Het bericht dat tien procent van de mensen overweegt niet te gaan stemmen in verband met het coronavirus. |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Maakt u zich ook grote zorgen over het aantal mensen dat zegt niet te gaan stemmen vanwege het coronavirus? Zo nee, waarom niet?1
Ik vind het van belang dat zoveel mogelijk mensen kunnen stemmen bij de Tweede Kamerverkiezing. Daar zijn ook de maatregelen op gericht die zijn genomen in de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19. In mijn brief van 27 januari over «Stand van zaken voorbereiding Tweede Kamerverkiezing» is uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van een onderzoek dat in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), is uitgevoerd. Daarin is onderzocht op welke wijze kiezers bij de komende Tweede Kamerverkiezingen denken hun stem uit te gaan brengen. 81% van de Nederlanders van 18 jaar en ouder is zeker van plan te gaan stemmen. 14% geeft aan waarschijnlijk wel te gaan stemmen. 5% geeft aan (waarschijnlijk) niet te gaan stemmen of het nog niet te weten (57 respondenten), waarbij 22% daarvan (13 respondenten) het coronavirus als reden noemt.
De uitkomsten van dit onderzoek zullen worden benut in de communicatie(campagnes) van het Ministerie van BZK en zijn uiteraard belangrijk voor de gemeentelijke communicatie richting kiezers (o.a. met het oog op verwachte piekmomenten). Zoals bijvoorbeeld uit het onderzoek van I&O Research blijkt, is goede communicatie over maatregelen in het stemlokaal belangrijk.
Bent u bereid alsnog coronaproof «stemstraten« mogelijk te maken, zodat alle mensen altijd veilig kunnen stemmen? Zo nee, waarom niet?
In de nota naar aanleiding van het verslag bij de wijziging van de Tijdelijke wet verkiezingen covid-192 en in het plenaire debat met uw Kamer van 17 december jl. heb ik aangegeven dat het algemene coronabeleid is dat mensen met corona-klachten thuis moeten blijven en niet naar buiten moeten gaan. Gelet daarop vind ik niet dat er stemlokalen moeten worden ingericht voor kiezers die covid-klachten hebben.
Hoeveel gemeenten willen op dit moment minder stembureaus inrichten dan bij de vorige verkiezingen?
In de brief over «Stand van zaken voorbereiding Tweede Kamerverkiezing» van 27 januari jl. is uw Kamer geïnformeerd over een tweede peiling die is uitgevoerd naar de stand van zaken rond het aantal stemlokalen en stembureauleden. Deze peiling is door 315 gemeenten ingevuld en bevat de stand van zaken op dit moment. Door 40 gemeenten is de peiling niet ingevuld, maar is er wel contact geweest met het ondersteuningsteam stemlokalen.
Mijn beeld op basis van deze peiling en van het aanvullend contact van het ondersteuningsteam stemlokalen met de gemeenten die de peiling niet invulden, is dat het aantal stemlokalen op dit moment zeker op peil blijft ten opzichte van de vorige Tweede Kamerverkiezing (in 2017 waren dat er circa 9.300). Het beeld is dat in totaal op 15, 16 en 17 maart ruim 11.000 stemlokalen beschikbaar zullen zijn. Op woensdag 17 maart worden nu circa 9.250 stemlocaties verwacht (waarvan sommige meerdere stembureaus kennen). De meeste gemeenten komen met de stemlokalen op maandag en dinsdag erbij in totaal over drie dagen hoger uit dan het aantal lokalen in 2017. Een relatief klein aantal gemeenten verwacht nu minder stemlokalen beschikbaar te hebben dan bij de verkiezing in 2017, waarvan 3% een verschil heeft van meer dan 5 locaties.
Er zijn incidentele signalen van enkele gemeenten binnengekomen dat voorziene stemlocaties moeten afvallen c.q. worden teruggetrokken, bijvoorbeeld omdat de locatie nodig is als vaccinatielocatie. Het ondersteuningsteam biedt in zo’n geval suggesties aan voor vervangende locaties. Over het geheel genomen is het beeld over de beschikbaarheid van de stemlokalen positief.
Ik ben er geen voorstander van alle gemeenten te verplichten een stemstraat in te richten. Immers is het stemmen in een stemlokaal, vanwege alle genomen maatregelen, ook corona-proof.
Het is aan de gemeente om te bepalen of er behoefte aan is om een stemstraat te realiseren. In de peiling geven 62 van de 315 gemeenten die de peiling hebben ingevuld aan dat zij gebruik gaan maken van tenten en/of portacabins. 41 gemeenten die de peiling hebben ingevuld zullen een drive-through stembureau inrichten.
Bent u bereid elke gemeente te verplichten stemstraten zoals in de gemeente Noordenveld in te richten? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 3.
Extra (financiële) steun voor de Waddeneilanden |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel «Zonder rijkssteun worden de Wadden een tweede Venetië, stellen de vijf Waddenburgemeesters?1
Ja
Deelt u de mening dat de huidige en toekomstige Waddenbewoners moeten kunnen werken, wonen, leven en naar school kunnen gaan op hun Waddeneiland?
De specifieke situatie van de Waddeneilandgemeenten vraagt om een goed afgestemde inzet van de eilandgemeenten, provincie en het Rijk. Zoals afgesproken in het Waddenconvenant zal ik mij blijven inzetten voor de interdepartementale- en interbestuurlijke samenwerking en waar mogelijk mijn inzet versterken. Hierbij stel ik ook kennis en expertise beschikbaar voor de inrichting van de bestuurlijke samenwerking om de maatschappelijke opgaven gezamenlijk aan te pakken en daarbij tevens te voorkomen dat de Waddeneilanden een openluchtmuseum worden.
Tijdens een recent werkbezoek aan Fryslân op 6 januari 2021 heb ik uit handen van de voorzitter van het samenwerkingsverband Waddeneiland, de burgemeester van Ameland, de heer Stoel, het Programma voor de Waddeneilanden in ontvangst genomen. Daarbij is afgesproken dat we gedrieën, de eilanden, provincies en het Rijk samen gaan kijken naar een verfijning en concretisering van dit programma.
Zo ja, gaat u er dan alles aan doen om het schrikbeeld, dat de Waddeneilanden een openluchtmuseum worden, te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de reden dat het kabinet vorig jaar de regiodeal vanuit de Waddeneilanden heeft afgewezen?
Voor de derde tranche van de regiodeal-enveloppe waren 26 voorstellen ingediend. Het totaal van de gevraagde financiële bijdragen van de aangemelde voorstellen overtrof ruim het beschikbare budget. Door deze budgettaire ruimte was een selectie van voorstellen onvermijdelijk. Bij de afweging is rekening gehouden met een evenwichtige verdeling over de vier landsdelen en met de vorige twee tranches Regio Deals en de voorwaarden van het afwegingskader, zoals de bijdrage aan de brede welvaart, de meervoudigheid van de regionale opgaven, de integrale aanpak, de beschikbaarheid van publieke cofinanciering, de governance en de uitvoeringskracht in de regio en of de concrete te verwachten resultaten. Op grond van een rijksbrede afweging is het voorstel «De Waddeneilanden in balans voor brede welvaart» niet geselecteerd voor het vervolgtraject voor het uitwerken van een Regio Deal. Het voorstel paste onvoldoende binnen het afwegingskader.
Bent u het eens dat de Waddeneilanden vanwege hun ligging en grootte, hogere kosten hebben voor het bouwen van huizen, openhouden van scholen en het realiseren van goede zorg? Bent u het daarom ook eens dat deze bijzondere positie er voor zorgt dat zij om die reden extra aandacht en financiële steun nodig hebben?
De woningbouwopgave op de Waddeneilanden is inderdaad in sommige opzichten uniek. Vooral door de ligging en de schaal waarop ontwikkelingen plaatsvinden. Of dit ook per definitie tot hogere bouwkosten leidt, is mij niet bekend. Tegelijkertijd spelen op de woningmarkt op de Waddeneilanden dezelfde problemen als in de rest Nederland: een tekort aan (vooral betaalbare) woningen met stijgende prijzen als gevolg. Op dit moment zie ik geen aanleiding voor extra aandacht en financiële steun voor woningbouw op de Waddeneilanden. Mijn ministerie onderhoudt nauw contact met de provincies Noord-Holland en Fryslân, onder meer in het kader van het traject »versnelling woningbouw». Ook vanuit de provincies hoor ik dergelijke signalen niet.
Voor wat betreft het onderwijs ontvangen de eilanden -op Texel na- extra bekostiging voor het openhouden van de scholen en worden andere eisen gesteld aan het openhouden van de scholen dan de algemene landelijke norm. Daarnaast is bekend geworden, dat op Schiermonnikoog en Vlieland de VO-scholen door fusie met scholen in Harlingen/Dokkum openblijven.
Voor wat betreft zorg is het aan de zorgverzekeraars, die een wettelijke zorgplicht hebben, om met de zorgaanbieders goede afspraken te maken omtrent het realiseren van goede zorg en aandacht te hebben voor geografische omstandigheden. Op de Waddeneilanden is huisartsenzorg en ambulancezorg beschikbaar en wordt er met de ambulancehelikopter voor gezorgd dat (levensbedreigende) acute zorg tijdig en goed geleverd kan worden. Daarmee is er extra aandacht voor de bijzondere geografische ligging.
Bent u het eens dat door het wegvallen van het toerisme, vanwege de coronacrisis, deze Waddeneilanden in een nog lastiger parket zijn komen te zitten?
De Waddengemeenten zijn, evenals de andere gemeenten, financieel getroffen door de gevolgen van de corona-uitbraak. Het kabinet heeft met de medeoverheden afgesproken dat het Rijk een reële compensatie zal bieden voor extra uitgaven en gederfde inkomsten (zoals toeristenbelasting) als gevolg van de coronacrisis.
Ter compensatie van de gederfde inkomsten van toeristen- en parkeerbelasting is afgelopen jaar reeds € 225 mln uitgekeerd aan gemeenten middels een decentralisatie-uitkering, waarvan ruim € 4,5 miljoen aan de Waddeneilanden.
Daarnaast is er nog indicatief € 250 mln. gereserveerd op de Aanvullende Post bij het Ministerie van Financiën voor compensatie inkomstenderving van gemeenten, provincies en waterschappen voor 2020. Voor het bepalen van de definitieve reële compensatie van de inkomstenderving over 2020 van gemeenten, provincies en waterschappen geldt de afspraak dat dit in 2021 gebeurt op basis van de vastgestelde jaarrekeningcijfers 2020 (Kamerstuk 35 420, nr. 207).
Bent u bevreesd dat, als er op korte termijn geen maatregelen worden genomen, dit grote nadelige economische gevolgen, mogelijk resulterend in failliete bedrijven en verlies van banen, zal hebben voor de Waddeneilanden?
Zoals geschreven in de brief van 21 januari jl. over de uitbreiding van het economisch steun- en herstelpakket (Kamerstuk 35 420, nr. AB) realiseert het kabinet zich dat het voor bedrijven en werknemers ongekend zware tijden zijn. Ook het kabinet blijft zich daarom in deze moeilijke fase in de bestrijding van het coronavirus onverminderd inspannen om baanbehoud en bedrijvigheid te ondersteunen.
Dit heeft het kabinet al vanaf de start van de crisis gedaan door middel van de omvangrijke steun- en herstelpakketten, waaronder de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), de Tegemoetkoming in de Vaste Lasten (TVL) en de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). De uitbreiding van het economisch steun- en herstelpakket van 21 januari jl. is een aanvulling op de al bestaande steunmaatregelen. Samen met de werkgevers- en werknemersorganisaties wordt steeds de vinger aan de pols gehouden en worden aanpassingen aan het steun- en herstelpakket gedaan waar die nodig zijn.
Welke acties gaat u op de korte termijn ondernemen, na het ontvangen van de wensen van de Waddeneilanden, om de Wadden meer te ondersteunen?
Zie mijn antwoord bij vraag 2 en 3
Bent u daarom bereid om, zoals eerder voorgesteld in amendement TK 35 450 C, nr. 42, extra geld voor de Waddeneilanden beschikbaar te stellen?
Zoals hierboven reeds aangegeven bij vraag 6 ontvangen gemeenten en dus ook de Waddeneilanden reële compensatie voor extra uitgaven en gederfde inkomsten als gevolg van de coronacrisis. Daarnaast, zie ook het antwoord op vraag 7, spant het kabinet zich onverminderd in om baanbehoud en bedrijvigheid te ondersteunen. Het kabinet ziet op dit moment geen aanleiding om bovenop dit pakket specifiek voor de Waddeneilanden extra maatregelen te treffen.
Bent u tevens bereid om, naast deze incidentele middelen, nu wel in te stemmen met de, door de Waddeneilanden, voorgestelde regiodeal?
De derde en tevens laatste tranche uit de Regio Envelop is in 2020 verstrekt na een Rijksbrede afweging voor de duur van twee jaar. Voor deze kabinetsperiode zijn derhalve geen middelen meer beschikbaar voor nieuwe Regio Deals.
Signalen over problematiek samenhangend met de overgang van statushouders van een AZC naar de gemeente |
|
Bente Becker (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Op welke manier wordt een statushouder op dit moment overgedragen van een AZC naar de gemeente? Welke organisaties zijn daar (mogelijk) bij betrokken? Welke informatie wordt daarbij (mogelijk) gedeeld?
Het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) heeft afspraken met gemeenten om vergunninghouders zo goed mogelijk over te dragen. Als onderdeel daarvan deelt het COA, binnen de mogelijkheden van wet- en regelgeving, informatie over een vergunninghouder die voor een gemeente noodzakelijk is voor het huisvesten van de betreffende vergunninghouder, zowel digitaal als anderszins.
Digitale informatie-uitwisseling vindt plaats door het invullen van een klantprofiel in het Taakstelling Volg Systeem (TVS). Het betreft informatie over velerlei aspecten waaronder: het land van herkomst; de taal; de grootte van het gezin; bijzonderheden over de gezinshereniging; beperkingen bij huisvesting zoals noodzakelijke aanpassingen aan de woonruimte; de aanwezigheid van een inschrijfbewijs voor studie; opleiding; aanwezigheid van een arbeidscontract; werkervaring; medische bijzonderheden; (sociaal) netwerk en toekomstplannen. Tevens wordt informatie gedeeld over deelname aan de voorinburgering en andere activiteiten die het COA aanbiedt in het kader van vroege integratie en participatie.
Naast deze digitale informatie-uitwisseling biedt het COA ook een »warme overdracht» aan. Het gaat om persoonlijk contact over een vergunninghouder tussen het COA en de gemeente waar deze vergunninghouder aan gekoppeld is, met het doel dat de betreffende gemeente verduidelijkingsvragen kan stellen naar aanleiding van het profiel van de vergunninghouder.
Met welke factoren wordt op dit moment rekening gehouden bij het plaatsen van een statushouder in een gemeente en hoe gaat dit proces in zijn werk? Wordt daarbij ook gekeken naar de kans op werk en de behoefte aan zorg van statushouders?
Het Rijk bepaalt elk jaar het aantal vergunninghouders dat gemeenten moeten huisvesten, de zogeheten taakstelling huisvesting vergunninghouders. Dit gebeurt, conform de Huisvestingswet, via een vaste formule, gebaseerd op het inwoneraantal van gemeenten teneinde een evenredige spreiding over het land te verzekeren.
Binnen deze taakstelling bepaalt het COA door middel van «screening en matching» welke gemeente verantwoordelijk wordt voor de huisvesting van de betreffende vergunninghouder. Om de koppeling zo kansrijk mogelijk te laten zijn vanuit het perspectief van inburgering en integratie wordt een klantprofiel van de vergunninghouder opgesteld. Hierover vindt met een vergunninghouder een gesprek plaats.
Om het profiel op te stellen worden in een gesprek met de vergunninghouder zowel »harde» als »zachte» plaatsingscriteria uitgevraagd. Harde plaatsingscriteria hebben bijvoorbeeld betrekking op eerstegraadsfamilie in Nederland; gezinshereniging; medische behandeling; bestaand arbeidscontract of opleiding. Zachte plaatsingscriteria zijn werkervaring; opleidingsachtergrond; sociaal netwerk in Nederland en professionele ambities. Deze wijze van koppelen is in nauw overleg met medeoverheden, waaronder de VNG, tot stand gekomen.
Welke middelen ontvangen gemeenten voor het opnemen van een statushouder in hun gemeente anders dan geldt voor mensen die in zijn algemeenheid inwoner van een gemeente worden? Wordt daarbij rekening gehouden met specifieke kenmerken van een individuele statushouder, dan wel met algemene kenmerken die vaak voorkomen bij statushouders in het algemeen? Wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen jeugdigen en volwassenen?
Vanuit het Ministerie van SZW ontvangen gemeenten momenteel financiële middelen om maatschappelijke begeleiding te bieden aan meerderjarige vergunninghouders. Het gaat dan om een bedrag van EUR 2.370 per gehuisveste inburgeringsplichtige vergunninghouder voor de onderdelen maatschappelijke begeleiding en het participatieverklaringstraject.
Gemeenten ontvangen vanuit VWS geen specifieke middelen voor vergunninghouders. Het Rijk verstrekt verschillende uitkeringen aan gemeenten, deze uitkeringen worden meestal verdeeld op basis van objectieve criteria. Deze maatstaven zijn gebaseerd op demografische, sociaaleconomische, gezondheids- fysieke en geografische factoren.
Welke knelpunten ervaren gemeenten met betrekking tot het opnemen van statushouders in hun gemeente? Geven ze daarbij richting u aan dat statushouders in sommige gevallen beter in een andere gemeente hadden gepast of dat ze bepaalde ondersteuning moeten (kunnen) bieden die in die gemeente niet of niet goed voorhanden is?
Hoewel ik huiverig ben om namens gemeenten te spreken, heb ik van het COA en uit brieven van diverse bestuurders begrepen dat het tekort aan sociale huurwoningen in het algemeen als een belangrijk knelpunt wordt ervaren, dit omdat inwoners van de gemeente en andere doelgroepen dan vergunninghouders ook aanspraak op deze woningen maken.
Meer specifiek zijn er gemeenten die problemen ondervinden met het vinden van woningen voor grote gezinnen of voor grote groepen alleenstaanden of minderjarige alleenstaanden. Gemeenten kunnen onderling afspreken om de taakstelling te wijzigen of vergunninghouders tijdelijk over te nemen van andere gemeenten. Zo kan een gemeente met veel eenpersoonswoningen of onzelfstandige woonruimten bijvoorbeeld (tijdelijk) alleenstaanden van een andere gemeente overnemen.
Ik heb geen concrete signalen gekregen dat vergunninghouders in een andere gemeente gehuisvest hadden moeten worden. Overigens kan een gemeente zelf, indien zij meent dat in een andere gemeente betere zorgfaciliteiten zijn, het initiatief nemen om met een andere (buur)gemeente afspraken te maken om een vergunninghouder over te nemen. Wanneer beide gemeenten daar overeenstemming over hebben, zal het COA de vergunninghouder «omkoppelen» naar de andere gemeente.
In hoeverre geven gemeenten richting u aan dat ze informatie missen als het gaat om het opnemen van statushouders in hun gemeente? Zo ja, welke informatie missen zij?
Er zijn signalen van diverse gemeenten dat bij de koppeling het dossier nog niet volledig is. Dan gaat het met name over het ontbreken van een bankpas, een verblijfspas en/of een Burgerservicenummer (BSN). Dit hoeft het starten van het huisvestingsproces bij gemeenten echter niet in de weg te staan. De normtijd voor het zoeken naar passende huisvesting bedraagt tien weken. Tijdens deze periode kunnen gemeenten ontbrekende stukken aan het dossier toevoegen zodat dit compleet is bij de daadwerkelijke huisvesting.
Meer in het algemeen kan ik zeggen dat er continu aandacht is voor het verbeteren van de informatievoorziening richting gemeenten. Zo wordt op dit moment nog onderzocht, naar aanleiding van het incident in Bernheze, of en in welke mate het delen en duiden van informatie over de vergunninghouder tussen COA en gemeenten kan worden verbeterd. Uw Kamer wordt hierover op korte termijn geïnformeerd.
In de aanloop naar de inwerkingtreding van het nieuwe inburgeringsstelsel op 1 januari 2022 maken het COA, gemeenten en het Ministerie van SZW bovendien afspraken over de samenwerking die nodig is voor de regierol van gemeenten. Een goede informatieoverdracht maakt hier vanzelfsprekend onderdeel van uit.
Hoe is de zorg- en ondersteuningsbehoefte van statushouders vanuit de jeugdwet, WMO en participatiewet? Hoe verhoudt de behoefte aan zorg en ondersteuning van statushouders zich tot gemiddelde inwoners in een gemeente?
Voor het beoordelen van de ondersteuningsbehoefte van vergunninghouders op basis van de Jeugdwet, de Wmo 2015 en de Participatiewet gelden dezelfde criteria als voor andere ingezetenen. Dat neemt niet weg dat verschillende betrokken departementen (SZW, JenV, OCW en VWS) belang hechten aan het volgen van de daadwerkelijke zorg- en ondersteuningsbehoefte van vergunninghouders. Mede om die reden is het longitudinaal cohortonderzoek asielzoekers en statushouders uitgevoerd. Dit betreft een onderzoek dat de sociaaleconomische en sociaal-culturele integratie van vergunninghouders die vanaf 2014 naar Nederland zijn gekomen, monitort. Het onderzoek wordt uitgevoerd door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). 1
Cijfers uit dit onderzoek tonen aan dat vergunninghouders in de eerste twee jaar na het verkrijgen van de verblijfsvergunning minder huisartskosten maken dan de totale Nederlandse bevolking: 81 procent versus 98 procent maakt kosten voor de huisarts. Na twee jaar ligt dit echter ongeveer op hetzelfde niveau als voor de totale Nederlandse bevolking (95 procent).
Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat het gebruik van jeugdzorg door vergunninghouders minder hoog is dan dat van Nederlandse jongeren. Van de jongeren die in 2014 of 2015 een verblijfsvergunning asiel verkregen maakte in 2016 3,5 procent gebruik van een vorm van jeugdzorg. Dit aandeel stijgt na één jaar tot 5 procent en na twee jaar naar 6 procent. Deze percentages liggen lager dan de 9 procent van de Nederlandse jongeren die jeugdhulp ontvangen.
Van de jongere vergunninghouders die hulp op basis van de Jeugdwet krijgen, ontvangen verreweg de meesten jeugdhulp. Slechts 0,3 procent krijgt in 2016 hulp van jeugdbescherming (bijvoorbeeld onder voogdij plaatsing van alleenstaande minderjarige vergunninghouders) en 1 procent heeft te maken met jeugdreclassering (begeleiding en controle voor jongeren die met de politie in aanraking zijn geweest en een proces-verbaal hebben gekregen). De stijging van het gebruik van jeugdzorg zit ook bijna volledig in het gebruik van jeugdhulp: dat stijgt van 3,3 procent in 2016 naar 5,5 procent in 2018.
Daarnaast geeft dit onderzoek ook inzicht in het aantal bijstandsgerechtigden. Anderhalf jaar na het verkrijgen van de verblijfsvergunning ontvangt 90 procent van de 18 tot 65-jarigen die in 2014 een vergunning hebben gekregen een bijstandsuitkering. Vier-en-een half jaar na het verkrijgen van een vergunning is dit percentage gedaald naar 51 procent. Dit kunnen ook vergunninghouders met een (deeltijd)baan zijn.
In het onderzoek zijn geen gegevens opgenomen over het gebruik van de Wmo 2015 door vergunninghouders. Dit betekent dat noch op landelijk niveau noch op gemeentelijk niveau gegevens beschikbaar zijn over de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning van (volwassen) vergunninghouders.
Deze in het onderzoek opgenomen gegevens zijn in kaart gebracht via registerbestanden, periodiek gehouden enquêtes en kwalitatief onderzoek. Gegevens op het niveau van afzonderlijke gemeenten zijn niet beschikbaar.
In hoeverre heeft u signalen ontvangen dat gemeenten worstelen met de zorgplicht die zij hebben over statushouders, inhoudelijk dan wel financieel? Indien u signalen heeft, wat is de inhoud van deze signalen? Is daarin nog onderscheid te maken tussen jeugdigen en volwassenen?
Het is bekend dat de doelgroep kwetsbare personen betreft, waarbij sprake kan zijn van meervoudige problematiek. Dat brengt voor gemeenten soms een lastige opdracht met zich mee waarbij de financiële kosten op kunnen lopen. Overigens geldt dat er ook bij andere rechthebbenden (op voorzieningen/ondersteuning) sprake kan zijn van meervoudige problematiek en de daarmee gepaard gaande kosten.
Verschillende gemeenten en de VNG hebben laten weten dat zich problemen voordoen bij de huisvesting en begeleiding van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) met een verblijfsstatus die achttien jaar worden. Voor veel amv’s verloopt de overgang naar meerderjarigheid met een verblijfsstatus moeizaam. Tot hun achttiende krijgen ze begeleiding vanuit Nidos en/of de COA-locatie. Na hun achttiende stopt deze begeleiding en kunnen ze aanspraak maken op de reguliere voorzieningen vanuit gemeenten.
De tijd voor amv’s om zich voor te bereiden op zelfstandigheid in een onbekende samenleving is vaak te kort. Ook de overgang van de begeleiding door Nidos naar gemeentenbiedt ruimte voor verbetering. Een deel van de amv’s krijgt te maken met financiële en psychische problemen. De Kamerleden Van Ojik en Van Toorenburg hebben hierover moties ingediend waarop op 24 november 2020 een reactie is gegeven2. Voor volwassen vergunninghouders zijn die signalen er zover bekend niet. Dit neemt niet weg dat het COA en gemeenten regelmatig overleg voeren over hoe de overgang van een azc naar gemeenten het beste kan plaatsvinden.
Onlangs hebben de Nationale ombudsman en Kinderombudsman laten weten dat zij een onderzoek zijn gestart om meer inzicht te krijgen in de ervaringen van amv’s rondom, en in de eerste jaren na, hun achttiende levensjaar. Het onderzoek moet een beeld geven van de wijze waarop de begeleiding door Nidos en gemeenten is vormgegeven en zo in kaart brengen in hoeverre de huidige werkwijze en de behoeften van amv’s op elkaar aansluiten en welke verbeteringen mogelijk zijn. De verwachting is dat het onderzoek in het najaar van 2021 zal worden afgerond. Uw Kamer zal over de resultaten worden geïnformeerd.
Bent u bereid bij de herziening van de jeugdzorg te bezien of statushouderschap een indicatie zou moeten zijn die tot extra gewicht leidt in de verdeelsleutel? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Voor alle kinderen die met hun ouders in een COA-locatie verblijven geldt dat gemeenten een aparte decentralisatie-uitkering ontvangen, ongeacht hun status. Voor vergunninghouders geldt dat met iedere gemeente is afgesproken dat zij hun aandeel van de opname van vergunninghouders op zich nemen. Het is derhalve niet opportuun dit mee te nemen in de herziening van de Jeugdwet.
Het bericht 'HTM-directeur Bruno Bruins wordt commissaris bij vaccin-instituut' |
|
Henk van Gerven , Maarten Hijink |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «HTM-directeur Bruno Bruins wordt commissaris bij vaccin-instituut»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht over de benoeming van de heer Bruins tot lid van de Raad van Commissarissen Intravacc BV.
Welke richtlijnen omtrent het voorkomen van belangenverstrengeling zijn hier gevolgd?
In het benoemingsproces zijn de Nederlandse Corporate Governance Code en de Circulaire lobbyverbod Bewindspersonen meegewogen.
Intravacc BV is een beleidsdeelneming, met de Staat als enig aandeelhouder. De heer Bruins is niet aangesteld als lobbyist, maar als commissaris bij Intravacc BV. Als commissaris van Intravacc BV zal de heer Bruins bij contacten met VWS de circulaire in acht nemen.
Voor de volledigheid wil ik benadrukken dat de heer Bruins geen betrokkenheid had bij het besluit Intravacc BV per 1-1-2021 operationeel te maken.
Hoe verhoudt zich dit met het lobbyverbod voor oud-bewindspersonen waarin is afgesproken dat zij zich tenminste gedurende twee jaren afzijdig houden van werkzaamheden op eigen terrein?2
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat het de geloofwaardigheid en het vertrouwen niet ten goede komt dat een Minister die zelf al plannen maakte voor de verzelfstandiging en privatisering van een instituut dat belangrijk vaccinonderzoek uitvoert, kort na zijn aftreden wordt benoemd tot lid van de raad van commissarissen van dit instituut nu de verzelfstandiging een feit is? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Ik begrijp dat u scherp let op benoemingen van oud-bewindspersonen in bestuursfuncties. De raad van commissarissen vervult een toezichthoudende rol op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vennootschap. Deze rol staat los van de politieke besluitvorming over de toekomstige positionering van Intravacc.
De heer Bruins is benoemd vanwege zijn politieke en bestuurlijke ervaring en daarmee passend in het gezochte politiek-bestuurlijk profiel in de raad van commissarissen.
Deelt u de mening dat het plaatsen van een voormalig bewindspersoon, nog geen jaar na zijn vertrek uit het kabinet, op een belangrijke functie binnen een recent verzelfstandigd instituut dat actief is op hetzelfde beleidsterrein als dat van zijn politieke portefeuille, de schijn van belangenverstrengeling wekt? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 4.
Was het volgens u niet beter geweest als er een langere afkoelperiode voor de heer Bruins had gegolden alvorens hij deze functie ging bekleden, bijvoorbeeld een periode van tenminste twee jaar? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer is de heer Bruins voor deze functie benaderd en door wie? Is het Ministerie van VWS of van Financiën of de Minister op enigerlei wijze hierbij betrokken geweest? Zo ja, op welke wijze?
De heer Bruins is medio december 2020 voor deze functie benaderd door VWS in aanloop naar de omvorming van Intravacc als onderdeel van het kerndepartement naar beleidsdeelneming, waarbij het benoemen van de raad van commissarissen één van de te nemen stappen was. Omdat Intravacc BV een beleidsdeelneming betreft met het aandeelhouderschap bij VWS, en benoemingen door het Ministerie van VWS worden gedaan, is het Ministerie van Financiën niet betrokken geweest.
Hoeveel verdient de heer Bruins met deze functie?
De jaarlijkse toelage van een lid van de Raad van Commissarissen bedraagt
€ 27.500 per jaar exclusief onkosten vergoeding, conform de statuten van Intravacc BV.
De betrokkenheid van de minister-president bij de compensatieregeling voor gedupeerden van de toeslagenaffaire |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich dat u mij bij brief van de Staatssecretaris van 3 november 2020 liet weten dat de Minister-President weliswaar in een organogram over de crisisorganisatie Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) staat, maar dat de Staatssecretaris de enige bewindspersoon is in het strategisch crisisteam (SCT)?1
Ja dat herinner ik mij.
Waarom heeft u niet vermeld dat de gemelde structuur voor een Bewindsliedenoverleg (BWO) in het verleden wel bijeen is gekomen, in ieder geval als het gaat om de voorbereiding en de vormgeving van de compensatieregeling?2 3
In de beginfase zijn in februari en maart enkele overleggen op politiek niveau gevoerd in de aanloop naar de kabinetsreactie waarbij ook de Minister-President aanwezig was. Na verzending van de kabinetsreactie op 13 maart hebben deze niet meer plaatsgevonden en werd het verder indien noodzakelijk in de ministerraad besproken.
Hoe vaak is dit BWO bijeengekomen en wie waren daarbij aanwezig?
Dit BWO met als onderwerp «mogelijke scenario’s compensatieregeling» is driemaal bijeengekomen. Op 13 februari 2020 is dit BWO bijeengekomen in aanwezigheid van de Minister-President, de Minister van Financiën, de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane, de Staatssecretaris van SZW, en de Minister van M&W (portefeuille Minister BZK). De Minister van VWS was uitgenodigd maar niet aanwezig. Op 5 maart is dit BWO bijeengekomen in aanwezigheid van de Minister-President, de Minister van Financiën, de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane en de Minister van SZW. De Minister van BZK werd hoogambtelijk vervangen, de Minister van VWS was niet aanwezig. Op 10 maart is dit BWO bijeengekomen in aanwezigheid van de Minister van Financiën, de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane, de Staatssecretaris van SZW en de Minister van SZW. De Minister-President en de Minister van M&W werden hoogambtelijk vervangen. De aanwezige bewindspersonen werden alle keren ambtelijk ondersteund.
Kunt u van alle overleggen de voorbereidende notities, bespreeknotities, agenda’s en besluiten per ommegaande ongelakt naar de Kamer sturen?
In de bijlage4 treft u:
Er zijn geen agenda’s of besluitenlijsten aangetroffen. Indien er nog aanvullende stukken worden aangetroffen zal ik u deze doen toekomen bij een aankomende VGR Toeslagen. Tevens zullen deze stukken worden toegevoegd op http://informatiepuntkinderopvangtoeslag.rijksoverheid.nl. Namen van ambtenaren onder het niveau van directeur zijn hierbij niet zichtbaar gemaakt.
Waarom zijn bij het openbaar maken van documenten op 11 december 2020, naar aanleiding van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), aantekeningen van bewindspersonen en hele passages op de notities gelakt, telkens onder verwijzing naar artikel 11.1 van de Wob? Dit betreft toch voorbereiding op besluitvorming, waarmee het inroepen van de persoonlijke beleidsopvatting totaal ongepast is?
De Wet openbaarheid van bestuur geeft aan dat passages van documenten openbaar moeten worden gemaakt, tenzij er een uitzonderingrond voor is. Artikel 11, eerste lid, van de Wob bepaalt dat persoonlijke beleidsopvatting ten behoeve van intern beraad worden uitgezonderd van openbaarmaking. Het is Rijksbreed beleid op dat moment was om dat ook te toetsen met betrekking tot de aantekeningen van een bewindspersoon.
Kunt u aangeven wat de op 28 februari 2020 door u «gekozen lijn» is geweest?4
Op 28 februari heb ik bij een interne bespreking met ambtenaren aangegeven dat ik in het bewindsliedenoverleg van 5 maart 2020 een beleidslijn voor wilde leggen, waarover – onder voorbehoud van het rapport van de AUT – op 5 maart besluitvorming kon plaatsvinden. Deze beleidslijn staat beschreven in de notitie waar het lid Leijten in deze vraag naar verwijst (onder het kopje «Kern: voorgestelde beleidslijn»). De hoofdlijnen van deze beleidslijn waren:
Naast de financiële compensatie werd ook begeleiding voor ouders voorgesteld, om hen te helpen hun leven weer op de rit te krijgen.
Klopt het dat u beiden, alsmede de (andere) Staatssecretaris van Financiën die verantwoordelijk is voor de Belastingdienst, op 10 februari 2020 op de hoogte was dat er ook gedupeerden waren buiten de kinderopvangtoeslag? Zo ja, waarom is dit pas na de verhoren van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) gemeld aan de Kamer?5
Op dat moment was duidelijk dat er mogelijk ook gedupeerden buiten de kinderopvangtoeslag waren. In het eindadvies van de AUT van 12 maart 2020 is dit bevestigd. In de kabinetsreactie op het rapport van de ADR en AUT van 13 maart 2020 is melding gemaakt dat beide onderzoeken hebben geconstateerd dat bij CAF onderzoeken ook andere toeslagen waren betrokken. Bij brief van 25 mei 2020 heb ik u laten weten dat hier onderzoek naar gedaan werd, in de derde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag van 29 september is dat herhaald. Bij de vierde Voortgangsrapportage van 4 december 2020 heb ik naar aanleiding van dat onderzoek aangekondigd de compensatieregeling te verbreden.
Waarom is bij de inrichting van de UHT geen rekening gehouden met de getroffenen buiten de kinderopvangtoeslag; deze gedupeerden worden immers nog altijd met een kluitje in het riet gestuurd? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de vierde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag van 4 december 2020 heb ik aangegeven dat de institutioneel vooringenomen handelwijze door de Belastingdienst in de uitvoering van de kinderopvangtoeslag, ook heeft gespeeld in de uitvoering bij andere toeslagen. Inmiddels heb ik een beleidsbesluit gepubliceerd waarmee de noodvoorziening wordt opengesteld voor niet-KOT gedupeerden die nu al bekend zijn bij UHT. In de vijfde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag zal ik u hier nader over informeren. In het algemeen kan gesteld worden dat hiermee prioriteit is gegeven aan de gedupeerde ouders met kinderopvangtoeslag aangezien dit ook doorgaans om flink hogere bedragen gaat.
Waarom werd op 13 februari 2020 in het BWO besproken hoe precedentwerking moest worden voorkomen? Had de regering voor het beantwoorden van deze vraag niet juist advies gevraagd aan de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen (AUT) onder voorzitterschap van de heer Donner? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderwerp precedentwerking kwam naar voren als één van de generieke criteria bij het uitwerken van mogelijke opties ter compensatie, naast uitvoerbaarheid, financiële inpasbaarheid en proportionaliteit. In de bespreeknotitie (zie bijlage) wordt bij dit onderwerp juist verwezen naar de AUT, maar wordt ook de optie benoemd van maatregelen aanvullend op het advies van de AUT: «Waar mogelijk moeten precedentwerking en uitstralingseffect worden ingeperkt. Het volgen van de AUT biedt hiervoor de meeste houvast. Bij eventuele aanvullende maatregelen kan worden verwezen naar de unieke situatie, maar daarmee kan precedentwerking waarschijnlijk niet volledig worden weggenomen.»
Hoe valt te rijmen dat de Minister-President een traan laat bij een bijeenkomst met ouders, dat de Minister van Financiën zegt dat er gecompenseerd zal worden en dat er tegelijkertijd gesproken wordt over het vermijden van precedentwerking?
De Minister-President en de Minister van Financiën hebben naar aanleiding van de bijeenkomst in de Broodfabriek juist de opdracht gegeven om scenario’s uit te werken voor tegemoetkoming aan KOT-gedupeerden (en mogelijk ook gedupeerden van andere toeslagen) buiten de scope van de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen (AUT). Naar aanleiding daarvan is de scope van de opdracht aan de AUT ook uitgebreid.7 Tevens wil ik u erop wijzen dat het kabinet heeft besloten om gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslag ruimhartiger te compenseren dan het voorstel in het eindadvies van de AUT en later in 2020 ook heeft besloten gedupeerden van andere toeslagen voor compensatie in aanmerking te laten komen.
Kunt u aangeven welke adviezen u op 12 februari 2020 kreeg van de directeur van de Inspectie voor Rijksfinanciën ter voorbereiding op het BWO van 13 februari 2020?6 Kunt u de notitie ongelakt naar de Kamer sturen en daarbij aangeven waarom de adviezen bij de openbaarmaking daarvan onder 11.1 van de Wob zijn weggelakt?
De ongelakte versie van de notitie treft u aan als bijlage, deze is onderdeel van de documenten naar aanleiding van vraag 4. Wij hebben deze notitie niet eerder met uw ongelakt gedeeld aangezien hierin advies wordt gegeven over de mogelijke inbreng van de Minister tijdens het BWO. Verstrekken hiervan tast de eenheid van het regeringsbeleid aan. Vanwege de specifieke toezegging omtrent openbaarmaking stukken kinderopvangtoeslag delen wij deze notitie nu ongelakt met uw Kamer.
Zijn er in de aanloop naar het versturen van de Kamerbrief op 13 maart 2020 met de kabinetsreactie op het eindadvies van de AUT over de compensatie voor getroffen ouders in de kinderopvangtoeslagaffaire, afspraken gemaakt met coalitiepartijen over de vormgeving? Zo ja, welke afspraken en met wie?
Voor het versturen van de kabinetsreactie is over de inhoud veelvuldig gesproken met zowel leden van de coalitie als van de oppositie en daar is ook de vormgeving aan de orde geweest. Deze gesprekken en de interne besluitvorming hebben uiteindelijk geleid tot het besluit zoals dat op 13 maart aan uw Kamer is gemeld, waarmee niet volledig het advies van de AUT werd gevolgd maar ruimer werd besloten tot compensatie. De Wet hardheidsaanpassing Awir is daarna in de Kamer behandeld en eind juni vastgesteld.
Zijn er vragen gesteld over de reden van het hoge percentage aan uitvoeringskosten (meer dan 20%), dan wel het bedrag aan uitvoeringskosten van 110 miljoen euro, voor de compensatie aan gedupeerde ouders? Zo ja, door wie, en wanneer?
De hoogte van de uitvoeringskosten zijn uiteraard besproken maar speelde niet meer in de besluitvorming rondom het compenseren van de gedupeerde ouders. Uitvoeringskosten gaan overigens nooit ten koste van de compensatie en tegemoetkoming aan ouders. Zij ontvangen te allen tijde de bedragen waar zij conform de regelingen recht op hebben ter herstel van het hen aangedane leed. De heldere wens en opdracht was: zo snel mogelijk gedupeerde ouders helpen.
Waarom heeft de regering ervoor gekozen om getroffenen van het onrechtmatig opleggen van de kwalificatie «opzet grove schuld» volledig buiten de aanvankelijke compensatie te laten?
In 2019 is de invordering gepauzeerd en is nader uitgezocht wat de gevolgen en omvang van de kwalificatie «opzet grove schuld» zijn geweest. In het debat over de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie AUT op 27 mei 2020 heb ik aangegeven dat we hier nog onderzoek naar deden maar wel het vermoeden hadden dat daar een regeling voor moest worden ontwikkeld. In aanloop naar het de debatten over de Wet hardheidsaanpassing Awir van juni 2019 is duidelijk geworden dat de kwalificatie opzet/grove schuld (O/GS) veelvuldig is gesteld voor ouders die niet als fraudeur mogen worden beschouwd en met alle gevolgen van dien niet in aanmerking kwamen voor een persoonlijke betalingsregeling. Daarom is in overleg met uw Kamer in de wet hardheidsaanpassing Awir per 1 juli 2019 een aparte regeling opgenomen voor ouders die hierdoor gedupeerd zijn.
Erkent u dat in de aanloop naar de definitieve notitie over Opzet/Grove Schuld, van 5 november 2020, meerdere mensen op het ministerie «de rillingen over de rug» hadden gehad? Zo ja, welke verklaring is er voor te geven dat de slachtoffers van het onterecht opleggen van de kwalificatie «opzet/grove schuld» niet betrokken zijn bij de compensatieregeling? Kunt u uw antwoord toelichten?7
Gedoeld wordt waarschijnlijk op de notitie van 5 november 2019 in plaats van 2020. Deze is op 16 juni 2020 met uw kamer gedeeld. Zie ook het antwoord op vraag 14. In het voorjaar was het beeld nog niet copmpleet, eind juni is de OGS regeling in het wetsvoorstel toegevoegd.
Heeft het BWO dat destijds bijeenkwam over de vormgeving van de compensatieregeling ook gesproken over het bekend worden van de Fraude Signalering Voorziening (FSV), ook wel de zwarte lijst?8 Zo nee, hoe is dat mogelijk? Zo ja, wat is er besproken; kunt u de Kamer hierover volledig informeren?
Nee, hier is in het BWO niet over gesproken.
Heeft de AUT op verzoek van de regering en/of het Ministerie van Financiën bepaalde zaken onderbelicht gelaten in het advies? Zijn er inhoudelijke wijzigingen geweest in de laatste fase van het advies? Zo ja, waarom?
Op meerdere momenten is er contact geweest tussen de Staatssecretaris en topambtenaren van Financiën enerzijds en leden van de commissie AUT anderzijds. Op ambtelijk niveau was er in die periode bijna dagelijks contact. De commissie heeft uiteindelijk haar eigen conclusies getrokken. Zie hiervoor ook de antwoorden op vraag 375 in de lijst van feitelijke vragen over het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.
Klopt het dat de AUT verschillende aangeleverde documenten opnieuw heeft willen krijgen, voorzien van een nieuwe duiding? Zo ja, wie besloten dat en waarom? Waarom zijn er stukken herschreven en op welke vlakken is dat precies gebeurd?9
Door de AUT werden via de mail vragen voorgelegd aan het Ministerie van Financiën. Enkele keren bleek dat het aan de AUT gestuurde antwoord onvoldoende aansloot bij wat de AUT precies wilde weten. In die gevallen is na overleg een aangepast antwoord opgesteld.
Erkent u dat de adviescommissie Donner feitelijk niet nodig was voor politieke besluitvorming, maar een instrument was om «het boek te sluiten»? Zo nee, waarin is de commissie Donner dan evident doorslaggevend geweest voor inzichten rond de toeslagenaffaire?
Nee de commissie Donner heeft de grondslag gelegd voor de compensatie voor de ouders, zowel via haar interim--advies over CAF 11 in november 2019 als in het bredere eindrapport van maart 2020.
Kunt u aangeven waarom hele documenten bij het Wob-besluit over het archief van de AUT onder verwijzing naar artikel 11.1 niet verstrekt zijn?
Er zijn twee documenten integraal geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob bij het eerste deelbesluit inzake het Wob-verzoek over de Commissie AUT. Het betreft twee adviezen van de Landsadvocaat. Deze adviezen zijn te classificeren als persoonlijke beleidsopvattingen bestemd voor intern beraad. Dit is ook meerdere keren bevestigd door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Uit de kabinetsreactie op de POK volgt dat er nu besloten is om de adviezen van de Landsadvocaat die ter inzage zijn verstrekt aan de POK bij wijze van uitzondering ook openbaar te maken gelet op het uitzonderlijke karakter van de gebeurtenissen rondom de kinderopvangtoeslag en de ernst van deze zaak. Deze kunt u vinden op: Informatiepunt Kinderopvangtoeslag.Rijksoverheid.nl. Zie hiervoor ook de antwoorden op vragen 124 en 253 in de lijst van feitelijke vragen over het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 15 januari 2021?
Nee dat is helaas niet gelukt.
Het ophalen van ondersteuningsverklaringen voor nieuwe partijen |
|
Henk Krol |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er meerdere gemeenten zich niet aan de richtlijnen van het ministerie houden aangaande het afleggen van ondersteuningsverklaringen, zoals die beschreven zijn in de brief van 14 december jl. gericht aan alle burgemeesters, waarin u schrijft dat de gemeente de kiezer zonder afspraak de gelegenheid moet bieden de ondersteuningsverklaring af te leggen?
Bent u van mening dat gemeenten zich aan de geldende richtlijnen vanuit het ministerie dienen te houden?
Weet u dat, onder andere de gemeenten Woerden, Wijchen, Hollands Kroon, meerdere gemeenten in Limburg, Westerkwartier en Rijswijk, bij de aanvang van het verzamelen op 4 januari jl. zich niet aan de richtlijnen hielden?
Bent u van mening dat door deze gang van zaken het democratische proces wordt belemmerd voor nieuwe partijen die mee willen doen aan de Tweede Kamerverkiezingen?
Kunt u met onmiddellijke ingang ervoor zorgen dat alle gemeenten nogmaals worden aangeschreven zich wel aan de geldende richtlijnen te houden?
Bent u het eens dat door deze situatie de periode voor het verzamelen van de ondersteuningsverklaringen dient te worden verlengd?
De termijn voor het afleggen van ondersteuningsverklaringen is in de wet vastgelegd. In de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 is de periode voor het kunnen afleggen van de verklaringen verlengd van twee naar vier weken (van 4 januari tot en met de dag van kandidaatstelling op 1 februari en, in het kader van het herstel van eventuele verzuimen, op 3 en 4 februari). Die verlenging is juist doorgevoerd met het oog op de mogelijkheid dat beperkende maatregelen die tot doel hebben om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan (zoals beperkingen in de openingstijden van de gemeentelijke loketten) van invloed zijn op de mate waarin kiezers in staat zijn om tijdig de bedoelde verklaring af te leggen1. Zoals ik hiervoor heb opgemerkt, zijn alle gemeenten opnieuw gewezen op de regels en op het belang van een correcte naleving daarvan. Ik ga ervan uit dat alle gemeenten daarmee zullen zorgen voor een correct verloop van de procedure voor het afleggen van de ondersteuningsverklaringen. Een verdere verlenging van de termijn acht ik daarom niet nodig. Bovendien is de dag van kandidaatstelling (1 februari) het moment waarop de politieke partijen aan de voorwaarden voor deelname aan de verkiezing moeten voldoen; het heeft dus geen zin om het afleggen van ondersteuningsverklaringen te laten doorlopen tot na die dag.
Problemen met software die bij verkiezingen wordt gebruikt |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel1 van de Chaos Computer Club waarin Johannes Obermaier en Tobias Madel aangeven dat het Duitse systeem voor het tellen van de stemmen niet deugt?
Ja, ik wijs er op dat de programmatuur waar dit artikel over gaat andere programmatuur is dan de ondersteunende software verkiezingen waar de Kiesraad gebruik van maakt om de uitslag van de verkiezingen in Nederland mee te berekenen.
Is het waar dat het Nederlandse OSV2020 door IVU Traffic Technologies AG (IVU) is ontwikkeld en dat deze firma onderdeel is van vote iT, dezelfde firma die het niet deugende systeem in Duitsland leverde?
De Kiesraad heeft het onderhoud van OSV (de ondersteunende software verkiezingen) in 2015 Europees aanbesteed en vervolgens met IVU Traffic Technologies AG een raamovereenkomst gesloten. Deze raamovereenkomst loopt tot juli 2022.
Medio 2019 is Vote iT GmbH eigenaar geworden van het bedrijf waarmee de Kiesraad een raamovereenkomst heeft voor het onderhoud van OSV.
Weet u dat vote iT een geschiedenis heeft van niet deugende producten en bovendien het weglachen van ernstige problemen?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is het mogelijk dat een omstreden Duitse firma de Nederlandse verkiezingssoftware maakt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke zijn de afwegingen en wat is de onderbouwing om riskante software te gebruiken bij het optellen van stemmen en het bepalen van de uitslag, waar dit ook handmatig kan? Kunt u de betreffende documenten inclusief een begrijpelijke toelichting verstrekken?
Bij de verkiezingen wordt er handmatig gestemd met het potlood en een papieren stembiljet. De stemmen worden vervolgens in ieder stembureau handmatig geteld. De uitkomst van die handmatige telling wordt handmatig vastgelegd in een proces-verbaal. Deze processen-verbaal worden openbaar gemaakt en zijn voor iedereen die dat wil te bekijken. De ondersteunende software verkiezingen (OSV) wordt gebruikt voor de optellingen die daarna achtereenvolgens op gemeentelijk niveau, per kieskring en door het centraal stembureau (de Kiesraad) worden gemaakt.
De gemeenten en de Kiesraad willen programmatuur gebruiken omdat het gebruik hiervan optelfouten voorkomt. Daarnaast komt de optelling daarmee sneller tot stand. Snelheid is geboden omdat de tijd tussen de dag van stemmen en het moment waarop de uitslag bekend moet worden gemaakt kort is.
De Kiesraad is eigenaar van de programmatuur en is verantwoordelijk voor het onderhoud daarvan. De Kiesraad, dus niet de leverancier die het onderhoud uitvoert voor de Kiesraad, bepaalt of de programmatuur voldoet en gebruikt kan worden bij de verkiezingen. Om te bepalen of de programmatuur geschikt is voor gebruik laat de Kiesraad de programmatuur onderzoeken door onafhankelijke instanties. Een voorbeeld hiervan is het onderzoek naar de beveiliging van OSV2020 in oktober 2020 door Hackdefense3. Voor de aankomende Tweede Kamerverkiezing is de programmatuur door het bedrijf Expleo4 getoetst aan de wettelijke vereisten. De uitkomsten van deze rapporten maakt de Kiesraad openbaar en zijn raadpleegbaar op de website5 van de Kiesraad. Daarnaast wordt de broncode van de programmatuur openbaar gemaakt, zodat iedereen die dat wil daarvan kennis kan nemen.
Tot slot heb ik uw Kamer op 27 januari jl. geïnformeerd6 over de controles die bij de komende Tweede Kamerverkiezingen zullen worden uitgevoerd om de juiste werking van OSV vast te kunnen stellen.
Wat gaat u doen om te garanderen dat de extra kwetsbaarheid die u met deze software aan het verkiezingsproces hebt toegevoegd niet misbruikt kan worden? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Wat zijn de totale kosten tot nog toe voor het ontwikkelen van OSV2020, inclusief de kosten voor het voorbereidende traject en de rapporten, verslagen, onderzoeken, etc. die naar aanleiding van deze software zijn vervaardigd? Kunt u dit in een duidelijk overzicht presenteren?
De Kamer is in 2019 geïnformeerd over het feit dat voor de herindelingsverkiezingen van november 2020 en de Tweede Kamerverkiezing van maart 2021 een nieuwe versie van OSV zou worden ontwikkeld zodat eerder in de programmatuur geconstateerde kwetsbaarheden zouden worden weggenomen. De kosten hiervan bedragen € 2,4 mln (excl. BTW). Gespreid over 2019, 2020 en 2021 is hiervoor vanuit de begroting van BZK € 2,9 mln (incl. BTW) overgeboekt naar de begroting van de Kiesraad.
Hiernaast maakt de Kiesraad kosten in verband met het testen en toetsen van de programmatuur ten behoeve van het gebruik bij de herindelingsverkiezingen 2020 en de Tweede Kamerverkiezing in 2021. In totaal bedragen de kosten hiervan € 286.000.
Indien u bereid bent om maatregelen te treffen die kunnen garanderen dat de extra kwetsbaarheid die de software toevoegt niet misbruikt wordt, ziet u dan ook in dat de software eigenlijk niets toevoegt aan het kiesproces behalve veel kosten?
Zie het antwoord op vraag 5 en 6.
Het bericht dat het kabinet het vaccininstituut Intravacc alsnog wilverkopen |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Waarom gaat u alsnog over tot de verkoop van het vaccininstituut Intravacc, terwijl er grote behoefte is aan het produceren van vaccins in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In de kamerbrief d.d. 17 december 20202 heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn besluit om Intravacc voorlopig (voor maximaal 2 jaar) onder te brengen in een beleidsdeelneming onder VWS, waarbij alle aandelen in handen van de Staat zijn. Er is op dit moment dan ook geen sprake van een besluit tot het verkopen van vaccininstituut Intravacc. Zoals aangegeven in de kamerbrief is de coronapandemie en de extra noodzaak van het borgen van publieke belangen rond vaccinontwikkeling, aanleiding om de definitieve verkoop uit te stellen en de BV voorlopig in handen van de Staat te houden. De intentie blijft Intravacc op termijn op afstand te plaatsen mét behoud van de borging van de publieke belangen; hier wordt eind 2021 door het volgende kabinet een nadere afweging over gemaakt.
Daarbij wil ik aangeven dat Intravacc zich richt op het ontwikkelen van prototype vaccins. Deze kandidaat vaccins worden vervolgens verkocht of onder licentie overgedragen aan vaccinproductie en distributie bedrijven (farmaceutische industrie). Intravacc produceert zelf geen vaccins.
Waarom neemt u de beslissing voor de verkoop van Intravacc middenin de coronapandemie, terwijl Nederland afhankelijk is van het buitenland als het gaat om geneesmiddelenvoorzieningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De afweging of de aandelen van Intravacc in handen van de Staat blijven, geheel of gedeeltelijk, laat ik over aan het nieuwe kabinet. Intravacc speelt vooral een internationale rol als vaccininstituut. Zoals genoemd bij vraag 1 produceert Intravacc geen vaccins en staat het in die zin los van de geneesmiddelenvoorziening in Nederland.
Waarom zijn volgens u de activiteiten van Intravacc op termijn niet houdbaar binnen de spelregels van een ambtelijke organisatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De positionering als onderdeel van het kerndepartement VWS was enkel bedoeld als een tijdelijke overgangssituatie, nadat al besloten was om Intravacc te verzelfstandigen. U bent over het besluit om Intravacc te verzelfstandigen in december 2016 geïnformeerd. U bent vervolgens op de hoogte gehouden van de vervolgstappen in dat proces.
Op wat voor wijze moet de koper vergaande garanties bieden om het Nederlands belang bij vaccinontwikkeling te waarborgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals bij vraag 1 is beantwoord, is op dit moment geen sprake van het verkopen van Intravacc.
Hoe verhoudt de beslissing van het kabinet om Intravacc te verkopen zich met de aangenomen motie van de leden Marijnissen en Heerma over een voorstel voor versterking en uitbreiding van de productie van geneesmiddelen, vaccins en beschermingsmateriaal?2
Zoals bij vraag 1 en 2 is beantwoord, is er op dit moment niet door het kabinet besloten om Intravacc te verkopen.
De subsidieregeling Specifieke uitkering ventilatie in scholen |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de inrichting en uitvoering door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) van de subsidieregeling Specifieke uitkering ventilatie in scholen (SIVUS), een uitkering aan gemeenten om het binnenklimaat van bestaande schoolgebouwen te verbeteren?
Ja.
Klopt het dat de regeling uitgaat van het principe dat schoolbesturen verantwoordelijkheid dragen voor het klimaat in schoolgebouwen en dat de schoolbesturen de juridische verantwoordelijkheid hebben om de scholen te laten voldoen aan de Arbowetgeving? Kunt u dit toelichten?
Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor het onderhoud van het schoolgebouw, daar hoort ook het onderhoud van het binnenklimaat bij. Schoolbesturen hebben vanuit het oogpunt van goed werkgeverschap op grond van de Arbowetgeving de verantwoordelijkheid zorg te dragen voor een veilige en prettige werkomgeving.
Bent u ermee bekend dat het probleem van slechte ventilatie al dateert van voor de overdracht van gemeente naar bestuur per 1-1-2015? Hoe beoordeelt u de zienswijze dat de gemeente (overheid) dan ook primair verantwoordelijk zou zijn voor het leveren van de financiële middelen voor het goed laten uitvoeren van de verplichting van de schoolbesturen om te zorgen voor een gezond binnenklimaat aansluitend bij de huidige eisen?
Zoals op 1 oktober uit het rapport van het Landelijk Coördinatieteam Ventilatie op Scholen (LCVS) is gebleken, voldoen niet alle schoolgebouwen aan de wettelijke eisen voor luchtverversing. Dat betreft niet alleen maar oudere schoolgebouwen, er zijn ook nieuwgebouwde schoolgebouwen die niet blijken te voldoen aan de huidige luchtverversingsnormen. Gemeenten hebben de publieke verantwoordelijkheid te voorzien in goede onderwijshuisvesting die voldoet aan de huidige eisen. Dat betekent dat schoolbesturen als gebruikers en gemeenten als publiek verantwoordelijken gezamenlijk zorg dienen te dragen voor goede onderwijshuisvesting die voldoet aan de wettelijke eisen. Dat kan vormgegeven worden door het leveren van financiële middelen door de gemeente, maar schoolbesturen kunnen hier ook aan bijdragen, zolang het onderhoud aan het ventilatiesysteem betreft.
Hoe wilt u omgaan met de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van gemeente en schoolbestuur en wat gaat u doen om de uitgangsposities hierin helder te krijgen?
Zoals eerder voor de zomer gecommuniceerd, is een wetsvoorstel in voorbereiding om de planvorming voor investeringen in huisvesting te verbeteren. Gemeenten krijgen de wettelijke opdracht tot het vaststellen van een meerjarig Integraal Huisvestingsplan (IHP), renovatie wordt als huisvestingsvoorziening in de wet opgenomen en het investeringsverbod wat nu geldt voor schoolbesturen in het po zal worden genuanceerd. Hierdoor zullen de verantwoordelijkheden van schoolbesturen en gemeenten beter op elkaar aansluiten. Verder wordt op dit moment in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Onderwijshuisvesting de werking van het stelsel en de verantwoordelijkheidsverdeling zoals die is vastgelegd in de wet onderzocht. Tegelijkertijd wordt onderzocht welke maatschappelijke uitdagingen er qua onderwijshuisvesting op het onderwijs afkomen. De uitkomsten van het IBO worden in dit voorjaar verwacht.
Bent u ermee bekend dat in diverse rapporten van de Algemene Rekenkamer (2016) en het rapport van McKinsey (2020) is aangetoond dat er onvoldoende middelen door het Rijk ter beschikking gesteld worden om het onderhoud goed uit te voeren en de gebouwen binnen de beschikbare middelen in conditie 3 (gemiddeld niveau) te houden? Kunt u hierop reflecteren?
De Algemene Rekenkamer (2016) concludeert dat de normbedragen in de modelverordening onderwijshuisvesting van de VNG onvoldoende zijn voor de bouw van een basisschool die voldoet aan de wettelijke eisen conform Bouwbesluit 2012. Sinds 2006 zijn de bouwkosten gestegen en zijn de eisen die worden gesteld aan schoolgebouwen aangescherpt. De VNG heeft de normbedragen inmiddels aangepast. McKinsey (2020) concludeert dat schoolbesturen ongeveer 15% meer uitgeven dan zij hiervoor uit de lumpsum ontvangen. De lumpsum bevat echter geen geoormerkt budget voor onderhoud, schoolbesturen zijn (binnen de kaders van de WPO, de WVO en de WEC) vrij in hoe ze het lumpsumbudget inzetten. Uitgaven voor onderhoud (en eventuele tekorten daarop) kunnen, binnen de huidige bekostigingssystematiek, daarom enkel in het bredere onderwijsperspectief worden bezien.
Bent u ermee bekend dat, conform de Wet op het primair onderwijs (WPO) en het programma van eisen Materiële instandhouding, de scholen weliswaar verantwoordelijk zijn voor het in stand houden van scholen zoals ze deze ontvangen hebben van de overheid, maar dat de bekostiging slechts aanwezig is voor onderhoud inclusief kleine corrigerende maatregelen? Kunt u hierop reflecteren?
Het bevoegd gezag (schoolbestuur) draagt de verantwoordelijkheid voor behoorlijk gebruik, binnen- en buitenonderhoud en de exploitatiekosten. Daarvoor ontvangt een schoolbestuur middelen.
Bent u van mening dat alle, of de meeste, schoolbesturen voldoende middelen hebben om de gevraagde substantiële aanpassingen aan gebouwen en installaties door te voeren?
Mede naar aanleiding van de uitvraag door het LCVS en signalen uit het onderwijsveld zijn er middelen voor de verbetering van ventilatie beschikbaar gesteld. Deze zijn inmiddels beschikbaar gesteld via de regeling Specifieke Uitkering Ventilatie in Scholen (SUVIS). Ten tijde van de beantwoording van deze vragen (21 januari) zijn er door ruim 100 verschillende gemeenten 380 aanvragen ingediend ter hoogte van een totaalbedrag van € 60 miljoen. Scholen gaan dus nu aan de slag met noodzakelijke aanpassingen aan hun schoolgebouw(en).
Hoe ziet u in dit licht het investeringsverbod voor schoolbesturen om te investeren in stenen en/of verbeteringen aan gebouwen (de economische waarde van een gebouw)?
Schoolbesturen dragen de verantwoordelijkheid voor behoorlijk gebruik, binnen- en buitenonderhoud en de exploitatiekosten. Het meefinancieren van ventilatiemaatregelen door het schoolbestuur in het primair onderwijs is toegestaan zolang het geen renovatie of ingrijpende verbouwing betreft. Daarnaast is er een wetsvoorstel in voorbereiding waarin onder andere het investeringsverbod voor schoolbesturen in het primair onderwijs genuanceerd wordt. Het oogmerk hierbij is schoolbesturen in het primair onderwijs ruimte te geven om mee te investeren in onderwijshuisvesting binnen redelijke kaders.
Deelt u de mening dat de voorgestelde maatregelen in de subsidieregeling substantiële aanpassingen betreffen aan gebouwen en installaties waarvoor flinke bedragen noodzakelijk zijn, en geen redelijke bedragen voor een redelijke termijn zoals gesteld in de WPO?
Gemeenten en schoolbesturen hebben zelf het beste in het vizier welke maatregelen nodig zijn in het schoolgebouw. Niet alle benodigde maatregelen zijn echter groots en meeslepend. In een aantal gevallen kan ook met relatief kleine ingrepen de benodigde verbetering in de ventilatie worden aangebracht, getuige ook de variatie in aangevraagde subsidie tot nu toe. Dat varieert van enkele honderden euro’s tot € 1 miljoen.
Hoe past de vrijheid (gedoogconstructie OCW) voor scholen om te investeren als dit een positief effect heeft op de exploitatielasten in de uitwerking van deze subsidieregeling? Krijgen schoolbesturen, indien dit past binnen de financiële mogelijkheden van het schoolbestuur, de ruimte om te investeren?
Er is geen sprake van een gedoogconstructie zolang schoolbesturen binnen de wettelijke kaders meefinancieren in het verbeteren van de ventilatie. Zolang het geen verbouwing of renovatie betreft mogen schoolbesturen in het primair onderwijs behoorlijk gebruik, binnen- en buitenonderhoud en de exploitatiekosten financieren.
Hoe denkt u ongelijkheid te voorkomen in deze kwestie, gezien de verschillen in financiële situatie tussen scholen en tussen gemeenten, indachtig het recente rapport «Een verstevigd fundament voor iedereen»?
Het Nederlands onderwijsbestel is zeer divers, de keuzevrijheid die ons systeem kent is een groot goed. De keerzijde van de grote diversiteit is dat er ook in onderwijshuisvesting verschillen zitten. Alle schoolbesturen, groot en klein, in het primair of voortgezet onderwijs met schoolgebouwen waar de ventilatie niet op orde is, kunnen een beroep op de regeling doen via hun gemeente. Er zullen verschillen zijn en die zijn niet te voorkomen of weg te nemen met deze regeling.
De vergelijking tussen hem en Escobar, Napoleon en Hitler |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw waardering van de vergelijking die parlementariërs van Sint Maarten maken tussen u en de bloedige maffiabaas Pablo Escobar, de dictator Napoleon en de nazileider Adolf Hitler?1
Waarom hebt u met het oog op deze kwalificaties vertrouwen dat het parlement van Sint Maarten bereid is goed met u samen te werken in de miljoenen financiële steun die wij het eiland geven?
Deelt u de zorgen dat deze woorden aan u het begin zullen zijn van wederom een proces van frustreren door politici van alle hulp die Nederland de mensen op het eiland zo graag wil bieden?
Het bericht ‘Burgemeester Sjors Fröhlich over schadevergoeding Niemans: Dit is een mokerslag’? |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht: «burgemeester Sjors Fröhlich over schadevergoeding Niemans: Dit is een mokerslag»?1
Ja
Wat zijn de praktische gevolgen voor de gemeente Vijfheerenlanden in geval de gemeente niet in cassatie gaat of de uitspraak in cassatie in stand zal blijven en deze uitspraak definitief wordt? Moet de gemeente het bedrag op korte termijn uit de eigen middelen betalen? Moet de gemeente Vijfheerenlanden dan bijvoorbeeld (fors) gaan bezuinigen op de voorzieningen voor inwoners?
Het Gerechtshof in Den Haag heeft op 15 december van vorig jaar bepaald dat de gemeente Vijfheerenlanden ruim € 90 mln. moet voldoen. De gemeente moet dit op korte termijn uit eigen middelen betalen en de kosten van eventuele financiering dekken binnen haar begroting. Momenteel onderzoekt de gemeente Vijfheerenlanden zelf de uitspraak en implicaties. Mijn ambtenaren hebben hierover gesproken met de provincie en gemeente. Volgens de gemeente is de begroting voor het jaar 2021 in evenwicht. Wel geeft de gemeente aan dat de betalingsverplichting «een enorme bres slaat in de reserves» en dat de maatschappelijke impact groot is. Volgens de gemeente kan zij haar doelstellingen op het gebied van onder andere duurzaamheid, woningbouw en mobiliteit niet meer realiseren. Ik ga hier nader op in bij vraag zes.
Deelt u de mening dat het maatschappelijk niet te verantwoorden is dat de inwoners van de huidige gemeente Vijfheerenlanden grote gevolgen ondervinden van een schadevergoeding die betaald dient te worden voor een gebeurtenis van meer dan 40 jaar geleden bij een van de rechtsvoorgangers van de huidige gemeente? Zo nee, waarom niet?
De gemeente is een autonome bestuurslaag. Een gemeente is daarom in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor haar financiële positie en de (financiële) consequenties van haar handelen. De rechtelijke uitspraak is het gevolg van een langlopende kwestie waarover de drie rechtsvoorgangers (Leerdam, Zederik en Vianen) zijn geïnformeerd in het kader van het haalbaarheidsonderzoek voor de herindeling die heeft geleid tot de gemeente Vijfheerenlanden.
Kunt u het juridische kader schetsen wat er gebeurt als een gemeente zo’n grote schuld heeft die zij niet (op korte termijn) kan aflossen?
Uitgangspunt is dat de gemeente zelf de schuld voldoet. Wanneer de gemeente dit niet (op korte termijn) kan en het de gemeente niet lukt de baten en de lasten in de begroting structureel in evenwicht te krijgen, kunnen gedeputeerde staten preventief toezicht instellen. In dat geval moeten begrotingswijzigingen worden goedgekeurd door de provincie. Dit is momenteel ook van toepassing op de gemeente Vijfheerenlanden. Doel van preventief toezicht is te zorgen dat de gemeente de begroting weer structureel in evenwicht krijgt. Voor gemeenten die financiële problemen ondanks het preventief toezicht alsnog niet zelf kunnen oplossen bestaat er een vangnet. Dit vangnet is beschreven in de Financiële-verhoudingswet, artikel 12 en de Handleiding Artikel 12 Financiële-verhoudingswet. Een artikel 12-gemeente krijgt geld bovenop de gewone uitkering uit het gemeentefonds. Daarom heet het geld een aanvullende uitkering. Alle gemeenten betalen dus aan de aanvullende uitkering mee. Artikel 12-gemeenten moeten aan een aantal voorwaarden van het Rijk voldoen om het extra geld te ontvangen. Die zien op de omvang en de duur van het tekort, de minimale hoogte van de OZB en het maximale uitgavenniveau. De gemeente en provincie hebben in het overleg aangegeven dat het niet in de verwachting ligt dat een beroep op artikel 12 nodig zal zijn.
Zijn er meer soortgelijke gevallen bekend waarbij een fusiegemeente geconfronteerd is met een grote claim uit het verleden van een van de rechtsvoorgangers? Zo ja, kunt u daar voorbeelden van geven? Hoe is daar toen mee omgegaan?
Er zijn geen gevallen bekend waarbij een fusiegemeente geconfronteerd is met een grote claim uit het verleden van een van de rechtsvoorgangers. Wel liep er een procedure tegen de gemeente Muiden, die is afgerond met een vaststellingsovereenkomst. De gemeente Muiden heeft hierna een beroep gedaan op Artikel 12 Financiële-verhoudingswet. Zowel de vaststellingsovereenkomst als de procedure in het kader van Artikel 12 hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de herindeling van Muiden met andere gemeenten in de gemeente Gooise Meren.
Bent u bereid om, zeker nu veel gemeenten al kampen met financiële tekorten, samen met de provincie Utrecht, de gemeente Vijfheerenlanden en haar inwoners te ondersteunen bij de gevolgen die deze uitspraak met zich meebrengt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt is de wet- en regelgeving zoals hierboven geschetst. Ik begrijp dat dit voor deze net opgerichte gemeente een lastige en gevoelige situatie is. Direct na de uitspraak van het Gerechtshof hebben mijn ambtenaren contact gehad met de gemeente.
Het gesprek heeft geleid tot de afspraak dat de gemeente Vijfheerenlanden met ondersteuning van BZK en de provincie Utrecht de gevolgen van de uitspraak voor de ambities van Vijfheerenlanden in relatie tot de financiële positie in kaart gaat brengen en vervolgens inventariseert welke mogelijkheden er zijn om welke ambities in verloop van tijd te realiseren zijn. Daarbij wordt ook gekeken welke mogelijkheden er zijn om koppelingen te maken met provinciaal- en Rijksbeleid.
De ondersteuning van de provincie en BZK wordt op twee manieren vormgegeven. Allereerst betalen de provincie en BZK mee aan de verkenning die onder opdrachtgeverschap van de gemeente wordt uitgevoerd door een externe verkenner of bureau. Daarnaast brengen de provincie en BZK expertise in. De eerste stap is om in samenspraak met provincie en BZK een opdracht te formuleren voor een externe verkenner of bureau, die deze opdracht gaat uitvoeren. Het streven is om de verkenning binnen 3 maanden af te ronden.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De beveiliging van ICT bij het ministerie van Defensie |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Klopt het dat een ICT-journalist op het Ministerie van Defensie alleen is gelaten in een ruimte met een router, UTP-kabel en diverse toegangspoorten tot het netwerk?1
Op 15 december 2020 ontving Defensie een journalist op het ministerie die kort in een wachtruimte alleen is gelaten. De betreffende wachtkamer is voorzien van een zogeheten wall-outlet met internetaansluiting waarop een wifi acces point is aangesloten. Via deze aansluiting kunnen bezoekers alleen gebruik maken van een afgeschermde internetverbinding voor gasten.
Kunt u uitsluiten dat ook in andere gevallen mensen op het Ministerie van Defensie alleen zijn gelaten in ruimtes waar men zich toegang zou kunnen verschaffen tot het netwerk van uw ministerie?
Defensie hanteert een toegangsbeleid en bezoekersregeling op het ministerie waarbij bezoekers begeleid worden door een daarvoor verantwoordelijke gastheer. Het kan voorkomen dat een bezoeker, die in een werk- of wachtkamer wordt ontvangen, korte tijd alleen wordt gelaten. Dit betekent echter niet dat bezoekers in deze kort tijd toegang kunnen verkrijgen tot het netwerk van Defensie. Door het inzetten van technische maatregelen in het netwerk, op outlets en op de werkstations wordt toegang door bezoekers tot het netwerk tegengegaan.
Kunt u uitsluiten dat bezoekers bij het Ministerie van Defensie militair gevoelige gegevens hebben buitgemaakt?
Defensie behandelt gevoelige gegevens overeenkomstig de in het Defensie Beveiligingsbeleid vastgestelde normen en maatregelen. Gevoelige gegevens worden opgeslagen binnen hoger gerubriceerde netwerkomgevingen die zich in beveiligde ruimtes bevinden. Wanneer Defensie een bezoeker ontvangt in een van deze beveiligde ruimtes wordt hij/zij te allen tijde begeleid en voorzien van een gekleurde pas die altijd zichtbaar gedragen dient te worden.
Zijn er pogingen geweest om informatie van de ICT-systemen van Defensie, op uw ministerie dan wel op andere locaties van Defensie, buit te maken in de laatste jaren, die zijn opgemerkt en/of voorkomen? Zo ja, om hoeveel pogingen gaat het?
Elke dag worden er in Nederland cyberaanvallen uitgevoerd. Het JIVC (met oa. het Defensie Cyber Security Centrum), lokale beheerorganisaties en gebruikers beschermen Defensie tegen deze dreiging. Gerubriceerde en/of gemerkte fysieke informatie (documentaire informatie) wordt binnen Defensie opgeslagen in beveiligde werkomgevingen en/of beveiligde ruimten. Al naar gelang de hoogte van de rubricering worden aanvullende beveiligingsmaatregelen getroffen om ontvreemding van die informatie te voorkomen. Doelgerichte pogingen door bezoekers om op locatie informatie buit te maken zijn niet bekend.
Zijn er richtlijnen of werkinstructies voor ICT-veiligheid op uw ministerie? Zo ja, zijn die up-to-date en effectief? Zo nee, waarom niet?
Defensie heeft, als onderdeel van het Defensie Beveiligingsbeleid, instructies voor ICT-beveiliging en -veiligheid, die minimaal tweejaarlijks worden geëvalueerd, waaronder op effectiviteit.
Defensie heeft, conform het Defensie Beveiligingsbeleid en in overeenstemming met het Rijksbreed geldende Voorschrift Informatiebeveiliging Rijk – Bijzondere Informatie (VIR-BI), de beveiliging ingericht middels vier lagen die verschillende beveiligingsniveaus kennen (waarbij niveau één «hoog» is en niveau vier «laag»). Zo zijn poorten voor hoger gerubriceerde netwerksystemen bijvoorbeeld niet toegankelijk voor bezoekers in verband met de permanente begeleiding in de beveiligde ruimten. In het geval van besloten vergaderingen treft Defensie de nodige beveiligingsmaatregelen, waaronder ook het tegengaan van opnamen of afluisteren. Wachtwoorden en codes worden regelmatig door de gebruikers gewijzigd omdat dit middels het systeem automatisch wordt afgedwongen.
Indien u wel richtlijnen of werkinstructies voor ICT-veiligheid op uw ministerie heeft, wat is hierin dan opgenomen over het alleen laten van bezoekers in ruimtes met netwerkpoorten en de omgang met gevoelige informatie op papier, zoals bijvoorbeeld codes en wachtwoorden voor besloten vergaderingen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om professionals van bijvoorbeeld de veiligheidsdiensten de Defensieorganisatie te laten doorlichten op ICT-veiligheid? Zo nee, waarom niet?
Defensie voert jaarlijks meerdere soorten security assessments uit op het gebied van (ICT-) beveiliging. Dit gebeurt ook in samenwerking met de veiligheidsdiensten. Daarnaast staat de IT-beheerder van Defensie in nauw contact met onder meer het Defensie Cyber Security Centrum. Bij vermoedens van incidenten, of om andere veiligheidsredenen, voert Defensie onderzoek uit en worden de systemen doorgelicht.
Een documentaire over D66-lijsttrekker Kaag tijdens de verkiezingscampagne |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «NPO pakt uit: lange film over «premierskandidaat» Sigrid Kaag»?1
Ja.
Waarom brengt de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) een uren durende reclamespot van een politicus, vlak voor de Tweede Kamerverkiezingen?
De omroepen zijn redactioneel onafhankelijk en zelf verantwoordelijk voor hun media-aanbod. De NPO is verantwoordelijk voor de plaatsing en coördinatie van het media-aanbod. De onafhankelijkheid van de publieke omroep is een groot goed. Vanuit mijn positie als Minister voor media is het niet aan mij om hierover te oordelen.
Bestaat er een relatie tussen deze reclamespot voor D66 en het feit dat de voorzitter van de NPO een sympathisant is van D66 en dat de directeur van de VPRO een voormalig campagneleider is van D66?
De omroepen zijn redactioneel onafhankelijk en zelf verantwoordelijk voor hun media-aanbod. In het geval van de documentaire «van Beiroet tot het Binnenhof» is sprake van een onafhankelijke maker.
Herinnert u zich de documentaire Jesse, die vlak voor de verkiezingen zou worden uitgezonden door de NPO, maar op het laatste moment werd teruggetrokken?
Ja. BNNVARA heeft destijds besloten de documentaire niet uit te zenden omdat de maker van de documentaire een jaar lang in dienst was van GroenLinks. Hoewel de onafhankelijke positie van de documentaire volgens BNNVARA gewaarborgd was, wilde BNNVARA geen twijfel laten ontstaan over de onafhankelijkheid van de publieke omroep. In het geval van de documentaire «van Beiroet tot het Binnenhof» is sprake van een onafhankelijke maker. D66 heeft geen betrokkenheid bij of invloed gehad op de documentaire.
Hoe verhoudt zich deze zendtijd voor politieke partijen tot de Mediawet, in het bijzonder tot artikel 2.1.2, waar staat dat deze «evenwichtig, pluriform, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand is en zich tevens kenmerkt door een grote verscheidenheid naar vorm en inhoud»»?
Het is aan het Commissariaat voor de Media om te toetsen of het media-aanbod in overeenstemming is met de Mediawet. Dat toezicht vindt altijd achteraf plaats om censuur te voorkomen.
Waarom betaalt het Nederlands Filmfonds deze reclamespot? Is het een taak van een culturele subsidieclub dit te financieren?
Het Filmfonds is een zelfstandig bestuursorgaan en is op geen enkele wijze politiek beïnvloedbaar in haar selectiekeuzes. De film van Shuchen Tan is geselecteerd voor het samenwerkingsproject Teledoc door een commissie van het Filmfonds en de NPO op haar kwalitatief sterke regievisie. Het is een onafhankelijke auteursdocumentaire over de persoon Sigrid Kaag, die door de maakster vele jaren is gevolgd. Het draaiproces van de documentaire was al lang begonnen (en dus ook toegekend en gefinancierd) voordat Kaag lijsttrekker werd. Het is bedoeld als een portret zoals er vaker portretten worden gemaakt.
Valt deze gift in natura onder campagnefinanciering door de NPO, VPRO en het Filmfonds?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat het reisadvies naar Curaçao naar oranje is bijgesteld |
|
Jan Paternotte (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat het reisadvies voor Curaçao sinds 8 december 2020 is aangepast naar oranje?
Ja, dat klopt. Aanvullend is op 16 december jl. een wereldwijd oranje reisadvies van kracht geworden, mede gezien de lockdown in Nederland. Sinds 8 januari jl. is Curaçao vanwege een daling in het aantal besmettingen in het land geen hoogrisicogebied meer. Dit betekent dat men bij terugkeer niet in thuisquarantaine hoeft te gaan en ook de verplichting tot het tonen van een negatieve PCR test bij reizen vanuit Curaçao vervalt. De sinds 23 januari verplichte sneltest is ook niet vereist voor reizigers uit Curaçao. Het wereldwijde oranje reisadvies blijft echter gelden, ook voor Curaçao.
Kunt u toelichten waarom ervoor gekozen is om het reisadvies nu pas te wijzigen, terwijl ruim drie weken geleden al een recordaantal besmettingen werd geconstateerd op Curaçao?
Het aantal besmettingen op Curaçao is in de weken voor het aangepaste reisadvies toegenomen, maar het risico op besmetting was op Curaçao altijd lager dan in Nederland. Daarnaast is gekeken naar onder meer de druk op de zorg(capaciteit), welke in orde was. Op 16 november hebben de autoriteiten op Curaçao extra maatregelen ingevoerd om het oplopende aantal besmettingen tegen te gaan. Net als in Nederland hadden deze maatregelen tijd nodig om effect te hebben. De opvolging van de maatregelen bleek onvoldoende, waardoor het aantal besmettingen bleef stijgen en de autoriteiten op 1 december opnieuw besloten tot het aanscherpen van de maatregelen. Omdat de stijgende trend bleef doorzetten en het risico op besmetting hoger werd dan in Nederland, is besloten het reisadvies voor Curaçao per 8 december bij te stellen naar oranje.
Heeft u er zicht op hoeveel Nederlanders sinds de persconferentie van 4 november jl., toen door premier Rutte werd aangegeven dat alleen binnen het Koninkrijk der Nederlanden geen negatief reisadvies geldt, een reis naar Curaçao hebben geboekt voor de periode tussen 4 november 2020 en half januari 2021?
Tussen 4 november 2020 en 15 januari 2021 zijn 27.060 personen vanaf Schiphol naar Curaçao gereisd en 25.644 personen vanuit Curaçao naar Schiphol. Het is hierbij van belang te vermelden dat hierbij ook sprake kan zijn van een driehoeks-vlucht, waarbij een deel van de passagiers bijvoorbeeld niet op Curaçao, maar pas op Sint Maarten is uitgestapt. Bovengenoemde cijfers zijn daarom niet volledig en geven tevens geen inzage in het aantal boekingen of de nationaliteit van reizigers.
Wat is uw advies aan Nederlanders die tijdens of rond de kerstvakantie een reis naar Curaçao hebben geboekt?
In navolging van het oranje reisadvies geldt nog immer een dringend advies om alleen strikt noodzakelijke reizen naar Curaçao te maken. Zoals Minister-President Rutte tijdens de persconferenties van 14 december en daaropvolgend heeft verkondigd geldt tevens het dringende advies: niet naar het buitenland te reizen en alleen een reis te boeken wanneer dit strikt noodzakelijk is. Voor reizen binnen en buiten Nederland geldt: beperk het aantal reisbewegingen en contactmomenten met andere mensen.
Bent u voornemens om aanvullende communicatiemiddelen in te zetten om duidelijk te maken hoe het actuele reisadvies geldt? Zo ja, op welke wijze? Bent u ook bereid dit te benoemen bij een aankomende persconferentie? Bijvoorbeeld door dit te benoemen?
Actuele reisadviezen zijn terug te vinden op de website van Buitenlandse Zaken en in de Wijs op Reis App. In het Corona-debat van 15 december jl. heeft Minister-President Rutte aangekondigd dat per 16 december jl. alle landen een oranje reisadvies ontvangen, inclusief de Caribische delen van het Koninkrijk.
Klopt het dat op dit moment, voorafgaand aan het afreizen naar Curaçao, de reiziger binnen 72 uur voor vertrek negatief moet zijn getest op het coronavirus en bewijs hiervan dient te overleggen alvorens te kunnen boarden?
Ja, dat klopt. De autoriteiten van Curaçao vragen alle inkomende reizigers om een negatieve PCR-testuitslag van ten hoogste 72 uur oud te tonen bij inreizen.
Bent u het ermee eens dat gezien het hoge aantal besmettingen op Curaçao, het wenselijk zou zijn om reizigers die terugkomen uit Curaçao ook om een negatief testresultaat te vragen alvorens zij Nederland binnen reizen? Zo nee, waarom niet?
Op het moment dat een land wordt aangemerkt als hoogrisico wordt een negatieve PCR-testuitslag alsook een negatieve sneltestuitslag verplicht gesteld om naar Nederland te kunnen reizen. De PCR-testverplichting heeft ook voor Curaçao gegolden. Sinds 8 januari jl. wordt Curaçao niet meer beschouwd als hoogrisicogebieden daarom is het vanaf die datum niet meer verplicht negatievef testresultaten te kunnen tonen voor vertrek naar Nederland
Kunt u aangeven wat de status van uitvoering is van de motie Van Weyenberg/Veldman die vraagt het overleggen van een negatieve coronatest voorwaardelijk te maken aan het binnenreizen van Nederland vanuit een land waar een negatief reisadvies voor geldt?1 Wanneer kan de verplichting om een negatief testresultaat te laten zien bij het binnen reizen van Nederland verwacht worden?
Vanaf 29 december jl. is het tonen van een negatieve PCR-testuitslag voorafgaand aan de reis verplicht voor vliegpassagiers uit alle gebieden waar een hoog COVID-risico geldt. Ook heeft het kabinet de verplichting om te beschikken over een negatieve testuitslag van een sneltest (maximaal 4 uur voor vertrek) ingevoerd. Deze is ingegaan op 23 jl. voor reizigers per vliegtuig en schip. Dit geldt ook voor Nederlanders die uit deze gebieden naar Nederland (terug)reizen.
Klopt het dat op dit moment voor vluchten van KLM en Delta Airlines tussen Atlanta en Amsterdam een pilot is opgezet waar (snel)testen zijn ingezet om het reizen tussen de twee steden weer veilig mogelijk te maken? Kunt u aangeven waarom is gekozen voor deze bestemming?2
Dat klopt. De Minister van I&W heeft op 4 december jl. uw Kamer over dit initiatief geïnformeerd. Reizigers worden voor vertrek getest met een PCR-test, op de luchthaven met een antigeentest en na aankomst opnieuw met een PCR-test. De proef is met medewerking van de ministeries van VWS en I&W opgezet door de luchtvaartmaatschappijen. De luchtvaartmaatschappijen hebben dit traject voorgesteld vanwege het belang van Atlanta voor verbindingen in de Verenigde Staten. Binnenkort zal de Minister van VWS uw Kamer informeren over de resultaten van de evaluatie van de pilot en zijn reactie daarop.
Deelt u de mening van de vragenstellers dat het vooraf en bij terugkomst testen van reizigers uit Curaçao op dit moment net zo belangrijk is als het testen van reizigers uit Atlanta? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is voorstander van het bevorderen van veilig reizen door middel van testen. Daarom is per 29 december jl. een negatieve-PCR testuitslag verplicht voor alle reizigers uit hoogrisicogebieden. Het kabinet heeft op basis van het 96e OMT advies3 besloten om per 23 januari jl. voor reizigers uit alle hoogrisicogebieden aanvullend op de 72 uur oude PCR-testuitslag ook een negatieve sneltestuitslag te verplichten van ten hoogste 4 uur voor vertrek. Omdat Curaçao op dit moment niet wordt beschouwd als hoogrisicogebied is zowel de PCR-test als antigeentest niet vereist om naar Nederland te kunnen reizen.
Zo ja, bent u in afwachting van een algehele verplichting om een negatief testresultaat bij het binnen reizen van Nederland te overleggen, bereid om met de luchtvaartmaatschappijen die op Curaçao vliegen afspraken te maken over het testen van reizigers die terugkomen uit Curaçao? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn hiervoor ook sneltesten in te zetten?
Tussen 29 december en 8 januari was een negatieve PCR-testuitslag verplicht voor alle reizigers uit Curaçao. Sinds 8 januari jl. wordt Curaçao niet langer beschouwd als hoogrisicogebied vanwege de sterk gedaalde besmettingsgraad. De negatieve PCR- en sneltestuitslag is daarom niet langer nodig.
Bent u bereid in aanloop naar een negatieve testverplichting ervoor te zorgen dat reizigers vanaf Curaçao op Schiphol bij aankomst getest kunnen worden in een (snel)teststraat? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Kunt u, vanwege de start van de kerstvakantie volgende week, deze vragen binnen een week beantwoorden?
Het bericht ‘Scouting en jeugd- en jongerenwerk bestolen’. |
|
René Peters (CDA), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Scouting en jeugd- en jongerenwerk bestolen»?1
Ja.
Herinnert u zich dat de Kamer een motie heeft aangenomen om geld vrij te maken voor de ondersteuning van noodlijdende jeugd- en jongerenorganisaties en speeltuinen in coronatijd?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat de toegezegde 7,3 miljoen euro inderdaad beschikbaar is gekomen?
Er is inderdaad 7,3 mln. vrijgemaakt om Scoutingclubs, speeltuinverenigingen en vrijwillig jeugd- en jongerenwerk in gemeenten te ondersteunen zodat zij hun belangrijke functie voor kinderen en jongeren kunnen blijven vervullen.
Deelt u het beeld uit het artikel dat de beschikbare middelen meestal niet gebruikt worden voor het doel waarvoor ze bestemd zijn?
Deze signalen hadden mij nog niet eerder bereikt.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) dit beeld in een brief aan gemeenten bevestigt en gemeenten oproept de middelen juist in te zetten?
Ik heb kennis genomen van een nieuwsbericht en van ledenbrieven van de VNG waarin gemeenten opgeroepen worden om coronasteun aan lokale jeugdorganisaties te geven.
Deelt u de mening dat geld dat beschikbaar is gesteld voor de jeugd, ook gebruikt moet worden voor de jeugd?
Ja.
Bent u bereid in gesprek te gaan met gemeenten om noodlijdende jeugd- en jongerenorganisaties en speeltuinen alsnog te hulp te schieten met het beschikbare geld?
Als blijkt dat de middelen inderdaad nog niet ingezet worden voor het beoogde doel, is het goed dat de VNG dit nogmaals onder de aandacht brengt van gemeenten. Ik ga met de VNG in gesprek over wat ze extra gaan doen om ervoor te zorgen dat het geld wordt besteed aan het beoogde doel.
Bent u bereid de Kamer over het verloop van die gesprekken op de hoogte te houden?
Ik zal uw Kamer nader informeren over het verloop en de uitkomst van het gesprek met de VNG.
De mogelijkheid voor ouders in het buitenland om een levenloos geboren kind bij te schrijven in de Basis Registratie Personen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Onderschrijft u de mening dat het voor ouders heel belangrijk kan zijn om hun levenloos geboren kind bij te kunnen schrijven in de Basisregistratie Personen?
Ja, ik onderschrijf dat het voor ouders belangrijk kan zijn om hun levenloos geboren kind bij te kunnen schrijven in de Basisregistratie Personen.
Onderschrijft u dat het mooi zou zijn als het ook voor Nederlandse ouders die in het buitenland wonen mogelijk zou zijn om een levenloos geboren kind bij te schrijven in de Basisregistratie Personen?
Ja, zie verdere toelichting in het antwoord op vraag drie.
Kunt u aangeven in hoeverre het mogelijk is om een levenloos geboren kind bij te schrijven in de Basisregistratie Personen als één van de ouders of beide ouders de Nederlandse nationaliteit hebben en in het buitenland wonen? Als dat nu niet mogelijk is, bent u bereid om wet- en/of regelgeving aan te passen, waardoor deze mogelijkheid er wel is voor ouders? Zo ja, hoe en op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Elke ouder van een kind dat levenloos ter wereld is gekomen op het moment dat de ouder in Nederland woonde en als ingezetene van een gemeente was ingeschreven in de BRP, kan na emigratie alsnog verzoeken om gegevens over dat kind op zijn of haar persoonslijst in de BRP te vermelden.
Deze mogelijkheid is er niet als de ouder in het buitenland woonde op het moment dat het kind levenloos ter wereld kwam.
De reden is dat uit de huidige opzet van de BRP volgt dat op de persoonslijst van de ingeschrevene die na emigratie niet-ingezetene is geworden alleen gegevens over de niet-ingezetene zelf worden bijgehouden. Zo wordt een in het buitenland levend geboren kind ook niet opgenomen op de persoonslijst van de ouder die niet-ingezetene is. Het wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet BRP en de Wet BES1 dat ik op 24 november 2020 aan uw Kamer heb aangeboden voorziet in een uitbreiding waardoor zij wel kunnen verzoeken om gegevens over dit kind op hun persoonslijst in de BRP op te nemen op het moment dat zij weer in Nederland komen wonen.
Zoals gemeld in mijn brief van 21 september jl. aan uw Kamer2, is het uitbreiden van de mogelijkheden van het bijhouden van gegevens van niet-ingezetenen opgenomen op de ontwikkelagenda van de BRP. Ik ben bereid om de omstandigheid dat er ouders zijn die in het buitenland wonen en wensen dat gegevens over hun levend en/of levenloos geboren kinderen in de BRP worden opgenomen, bij de uitwerking daarvan mee te nemen.
Kunt u aangeven in hoeverre het mogelijk is als één van de ouders of beide ouders de Nederlandse nationaliteit hebben, in het buitenland wonen en daar een levenloos geboren kind hebben gekregen en vervolgens één of beide ouders weer in Nederland woont of wonen (ingeschreven staan als ingezetenen) om hun levenloos geboren kind bij te schrijven in de Basisregistratie Personen? Zo ja, hoe en op welke manier? Zo nee, waarom niet en wilt u dit alsnog mogelijk maken?
Op dit moment is dit nog niet mogelijk. Ik wil dit wel mogelijk maken.
Het bij het antwoord op vraag 3 genoemde wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet BRP en de Wet BES3 dat aan uw Kamer is aangeboden, voorziet daarom in een uitbreiding om registratie in de toekomst wel mogelijk te maken. De voorgestelde wetswijziging houdt onder meer in dat op de persoonslijst van een ouder die als ingezetene in de BRP is of wordt ingeschreven, gegevens kunnen worden opgenomen over een kind dat levenloos is geboren, dan wel vóór de (eerste) inschrijving van de ouder in de GBA of de BRP is overleden.
Dit betekent dat het niet meer relevant is of de ouder ten tijde van de geboorte van het kind als ingezetene was ingeschreven in de BRP. Ook als de ouder op het moment van de geboorte van het kind als niet-ingezetene was ingeschreven of in het geheel niet was ingeschreven in de BRP, kan deze verzoeken om registratie van het kind op zijn of haar persoonslijst. De enige voorwaarde is dat de ouder ten tijde van het verzoek als ingezetene in de basisregistratie is of wordt ingeschreven. De nationaliteit van de ouders is niet relevant.
Kunt u aangeven in hoeverre het mogelijk is als één van de ouders of beide ouders, die nu in het buitenland wonen, maar ingeschreven stonden in de Basisregistratie Personen op het moment dat hun kind levenloos werd geboren, zij hun kind bij kunnen schrijven in de Basisregistratie Personen? Zo ja, hoe en op welke manier? Maakt het in deze situatie nog uit of het kind in Nederland of in het buitenland geboren is? Zo nee, waarom niet en wilt u dit alsnog mogelijk maken?
Dit is in onder de huidige regeling al mogelijk voor ouders die als ingezetene van een gemeente stonden geregistreerd in de Basisregistratie Personen. Indien de geboorte van een kind dat levenloos ter wereld is gekomen, heeft plaatsgevonden op het moment dat de ouder als ingezetene van een gemeente was ingeschreven in de BRP, kan deze ouder na emigratie alsnog bij de laatste woongemeente verzoeken om gegevens over dat kind op zijn of haar persoonslijst te vermelden. Er worden geen eisen gesteld aan de geboorteplaats van het kind. Op de website www.nederlandwereldwijd.nl is hier meer informatie over opgenomen.
Het bericht ‘Zoektocht naar 70 duizend extra stembureau leden: veel meer mensen nodig dan normaal' in de uitzending van WNL op maandag 30 november 202 |
|
Bart Smals (VVD), Tobias van Gent (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de suggesties gedaan in de uitzending van WNL van de heer Heerts inzake het realiseren van stageplekken voor mbo/hbo studenten rondom het faciliteren van de verkiezingen in maart 2021?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Dit was tevens het moment waarop ik het startsein gaf voor de landelijke wervingscampagne voor stembureauleden.
Hoe kijkt u aan tegen deze suggesties? Ziet u hierin mogelijkheden om op deze manier zowel het tekort aan stembureauleden als het tekort aan mbo-stages aan te pakken?
Hierin zie ik zeker mogelijkheden en de MBO-raad zoekt hierin actief de samenwerking. De MBO-raad, Vereniging Nederlandse Gemeenten, de ministeries van BZK en OCW en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) werken samen om hier op creatieve manier invulling aan te geven. Samen verkennen we hoe de MBO studenten een rol kunnen spelen in het vervullen van de nodige vrijwilligersfuncties rond de verkiezingen. De mogelijkheid om hier in het kader van «burgerschap» een stage plek of stage uren voor af te spreken is onderdeel van de verkenning. Het streven is om een koppeling te maken die zowel voor gemeenten als mbo-studenten van meerwaarde kan zijn.
Past deze suggestie in uw plan van aanpak om «creatief om te gaan» met het aanbod van stages voor mbo-studenten?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier gaat u deze suggestie oppakken met de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB), de MBO-raad, MBO-instellingen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om hier werk van te maken?
Met de eerder genoemde partijen is afgesproken de handen in één te slaan. Ik wil met deze samenwerking de wervingscampagne een extra impuls geven.
De komende periode zullen de genoemde partijen stimuleren dat scholen en gemeenten elkaar effectief kunnen vinden in het koppelen van mbo-studenten aan vrijwilligersfuncties rond de verkiezingen. De behoefte daarbij kan gaan van het opbouwen en afbouwen van de stembureaus, de beveiliging, het invullen van de gastheer en -vrouw rollen tot de rol van stembureaulid achter de tafel. Met de MBO-raad zullen we kijken naar welke opleidingen hier het beste op aansluiten.
Zouden mbo-studenten ook richting of na afloop van de verkiezingen van dienst kunnen zijn bij de voorbereidende werkzaamheden voorafgaand aan de dag van stemming?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u mogelijkheden, voortbordurende op eerdere suggestie om studenten uit het hoger onderwijs in te zetten als stemlokaal leden, deze ook voor mbo-studenten mogelijk te maken als alternatief voor een stage?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere mogelijkheden ziet u wanneer voorgenoemde maatregelen niet zorgen voor voldoende stemlokaalleden? Op welke manier blijft u hierover in contact met de VNG?
Met de inzet van de landelijke wervingscampagne verwacht ik een goede bijdrage te leveren voor het werven van voldoende stembureauleden door de gemeenten. Op maandag 14 december waren reeds ruim 25.000 aanmeldingen geregistreerd via de landelijke website elkestemtelt.nl.
Om een goed beeld te krijgen van de stand van zaken rond het aantal benodigde stembureauleden houd ik begin januari een peiling onder de gemeenten. Aan de gemeenten wordt gevraagd aan te geven of er voldoende aanmeldingen zijn dan wel wat de tekorten zijn.
Gemeenten moeten daarbij een ruim reservebestand aanhouden. Tevens wordt onderzocht of en hoe een extra (regionale of landelijke) pool van reserve stembureauleden kan worden ingezet, mochten op het laatste moment in een bepaalde gemeente veel stembureauleden uitvallen.
De vergoedingen van leden van adviescommissies |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Waarom is niet voldaan aan de toezegging in oktober 2005 dat alle vergoedingen van leden van adviescommissies openbaar worden gemaakt?1
Ik heb geen bevoegdheden ten aanzien van individuele vergoedingen, slechts ten aanzien van de kaderstelling middels de Kaderwet adviescolleges en de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies. Het is aan de vakministers de bedragen voor hun adviesorganen te publiceren in de Staatscourant conform artikel 2, vijfde lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies. In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (JBR) publiceerde het kabinet tot de publicatie over het jaar 2016 de hoogte van vergoedingen van leden van adviescolleges die onder het bereik van de Kaderwet adviescolleges vallen. In de JBR over 2016 is de Kamer geïnformeerd dat die gegevens voortaan niet meer centraal gepubliceerd zullen worden. De motivering daarin was de volgende: «In de afgelopen jaren is gebleken dat slechts in een beperkt aantal gevallen leden actief waren in meerdere adviesraden en daarvoor vergoedingen hebben ontvangen. Er zijn verder geen signalen bekend van leden die de anticumulatienorm overschreden hebben. Daarom stopt het kabinet met het publiceren van een cumulatief overzicht van de vergoedingen van deze leden.»
Welke adviescommissies zijn door de rijksoverheid vanaf oktober 2005 ingesteld en wat waren de vergoedingen die de leden hebben gekregen? In welke gevallen zijn de normen voor de vergoedingen van de leden van adviescommissies niet gehandhaafd? In welke gevallen zijn de normen niet gehandhaafd indien leden van verscheidene commissies lid waren en de anticumulatiebepaling op hen van toepassing was? Kan de beantwoording mede aan de hand van concrete bedragen worden gegeven?
Ik beschik niet over de gevraagde informatie. De toepassing van de bestaande wettelijke kaders voor adviescolleges en commissies, waaronder de verplichte publicatie van de vergoedingsbesluiten in de Staatscourant, ligt geheel bij de vakministers. De beantwoording van deze vragen zou het verzamelen van een grote hoeveelheid gegevens vereisen die bij de afzonderlijke vakministers berusten en die niet met een redelijke inspanning op een praktische manier kunnen worden ontsloten. Dit komt bij vraag 2 door de tijdspanne van vijftien jaar en bij vraag 3 door de breedte en diversiteit van organisatievormen, die deels ook geen vastgestelde definitie kennen. Voor de genoemde organen – behalve de adviescolleges en commissie ook de «taskforces», «aanjaagteams», «klankbordgroepen», «rondetafels», «kwartiermakers», «procesregisseurs», «(nationaal) coördinatoren», «interbestuurlijke diensten» en «ambassadeurs» – bestaat geen heldere definitie of een wettelijk kader.
Wat waren de totale kosten van alle adviesorganen en andere vergelijkbare commissies, functies en functionarissen, inclusief de «tijdelijke» adviesorganen onder welke naam zij ook functioneren of hebben gefunctioneerd, zoals «taskforces», «aanjaagteams», «klankbordgroepen», «rondetafels», «kwartiermakers», «procesregisseurs», «(nationaal) coördinatoren», «interbestuurlijke diensten», «ambassadeurs», in de huidige kabinetsperiode?
Zie antwoord vraag 2.
De Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en het informeren van de Kamer |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich dat u op 20 december 2018 een aantal vragen kreeg voorgelegd waarvan er een luidde: «Kunt u voorbeelden geven van Wob-verzoeken, die bewust vertraagd zijn door de regering?»1
Ja, we herinneren ons deze set vragen en deze specifieke vraag.
Herinnert u zich dat u eerst alle 22 gestelde vragen samenvoegde tot vijf antwoorden en pas na meer dan een half jaar en na heel veel formele en informele aansporingen en herinneringen, het volgende antwoord gaf op deze specifieke vraag, namelijk: «Nee. De beantwoordingstermijn van een concreet Wob-verzoek is afhankelijk van de bestuurlijke aangelegenheid in kwestie, de reikwijdte van het verzoek, de omvang van de hoeveelheid informatie en de mogelijkheden dergelijke informatie snel te verwerken.»?2
Ja, we herinneren ons dat de Staatssecretaris van Financiën en ik dit antwoord aan uw Kamer hebben gestuurd. De betreffende vraag, zoals hierboven omschreven bij vraag 1, maakte onderdeel uit van een set Kamervragen die is gesteld op 31 januari 2019 en is aangevuld op 4 februari 2019. Vanwege de diverse gevallen die in de vragenset aan de orde kwamen was interdepartementale afstemming nodig. Op 21 februari 2019 is daarover een uitstelbericht verzonden aan uw Kamer. De vraag is bijna gelijkluidend beantwoord op 30 april 2019, als onderdeel van een antwoord op twee andere Kamervragen die daarmee verband hielden; alleen het woord «Nee» aan het begin van het antwoord ontbrak. Op verzoek van de leden Omtzigt en Van der Molen en de commissie Financiën op 14 mei 2019 respectievelijk op 23 mei 2019 en 5 juli 2019, om alle vragen uit die set Kamervragen afzonderlijk te beantwoorden, zijn de vragen één voor één beantwoord op 11 juli 2019.
Hebt u kennis genomen van het verhoor van premier Rutte door de parlementaire onderzoekscommissie Kinderopvangtoeslag, waarin hij onder ede verklaarde en het advies bevestigde om een Wob-verzoek pas later uit te sturen – na publicatie van een onderzoek – en een boete voor lief te nemen?
We hebben kennis genomen van het verhoor.
Ziet u aanleiding om het antwoord op deze Kamervraag te herzien? Zo ja, wat luidt nu uw nieuwe antwoord?
We hebben bewust vertragen destijds geïnterpreteerd als het vertragen omdat dat de bewindspersoon beter zou uitkomen. Ons zijn daarvan geen voorbeelden bekend. Dit zien we als echt iets anders dan een vertraging vanwege een bestuurlijke reden, zoals hieronder toegelicht.
De Wob geeft bestuursorganen tot taak er zo veel mogelijk voor te zorgen dat de informatie die het overeenkomstig deze wet verstrekt, actueel, nauwkeurig en vergelijkbaar is. Dit wordt mede bepaald door de bestuurlijke aangelegenheid waar het Wob-verzoek op ziet en ook de reikwijdte van het verzoek, de omvang van de hoeveelheid informatie en de mogelijkheden dergelijke informatie snel te verwerken.
Weliswaar was het Wob-verzoek waar aan wordt gerefereerd ingediend op 29 juli 2019, door de reikwijdte van het verzoek en de omvang van de hoeveelheid informatie die werd gevraagd, duurde het tot 15 november 2019 totdat het Wob-besluit gereed was. Met de afhandeling van een Wob-verzoek is doorgaans veel capaciteit gemoeid. Alle betrokkenen bij een beleidsdossier moeten in kaart worden gebracht; zij moeten alle mogelijke relevante informatie inventariseren in hun e-mail, whatsapp, documenten op hun computer en in documentmanagementsystemen. Hierbij speelt een rol dat de informatiehuishouding lang niet altijd op orde is, met de effecten van dien op de snelheid en het gemak van de vindbaarheid van informatie. Zie hiervoor ook de reactie van het kabinet op het rapport van de POK. Vervolgens moet deze informatie worden beoordeeld om te bezien wat openbaar kan worden. In het geval de informatie ziet op derden dient er ook een zienswijze worden gevraagd en dient deze te worden verwerkt. In het onderhavige geval zijn zienswijzen uitgevraagd van 10 t/m 18 oktober. Voordat een besluit openbaar kan worden moet het voor akkoord worden voorgelegd door de medewerkers aan de leidinggevende en directeur, de ambtelijke top en soms ook de bewindspersonen. Dit kan enige tijd duren als er vragen zijn of discussies ontstaan. In het onderhavige geval is de afstemming gestart op 23 oktober en heeft het langer geduurd dan gebruikelijk door de omvang van de set. De bewindspersoon heeft uiteindelijk op 12 november akkoord gegeven. De productie van de set heeft een dag geduurd. Het besluit is op 15 november, tegelijkertijd met de reactie op het rapport van de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen, verzonden.
Het is niet ongewoon dat de verzending van een Wob-verzoek enige tijd wordt aangehouden, als deze is ingediend gedurende een onderzoek over dezelfde materie én het Wob-besluit gereed is omstreeks de publicatiedatum van een rapport. Het is immers ongewenst om een lopend onderzoek te verstoren door in de afrondende fase hiervan via een Wob-verzoek nieuwe informatie te publiceren. De informatie uit het Wob-verzoek kan juist van belang zijn voor het onderzoek. Ook is het van belang dat de Kamer juist en volledig wordt geïnformeerd. In dit concrete geval had de Staatssecretaris van Financiën ook toegezegd aan uw Kamer3 hen gelijktijdig te informeren en een integraal beeld te geven op basis van alle beschikbaar gekomen informatie naar aanleiding van de verzoeken van de Adviescommissie uitvoering toeslagen, de ADR en het Wob-verzoek. Zie voor een nadere toelichting ook het antwoord op vraag 5 hieronder.
Kunt u aangeven welke Wob-verzoeken deze kabinetsperiode vertraagd zijn om politieke redenen?
Het antwoord op deze vraag hangt af van wat wordt verstaan onder politieke redenen. Als hiermee wordt bedoeld dat een Wob-besluit wordt aangehouden puur omdat dit de bewindspersoon beter zou uitkomen, dan kunnen we dat niet aangeven. Zoals bij antwoord 4 aangegeven zijn dergelijke voorbeelden ons niet bekend. Graag wil ik, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), – vanuit mijn algemene beleidsverantwoordelijkheid – meer toelichting geven op hoe de afhandeling van een Wob-verzoek in de ambtelijke organisatie in zijn werk gaat, omdat ik bemerk dat er vragen leven over de tijd die de afhandeling van een Wob-verzoek in beslag neemt.
Wob-verzoeken worden helaas niet altijd behandeld binnen de daarvoor gestelde termijn; daarvan ben ik op de hoogte. Aan het feit dat Wob-verzoeken niet altijd binnen de gestelde termijn kunnen worden afgehandeld, kunnen verschillende redenen ten grondslag liggen. Zo heb ik u vorig jaar een evaluatie toegestuurd van de afschaffing van de dwangsomregeling voor de Wob, waaruit blijkt dat de doorlooptijd van Wob-verzoeken jaarlijks toeneemt. Onderzoekers noemen daarin als mogelijke verklaring (naast afschaffing van de dwangsomregeling voor de Wob) de toegenomen omvang en complexiteit van Wob-verzoeken, de digitalisering van de overheid en de steeds grotere bekendheid van de Wob.4 Voor een toelichting op de handelingen die zijn gemoeid met de afhandeling van een Wob-verzoek, verwijs ik naar het antwoord op vraag 4. Zeker bij grote of complexe Wob-verzoeken geldt dat dit een behoorlijk beslag legt op de ambtelijke capaciteit en dus de nodige tijd vergt. Hier ligt ook een verband met de stand van de informatiehuishouding.
Ook kan het zo zijn dat een Wob-verzoek gedurende de looptijd van een onderzoek wordt ingediend, of dat gelijktijdig aan een Wob-verzoek Kamervragen worden gesteld. Informatie die bij een Wob-verzoek naar boven komt, kan dan van belang zijn voor de beantwoording van de Kamervragen of voor het lopende onderzoek. Ook speelt bij de snelheid van de afhandeling een rol dat het vaak dezelfde medewerkers zijn die werken aan deze gelijktijdige en soms omvangrijke trajecten. Als de openbaarmaking van de relevante stukken bij een Wob-besluit de openbaarmaking van een onderzoek of de beantwoording van Kamervragen niet veel ontloopt, ligt het voor de hand om dit gelijk op te laten lopen. Ik zal mijn collega’s verzoeken in het vervolg transparanter te zijn over de afhandeling van een Wob-verzoek wanneer met de afhandeling van een Wob-verzoek veel tijd gemoeid is geweest.
Heeft u kennis genomen van het antwoord dat uw ambtsvoorganger Staatssecretaris Wiebes gaf, namelijk «Vraag 14 Zijn er ouders, kinderopvanginstellingen/gastouders en bemiddelingsbureaus die een onnodig grote schade geleden hebben van het abrupt stopzetten en terugvorderen van kinderopvangtoeslag in 2014? Zo ja, om hoeveel mensen en instellingen gaat het dan? Antwoord 14 Daar is niets van gebleken. Een ieder die meent dat hij als gevolg van onrechtmatig handelen schade heeft geleden kan overigens individueel een verzoek om schadevergoeding doen. Dit verzoek zal dan worden getoetst aan de daarvoor geldende wet- en regelgeving?»3?
Ja, daar hebben we kennis van genomen.
Heeft u kennis genomen van het feit dat Minister Wiebes tijdens de verhoren onder ede verklaard heeft dat dit een verbijsterend antwoord is, een onbegrijpelijk antwoord is en dat hij gewoon als een doorgeefluik van de dienst gefunctioneerd heeft en zelf geen vragen gesteld heeft?
We hebben kennis van genomen van het verhoor van Minister Wiebes.
Is de Kamer onjuist en/of onvolledig geinformeerd met dit antwoord (antwoord 14 van Aanh. Handelingen TK 2016/17, 2720)?
Het antwoord op deze specifieke Kamervraag is aan de orde gekomen tijdens de verhoren van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag. De voormalige Staatssecretaris van Financiën heeft daar aangegeven dat hij een «idioot» antwoord heeft doorgelaten. In vraag 2 van dezelfde beantwoording wordt aan het rapport van de Nationale ombudsman gerefereerd en bij de beantwoording van deze vraag had naar deze casus verwezen moeten worden, inmiddels weten we dat er nog veel meer gevallen bestonden. In het verhoor heeft de voormalig Staatssecretaris van Financiën aangegeven dat hij had moeten doorvragen naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State en het rapport van de Nationale ombudsman.
Wilt u het antwoord op deze Kamervraag herzien?
In latere Kamerbrieven en antwoorden op Kamervragen heeft uw Kamer aanvullende en nieuwe informatie heeft gekregen. Daarmee zijn, zoals gebruikelijk, vragen die eerder onvolledig of wel onjuist bleken te zijn, reeds herzien.
Zijn er meer antwoorden op Kamervragen in het kinderopvangtoeslagdossier in de afgelopen drie jaar, die onvolledig of onjuist beantwoord zijn? Zo ja, welke zijn dat? Kunt u daarbij tenminste de volgende onderwerpen van vragen betrekken: discriminatie, dubbele nationaliteit, omvang van het schandaal, opzet/grove schuld, wettelijke basis onder de alles-of-niets benadering, onvolledig feitenrelaas zoals bijvoorbeeld het memo-Palmen en meer dat is weggelaten?
We vinden het van groot belang dat alle beschikbare, relevante informatie op tafel komt omdat dit een verdere bijdrage kan leveren aan het reconstrueren wat er is misgegaan bij Toeslagen en we daarvan kunnen leren voor de toekomst. Het valt niet te zeggen hoeveel antwoorden in de afgelopen drie jaar nu anders zouden luiden indien ze gegeven zouden worden op basis van de kennis die inmiddels beschikbaar is. Gezien de problemen met de informatiehuishouding bij Toeslagen kunnen we helaas niet uitsluiten dat er nog steeds feiten, omstandigheden en documenten aan het licht zullen komen die niet beschikbaar waren voor antwoorden die eerder zijn gegeven op Kamervragen. We blijven ons inspannen om u te voorzien van informatie die ons nu alsnog bereikt en die relevant is voor de reconstructie van wat er is misgegaan bij Toeslagen, zodat wij daaruit lessen leren voor de toekomst.
Bent u bereid de onjuiste en onvolledige Kamervragen in het kinderopvangtoeslagdossier van de afgelopen drie jaar alsnog op de juiste wijze te beantwoorden? Zo ja, binnen welke termijn kunt u dat doen? Zo nee, waarom zou de Kamer dan nog Kamervragen stellen? Zo nee, wat is dan precies de waarde van artikel 68 van de Grondwet?
Zie ook de antwoorden op vraag 9 en 10. We blijven ons inspannen om u te voorzien van informatie die mij nu alsnog bereikt en die relevant is voor de reconstructie van wat er is misgegaan bij Toeslagen, zodat wij daaruit lessen leren voor de toekomst.
Indien de regering op een Kamervraag het onjuiste antwoord heeft, en hoe kan een Kamerlid dan aan de juiste informatie komen?
Het kabinet deelt de kritiek op de informatievoorziening aan uw Kamer in het kinderopvangtoeslagdossier. Een Kamerlid heeft juiste en volledige informatie nodig om zijn controlerende taak te kunnen vervullen. De inlichtingenplicht vormt de hoeksteen van de democratie. Het kabinet trekt zich deze kritiek en de kritiek van de POK zeer aan. Het kabinet neemt daarom maatregelen om te zorgen voor een ruime informatievoorziening aan de Kamer en individuele Kamerleden. Hiervoor verwijs ik naar de kabinetsreactie op het rapport van de POK. Voor wat betreft de omgang tussen ambtenaren en Kamerleden is relevant dat onlangs de Aanwijzingen externe contacten Rijksambtenaren zijn geactualiseerd om het strenge imago en onduidelijkheid over de toepassing weg te nemen.6 Het kabinet staat een soepeler omgang voor tussen ambtenaren en Kamerleden. Het kabinet start daarom graag met een proef waarbij ambtenaren meer feitelijke informatie verschaffen en feitelijke toelichtingen geven aan de Kamer. Waar het gaat om klokkenluiders merk ik nog op dat, los van de casus waaraan in de vraag wordt gerefereerd, dat klokkenluiders, ook bij de overheid, worden beschermd door het verbod op benadeling. Bij de implementatie van de richtlijn bescherming klokkenluiders zal daarenboven de bescherming voor klokkenluiders worden uitgebreid door onder andere te voorzien in een omkering van de bewijslast.
Wilt u deze vragen één voor één en binnen twee weken (voor 14 december) beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt de vragen binnen deze termijn te beantwoorden. Over het uitstel heeft de Kamer op 22 december 2020 een brief ontvangen. De beantwoording van deze Kamervragen is een illustratie van hetgeen bij antwoord 5 is toegelicht. Vanwege de benodigde interdepartementale afstemming en samenloop van diverse grote trajecten is het niet gelukt om binnen de gevraagde termijn te antwoorden. Tegelijkertijd met de beantwoording van deze Kamervragen, die afstemming behoefde tussen het Ministerie van Financiën en het Ministerie van BZK, werd door de medewerkers het Algemeen Overleg voorbereid van 17 december 2020 over de kabinetsreactie op het advies van de Raad van State over ministeriële verantwoordelijkheid, alsmede het notaoverleg «hersteloperatie kinderopvangtoeslag» van 15 december 2020. Daardoor is de aanvankelijk gestelde termijn niet gehaald.
Op 17 december 2020 werd het rapport van de POK gepresenteerd, waar het kabinet op wilde reageren voor het debat op 20 januari a.s. Er ligt een inhoudelijke samenhang tussen deze kabinetsreactie en het antwoord op deze vragen. Ook zijn op 4 januari 433 Kamervragen gesteld. Aan deze trajecten wordt door dezelfde medewerkers gewerkt. Om deze redenen is de door u gestelde termijn helaas niet gehaald en ontvangt u deze antwoorden tegelijkertijd met de kabinetsreactie.
De iconen van de Rijkshuisstijl |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met de iconen van de Rijkshuisstijl?1
Ja.
Bent u van mening dat de rijksoverheid in haar communicatie gender normatieve elementen moet vermijden?
Ja. Onder gender normativiteit versta ik gedrag en ideeën die zijn gebaseerd op sociale normen (gendernormen) over hoe mannen, vrouwen, jongens en meisjes zich zouden moeten gedragen. Veel mensen zien die normen als vanzelfsprekend en staan er weinig bij stil. Echter, strikte gendernormen kunnen maatschappelijke problemen veroorzaken, daar aan bij dragen of ze in stand houden. Als Minister van Emancipatie zet ik me in voor het bespreekbaar maken en doorbreken van gendernormen. Uiteraard betekent dit ook dat we vanuit Rijkscommunicatie hier nadrukkelijk oog voor hebben. Dat past bij het streven naar inclusieve communicatie door de rijksoverheid.
Bent u van mening dat de rijksoverheid een voorbeeldfunctie heeft in het doorbreken van gender normativiteit?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met de mening eens dat de huidige Iconen van de Rijkshuisstijl in sommige gevallen gender normatief zijn, als voorbeeld de iconen waarbij een man rollen als dokter, soldaat of technisch manager vervult en de vrouw rollen als kapper of verpleegkundige, en slechts enkele vrouwelijke iconen (6) ten opzichte van een breed scala aan mannelijke iconen (36) in de categorie «Mensen aan het werk»?
Ja.
Bent u bereid om met uw collega die verantwoordelijk is voor de Rijkshuisstijl tot een aanpassing van de Rijkshuisstijl te komen waarbij deze gender normativiteit is weggenomen?
Het Ministerie van Algemene Zaken stelt richtlijnen op voor de communicatie-uitingen van de rijksoverheid. De rijksoverheid streeft naar inclusieve communicatie. Dit betekent in elk geval dat gender normatieve uitingen niet voor mogen komen. Medio dit jaar heeft de Voorlichtingsraad de opdracht gekregen om een werkgroep in te richten die een plan van aanpak voor inclusieve beeldcommunicatie uit zal werken. Het toevoegen van non-gendernormativiteit als uitgangspunt bij het ontwerpen van nieuwe iconen binnen de Rijkshuisstijl kan hierin een plek krijgen. Belangrijk voor de effectiviteit van de iconen is dat deze voor een breed publiek herkenbaar zijn. Tegelijkertijd, heeft de rijksoverheid de verantwoordelijkheid om bij het gebruik van iconen een weerspiegeling van de werkelijkheid, in al haar diversiteit, na te streven. Dit is een belangrijk richtsnoer bij de voorgenoemde uitwerking door de Voorlichtingsraad en de iconen binnen de Rijkshuisstijl.
Bent u bereid om non-gendernormativiteit toe te voegen aan de uitgangspunten bij het ontwerpen van nieuwe iconen binnen de Rijkshuisstijl?
Zie antwoord vraag 5.