Het artikel ‘Gemeente Meppel gaat in gesprek met bewoners over uitbreiding prostitutiegebied’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «gemeente Meppel gaat in gesprek met bewoners over uitbreiding prostitutiegebied»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat zich twee prostitutiebedrijven in een woonwijk bevinden? Wat doet dit volgens u met de leefbaarheid van een wijk en/of straat?
Bij vragen over lokale situaties past de rijksoverheid grote terughoudendheid. Een generieke uitspraak over de invloed van prostitutiebedrijven op de leefbaarheid in een wijk en/of straat is ook niet mogelijk. De gemeenteraad kan – rekening houdend met de lokale situatie – een verordening vaststellen waarin voorschriften worden gesteld met betrekking tot het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. Het zal van de lokale context en de daarop toegesneden voorschriften afhangen of de gemeente tot het oordeel komt dat de leefbaarheid van een wijk of straat wezenlijk wordt beïnvloed door de aanwezigheid van een of meer prostitutiebedrijven. De gemeenteraad heeft ook via het bestemmingsplan mogelijkheden om het vestigen van bedrijven te sturen.
Onderkent u dat met het vestigen van prostitutiebedrijven in woonwijken de leefbaarheid over het algemeen drastisch vermindert omdat prostitutiebedrijven vaak ook voor drugsproblematiek in de wijk zorgen? Hoe wilt u voorkomen dat prostitutiebedrijven drugsproblematiek veroorzaken?
Dat prostitutiebedrijven vaak met drugsproblematiek gepaard gaan, is een te algemene bewering om te kunnen onderschrijven. Het is uiteraard van belang dat een gemeente, net als bij de vestiging van andere bedrijven, ook bij de vestiging van prostitutiebedrijven de afweging maakt waar deze zich binnen de gemeentegrenzen het beste kunnen vestigen. Zaken als overlast voor de omgeving en gevolgen voor de openbare orde worden hierbij meegewogen. Gemeenten hebben de ruimte om hier keuzes in te maken op basis van de lokale situatie. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met de problematiek die gemeenten ervaren omtrent het aanwijzen van gebieden waarin prostitutie plaats kan vinden en het wachten op landelijke wetgeving hierover? Kunt u aangeven of gemeenten, vooruitlopend op de wet, al bepaalde maatregelen en voorbereidingen kunnen treffen?
Nee, ik ben er niet mee bekend dat gemeenten op dit moment problemen ervaren met het aanwijzen van gebieden waar prostitutie plaats kan vinden. Zoals bij vraag 2 en 3 aangegeven, is dit een bevoegdheid van de gemeenteraad. Hiertoe hebben zij zelf instrumenten in handen. Dit verandert niet met de komst van de Wet regulering sekswerk (Wrs). Ook dan blijft het verstrekken van vergunningen voor seksbedrijven en het eventueel aanwijzen van gebieden waar prostitutie is toegestaan, een gemeentelijke bevoegdheid. Een belangrijk verschil is dat er onder de nieuwe wet meer uniformiteit komt: nu heeft nog niet iedere gemeente een vergunningplicht en zijn er dus ook gemeenten waar seksbedrijven zich vrij en zonder voorwaarden kunnen vestigen. Dat kan straks niet meer. Ook moeten seksbedrijven straks overal aan dezelfde vergunningseisen voldoen. Tot slot biedt de Wrs gemeenten de mogelijkheid om, op bepaalde gronden, geen vergunningen voor prostitutiebedrijven te verlenen. Zolang de wet niet in werking is getreden, is die mogelijkheid er niet.
Klopt het dat een nuloptie mogelijk is in het prostitutiebeleid van gemeenten? Bent u bereid gemeentebesturen hierover te informeren nu blijkt dat de burgemeester van Meppel spreekt over het feit dat gemeenten een gebied moeten aanwijzen waar prostitutiebedrijven zich kunnen vestigen en dat dit gebied groter moet zijn dan de bestaande locaties, zodat er keuze is?
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 4. Zolang de «nuloptie» niet wettelijk mogelijk is gemaakt, kan een gemeente het niet onmogelijk maken voor prostitutiebedrijven om zich in de gemeente te vestigen. Er mogen voorwaarden worden gesteld, maar die mogen niet zover gaan dat deze feitelijk toch tot een algeheel vestigingsverbod leiden. De nuloptie is een voorgenomen wettelijke mogelijkheid om, op bepaalde gronden, de vestiging van prostitutiebedrijven tegen te gaan. Deze is opgenomen in de Wrs die op dit moment in de Tweede Kamer ligt.
Onderkent u dat dit zorgen baart bij inwoners van de betreffende wijken en dat dit problemen oplevert wat betreft de leefbaarheid in deze wijken?
In het artikel lees ik dat dit zorgen baart bij een deel van de inwoners van Meppel. Of een prostitutiebedrijf problemen oplevert voor de leefbaarheid is daarmee niet gezegd. Het is aan gemeenten zelf om op basis van de lokale situatie een inschatting te maken van de mate waarin een prostitutiebedrijf past in de omgeving. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 3.
Bent u bereid te bevorderen dat gemeenten bij het toewijzen van schaarse vergunningen rekening houden met de leefbaarheid in wijken en het aanwijzen van prostitutiebedrijven in woongebieden te vermijden?
Het is aan gemeenten zelf om op basis van de lokale situatie dergelijke afwegingen te maken. Zowel de huidige als de toekomstige wet- en regelgeving biedt hier mogelijkheden toe.
Bent u bereid aanvullende juridische kaders te bieden om gemeenten bij te staan in hun beleid rondom prostitutiebedrijven?
Nee. De wettelijke situatie is leidend voor het gemeentelijke prostitutiebeleid. De Wrs zal gemeenten reeds aanvullende wettelijke kaders bieden.
De blunder van de verkenner waardoor het vertrouwen in de verkenning voor een nieuw kabinet is beschadigd. |
|
Lilian Marijnissen |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Hoe luidt de titel of bestandsnaam van de gefotografeerde interne notitie bij het vertrek van verkenner Ollongren?1
Welke bijlagen zijn er bij de gefotografeerde interne notitie? Kunt u die onverwijld naar de Kamer sturen?
Deelt u de mening van de nieuwe verkenners, mevrouw van Ark en meneer Koolmees, tevens leden van uw huidige demissionaire kabinet: «De passage berust volgens onze voorgangers op een inventarisatie vanuit meerdere invalshoeken, waaronder berichten in de media. Daarmee was de interne notitie bedoeld ter voorbereiding op mogelijke onderwerpen in de volgende ronde van gesprekken»? Welke artikelen in de media betrof het? Aangezien de verkenners schrijven «waaronder» berichten in de media, waar was dit dan nog meer op gebaseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Heeft u inmiddels met oud-verkenner, en lid van uw huidige demissionaire kabinet, mevrouw Ollongren contact gehad over deze interne notitie? Zo ja, welke invalshoeken en berichten uit de media worden hier bedoeld? Kunt u een opsomming geven?
Heeft u deze interne notitie zelf opgevraagd? Heeft u deze interne notitie gelezen?
Wie heeft deze interne notitie geschreven? In wiens opdracht was dat? Wat was de aanleiding van deze interne notitie?
Zijn ambtenaren van uw ministerie, het Ministerie van Algemene Zaken, betrokken geweest bij de totstandkoming van deze interne notitie?
Wat wordt bedoeld met «positie Omtzigt: functie elders»?
Hoe vaak regelt u voor iemand in de politiek een «functie elders»? Kunt u aangeven hoe dat in zijn werk gaat?
Is er al een lijst gemaakt van mogelijke functies «elders»? Zo ja, kunt u die lijst onverwijld naar de Kamer sturen?
Vindt u het ook ongepast dat er tijdens de verkenning of de formatie van een nieuwe regering op deze manier gesproken wordt over gekozen volksvertegenwoordigers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat dit onderdeel is van een cultuur die riekt naar machtspolitiek? Omdat de macht immers lijkt te suggereren dat diegenen die de macht controleren naar «een positie elders» te manoeuvreren zijn?
Erkent u ook dat het ongepast is om de inhoud van de interne notitie in de schoenen van «ijverige ambtenaren» te schuiven? Zo neen, waarom niet?
Hoe vaak heeft u over de positie van individuele volksvertegenwoordigers, niet behorend tot uw eigen partij, gesproken in de afgelopen kabinetten-Rutte? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat het vertrouwen van partijen en zeker ook van de samenleving ernstig is geschaad door de punten die naar buiten kwamen? Hoe gaat u dit herstellen?
Hoe kwalificeert u het feit dat de interne notitie zichtbaar was, juist in de handen van een demissionair bewindspersoon die ook verantwoordelijk is voor de AIVD? Kunt u uw antwoord toelichten?
Waarom verklaarde u op donderdagavond 25 maart «niemand gaat hier uitleg over geven»? Vanuit welke positie deed u deze uitspraak?»
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór aanstaande woensdag 31 maart?
Corruptie bij Limburgse CDA-bestuurders |
|
Renske Leijten |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe beoordeelt u de zoveelste integriteitskwestie in het Limburgse provinciebestuur?1, 2, 3, 4
De kwestie is schadelijk voor het aanzien van het openbaar bestuur en het vertrouwen van burgers in de overheid in het algemeen, en in het bijzonder voor de provincie Limburg.
Vindt u de huidige bestuurlijke situatie in de provincie nog houdbaar? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid om in te grijpen?
Naar aanleiding van de berichtgeving heeft de gouverneur een onderzoek gelast. De twee gedeputeerden die het direct aanging, hebben hun ontslag genomen. Vervolgens hebben twee debatten plaatsgevonden in provinciale staten. Aan het eind van het laatste debat hebben de overige gedeputeerden hun ontslag genomen en heeft de gouverneur zijn functie ter beschikking gesteld. Daarop heb ik met de gouverneur gesproken over de ontstane situatie.
Bij alle betrokkenen, ook bij mij, leeft een breed besef dat de kwestie het imago van de provincie Limburg en het openbaar bestuur in het algemeen heeft geschaad, en dat daar actie op moet worden ondernomen. Daarop heb ik de heer J.W. Remkes voorgedragen voor benoeming tot waarnemend commissaris van de Koning, met een expliciete bestuurlijke opdracht.
Het is nu zaak dat snel weer een volwaardig provinciebestuur wordt gevormd, maar ook dat een begin wordt gemaakt in herstel van onderling vertrouwen en het vertrouwen van de samenleving in de overheid. Alleen als die breuken zijn hersteld, kan een duurzame verandering van de bestuurscultuur plaatsvinden, met inbegrip van het integriteitsbesef.
Vindt u de positie van de gouverneur nog houdbaar? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid om in te grijpen?
Zie antwoord vraag 2.
Spelen integriteitskwesties op deze schaal ook in andere provincies? Zo ja, welke?
Ik heb geen aanwijzingen dat dergelijke kwesties ook bij andere provincies spelen. Tegelijkertijd is er blijvende aandacht nodig voor integriteit. Dit is dan ook een terugkerend onderwerp op de agenda van het overleg dat ik regelmatig heb met de Kring van commissarissen van de Koning.
Welke externe controle en checks and balances zijn er om te voorkomen dat bestuurders en lokale politici kunnen frauderen?
Decentrale overheden zijn zelf verantwoordelijk voor de inrichting van hun financiële administratie. Een onafhankelijke accountant controleert de stukken.
Fraude en corruptie zijn strafbare feiten, waarvan het Openbaar Ministerie met de opsporing en vervolging is belast. Bij vermoedens hiervan kan een ieder – zo nodig anoniem – aangifte doen.
Welke externe controle en checks and balances zijn er om fraude en corruptie aan het licht te brengen?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er bij u of het ministerie meldingen binnen gekomen over deze gang van zaken met subsidies in Limburg? Zo ja, hoe is daarmee omgegaan?
Het Ministerie van BZK heeft dergelijke meldingen niet ontvangen.
Erkent u dat gesjoemel met subsidiegelden door politieke bestuurders het vertrouwen in de politiek ernstig schaadt? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht Raad van State Rijkswet COHO strijdig met Statuut |
|
Antje Diertens (D66), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht Raad van State Rijkswet COHO strijdig met Statuut dd 23 maart jl?1
Ja.
Heeft bij het opstellen van de Rijkswet Caribisch Orgaan voor Hervorming en Ontwikkeling (COHO) juridische toetsing plaatsgevonden? Zo ja, door wie? Zo nee, waarom niet?
Ja, bij het opstellen van het voorstel van rijkswet COHO heeft juridische toetsing plaatsgevonden. Het departement dat het wetsvoorstel voorbereidt is primair verantwoordelijk voor een voorstel, en dus ook voor de juridische kwaliteit. Daarnaast worden voorstellen doorgaans ook interdepartementaal afgestemd. In dit geval is het voorstel voorbereid in een juridische werkgroep, bestaande uit juristen werkzaam binnen de departementen van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Financiën, Economische Zaken en Klimaat en Algemene Zaken. Ook is het zo dat in het kader van de rijksbrede wetgevingstoetsing door de directie Wetgeving en Juridische Zaken van het Ministerie van Justitie en Veiligheid op voorstellen van wetten (ook rijkswetten) en algemene maatregelen van bestuur een toets wordt uitgevoerd op de kwaliteit ervan (zie ook onder vraag 3). In dit specifieke geval was er door de hoge tijdsdruk minder tijd beschikbaar dan gebruikelijk, waardoor deze toetsing slechts beperkt heeft kunnen plaatsvinden. De betreffende toetsing door de directie Wetgeving en Juridische Zaken van het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt overigens nogmaals verricht in het kader van de aanpassingen die het voorstel van rijkswet COHO, naar aanleiding van het advies de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk, ondergaat.
Wie is verantwoordelijk voor juridische toetsing voorafgaand aan de adviesaanvraag aan de Raad van State?
De verantwoordelijkheid voor juridische toetsing van een wetsvoorstel voorafgaand aan de adviesaanvraag aan de Afdeling advisering van de Raad van State (van het Koninkrijk) ligt primair bij de juridische directie van het departement (of de departementen) van de bewindspersoon (of bewindspersonen) die politieke verantwoordelijkheid draagt (of dragen) voor het voorstel in kwestie. In casu is dat de directie Constitutionele Zaken en Wetgeving van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Voorts toetst het Ministerie van Justitie en Veiligheid of een wetsvoorstel of ontwerpbesluit voldoet aan de algemene kwaliteitseisen zoals onder andere is neergelegd in de Aanwijzingen voor de regelgeving en het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (het IAK). Deze algemene wetgevingstoets wordt uitgevoerd voorafgaande aan de behandeling in een voorportaal, onderraad en ministerraad.
Bij (consensus)rijkswetgeving ligt daarnaast ook een verantwoordelijkheid voor juridische toetsing bij de juridische directies van de Caribische landen die door een voorstel bestreken worden; in het geval van het COHO-voorstel alle drie de Caribische landen. Met juristen van in het bijzonder Aruba en Curaçao zijn, nadat in de Rijksministerraad van 10 juli 2020 geen overeenstemming werd bereikt over (de voorloper van)2 het COHO-voorstel, gedurende de zomermaanden en het najaar van 2020 ook intensieve gesprekken gevoerd over dit voorstel. Ten slotte wijs ik op de rol die de Raden van Advies van Aruba, Curaçao en Sint Maarten spelen bij de juridische toetsing van rijkswetgeving. Deze toetsing vindt in de regel plaats voordat een voorstel ter advisering wordt voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk (hierna: Afdeling). Dergelijke toetsing is ook in dit geval uitgevoerd.
Is er voorafgaand aan de informele operationaliteit getoetst of de Rijkswet in lijn is met het Statuut? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Indien de Rijkswet als gevolg van het (nog niet openbare) advies van de Raad van State aanpassingen krijgt, welke gevolgen heeft dat voor de informele operationaliteit?
Bij de beantwoording van deze vraag ga ik ervan uit dat u onder «informele operationaliteit» het reeds opgestarte proces rond de uitvoering van de landspakketten verstaat. Eventuele aanpassingen aan het voorstel van rijkswet hebben geen gevolgen voor dit proces. Zulke gevolgen zijn er wel als de landen geen consensus bereiken ten aanzien van het nader rapport en het voorstel van rijkswet. In dat geval komt van rechtswege ook de consensus te vervallen aan de onderlinge regelingen die tussen Nederland en elk van de Caribische landen is gesloten inzake de landspakketten.
Welke gevolgen heeft dit (eventueel) voor de steunverlening?
Het kan zijn dat naar aanleiding van het advies van de Afdeling wijzigingen worden aangebracht aan de in het wetsvoorstel opgenomen structuren en procedures voor de verstrekking van financiële steun. In hoeverre dit gebeurt, is thans nog niet duidelijk en wordt samen met de Caribische landen besproken. Ik kan op de uitkomsten hiervan niet vooruitlopen.
Welke gevolgen heeft dit (eventueel) voor de hervormingsvoorwaarden?
Zie het antwoord op vraag 6.
Wat zijn de gevolgen voor een Rijkswet die strijdig is met het Statuut?
Een rijkswetsvoorstel dat door de rijkswetgever strijdig wordt bevonden met het Statuut kan niet (ongewijzigd) tot rijkswet worden verheven. Overigens constateert de Afdeling in haar advies over het COHO-voorstel niet dat dit strijdig is met het Statuut. Wel leven er bij de Afdeling twijfels over de verenigbaarheid van enkele onderdelen van het voorstel met Statutaire beginselen. Het is aan de rijkswetgever om te bepalen hoe deze twijfels kunnen worden weggenomen.
Waarom is niet zoals door de Kamer gevraagd vooraf advies aan de Raad van State gevraagd?
De Afdeling heeft in het (rijks)wetgevingsproces een vast moment waarop zij om advies wordt gevraagd. Het is niet gebruikelijk om voorafgaand aan een formeel wetstraject de Afdeling om voorlichting te vragen.
Het bericht dat een D66-campagnefoto zes voorpagina’s heeft gehaald |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Deelt u de mening dat een duidelijke bronvermelding van essentiële journalistieke waarde is bij fotojournalistiek? Zo nee, waarom niet?1
Het is belangrijk dat duidelijk is hoe een journalistiek item tot stand komt, of dat nu een foto, artikel, video of ander product is. Bronvermelding draagt bij aan de transparantie en bevordert de controleerbaarheid van de nieuwsverslaglegging. Bronvermelding en het belang ervan wordt onderschreven in redactiestatuten en in de Code voor de journalistiek van het Genootschap van Hoofdredacteuren.2
Wat is uw mening over de wenselijkheid van politieke controle over journalistieke beelden?
Journalistieke onafhankelijkheid is een groot goed en een sterke pijler van onze democratische samenleving, waarin journalisten als een gedegen tegenmacht van politiek en overheid fungeren. Het is van belang dat deze onafhankelijkheid gerespecteerd wordt.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het invoeren van minimumtarieven in de journalistieke sector naar aanleiding van de aangenomen motie Kwint cs, die al in december 2019 is aangenomen? Wat voor stappen zijn er sindsdien ondernomen en wat is het resultaat daarvan?2
Zoals aangekondigd in mijn brief over de arbeidsmarkt in de mediasector die ik op 19 november 2020 aan uw Kamer heb gestuurd4, zijn er vorig jaar veel gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers uit de mediasector over onder andere minimumtarieven. De uitkomsten van deze gesprekken leverden een overzicht van uitdagingen en positieve ontwikkelingen op, net als verbanden en overeenkomsten met de arbeidsmarkt in de culturele en creatieve sector en de arbeidsmarkt in den brede.
Rond het verschijnen van de brief is de Fair Practice Code Goed Opdrachtgeverschap Publieke Omroepen in werking getreden, waarin bindende afspraken zijn vastgelegd over de betaling van freelancers.5 Publieke omroepen kunnen dus niet zonder meer afwijken van deze tariefafspraken. Momenteel lopen er gesprekken tussen de NVJ en de Mediafederatie over tarieven voor freelancers en het toewerken naar een fair practice code voor het uitgeverijbedrijf, waarbij de fair practice code bij de publieke omroepen als een basis kan dienen.6
Deelt u de mening dat de invoering van een vrijblijvende fair practice-code niet het gewenste effect heeft als dergelijke praktijken blijven bestaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u ingaan op de positie van freelance fotojournalisten en het effect van de coronacrisis op hun werk en inkomen? Zo nee, waarom niet?
Discussies over de positie van freelance (foto)journalisten waren actueel voor de crisis en zijn van blijvend belang om ook tijdens en na de crisis gevoerd te worden.
De coronacrisis heeft effect op alle sectoren in Nederland. Voor de mediasector betekende dat een teruggang in advertentie-inkomsten, waar vooral de regionale en lokale media het negatieve effect van voelen. Met name aan het begin van de crisis zagen (foto)journalisten opdrachten opdrogen, kregen zij minder werk aangeboden en moesten zij soms noodgedwongen (tijdelijk) ander werk doen. Tegelijkertijd is de behoefte aan nieuws, en daarmee aan het werk van (foto)journalisten, enorm groot tijdens deze crisis. Dit is ook te zien in een toestroom aan (digitale) abonnees, dat heeft bijgedragen aan goede jaarcijfers voor verschillende uitgeverijen.7
Om de lokale mediasector te ondersteunen, heeft het kabinet in totaal € 35 mln. vrijgemaakt voor het Tijdelijke Steunfonds voor Lokale Informatievoorziening, om de informatievoorziening ten tijde van de coronacrisis te continueren. Deze steun kunnen lokale mediapartijen ook gebruiken voor opdrachten aan freelance (foto)journalisten.
Ook in de culturele en creatieve sector zijn steunmaatregelen opgezet, onder andere via het steunfonds rechtensector (steunpakket 1 en 3), de leningen van C+O voor ondernemingen (incl. zelfstandigen) en extra steun voor zelfstandigen vanuit het programma PPO (steunpakket 2).8 Tot slot konden freelance (foto)journalisten ook gebruik maken van de generieke steunmaatregelen van de overheid, zoals de TOZO en de TOGS.
Zou nieuw leiderschap op het ministerie uitkomst kunnen bieden?
Er zijn de afgelopen jaren stappen gezet in het toewerken naar een betere arbeidsmarktpositie van (foto)journalisten, waar de eerder genoemde fair practice code bij de publieke omroepen een van is, en waarbij de gesprekken over een code bij het uitgeverijbedrijf een positieve ontwikkeling zijn. Ook de bredere culturele en creatieve sector kent positieve ontwikkelingen ten aanzien van de arbeidsmarktpositie van werkenden in deze sectoren. De mediasector is ook betrokken bij deze ontwikkelingen en kan hierop aansluiten.
Het bericht 'Grootontvangers van loonsteun in Nederland keren in het buitenland winst uit' |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Grootontvangers van loonsteun in Nederland keren in het buitenland winst uit»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er bedrijven zijn die miljoenen winst uitkeren aan hun aandeelhouders, terwijl zij ook steun van de overheid ontvangen? Hadden de miljoenen die nu aan aandeelhouders worden uitgekeerd niet ook gebruikt kunnen worden om lonen van werknemers door te betalen?
Het primaire doel van de NOW is om zoveel mogelijk banen te behouden. In de totstandkoming van de NOW-regelingen is telkens de afweging gemaakt om werkgelegenheid in Nederland te beschermen. Vanaf de invoering van de NOW2 geldt dat elk bedrijf dat subsidie ontvangt vanuit de NOW, en een voorschot van € 100.0002 of een definitieve subsidie van € 125.000 of meer ontvangt, geen bonussen aan directie en bestuur mag uitkeren, geen dividend aan aandeelhouders mag uitkeren en geen eigen aandelen mag inkopen. Dit geldt ook voor internationale bedrijven/multinationals die gebruik maken van de NOW.
Hiermee wordt voorkomen dat subsidiegeld vanuit de Nederlandse overheid wordt aangewend voor het uitkeren van bonussen en dividend. Deze voorwaarden zien niet op de bedrijfsonderdelen van (internationale) concerns die niet in Nederland zijn gevestigd en/of geen werknemers in dienst hebben met Nederlands sociaal verzekeringsloon (SV-loon). Deze bedrijfsonderdelen hebben geen werknemers die ze in Nederland verlonen en kunnen derhalve geen gebruik maken van de NOW. Om die reden zijn ze ook niet gehouden aan dit verbod.
Bij een NOW-aanvraag op werkmaatschappijniveau, wanneer een concern minder dan 20% omzetdaling heeft ten opzichte van 2019 maar een werkmaatschappij binnen het concern wél meer dan 20% omzetdaling heeft, zijn er aanvullende voorwaarden en geldt er een breder verbod. De gehele groep waarvan de werkmaatschappij onderdeel uitmaakt, mag in dat geval geen dividend uitkeren. Dit geldt ook voor de internationale bedrijfsonderdelen van de groep en groepsonderdelen die zelf geen NOW hebben aangevraagd. Het bonusverbod ziet toe op de Raad van Bestuur, directie van het concern/groep en de aanvragende rechtspersoon of vennootschap zelf, maar niet op andere bedrijfsonderdelen die zelf geen NOW-aanvraag hebben ingediend. Het inkopen van eigen aandelen is ook voor de gehele groep niet toegestaan.
Het verbod geldt voor de NOW1 (enkel bij aanvraag op werkmaatschappijniveau), NOW2 en NOW3.1 (derde tranche) over 2020 en voor de NOW3.2 (vierde tranche), NOW3.3 (vijfde tranche) en NOW4 over 2021.
Om invulling te geven aan de recente motie van Ploumen c.s. m.b.t. voorwaarden NOW bonussen- en dividendverbod multinationals, ben ik voornemens om in de NOW4 een aanvullende voorwaarde omtrent het bonus- en dividendverbod op te nemen waardoor de werkgever een ondertekende overeenkomst met de werknemersvertegenwoordiging dient te sluiten over het uitkeren van bonussen- en dividend. Hierover heb ik u in een aparte brief geïnformeerd.
Hebt u er na het zien van deze jaarverslagen spijt van dat u toch geen verbod hebt ingesteld op het uitkeren van winsten door buitenlandse moederbedrijven? Vindt u dit nog steeds een uitlegbare maatregel?
De NOW-regeling is in maart 2020 onder grote tijdsdruk opgezet. De focus lag daarbij op snelle financiële ondersteuning van werkgevers die werden geconfronteerd met een verplichte sluiting door de eerste lockdown. Het bonus- en dividendverbod heeft later de benodigde aandacht gekregen en is toen, mede op verzoek van de Kamer, volgens de huidige opzet vormgegeven vanaf de NOW2. Specifiek met betrekking tot uitkeren van bonussen: Met de NOW financiert de Staat gedeeltelijk de loonkosten van ondernemers. We doen dit vanwege de ongekende crisis en de daarop, door de overheid, opgelegde maatregelen met als doel om de werkgelegenheid zoveel mogelijk te behouden. Ik vind het onwenselijk dat wanneer er door deze steun financiële ruimte ontstaat bij werkgevers die wordt benut om bonussen uit te keren aan directie en bestuur, winstuitkeringen uit te betalen of eigen aandelen in te kopen. Echter ontbreken in de NOW1 nog de voorwaarden bij een reguliere aanvraag waarmee de uitkering van bonussen en dividend kan worden voorkomen. Het uitbreiden en dus verzwaren van de voorwaarden met terugwerkende kracht voor de NOW1 is echter niet mogelijk.
Bent u hierover in gesprek met de betreffende bedrijven? Zo ja, wat is de reactie van deze bedrijven? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen en de Kamer hierover te informeren?
Nee, ik ben niet in gesprek gegaan met deze bedrijven. Zoals bij het antwoord van vraag 1 toegelicht, is het bonus- en dividendverbod zorgvuldig tot stand gekomen. Ik heb daarbij bewust een beroep gedaan op de maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven en die oproep heb ik ook meerdere keren herhaald. Zolang bedrijven zich aan alle voorwaarden van de NOW houden, zie ik geen aanleiding om het gesprek aan te gaan. Wel heb ik met de sociale partners gesproken over het uitkeren van bonussen en dividend. Mede naar aanleiding daarvan ben ik voornemens om de voorwaarden voor de NOW 4 aan te passen.
Waar is de inschatting dat een verbod op winstuitkeringen voor moederbedrijven leidt tot verlies van banen op gebaseerd? Welke onderbouwing is daarvoor? Zijn er voorbeelden van?
Als concerns/moedermaatschappijen geen dividend zouden mogen uitkeren, waren er signalen dat zij geen NOW steun aan zouden vragen. Dit zou een negatief effect hebben op de werkgelegenheid, wat het doel is van de regeling. Het risico bestond en bestaat dat buitenlandse moederbedrijven door deze eis sneller Nederlandse banen verloren zouden laten gaan. De werkmaatschappijenregeling, waarbij op werkmaatschappijniveau een aanvraag wordt gedaan als het concern geen 20% omzetverlies heeft, kent echter wel een ruim dividendverbod, namelijk ook voor de moedermaatschappij, ongeacht de plaats van vestiging.
Klopt het dat in Duitsland wel een vergelijkbare voorwaarde is ingesteld? Wat zijn daar de gevolgen? Waarom is daar geen angst voor het verlies van banen?
Navraag bij de Duitse collega’s leert dat een dergelijke voorwaarde niet bestaat en er ook geen intenties zijn om dit alsnog in te voeren.
In hoeverre is er door het toelaten van dividenduitkeringen van de moedermaatschappij een ongelijk speelveld tussen volledig Nederlandse bedrijven die aan de Nederlandse voorwaarden zijn verbonden (na loonsteun vanaf mei) en Nederlandse dochters die dat niet zijn? Is dat niet onwenselijk? In hoeverre is dit eerder meegenomen in de besluitvorming en geeft deze nieuwe informatie aanleiding om dit te heroverwegen?
In de NOW is geregeld dat het verbod op dividend, winstuitkering, bonussen en inkoop eigen aandelen alleen geldt voor de aanvragende rechtspersoon of natuurlijke persoon (ongeacht vestigingsplaats) over 2020 (en over 2021 voor de 4e en 5e tranche van de NOW3 én de NOW4). Hierdoor is het verbod alleen van toepassing op een moedermaatschappij als deze zelf NOW-subsidie aanvraagt. Op deze manier wordt voorkomen dat buitenlandse concerns voordeliger worden behandeld dan binnenlandse concerns.
Het nadeel van deze aanpak was en is dat er verschillende manieren blijven waarop een concern/moedermaatschappij geld kan onttrekken uit de onderneming, bijvoorbeeld via leningen, schulden en andere transferpricingberekeningen. Het concern/de moedermaatschappij kan vervolgens dividend uitkeren. Het effect van het verbod is daarmee minder zeker. Toch is er voor dit beleid gekozen omdat er veel multinationals slechts een tak in Nederland gevestigd hebben. Voor de verwachte gevolgen om voor deze concerns/
moedermaatschappijen tóch een bonus- & dividendverbod in te stellen, verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Een nep-bijeenkomst die draagvlak moest suggereren |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Amsterdam manipuleerde bij participatie-bijeenkomst over draagvlak komst theater»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze manipulatie bezien in uw streven werk te maken van de integriteit van het decentraal bestuur?
Ik hecht veel waarde aan integriteit van decentraal bestuur. Manipulatie in participatietrajecten in gemeenten is onaanvaardbaar. De in het artikel gesignaleerde kwestie moet echter bezien worden door de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam. Binnen de bestuurlijke verhoudingen van onze gedecentraliseerde rechtsstaat past dat decentrale bestuurders in eerste instantie door de voor hen relevante democratisch gekozen organen aangesproken worden en niet vanuit Den Haag. Uit het artikel maak ik op dat in verband met deze zaak de oppositie in de gemeenteraad een spoeddebat heeft aangevraagd. Het is aan de gemeente Amsterdam nu en in eerste instantie aan de gemeenteraad om dit onderwerp te bespreken met het college van burgemeester en wethouders. Dat neemt niet weg dat ik mij als Minister van BZK en hoeder van het democratisch bestuur verantwoordelijk voel voor goed lokaal bestuur en met gemeenten in gesprek treed wanneer dat nodig is.
Dragen toneelstukjes, die worden opgevoerd om draagvlak te suggereren, bij aan het vertrouwen van burgers in de democratie?
Het oordeel over het verloop en de toedracht van dit specifieke participatieproces is een lokale aangelegenheid. In algemene zin heb ik in mijn brief van 22 maart jl. over de versterking en vernieuwing van de democratie2 aangegeven dat participatie van inwoners belangrijk is voor de kwaliteit en draagvlak van besluitvorming en beleid in het lokale bestuur. Belangrijke uitgangspunt voor succesvolle participatie is dat er een representatieve deelname is van burgers, ondernemers en maatschappelijke partijen en dat zij ook daadwerkelijk invloed kunnen uitoefenen. Het programma Democratie in Actie (DiA) ondersteunt gemeenten bij versterking en vernieuwing van democratie en bestuur. Daarbij zijn ook instrumenten ontwikkeld en is ondersteuning beschikbaar voor gemeenten om werk te maken van participatie, bijvoorbeeld met burgerfora en het uitdaagrecht.
Op welke manier gaat u zich verstaan met de D66-bestuurder Ronald Maier? Dient deze regisseur van slechte toneelstukken af te treden? Of wilt u hem voordragen voor een Gouden Kalf?
Het is aan het lokale bestuur en met name aan de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam om hierop te reageren op basis van de uitkomsten van het openbaar debat in de gemeenteraad.
Valt deze poppenkast onder uw «right to challenge», waarover u in Kamerdebatten hoog opgaf en beloofde met een wet te komen, maar waarvan de Kamer nooit meer iets heeft vernomen?
Het uitdaagrecht is het recht van ingezetenen en lokale maatschappelijke partijen om een verzoek bij het gemeentebestuur in te dienen om de feitelijke uitvoering van een gemeentelijke taak over te nemen, als zij denken deze taak bijvoorbeeld beter uit te kunnen voeren. Inmiddels hebben ongeveer 143 gemeenten voornemens uitgesproken om te gaan werken met het uitdaagrecht of hebben dit opgenomen in beleidsplannen, beleidskaders, gemeentelijke websites of een gemeentelijke verordening.3 Daarbij bied ik gemeenten desgewenst ondersteuning via het samenwerkingsprogramma Democratie in Actie. Een voorbeeld van een uitdaging betreft de overname van het beheer van het Seringenpark in Aalsmeer door de Werkgroep Behoud Seringenpark, met als doelstelling voor hetzelfde budget het groenonderhoud in het park te verbeteren. Het participatietraject met betrekking tot theater de Meervaart betreft een gesprek met inwoners over ruimtelijke inpassing van het nieuwe gebouw van het theater. Het gaat hier daarom niet om een vorm van uitdaagrecht.
Ik heb tot slot recentelijk in mijn brief van 22 maart jl. aan uw Kamer bericht dat het wetsvoorstel Versterking participatie op decentraal niveau in voorbereiding is en dat het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State verwerkt wordt. Met dit wetsvoorstel wil het kabinet decentrale overheden stimuleren om bij verordening heldere kaders voor burgers en volksvertegenwoordigers te scheppen.
Het nog altijd veel te hoge aantal afgekeurde poststemmen |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Deelt u de opvatting dat ruim 4 procent ongeldige stemmen bij het briefstemmen veel te hoog is, zoals in Doetinchem ook na de genomen maatregelen nog altijd het geval is?1
Er zijn diverse redenen waarom een briefstem terzijde moet worden gelegd (wat iets anders is dan een briefstembiljet ongeldig verklaren; zie daarover verderop in dit antwoord).
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van dinsdag 16 maart jl. heb laten weten, heb ik alle gemeenten verzocht om de briefstembureaus te vragen om, wanneer de retourenvelop uitsluitend een briefstembiljetenvelop bevat, deze envelop te openen, om te bezien of daarin een stempluspas zit. Als dat het geval is, en de stempluspas blijkt geldig te zijn, dan hoeft de briefstem niet terzijde te worden gelegd. Gelet op de signalen die ik van gemeenten heb ontvangen, verwacht ik dat daarmee het aantal terzijdeleggingen betekenisvol zal dalen.
Verder heb ik de gemeenten eerder gevraagd om hun briefstembureaus te vragen om, wanneer de retourenvelop een briefstembiljet bevat plus een briefstembiljetenvelop die te dun is om een briefstembiljet te kunnen bevatten, de briefstembiljetenvelop te openen, in de veronderstelling dat deze de stempluspas bevat. Als dat het geval is, en de stempluspas blijkt geldig te zijn, dan hoeft de briefstem niet terzijde te worden gelegd.
Voor andere terzijdeleggingen zijn goede redenen. In gevallen waarin ofwel het briefstembiljet ofwel de stempluspas ontbreekt, kan de briefstem niet meetellen. Als het briefstembiljet ontbreekt, is er geen stem uitgebracht. Als de stempluspas ontbreekt, kan het stembureau niet controleren of de kiezer kiesgerechtigd is. Ook in het stemlokaal zal het stembureau een kiezer die geen stempas bij zich heeft, niet toelaten tot de stemming. Dat een envelop zonder een stempluspas in dat geval terzijde wordt gelegd, is uiteraard ook een belangrijke waarborg tegen het uitbrengen van meer dan één stem door een kiezer. De kiezer die geen stempluspas heeft meegestuurd, en zich dat tijdig realiseert, kan overigens met zijn stempluspas alsnog stemmen (in het stemlokaal, of door een briefstembiljet af te halen bij de gemeente en met dat briefstembiljet en de stempluspas alsnog een briefstem af te geven bij een afgiftepunt).
Ook als de stempluspas niet echt is, of als het nummer van de stempluspas voorkomt in het register van ongeldige stempassen (ROS), is terzijdelegging naar mijn overtuiging de enige optie.
Tot ongeldigheid van een stem kan pas besloten worden bij het tellen van de stembiljetten. Een stem is ongeldig als die is uitgebracht op een ander stembiljet dan bij of krachtens de kieswetgeving mag worden gebruikt (artikel N 7, tweede lid, van de Kieswet); voorts is ongeldig de stem die niet als blanco wordt aangemerkt, maar waarbij de kiezer op het stembiljet niet, door het geheel of gedeeltelijk rood maken van het witte stipje in een stemvak, op ondubbelzinnige wijze heeft kenbaar gemaakt op welke kandidaat hij zijn stem uitbrengt, of waarbij op het stembiljet bijvoegingen zijn geplaatst waardoor de kiezer kan worden geïdentificeerd (artikel N 7, derde lid, van de Kieswet).
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om dit percentage alsnog flink te verlagen en veel meer poststemmen wél te laten meetellen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen voor woensdag 17 maart 21:00u te beantwoorden?
Ja.
Honderden bewoners van de Rotterdamse wijken Bloemhof en de Afrikaanderwijk die niet kunnen stemmen vanwege ontbrekende stempassen |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over honderden bewoners van de Rotterdamse wijken Bloemhof en de Afrikaanderwijk, die niet kunnen stemmen vanwege ontbrekende stempassen?1
Ja.
Klopt het dat deze kiezers in het vooruitzicht werd gesteld om alsnog een stempas te ontvangen, maar dat dit in veel gevallen niet gebeurd is?
Ik heb navraag laten doen bij de gemeente Rotterdam. Daaruit is mij gebleken dat een postbezorger van PostNL een deel van zijn post niet heeft bezorgd, waaronder 195 stempassen bestemd voor kiesgerechtigden in drie straten. Naar aanleiding van signalen vanuit de politiek, bewoners en de wijkraad Bloemhof heeft de burgemeester van Rotterdam opdracht gegeven om in de wijk waar volgens genoemde signalen geen stempassen zijn bezorgd, mensen actief te wijzen op de mogelijkheid om een vervangende stempas aan te vragen. Van de 195 kiesgerechtigden aan wie de stempas niet was bezorgd, hebben 68 kiezers van die mogelijkheid gebruikgemaakt. Nadat de postzak alsnog is aangetroffen, is de achtergehouden stempas bij de overige 127 kiezers nabezorgd. Alle kiezers die het betrof zijn dus alsnog in staat gesteld om hun stem uit te brengen. Ik deel de mening dat het onaanvaardbaar is dat een postbezorger (een deel van) zijn post niet bezorgt.
Overigens heeft de burgemeester van Rotterdam aan de gemeenteraad laten weten dat hij de gemeentesecretaris de opdracht heeft gegeven om een formeel extern onderzoek naar de gang van zaken te verrichten2.
Om hoeveel kiezers gaat het, die nu niet in staat zullen zijn om hun stem uit te brengen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gevolgen heeft dit volgens u voor de legitimiteit en de geldigheid van de verkiezingen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit een onaanvaardbare gang van zaken is?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat een postbezorger van PostNL deze stempassen heeft achtergehouden? Wat is hier inmiddels over bekend?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er door de burgemeester aangifte is gedaan van verduistering? Op welke manier wordt vervolg gegeven aan deze aangifte?
Ja, de burgemeester heeft aangifte gedaan van verduistering. Van het Openbaar Ministerie heb ik vernomen dat de postbezorger is ontboden op het politiebureau en vervolgens is aangehouden. Het Openbaar Ministerie heeft na onderzoek geconcludeerd er geen sprake is van opzet op verkiezingsfraude en het verduisteren van stempassen. Het Openbaar Ministerie heeft de zaak daarom geseponeerd en de verdachte heengezonden.
Welke rol en verantwoordelijkheid ziet u hierin voor de gemeente Rotterdam?
De burgemeester is verantwoordelijk voor het verstrekken van een stempas aan alle kiesgerechtigden binnen de gemeente (artikel J 7 van de Kieswet).
Waarom zijn de stempassen niet opnieuw verstuurd toen aan het licht kwam dat deze stempassen nooit op hun bestemming zijn aangekomen?
Zoals blijkt uit mijn antwoord op de vragen 2 t/m 6, heeft de burgemeester van Rotterdam opdracht gegeven om in de wijk waar geen stempassen zijn bezorgd, mensen actief te wijzen op de mogelijkheid om een vervangende stempas aan te vragen. Van de 195 kiesgerechtigden aan wie de stempas niet was bezorgd, hebben 68 kiezers van die mogelijkheid gebruikgemaakt. Bij de overige 127 kiezers is de door de postbezorger achtergehouden stempas alsnog nabezorgd.
Waarom heeft de gemeente Rotterdam hierin geen proactieve houding aangenomen?
Zie antwoord vraag 9.
Welke actie kunt u ondernemen om te waarborgen dat iedereen alsnog zijn stem kan uitbrengen?
Zoals blijkt uit mijn antwoord op de vragen 2 t/m 6, zijn alle kiezers die het betrof alsnog in staat gesteld om hun stem uit te brengen.
Kunt u deze vragen vanwege het spoedeisende karakter vandaag nog beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Aanhoudende berichten over ongeldige briefstemmen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Ministerie erkent problemen met briefstemmen»?1
Ja.
Hoe groot is inmiddels het aandeel ongeldige briefstemmen per gemeente precies?
De briefstembureaus verantwoorden het aantal terzijdeleggingen in hun proces-verbaal van vooropening. Nadat in een gemeente de telling van de stemmen is afgerond, maakt de burgemeester de processen-verbaal van alle (brief)stembureaus openbaar op de gemeentelijke website. Op basis van deze processen-verbaal kan het totaalaantal terzijdeleggingen en ongeldige stemmen worden bepaald. Ik beschik nu dus niet over cijfers over het totaalaantal terzijdeleggingen of ongeldige stemmen.
Deelt u de mening dat, gezien het feit dat het aantal ongeldige stemmen heel groot is, dat duidt op onduidelijkheid over het stemproces per brief? Zo ja, gaat u dan maximale coulance betonen en alles op alles zetten om die stemmen alsnog mee te kunnen laten stellen? Zo nee, waarom niet?
Als de kiezers de uitleg lezen die bij de briefstembescheiden is gevoegd, en deze toepassen, zou het stemmen per brief goed moeten gaan. Op basis van de eerste signalen blijkt ook dat meer dan 90% van de kiezers de briefstem op de juiste manier heeft uitgebracht. Dat neemt niet weg dat het stemmen per brief een nieuw proces is voor de kiezers die in Nederland wonen; zij moeten daaraan dus wennen. Bij de introductie van een nieuw proces bestaat de kans dat er fouten optreden. Overigens is de kans op fouten bij briefstemmen in algemene zin groter dan bij het stemmen in het stemlokaal. In bijvoorbeeld Oostenrijk, waar briefstemmen al langer mogelijk is, is het percentage ongeldige stemmen ongeveer 4% en in het Verenigd Koninkrijk bij de introductie ook circa 4%. Zoals elke verkiezing zal ook de Tweede Kamerverkiezing worden geëvalueerd. In die evaluatie zal ook het briefstemproces goed worden bekeken, mede voor het geval een volgend kabinet zou willen overwegen om met briefstemmen verder te gaan.
Zijn medewerkers van stembureaus inmiddels afdoende geïnstrueerd over hoe zijn moeten omgaan met ongeldige stemmen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, op welke korte termijn gaat dat wel gebeuren?
Ja, de briefstembureaus beschikken over een handleiding voor de vooropening en het tellen van de briefstemmen. Ik heb aanvullend een nieuwe «Factsheet terzijdelegging» beschikbaar gesteld aan alle gemeenten2, die de werkwijze bevat waarover ik uw Kamer op dinsdag 16 maart jl. heb geïnformeerd3. De briefstembureaus beschikken daarmee over afdoende instructies om de vooropening en de telling van de briefstemmen te kunnen uitvoeren. Aanvullend kunnen gemeenten 24 uur per dag terecht bij een telefonische hotline van het Ministerie van BZK.
Wat is er gebeurd of wat gebeurt er met de eerste 400.000 briefstemmen die PostNL ontving waarvan 2,5 procent ongeldig is verklaard? Wat was de aard van de fouten? Hoeveel van die fouten zijn hersteld of worden nog hersteld?
Zoals ik heb geschreven in mijn brief aan uw Kamer van 10 maart jl.4, is uit informatie van PostNL gebleken dat ca. 2,5% van de kiezers niet de voorgeadresseerde retourenvelop in de brievenbus stopt, maar de enveloppe waarop staat «Deze envelop is alleen voor het briefstembiljet». Deze briefstembiljetenveloppe is niet geadresseerd. Ik heb met PostNL de afspraak gemaakt dat PostNL deze briefstembiljetenveloppen verdeelt over 25 gemeenten, en bij hen bezorgt. De werkwijze waarover ik u in mijn Kamerbrief van 16 maart jl. heb geïnformeerd, leidt ertoe dat de briefstembureaus van deze 25 gemeenten deze enveloppen hebben voorgeopend. Het is waarschijnlijk dat de meeste aangetroffen stempluspassen van andere gemeenten zullen zijn. Als blijkt dat in de envelop een stempluspas en een briefstembiljet zit en de stempluspas is van een andere gemeente, dan wordt gepoogd die briefstem nog bij die gemeente te bezorgen.
In hoeverre lost het alsnog toestaan, dat enveloppen waarin vermoedelijk zowel de stempas als het stembiljet zitten, geopend en toch meegeteld mogen worden, het probleem met ongeldige briefstemmen op? Welke deel van de ongeldige briefstemmen kan daardoor toch meegeteld worden?
Gelet op de signalen die ik van gemeenten heb ontvangen, verwacht ik dat daarmee het aantal terzijdeleggingen betekenisvol zal dalen. Niet is na te gaan welk deel van de oorspronkelijk terzijde gelegde briefstemmen hiermee alsnog kan worden meegeteld.
Zijn er naast het feit dat stembiljetten en stempassen samen in een enveloppe zijn gedaan nog meer problemen met het briefstemmen geconstateerd waardoor een deel van de stemmen ongeldig moet worden verklaard? Zo ja, welke problemen zijn dit en welk deel van de stemmen betreft dit? En hoe worden deze problemen alsnog opgelost?
In gevallen waarin ofwel het briefstembiljet ofwel de stempluspas ontbreekt, kan de briefstem niet meetellen, en moet deze terzijde worden gelegd. Als het briefstembiljet ontbreekt, is er geen stem uitgebracht. Als de stempluspas ontbreekt, kan het stembureau niet controleren of de kiezer kiesgerechtigd is. Dat een envelop in dat geval terzijde wordt gelegd is uiteraard ook een belangrijke waarborg tegen fraude met losse briefstembiljetten. Ook in het stemlokaal zal het stembureau een kiezer die geen stempas bij zich heeft, niet toelaten tot de stemming. De kiezer die geen stempluspas heeft meegestuurd, en zich dat tijdig realiseert, kan overigens met zijn stempluspas alsnog stemmen (in het stemlokaal, of door een briefstembiljet af te halen bij de gemeente en met dat briefstembiljet en de stempluspas alsnog een briefstem af te geven bij een afgiftepunt). Ook als de stempluspas niet echt is, of als het nummer van de stempluspas voorkomt in het register van ongeldige stempassen (ROS), is terzijdelegging naar mijn overtuiging de enige optie.
Gaat u ervoor zorgen dat alle ongeldige stemmen geregistreerd worden per stembureau, evenals de reden daarvoor? Hoe gaat u dat doen?
Ja, de briefstembureaus verantwoorden het aantal terzijdeleggingen in hun proces-verbaal van vooropening, inclusief de reden van terzijdelegging. En in het proces-verbaal van de telling wordt het aantal ongeldige briefstemmen opgenomen.
Gaat u ervoor zorgen dat alle ongeldige stemmen worden bewaard, en geen enkele stem wordt weggegooid? Op welke wijze gaat u dat doen?
Het briefstembureau doet de retourenveloppen die terzijde worden gelegd in een of meer pakken, die het vervolgens verzegelt (artikel 23d van de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19). De burgemeester bewaart de pakken, samen met alle andere verpakte en verzegelde stembescheiden, tot drie maanden nadat over de toelating van de gekozenen is beslist. Daarna worden de verzegelde pakken vernietigd (artikel N 12, vierde lid, van de Kieswet).
Vreest u dat het hoge aandeel ongeldige stemmen invloed heeft op de verkiezingsuitslag? Zo nee, kunt u dat onderbouwen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 heb opgemerkt, is terzijdelegging van briefstemmen in sommige gevallen de enige optie, namelijk als de stempluspas of het briefstembiljet ontbreekt, als de stempluspas niet echt is, of als het volgnummer daarvan voorkomt in het ROS. Nadat het centraal stembureau de uitslag heeft vastgesteld, besluit het vertegenwoordigend orgaan (de Tweede Kamer) over de geldigheid van de verkiezing. De Tweede Kamer heeft in dat verband de bevoegdheid om desgewenst een onderzoek te doen naar de terzijde gelegde briefstemmen (en de reden voor terzijdelegging), en daartoe de verzegelde pakken met stembescheiden te openen. De wet maakt het niet mogelijk dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoek doet naar wat de invloed op de uitslag zou zijn als terzijde gelegde stembiljetten niet terzijde zouden zijn gelegd.
Bent u bereid om precies te analyseren wat de invloed op de uitslag zou zijn als de ongeldige stemmen wel geldig waren? Zo nee, waarom acht u dat niet relevant
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk en in ieder geval voor het einde van deze week beantwoorden?
Ja.
De berichten 'Tegenstanders rondweg tevreden, gemeente mag geen damwanden slaan zolang vergunning niet op orde is' en 'Amersfoort wil plafondbedrag Westelijke Rondweg verhogen' |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Tegenstanders rondweg tevreden, gemeente mag geen damwanden slaan zolang vergunning niet op orde is»1 en het artikel «Amersfoort wil plafondbedrag Westelijke Rondweg verhogen»?2
Ja.
Wat zijn de gevolgen van de door de rechter geconstateerde gebreken aan de onderbouwing van de vergunning voor dit project?
Het project staat momenteel on-hold, dat betekent dat er op dit moment geen werkzaamheden zijn. De gemeente Amersfoort mag geen damwanden slaan voor de verdiepte weg en de tunnelbak op het tracé van de Westelijke Ontsluiting zolang de vergunning voor de ingreep niet in orde is.
Leidt het project in uitvoering of realisatie tot extra stikstof, bijvoorbeeld door toegenomen verkeer?
De gemeente Amersfoort heeft mij laten weten dat in 2019 een stikstofdepositieberekening voor het project Westelijke Ontsluiting is uitgevoerd met de toen vigerende versie van AERIUS Calculator. Hieruit volgde dat het project zowel in de aanlegfase als de gebruiksfase niet leidt tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. De gemeente heeft aangegeven deze berekening binnenkort te actualiseren.
Acht u een motivering voor wat betreft vergunning of ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk voor er (onomkeerbare) stappen gezet worden ten aanzien van de uitvoering van werkzaamheden of de aanbesteding door de gemeente Amersfoort en ProRail?
Ja.
Betreft de wijziging van het plafondbedrag een zelfstandig besluit van de gemeente Amersfoort, of is er sprake van een nieuwe afspraak met de provincie en/of het Rijk?
Het betreft een zelfstandig besluit van de gemeente Amersfoort. Het is een project van de gemeente Amersfoort en de gemeente is dan ook verantwoordelijk voor de aanbesteding en uitvoering van het project.
Kunt u het in opdracht van de gemeente opgestelde rapport van onderzoeksbureau Nimas, over het verloop van de aanbestedingsprocedure, ter informatie met de Kamer delen?
De gemeente Amersfoort heeft dit openbaar gemaakt op haar website.3
Draagt ProRail financiële risico’s in verband met de betrokkenheid bij dit project? Zijn er (voldoende) voorzieningen getroffen voor mogelijke kosten voor ProRail bij tegenvallers?
Nee, ProRail draagt conform artikel 40 lid 1 van de beheerconsessie geen kosten en risico’s voor het project in trajecten werken voor derden. Het gaat om een project van de gemeente Amersfoort. De rekening en risico’s van het project liggen dan ook bij deze partij. Overigens is ProRail alleen betrokken bij het projectdeel westelijke ontsluiting (de onderdoorgang en het fietspad over het spoor) en niet bij het gehele project westelijke rondweg.
Hoe is de tijdige betrokkenheid van het Rijk als aandeelhouder geborgd, wanneer ProRail dit soort grootschalige werken voor derden onderneemt?
In mijn rol als aandeelhouder van ProRail word ik niet geïnformeerd als het gaat om werken voor derden trajecten, omdat de beheerconcessie de rekening en het risico van dergelijke trajecten bij de opdrachtgevende partij legt. Als concessieverlener, word ik wel geïnformeerd als het om een aanmerkelijke aanpassing van de hoofdspoorweginfrastructuur (HSWI) gaat. In het geval van dit project is het hoofddoel een aanpassing van de doorkruising met een weg. Dat valt niet onder aanpassing van de HSWI.
Bent u het eens met de stelling dat met de omvorming van ProRail naar een zelfstandig bestuursorgaan (zbo) deze besluitvorming en aansturing beter geregeld worden?
Bij de omvorming van ProRail tot zelfstandig bestuursorgaan blijft net als nu de mogelijkheid voor derden bestaan om opdracht te geven aan ProRail voor werken aan, op of nabij de hoofdspoorweginfrastructuur. Als onderdeel van de Omvorming van ProRail is gewerkt aan een afsprakenkader ten aanzien van het werken voor derden. In de Bestuurlijke Overleggen MIRT 2019 ben ik met de provincies zo’n afsprakenkader overeengekomen. In navolging daarvan ben ik nu in algemene zin in gesprek met ProRail, provincies en gemeenten over onder meer het verder verbeteren van de sturingsrelatie tussen derden en ProRail bij werken die ProRail voor derden uitvoert.
Wat is de stand van zaken en het tijdpad voor de beoordeling van de Europese Connecting Europe Facility (CEF)-subsidieaanvraag voor het project door de gemeente en ProRail?
ProRail heeft half maart een eerste CEF aanvraag ingediend. Deze aanvraag is voor de ontwerp- en engineeringkosten en de uitkomst zal naar verwachting eind tweede kwartaal bekend worden gemaakt. De Europese Commissie voor transport (INEA) heeft de intentie uitgesproken om in de zomer van 2021 een oproep te plaatsen voor het indienen van voorstellen voor uitvoeringskosten, dit zijn relatief de hoogste kosten. Het resultaat daarvan wordt niet eerder verwacht dan eind 2021.
De aanpassing van de procedure omtrent het geldig verklaren en het tellen van binnengekomen briefstemmen. |
|
Gerrit-Jan van Otterloo (50PLUS) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe verhouden zich de foutpercentages die nu bij briefstemmen zijn opgetreden tot die welke de afgelopen keren bij het briefstemmen vanuit het buitenland zijn vastgesteld?
De procedure voor het stemmen per brief door kiezers van 70 jaar en ouder is gebaseerd op de procedure die geldt voor de Nederlanders die vanuit het buitenland mogen stemmen, maar is op een aantal onderdelen anders.
Zowel de kiezers in het buitenland als de kiezers van 70 jaar en ouder die in Nederland wonen, hebben de stempas en het stembiljet gescheiden van elkaar ontvangen. Een verschil is dat de kiezers in het buitenland de 2 enveloppen die nodig zijn om te kunnen stemmen per brief, tegelijk met de stempas hebben ontvangen; de kiezers van 70 jaar en ouder hebben deze 2 enveloppen gelijktijdig met het stembiljet gekregen. De reden voor dit verschil is dat de kiezers in het buitenland hun stembiljet per mail kunnen ontvangen en ook met een (heel) ander stembiljet stemmen dan het stembiljet dat door de kiezers in Nederland wordt gebruikt. Verder moeten de kiezers in het buitenland hun stempas ondertekenen én een kopie van een geldig paspoort of identiteitsbewijs meesturen. De kopie van het paspoort of identiteitskaart is bij de kiezers in het buitenland nodig om het bezit van Nederlanderschap aan te tonen. Dat gold niet voor de kiezers van 70 jaar en ouder die bij de Tweede Kamerverkiezing per post mochten stemmen.
De briefstembescheiden voor de kiezers van 70 jaar en ouder zijn in december 2020 in zogenoemde focusgroepen getest. Het rapport daarvan heeft de Tweede Kamer op 12 januari ontvangen.1
Is er sprake geweest van het enkel kopiëren van genoemde procedure, of zijn er testen uitgevoerd onder de doelgroep teneinde mogelijke problemen te signaleren en aanpassingen door te voeren?
Zie antwoord vraag 1.
Is er in de testfase rekening gehouden met de diversiteit van de groep, bijvoorbeeld voor wat betreft opleidingsniveau, laaggeletterdheid en verminderd begripsvermogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welk deel van de formeel «fout» uitgebrachte stemmen kan als gevolg van deze procedurele aanpassing alsnog meetellen en welk aantal stemmen kan nu als nog als geldig worden aangemerkt?
Op basis van de processen-verbaal van de vooropening die de gemeentelijke briefstembureaus hebben opgesteld, en die ook zijn gepubliceerd door de gemeenten, is niet precies te bepalen hoeveel terzijdeleggingen zijn voorkomen door de aanpassing van de werkwijze.
Is met deze maatregel het percentage ongeldige stemmen weer gereduceerd tot «normaal» niveau? Zo niet, welk percentage respectievelijk welke aantallen ongeldig uitgebrachte stemmen resteren nu nog?
Het aantal ongeldige stemmen is door het centraal stembureau (in casu de Kiesraad) in het kader van de uitslagvaststelling bepaald. Dat percentage bedraagt 0,29%.
Het aantal terzijdezeggingen bij de vooropening is alleen te achterhalen door de door de briefstembureaus opgestelde processen-verbaal van vooropening te bekijken. Ten behoeve van de evaluatie van de Tweede Kamerverkiezing heeft het Ministerie van BZK de op het internet gepubliceerde processen-verbaal van ca. 160 gemeenten bekeken. Daaruit kan worden opgemaakt dat bij deze gemeenten het gemiddelde percentage terzijdeleggingen iets meer dan 4% is.
PostNL heeft ca. 33.000 ongeadresseerde briefstembiljetenveloppen in de brievenbussen aangetroffen. De briefstembiljetenveloppen waren niet geadresseerd, omdat die envelop niet bedoeld is om de briefstem te zenden aan het briefstembureau van de gemeente. PostNL heeft die ongeadresseerde enveloppen bezorgd bij 25 gemeenten. Conform de werkwijze die op dinsdag 16 maart jl. is doorgevoerd, inhoudende dat de briefstembureaus de briefstembiljetenveloppen mochten openen om na te gaan of daar de stempluspas in zat, zijn deze ongeadresseerde enveloppen geopend. Slechts in een zeer gering deel van de 33.000 enveloppen, waarschijnlijk niet meer dan enkele procenten, zat niet alleen een briefstembiljet maar ook een stempluspas. Deze zijn waar mogelijk alsnog bij de juiste gemeente bezorgd. De enveloppen met uitsluitend het briefstembiljet zijn terzijde gelegd. Als ook deze terzijdeleggingen worden meegerekend, komt het gemiddelde uit op iets meer dan 6%.
Aangetekend moet worden dat het onmogelijk is om te achterhalen of de kiezers die hun briefstembiljet in de ongeadresseerde briefstembiljet hebben opgestuurd ook nog separaat, in de geadresseerde retourenvelop, de stempluspas hebben opgestuurd. Waar dat is gebeurd, treedt een dubbeltelling aan terzijdeleggingen op. Evenmin is te achterhalen of kiezers die hun briefstembiljet in de ongeadresseerde briefstembiljetenvelop hebben opgestuurd, met hun stempluspas zijn gaan stemmen in het stemlokaal of een onderhandse volmacht aan een andere kiezer hebben gegeven. Al deze onzekerheden brengen mee dat het percentage terzijdeleggingen niet nauwkeurig bepaald kan worden. De beste aanname die gedaan kan worden op basis van het beschikbare materiaal, is dat het percentage terzijdeleggingen waarschijnlijk ligt tussen de 4% en de 6%.
Overigens is de kans op fouten bij briefstemmen in algemene zin groter dan bij het stemmen in het stemlokaal. In bijvoorbeeld Oostenrijk, waar briefstemmen al langer mogelijk is, is het percentage ongeldige stemmen ongeveer 4%, en bij de laatste verkiezing 5,7%, en in het Verenigd Koninkrijk bij de introductie ook ca. 4%. Nederlanders in het buitenland kunnen ook al sinds langer per brief stemmen. Bij de kiezers in het buitenland is het percentage terzijdeleggingen bij deze Tweede Kamerverkiezing 2,8% geweest.
Zijn er nog andere fouten die vaker dan gemiddeld gemaakt worden door briefstemmers? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 5.
Onder verwijzing naar uw brief waarin u de stand van zaken aangaf tot en met de op woensdag 10 maart bij PostNL binnengekomen brieven en waarn u sprak over een percentage van 2,5%, is dat percentage briefstemmen ingeleverd in een enveloppe zonder antwoordnummer ongewijzigd gebleven dan wel hoger of lager geworden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van het voorstel om, conform de nu gewijzigde instructies voor de afhandeling van briefstemmen en stemkaarten in eenzelfde enveloppe, deze stembiljetten (die formeel niet te bezorgen zijn, maar wel herkenbaar als envelop met stembiljet) naar het Centrale stembureau in Den Haag te transporteren, en die daar op dezelfde wijze conform de gewijzigde instructie tezamen met de stemmen uit het buitenland te tellen?
Ik ga ervan uit dat de vragensteller met «het centraal stembureau in Den Haag» doelt op het briefstembureau van de gemeente Den Haag dat de stemmen telt die zijn uitgebracht door de kiezers in het buitenland. De wet schrijft voor dat een briefstem die is uitgebracht in een bepaalde gemeente, alleen kan worden geteld door een briefstembureau van die gemeente. Alleen dat briefstembureau kan immers controleren of het nummer van de stempluspassen van de briefstemmers voorkomt in het door de burgemeester vastgestelde register van ongeldige stempassen.
Is inmiddels waterdicht geregeld dat stembrieven met het foutieve gemeentelijke adres toch bij het juiste stembureau belanden?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze administreert en verantwoordt PostNL de verwerkte stemmen vanaf het moment van ophalen bij de brievenbussen tot aan het moment dat deze dagelijks in verzegelde zakken worden afgeleverd bij de gemeenten?
PostNL heeft een proces ingericht voor de bezorging van de briefstemmen die in de brievenbussen zijn aangetroffen. Op verzoek van de Tweede Kamer heb ik aan PostNL gevraagd om verdere details over dit proces en over de door PostNL uit te voeren audit bekend te maken. Ik heb op 12 januari de Tweede Kamer bericht over het antwoord van PostNL op dit verzoek2, inhoudende dat PostNL een operationele audit uitvoert op de inrichting van het zgn. «dedicated proces» en de waarborgen, en dat de hoge mate van bedrijfsvertrouwelijkheid en de inzichten in de processen en waarborgen, het, met het oog op een betrouwbaar briefstemproces, niet mogelijk en wenselijk is dit openbaar te delen. PostNL is echter bereid om in een vertrouwelijke bijeenkomst een nadere toelichting te geven over dit proces en de waarborgen, indien deze behoefte leeft bij de leden van de Tweede Kamer.
Op welke wijze kunnen de gemeenten respectievelijk het centraal stembureau er zeker van zijn dat alle voor die gemeente bestemde biljetten ook daadwerkelijk ontvangen en verwerkt zijn?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe heeft PostNL, naast het opbergen in beveiligde ruimten, de verzekering kunnen geven dat de procedures het kwijtraken van stembiljetten niet toelaten ofwel hoe wordt gecontroleerd dat alle geposte stembrieven ook daadwerkelijk zijn afgeleverd?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze vragen uiterlijk drie dagen voor het vaststellen van de definitieve uitslag (op maandag 29 maart) beantwoorden?
Het beantwoorden van deze vragen uiterlijk drie dagen voor het vaststellen van de definitieve uitslag is helaas niet gelukt.
Het bericht dat veel poststemmen ongeldig zijn |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Deelt u de mening dat het slecht is voor het vertrouwen in de democratie als mensen hun stem hebben uitgebracht maar deze ongeldig is verklaard door een kleine fout?1
Elke stem die niet kan worden meegeteld, terwijl de kiezer wel een geldige stempluspas en een geldig briefstembiljet heeft teruggestuurd, is er één te veel. Daarom heb ik gelijk na het ontvangen van de signalen van de gemeenten actie ondernomen en voorlichting gevraagd aan de Raad van State en advies aan de Kiesraad.
Bent u bereid toe te zeggen dat de stemmen waarbij zowel de stempas als het stembiljet in 1 enveloppe zijn verstuurd alsnog mee te tellen, tenzij ze om een andere reden ongeldig zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb de Tweede Kamer op 16 maart jl. een brief geschreven en daarin aangegeven dat de volgende procedurele werkwijze gevolgd gaat worden.
Deze werkwijze is daarna aan de gemeenten gestuurd die deze werkwijze zullen toepassen. Daarmee gaan dus geen stemmen verloren van kiezers die in hun retourenvelop een briefstembiljetenvelop hebben gestopt met daarin de stempluspas en het briefstembiljet.
Kunt u deze vragen voor woensdag 17 maart 21.00 beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De problemen met briefstemmen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Voorlopig resultaat eerste gemeente: veel problemen met poststemmen»?1
Ja.
Over welke signalen naast die uit de gemeente Bernheze beschikt u over het aantal ongeldige poststemmen? Welk percentage poststemmen kan er naar schatting ongeldig zijn?
In mijn brief van 16 maart jl. heb ik de Tweede Kamer bericht dat gemeenten mij hebben laten weten dat briefstembureaus bij de vooropening constateren dat in een deel van de retourenveloppen geen stempluspas te zien is. Er zit in de enveloppen wel een briefstembiljetenvelop. Het is mogelijk dat de kiezer daarin zijn stempluspas heeft gestopt. Naar aanleiding van deze signalen heb ik advies aan de Kiesraad en voorlichting aan de Afdeling advisering van de Raad van State gevraagd. Zowel de Raad van State als de Kiesraad hebben mij gisteravond laten weten ruimte te zien voor de volgende procedurele werkwijze:
Deze werkwijze is vanmorgen aan de gemeenten gestuurd die deze werkwijze zullen toepassen. Daarmee gaan dus geen stemmen verloren van kiezers die in hun retourenvelop een briefstembiljetenvelop hebben gestopt met daarin de stempluspas en het briefstembiljet.
Deelt u de mening dat als een substantieel van de poststemmen ongeldig blijkt te zijn, dat een indicatie is dat de procedure van het stemmen per post toch te gecompliceerd is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat als het aantal ongeldige poststemmen verhoudingsgewijs veel hoger is dan het normale aantal ongeldige stemmen dat het dan niet aanvaardbaar is dat dat deel van de stemmen verloren gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening indien een poststem ongeldig is omdat de stempas en het stembiljet in dezelfde envelop zaten dat het belang van het meetellen van een dergelijke stem in dit uitzonderlijke geval groter is dan het stemgeheim? Zo ja, gaat u alsnog toestemming geven om deze stemmen toch mee te laten tellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De onafhankelijkheid van de organisatie die de beveiliging van de verkiezingssoftware heeft onderzocht |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de Kiesraad de beveiliging van de software die wordt gebruikt bij het vaststellen van de verkiezingsuitslag en het berekenen van de zetelverdeling (OSV2020) heeft laten onderzoeken door de organisatie Hackdefense1? Wanneer en op welke wijze bent u hiervan op de hoogte geraakt?
Ja. Het Ministerie van BZK is door de Kiesraad begin oktober 2020 geïnformeerd over het rapport dat Hackdefense had gemaakt met betrekking tot de versie van de ondersteunende software verkiezingen (OSV2020) die gebruikt ging worden bij de herindelingsverkiezingen van november 2020. Dat rapport heeft de Kiesraad op 19 oktober 2020 openbaar gemaakt op de website www.kiesraad.nl. Ik heb daar melding van gemaakt in mijn reactie op het rapport van de Stichting Tegen Hackbare Verkiezingen op 19 november 20202.
Bent u ervan op de hoogte dat Hackdefense B.V. één bestuurder heeft, namelijk QCSEC B.V., waarvan de heer K. de enig aandeelhouder is? Wanneer en op welke wijze bent u hiervan op de hoogte geraakt?
Nee, hier ben ik naar aanleiding van uw vragen van op de hoogte gesteld.
Bent u ervan op de hoogte dat de heer K. actief lid en politicus is van D66? Wanneer en op welke wijze bent u hiervan op de hoogte geraakt?
Nee, hier ben ik naar aanleiding van uw vragen van op de hoogte gesteld.
Bent u ervan op de hoogte dat de heer K. zich in het verleden meermaals zeer provocerend en vijandig heeft uitgelaten over FvD2 respectievelijk de PVV3? Hoe beoordeelt u deze uitlatingen?
Nee, hier ben ik naar aanleiding van uw vragen van op de hoogte gesteld. Het is niet aan mij om deze uitlatingen te beoordelen.
Wat vindt u ervan dat de beveiliging van de verkiezingssoftware uitsluitend is onderzocht door een organisatie die onder volledige zeggenschap staat van een actief lid en politicus van D66, terwijl u als bewindspersoon die lid is van D66 verantwoordelijk bent voor het stelsel van eerlijke en transparante verkiezingen?
De Kiesraad heeft, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 7, een Europese aanbesteding uitgevoerd. De betreffende opdracht is conform de aanbestedingsregels in de markt gezet. Het Ministerie van BZK heeft geen betrokkenheid gehad bij de onderzoeken en/of testen die de Kiesraad heeft laten uitvoeren.
Erkent u dat door deze gang van zaken de schijn van belangenverstrengeling, partijdigheid en/of afhankelijkheid is ontstaan? Zo nee, waarom niet?
De Kiesraad heeft conform de aanbestedingsregels gehandeld. Zoals blijkt uit het ambtsbericht van de Kiesraad (zie antwoord op vraag 7) heeft de Kiesraad de uitgebrachte aanbiedingen beoordeeld op basis van vooraf vastgestelde criteria.
Zijn door de Kiesraad ook offertes opgevraagd bij, of gesprekken gevoerd met andere organisaties voordat de opdracht aan Hackdefense gegund werd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke argumenten zijn doorslaggevend geweest om met Hackdefense in zee te gaan?
Ik heb de Kiesraad gevraagd om uiteen te zetten hoe de Kiesraad te werk is gegaan bij het aanbesteden van de betreffende opdracht. Het ambtsbericht dat ik daarover van de Kiesraad heb ontvangen treft u als bijlage bij deze antwoorden aan.5
In het ambtsbericht is naar mijn mening duidelijk aangegeven welke aanbestedingsprocedure de Kiesraad gevolgd heeft.
Bent u of iemand van het ministerie op enige wijze betrokken geweest bij de totstandkoming van het besluit van de Kiesraad om de opdracht aan Hackdefense te gunnen?
Conform de aanbestedingsregels heeft UBR/HIS6 de Kiesraad begeleidt bij de Europese aanbesteding. De Uitvoeringsorganisatie Bedrijfsvoering Rijk (UBR) is een multidisciplinaire uitvoerder op het gebied van bedrijfsvoering binnen het Rijk en is zodoende betrokken bij alle Europese aanbestedingstrajecten van het Rijk.
Er is geen andere betrokkenheid van het Ministerie van BZK geweest bij de aanbesteding en het vervolg daarop.
Zijn er ooit formele of informele contacten geweest tussen de Kiesraad en het ministerie over Hackdefense, in welke context dan ook? Zo ja, kunt u een overzicht verstrekken van deze contacten met een duiding van de aard en inhoud daarvan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 heeft UBR|HIS betrokkenheid gehad bij de Europese aanbesteding van de Kiesraad.
De Kiesraad heeft (zie ook het antwoord op vraag 1) begin oktober 2020 het Ministerie van BZK geïnformeerd over het rapport dat Hackdefense had gemaakt met betrekking tot de versie van OSV die gebruikt ging worden bij de herindelingsverkiezingen van november 2020. In de weken daarna heeft de Kiesraad aan het Ministerie van BZK gemeld dat Hackdefense ook de TK-versie versie van OSV2020 zou gaan onderzoeken.
Bent u bereid om in overleg met de Kiesraad met spoed (dus vóór 15 maart 2021) een second opinion aan te vragen over de beveiliging van de verkiezingssoftware, bij een organisatie die kennelijk onafhankelijk en onpartijdig is? Zo nee, waarom niet?
De OSV is in opdracht van de Kiesraad ontwikkeld en wordt door de Kiesraad beheerd en onderhouden. Het is de Kiesraad die in dat kader onderzoeken en testen laat uitvoeren. Naar mijn mening heeft de Kiesraad voor het laten uitvoeren van dergelijke onderzoeken gehandeld conform de geldende aanbestedingsregels.
Wilt u deze vragen uiterlijk op 12 maart a.s. en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord. De vragen zijn ingediend op 12 maart jl. en konden dus niet op 12 maart beantwoord worden. De vragen zijn zo snel als dat kon beantwoord.
De petitie van Sint Maarten |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met «PETITION PRESENTED TO: THE SPECIAL RAPPORTEUR ON CONTEMPORARY FORMS OF RACISM, RACIAL DISCRIMINATION, XENOPHOBIA AND RELATED INTOLERANCE AND THE WORKING GROUP OF EXPERTS ON PEOPLE OF AFRICAN DESCENT ON BEHALF OF THE PARLIAMENT AND CITIZENS OF SINT MAARTEN» van 9 maart 2021?1
Ja.
Is deze petitie ook namens Bonaire, Saba en Sint Eustatius?
Nee.
Is deze petitie ook namens Aruba en Curaçao?
Nee.
Is het verwijt dat «Nederland faalde in haar verplichting om zelfbestuur te bevorderen» ook besproken in de Rijksministerraad? Zo ja, wanneer?
Nee.
Zijn de bovengenoemde verwijten besproken in andere overleggen? Zo ja, waar?
Dit is niet besproken in overleggen waarbij ik aanwezig was.
Heeft de regering van Sint Maarten steun uitgesproken voor deze petitie? Zo ja wanneer? Zo nee, waarom niet?
De regering van Sint Maarten heeft naar mijn weten geen steun uitgesproken voor deze petitie. Of zij deze petitie wel of niet steunt is mij dan ook onbekend. Ik heb hierover opheldering gevraagd aan de Minister-President van Sint Maarten.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de petitie spreekt over het «verdringen van een democratisch gekozen regering door een neokoloniale fiscale autoriteit»? Zo ja, vindt die verdringing plaats? Zo ja, kunt u aangeven waar die verdringing plaatsvindt?
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen. In de typering in de petitie van het Caribisch Orgaan voor Hervorming en Ontwikkeling (COHO) als een «neokoloniale fiscale autoriteit» die een democratisch gekozen regering verdringt, kan ik mij echter absoluut niet vinden. Het COHO wordt niet opgericht om een democratisch verkozen regering te verdringen. Het COHO heeft juist als doel om Sint Maarten te ondersteunen bij het doorvoeren van hervormingen van bestuurlijke aard, het realiseren van duurzame, houdbare overheidsfinanciën en het versterken van de weerbaarheid van de economie, met inbegrip van de rechtsstatelijke inbedding die daarvoor nodig is. Een weerbare economie is door het jarenlange uitblijven van noodzakelijke hervormingen helaas niet aanwezig, waardoor de gevolgen van de Covid 19-pandemie de landen hard hebben geraakt.
Heeft u kennisgenomen van de stelling in de petitie gesteld dat «(a)lthough precise statistics on race are not readily available for the islands and the Netherlands, it is clear that on the aggregate level, the Kingdom’s treatment of the overwhelmingly white population of the Netherlands is far superior than its treatment of the people of African descent and other racial and ethnic minorities that comprise the considerable majority of the three Caribbean islands»? Herkent u zich in deze stelling? Uit welke beslissingen van het Koninkrijk zou blijken dat de behandeling verschillend zou zijn?
Ik heb hiervan kennisgenomen, en herken mij niet in deze stelling. Sinds 10 oktober 2010 zijn Sint Maarten en Curaçao autonome landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden met hun eigen constitutionele ordening en eigen verantwoordelijkheden. Aruba kende deze status al langer. De economische situatie in de verschillende landen is anders. Dat kan leiden tot verschillen in de economische positie van burgers binnen het Koninkrijk. Dat heeft niets te maken met raciale ongelijkheid.
Klopt het dat het land Sint Maarten op 10 oktober 2010 bij het aanvaarden van de autonomie vrijwillig heeft ingestemd met extern financieel toezicht voor Sint Maarten?
Ja. Dit externe toezicht is geregeld in de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten, een consensusrijkswet op grond van artikel 38, tweede lid, van het Statuut.
Klopt het dat de financiële problemen van Sint Maarten voortkomen uit de orkanen van 2017 en de coronapandemie, zoals de aanbieders van de petitie stellen, of waren de financiële problemen er al veel langer? Als die problemen er al langer waren, waar blijkt dat uit?
Sint Maarten kent al langer financiële problemen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het rapport van de evaluatiecommissie Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten uit 2018. De evaluatiecommissie concludeert in dit rapport dat Sint Maarten in de periode 2015–2017 (vóór orkaan Irma) niet heeft voldaan aan de financiële normen uit artikel 15 Rft en dat het financieel toezicht op Sint Maarten daarom niet kan worden beëindigd. De evaluatiecommissie schrijft onder meer dat Sint Maarten kampt met betalingsachterstanden en oplopende begrotingstekorten en dat de overheidsfinanciën van een zorgelijk niveau zijn. Ook het IMF heeft sinds de autonome status van het land in 2010 geregeld aandacht gevraagd voor de oplopende schuldquote. Deze problemen komen niet voort uit de orkanen of de coronapandemie. In de periode vanaf 10-10-10 tot orkaan Irma heeft Sint Maarten geen resultaat geboekt in het verbeteren van de financieel-economische situatie van het land.
Hoe staat het met de belastinginning op Sint Maarten? Hoeveel hotels, bedrijven en rijke inwoners krijgen een belastingverlaging, of betalen helemaal geen belasting, op Sint Maarten?
Sint Maarten heeft als autonoom land eigen belastingwetten op basis waarvan de Sint Maartense Belastingdienst belasting heft en int. Eventuele speciale regimes die gelden voor hotels, bedrijven of rijke inwoners zijn een aangelegenheid van het land zelf en ik ben hiervan dan ook niet op de hoogte. In het kader van maatregel C.1 uit het landspakket zal het huidige fiscale stelsel worden onderzocht. Indien er sprake is van speciale regimes zal dat hieruit blijken.
Wat is de oorzaak van de trage uitbetaling van de 550 miljoen euro die beschikbaar zijn gesteld door Nederland in het kader van de wederopbouw van Sint Maarten na de orkaan Irma?
In de afgelopen drie jaar is gewerkt aan (de voorbereiding van) diverse projecten. Hoewel de wederopbouw ook naar mijn mening traag op gang is gekomen is inmiddels bij veel projecten de omslag van voorbereiding naar uitvoering gemaakt.
Op dit moment zijn er negen projecten in uitvoering en vijf projecten in voorbereiding, met een totale omvang van $ 376,4 mln. De uitgaven van het trustfonds zijn tussen eind 2019 en eind 2020 meer dan verdrievoudigd van $ 21 miljoen naar $ 68 miljoen. Daarnaast is ongeveer € 67 mln. vanuit de directe steun uitgegeven aan wederopbouwactiviteiten. Van de Wereldbank verwacht ik binnenkort de jaarrapportage over 2020, welke ik op korte termijn met uw Kamer zal delen. Deze rapportage gaat ook in meer detail in op vertragende factoren.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de aanbieders van de petitie het Koninkrijk het verwijt maken dat Sint Maarten niet zelf een lening kan sluiten met een externe financier en dat Sint Maarten zwaarder in de schulden raakt door de financiering door de Nederlandse overheid? Klopt dat?
De Rijksministerraad heeft in het kader van het voldoen van de huidige liquiditeitsbehoefte besloten dat als Sint Maarten een lening op de binnenlandse markt zou willen aangaan voor de gewone dienst, dit moet worden voorgelegd aan de Rijksministerraad. Vóór de COVID-19-pandemie kon Sint Maarten lenen bij externe financiers indien het aanbod van de externe financiers gelijk of gunstiger was dan het aanbod van Nederland. In de praktijk blijkt evenwel dat het aanbod van Nederland altijd het meest gunstig is, omdat Sint Maarten op die manier gebruik kan maken van de credit rating van Nederland.
In het kader van de liquiditeitssteun leent Sint Maarten bij Nederland tegen 0% rente. Indien Sint Maarten daarentegen op eigen kracht op de internationale kapitaalmarkt leningen had moeten aantrekken waren de rentelasten van het land veel hoger geweest hetgeen had geleid tot een hogere staatsschuld.
Wie is verantwoordelijk voor de armoedebestrijding en sociale zaken op Sint Maarten? Wat valt Nederland te verwijten ten aanzien van de verschillen in ondersteuning in het sociale domein in relatie tot Sint Maarten?
Sinds 10 oktober 2010 is Sint Maarten een autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden, en heeft Sint Maarten een eigen verantwoordelijkheid gekregen voor onder andere armoedebestrijding en sociale zaken. Binnen het land Sint Maarten is het Sint Maartense Ministerie van Volksgezondheid, Sociale ontwikkeling en Arbeid (VSA) verantwoordelijk voor de armoedebestrijding en sociale zaken. Nederland draagt hiervoor dan ook geen verantwoordelijkheid.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de aanbieders van de petitie Nederland en het Koninkrijk verwijten niets te doen aan de gevangenis van Sint Maarten? Onder wiens verantwoordelijkheid valt de gevangenis van Sint Maarten?
Ja, hier heb ik kennis van genomen. Sinds Sint Maarten een autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden is, heeft Sint Maarten een eigen verantwoordelijkheid voor de rechtshandhaving gekregen, inclusief het gevangeniswezen. Gelet op de hardnekkige problemen in het gevangeniswezen toont het kabinet zich bereid Sint Maarten te ondersteunen, hetgeen ik heb toegelicht in de beantwoording op het schriftelijk overleg Sint Maarten van 11 februari 2021.
Wat vind u van de verwijten van racisme, kolonialisme en discriminatie die door het hele stuk heen lopen in de richting van Nederland en het Koninkrijk?
Racisme, kolonialisme en discriminatie zijn ernstige misstanden. Ik herken de verwijten die in dit verband worden gemaakt richting Nederland en het Koninkrijk absoluut niet.
Herinnert u zich u antwoorden op de Kamervragen over het dekolonisatieproces van de voormalig Nederlandse Antillen, waaruit blijkt dat de landen bij het aanvaarden van het Statuut al volledig zelfbestuur op basis van artikel 73 VN Handvest hebben? Welke andere vorm van volledig zelfbestuur wenst Sint Maarten?2
Ja, die antwoorden herinner ik mij. Welke andere vorm van zelfbestuur de Staten van Sint Maarten verlangen dan de huidige in het Statuut van het Koninkrijk verankerde autonomie is mij niet bekend. Daar hebben de Staten zich naar mijn weten nog niet over uitgesproken. De ultieme vorm van zelfbestuur is onafhankelijkheid. Zoals ook uit genoemde antwoorden blijkt, kan Sint Maarten overigens voor zo’n andere vorm van zelfbestuur niet eenzijdig opteren. Voor de verwezenlijking van een verandering van de staatkundige verhoudingen binnen de rechtsorde van het Koninkrijk zijn de medewerking en instemming van de andere Koninkrijkslanden nodig.
Als Sint Maarten onafhankelijk zou willen worden, zijn daar bezwaren tegen vanuit het Koninkrijk of de landen binnen het Koninkrijk? Zo ja, wat zijn die bezwaren?
Indien Sint Maarten de wens uit onafhankelijk te worden, dient aan die wens vanuit het Koninkrijk gehoor te worden gegeven. Op grond van ongeschreven Koninkrijksrecht beschikt het land over het recht om eenzijdig te kunnen bepalen om de rechtsorde van het Koninkrijk te verlaten. De keuze voor onafhankelijkheid moet wel op een met voldoende democratische waarborgen omgeven wijze tot stand komen. De implementatie van een dergelijk (eenzijdig) besluit zal in overeenstemming met de andere landen van het Koninkrijk moeten plaatsvinden. Deze implementatie, die wijziging van het Statuut zal vergen, kan de verwezenlijking van onafhankelijkheid echter niet in de weg staan.
Op welke termijn zouden gesprekken plaats kunnen gaan vinden ten aanzien van de onafhankelijkheid van Sint Maarten? Bent u bereid om, naar aanleiding van de breed gedragen petitie van de Staten van Sint Maarten, het voortouw te nemen voor een dergelijk gesprek?
De vraag op welke termijn met Sint Maarten gesprekken over onafhankelijkheid kunnen worden gestart, is niet aan de orde en sowieso niet aan mij. Uit de aard der zaak volgt dat het initiatief hiertoe bij Sint Maarten zelf zou moeten liggen. Ik ben dan ook niet bereid het voortouw hierin te nemen.
De financiële steun aan Sint Maarten |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Deelt u de opvatting van de meerderheid van de politiek op Sint Maarten dat de grote financiële steun aan de bewoners van het eiland een vorm van onderdrukking, racisme en kolonialisme is?1
Onderdrukking, racisme, kolonialisme zijn ernstige misstanden. Ik deel deze opvatting dan ook absoluut niet. Nederland ondersteunt Sint Maarten en de overige landen binnen het Koninkrijk in het kader van de gevolgen van de wereldwijde crisis die is ontstaan naar aanleiding van de COVID-19 pandemie. Deze steun is zowel financieel als materieel, en bestaat naast begrotingssteun onder andere uit het leveren van medisch personeel, medische benodigdheden en voedselhulp aan hen die het zwaarst zijn getroffen door deze crisis.
Deelt u de zorg dat deze investeringen voor de bewoners van Sint Maarten alleen mogelijk zijn als daarvoor voldoende steun is in de lokale politiek?
Ja, deze zorg deel ik. Het samenwerkingstraject dat Nederland en Sint Maarten met elkaar zijn aangegaan, heeft alleen kans van slagen wanneer alle betrokken partijen bereid zijn zich hiervoor maximaal in te zetten. De voortdurende steun van zowel de gehele regering als de Staten is dan ook noodzakelijk voor het voortzetten van dit traject.
Bent u bereid om de steun op te schorten en eerst in gesprek te gaan met het parlement van Sint Maarten om te bezien of de plannen voor steun in de huidige situatie nog uitvoerbaar zijn?
Ik hoop dat het niet hoeft te komen tot opschorten van de broodnodige steun voor de burgers van Sint Maarten. Niettemin deel ik, zoals blijkt uit mijn antwoord op voorgaande vraag, de opvatting dat politieke steun noodzakelijk is om de ingegane weg voort te zetten. Nu uit de petitie naar voren komt dat een meerderheid van de Staten van Sint Maarten zich – anders dan in december per schriftelijke verklaring vastgesteld – afkeert van het voorstel van rijkswet COHO en het daarmee samenhangende landspakket, constateer ik dat de vereiste consensus van de zijde van Sint Maarten aan het voorstel dreigt te ontvallen. Daarmee komt ook de onderlinge regeling landspakket in gevaar. Ik heb de Minister-President van Sint Maarten verzocht om opheldering en een schriftelijke herbevestiging van de eerder uitgesproken steun voor dit traject van zowel haar regering als van de Staten. Zolang deze verklaringen uitblijven, behoort het opschorten van de steun tot de mogelijkheden.
Bent u bereid om de regering van Sint Maarten te vragen om snel een referendum te organiseren over het voorstel om onafhankelijk te worden?
Zoals ook geantwoord op de vragen 18 en 19 van het lid Bosman, is het niet aan mij om een proces naar onafhankelijkheid van Sint Maarten in gang te zetten. Uit de aard der zaak volgt dat het initiatief hiertoe vanuit Sint Maarten zelf moet komen. De keuze voor uittreding uit het Koninkrijk is de meest wezenlijke staatkundige beslissing die een Caribisch (ei)land kan maken. Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba bepalen dit eenzijdig; dat wil zeggen op grond van ongeschreven Koninkrijksrecht is voor deze beslissing de instemming van Nederland niet nodig, dat zich dan ook terughoudend heeft op te stellen bij het entameren hiervan.
Welke mogelijkheden ziet u zelf om een vorm van volksraadpleging te organiseren op Sint Maarten en de mening te peilen van de bevolking?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de provincie ingrijpt bij een datacenter in Middenmeer (Hollands Kroon) |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel «Provincie grijpt in bij datacenter»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de rechtszaak tussen de provincie Noord-Holland en de gemeente Hollands Kroon, over wie het bevoegd gezag is bij het plaatsen van megagebouwen zoals datacenters, geen fraai beeld oplevert voor inwoners?
Het heeft altijd de voorkeur dat overheden in goed onderling overleg tot een gezamenlijk inzicht komen. De provincie Noord-Holland en de gemeente Hollands Kroon zijn in overleg, er is vooralsnog geen sprake van een rechtszaak. Het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland (GS) stelt zich op het standpunt dat zij bevoegd gezag is.
Bent u het daarom mee eens dat u als bewindspersoon dit sluimerende probleem al eerder had moeten signaleren en in deze kwestie ook eerder had moeten optreden om zo te voorkomen dat dit conflict in de rechtszaal wordt uitgevochten?
Nee. De aanwijzing van het bevoegd gezag is geregeld in het Besluit omgevingsrecht. Indien hierover een conflict ontstaat is het uiteindelijk aan de rechter om hier een oordeel over te vellen.
Bent u het, los van deze casus in Hollands Kroon, ermee eens dat het verstandig is dat bij dit soort grootschalige bouwprojecten het Rijk of de provincie aan zet is om te bepalen of deze megagebouwen gebouwd kunnen worden?
In dit antwoord maak ik onderscheid tussen het bevoegd gezag voor de milieuvergunning (vraag 3) en de keuze over op welke locaties datacentra toegestaan kunnen worden. Dit laatste is een ruimtelijke afweging, die van oudsher primair ligt bij de gemeente.
Het is wel mogelijk dat provincie of Rijk vanwege provinciale of nationale belangen nadere kaders stellen aan deze gemeentelijke ruimtelijke afweging.
Maakt u zich ook zorgen dat de komst van deze datacenters, maar ook distributiecentra, het landschap in onbebouwde gebieden stevig aantast?
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is afgesproken dat hyperscale datacenters zich bij voorkeur aan de randen van Nederland vestigen zoals op de bestaande locaties Eemshaven en Middenmeer. In de NOVI kondig ik ook aan dat het Rijk beoogt om met medeoverheden via de Omgevingsagenda’s selectieve groei voor datacenters uit te werken. In de Metropool Regio Amsterdam (MRA) maak ik de integrale afweging voor het 4e connectiviteitscluster in het kader van de Verstedelijkingsstrategie MRA.
Voor distributiecentra zet de NOVI in op actieve clustering van (grootschalige) logistieke functies langs (inter)nationale corridors op logistieke knooppunten langs deze corridors. Dit beperkt de invloed van verspreide locaties op het landschap en extra mobiliteit en versterkt het logistieke systeem en onze economie.
Vindt u het ook van belang dat datacenters, maar ook distributiecentra en andere vormen van verdozing, beter ingepast dienen te worden in het landschap?
Ja, zie het antwoord op vraag 5. Dit onderwerp zal vanaf 2022 ook aan de orde komen in de (tweejaarlijkse) monitor voor NOVI en eind 2024 in de (vierjaarlijkse) evaluatie.
Aangezien de verdozing niet alleen in de Noordkop speelt, maar ook in andere delen van Noord-Holland en bijvoorbeeld ook in Limburg of in Noord-Brabant, bent u bereid landelijke regels op te stellen voor het bouwen van datacenters en distributiecentra zodat deze gebouwen beter worden ingepast in het landschap?
Dat is wat mij betreft nu niet aan de orde. Een eerste stap is om met medeoverheden het vestigingsbeleid voor deze bedrijven uit te werken, te monitoren en te evalueren. Het eventueel overwegen van nadere regels is pas daarna aan de orde.
De voorgenomen verkoop van het gemeentelijk recreatieoord Hoek van Holland |
|
Sandra Beckerman , Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel in de NRC, het voornemen van de gemeente Rotterdam om het gemeentelijke recreatieoord via een aanbesteding te verkopen en de petitie voor behoud van het recreatieoord uit 1923 die inmiddels meer dan 12,5 duizend keer is ondertekend?1 2
Uit het artikel maak ik op dat het besluit van het Rotterdamse college, om een recreatieoord dat in eigendom en beheer is bij de gemeente aan een marktpartij te verkopen (althans in erfpacht uit te geven), voor ophef zorgt en vragen oproept. De recreanten zijn bezorgd dat de nieuwe erfpachter/exploitant de huur verhoogt of opzegt en dat zij dan de plek en de waarde van hun huisjes verliezen. In dit verband is van belang dat de voorgenomen vestiging van een erfpachtrecht een bevoegdheid is van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarbij in dit geval de beslissing nog aan de gemeenteraad wordt voorgelegd. Als Minister van BZK heb ik in deze kwestie geen rol of bevoegdheid.
Welke wettelijke rechten hebben eigenaren en huurders van recreatiewoningen wanneer de (grond)eigenaar de grond verkoopt, zoals het voornemen is van de gemeente Rotterdam? Welke mogelijkheden tot inspraak of bezwaar hebben de recreanten, huurders en eigenaren?
Voor zover u doelt op de rechten van de huurders in het traject, kan ik aangeven dat uit openbare informatie van de gemeente blijkt dat het college van plan is om de grond via een aanbesteding in erfpacht uit te geven. Potentiële nieuwe exploitanten die aan de aanbesteding deelnemen, moeten in dat traject aangeven hoe zij met de belangen van de huurders willen omgaan. Het college geeft aan dat het, om er zeker van te zijn dat alle belangen gehoord worden, een advies zal vragen aan de gebiedscommissie en dat het in overleg zal gaan met de Recreanten Adviesraad (RAR) van het recreatieoord. Uit openbare informatie van de gemeente blijkt tevens dat er op 14 december 2020 een informatiebijeenkomst is geweest, er een online spreekuur is en dat de gemeenteraad in april inspraak organiseert. Het is belangrijk dat mensen hun mening, vragen of zorgen aan het college en de gemeenteraad laten horen zodat het gemeentebestuur een beslissing kan nemen waarbij alle betrokken belangen meegenomen zijn.
Welke garanties krijgen huurders en eigenaren over de hoogte van de huurprijs, de waarde van de caravan of recreatiewoning en de verblijfsduur ná een verkoop, en hoe worden deze garanties vastgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als Minister van BZK kan ik alleen in algemene zin aangeven dat bij de verkoop of uitgifte in erfpacht van een recreatieterrein de lopende huurcontracten overgaan op de nieuwe verhuurder. Dat volgt uit artikel 7:226 van het Burgerlijk Wetboek. Bij afloop van de contracten kunnen door de nieuwe verhuurder wel nieuwe voorwaarden worden gesteld. Wat betreft de waarde van de op huurgrond gelegen caravan of recreatiewoning geldt dat in geval van een situatie van huuropzegging door de verhuurder, deze opzegging gepaard kan gaan met een vergoeding aan de huurder. Dit zal afhangen van het individuele geval waarbij alle feiten en omstandigheden zullen worden meegenomen, zoals bijvoorbeeld de huurovereenkomst, de staat van onderhoud en de aanwezigheid van toestemming van de verhuurder voor de opstallen. Zoals in het antwoord op vraag twee aangegeven, heb ik begrepen dat het college bij de aanbesteding mee wil laten wegen hoe de nieuwe verhuurder met de belangen van de huurders zal omgaan. Het college heeft de mogelijkheid om hierover voorwaarden op te nemen in de erfpachtovereenkomst.
Op welke manieren zijn huurders en eigenaren van recreatiewoningen op het vakantieoord Hoek van Holland betrokken bij de voorgenomen verkoop, en is hen de mogelijkheid geboden om het vakantiepark (gezamenlijk) te kopen of zelf te exploiteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het college geeft aan dat zij de Recreanten Adviesraad (RAR) van het recreatieoord en de inbreng van huurders daarvan zal betrekken bij de selectie van de nieuwe exploitant in het kader van de aanbesteding. Uit de informatie van de gemeente blijkt verder dat Rotterdam een marktpartij zoekt als nieuwe exploitant. Het is onder andere afhankelijk van de voorwaarden die verbonden worden aan de aanbesteding of betrokkenen, wanneer overgegaan wordt tot een aanbestedingsprocedure, zich kunnen organiseren en kunnen meedingen naar overname van het recreatiepark. Deze mogelijkheid kan mede onderdeel vormen van het debat in de gemeenteraad van Rotterdam.
Hadden de huurders en eigenaren van recreatiewoningen op het vakantieoord Hoek van Holland niet in een eerder stadium op de hoogte gesteld moeten worden van de gemeentelijke plannen voor een Europese aanbesteding van het vakantiepark? Zo nee, deelt u de mening dat het eerlijker, transparanter en beter voor het vertrouwen is om recreanten van af het begin op de hoogte te stellen?
Aan besluitvorming in het college gaat de nodige voorbereiding vooraf, van eerste idee naar de definitieve uitwerking. Uit informatie van de gemeente maak ik op dat het college ervoor gekozen heeft om de beslissing om het recreatieoord in erfpacht uit te geven bekend te maken toen de uitwerking voldoende gereed was. Dit om te voorkomen dat er door onvoldoende voorbereiding vragen zouden zijn die nog niet beantwoord konden worden en die alleen al om die reden onrust zouden veroorzaken. Het is aan de gemeenteraad om te beoordelen of het college de recreanten op het park eerder op de hoogte had moeten stellen. Uit informatie van de gemeente blijkt verder dat er op 14 december 2020 een online informatiebijeenkomst is geweest, dat in april inspraak georganiseerd wordt en dat er een online spreekuur is opengesteld.
Deelt u de mening dat betaalbare publieke voorzieningen, zoals het Hoek van Hollandse recreatieoord, behouden moeten blijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kunnen zowel de gemeentelijke voorziening als de betaalbaarheid worden beschermd?
Ik vind het belangrijk dat er in Nederland voldoende ruimte is om te wonen, werken en te recreëren. Als Minister van BZK heb ik echter geen landelijk beleid of standpunt ten aanzien van de betaalbaarheid en aanwezigheid van gemeentelijke recreatieoorden als in Hoek van Holland.
Van hoeveel recreatieoorden in ons land is de grond in handen van gemeenten, hoeveel recreatieoorden worden geëxploiteerd door een gemeente en hoeveel van deze oorden dreigen te worden verkocht, al dan niet aan commerciële bedrijven?
Ik heb geen gegevens over de vraag hoeveel recreatieoorden in Nederland door gemeenten worden geëxploiteerd en hoeveel er worden verkocht. B en W van Rotterdam geven aan dat Rotterdam vrijwel de laatste gemeente in Nederland is die nog een recreatieoord exploiteert. Er zijn bij mij geen voorbeelden bekend van andere nog functionerende «gemeentelijke parken». Navraag bij de branchevereniging HISWA-RECRON leert dat er wel bedrijven zijn die pachten van gemeenten. Branchevereniging HISWA-RECRON schat in dat het om enkele tientallen bedrijven gaat.
Waar in de wet Markt en Overheid staat dat gemeenten alleen een recreatieoord mogen exploiteren als dat kostendekkend is, wat wordt hier precies mee bedoeld en waarom?3 Maakt het Rotterdamse recreatieoord nu winst of verlies en in hoeverre is dit bekend of inzichtelijk voor de recreanten?
De Wet Markt en Overheid heeft de Mededingingswet gewijzigd en bevat gedragsregels die in beginsel van toepassing zijn voor overheden die economische activiteiten verrichten. In artikel 25i van de Mededingingswet is geregeld dat de overheid een product of dienst niet onder de kostprijs mag aanbieden. Zij moet wanneer zij producten of diensten aan derden aanbiedt, zoals het exploiteren van een recreatieoord, ten minste de integrale kosten van dat product of die dienst in rekening brengen.
Het college geeft aan dat er sprake is van een verlieslatende exploitatie. Gegevens over de exploitatie van het recreatieoord kunnen marktgevoelige informatie zijn. Zij kunnen immers de financiële positie van de gemeente raken. De wethouder heeft bij brief d.d. 1 april 2021 aan twee raadscommissies de exploitatieresultaten van de laatste vijf jaar wel bekend gemaakt.4
Welke instrumenten hebben Rijk, provincies en/of gemeenten om te voorkomen dat (delen van) duingebieden of andere natuur in commerciële (buitenlandse) handen komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien dit nodig zou zijn, dan kunnen overheden zelf privaatrechtelijk gronden aankopen of in het uiterste geval eigenaren onteigenen als er nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien. De bescherming van de waarden of functies van duingebieden gebeurt overigens via het publiekrecht door de aanwijzing als bijvoorbeeld Natura 2000 gebied of waterkering. Indien, zoals in dit geval, er sprake is van een Europese aanbesteding is het normaliter niet toegestaan om buitenlandse partijen uit te sluiten. Een buitenlandse eigenaar moet ook aan de Nederlandse regels voldoen.
Deelt u de mening dat het recreatiepark een uniek onderdeel is van het sociale erfgoed van Rotterdam en daarom beschermd moet worden tegen overname door partijen met een louter commerciële afweging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de gemeente Rotterdam om te beoordelen of het recreatiepark onderdeel is van het sociaal erfgoed van Rotterdam en wat dit betekent voor de uitgifte in erfpacht, de exploitatie van het park en onder welke voorwaarden dit gebeurt. Vanuit de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten, zie ik als Minister van BZK geen rol om namens het Rijk een oordeel te geven over privaatrechtelijke handelingen van de gemeente Rotterdam met betrekking tot de gemeentelijke grond en de exploitatie van het recreatiepark in Hoek van Holland.
Bent u bereid om met de gemeente Rotterdam in gesprek te gaan en een poging te doen om het gemeentelijke recreatieoord in publieke handen te houden? Zo nee, waarom niet?
Omdat ik in deze kwestie als Minister van BZK geen verantwoordelijkheid heb zie ik geen aanleiding om met de gemeente in gesprek te gaan. Zoals in het antwoord op vraag 10 aangeven, is het niet aan mij om te treden in de toepassing van lokale bevoegdheden met betrekking tot grondeigendom waarmee ook geen nationaal belang gemoeid is. Dit geldt evenzo voor de gemeentelijke keuzes over de exploitatie van het recreatieoord. De afweging van de betrokken belangen en argumenten zal onder andere plaatsvinden in het overleg tussen het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Rotterdam over de verkoop van het recreatieoord.
De subsidie aan de Koning voor het beheer van het Kroondomein |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2016 (SVNL Gelderland 2016) stelt dat alleen subsidie wordt gegeven aan een natuurlijke rechtspersoon (via eigendom of erfpacht)?
Op grond van art. 2.1 van de SVNL Gelderland 2016 komen de volgende categorieën aanvrager in aanmerking voor een subsidie natuurbeheer:
Kunt u aangeven wie privaatrechtelijk de eigenaar is van het Kroondomein? Klopt het dat voor het beheer van het Kroondomein geen subsidie kan worden aangevraagd indien de Staat eigenaar is?
In de Wet op het Kroondomein en de akte betreffende de schenking van het Kroondomein door Koningin Wilhelmina zijn regels gesteld over het eigendom en het beheer van het Kroondomein. Deze regels hebben tot doel het geschonkene als één geheel in stand te houden. In de memorie van toelichting bij het toenmalige voorstel voor de Wet op het Kroondomein (Kamerstuk 10 686, nr. 34) wordt het volgende opgemerkt: «Derhalve is het in 1959 aan de Staat geschonkene weliswaar formeel eigendom van de Staat, economisch is het echter te beschouwen als een aan de persoon van de Kroondrager gebonden en tot diens particuliere sfeer behorend vermogen, dat ter waarborging van de bestemming ervan onder de hoede van de Staat is geplaatst. De Hoge Schenkster beoogde blijkens de overwegingen van de schenkingsakte te waarborgen dat Haar na te vermelden bezit één geheel blijve en het genot daarvan voorbehouden blijve aan diegene van Haar afstammelingen die Drager is van de Kroon [...].» Dit betekent dat het Kroondomein wordt geëxploiteerd door de Kroondrager, waarbij alle baten en lasten voor zijn rekening komen. De rol van de Staat is die van blooteigenaar met de taak erop toe te zien dat hierbij in redelijkheid het vermogen in stand blijft.
Klopt het dat een formele subsidieaanvraag (volgens het gebruikelijke format) ontbreekt in de aangeleverde stukken? Zo ja, bent u bereid de aanvraag alsnog aan de Kamer te zenden? Zo nee, hoe kan een subsidie worden toegekend zonder deugdelijke aanvraag?
Op grond van de Kaderwet EZ-subsidies gold geen format voor de aanvraag van deze subsidie. De subsidierelatie met het Kroondomein is vormgegeven via de «Overeenkomst tussen Ministerie van Economische Zaken en Kroondomein het Loo» en de bijbehorende bijlagen (documenten 1, 2 en 3 van de bijlagen bij Kamerstuk 35 570 I, nr. 14).
Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3389) is gezegd, laat artikel 4:4 van de Awb de afweging om een aanvraagformulier op te stellen aan het bestuursorgaan. Het ging in deze om één enkele subsidie-verstrekking voor zowel natuurbeheer als agrarisch natuurbeheer en een apart aanvraagformulier daarvoor lag niet in de rede.
Klopt het dat de Koning niet als vruchtdrager van het Kroondomein beschouwd kan worden, omdat het recht van vruchtgebruik niet is vastgelegd in het kadaster? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het vruchtgebruik is vastgelegd in de schenkingsakte en in de Wet op het Kroondomein.
Beaamt u dat volgens de geldende voorschriften een natuurbeheerder die overheidssubsidie ontvangt, het gebied 358 dagen per jaar moet openstellen en dat maximaal 1 hectare ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer gedurende het jaar mag worden afgeschermd?
Dit geldt ingeval subsidie wordt verleend op grond van de SVNL Gelderland 2016. In de Gelderse regeling wordt met deze bepaling een secundair belang van de regeling gediend, namelijk het mogelijk maken van recreatie, zonder dat deze het primaire doel van natuurbehoud in het geding brengt. Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Wassenberg (PvdD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3389) is gezegd, is de onderhavige subsidie niet verleend op grond van de SVNL Gelderland 2016, maar op grond van de Kaderwet EZ-subsidies.
Beaamt u dat er een uitzondering is gemaakt voor de Koning met betrekking tot de openingsstellingsvereiste van de subsidieverlening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, klopt het dat deze uitzondering is gegeven met het oog op de «Koninklijke jacht»?
Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3389) is gezegd, is er geen sprake van een ontheffing of uitzondering. De subsidie aan het Kroondomein volgt op het punt van de openstelling de SVNL Gelderland 2016 niet. Zoals in de beschikking van de subsidie is aangegeven, houdt dit verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Koning.
Vormt het beschermen van de «Koninklijke jacht» een belang dat bij het verlenen van de subsidie grondslag kan vormen voor het treffen van een speciale regeling? Zo ja, op grond van welke wettelijke bepaling?
Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3389) is aangegeven, is er geen verband tussen het al dan niet verlenen van subsidie en het beheren van populaties.
Beaamt u dat het Kroondomein negen maanden per jaar volledig is opengesteld voor het publiek en dat dit de veiligheid van de Koning kennelijk niet in gevaar brengt?
Een groot deel van het Kroondomein is inderdaad een kleine negen maanden per jaar volledig opengesteld tussen zonsopkomst en -ondergang met uitzondering van de rustgebieden voor het wild. Circa 1.300 hectare is jaarrond open. Over veiligheidsmaatregelen die getroffen worden ter bescherming van de Koning doe ik geen uitspraken.
Klopt het dat de Koning regelmatig het Kroondomein bezoekt terwijl het opengesteld is voor publiek? Zo ja, beaamt u dat de veiligheid van de Koning ook dan voldoende gewaarborgd blijft?
Over veiligheidsmaatregelen die getroffen worden ter bescherming van de Koning doe ik geen uitspraken.
Op basis van welke wettelijk onderbouwde argumenten mag het Kroondomein drie maanden afgesloten zijn, wetende dat de veiligheid in de overige negen maanden gedurende openstelling gegarandeerd kan worden? Om welke reden zou de veiligheid tussen 15 september en 25 december niet gegarandeerd kunnen worden?
De Staatssecretaris van EZ heeft, op basis van de Kaderwet EZ-subsidies, de subsidievoorwaarden bepaald op basis van het met de subsidie te bereiken doel – namelijk natuurbeheer – en de daarbij aan de orde zijnde andere belangen. De subsidie aan het Kroondomein volgt op het punt van de openstelling de SVNL Gelderland 2016 niet. Zoals in de beschikking van de subsidie is aangegeven, houdt dit verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Koning.
Onderschrijft u dat het afschermen van het Kroondomein niet geschiedt om reden van de veiligheid van de Koning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke wettelijk beschermde belangen kunnen dan rechtvaardigen dat een deel van het Kroondomein voor drie maanden wordt afgesloten en hoe verhoudt zich dit tot de behandeling van andere grondbezitters/gebruikers?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vragen 5 en 10.
Is in het kader van de subsidieverlening besloten de Tweede en Eerste Kamer daarover niet te informeren omdat dit voor «politieke en/of maatschappelijke ophef kan zorgen, omdat dan zichtbaar wordt dat er subsidie wordt verstrekt aan Kroondomein het Loo»?1
Nee. De Tweede en Eerste Kamer zijn meermaals geïnformeerd over het Kroondomein en de subsidieverlening. Zo is ook in de antwoorden op Kamervragen uit 2007 (Antwoord op Kamervragen van het lid Ouwehand, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007–2008, nr. 718) de Kamer al geïnformeerd over de financiële verantwoording inzake het Kroondomein, waaronder de verstrekte subsidies door het Ministerie van LNV.
De subsidie is als post opgenomen op de begroting van het verantwoordelijke departement, heden LNV, en is daarmee zichtbaar voor het parlement. De geciteerde passage is onderdeel van een verkenning geweest, nadat er forse veranderingen in de subsidiering van natuur hadden plaatsgevonden. Deze persoonlijke beleidsopvatting heeft geen betekenis gehad voor het verdere proces.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is de democratische controle van het parlement op deze wijze te belemmeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe heeft deze belemmering van de parlementaire controle dan toch kunnen plaatsvinden?
Subsidie voor het beheer van Kroondomein het Loo is al decennia op de begroting van de verantwoordelijke departementen te vinden. Ook is in 2007 in een brief van de Staatssecretaris van Financiën aan de Kamer de subsidie uitgebreid besproken (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007–2008, nr. 718)
Bent u bereid om de Koning te verzoeken de miljoenensubsidie terug te betalen, aangezien de Koning deze subsidie ten onrechte heeft ontvangen, immers zonder wettelijke grondslag en in strijd met het gelijkheidsbeginsel? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik op antwoord van eerdere vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3390) geantwoord heb, is de natuurbeheersubsidie rechtmatig en zorgvuldig verstrekt en ik zie dan ook geen enkele grond om tot terugvordering over te gaan.
Heeft u een verklaring waarom de stukken met betrekking tot de subsidieverlening niet zoals gevraagd voor 1 maart naar de Kamer gezonden zijn en voor het feit dat in de pers gesproken is over onenigheid in het kabinet over het al dan niet openbaar maken van de stukken?2
Zoals in de begeleidende brief bij de gedeelde stukken (Kamerstuk 35 570 I, nr. 14) is vermeld, moet op grond van de grondwetsgeschiedenis en de staatsrechtelijke praktijk het belang dat is gemoeid met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Koning, dat mede wordt beschermd door de artikelen 10 en 41 van de Grondwet, worden gerekend tot het belang van de staat. Hierom is een zorgvuldig proces van beoordeling van alle stukken, waarin dit mogelijkerwijs aan de orde zou kunnen zijn, noodzakelijk geweest, ook in het licht van het belang dat in de motie-Wassenberg wordt gehecht aan verstrekking van specifiek de onderliggende stukken bij de huidige subsidiebeschikking. Gelet op het feit dat hier sprake is van een subsidie voor natuur- en landschapsbeheer, en de daarop betrekking hebbende onderliggende stukken van het Kroondomein bij inhoudelijke beoordeling ook uitsluitend op deze subsidieverlening betrekking hebben, was de uitkomst van dit proces dat deze stukken kunnen worden verstrekt.
Kunt u deze vragen één voor één en op zo kort mogelijke termijn beantwoorden, bij voorkeur vóór 17 maart?
Ja, maar niet voor 17 maart.