaties van verkiezingen betrokken. In de evaluatie van de verkiezingen van 2019 heb ik uw Kamer laten weten dat ik, vanwege terugkerende bezwaren van bestuurscolleges, eilandsraden en internationale waarnemers, een wetsvoorstel ga voorbereiden in aanloop naar de eilandsraadsverkiezingen in 2023, waarmee de volmachtregeling in Caribisch Nederland wordt beperkt5.
Ook de Kiesraad heeft aandacht voor eventuele signalen, en neemt contact op met het Openbaar Ministerie indien hij hiertoe aanleiding ziet.
Wat is de status van de door u in 2018 aangekondigde experimentenwet «early voting»?2
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er andere landen die hetzelfde systeem hanteren als het Nederlandse? In hoeverre verschilt het Nederlandse systeem met ons omringende landen?
Voor zover mij bekend, kan in landen waar een volmachtregeling bestaat, de volmacht uitsluitend langs schriftelijke weg worden aangevraagd, meestal bij de lokale autoriteiten. Niet zelden staat het stemmen per volmacht ook uitsluitend open voor bepaalde groepen kiezers (zoals personen met een ziekte of handicap, of personen die afwezig zijn vanwege werk, opleiding of verblijf in het buitenland) en/of na opgaaf van een reden6. Nederland is een uitzondering voor wat betreft de mogelijkheid van een onderhandse volmacht: die wordt verleend doordat de volmachtgever en de volmachtnemer beiden de achterkant van de stempas van de volmachtgever invullen, zonder tussenkomst van de autoriteiten.
Diverse ons omringende landen (zoals Duitsland en het Verenigd Koninkrijk) kennen overigens juist ruimere mogelijkheden dan Nederland voor het stemmen per brief. Zoals ik heb geschreven in mijn antwoord op de vragen 2 en 5, kleven er ook aan briefstemmen de nodige nadelen.
Is het u bekend dat de OVSE kritisch is over het systeem van stemmen per volmacht? Wat is uw beoordeling van deze kritiek?
Ja. De OVSE, die overigens over het algemeen positief is over de wijze waarop de verkiezingen in Nederland zijn geregeld, heeft al verschillende keren kritiek geleverd op de volmachtregeling in Nederland7.
Ik constateer dat de volmacht in een grote behoefte voorziet: zoals opgemerkt, stemt gemiddeld ca. 10% van de Nederlanders per volmacht. Uit onderzoek blijkt dat onderhandse volmachtverlening in Nederland vooral plaatsvindt uit praktische overwegingen, aan personen in de onmiddellijke nabijheid die men vertrouwt. Ook blijkt dat de volmacht voor veel kiezers de enige manier is om te kunnen stemmen8. Het is dus zaak de risico’s van het stemmen per volmacht af te wegen tegen het gebruiksgemak voor kiezers en het feit dat de volmacht een vangnet is voor degenen die anders niet kunnen stemmen. In dat verband is van belang dat de wetgever het gebruik van het stemmen per volmacht aan banden heeft gelegd, om het risico op misbruik te verkleinen. Zo kan een kiezer niet meer dan twee volmachtstemmen uitbrengen, en moet hij de volmachtstem(men) altijd tegelijk met zijn eigen stem uitbrengen.
Het bericht ‘Paleis Noordeinde deze zomer niet open voor publiek’ |
|
Joost Sneller (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Paleis Noordeinde deze zomer niet open voor publiek»?1
Ja.
Waarom zouden paleis Noordeinde en de Koninklijke Stallen niet kunnen leren van hoe musea sinds 1 juni opereren en alsnog hun deuren kunnen openen voor publiek?
Paleis Noordeinde is een van de drie paleizen die op grond van artikel 4 van de Wet financieel statuut van het koninklijk huis aan de Koning tot gebruik ter beschikking worden gesteld. Het paleis fungeert als werkpaleis van de Koning. De toegang tot de paleizen is een aangelegenheid waarvoor artikel 41 van de Grondwet geldt: de Koning richt, met inachtneming van het openbaar belang, zijn huis in. Hierbij worden alle relevante overwegingen betrokken, in het bijzonder de maatregelen die gelden ter voorkoming van de verspreiding van het coronavirus (COVID-19).
De Rijksvoorlichtingsdienst en de Dienst koninklijk huis (Koninklijke Verzamelingen) werken overigens op dit moment een (online) alternatief uit voor de openstelling, die voor 2020 was voorzien. Het paleiscomplex is het gehele jaar ook virtueel te «bezoeken» via Google Street View.
Deelt u de observatie dat de gangen van menig museum smaller zijn en de trappen en overige zalen minder ruim dan die op paleis Noordeinde? Hoe beoordeelt u dit argument dat de Koninklijke Verzamelingen aandraagt om de deuren deze zomer gesloten te houden voor publiek?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat paleis Noordeinde en de Koninklijke Stallen altijd al werken met een beperkt aantal toegangskaartjes over een beperkt aantal dagen binnen bepaalde tijdslots?
Ja.
Kunt u reflecteren op de gedachte dat de bezoekersaantallen gewoon gehandhaafd kunnen worden, en er tevens recht gedaan kan worden aan de coronamaatregelen, als het paleis en de stallen juist méér dagen worden opengesteld en bezoekers worden verdeeld over die dagen?
Het is, gelet op het bovenstaande in antwoord op de vragen 2 en 3, niet aan de orde om te reflecteren op alternatieve wijzen van openstelling van de paleizen.
Bent u bereid met de Koninklijke Verzamelingen in overleg te treden en een dergelijk scenario uit te werken, opdat bezoekers deze zomer voor het eerst in twee jaar het paleis en de stallen weer kunnen bezoeken?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb toegelicht werken de Rijksvoorlichtingsdienst en de Dienst Koninklijk Huis (Koninklijke Verzamelingen) op dit moment een (online) alternatief uit voor de openstelling die voor 2020 was voorzien. Overigens wijs ik er op dat in de zomer van 2019 het paleis Noordeinde en de Koninklijke stallen opengesteld zijn, zij het dat deze openstelling gedurende één weekend kwam te vervallen na het overlijden van Prinses Christina op 16 augustus 2019.
Het bericht dat Nederlandse ambassadeur in Nigeria informatie lekte naar Shell |
|
Sadet Karabulut , Mahir Alkaya , Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse oud-ambassadeur in Nigeria eind 2017 vertrouwelijke informatie over een omvangrijk corruptieonderzoek naar Shell heeft gelekt aan het oliebedrijf zelf? Zo nee, wat zijn dan de feiten?1
De antwoorden op vraag 1 t/m 7 en vraag 9 zullen uw Kamer vertrouwelijk toegaan.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken gaat zo vertrouwelijk mogelijk om met meldingen, individuele integriteitsonderzoeken en de afdoening daarvan. Openbaarmaking van dergelijke documenten grijpt door de aard, omvang en inhoud diep in op de persoonlijke levenssfeer. Openbaarmaking zou bovendien maken dat medewerkers minder snel geneigd zijn om een vermoedelijke integriteitsschending te melden en dat zij terughoudend zijn bij het afleggen van verklaringen. Het beleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarin juist wordt aangedrongen om dergelijke zaken naar voren te brengen, zou door openbaarmaking belemmerd worden.
Het ministerie is transparant over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het integriteitsbeleid. De jaarlijkse verantwoording is openbaar. Hiermee is het publieke belang gewaarborgd.
Welke informatie is er precies gelekt naar Shell?
Zie antwoord vraag 1.
Is dit lekken strafbaar?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is er naar voren gekomen uit het integriteitsonderzoek naar de oud-ambassadeur in Nigeria? Bent u bereid dit onderzoek aan de Kamer te doen toekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat blijkt uit het andere, speciaal ingelaste onderzoek naar het werkklimaat op de ambassade? Bent u bereid dit onderzoek aan de Kamer te doen toekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke maatregelen zijn genomen tegen de ambassadeur? Hoe is geacteerd?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is de ambassadeur begin 2019 voortijdig vervangen en heeft hij een bureaufunctie op het ministerie gekregen? Waarom bent u niet in 2017 in actie gekomen over het disfunctioneren van de ambassadeur maar pas in 2018?
Zie antwoord vraag 1.
Is uw opvatting dat de ambassadeur te veel op de hand van Shell was, zoals niet-gouvernementele organisaties (ngo's) stelden? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Die opvatting deel ik niet. Het is de taak van onze ambassades om de Nederlandse belangen in het buitenland te behartigen. Het gaat daarbij vaak om uiteenlopende en soms conflicterende belangen. Daarbij is het in het bijzonder in de Niger Delta, een regio waar spanningen regelmatig hoog oplopen en waar de situatie complex is, een uitdaging om zo te opereren dat alle betrokkenen zich gehoord voelen. Opeenvolgende ambassadeurs hebben zich met alle partijen verstaan, zonder daarbij een voorkeur voor een van de partijen te hebben of uit te dragen. Omgaan met percepties bij betrokken partijen over mogelijke partijdigheid hoort helaas bij bemiddeling in complexe situaties. Nederland speelt overigens al sinds 2013 een mediërende rol in de Delta. Deze inspanningen hebben bijgedragen aan het sluiten van een akkoord in 2015 over de schoonmaak van het woongebied van de Bodo gemeenschap en het akkoord is in de jaren die daarop volgden nauwlettend gemonitord door de Nederlandse ambassade in Abuja.
Wat voor gevolgen heeft dit voor de lopende strafrechtzaak over vermeende corruptie met betrekking tot de toekenning van olieveld OPL 245 aan Shell?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de belofte tot de schoonmaak van de Nigerdelta geleden onder de houding van de oud-ambassadeur?
Nee.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de beloofde schoonmaak van de Nigerdelta? Is de nieuwe Nederlandse ambassadeur in Nigeria wel in contact met de Nigeriaanse ngo-koepel Nacgond die zich bezig houdt met de schoonmaak?
De ambassade volgt twee schoonmaakprojecten in de Nigerdelta. De schoonmaak van het woongebied van de Bodo gemeenschap in de Nigerdelta is een zaak waarbij de ambassade een bemiddelende rol speelt. Daarnaast volgt de ambassade de bredere schoonmaak van Ogoniland, een resultaat van het in 2011 gepubliceerde UNEP rapport, nauwlettend.
De ambassade had en heeft met regelmaat contact met alle partijen, ook met de in het artikel als bron opgevoerde vertegenwoordiger van NACGOND.
Zowel de huidige ambassadeur als de oud-ambassadeur bezochten schoonmaakwerkzaamheden in de Delta en hebben beiden gesproken met de in het artikel als bron opgevoerde vertegenwoordiger van NACGOND.
Het bericht dat de Koning ten onrechte subsidie ontvangt voor Kroondomein het Loo |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat een subsidieverlening op grond van analoge toepassing van de Subsidieverordening Natuur en Landschapsbeheer Gelderland 2016 plaatsvindt, zoals vernoemd in de overweging bij het subsidiebesluit van 30 mei 2016?1
De subsidieverlening heeft plaatsgevonden op grond van de Kaderwet EZ-subsidies (thans: de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies). De bevoegdheid tot verlening van de subsidie is beleidsmatig ingevuld door zo veel mogelijk analoge toepassing van de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2016 (hierna: SVNL Gelderland 2016).
Is de subsidie die bij besluit van 30 mei 2016 aan het Kroondomein is verleend, gegrond op een voor een aanvraag bestemd formulier? Zo ja, kunt u dit stuk aan de Kamer toezenden?
Nee. Artikel 4:4 van de Awb laat de afweging om een aanvraagformulier op te stellen aan het bestuursorgaan. Het ging in deze om één enkele subsidieverstrekking voor zowel natuurbeheer als agrarisch natuurbeheer en een apart aanvraagformulier daarvoor lag niet in de rede. De subsidieverstrekking is zorgvuldig getoetst en afgehandeld.
De subsidiebeschikking heb ik u wel toegestuurd in antwoord op de twee eerdere series Kamervragen van het lid Wassenberg en de leden Sneller en De Groot.
Is met de subsidietoekenning aan het Kroondomein eenzelfde algemeen belang gediend als het belang dat gedeputeerde staten bij toepassing van die verordening moeten dienen?
Ja, beide dienen om een natuurgebied duurzaam te beheren en in stand te houden.
Welk algemeen belang wordt beschermd door het bepaalde in artikel 2.9, eerste onder d van die verordening, waarin is voorgeschreven dat het natuurterrein gedurende 358 dagen moet zijn opengesteld voor het publiek?
In de Gelderse regeling wordt met deze bepaling een secundair belang van de regeling gediend, namelijk het mogelijk maken van recreatie, zonder dat deze het primaire doel van natuurbehoud in het geding brengt.
Bevat die verordening een bepaling die het mogelijk maakt om ontheffing te verlenen van de subsidieverplichtingen die in artikel 2.9 van die verordening zijn geformuleerd?
Nee; de provincie Gelderland geeft aan dat de SVNL Gelderland 2016 geen mogelijkheid kent om ontheffing te verlenen van de subsidieverplichtingen van artikel 2.9.
In hoeveel van de gevallen waarin met toepassing van de verordening subsidie is verleend, is ontheffing verleend van de verplichting tot openstelling gedurende 358 dagen per jaar?
De SVNL Gelderland 2016 kent deze mogelijkheid niet. De provincie Gelderland meldt dat deze ontheffing dus ook niet verleend is.
In hoeveel van de gevallen waarin met toepassing van de verordening subsidie is verleend, is ontheffing verleend van de regel dat afsluiting van het natuurterrein in verband met bescherming van de persoonlijke levenssfeer beperkt dient te blijven tot maximaal één hectare?
De provincie Gelderland geeft aan dat een natuurbeheerder die subsidie ontvangt op grond van de SVNL Gelderland 2016, verplicht is het natuurterrein ten minste 358 dagen per jaar open en toegankelijk te houden voor het publiek. Voor de noodzakelijke bescherming van de persoonlijke levenssfeer geldt een vrijstelling van de openstellingsplicht tot maximaal 1 hectare. De SVNL Gelderland 2016 kent niet de mogelijkheid tot ontheffing van deze regel.
Op grond waarvan is bij de subsidieverlening aan het Kroondomein een ontheffing verleend zoals bedoeld in de twee voorgaande vragen?
Er is geen ontheffing verleend. De subsidie aan het Kroondomein volgt op het punt van de openstelling de SVNL Gelderland 2016 niet. Zie ook mijn antwoorden op eerdere vragen van het lid Wassenberg en de leden Sneller en de Groot.
Vindt er in gebieden waarvoor subsidie verleend is op grond van die subsidieverordening afschot plaats van dieren? Zo ja, om hoeveel gesubsidieerde natuurterreinen gaat dat?
Er is geen verband tussen het al dan niet verlenen van subsidie en het beheren van populaties.
Verschillen die natuurgebieden van het Kroondomein? Zo ja, in welk opzicht en hoeveel van die natuurgebieden staan niet 358 dagen open voor het publiek?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u het meest recente faunabeheerplan van het Kroondomein delen met de Kamer?
Het faunabeheerplan 2016–2020 is openbaar en staat op de website van het Kroondomein: www.kroondomeinhetloo.nl.
Kunt u aangeven of de Raad van Beheer van het Kroondomein onafhankelijk toezicht uitoefent? Zo ja, waarop?
Op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wet op het Kroondomein houdt de Raad toezicht op het beheer van het domein. De Kroondrager geeft voorschriften omtrent de samenstelling en de taak van de Raad.
Op welke wijze is de benoeming van de leden van de Raad van Beheer van het Kroondomein tot stand gekomen en uit welke leden bestaat de Raad?
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet op het Kroondomein worden leden van de Raad van Beheer voor het Kroondomein benoemd en ontslagen door de Kroondrager. De samenstelling van de Raad wordt bijgehouden in de Staatsalmanak en bestaat momenteel uit de volgende leden: jhr. mr. H.W.L. de Beaufort (voorzitter); Z.H. Prins Floris van Oranje-Nassau Van Vollenhoven; dr. ir. H.H. Bartelink; jhr. drs. J.H.W. Loudon; mr. drs. G.H.O. van Maanen; prof. dr. ir. G.M.J. Mohren.
Indien de Raad van Beheer van het Kroondomein haar toezichtstaak niet naar behoren vervult, kan de regering dan ingrijpen?
Nee, de leden van de Raad van Beheer leggen, gelet op hetgeen ik hierboven heb opgemerkt in antwoord op de vragen 12 en 13, verantwoording af aan de Kroondrager.
Is het een taak van de Raad van Beheer van het Kroondomein om voorlichting te geven over het beheer van het Kroondomein en om vragen over het beheer te beantwoorden?
Nee. De Raad houdt conform haar wettelijke taak toezicht op het beheer van het domein.
Heeft de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) een taak op het gebied van voorlichting ten behoeve van (het kantoor van) de Rentmeester? Zo ja, waarom en acht u het dan juist dat de RVD op zijn beurt weer verwijst naar de Rentmeester?
De Rijksvoorlichtingsdienst is belast met het geven van voorlichting over het Koninklijk Huis, zoals geregeld in het koninklijk besluit van 13 december 1965 (Stb. 1965, 554) en het ministerieel besluit van 21 december 1965 (Stb. 1965, 554) en kan in die hoedanigheid bevraagd worden over het Kroondomein. De Rijksvoorlichtingsdienst verwijst niet actief naar de Rentmeester anders dan naar openbaar toegankelijke informatie uitgegeven door de Rentmeester zoals het Faunabeheerplan Kroondomein Het Loo 2016–2020 (te verkrijgen via www.kroondomeinhetloo.nl).
Op welke wijze heeft u de toezegging om de Kamer op een later moment te informeren over de gronden waarop de ontheffing voor het Kroondomein is verleend (in 2018 gedaan tijdens de behandeling van de begroting van de Koning) gestand gedaan? Indien dit niet is gebeurd, bent u bereid om een nadere en gedetailleerde invulling te geven aan de gedane toezegging?2
In het genoemde debat heeft de Minister-President in reactie op de vraag op welke uitzondering die subsidie wordt verleend in de eerste termijn aangegeven dat hij hier nog op terug zou komen. De Minister-President is hier vervolgens in de tweede termijn en in reactie op de motie Wassenberg op terug gekomen. Hij heeft aldaar gezegd dat de subsidie is gebaseerd op de Kaderwet EZ-subsidies, en is verleend door toenmalig Staatssecretaris van EZ, met analoge toepassing van de SVNL Gelderland 2016, waarbij de Staatssecretaris heeft besloten gedeeltelijk af te wijken van die verordening. Hiermee is deze toezegging reeds tijdens het debat voldaan.
Kunt u aangeven op welke wijze en wanneer het statuut voor het Kroondomein – inclusief het financieel statuut – is gewijzigd en tot wiens verantwoordelijkheid dat gerekend moet worden? Moet volgens u de subsidieverlening aan de Koning voor democratische controle vatbaar zijn?
Wijziging van wetgeving, waaronder de Wet op het Kroondomein en de Wet op het financieel statuut van het Koninklijk huis, is aan de wetgever. De Wet van 25 juli 1959, regelend de schenkingsovereenkomst, is gewijzigd bij Wet van 16 maart 1971, staatsblad 159, Wet op het Kroondomein. De Wet op het financieel statuut van het Koninklijk huis is, los van een technische aanpassing in 2016, laatstelijk gewijzigd in 2008. De subsidieverlening ten behoeve van natuurbeheer staat los van deze wettelijke regelingen.
Op grond van de geldende wet- en regelgeving is de Minister van LNV bevoegd om bij activiteiten van of namens een lid van het Koninklijk Huis bevoegdheden van gedeputeerde staten of provinciale staten uit te oefenen. Dit is historisch verklaarbaar vanuit de ministeriële verantwoordelijkheid voor het handelen van leden van het Koninklijk huis. Op grond van art. 2 lid 1, onderdeel g, van de Kaderwet EZ-subsidies (zoals die ten tijde van het besluit gold) kon de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken subsidie verstrekken op het gebied van natuurbeheer. Dat is ook de basis om voor het Kroondomein op aanvraag subsidie te verlenen om de terreinen in stand te kunnen houden en de aanwezige natuurwaarden te beschermen of uit te breiden. De bevoegdheid tot verlening van deze subsidie ligt hierom thans bij de Minister van LNV, en de Minister van LNV draagt hiervoor ministeriële verantwoordelijkheid. De Minister-President draagt de algemene ministeriële verantwoordelijkheid voor het Koninklijk Huis.
Kunt u alle correspondentie tussen de regering, (vertegenwoordigers van) het koningshuis, de Raad voor het Kroondomein en de Provincie Gelderland delen die betrekking heeft op beheer en subsidie ten behoeve van het kroondomein, van de afgelopen tien jaar?
Correspondentie tussen de regering en het Kroondomein valt, gelet op artikel 41 van de Grondwet, onder de inrichtingsvrijheid en bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Koning. Hierom kan deze niet verstrekt worden.
Op grond van artikel 41 van de Grondwet richt de Koning, met inachtneming van het openbaar belang, zijn huis in. In de ministeriële verantwoordelijkheid voor gedragingen van de Koning bij de vervulling van het koningschap ligt de bescherming van de persoonlijke levenssfeer besloten. Specifiek ten aanzien van deze subsidie draagt de Minister van LNV ministeriële verantwoordelijkheid. De subsidieaanvraag ten behoeve van de subsidie die verleend is in 2016 is zorgvuldig feitelijk onderbouwd en vervolgens getoetst. Daarbij zijn adviezen betrokken van diverse partijen op grond van hun expertise. Aan de provincie Gelderland is gevraagd te toetsen of de aanvraag (ecologisch) past binnen de gebiedsontwikkeling die de provincie ter plaatse beoogt (toetsing aan natuurbeheerplan en provinciale beleidsdoelstellingen). Landschappen NL heeft het natuurbeheer beoordeeld op haar ecologische effectiviteit en Alterra heeft het agrarisch natuurbeheer beoordeeld. Deze adviezen zijn bijgevoegd3. Over de besteding van de subsidie, en over de eerdere subsidies, wordt op de hiervoor gebruikelijke wijze verantwoording afgelegd aan de Minister van LNV.
Het bericht 'Privacywaakhond AP verhuist naar historisch hart Den Haag om uit te kunnen breiden' |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Privacywaakhond AP verhuist naar historisch hart Den Haag om uit te kunnen breiden»?1
Ja.
Op basis waarvan wordt het noodzakelijk geacht om de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) een kantoorpand met een capaciteit van 400 medewerkers te laten betrekken, terwijl de scenario’s uitgaan van maximaal 270 medewerkers en de AP kampt met onderbezetting?
Uitgangspunt voor de huisvesting van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) zijn de door mij vastgestelde masterplannen2. De masterplannen zijn gebaseerd op de behoeftestelling die door de rijksdiensten zelf worden aangeleverd. De behoefte die vanuit de AP is opgegeven gaat uit van 324 fte in 2021. Het uiteindelijk aantal medewerkers kan verschillen ten opzichte van het genoemde aantal fte. Op dit moment loopt er een aan uw Kamer toegezegd extern onderzoek naar het in evenwicht brengen van de taken en middelen van de AP (Kamerstuk 32 761, nr. 149). De uitkomsten worden in de zomer van 2020 verwacht. Als zou blijken dat AP niet het gehele pand nodig heeft, worden de resterende vierkante meters – conform de principes van het rijkshuisvestingsstelsel – beschikbaar gesteld aan andere rijksdiensten.
Hoeveel werkplekken zijn er in de bestaande en beoogde nieuwe kantoorpanden per werknemer beschikbaar, en hoe verhouden deze aantallen zich tot het gemiddelde aantal plekken per medewerker bij overheidsinstellingen?
Uitgangspunt voor rijkskantoorhuisvesting zijn de normen die in het kader van de Fysieke Werkomgeving Rijk zijn vastgesteld. De kantorenportefeuille van het Rijk is, afhankelijk van de bouwkundige en technische kwaliteiten van een gebouw, geschikt voor werken op een huisvestingsnorm van 0,7 of 0,9 werkplek per fte. Het gerenoveerde pand Lange Voorhout 7 zal behoren tot de tweede categorie. De AP is momenteel in het Paleis van Justitie in Den Haag en aan de Bezuidenhoutseweg 30 te Den Haag gehuisvest op een huisvestingsnorm van ongeveer 0,9 werkplek per fte.
In hoeverre is het gebruikelijk dat het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) gebruikers tipt over potentiele (commerciële) locaties?
Dat is niet gebruikelijk en dat is in deze casus dan ook niet gebeurd.
Zijn er ook andere locaties, binnen de portefeuille van het RVB, voor het huisvesten van de AP overwogen, niet gelegen op een dergelijke prijzige locatie? Kunt u aangeven waarom er uiteindelijk voor dit pand is gekozen?
Ja, ook andere locaties zijn overwogen. Binnen het rijkshuisvestingsstelsel wordt binnen het totaalaanbod van kantoorlocaties van het Rijk integraal afgewogen welke rijksdienst het beste gehuisvest kan worden op welke plek. Bij de integrale afweging was het toebedelen van het pand aan de Lange Voorhout 7 aan AP het meest passend (qua omvang, beschikbaarheid, moment van ingebruikname en locatie nabij andere overheidsinstellingen in de buurt van Den Haag Centraal Station). Zie verder ook het antwoord op vraag 7.
Kunt u uitleggen waarom er destijds voor gekozen is om het betreffende pand van de hand te doen, wanneer het nu wederom in gebruik genomen wordt voor een overheidsinstantie?
Vanaf 2011 is een traject ingezet van efficiënter omgaan met rijkshuisvesting, gemeenschappelijk gebruik van rijkskantoren en besparingen, waarbij de politieke opdracht was de kantorenportefeuille fors te laten krimpen. Verouderd vastgoed, kleinere objecten en matige huurpanden zijn afgestoten. Daar behoorde ook het Lange Voorhout 7 bij. Dit betrof destijds een huurpand van lage kwaliteit. Nu is het tijdsgewricht anders en blijkt een groei van de kantorenportefeuille noodzakelijk. Het pand aan de Lange Voorhout 7 is na de transformatie tot een modern kantoor nu een goed alternatief.
Hoe verhouden de in het artikel genoemde huisvestingskosten van het nieuwe pand van de AP zich tot de gemiddelde huisvestingskosten van overheidsinstanties?
Het aanhuurbedrag voor het pand aan de Lange Voorhout 7 is gevalideerd door een externe taxateur waaruit blijkt dat het huurbedrag marktconform is. De tarieven die vervolgens worden doorberekend aan rijksdiensten zoals de AP, zijn vastgelegd in een vast tarief per regio en zijn voor alle Rijkskantoren in Den Haag gelijk.
Bestaan er richtlijnen ten aanzien van de hoogte van huisvestingskosten voor overheidsinstanties, bijvoorbeeld een norm voor de vierkante meterprijs waaraan het inkopen van externe vierkante meters dient te voldoen? Zo ja, kunt u deze delen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen norm waaraan de prijs per vierkante meter dient te voldoen. Wel hanteert het RVB marktconformiteit als uitgangspunt voor de verwervingstransacties, zoals aanhuur. In geval van twijfel worden de verwervingskosten gevalideerd door een externe taxateur. Dit alles conform de comptabiliteitswet met de beginselen van rechtmatigheid, doelmatigheid en efficiëntie van overheidsgelden. De hoogte van de huurkosten zijn vanzelfsprekend afhankelijk van de marktsituatie, de locatie, de huurtermijn en het opleveringsniveau. Deze telkens wijzigende criteria zijn niet te vatten in een norm. Voor de huisvesting van rijksdiensten wordt het eerdergenoemde principe van regiotarieven gehanteerd.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.