Het bericht inzake vriendjespolitiek in de Eemshaven |
|
Daan de Kort (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Vriendjespolitiek in de Eemshaven? Zo werkt een gronddeal»?1
Ja.
In hoeverre hebben de desbetreffende gemeenteraden en provinciale staten toestemming kunnen geven voor de kaders voor aankoop van de betreffende gronden? In hoeverre heeft BZK hier toezicht op kunnen houden?
Tot 14 juni 2013 was het havenschap Delfzijl/Eemshaven, ook wel bekend onder de naam Groningen Seaports, vormgegeven in een gemeenschappelijke regeling (GR). Op 14 juni 2013 zijn de activiteiten van het havenschap verzelfstandigd en ondergebracht in de Naamloze Vennootschap (NV) Groningen Seaports NV waarvan deze GR enig aandeelhouder werd.
De verzelfstandiging van de activiteiten van het havenschap is met instemming van provinciale staten en de gemeenteraden vanaf 2009 vormgegeven. In 2009 hebben gedeputeerde staten (GS) en burgemeester en wethouders (B&W) van de deelnemende decentrale overheden hun staten en raden een voorstel gedaan over de wenselijkheid en de uitgangspunten van een verzelfstandiging van de bedrijfsmatige activiteiten van de GR in een NV. Nadat staten en raden in 2009 hebben ingestemd met dit voorstel is een projectgroep met de uitwerking hiervan aan de slag gegaan. Dit resulteerde in 2013 in een voorstel dat door GS en beide colleges van B&W ter besluitvorming is voorgelegd aan hun staten en raden waarin de vormgeving van de verzelfstandiging is beschreven waaronder onder meer op hoofdlijnen de kaders voor aan- en verkoop van gronden. Eind april 2013 hebben de staten en raden van de deelnemende decentrale overheden in de GR ingestemd met dit verzelfstandigingsvoorstel van Groningen Seaports.
Tot 1 februari 2016 voerde de Minister van BZK op grond van het toenmalige artikel 158 Provinciewet het toezicht uit op besluiten tot oprichting van en deelname in privaatrechtelijke rechtspersonen door provincies of GR-en waarin provincies deelnemen. Op 13 juni 2013 heeft mijn ambtsvoorganger de oprichting van Groningen Seaports NV en de deelname daarin door de GR goedgekeurd.
Sinds de wetswijziging van 1 februari 2016 is goedkeuring door de Minister van BZK voor de oprichting van en deelname in dit soort privaatrechtelijke rechtspersonen niet langer vereist.
In hoeverre hebben de desbetreffende gemeenteraden en provinciale staten toestemming kunnen geven voor de kaders voor de ontwikkeling en de verkoop van de betreffende gronden? In hoeverre heeft BZK hier toezicht op kunnen houden?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zaten de kaders voor de aankoop, ontwikkeling en verkoop van de betrekkende gronden in de begroting en de jaarrekening van de gemeenschappelijke regeling van Groningen Seaports?
Als Minister van BZK houd ik ingevolge de Provinciewet financieel toezicht op het reëel en structureel in evenwicht zijn van de begroting van de provincies en van de begrotingen van GR’en waarin provincies deelnemen. In het kader van deze taak voer ik het financiële toezicht op de GR havenschap Groningen Seaports uit en in dat verband ontvang ik jaarlijks de begroting en rekening van deze GR. Ik voer het financiële toezicht uit vanuit een risicogerichte benadering. Deze benaderingswijze heb ik vanaf 2017 versterkt doorgevoerd.
Vanaf de begroting voor 2020 meldt de GR in haar paragraaf grondbeleid dat het gronduitgiftebeleid door de NV is vastgelegd in de notitie gronduitgifte en vestigingsbeleid 2018–2028. In die paragraaf staat dat deze nota op 28 juni 2018 is besproken in het algemeen bestuur van de GR en dat deze het toetsingskader zal zijn voor de gronduitgifte. Verder staat vermeld dat als hoofddoelstelling van de gronduitgifte geldt het realiseren van economische ontwikkeling en werkgelegenheid ten behoeve van de vestiging van bedrijven die tevens bijdragen aan duurzaamheid. Afgeleide doelstelling is dat vanuit de grondexploitatie financiële middelen worden gegenereerd die kunnen worden aangewend voor de bekostiging van een aantal concreet opgesomde taken en financiële verplichtingen.
In hoeverre kunnen raadsleden en statenleden hun controlerende functie uitoefenen als ze zelf een (algemeen) bestuurlijke functie uitoefenen in een gemeenschappelijke regeling?
Op het moment dat de gemeenteraad en/of provinciale staten zelf deelnemen aan een gemeenschappelijke regeling, is het mogelijk en passend dat zij ook vertegenwoordigd worden in het bestuur van die gemeenschappelijke regeling.
Hoe transparant is het proces van aankoop, ontwikkeling en verkoop van gronden in zijn algemeenheid voor gemeenteraden, provinciale staten en gemeenschappelijke regelingen?
De aankoop, ontwikkeling en verkoop van gronden door gemeenten, provincies en hun samenwerkingsverbanden vindt plaats in het kader van hun grondbeleid. Het grondbeleid van gemeenten en provincies raakt belangrijke maatschappelijke en economische terreinen als wonen, werken, verkeer en natuur. Daarom zullen raden en staten goed zicht willen houden op het (ontwikkelen van het) grondbeleid en de uitvoering daarvan. Op zich is het aan hen om dat goed te organiseren, maar daarin worden ze wel op een breed front ondersteund. Zo schrijft het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) onder meer voor dat een paragraaf grondbeleid moet worden opgenomen in de begroting en rekening en wat daarin minimaal moet worden opgenomen. De commissie BBV heeft de uitgebreide notitie Grondbeleid in begroting en jaarstukken 2019 uitgebracht die helpt om het grondbeleid goed in de begroting en rekening op te kunnen nemen, en gaat in één hoofdstuk specifiek in op het belang van grondbeleid voor raadsleden. De commissie Bedrijfsvoering en Auditing Decentrale Overheden (BADO) heeft de notitie Grondexploitaties uitgebracht, welke handvatten biedt om de bedrijfsvoering goed in te richten. En de VNG heeft een handreiking «Grondbeleid voor raadsleden; Wat U als raadslid moet weten over grondbeleid» uitgebracht, die het onderwerp specifiek vanuit het gezichtspunt van de raad belicht.
Veel gemeenten stellen jaarlijks ook een meerjarenprognose grondexploitaties (MPG) op. Deze (meerjarige) vooruitblik biedt de mogelijkheid om de raad goed te informeren over de oorzaak van wijzigingen en de geconstateerde risico’s.
Hoe worden ontwikkelingskosten, waaronder het bouwrijp maken van gronden, transparant gemaakt?
De ontwikkelkosten maken bij actief grondbeleid onderdeel uit van de grondexploitatie. Bij faciliterend grondbeleid worden de ontwikkelkosten opgenomen als te verhalen kosten in het exploitatieplan. In de notitie van de commissie BADO, genoemd in antwoord 6, wordt uitgebreid ingegaan op de vraag hoe dit vorm te geven. De notitie van de commissie BBV, eveneens genoemd in het antwoord op vraag 6, helpt voor de transparantie in de begroting en rekening. Onderdeel van de paragraaf grondbeleid in de begroting en de jaarrekening is een toelichting op de (resultaten van de) grondexploitaties.
Deelt u de mening dat raadsleden en statenleden geen (algemeen) bestuurlijke functie in een gemeenschappelijk regeling moeten uitoefenen? Bent u bereid in gesprek te gaan met de VNG en het IPO en dit in overweging te geven?
Deze mening deel ik niet. Het is passend dat raadsleden en/of statenleden zijn vertegenwoordigd in een gemeenschappelijke regeling als bij die gemeenschappelijke regeling bevoegdheden van de gemeenteraad en/of provinciale staten zijn overgedragen. Dan gaat het in de regeling immers om de uitoefening van raadsbevoegdheden.
Deelt u de mening dat de kaders van het proces van aankoop, ontwikkeling en verkoop van gronden door gemeenten, provincies en gemeenschappelijke regelingen zo transparant mogelijk moeten zijn? Bent u bereid in gesprek te gaan met de commissie BBV en dit in overweging te geven?
Ja, ik deel de mening dat de kaders van het proces van aankoop, ontwikkeling en verkoop van gronden door gemeenten, provincies en gemeenschappelijke regelingen zo transparant mogelijk moeten zijn. Dit komt ook tot uitdrukking in de publicaties van de commissie BBV. Ik zal de commissie BBV aanvullend vragen of bijzondere aandacht kan worden besteed aan de manier waarop gemeenten, provincies en gemeenschappelijke regelingen hier invulling aan dienen te geven, indien de activiteiten van het grondbeleid via een privaatrechtelijke rechtspersoon op afstand zijn geplaatst.
Het bericht dat gemeenten mensen online in de gaten houden |
|
Renske Leijten |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bereid erop toe te zien dat mensen bij wie er rechtsbesluiten zijn genomen op basis van oneigenlijk verkregen informatie daarover actief geïnformeerd worden? Zo nee, waarom niet?1
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de naleving van de AVG. Handhaving vindt door de Autoriteit Persoonsgegevens plaats. Een belangrijk uitgangspunt van de AVG is dat verwerkingsverantwoordelijken transparant zijn over de manier waarop zij gegevens gebruiken. Het moet daarnaast kenbaar zijn voor burgers welke bevoegdheden gemeenten hebben en hoe zij daar gebruik van maken. Ik zal daar in mijn gesprek met de VNG aandacht voor vragen.
In hoeverre kunnen mensen die oneigenlijk online zijn gemonitord door hun gemeente hiertegen in bezwaar? Waar kunnen zij dit doen?
Een belangrijk uitgangspunt in de AVG is dat verwerkingsverantwoordelijken transparant zijn over de verwerking van persoonsgegevens. In het geval van social media monitoring kan dat betekenen dat gemeenten algemene informatie geven over hun social media beleid. Mensen kunnen bij de desbetreffende gemeente tegen vormen van verwerking bezwaar maken of vragen om rectificatie of wijziging.
Deelt u de mening dat er niet alleen een probleem is met te weinig kennis van de online bevoegdheden bij gemeenten, maar dat de drang om eigen inwoners te monitoren en te profileren een dieper liggend probleem is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen?
Het verzamelen van persoonsgegevens door overheidsorganisaties is in veel gevallen van groot belang voor de taakuitvoering van de overheid. Online monitoring kan daarbij een rol vervullen. Het kan bijdragen aan slimmer of effectiever beleid en aan betere dienstverlening. Uiteraard moet dat binnen de kaders van de wet. In mijn gesprek met de VNG zal ik aandacht vragen voor bewustwording hiervan. Om bewustwording binnen het rijk te vergroten beoogt het kabinet versterking en professionalisering te bereiken van de expertise binnen overheidsorganisaties. We ontwikkelen daarom een Rijksbrede richtlijn/handreiking Monitoring waarin we aangeven hoe de departementen en uitvoeringsinstanties binnen de kaders van de AVG kunnen monitoren.
Deelt u de mening dat de landelijke overheid qua monitoring en profilering van de eigen inwoners het slechte voorbeeld geeft en heeft gegeven aan gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de overheid het goede voorbeeld moet geven bij de naleving van wettelijke normen. Het kabinet heeft eerder aangegeven2 dat de overheid voorop moet lopen bij de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van persoonsgegevens. Dat geldt voor de rijksoverheid en decentrale overheden.
In hoeverre ziet u een verband tussen het verdwijnen van de oren en ogen in de wijk – te denken valt aan de wijkagent, buurtwerk, jongerenwerkers – en de neiging om inwoners steeds meer online te volgen en te profileren?
We weten inmiddels dat online monitoring door gemeenten wijdverspreid is maar dat de doelstellingen, aanwezigheid van kaders, middelen, doelgroepen en het gebruik van protocollen sterk uiteen lopen. Er is dus geen eenduidige reden aan te wijzen waarom online monitoring toeneemt. Wel constateer ik dat de digitalisering van de samenleving eraan bijdraagt dat veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken zich ook naar de online wereld verplaatsen. We zien dat wijkagent, buurtwerk en jongerenwerker hun werkzaamheden hierdoor ook online gaan verrichten. Daarbij dienen deze organisaties zich te bewegen binnen de grenzen van de privacywetgeving.
Het bericht dat de tarieven bij gemeenten voor trouwceremonies stijgen |
|
Renske Leijten |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Deelt u de mening dat trouwen voor iedereen toegankelijk moet zijn, ook voor mensen met minder inkomen? Zo nee, waarom niet?1
Ja, ik deel de mening dat trouwen voor iedereen toegankelijk moet zijn. Gemeenten hebben een wettelijke verplichting om wekelijks een mogelijkheid aan te bieden waarop men gratis kan trouwen. Voor gemeenten met meer dan 10.000 inwoners zijn er twee gratis momenten in de week. Dit is vastgelegd in artikel 4 lid 1 Wet rechten burgerlijke stand. Trouwen zou daarmee voor iedereen toegankelijk moeten zijn. Daarnaast kunnen gemeenten ervoor kiezen om kwijtschelding te geven voor de trouwleges aan mensen die vanwege beperkt inkomen en vermogen in aanmerking komen voor kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen.
Ziet u ook een verband tussen de stijgende kosten voor trouwen en de verslechterde inkomenspositie van gemeenten? Zo nee, wat is dan uw verklaring voor het stijgen van de kosten?
De keuzes ten aanzien van de heffing en hoogte van de lokale belastingen vindt door gemeenten plaats met inachtneming van de lokale opgaven en behoeften. De gemeenteraden zijn het beste in staat deze afweging te maken. De vele gemeenten in Nederland kunnen ieder hun eigen reden hebben waarom de tarieven voor de trouwleges stijgen. Het is lastig om daar algemene uitspraken over te doen. In principe zijn de tarieven voor leges, zoals die voor het trouwen, bedoeld om de kosten te dekken die met de leges samenhangen. Een daling van het inkomen op andere vlakken zou daarom niet direct moeten leiden tot hogere legeskosten. Sommige gemeenten hanteren minder dan kostendekkende tarieven door vanuit de algemene middelen een deel van de kosten voor het trouwen op te vangen. Het is mogelijk dat gemeenten er nu voor kiezen om een kleiner deel van de kosten van het trouwen te dekken uit de algemene middelen, waardoor de tarieven voor trouwleges toenemen, omdat zij over minder algemene middelen beschikken dan in eerdere jaren.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling is dat gemeenten het verhogen van de leges voor huwelijken gebruiken om gaten in de begroting te vullen? Zo nee, waarom niet?
Hoewel het mogelijk is voor gemeenten om vanuit de algemene middelen de tarieven voor trouwleges laag te houden, is het omgekeerde niet mogelijk. Het totaal aan geraamde legesopbrengsten mag het totaal aan geraamde legeskosten niet overschrijden. Zodoende kunnen de opbrengsten van de trouwleges niet worden gebruikt om een tekort op de algemene middelen op te vangen.
Bent u bereid een onderzoek te doen naar de kostendekkendheid van trouwleges en hoe hier een maximum aan gesteld kan worden? Zo nee, waarom niet?2
Bij vragen over de kostendekkendheid van trouwleges is de gemeenteraad het juiste orgaan om vragen te stellen en eventueel onderzoek te doen. Het is aan het gemeentebestuur om deze vragen te beantwoorden. Wat betreft een maximum aan de kostendekkendheid sta ik nog steeds op het standpunt zoals geantwoord op de Kamervragen waar u naar verwijst. Een maximumtarief voor trouwleges zou geen recht doen aan lokaal gemaakte democratische keuzes en lokale kostenverschillen. Als de trouwleges als te hoog worden ervaren, is het aan de gemeenteraad om deze te verlagen. Zoals reeds aangegeven zijn de gemeenteraden het beste in staat deze afweging te maken, met in achtneming van de lokale opgaven en behoeften. Overigens is het wel zo dat het totaal aan leges maximaal kostendekkend moet zijn. Een individueel tarief, zoals bijvoorbeeld voor trouwen, hoeft daarbij niet kostendekkend te zijn, maar de kosten zijn wel het uitgangspunt. In die zin is al sprake van een zekere maximering.
Het bericht dat een melding van een poging tot Russische beïnvloeding van het Nederlandse parlement in een la verdween |
|
Renske Leijten |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Is het gebruikelijk dat meldingen als de melding wordt gedaan bij de Beveiligingsdienst van de Tweede Kamer niet bij de AIVD terechtkomen? Zo ja, waarom is dat?1
Tweede Kamerleden en fracties die te maken krijgen met zaken of opvallende signalen die raken aan hun veilig en ongestoord functioneren kunnen dat melden bij de Beveiligingsautoriteit (BVA) van de Tweede Kamer. De BVA kan deze melding vervolgens vertrouwelijk doorzetten aan de AIVD en/of de NCTV op ad hoc basis, dan wel via reguliere contactmomenten waarna afhankelijk van de melding, wordt bezien welke opvolging gewenst is.
Hoe is de samenwerking tussen deze Beveiligingsdienst en de AIVD vormgegeven? Bent u van mening dat deze samenwerking en/of afstemming verbeterd dient te worden?
De BVA kan meldingen vertrouwelijk doorzetten aan de AIVD op ad hoc basis, dan wel via reguliere contactmomenten, dan wel via de NCTV. Dit betreft een standaard werkwijze. De Kamervoorzitter heeft aangegeven dat in het geval van de bewuste melding vanuit de fractie Splinter/Van Kooten-Arissen niet de juiste afweging is gemaakt.
Met alle nieuwe Tweede Kamerleden wordt reeds door de BVA een individueel gesprek gevoerd, in aanwezigheid van de NCTV. Doel van dit gesprek is onder andere de nieuwe Tweede Kamerleden informeren over de rol van de BVA als eerste aanspreekpunt voor alle veiligheidsgerelateerde onderwerpen.
Ik heb er vertrouwen in dat in het vervolg dergelijke meldingen op de juiste plek terecht zullen komen.
Erkent u dat het zorgelijk is dat meldingen over gulle gevers aan politieke partijen, waarvan de integriteit in twijfel wordt getrokken, blijven liggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In algemene zin kan worden gesteld dat het van belang is dat personen en organisaties met informatie, dan wel met een financiële component, over mogelijke dreiging van terrorisme, spionage en inmenging delen. Dit kan ook altijd direct bij de AIVD, hiervoor zijn geen belemmeringen. Verstrekte informatie wordt altijd vertrouwelijk behandeld.
Welke risico’s van politieke beïnvloeding vanuit het buitenland zijn er de afgelopen jaren gesignaleerd?
De AIVD waarschuwt al langere tijd in opvolgende jaarverslagen, alsmede het recent uitgebrachte Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (DBSA), voor de dreiging van ongewenste buitenlandse beïnvloedingactiviteiten. Hierbij gaat het om heimelijke politieke beïnvloeding waarbij zowel digitale als klassieke middelen kunnen worden ingezet. Blijvende waakzaamheid is dan ook noodzakelijk.
Zijn er meer meldingen van politieke partijen over (eventuele) buitenlandse inmenging? Zo ja, welke?
In de openbaarheid worden in de regel geen uitspraken gedaan over individuele meldingen aan de AIVD. Verstrekte informatie wordt altijd vertrouwelijk behandeld.
Kunt u uitsluiten dat er discutabele financiers zijn van politieke partijen?
De Wet financiering politieke partijen (Wfpp) heeft o.a. tot doel om transparantie over de financiering van politieke partijen te vergroten. Zo moeten giften vanaf 4.500 euro per donateur per jaar aan de politieke partijen en hun neveninstellingen jaarlijks worden gemeld aan het Ministerie van BZK. Deze overzichten moeten gecontroleerd zijn door een accountant. Het voorstel tot wijziging van de Wfpp (Evaluatiewet Wfpp) bevat aanvullende regels voor giften van rechtspersonen en giften aan neveninstellingen (3). Dit gaat om het vergroten van de transparantie over giften van rechtspersonen en andere juridische entiteiten en het uitbreiden van de transparantie voorafgaand aan een Tweede Kamerverkiezing naar de neveninstellingen van politieke partijen. Gelet op het belang dat het kabinet hecht aan het zoveel mogelijk vrijwaren van politieke partijen van onwenselijke buitenlandse beïnvloeding worden hier in het wetsvoorstel aanvullende maatregelen voor getroffen. Dit betreft het verbieden van giften van donateurs uit derde landen en het volledig transparant maken van giften afkomstig uit de lidstaten van Europese Unie en de Europese Economische Ruimte (EU en EER) niet zijn de Nederland.
Bent u nog steeds van mening dat financiering van politiek partijen uit het buitenland niet in z’n geheel aan banden hoeft te worden gelegd? Zo ja, waarom?
Dat vind ik niet wenselijk en daarom zijn in het wetsvoorstel tot wijziging van de Wfpp (Evaluatiewet Wfpp) verschillende maatregelen (zie ook het antwoord op vraag 6) opgenomen tegen het omzeilen van het voorgenomen giftenverbod. Een algemeen giftenverbod dat ook voor de lidstaten van de EU/EER zou gelden, acht de regering niet proportioneel gelet op het beginsel van het vrij verkeer van kapitaal, de nauwe banden die de meeste Nederlandse politieke partijen met Europese zusterpartijen hebben en het belang om die (financiële) banden te blijven onderhouden. Voorwaarde hierbij is wel dat het duidelijk moet zijn waar en van wie eventuele giften uit andere landen van de EU/EER afkomstig zijn. Daarom heeft de regering er in het wetsvoorstel voor gekozen om de drempel voor openbaarmaking van € 4.500 per jaar af te schaffen voor giften uit andere lidstaten van de EU en de EER. Dit betekent dat alle giften van gevers uit deze landen openbaar worden. Een uitzondering hierop geldt voor aldaar woonachtige kiesgerechtigden voor de verkiezing van de Tweede Kamer. Voor giften van rechtspersonen uit andere EU/EER-landen geldt evenals voor giften uit Nederland dat zij moeten melden wie de uiteindelijk belanghebbenden achter deze rechtspersonen zijn. Naar verwachting zal risico op financiering via stromannen met de inzet van de genoemde maatregelen worden beperkt.
Vindt u het wenselijk dat mogelijke buitenlandse financiering via stromannen in EU-landen verloopt?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer kan de Kamer de nota naar aanleiding van het verslag verwachten op het wetsvoorstel dat financiering van politieke partijen van landen búíten de EU moet voorkomen?2
De nota naar aanleiding van het verslag inzake het voorstel tot wijziging van de Wet financiering politieke partijen in verband met de evaluatie van deze wet (Evaluatiewet Wfpp) is inmiddels aan de Kamer gestuurd.
Het bericht dat rijksambtenaren maar weinig weten van wat zich in Twente en de Achterhoek afspeelt. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Rijksambtenaren weten weinig van wat zich in Twente en de Achterhoek afspeelt: «De regio woont ver weg en bedelt altijd om geld»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusies van het onderzoek van de Raad voor het Openbaar Bestuur?
Op grond van artikel 24 van de Kaderwet adviescolleges, zal ik binnen 3 maanden na ontvangst van het advies een reactie geven. Daar kan en wil ik niet op vooruitlopen, maar ik ben voornemens om voor het zomerreces een reactie aan uw Kamer aan te bieden.
Wat is uw reactie op het in het artikel geschetste beeld dat rijksambtenaren maar weinig weten van wat zich in Twente en de Achterhoek afspeelt?
Ik verwijs hier naar mijn antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op de constatering dat rijksambtenaren ontwikkelingen van regio’s dichterbij Den Haag eerder serieus nemen dan ontwikkelingen van regio’s verder weg van Den Haag?
Ik verwijs hier naar mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat rijksambtenaren voor heel Nederland werken en dus iedere regio serieus moeten nemen?
Ik verwijs hier naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de rijksdienst hierop aan te spreken en zodra de coronamaatregelen het toelaten rijksambtenaren op werkbezoek te sturen naar Twente en de Achterhoek?
Ik verwijs hier naar mijn antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u opvolging geven aan de conclusies van het onderzoek om de samenwerking tussen rijk en regio’s te verbeteren en ontwikkelingen in regio’s zoals Twente en de Achterhoek serieus te nemen?
Ik verwijs hier naar mijn antwoord op vraag 2.
Het bericht 'Kaag wilde Kamer informeren over fraudemelding bij stichting, ambtenaren hielden brief tegen' |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kunt u aangeven waarom u aanvankelijk wel het voornemen had de Kamer te informeren over mogelijke fraude bij de stichting Mayday Rescue, die zegt de Witte Helmen in Syrië te steunen, en daarbij de naam van de stichting te noemen? Wat heeft de u van gedachten doen veranderen? Waarom heeft u afgezien van de Kamerbrief? Waartussen ging de weging waarover uw woordvoerder spreekt? Wat lag er op de balans tegenover het informeren van de Kamer?
Het advies van mijn ambtenaren was, conform staand beleid hieromtrent, de Kamer niet in te lichten op basis van vermoedens, maar eerst het onafhankelijke onderzoek af te wachten om a) het onderzoek ongestoord plaats te laten vinden en b) om te voorkomen dat een organisatie mogelijk ten onrechte schade wordt toegebracht. Dit advies, dat was afgestemd met de juridische dienst van het ministerie, heb ik opgevolgd en op basis daarvan heb ik destijds besloten niet over te gaan tot het (tussentijds) informeren van de Kamer. Toen vervolgens in de loop van 2020 uit het onderzoek bleek dat er geen bewijs was voor malversatie, verviel daarmee de grond om de Kamer te informeren: er was immers geen sprake van een bewezen malversatie.
Overigens sluit het advies van de juridische dienst aan op de Nota Beheer en Toezicht uit 1998. Deze Nota stelt dat uitsluitend bewezen malversaties aan de Kamer worden gemeld. Dat gebeurt jaarlijks via een bijlage van het departementaal jaarverslag waarin een overzicht van de bewezen malversaties wordt gegeven. Tevens wordt een numerieke telling opgenomen over het totaal aantal ontvangen vermoedens, de niet bewezen vermoedens en vermoedens die nog in onderzoek zijn (inclusief het jaar van oorsprong). In de afgelopen vijf jaar is gemiddeld 0,12 procent van de officiële ontwikkelingshulp (ODA) vanuit de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking onderhevig geweest aan bewezen malversaties.
Deelt u de mening dat de Kamer recht heeft op dit soort informatie? Waarom heeft u besloten de Kamer uiteindelijk helemaal niet te informeren, ook niet zonder de naam van de stichting te noemen? Hoe verhoudt dit zich volgens u tot de informatieplicht richting de Kamer? En hoe verhoudt dit zich tot de cultuur en openheid die u zegt belangrijk te vinden?
Ik onderschrijf uiteraard het in artikel 68 Grondwet opgenomen recht van de Kamer om inlichtingen te vragen aan ministers. Dat geldt eveneens voor de ongeschreven actieve plicht tot het verstrekken van informatie die ons democratisch stelsel kent. Die actieve plicht ziet er op dat bewindspersonen de Kamer uit eigen beweging informeren wanneer dat in het belang van een goede en democratische bestuursvoering wenselijk is. Voor het afleggen van verantwoording over de bestedingen in het kader van ontwikkelingssamenwerking is dit geconcretiseerd in de Nota Beheer en Toezicht.
Voor wat betreft het onderhavige geval heb ik, zoals tevens aangegeven in het antwoord op vraag 1, in lijn met de Nota Beheer en Toezicht besloten eerst het onafhankelijke onderzoek af te wachten om a) het onderzoek ongestoord plaats te laten vinden en b) om te voorkomen dat een organisatie mogelijk ten onrechte schade wordt toegebracht. Met het anonimiseren van een organisatie kan dit niet volledig worden ondervangen, omdat met het delen van de context de desbetreffende activiteit en organisatie achterhaald kunnen worden.
Heeft u inzicht in waar de stichting het overgemaakte geld aan heeft besteed? En aangezien de hulp aan de Witte Helmen vorig jaar is hervat via een Canadese stichting, kunt u garanderen dat u nu (wel) inzicht heeft in waar het geld aan wordt besteed?
Uit de ontvangen inhoudelijke en financiële rapportages blijkt dat met de overgemaakte gelden het levensreddend werk van de Witte Helmen in Syrië is ondersteund. De Witte Helmen en Stichting Mayday Rescue werkten nauw samen, maar het betrof twee aparte organisaties. Stichting Mayday Rescue was de organisatie die de subsidie ontving en via welke de financiële steun van een aantal donoren, waaronder Nederland, aan de Witte Helmen verliep.
De Witte Helmen, en dus niet Stichting Mayday Rescue, hebben in 2020 financiële steun ontvangen via het Grand Challenges Canada (GCC) fonds, waar Nederland samen met het VK, VS en Canada aan bijdraagt. Dit fonds wordt ingezet ten behoeve van innovatieve humanitaire hulp, te weten hulp aan gebieden waar reguliere kanalen moeilijker terecht kunnen. In dit geval heeft de Nederlandse bijdrage de Witte Helmen in staat gesteld om in Syrië lokaal PPE beschermingsmiddelen te produceren in de strijd tegen COVID-19.
De bijdrage is tot stand gekomen via een zogenaamde «call for proposals» (uitvraag naar voorstellen) van het fonds voor projecten die de Covid-19 respons in crisisgebieden ondersteunt. De bij het fonds ingediende voorstellen worden zonder actieve betrokkenheid van de donoren beoordeeld op advies van een extern comité van experts.
Het Grand Challenges Canada fonds ziet na selectie van de voorstellen toe op gepaste zorgvuldigheid («due diligence») en monitort de implementatie van het programma. Gepaste zorgvuldigheid en monitoring van projecten zijn regelmatig onderwerp van gesprek tussen GCC en Nederland, zowel in de donoroverleggen als bilateraal.
Kunt u aangeven welke acties u heeft genomen c.q. gaat nemen om meer zicht en controle te krijgen op de financiële administratie van ontwikkelingsorganisaties die door Nederland worden gesteund? En bent u bereid de toezegging te doen dat u geen geld of andere middelen ter beschikking stelt als niet op voorhand vast staat dat de boekhouding op orde is en besteding dus kan worden gecontroleerd?
Het ministerie hanteert een set van beheersmaatregelen die robuust en proportioneel is. Deze maatregelen richten zich op de beoordeling vooraf van onder meer de uitvoeringscapaciteit van de partnerorganisatie, op de monitoring van de uitvoering (inhoudelijk en financieel) en op de verantwoording achteraf van de gerealiseerde prestaties en de bestede middelen. De financiële voortgangsrapportages zijn bij activiteiten van grote financiële omvang of met extra risico’s voorzien van een controleverklaring van een externe accountant. Als uit de beoordeling vooraf blijkt dat de uitvoeringscapaciteit van de partnerorganisatie niet toereikend is, dan stelt het ministerie geen middelen beschikbaar. De kwaliteit van deze beoordelingswerkzaamheden valt onder de reikwijdte van de onderzoeken die de Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer verrichten naar de verantwoording van het ministerie. Overigens heeft de Algemene Rekenkamer in het Verantwoordingsonderzoek 2020 BHOS geconcludeerd dat de onvolkomenheid met betrekking tot de risicoanalyse in beoordelingsmemoranda is opgelost.
Met de beheersmaatregelen worden de risico’s beperkt tot een vooraf acceptabel niveau. Risico’s kunnen echter op voorhand niet altijd worden uitgesloten, zeker niet in fragiele staten. Zoals tevens aangegeven in de beantwoording op vraag 1 is in de afgelopen vijf jaar gemiddeld 0,12 procent van de officiële ontwikkelingshulp (ODA) vanuit de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking onderhevig geweest aan bewezen malversaties. Incidenten met Nederlandse financiering worden goed geanalyseerd. Dat levert belangrijke lessen op, waarmee de procedure zoals hierboven beschreven eventueel verder aangescherpt kan worden.
Het bericht ‘Kaag wilde Kamer informeren over fraudemelding bij stichting, ambtenaren hielden brief tegen’. |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kaag wilde Kamer informeren over fraudemelding bij stichting, ambtenaren hielden brief tegen»?1
Ja.
Is het juist dat topambtenaren op het Ministerie van Buitenlandse Zaken hebben verhinderd dat u de Tweede Kamer tijdig, volledig en transparant zou informeren over een situatie waarin er een gerede verdenking was van fraude met subsidie aan Stichting Mayday Rescue?
Nee. Het geven van informatie en adviezen maakt deel uit van de werkzaamheden van ambtenaren. Het advies van mijn ambtenaren was, conform staand beleid (zie hierna), de Kamer niet in te lichten op basis van vermoedens, maar eerst het onafhankelijke onderzoek af te wachten om a) het onderzoek ongestoord plaats te laten vinden en b) om te voorkomen dat de betreffende organisatie mogelijk ten onrechte schade werd toegebracht. Dit advies, dat was afgestemd met de juridische dienst van het ministerie, heb ik opgevolgd en op basis daarvan heb ik destijds besloten niet over te gaan tot het (tussentijds) informeren van de Kamer.
Het advies sluit aan op de Nota Beheer en Toezicht uit 1998. Deze Nota stelt dat uitsluitend bewezen malversaties aan de Kamer worden gemeld. Dat gebeurt jaarlijks via een bijlage bij het departementaal jaarverslag waarin een overzicht van de bewezen malversaties wordt gegeven. Tevens wordt een numerieke telling opgenomen over het totaal aantal ontvangen vermoedens, de niet bewezen vermoedens en vermoedens die nog in onderzoek zijn (inclusief het jaar van oorsprong).
Het ministerie hanteert een set van beheersmaatregelen die robuust en proportioneel is. Deze maatregelen richten zich op de beoordeling vooraf van onder meer de uitvoeringscapaciteit van de partnerorganisatie, op de monitoring van de uitvoering (inhoudelijk en financieel) en op de verantwoording achteraf van de gerealiseerde prestaties en de bestede middelen. De financiële voortgangsrapportages zijn bij activiteiten van grote financiële omvang of met extra risico’s voorzien van een controleverklaring van een externe accountant.
De kwaliteit van deze beoordelingswerkzaamheden valt onder de reikwijdte van de onderzoeken die de Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer verrichten naar de verantwoording van het ministerie. Overigens heeft de Algemene Rekenkamer in het Verantwoordingsonderzoek 2020 BHOS geconcludeerd dat de eerder geconstateerde onvolkomenheid met betrekking tot de risicoanalyse in beoordelingsmemoranda is opgelost.
Met de beheersmaatregelen worden de risico’s beperkt tot een vooraf acceptabel niveau. Risico’s kunnen echter op voorhand niet altijd worden uitgesloten, zeker niet in fragiele staten. In de afgelopen vijf jaar is gemiddeld 0,12 procent van de officiële ontwikkelingshulp (ODA) vanuit de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking onderhevig geweest aan bewezen malversaties.
Wat heeft u in een situatie waarin sprake was van ernstige zorgen over het financiële toezicht en de organisatie, ondernomen om te voorkomen dat ambtenaren passief afwachtten wat er zou gaan gebeuren en actief pogingen in het werk stelden om de Tweede Kamer niet te informeren?
In het najaar van 2019 gaf een accountantskantoor, dat een controle van de boekhouding uitvoerde, aan dat er geen accountantsverklaring kon worden afgegeven omdat geen controle kon worden uitgevoerd in Syrië en omdat enkele transacties onduidelijk waren. Mayday heeft, in nauwe samenspraak met de International Donor Group, waar Nederland destijds deel van uitmaakte, de firma Grant Thornton (GT) verzocht om onderzoek te doen naar de onduidelijke transacties. Nederland is, samen met de andere donoren, actief betrokken geweest bij het opstellen van de Terms of Reference voor dit onderzoek. Aangezien het onderzoek nog liep en er derhalve geen zekerheid bestond over veronderstelde malversaties is de Kamer, conform het staande beleid (zie ook antwoord vraag 2), niet geïnformeerd.
Toen vervolgens in de loop van 2020 uit het GT-onderzoek bleek dat er geen malversatie was vastgesteld, verviel daarmee ook de grond om de Tweede Kamer te informeren.
Deelt u de mening dat wanneer cruciale delen van de boekhouding niet traceerbaar zijn, er alle reden is voor onafhankelijk forensisch vervolgonderzoek, in plaats van fraude derhalve als niet bewezen te achten en de Tweede Kamer daarover niet te informeren?
Het GT-rapport was een onafhankelijk forensisch vervolgonderzoek, en werd uitgevoerd maar aanleiding van vragen voortkomend uit een eerdere accountantscontrole. Het GT-rapport plaatst kritische noten bij de financiële administratie van Mayday, stelt dat de meeste vermeende onregelmatigheden konden worden weerlegd, maar ook dat er geen malversaties zijn vastgesteld.
Zijn er tijdig en daadkrachtig pogingen ondernomen om 3,6 miljoen euro subsidie van Mayday Rescue terug te vorderen, zoals de Auditdienst Rijk adviseerde?
Uit rapportages van Mayday is gebleken dat de gesubsidieerde activiteiten zijn uitgevoerd. Er was derhalve onvoldoende grond om, zoals de Auditdienst Rijk adviseerde, het oorspronkelijk verleende subsidiebedrag geheel terug te vorderen. Op basis van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur dienen besluiten proportioneel te zijn; dit geldt ook voor sancties zoals het korten op subsidies. Om die reden is, naar aanleiding van de uit het GT-rapport gebleken administratieve onvolkomenheden en het gebrek aan een accountantsverklaring (waartoe Mayday contractueel verplicht was), besloten om uitsluitend de nog openstaande slotbetaling van EUR 57.435 niet te doen.
Wanneer en op welke wijze werd u geïnformeerd dat uw ambtenaren in Istanbul vergaderden over malversatie met een hulpverleningsorganisatie, met als vergaderpunten het misleiden van de volksvertegenwoordiging en damage control voor de Minister?
Het betrof hier een regulier werkoverleg. Doel van dat ambtelijk overleg was het voorbereiden op verschillende mogelijke financiële, juridische en politieke uitkomsten van het GT-rapport, zodat de benodigde vervolgstappen goed voorbereid waren. Het informeren van de Kamer maakte – ingeval van bewezen malversaties – hier eveneens deel van uit.
Is het u bekend dat de in Amsterdam gevestigde stichting Mayday Rescue vorig jaar in het nieuws kwam vanwege wantoestanden en dat oprichter James Le Mesurier vlak voor zijn dood in november 2019 de donorlanden, waaronder Nederland, over fraude en financiële misstanden heeft geïnformeerd?2
Ja. Dat was mede aanleiding voor het nadere onderzoek door Grant Thornton (zie verder onder vraag 3).
Hoe kijkt u aan tegen een bestuursstijl waarin ambtenaren u zowel actief als lijdelijk tegenwerken in uw voornemen om de Tweede Kamer correct te informeren, terwijl ze buiten uw medeweten om vergaderen over een brisante politieke kwestie inzake de besteding van miljoenen euro’s aan belastinggeld, die uw verantwoordelijkheid voor de volle 100 procent raakt?
Ik distantieer mij van het beeld dat hier wordt opgeroepen. Zie verder onder vragen 2, 3 en 6.
De nieuwe Oekaze Kok en de soepeler omgang met het contact tussen ambtenaren en Kamerleden |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Als uw expliciete bedoeling is om soepeler om te gaan met contacten tussen ambtenaren en Kamerleden, zoals u benadrukte in het debat1 en zoals in de begeleidende Kamerbrief vermeld staat2, hoe kan het dan dat hierover onduidelijkheid bestaat in de praktijk? Wat zegt het u dat wij hierover, sinds de inwerkingtreding van deze herziene Aanwijzing, al diverse malen bezorgde berichten hebben ontvangen van ambtenaren die niet of nauwelijks meer contact op durven te nemen omdat de regels naar hun idee juist strenger zijn geworden? Bent u bekend met deze onduidelijkheid? Wat is uw verklaring hiervoor?
Het kabinet wil vooropstellen dat de regels zeker niet strenger zijn geworden, maar dat er met de herziening juist méér ruimte is gekomen voor contacten tussen rijksambtenaren en Kamerleden. Het idee dat deze contacten niet mogelijk waren onder de oude Aanwijzingen en de onduidelijkheid die er bestond over de toepassing waren juist aanleiding om de Aanwijzingen te herzien. Met de herziening heeft het kabinet voor de Kamer en voor ambtenaren willen verduidelijken welke contacten wanneer wel mogelijk zijn tussen ambtenaren en Kamerleden, binnen de grenzen van de ministeriële verantwoordelijkheid. Daarmee hoopt het kabinet bij te dragen aan een verbetering van de verhouding tussen kabinet, Kamer(s) en ambtenaren. Zoals de leden ook aangeven, blijkt uit de praktijk dat de nieuwe regels nog niet bij alle ambtenaren voldoende bekend zijn en dat de inhoud ervan soms verkeerd begrepen wordt. Het kabinet doet er alles aan om deze problemen te verhelpen. Zo gaat de herziening gepaard met een traject van bewustwording en kennisdeling onder bewindslieden, ambtenaren en Kamerleden over de toepassing van de Aanwijzingen in de praktijk (zie het antwoord op vraag 2). Dit traject zal er voor moeten zorgen dat ambtenaren bekend zijn met de herziene Aanwijzingen en de bedoeling daarvan. Daarbij acht het kabinet het van groot belang ook oog te hebben voor het eventuele ongemak dat ambtenaren kunnen ervaren in een nieuwe rol waarin zij vaker rechtstreeks informatie verstrekken aan de Kamer.
Het kabinet gaat ook graag in gesprek met de Kamer over de herziene Aanwijzingen en hoe de contacten tussen ambtenaren en Kamerleden het beste kunnen worden vormgegeven. Een eerste gelegenheid voor dat gesprek is het notaoverleg over het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over de ministeriële verantwoordelijkheid dat op 5 juli gepland staat. Als daaruit blijkt dat de Aanwijzingen in de ogen van de Kamer aanpassing behoeven, is het kabinet graag bereid er nog een keer naar te kijken. Verder kijkt het kabinet uit naar de brede dialoog met de Kamer over de verhouding tussen kabinet en Kamer en de spelregels die daarbij gelden, zoals aangekondigd in het nader rapport bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over de ministeriële verantwoordelijkheid.4 Deze spelregels komen in samenspraak tussen kabinet en Kamer tot stand en het kabinet wil deze regels dan ook graag samen met de Kamer tegen het licht houden. De herziene tekst van de Aanwijzingen zal wat het kabinet betreft zeker ook onderwerp van gesprek zijn in de bredere dialoog.
Hoe staat het inmiddels met het «traject waarbij actief wordt ingezet op bewustwording en kennisdeling onder bewindslieden, ambtenaren en Kamerleden over de toepassing van de Aanwijzingen in de praktijk»?3
Het kabinet onderneemt verschillende acties om bij te dragen aan een verbetering van de verhouding tussen kabinet, Kamer(s) en ambtenaren. Het traject van bewustwording en kennisdeling is één van deze acties. Dit traject is gestart door rijksambtenaren in interne berichtgeving te wijzen op de herziening. In de berichtgeving is de herziening toegelicht en is gecommuniceerd wat het betekent voor het dagelijkse werk van ambtenaren. Op dit moment wordt gewerkt aan de verdere invulling van het traject. Aandachtspunten hierbij zullen zijn opleidingen (introductie nieuwe medewerkers, Management Development-leergangen, etc.) en het organiseren van activiteiten om de dilemma’s rond de Aanwijzingen die medewerkers in de praktijk kunnen ervaren, bespreekbaar te maken en hen handvatten te geven om hiermee om te gaan. Een en ander zal worden ingebed in bredere communicatie, opleiding en training over het samenspel met de Tweede Kamer waarin ook de actieve openbaarmaking aan bod komt waarover uw Kamer onlangs een concept beleidslijn heeft ontvangen.6
Een voorbeeld van een andere actie zijn dialoogsessies die gestart zijn over de leidende waarden voor het ambtelijke werk om het ambtelijk vakmanschap in algemene zin te versterken. Daarin zullen ook de verhouding met het parlement en alle daarbij geldende spelregels aan bod komen. Nog een ander voorbeeld van een actie is de concept beleidslijn actieve openbaarmaking. Het kabinet gaat graag met de Kamer in gesprek over deze acties en hoe de verhouding tussen kabinet, Kamer(s) en ambtenaren verder kan worden verbeterd.
Als uw bedoeling juist een meer ontspannen contact tussen ambtenaren en Kamerleden is, waarom staat dan nog steeds in de Aanwijzing dat de Minister de ambtenaren aanwijst met wie door een van beide kamers der Staten-Generaal contact wordt gelegd (Aanwijzing 3)? Wat is op dit punt het verschil met aanwijzing 3 van de inmiddels vervallen Oekaze Kok?
Aanwijzing 3 ziet alleen op contact met ambtenaren op verzoek van de voorzitter van een van beide Kamers of van een voorzitter of griffier van een Kamercommissie namens die commissie. Het contact neemt dan bijvoorbeeld de vorm aan van een technische briefing, hoorzitting, rondetafelgesprek of een werkbezoek. In tegenstelling tot de oude Aanwijzingen is in de herziene Aanwijzingen vastgelegd dat verzoeken om contact welwillend en zakelijk worden beoordeeld. Daarmee drukt het kabinet uit voorstander te zijn van meer en meer ontspannen contacten tussen ambtenaren en Kamerleden binnen de grenzen van de ministeriële verantwoordelijkheid. Het kabinet wil daarnaast meer ruimte bieden aan Kamerleden die buiten deze gevallen om in contact willen treden met ambtenaren om feitelijke informatie te verkrijgen. Zij kunnen zich zonder tussenkomst van de Minister wenden tot de parlementair contactpersoon die bij elk departement werkzaam is (zie ook Aanwijzing 5). Deze contactpersoon is met de herziening van de Aanwijzingen geïntroduceerd om Kamerleden snel en op een laagdrempelige manier aan de feitelijke informatie te helpen waar zij om vragen. Doorgaans zal de parlementair contactpersoon zelf de informatie verstrekken. De Minister is bij dergelijke verzoeken niet betrokken, tenzij de parlementair contactpersoon twijfelt of de gevraagde informatie relevant zou kunnen zijn voor de uitoefening van de taken van de Kamer als geheel. In de praktijk komt het daarnaast vaak voor dat er afspraken gemaakt worden tussen bewindspersonen en de ambtelijke top over directe informatieverstrekking door de ambtelijke top aan Kamerleden. Voor informatie die verstrekt wordt tijdens contacten op basis van Aanwijzing 3, wordt aangenomen dat deze relevant is voor de uitoefening van de taken van de Kamer als geheel, vandaar dat in die gevallen de Minister de ambtenaren aanwijst waarmee contact wordt gelegd. Deze werkwijze volgt uit de ministeriële verantwoordelijkheid. Ambtenaren handelen in het kader van hun functievervulling voor of namens de Minister. Zij zijn zelf niet in de positie om politieke beslissingen te nemen, dat doet de Minister. De Minister is daarom ook degene die verantwoording aflegt aan het parlement. Verder is het aanwijzen van ambtenaren door de Minister een manier om oog te blijven houden voor eventuele gevoelens van ongemak of onveiligheid aan de kant van ambtenaren in een nieuwe rol waarin zij vaker rechtstreeks informatie verstrekken aan de Kamer. Niet van alle ambtenaren kan verwacht worden dat zij zich in een dergelijke rol prettig voelen. Mocht een ambtenaar aangeven dit niet te willen of niet te kunnen, dan kan de Minister er zorg voor dragen dat via een andere ambtenaar de Kamer toch van de gevraagde informatie wordt voorzien.
Waarom staat expliciet opgenomen dat ambtenaren zich tijdens het contact met de Staten-Generaal moeten beperken tot het verstrekken van feitelijke informatie en dat ambtenaren zich moeten onthouden van het uitdragen van persoonlijke beleidsopvattingen (Aanwijzing 4)? Wat is op dit punt precies het inhoudelijke verschil met aanwijzing 5 van de inmiddels vervallen Oekaze Kok? Waarom mag iemand die bijvoorbeeld werkt in een gevangenis of bij de Belastingdienst eigenlijk niet tegen een Kamerlid vertellen wat hij of zij ergens van vindt, wat zou daar mis mee zijn?
Zoals ik ook tijdens het debat in de Tweede Kamer op 29 april jl. aangaf, is er een kader nodig voor ambtenaren waarbinnen zij hun werk kunnen doen.7 Aanwijzing 4 is bedoeld om voor ambtenaren duidelijk te maken wat voor informatie zij kunnen verstrekken aan Kamerleden en om voor Kamerleden duidelijk te maken wat voor informatie zij kunnen vragen aan ambtenaren. Zolang het feitelijke informatie betreft, kunnen ambtenaren die vrijelijk verstrekken zonder tussenkomst van de Minister onder wiens gezagsbereik de ambtenaar functioneert. Het is aan de professionele inschatting van de ambtenaar om te bepalen of hij of zij de informatie zelf kan verstrekken of kennisgeving aan of overleg met de Minister is vereist zodat zo nodig de Minister zelf de informatie verstrekt. De reden dat ambtenaren alleen feitelijke informatie kunnen verstrekken, is dat zij geen politieke beslissingen kunnen nemen en dus ook geen verantwoording aan de Kamer kunnen afleggen. Dat is op basis van artikel 42 Grondwet voorbehouden aan de Minister. Dat het de Minister is die primair informatie verstrekt, is overigens ook van belang uit het oogpunt van éénduidigheid en de uitoefening van de controlefunctie van de Kamer(s). Op die manier is het voor de Kamer duidelijk wie waarop kan worden aangesproken. Eerder al heeft het kabinet in de reactie op het rapport van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslagaffaire8 laten weten dat persoonlijke beleidsopvattingen die onderdeel zijn van het besluitvormingsproces openbaar zullen worden gemaakt en niet langer onder de uitzonderingsgrond «strijd met het belang van de staat» zullen vallen.
Aanwijzing 5 van de inmiddels vervallen Oekaze-Kok bepaalde dat ambtenaren zich tijdens contact met de Staten-Generaal in alle gevallen moesten beperken tot het verstrekken van feitelijke informatie. Deze strenge formulering is herzien. Aanwijzing 4 bepaalt nu dat ambtenaren zich beperken tot het verstrekken van feitelijke informatie. Daarmee doet de aanwijzing recht aan het uitgangspunt van de ministeriële verantwoordelijkheid dat ambtenaren niet aangesproken kunnen worden op de politieke keuzes van hun bewindspersonen. De nieuwe formulering laat tegelijkertijd de mogelijkheid onverlet dat een Minister in bepaalde gevallen toestemming kan geven aan ambtenaren om meer dan feitelijke informatie te verstrekken.
Waarom mogen ambtenaren van u niet zelf beslissen uit eigen beweging contact op te nemen met volksvertegenwoordigers maar mogen zij slechts op aanwijzing van de betrokken Minister contact opnemen met een Kamerlid (Aanwijzing 6)? Wat is op dit punt precies het inhoudelijke verschil met aanwijzing 7 van de inmiddels vervallen Oekaze Kok?
Het initiatief voor contact met Kamerleden dient niet bij ambtenaren te liggen omdat het de Minister en/of Staatssecretaris is die op grond van artikel 68 Grondwet gehouden is om de Kamer van inlichtingen te voorzien. Zij kunnen daarvoor door de Kamer verantwoordelijk worden gehouden, ambtenaren niet. Als ambtenaren zelf zouden mogen beslissen om contact met Kamerleden op te nemen, bestaat daarnaast het risico dat niet alle Kamerleden over dezelfde informatie zouden beschikken. Zoals in het antwoord op vraag 4 ook is aangegeven, is het voor de éénduidigheid van de informatie voorziening en de controlefunctie van de Kamer van belang dat het primair de Minister en/of staatsecretaris is die de informatie verstrekt. Deze kunnen in sommige gevallen ook aan ambtenaren vragen dit namens hen te doen.
Inhoudelijk verschilt de nieuwe Aanwijzing 6 op dit punt niet van de oude Aanwijzing 7.
Als op al deze belangrijke beperkende voorschriften ogenschijnlijk geen inhoudelijk verschil kan worden geconstateerd tussen de Oekaze Kok en de nieuwe Aanwijzing, waarin zit dan de versoepeling? Is dit niet gewoon het vervangen van de Oekaze Kok door een «Oekaze Ollongren» of een «Oekaze Rutte», die inhoudelijk weinig verschil maakt? Zo niet, hoe zit dit volgens u dan wel?
Met de herziening van de Aanwijzingen heeft het kabinet willen bijdragen aan het herstel van het vertrouwen tussen kabinet en Kamer. Het kabinet wil meer en meer ontspannen contact mogelijk maken tussen ambtenaren aan de ene kant en Kamerleden aan de andere kant. Daarom is verduidelijkt welke contacten mogelijk zijn, met en zonder tussenkomst of toestemming van de verantwoordelijke Minister en heeft het kabinet in de Aanwijzingen het uitgangspunt opgenomen dat verzoeken om informatie door Kamerleden welwillend en zakelijk worden behandeld. De ministeriële verantwoordelijkheid en de vertrouwelijkheid stellen in bepaalde gevallen beperkingen, maar feitelijke informatie zal doorgaans zonder problemen door ambtenaren kunnen worden verstrekt. Met het oog daarop zijn de Aanwijzingen herzien en hebben ambtenaren een geactualiseerd kader waarbinnen zij Kamerleden zo goed mogelijk van de gevraagde informatie kunnen voorzien. Het kabinet bespreekt dit kader zoals gezegd graag met de Kamer tijdens het notaoverleg over het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over de ministeriële verantwoordelijkheid dat op 5 juli gepland staat.
Waarom wordt in de toelichting op aanwijzing 2 expliciet vermeld dat deze regels ook gelden voor bijvoorbeeld militairen, regeringscommissarissen, medewerkers van de planbureaus medewerkers van de Belastingdienst en leden van het Openbaar Ministerie? Is dat eigenlijk wel wenselijk dat al deze ambtenaren aan zulke strenge regels gebonden zijn als zij contact willen met Kamerleden?
In de toelichting op onderdeel d van Aanwijzing 2 is de term «ambtenaar» ruim uitgelegd als iedere persoon die werkzaam is onder het gezagsbereik van een Minister. Dat betekent niet dat voor al deze ambtenaren de Aanwijzingen onverkort toepasbaar zijn. Daarom wordt in de toelichting op Aanwijzing 1 (over het bereik van de Aanwijzingen) omschreven dat de mate waarin de Aanwijzingen van toepassing zijn, afhangt van de vraag of de betrokken ambtenaar valt onder de volledige ministeriële verantwoordelijkheid of dat zijn positie een grote(re) mate van zelfstandigheid kent. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval bij (bestuurders van) zbo’s. Voor hen geldt een beperkte ministeriële verantwoordelijkheid, die meestal in het instellingsbesluit is omschreven. Daarom vallen medewerkers en bestuurders van zbo’s niet onder de reikwijdte van de Aanwijzingen. Uit het aanstellingsbesluit dan wel de arbeidsovereenkomst kan iedere ambtenaar afleiden wat zijn of haar arbeids- en gezagsrelatie is met de Minister.
Hoe verhouden deze regels zich tot de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren?
Artikel 10, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017 bepaalt voor wat betreft de vrijheid van meningsuiting dat de ambtenaar zich dient te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens, indien door de uitoefening van dit recht «de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd». Deze norm geldt voor de openbaring van persoonlijke opvattingen van de ambtenaar. Uitlatingen die de ambtenaar overeenkomstig de opdracht van diens bevoegd gezag of overheidswerkgever doet, vallen niet onder deze norm.
Hoe verhouden deze regels zich tot het belang van de controlerende taken van de volksvertegenwoordiging?
Het belang van de controlerende taak van de Kamer(s) wordt door het kabinet volledig onderschreven. Met het oog hierop heeft het kabinet, mede naar aanleiding van het hiervoor genoemde advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over de ministeriële verantwoordelijkheid en het rapport van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag, enkele belangrijke stappen gezet om de informatievoorziening aan de Kamers verder te verbeteren. Naar het oordeel van het kabinet zullen de herziene Aanwijzingen hieraan ook bijdragen. In de brede dialoog die het kabinet graag met de Kamer voert, komt verder de verhouding tussen kabinet en parlement en de spelregels die daarbij gelden aan bod.
Deelt u de mening dat het voor het controlerende werk van een Kamerlid van belang is om rechtstreeks, zonder tussenkomst van de Minister, contact te kunnen hebben met mensen die werkzaam zijn op de werkvloer, en dat het daarbij ook passend is dat ambtenaren die iets willen melden zich vrij zouden moeten voelen dat te doen bij gekozen leden van de volksvertegenwoordiging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u garanderen dat dit mogelijk is, blijft of wordt, zonder negatieve gevolgen voor de rijksambtenaar in kwestie?
Voor de controlerende taak van de Kamer(s) kan het van belang zijn om rechtstreeks, zonder tussenkomst van de Minister, contact te kunnen hebben met «mensen van de werkvloer». Voor dit type contact is onder de herziene Aanwijzingen meer ruimte, zij het binnen de kaders van de ministeriële verantwoordelijkheid en met inachtneming van wettelijke geheimhoudingsplichten (zie ook vraag 12 en het antwoord op vraag 4). Staatsrechtelijk is de controlerende rol van de Kamer gericht op de uitvoerende macht zoals die wordt vormgegeven door het kabinet in beleid en besluiten. Die controle verloopt langs de lijnen van de ministeriële verantwoordelijkheid. Indien een ambtenaar meent bepaalde voor het parlement relevante informatie te hebben, kan hij deze onder de aandacht brengen van de bewindspersoon. Ambtenaren hebben daarnaast de mogelijkheid om integriteitsschendingen intern te melden bij hun leidinggevende, vertrouwenspersoon, integriteitscoördinator of een specifiek meldpunt zoals een speciale commissie. Indien een integriteitsschending maatschappelijke gevolgen heeft, kan het een misstand zijn. In hoofdstuk 13 en bijlage 14 van de CAO staat beschreven welke procedure in dat geval gevolgd wordt en welke bescherming de melder geniet. Verder bestaat voor ambtenaren de mogelijkheid om een interne klacht in te dienen. Meestal gaat het dan om ongewenste omgangsvormen. Hoe een klachtprocedure eruit ziet, kan per organisatie verschillen. Als ambtenaren ontevreden zijn over een interne meldings- of klachtprocedure, bestaat de mogelijkheid om een externe procedure te starten. Klachten kunnen ambtenaren extern indienen bij de Nationale ombudsman. In het geval van een misstand kan een ambtenaar zich in laatste instantie wenden tot het Huis voor Klokkenluiders.
Maakt het daarbij nog uit of er sprake is van lidmaatschap van een (al dan niet Centrale) Ondernemingsraad?
In de toelichting bij aanwijzing 3 staat dat contacten van Kamerleden met ambtenaren in hun hoedanigheid van lid van een ondernemingsraad door de Minister kunnen worden geweigerd omdat een ondernemingsraad geldt als een intern orgaan met een specifieke functie.9 Op de leden van een ondernemingsraad rust een geheimhoudingsplicht ten aanzien van vertrouwelijke informatie waarover zij uit hoofde van hun functie beschikken. Vertrouwelijke informatie waarover leden van de ondernemingsraad uit hoofde van hun functie beschikken kan geen onderwerp van gesprek zijn met de Kamer.
Bent u bereid er voor te zorgen dat er gewoon contact mogelijk wordt tussen ambtenaren die veel kennis hebben over de uitvoering van beleid en eventuele knelpunten en Kamerleden die het beleid en vooral de uitwerking in de praktijk juist moeten controleren? Deelt u de mening dat al deze beperkende regels niet wenselijk zijn en dat er echte versoepeling plaats moet vinden en ontspannen contact, binnen de grenzen van geheimhouding en de ministeriële verantwoordelijkheid, mogelijk moet zijn? Zo niet, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen?
Zoals eerder aangegeven, is het kabinet voorstander van ontspannen contact tussen ambtenaren en Kamerleden. De inzet is er op gericht om dat te bevorderen. Erkend moet worden dat wettelijke geheimhoudingsplichten en de ministeriële verantwoordelijkheid daaraan bepaalde grenzen stellen, maar binnen deze grenzen is ruimhartig contact mogelijk. Zoals in deze brief is gemeld, wordt op dit moment vorm gegeven aan het traject van kennisdeling en bewustwording rondom de Aanwijzingen. Daarnaast is door verschillende departementen bij het aantreden van de nieuwe Kamer en vormgeven van de nieuwe commissies het aanbod gedaan te helpen bij het inrichten van technische briefings, zoals ik ook tijdens het debat van 29 april jl. opmerkte. Vanuit de departementen zijn proactief suggesties gedaan over welke technische briefings door ambtenaren zouden kunnen worden verzorgd. Het is uiteraard aan de Kamer om te bepalen in hoeverre van dit aanbod gebruik wordt gemaakt. Het kabinet gaat verder graag in gesprek met de Kamer om te praten over de verhouding tussen parlement en kabinet. Ook de spelregels die in samenspraak tot stand komen en die gelden in de verhouding komen in dat gesprek wat het kabinet betreft aan bod.
De uitvoering van motie-Sjoerdsma c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2283) over Commissie Dossier J.A. Poch |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht in NRC: «Notulen schadelijk voor vertrouwen»?1
Ja.
Bent u bekend met de passage in de notulen van de ministerraad waarin u uw zorgen uit ten overstaande van toenmalig Staatssecretaris van Financiën over het niet verstrekken van een feitenrelaas en in herinnering brengt dat motie-Omtzigt (Kamerstuk 35 302, nr. 21) met kamerbrede steun is aangenomen?2
Ja.
Bent u bekend met motie-Omtzigt c.s. over de reikwijdte van artikel 68 van de Grondwet (Kamerstuk 28 362, nr. 25), waarin de regering wordt verzocht te bevestigen dat op grond van artikel 68 een individueel Kamerlid specifieke documenten binnen een redelijke termijn moet kunnen ontvangen, tenzij het belang van de Staat zich hiertegen verzet?3
Ja.
Bent u op hoogte dat deze motie ook met kamerbrede steun is aangenomen?
Ja
Wat is de stand van zaken rond de uitvoering van aangenomen motie-Sjoerdsma c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2283) en motie-Van Nispen c.s. (Kamerstuk 31 753 nr. 203)?
Het archief van de Commissie is op 4 juni jl. overgedragen aan het departement. Mijn departement is inmiddels begonnen met het doornemen van deze documenten, ten einde te bepalen welke documenten op grond van artikel 68 Grondwet aan uw Kamer kunnen worden verstrekt. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn antwoorden op schriftelijke Kamervragen, is mijn uitgangspunt daarbij nog steeds dat deze verstrekking zo spoedig mogelijk zal plaatsvinden.4 Zoals bericht in mijn brief van 1 maart jl. betreft het een erg omvangrijk archief5.
Is het archief van de Commissie inmiddels overgedragen aan uw departement? Zo nee, waarom niet en waarom neemt dit zo veel tijd in beslag? Zo ja, is uw departement inmiddels begonnen met het doorlopen van de documenten om deze te beoordelen op artikel 68 van de Grondwet? Hoe verloopt dit proces?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen twee weken beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Stemmen door Nederlanders in het buitenland |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stef Blok (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat van de naar schatting 1 miljoen Nederlanders in het buitenland 92.772 mensen zich hebben geregistreerd om te kunnen stemmen voor de Tweede Kamerverkiezingen in maart 2021?1
Hoe verklaart u dat slechts circa 9%–10% van de Nederlanders in het buitenland zich heeft geregistreerd om te kunnen stemmen, terwijl het totale opkomstpercentage voor de Tweede Kamerverkiezingen (78,7%) substantieel hoger was?
Bent u bereid om een evaluatie uit te voeren om te onderzoeken welke factoren bijdragen aan de bereidheid van Nederlanders in het buitenland om zich te registreren, welke belemmeringen zij ervaren, en hoe sterk de invloed is van deze factoren en belemmeringen? Bent u bereid te onderzoeken of hierbij sprake is van geografische verschillen?
Bent u bereid om een enquête uit te voeren onder Nederlanders in het buitenland om bovenstaande vragen (bij vraag 2–3) te beantwoorden? Bent u bereid om Nederlandse ambassades en consulaten in te zetten om de deelname aan deze enquête te vergroten?
Bent u bekend met het feit dat van de 92.772 geregistreerde kiezers buiten Nederland, er slechts 63.549 stemmen zijn uitgebracht?
Kiezers die in de permanente registratie staan, vragen geen stempas aan. Zij krijgen van de gemeente Den Haag hun briefstembewijs (de stempas voor kiezers in het buitenland) voor de desbetreffende verkiezing automatisch en rechtstreeks toegezonden. Dat is niet anders dan bij kiezers in Nederland die ook geen stempas aanvragen maar die toegestuurd krijgen.
Kiezers in het buitenland hoeven zich anders dan bij de vorige Tweede Kamerverkiezing, toen de permanente registratie nog niet was ingevoerd, dus niet specifiek te registreren om bij deze Tweede Kamerverkiezing te stemmen.
Bij de afgelopen Tweede Kamerverkiezing zijn 63.549 briefstemmen uitgebracht. Dat is een opkomst van 68,5% op het totaal aantal geregistreerde kiezers. Het totaal aantal uitgebrachte stemmen ligt hoger: 2.582 kiezers in het buitenland hebben voor deze verkiezing een schriftelijke volmacht aan een kiezer in Nederland gegeven en 1.123 kiezers hebben een kiezerspas aangevraagd om zelf in Nederland te kunnen stemmen. Van de kiezers die per volmacht hebben gestemd en de kiezers die met een kiezerspas hebben gestemd is de opkomst niet na te gaan.
Bij de Tweede Kamerverkiezing van 2017 (vóór de invoering van de permanente registratie) brachten 61.397 kiezers in het buitenland een briefstem uit (76,12%), in 2012 waren dat er 35.898 (74,21%).
Ik ben bereid een enquête te houden onder alle kiezers die zijn opgenomen in de permanente registratie en aan hen te vragen of zij hebben gestemd bij de afgelopen Tweede Kamerverkiezing en zo nee, waarom niet. Ook ben ik bereid te proberen hierbij te achterhalen of sprake is van geografische verschillen. De uitkomsten van de enquête zal ik u voor het einde van het zomerreces doen toekomen.
Hoe verklaart u het relatief grote verschil tussen de kiezers die een stempas voor het buitenland hebben aangevraagd (92.772) en het aantal stemmen dat daadwerkelijk is uitgebracht (63.549)?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel stemmen uit het buitenland zijn te laat binnengekomen?
De gemeente Den Haag heeft 1.160 briefstemmen na de wettelijke deadline ontvangen. Deze tellen niet mee bij de opkomst zoals die in het vorige antwoord is vermeld.
Wat waren de belangrijkste redenen dat stemmen uit het buitenland ongeldig waren?
Van de 63.549 uitgebrachte briefstemmen waren er 174 ongeldig (0,27%).
Desgevraagd heeft de gemeente Den Haag laten weten dat de vijf belangrijkste categorieën van ongeldigheid waren: meer dan één kandidaat(nummer) gekozen (49x), geen partij (en een kandidaatnummer) gekozen (32x), de identiteit van de kiezer is te achterhalen (22x), stembiljet wijkt te veel af van voorgeschreven model (14x), meer dan één partij gekozen (10x).
Uit het proces-verbaal van de vooropening blijkt dat 2,8% van de geretourneerde enveloppen terzijde is gelegd. Dit bijvoorbeeld omdat het briefstembewijs ontbrak.4
Waarom kiezers ongeldig of onjuist hebben gestemd en of hierbij sprake is van geografische verschillen valt vanwege het stemgeheim niet na te gaan. In verband met het stemgeheim worden bij de vooropening het briefstembewijs (dit is de stempas voor kiezers in het buitenland) en het briefstembiljet van elkaar gescheiden. Hierdoor is ook het woonland van de kiezer die ongeldig heeft gestemd, niet te achterhalen. Het stemgeheim maakt het ook onmogelijk om aan kiezers te vragen hoe zij hebben gestemd.
Bent u bereid om een evaluatie uit te voeren om te onderzoeken waarom 25.774 geregistreerde kiezers geen geldige stem hebben uitgebracht? Bent u bereid te onderzoeken of hierbij sprake is van geografische verschillen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om een enquête uit te voeren onder Nederlanders in het buitenland om bovenstaande vragen (bij vraag 6–9) te beantwoorden? Bent u bereid om Nederlandse ambassades en consulaten in te zetten om de deelname aan deze enquête te vergroten?
Zie antwoord 6.
Ik ben bereid een enquête te houden onder de kiezers die zijn opgenomen in de permanente registratie en (bij vraag5 aan hen te vragen of zij hebben gestemd bij de afgelopen Tweede Kamerverkiezing en zo ja, wanneer en in welk land zij hun briefstem op de post hebben gedaan dan wel hebben afgegeven bij een Nederlandse ambassade. Inzet van Nederlandse ambassades en consulaten voor het uitvoeren van de enquête is niet nodig aangezien de gemeente Den Haag, verantwoordelijk voor de permanente registratie van de Nederlanders in het buitenland, over alle gegevens beschikt om rechtstreeks met de desbetreffende kiezers contact te leggen en aan hen te vragen om deel te nemen aan de enquête. De uitkomsten van de enquête zal ik u voor het einde van het zomerreces doen toekomen.
Zie verder antwoord 8 en 9.
Bent u bekend met het feit dat van de 92.772 geregistreerde kiezers buiten Nederland, er slechts 2.582 gebruik hebben gemaakt van een volmacht?
2.582 van de geregistreerde kiezers hebben een schriftelijke volmacht aangevraagd om een kiezer in Nederland te machtigen. Dat zijn er aanzienlijk minder dan bij de Tweede Kamerverkiezing van 2017 (6.848). Dit is opmerkelijk omdat de gemeente Den Haag de kiezers er bij deze verkiezing juist actief op heeft gewezen dat met name in landen met een minder betrouwbare postbezorging stemmen bij volmacht een uitkomst kan zijn om (tijdig) te kunnen stemmen. Ook de Stichting Nederlanders Buiten Nederland heeft via haar website het advies gegeven om een andere kiezer te machtigen, omdat de internationale post traag kan werken.
In de enquête die ik zal laten uitvoeren zal ook gevraagd worden of is overwogen om een andere kiezer te machtigen en in het geval dat niet is overwogen, waarom niet.
Bent u bereid om een evaluatie uit te voeren om te onderzoeken waarom slechts 2.582 geregistreerde kiezers gebruik hebben gemaakt van een volmacht? Bent u bereid te onderzoeken of hierbij sprake is van geografische verschillen?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid om hiervoor een enquête uit te voeren onder Nederlanders in het buitenland om bovenstaande vraag (bij vraag 12) te beantwoorden? Bent u bereid om Nederlandse ambassades en consulaten in te zetten om de deelname aan deze enquête te vergroten?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe kijkt het kabinet terug op het stemmen door Nederlanders in het buitenland bij de afgelopen Tweede Kamerverkiezingen? Wat zijn de belangrijkste lessen en conclusies?
De evaluatie van de Tweede Kamerverkiezing is nu gaande. In de evaluatie wordt, zoals gebruikelijk ook teruggekeken op de wijze waarop kiezers in het buitenland hebben gestemd. Daarvoor wordt gebruikt gemaakt van gegevens van de gemeente Den Haag. De evaluatie zal voor het zomerreces aan de Tweede Kamer worden toegezonden.
Welke verbeteringen zijn er mogelijk om het aantal stemmen door Nederlanders in het buitenland bij de eerstvolgende Tweede Kamerverkiezingen te vergroten? Hoe groot is het te verwachten effect van ieder van deze verbeteringen?
Zie antwoord vraag 14.
De bestuurlijke situatie in Limburg |
|
Renske Leijten |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u actie ondernomen voordat de gedeputeerden en de gouverneur hun posities ter beschikking stelden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?1
Ja. Vanaf het verschijnen van de eerste berichten in de media over mogelijke misstanden met opdrachten en subsidies bij IKL heeft mijn ministerie de ontwikkelingen in het provinciebestuur nauwlettend gevolgd. Zelf heb ik in de aanloop naar en en marge van het debat in provinciale staten op 9 april, als voortzetting van het debat op 2 april, contact gehad met gouverneur Bovens.
Kunt u uiteenzetten hoe u tot uw besluit bent gekomen een waarnemend commissaris te benoemen? Aan welke functie-eisen moet een waarnemer volgens u voldoen en welke competenties moet een waarnemer bezitten?
Door het ontslag van uiteindelijk alle gedeputeerden en het ter beschikking stellen van zijn functie door gouverneur Bovens, was er een onhoudbare situatie ontstaan in het provinciebestuur van Limburg. Duidelijk was bovendien dat het onderling vertrouwen in provinciale staten ernstig was geschaad, evenals het vertrouwen van de samenleving in het provinciebestuur. Daarop ben ik tot de overtuiging gekomen dat het in het belang van de provincie noodzakelijk was om op grond van artikel 76 Provinciewet in de waarneming van het ambt van commissaris van de Koning te voorzien, en daar bovendien een expliciete bestuurlijke opdracht aan te verbinden.
De functie-eisen waar een waarnemer aan moet voldoen en de competenties waarover hij moet beschikken, verschillen per geval en hangen af van de bestuurlijke situatie.
Mijn keuze voor de heer Remkes was onder andere ingegeven door zijn zeer ruime bestuurlijke ervaring als Minister, commissaris van de Koning en waarnemend burgemeester, alsook zijn afstand tot het provinciebestuur van Limburg. Hij heeft natuurlijk gezag en staat boven de partijen, wat hem bij uitstek geschikt maakt invulling te geven aan de complexe bestuurlijke opdracht.
Vindt u het wenselijk dat zowel de «verkenner» als de waarnemende commissaris van dezelfde partij zijn? Zo ja, waarom?2
In het antwoord op vraag 2 heb ik uiteengezet welke functie-eisen voor mij belangrijk waren bij het aanstellen van een waarnemer. De aanstelling van de verkenner is een zaak van provinciale staten geweest, en staat geheel los van de benoeming van de waarnemend commissaris van de Koning.
Heeft u meer signalen dat er lokale politici betrokken zijn bij het Limburgse subsidieschandaal? Zo ja, welke?3
Ik beschik op dit moment niet over concrete signalen dat er nog andere lokale politici dan waar in het artikel naar wordt verwezen, betrokken zouden zijn bij genoemde casus. Ik kan echter niet uitsluiten dat er nog meer bekend zal worden. De waarnemend commissaris van de Koning heeft op 11 mei zijn Programma Bestuurscultuur gepresenteerd, ter uitvoering van de bestuurlijke opdracht die ik hem heb meegegeven.4 Als onderdeel van dat programma zal er een meldpunt worden ingericht, onder toeziend oog van een onafhankelijke commissie van deskundigen, waar vermoedens van eventuele misstanden in de periode 2011–2021 gemeld kunnen worden. Via dit meldpunt kan iedereen die dat wil een melding doen van mogelijke onregelmatigheden, integriteitsschendingen of belangenverstrengelingen in het Limburgse openbaar bestuur. Het gaat dan om zaken waarbij Limburgse bestuurders betrokken waren en/of zijn. Dat kan gaan om leden van gedeputeerde staten of provinciale staten, maar ook om activiteiten of projecten van bestuurders bij gemeenten, het waterschap en deelnemingen. Daarbij is wel van belang dat het activiteiten of projecten betreft waarbij de Provincie Limburg betrokken was of is. Naar ik heb begrepen, is bij dit meldpunt inmiddels een eerste serieuze melding ontvangen. Voorts is afgelopen week het onderzoek gepresenteerd dat de onafhankelijke commissie integriteit van het Waterschap Limburg heeft uitgevoerd naar een grondtransactie uit 2016 tussen het voormalige waterschap en een wethouder grondzaken uit Venray, handelend als privépersoon.
In hoeverre vindt u dit nog een probleem van alleen het provinciale bestuur?
Zoals u weet, is de bevordering van de bestuurlijke integriteit en de aanpak van bestuurlijke problemen een van de speerpunten van mijn beleid. Het gaat hier in de kern om een probleem bij IKL, waar de provincie Limburg via opdrachten en subsidies een relatie mee had. Het is aan de provincie – alsook aan andere, private toezichthouders – om hier onderzoek naar te doen en waar nodig maatregelen te treffen. Zowel de concerncontroller van de provincie Limburg als de onafhankelijke commissie integriteit van de provincie Limburg doen onderzoek naar de gang van zaken rond IKL; ook vanuit IKL zelf lopen er twee onderzoeken, en ook het CDA Limburg doet een onderzoek naar aanleiding van de affaire.5 Ik volg de ontwikkelingen via de waarnemend commissaris van de Koning, die mij conform de bestuurlijke opdracht die ik aan zijn benoeming heb verbonden periodiek zal informeren. Inmiddels heb ik een eerste voortgangsgesprek met de waarnemend commissaris van de Koning gevoerd. Naast de stand van zaken van de verschillende onderzoeken heeft hij mij ook geïnformeerd over het proces van collegevorming, waar provinciale staten aan zet zijn. Ook heeft hij mij geattendeerd op het onderzoek naar de grondtransactie tussen Waterschap Limburg en de wethouder uit Venray.
Wat is de reikwijdte van het onderzoek dat de waarnemend commissaris kan doen? Strekt zich dit ook uit tot voorbij de grenzen van het provinciale bestuur? Zo nee, waarom niet?
De opdracht aan de waarnemend commissaris van de Koning ten aanzien van de bestuurscultuur, in het bijzonder het integriteitsbesef, spitst zich toe op het provinciaal bestuur. Indien uit zijn aanpak – waarbij het aan hem is om vorm en inhoud te kiezen – zou blijken dat van een dusdanige verwevenheid met andere bestuurslagen of maatschappelijke actoren sprake zou zijn, staat het hem vrij zijn onderzoek uit te breiden. Zoals in antwoord op vraag 4 is aangegeven, wordt er een meldpunt ingericht, waar vermoedens van eventuele misstanden kunnen worden gemeld. De onafhankelijke commissie die zich over de meldingen zal buigen, zal ook kijken naar zaken die betrekking hebben op andere overheden of deelnemingen, voor zover de provincie Limburg daarbij betrokken was of een rol speelde.
In dat verband wijs ik ook op de derde pijler in de opdracht die ik heb meegegeven, het functioneren van de commissaris van de Koning als rijksorgaan. Dat ziet op de relatie met de gemeenten, in het bijzonder de burgemeesters. De Limburgse burgemeesters voelen zich vanuit hun eigen verantwoordelijkheid betrokken bij het openbaar bestuur. Zij staan in nauw contact met hun inwoners en onderschrijven het belang van vertrouwen van de samenleving in het openbaar bestuur. Zij zullen hierover ook van gedachten wisselen met de waarnemend commissaris van de Koning. Met de heer Remkes heb ik afgesproken om op korte termijn een gesprek te voeren met een groep burgemeesters, om van henzelf te vernemen hoe zij tegen de gebeurtenissen van de afgelopen tijd aankijken en wat volgens hen nodig is om een verandering in de bestuurscultuur tot stand te brengen.
Zijn er meer subsidierelaties tussen de oud-gedeputeerde, ook via stichtingen of bedrijven waarbij deze oud-gedeputeerde betrokken is, en ministeries, zoals de subsidie genoemd in het artikel, van het Ministerie Sociale Zaken en Werk? Zo ja, hoeveel en welke?4
Op dergelijke financiële relaties heb ik, anders dan via berichtgeving op basis van onderzoeksjournalistiek, geen zicht.
Het bericht dat het kabinet de notulen van de ministerraad die eerder naar de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag zijn gegaan openbaar maakt. |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wat is de reden dat het kabinet de openbaarmaking van de notulen van de ministerraad beperkt tot de notulen die eerder naar de POK zijn gestuurd?1
Het kabinet benadrukt dat het vertrouwelijk beraadslagen in de ministerraad voor de bestuurbaarheid van Nederland op de lange termijn van cruciaal belang is, vanwege de functie van de ministerraad binnen het gehele staatsbestel. De beraadslagingen van de ministerraad vormen binnen dit bestel het schakelpunt tussen de individuele ministeriële verantwoordelijkheid en de collectieve verantwoordelijkheid van het kabinet als geheel. Voor het ordentelijk verloop van besluitvormingsprocessen en voor de kwaliteit van besluiten is het van groot belang dat alle relevante invalshoeken in de beslotenheid van de ministerraad aan de orde kunnen komen. Ten aanzien van de notulen van de ministerraad geldt dat openbaarmaking daarvan tot gevolg zou hebben dat meningen van individuele bewindspersonen naar buiten komen, waardoor de eenheid van het regeringsbeleid in gevaar zou komen. Om deze redenen worden de notulen standaard voorzien van de rubricering staatsgeheim, zeer geheim.
Het eindrapport van de ondervragingscommissie is voor het kabinet aanleiding geweest de meest vergaande politieke consequentie te trekken door het aanbieden van zijn ontslag. Daarmee is het kabinet sedertdien demissionair en heeft het een beperkt politiek mandaat. Het kabinet heeft de opdracht om datgene te doen wat in het belang van het Koninkrijk noodzakelijk is. Dit impliceert in ieder geval dat het demissionaire kabinet al hetgeen nodig is voor de bestrijding van de coronacrisis, de grootste crisis sinds de Tweede Wereldoorlog, moet kunnen doen. Er is daarom juist nu belang bij bestuurlijke slagkracht voor het demissionaire kabinet op basis van vertrouwen. Het kabinet stelt bovendien vast dat deze informatie reeds met de parlementaire ondervragingscommissie is gedeeld en het kabinet als gezegd naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek van de ondervragingscommissie zijn ontslag heeft aangeboden.
In het licht van dit samenstel van factoren zet het kabinet de zeer uitzonderlijke stap door ten aanzien van de eerder door de parlementaire ondervragingscommissie gevorderde notulen eenmalig af te wijken van de regel dat notulen niet openbaar worden gemaakt. In deze unieke situatie heeft het kabinet unaniem besloten tot openbaarmaking van alle notulen die aan de Parlementaire ondervragingscommissie zijn verstrekt. Het kabinet verstrekt daarbij zowel de geanonimiseerde als de niet-geanonimiseerde notulen, inclusief de P-notulen. Andere dan voorgenoemde notulen worden niet openbaar gemaakt.
Is het kabinet voornemens om ook de P-notulen (persoonlijke notulen) van die betreffende ministerraden openbaar te maken? Zo nee, waarom niet en kunt u per P-notulen (persoonlijke notulen) beargumenteren waarom de inhoud hiervan niet relevant zou zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een overzicht maken met de data van alle ministerraden vanaf 1 januari 2018 t/m heden waarin is gesproken over de kinderopvangtoeslagaffaire en dat overzicht bij de beantwoording van deze vragen naar de Kamer sturen?
Op de volgende data is tot op heden in de ministerraad gesproken over de kinderopvangtoeslagaffaire:
Kunt u van al die ministerraden van 1 januari 2018 t/m heden, waarin is gesproken over de kinderopvangtoeslagaffaire, de notulen openbaar maken? Zo nee, kunt u per ministerraad waar de kinderopvangtoeslagaffaire is besproken aangeven waarom niet en waarom de inhoud nu niet relevant zou zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u van al die ministerraden van 1 januari 2018 t/m heden, waarin is gesproken over de kinderopvangtoeslagaffaire, de P-notulen (persoonlijke notulen) openbaar maken? Zo nee, kunt u per ministerraad waar de kinderopvangtoeslagaffaire is besproken aangeven waarom niet en waarom de inhoud nu niet relevant zou zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een overzicht maken met de data van alle ministerraden vanaf 1 november 2019 t/m 1 september 2020 waarin is gesproken over de tijdlijn waar de motie-Omtzigt c.s. om vraagt? Zo nee, waarom niet?
In de notulen van 15 en 22 november 2019 wordt gesproken over de tijdlijn waar de motie-Omtzigt c.s. (Kamerstuk 35 302, nr. 21) om vraagt. Deze notulen zijn openbaar gemaakt.
Kunt u van al die ministerraden vanaf 1 november 2019 t/m 1 september waar de tijdlijn wordt besproken de notulen openbaar maken? Zo nee, kunt u dan per ministerraad waar de tijdlijn is besproken aangeven waarom niet en waarom de inhoud nu niet relevant zou zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u van al die ministerraden vanaf 1 november 2019 t/m 1 september 2020 waar de tijdlijn is besproken de P-notulen (persoonlijke notulen) openbaar maken? Zo nee, kunt u dan per ministerraad waar de tijdlijn is besproken aangeven waarom niet en waarom de inhoud nu niet relevant zou zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor maandag 26 april 2021 om 10 uur?
Ja.
De vrij te geven notulen van de ministerraden. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u, nu nog onduidelijk is welke notulen precies openbaar gemaakt zullen worden, de notulen van de ministerraden van 15 en 22 november 2019 over de tijdlijn openbaar maken, en deze maandag naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De openbaar gemaakte notulen betreffen ook de notulen van de ministerraden van 15 en 22 november 2019.
Kunt u alle notulen van de ministerraad, die betrekking hebben op de toeslagenaffaire (inclusief de CAF-zaken), openbaar maken, en deze maandag naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet benadrukt dat het vertrouwelijk beraadslagen in de ministerraad voor de bestuurbaarheid van Nederland op de lange termijn van cruciaal belang is, vanwege de functie van de ministerraad binnen het gehele staatsbestel. De beraadslagingen van de ministerraad vormen binnen dit bestel het schakelpunt tussen de individuele ministeriële verantwoordelijkheid en de collectieve verantwoordelijkheid van het kabinet als geheel. Voor het ordentelijk verloop van besluitvormingsprocessen en voor de kwaliteit van besluiten is het van groot belang dat alle relevante invaishoeken in de beslotenheid van de ministerraad aan de orde kunnen komen. Ten aanzien van de notulen van de ministerraad geldt dat openbaarmaking daarvan tot gevolg zou hebben dat meningen van individuele bewindspersonen naar buiten komen, waardoor de eenheid van het regeringsbeleid in gevaar zou komen. Om deze redenen worden de notulen standaard voorzien van de rubricering staatsgeheim, zeer geheim.
Het eindrapport van de ondervragingscommissie is voor het kabinet aanleiding geweest de meest vergaande politieke consequentie te trekken door het aanbieden van zijn ontslag. Daarmee is het kabinet sedertdien demissionair en heeft het een beperkt politiek mandaat. Het kabinet heeft de opdracht om datgene te doen wat in het belang van het Koninkrijk noodzakelijk is. Dit impliceert in ieder geval dat het demissionaire kabinet al hetgeen nodig is voor de bestrijding van de coronacrisis, de grootste crisis sinds de Tweede Wereldoorlog, moet kunnen doen. Er is daarom juist nu belang bij bestuurlijke slagkracht voor het demissionaire kabinet op basis van vertrouwen. Het kabinet stelt bovendien vast dat deze informatie reeds met de parlementaire ondervragingscommissie is gedeeld en het kabinet als gezegd naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek van de ondervragingscommissie zijn ontslag heeft aangeboden.
In het licht van dit samenstel van factoren zet het kabinet de zeer uitzonderlijke stap door ten aanzien van de eerder door de parlementaire ondervragingscommissie gevorderde notulen eenmalig af te wijken van de regel dat notulen niet openbaar worden gemaakt. In deze unieke situatie heeft het kabinet unaniem besloten tot openbaarmaking van alle notulen die aan de parlementaire ondervragingscommissie zijn verstrekt. Het kabinet verstrekt daarbij zowel de geanonimiseerde als de niet-geanonimiseerde notulen, inclusief de P-notulen. Andere dan voorgenoemde notulen worden niet openbaar gemaakt.
Kunt u alle notulen van de ministerraad die genoemd worden in de RTL Nieuws-publicatie van 21 april 2021 «Geheime notulen: hoe de ministerraad steen en been klaagde over kritische Kamerleden» openbaar maken, en maandag naar de Kamer sturen? Zo nee, welke weigert u te sturen en waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen met spoed behandelen en vandaag nog beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Kabinet maakt vertrouwelijke notulen ministerraad openbaar.’ |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u in het spoeddebat over deze stukken op donderdag 29 april aanstaande aanwezig als bewindspersoon of als fractievoorzitter van het CDA?
Tijdens de formatieperiode kan een demissionair bewindspersoon deze functie combineren met het Kamerlidmaatschap, zoals is bepaald in art. 57 lid 3 van de Grondwet. Juist om deze rolzuiverheid te bewaken, kan uw vraag 4 niet worden beantwoord door het kabinet.
Het debat gaat vandaag over de notulen van de ministerraden, die het kabinet op 26 april jl. met uw Kamer heeft gedeeld. De Ministers van Financiën en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hebben in hun rol als leden van het kabinet aan deze ministerraden deelgenomen. De Minister van Financiën zal vanuit deze rol ook deelnemen aan het debat met uw Kamer. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is beschikbaar om deel te nemen aan het debat, mocht deze wens vanuit de Kamer bestaan.
Bent u in het spoeddebat over deze stukken op donderdag 29 april aanstaande aanwezig als bewindspersoon of als fractievoorzitter van D66?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe reflecteert u op die dubbele petten in de context van de gevoelige inhoud van het nog te voeren spoeddebat alsook tegen de achtergrond van het actuele gesprek over macht en tegenmacht?
Deze mening delen wij niet. Tijdens de formatieperiode kan een demissionair bewindspersoon deze functie combineren met het Kamerlidmaatschap (art. 57 lid 3 Gw). Dit vraagt wel van betrokkenen dat zij expliciteren vanuit welke hoedanigheid zij spreken, en dat zij als Kamerlid in beginsel niet het woord voeren over onderwerpen die binnen hun portefeuille als bewindspersoon vallen.
Kunt u aangeven of u als fractievoorzitter uw fractie zult voorgaan in de voorbereiding van dit debat waarin onder andere hetgeen u in de rol van Minister wist, niet wist of gezegd hebt, onderdeel van bevraging zal zijn?
Kamervragen worden gesteld aan leden van het kabinet. Vragen die zien op de vergaderingen van Kamerfracties, kunnen niet door het kabinet beantwoord worden en moeten gesteld worden in het Kamerdebat.
Deelt u de mening dat deze vermenging van belangen in de context van dit toeslagenschandaal en – mede daaruit voortvloeiend – de ontstane crisissfeer in de relatie parlement–kabinet, in zichzelf het verschil tussen macht en tegenmacht onzichtbaar maakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies verbindt u daaraan?
Zie antwoord vraag 3.
Gemeenten die mogelijk discriminerende algoritmen gebruiken |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Rekenkamer Rotterdam: risico op vooringenomen uitkomsten door gebruik algoritmes»?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Aan welk wettelijk kader dienen gemeenten zich te houden bij het gebruik van algoritmes? Op welke kenmerken mag wel geselecteerd en gecontroleerd worden en op welke kenmerken niet? Kunt u dit zo uitgebreid mogelijk omschrijven?
Het is belangrijk dat de inzet van algoritmen binnen het kader van de wet gebeurt. Een gemeente moet bij het handelen zorgen dat de mensenrechten, zoals neergelegd in onze Grondwet en in internationale verdragen worden nageleefd. Het verbod op discriminatie is één van deze mensenrechten. Het recht op een gelijke behandeling is verder uitgewerkt in de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) en een aantal specifieke wetten, zoals de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd, de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen en de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Daarnaast is de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing op het nemen van besluiten door een gemeente. Dat geldt ook als daarvoor algoritmen worden ingezet. Ook dan moeten besluiten zorgvuldig worden voorbereid en goed worden gemotiveerd. Met de «Richtlijnen voor het toepassen van algoritmen door overheden en publieksvoorlichting over data-analyses» worden handvatten gegeven om invulling te geven aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De richtlijnen zijn vooral gericht op de transparantie en daarmee de uitlegbaarheid van algoritmen, de werking en toepassing daarvan, bedoeld om het inzicht te vergroten alsmede de kwaliteit en betrouwbaarheid van algoritmen te verbeteren. De richtlijnen zijn een hulpmiddel en zijn vooralsnog niet verplicht. Tot slot stelt de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) eisen aan het verwerken van gegevens. Die verbiedt het gebruik van bijzondere persoonsgegevens, zoals etniciteit of levensovertuiging, tenzij daar een uitzondering voor is, zoals een wettelijke grondslag.
Het in gelijkebehandelingswetgeving neergelegde verbod van onderscheid geldt niet ten aanzien van indirect onderscheid als dat onderscheid objectief gerechtvaardigd wordt door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Direct onderscheid is in principe verboden. Wel zijn in de verschillende wetten een paar bijzondere uitzonderingen opgenomen, die per discriminatiegrond verschillen. Bij direct onderscheid wordt onderscheid gemaakt op grond van afkomst of huidskleur, geslacht, seksuele gerichtheid, leeftijd, godsdienst, handicap, levensovertuiging, politieke gezindheid en burgerlijke staat.
Het is niet toegestaan om deze gronden te gebruiken in modellen en algoritmische data-analyses tenzij er een objectieve rechtvaardiging voor is en het gemaakte onderscheid proportioneel is. Dit geldt ook voor kenmerken die indirect verwijzen naar deze beschermde gronden.
Sinds wanneer is het gebruik van etniciteit, nationaliteit en afkomst verboden in de toepassing op risicoselectie en risicoprofilering? In welke gevallen is dit verboden en in welke gevallen niet?
Het is niet toegestaan om nationaliteit en etniciteit te gebruiken als indicator in risicomodellen voor fraudebestrijding, tenzij er een objectieve rechtvaardiging voor die gegevensverwerking is, er een wettelijke basis is, en het gemaakte onderscheid proportioneel is. Een algemeen verbod op ieder direct of indirect gebruik van nationaliteit of etniciteit bij risicoprofilering in de wetshandhaving gaat te ver en zou het rechtmatige gebruik in gevaar kunnen brengen. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als de regelgeving een rechtmatig onderscheid maakt op nationaliteit, zoals dat soms gebeurt in de belastingregelgeving. Als iemand met de Nederlandse nationaliteit in Nederland heeft gewoond en Nederland (definitief) heeft verlaten, wordt hij voor de schenk- en erfbelasting geacht nog tien jaar in Nederland te wonen (artikel 3 Successiewet). Deze wetsfictie geldt alleen voor personen met de Nederlandse nationaliteit. Deze regels moeten ook worden gehandhaafd. En daarbij speelt nationaliteit dan ook een rol.
Er vindt momenteel een rijksbrede inventarisatie plaats naar het onrechtmatig (niet volgens geldende wet- en regelgeving toegestane) en het oneigenlijk (niet objectief gerechtvaardigd) gebruik van nationaliteit, etniciteit en geboorteplaats in risicomodellen. Als gegevens zijn gebaseerd op onrechtmatig en oneigenlijk gebruik in risicomodellen, dan worden deze gegevens beschouwd als vervuilde data en worden deze opgeruimd door de overheidsinstellingen zelf. Gemeenten en andere overheidsinstellingen zijn bij deze inventarisatie betrokken in zoverre zij onderdeel zijn van de ketens en dienstverleningsprocessen aan burgers en bedrijven. Op 8 april jl. zond ik uw Kamer hierover een brief.2 De rijksbrede inventarisatie is een uitwerking van de motie van het lid Marijnissen (SP) c.s. om voor 1 maart een voorstel te doen hoe overal binnen overheidsinstellingen vervuilde data, risicomodellen en het gebruik van nationaliteit worden opgeruimd met inachtneming van de motie van het lid Klaver (GroenLinks) c.s. om hierbij niet alleen te kijken naar nationaliteit, maar ook naar etniciteit en geboorteplaats.
Kunt u uitsluiten dat gemeenten etniciteit, afkomst of nationaliteit gebruiken als indicator bij risicoselectie of risicoprofilering? Zo ja, op basis waarvan? Zo nee, hoe gaat u dit uitsluiten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de zorg van de Rekenkamer Rotterdam, namelijk dat op een indirecte manier, door indicatoren te gebruiken die correleren met afkomst en etniciteit, afkomst en etniciteit alsnog een rol spelen bij selectie door algoritmen? Zo ja, op welke manier gaat u dergelijk gebruik van algoritmen in de toekomst voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die zorg. Het gebruik van directe beschermde gronden is het meest zichtbaar. Het gebruik van kenmerken die indirect verwijzen naar een beschermde grond is lastiger te herkennen. In het voorbeeld van de Rekenkamer Rotterdam wordt spreekvaardigheid genoemd als een kenmerk dat indirect kan verwijzen naar iemands afkomst of etniciteit. Om overheden en bedrijven te ondersteunen bij het voorkomen van discriminatie – zowel door direct als door indirect onderscheid – heeft het kabinet de Handreiking AI-systeemprincipes voor non-discriminatie laten ontwikkelen. De handreiking bevat een handzaam overzicht van de belangrijkste non-discriminatiewetgeving en allerlei voorbeelden van direct en indirect onderscheid die mogelijk kunnen leiden tot discriminatie. De handreiking helpt om al in de ontwikkelfase van een AI-systeem – met algoritmen – discriminerende patronen in gegevens zoveel mogelijk te identificeren, te voorkomen en te bestrijden. In de handreiking is een vertaalslag gemaakt van essentiële juridische kaders naar operationele ontwerpprincipes. Binnenkort zal mijn ministerie daarnaast een impact assessment mensenrechten en algoritmen (IAMA) publiceren. Dit impact assessment helpt overheden om risico’s voor mensenrechten (waaronder non-discriminatie) bij de ontwikkeling van systemen in kaart te brengen en te mitigeren. Verschillende instrumenten voor een verantwoorde inzet van algoritmen komen samen in de toolbox ethisch verantwoord innoveren voor overheden.3
Tot slot wijs ik er op dat de gemeente Rotterdam al het een en ander doet om algoritmen verantwoord in te zetten onder o.a. in het project «Public AI in Control» dat de Rekenkamer Rotterdam als goed voorbeeld benoemt. In het tweede deel van de beantwoording van vraag 9 kom ik daar kort op terug.
Bent u bereid om bij alle gemeenten na te gaan of een dergelijke indirecte benadering van afkomst of etniciteit (bewust of onbewust) wordt toegepast? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dit het verantwoordelijkheidsdomein van de gemeenteraad/College van burgemeester en Wethouders, lokale toezichthouders en Rekenkamers. Daarnaast wijs ik graag op de rijksbrede inventarisatie in de beantwoording van vragen 3 en 4. In deze inventarisatie zijn ook gemeenten betrokken indien zij onderdeel uitmaken van de ketens en dienstverleningsprocessen aan burgers en bedrijven.
Kunt u aangeven welke indicatoren door gemeenten gebruikt worden in algoritmen die benut worden in de sfeer van risicoselectie/risicoprofilering?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de constatering dat er mogelijk vooringenomen uitkomsten kunnen zijn indien er te weinig regelgeving is omtrent welke indicatoren wel en welke indicatoren niet benut mogen worden bij risicoselectie door algoritmen? Zo ja, bent u bereid dit wettelijk kader aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft in de kabinetsreactie op drie algoritmeonderzoeken geconcludeerd dat algoritmen niet in een juridisch vacuüm vallen.4 Meer specifiek op het gebied van non-discriminatie zijn beschermde gronden vastgelegd in de Grondwet en deze bepalingen zijn uitgewerkt in verschillende wetten, zoals de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb). Het kabinet stelt wel vast dat wet- en regelgeving veel open normen bevatten en dat deze beter toepasbaar moeten worden gemaakt voor de praktijk. De hiervoor genoemde Handreiking AI-systeemprincipes voor non-discriminatie en het impact assessment mensenrechten en algoritmen (IAMA) kunnen hier een praktische invulling aan geven.
Op 25 februari jl. is door de initiatiefnemers een wijziging van artikel 1 van de Grondwet ingediend voor tweede lezing. In dit voorstel zijn twee extra gronden opgenomen, namelijk handicap en seksuele geaardheid. Daarnaast merk ik op dat het kabinet actief bijdraagt aan de ontwikkeling en uitwerking van het voorstel van de Europese Commissie voor een Verordening over AI en algoritmen. Het BNC-fiche daarover wordt binnenkort aan Uw kamer gezonden.
Deelt u de conclusies van de Rekenkamer Rotterdam, dat de interne en externe transparantie van het gebruik van algoritmen verbeterd dient te worden? Zo ja, bent u bereid om hier bij alle gemeenten op aan te dringen en hoe gaat u bewerkstelligen dat gemeenten op dit vlak beterschap gaan vertonen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel in algemene zin het belang van transparantie bij het gebruik van algoritmen. Het kabinet zal bezien of in aanvulling op de bestaande transparantieverplichtingen die voortvloeien uit de Algemene wet bestuursrecht en de AVG, aanvullende wettelijke waarborgen nodig zijn die o.a. beogen om het publiek beter te infomeren over de inzet van algoritmen. Deze richtlijnen zullen nadrukkelijk onder de aandacht gebracht worden van overheidsorganisaties.
De gemeenten zijn zelf verantwoordelijk om een overzicht te hebben van algoritmen die worden ingezet. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de digitale overheid wordt vanuit BZK onderzoek gedaan naar de nut- en noodzaak van een algoritmeregister. De gemeente Rotterdam experimenteert hiermee. Daarnaast zijn er ook proeven in Amsterdam, Utrecht en de provincie Zuid-Holland. In een dergelijk register worden algoritmen opgenomen die voor burgers en toezichthouders in te zien zijn. Een register kan informatie verschaffen over het type algoritmen, maar ook over de data die gebruikt zijn. Ook kan zo’n register een statusoverzicht geven van de kwaliteitseisen die toegepast zijn en de vermelding van de verantwoordelijke functionaris waar burgers terecht kunnen met vragen. Het is belangrijk dat een algoritmeregister aansluit bij de behoeften van burgers. Ik kom hier op terug in de brief aan uw Kamer die medio juni verschijnt en bericht over de voortgang van moties die ingediend zijn tijdens het debat over het rapport van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.
Is er een toezichthoudend orgaan op de toepassing van algoritmen door gemeenten? Zo nee, bent u bereid om een dergelijk toezichthoudend orgaan in te richten?
Voor burgers is het van belang dat ze kunnen vertrouwen op goed werkende interne en externe controlemechanismen. Onafhankelijk toezicht is daar een onderdeel van. Ook moeten burgers laagdrempelig terecht kunnen bij een instantie met klachten over het gebruik van algoritmen.
De gemeentelijke rekenkamers spelen een rol door hun bevoegdheid om achteraf onafhankelijk onderzoek te doen en burgers kunnen voor klachten terecht bij de nationale of de gemeentelijke ombudsman. Ook kunnen burgers terecht bij een gemeentelijke anti-discriminatievoorziening (adv). Een adv heeft tot taak om onafhankelijke bijstand te verlenen aan personen bij de afwikkeling van hun klachten betreffende onderscheid als bedoeld in de gelijke behandelingswetgeving.
Er is een breed scala aan toezichthouders actief die toezien op algoritmen, zoals het College voor de Rechten van de Mens, de Autoriteit Persoonsgegevens en de Autoriteit Consument en Markt die ook toezicht houden op gemeenten. Bij het grootste deel van de toezichthouders is toenemende aandacht voor toezicht op algoritmen. Voor toezicht specifiek op de overheid is geconcludeerd dat er geen juridische lacunes zijn in de toezichtstaken en -bevoegdheden met betrekking tot algoritmegebruik. Een nieuwe toezichthouder wordt vooralsnog dan ook niet noodzakelijk geacht. Wel is het van belang voor zowel publiek als privaat toezicht dat toezichthouders vanuit hun eigen expertise en toezichtdomein toezicht houden. Daarbij is samenwerking van groot belang. In het voorjaar van 2020 is door toezichthouders de werkgroep toezicht op AI opgericht. Deze werkgroep draagt eraan bij dat de samenwerking tussen toezichthouders een meer structurele vorm krijgt.
De openbaarheid van de uurtarieven van de door de overheid ingehuurde advocaten |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich nog uw antwoorden op eerdere schriftelijke Kamervragen over peperdure advocaten voor politieagenten?1
Ja.
Waarom heeft u geweigerd de vraag te beantwoorden wat de door de overheid betaalde uurtarieven van deze advocaten zijn geweest? Kunt u alsnog ingaan op deze vraag, wat nu de uurtarieven zijn die zijn gedeclareerd in de zaak waar naar wordt verwezen in die eerdere Kamervragen, in lijn met de aangenomen motie van het lid Van Nispen en het eerder al openbaar maken van de uurtarieven van de landsadvocaat die ook een «marktconform tarief» ontvangt?2, 3
Na een zorgvuldige belangenafweging ben ik tot de conclusie gekomen om de uurtarieven in deze zaak niet openbaar te maken. De totale kosten besteed aan deze zaak zijn wel kenbaar, evenals het aantal politieambtenaren waaraan rechtsbijstand is verleend en de periode waarover deze zaak heeft plaatsgevonden. Met de openbaarmaking van de uurtarieven zou het advocatenkantoor die deze zaak heeft behandeld, onevenredig kunnen worden benadeeld, ook kan dat gevolgen hebben voor de relatie tussen de politie en dit kantoor. In de eerste aanleg heeft de korpschef zich bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van openbaarmaking daar niet tegen opweegt. De Raad van State volgt deze lijn en heeft die bekrachtigd. De Raad van State heeft geoordeeld dat deze informatie mag worden geweigerd.4 In zaken als deze is de Raad van State de hoogste rechtsprekende instantie. Openbaarmaking van gegevens mag achterwege blijven voor zover het belang niet opweegt tegen het belang van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen danwel derden; artikel 10, tweede lid, onderdeel g, van de Wob.
Bij de aangenomen motie is de regering gevraagd om openheid te geven over het uurtarief dat door de overheid vergoed wordt in verband met de inschakeling van een advocaat door en voor ambtenaren. De tarieven van de landsadvocaat zijn bekend gemaakt omdat de landsadvocaat als enige alle zaken voor de Staat behartigt; er is geen sprake van een concurrentiepositie. Dit in tegenstelling tot bovengenoemde situatie waarin de openbaarmaking van de tarieven wel de concurrentiepositie van het advocatenkantoor kan ondermijnen.
Kunt u dan gelijk aangeven hoe deze uurtarieven zich verhouden tot de uurtarieven in andere Europese landen aangezien u zelf geen moment laat schieten om te benoemen dat de kosten voor de gesubsidieerde rechtsbijstand tot de Europese top behoren?
Aangezien openbaarmaking van het uurtarief niet plaatsvindt, kan ik u ook niet melden hoe dit uurtarief zich verhoudt met andere Europese landen. Ik kan u wel melden dat de tarieven marktconform zijn in Nederland.
Welke zwaarwegende belangen zijn er volgens u in deze kwestie die het recht van de Kamer op informatie en de controlerende taak om toezicht uit te oefenen op het budget van de regering in de weg staan?
Hiervoor verwijs ik u ook naar het antwoord op vraag 2. De Raad van State heeft geoordeeld dat openbaarmaking van dergelijke informatie mag worden geweigerd. Ik volg deze uitspraak.
De openbaarmaking van het gehanteerde uurtarief in deze specifieke zaak zou kunnen leiden tot onevenredige benadeling van het advocatenkantoor. Zoals bovengenoemd vermeld zijn de totale kosten besteed aan deze zaak zijn wel kenbaar, eveneens het aantal politieambtenaren waaraan rechtsbijstand is verleend en de periode waarover deze zaak heeft plaatsgevonden.
Het artikel: ‘Krimpen voert inkomenstoets Wmo in’ |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Krimpen voert inkomenstoets Wmo in»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Krimpen aan de IJssel per 1 juli a.s. een inkomenstoets voor het recht op huishoudelijke hulp gaat invoeren, terwijl de in 2019 ingevoerde Wmo-abonnementstarieven juist tot doel hebben in een inkomensonafhankelijke eigen bijdrage voor huishoudelijke hulp te voorzien?
Ik heb de afgelopen periode gesprekken gevoerd met de gemeenten Krimpen aan den IJssel en Leusden.
De gemeente Krimpen aan den IJssel heeft bij wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning (en beleidsregel) een inkomensgrens ingevoerd, die het mogelijk maakt per 1 juli 2021 bij de beoordeling van aanvragen voor de maatwerkvoorziening «hulp bij het huishouden» de financiële draagkracht van cliënten te betrekken. De gemeente meent dat dit besluit in overeenstemming is met de Wmo 2015. De invoering van het abonnementstarief per 1 januari 2019 zou, naar de overtuiging van de gemeente, het begrip «eigen kracht» in een ander perspectief plaatsen waardoor het hanteren van een inkomensgrens mogelijk is en te rechtvaardigen.
Ik heb ook contact gehad met de gemeente Leusden, die op grond van een vergelijkbare motivatie, door middel van een collegebesluit de toepassing van de criteria voor de eigen kracht en zelfredzaamheid heeft aangepast. Per 1 april jl. is de werkwijze zo dat als inwoners voldoen aan de door de gemeente gehanteerde criteria voor financiële draagkracht, zij een aanvraag voor de huishoudelijke hulp (mede) op die grond kunnen afwijzen.
Ik kan mij niet vinden in de besluitvorming van beide gemeenten, aangezien deze aanpassingen evident niet binnen de kaders en uitgangspunten van de Wmo 2015 passen. De Wmo 2015 verplicht gemeenten tot het doen van zorgvuldig onderzoek als iemand zich meldt voor Wmo-ondersteuning.
Als hieruit blijkt dat een cliënt op de gemeente is aangewezen voor ondersteuning – als deze niet zelfredzaam is – moet de gemeente deze ook bieden. De wet laat, bij de beoordeling of een inwoner van een gemeente in aanmerking komt voor hulp en ondersteuning op grond van deze wet, geen ruimte om de eigen financiële middelen van inwoners onder het begrip «eigen kracht» te scharen (artikel 2.3.5 lid 3 Wmo 2015). Het voeren van inkomensbeleid is en blijft een verantwoordelijkheid van het Rijk. Dit is expliciet het uitgangspunt geweest tijdens de parlementaire behandeling, zowel bij de totstandkoming van de Wmo 2015 als bij de wijziging van de Wmo 2015 die betrekking had op de invoering van het abonnementstarief, en is ook meerdere malen bevestigd in rechtspraak.2
Vanuit mijn rol als systeemverantwoordelijke ben ik genoodzaakt om gemeenten hierop aan te spreken, wanneer zij hun beleid doorzetten en zich niet aan de kaders van de Wmo 2015 houden. Op 15 juli jl. heb ik bovenstaande toelichting ook aan de wethouders van beide gemeenten kenbaar gemaakt. De verantwoordelijk wethouders zijn daarbij verzocht zorg te dragen voor het in overeenstemming brengen met de uitgangspunten van de Wmo 2015 van genoemde besluitvorming in hun gemeente en mij daar vóór 15 oktober over te informeren. Mochten deze gemeenten hiertoe niet voornemens zijn, dan beraad ik mij op de inzet van het vervolg van de interventieladder in het kader van het interbestuurlijk toezicht.
Bijgevoegd treft u de brieven die aan het college van B&W en de gemeenteraad van Krimpen aan den IJssel en het college van B&W van de gemeente Leusden zijn gestuurd.3 4
Bent u voornemens om de gemeente Krimpen aan de IJssel hierop aan te spreken, aangezien zij niet handelt in overeenstemming met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015? Zo nee, waarom niet? Kunt u ook toelichten waarom de gemeente Assen, dat eenzelfde actie ondernam, wel door u is gecorrigeerd en de gemeente Leusden tot op heden niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat de gemeente met deze actie gevolg geeft aan de oproep van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) om de grenzen van de Wmo op te zoeken teneinde de kosten van de uitvoering behapbaar te houden?
De adviezen die de VNG op 23 november jl. aan haar leden heeft gedaan, hebben mij verbaasd, omdat een aantal voorstellen in dit advies niet in lijn is met de wettelijke kaders van de Wmo 2015. Ik vind het onwenselijk dat gemeenten de beleidsruimte dusdanig interpreteren, dat het beleid vervolgens strijdig is met de Wmo 2015, om zodoende het abonnementstarief ter discussie te stellen. Individuele inwoners worden hierdoor mogelijk benadeeld. Zij dienen erop te kunnen vertrouwen dat (decentrale) overheden de wet naleven. Ik heb in het Bestuurlijk Overleg van 10 december 2020 met de VNG benadrukt dat de adviezen van de VNG niet in lijn zijn met de Wmo 2015 en daarbij aangegeven dat ik zal acteren in geval gemeenten zich niet aan de wet houden.
Hoe is in dit kader uw verstandhouding met de VNG, dat een belangrijke rol speelt bij het draagvlak creëren voor- en uitvoering geven aan de nieuwe abonnementstarieven?
Zoals ik ook eerder in mijn brieven over het abonnementstarief5 heb aangegeven verschillen de VNG en het Rijk van inzicht over de wenselijkheid van het abonnementstarief. Echter, vrijwel alle gemeenten voeren deze maatregel binnen de wettelijke kaders uit. Daar waar dat niet het geval is zal ik in contact treden met deze gemeenten.
Heeft u in beeld wat het effect is van de invoering van een individuele gemeentelijke inkomenstoets voor de Wmo op de zorgkosten van de middeninkomens, die financieel zouden moeten worden ontlast met deze nieuwe regeling?
Een belangrijke reden voor de invoering van het abonnementstarief was het beperken van de stapeling van zorgkosten (uit verschillende domeinen). Feitelijk betekent deze maatregel voor een groot aantal huishoudens een vaak aanzienlijke verlaging van de eigen bijdrage. De invoering van een inkomenstoets zal deze beperking grotendeels teniet doen en er toe leiden dat midden- en hoge inkomens te maken krijgen met hogere kosten.
Daarnaast is een inkomensafhankelijke eigen bijdrage erg complex, vanwege de vaststelling van het bijdrageplichtige inkomen (waarbij landelijk inkomensbeleid wordt gevoerd) en het controleren op het overschrijden van de kostprijs. Hierdoor is deze regeling niet alleen duur en complex in de uitvoering, maar ook lastig uitlegbaar richting cliënten. Cliënten weten vooraf vaak niet welke bijdragen ze gaan betalen en de kans op fouten en correcties (met stapelfacturen tot gevolg) neemt toe.
Vindt u ook met dat een stapeling van inkomensafhankelijkheid bovenop ons progressieve belastingsysteem onwenselijk is en met name middeninkomens hard kan treffen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u het standpunt dat de zorgkosten voor middeninkomens met een langdurige zorgvraag zo laag mogelijk moet worden gehouden en dat dit doel te allen tijden moet worden gewaarborgd?
Ik ben van mening dat het goed is dat mensen zelf ook een bijdrage leveren aan zorg en ondersteuning die zij van de overheid ontvangen. Tegelijkertijd wil ik oog hebben voor de stapeling van de zorgkosten voor middeninkomens. Dat was ook een belangrijke reden voor de invoering van het abonnementstarief. Uit de monitor blijkt dat juist ook de middengroepen sterk profiteren van het abonnementstarief.
Wat gaat u doen om de problemen van gemeenten met de Wmo-abonnementstarieven op te lossen en de zorgkosten van de middeninkomens met een langdurige zorgvraag te beschermen?
Zoals aangegeven bij antwoord op vraag 2 en 3 zie ik erop toe dat gemeenten binnen de wettelijke kaders opereren. Daarnaast werken Rijk en VNG in een gezamenlijk proces aan mogelijke beleidsopties die bijdragen aan een betere beheersing van de Wmo-uitgaven op zowel de korte als de lange termijn.
Negatieve publieke uitlatingen van een hoge ambtenaar van de NCTV over Pieter Omtzigt |
|
Michiel van Nispen , Renske Leijten |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een topambtenaar van de NCTV op Twitter jarenlang negatieve uitlatingen over Pieter Omtzigt op Twitter heeft geplaatst?1
Zie antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het ongepast is dat een topambtenaar van de NCTV dit soort negatieve commentaren over een politicus plaatst, juist omdat van de organisatie die analyses maakt over bedreigingen en de noodzaak van beveiligingsmaatregelen bij politici verwacht mag worden dat deze volstrekt onafhankelijk en objectief te werk gaat?
Zie antwoord op vraag 3.
Hoe ver strekt de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren in een geval als deze, waar ligt de grens?
Onderstaand vindt u de wegingscriteria die relevant zijn bij het bepalen in hoeverre de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren beperkt kan worden.
Het recht op de (bescherming van de) vrijheid van meningsuiting is vastgelegd in onder andere artikel 7 Grondwet en artikel 10 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze vrijheid geldt ook voor ambtenaren. In haar rol van werkgever dient de overheid de grondrechten van haar ambtenaren te respecteren, maar daarop mag de overheid als werkgever wel beperkingen aanbrengen. Ambtenaren vallen bij het uitoefenen van hun functie onder de ministeriële verantwoordelijkheid. Uitlatingen die zij in het kader van hun functievervulling doen, kunnen de desbetreffende verantwoordelijke Minister worden aangerekend. Onder de ministeriële verantwoordelijkheid valt ook het contact dat mogelijk is tussen ambtenaren en Kamerleden ten behoeve van hun controlerende taken. Op deze contacten zijn voor ambtenaren verder de Aanwijzingen voor de externe contacten van rijksambtenaren van toepassing. Deze Aanwijzingen zijn onlangs herzien, wat per brief aan de Kamer is meegedeeld.2 Met de herziening is er meer ruimte gekomen voor contact tussen ambtenaren en Kamerleden.
Voor de openbaring van persoonlijke opvattingen en gevoelens van een rijksambtenaar geldt een zogeheten «functioneringsnorm». Deze norm is vastgelegd in artikel 10 van de nieuwe Ambtenarenwet en houdt in dat de ambtenaar zich dient te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens als daardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Uitgangspunt bij de toepassing van de norm is dat ambtenaren vrijheid van meningsuiting hebben en dat voorzichtigheid geboden is bij het inperken daarvan. Waar in een concreet geval precies de grens ligt, hangt af van de omstandigheden van het geval. Voor de beoordeling daarvan zijn de volgende criteria of wegingsfactoren relevant.
In de eerste plaats kan van belang zijn in welke (kenbare) hoedanigheid een ambtenaar zijn uitspraken doet. Uitlatingen die de ambtenaar overeenkomstig de opdracht van diens bevoegd gezag of overheidswerkgever doet, vallen niet onder de voormelde functioneringsnorm. Het zal echter niet altijd duidelijk zijn of de ambtenaar zijn uitlatingen heeft gedaan binnen diens functievervulling, dan wel daarbuiten, bijvoorbeeld in het kader van de wetenschapsbeoefening. Indien de ambtenaar hierover zelf onduidelijkheid laat bestaan, kan dit een factor zijn die meeweegt bij de beoordeling of de functioneringsnorm is overschreden.
Voorts gaat het om de positie van de ambtenaar binnen de organisatie; hoe hoger diens functie, hoe meer behoedzaamheid geboden is. Daarnaast speelt een rol welke afstand zij of hij heeft tot het onderwerp waar het over gaat; hoe dichter de ambtenaar bij het betreffende inhoudelijke beleidsterrein staat, hoe meer behoedzaamheid geboden is.
Ook zijn de maatschappelijke en politieke gevoeligheid van het onderwerp van belang. Dit geldt vooral bij onderwerpen die in het nieuws zijn, of waarvoor bij belangengroepen (lobbyisten) bijzondere belangstelling bestaat. Het moment en de manier waarop de opvattingen kenbaar worden gemaakt zijn van betekenis. Ook is de voorzienbaarheid van de schadelijkheid ten tijde van de uitspraken van belang. En tot slot is de ernst en duur van de door de uitspraken ontstane problemen voor de functievervulling van de ambtenaar of het functioneren van de openbare dienst, voor zover dit in verband staat met de functievervulling van de ambtenaar, van betekenis. Het bevoegd gezag kan de nodige disciplinaire maatregelen nemen. Daarbij wordt gelet op de ernst van de normovertreding en de persoon van betrokkene. Alvorens daartoe over te gaan, wordt advies ingewonnen van de Adviescommissie Grondrechten en functie-uitoefening Ambtenaren (AGFA).3
In dit specifieke geval vinden er twee feitenonderzoeken plaats waarna het bevoegd gezag een oordeel zal geven of en in hoeverre de genoemde functioneringsnorm is overschreden en/of welke maatregelen daarbij dan passend zijn. Lopende deze onderzoeken kunnen en willen wij niet vooruitlopen op die conclusies, mede gelet op de eisen van zorgvuldigheid die als werkgever in acht zijn te nemen. In datzelfde licht is het ook niet passend om in het openbaar uitspraken over de conclusies of de maatregelen te doen.
Waarom zou hier de vrijheid van meningsuiting van een ambtenaar prevaleren, terwijl er bij allerlei andere ambtenaren strenge restricties zijn opgelegd, waardoor bijvoorbeeld contact tussen ambtenaren en Kamerleden ten behoeve van hun controlerende taken erg moeilijk is gemaakt waardoor de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren juist erg is beperkt?
Zie antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening van de heer Voermans dat de uitlatingen van deze NCTV-ambtenaar niet te rijmen zijn met zijn functie en verantwoordelijkheden? Hoe verhouden de uitingen van deze ambtenaar zich tot artikel 10 van de Ambtenarenwet waarin staat dat een ambtenaar zich onthoudt van het openbaren van gedachten of gevoelens indien hierdoor de uitoefening van de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst niet in redelijkheid zou zijn verzekerd?2
Zie antwoord op vraag 3.
Wat voor disciplinair onderzoek loopt er precies naar deze NCTV-ambtenaar, wat is de reikwijdte hiervan? Kunnen wij er vanuit gaan dat deze uitspraken worden betrokken bij het disciplinaire onderzoek?
Zie antwoord op vraag 3.
Is in het verleden door deze NCTV-ambtenaar op de een of andere manier, direct of indirect, bemoeienis geweest met een dreigingsanalyse over of een beoordeling van de noodzaak tot beveiliging van het desbetreffend Kamerlid? Zo ja, op welke wijze?
Nee. Het nemen van besluiten over beveiligingsmaatregelen voor personen in het rijksdomein is gemandateerd aan de Coördinator Bewaken en Beveiligen (CBB), tevens manager van het programma Bewaken en Beveiligen bij de NCTV. Deze functionaris baseert zich daarbij op dreigingsinformatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Hierdoor is er geen sprake (geweest) van directe of indirecte bemoeienis met een dreigingsanalyse of het besluit over beveiligingsmaatregelen voor personen in het rijksdomein.
Het bericht dat algoritmes van de gemeente Rotterdam kunnen leiden tot vooringenomen uitkomsten |
|
Bouchallikh , Laura Bromet (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van de berichten «Algoritmes gemeente Rotterdam kunnen leiden tot «vooringenomen uitkomsten»»1 en «Harde kritiek op algoritmes voor opsporing van bijstandsfraude?»2
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport «Gekleurde technologie» van de Rekenkamer Rotterdam?
Het is belangrijk om onderzoek te doen naar de manier waarop algoritmische data-analyses in de praktijk door de overheid gebruikt worden en hoe het toezicht daarop georganiseerd is. Het Rekenkamerrapport maakt nog eens inzichtelijk dat er risico’s op het gebied van vooringenomenheid kunnen ontstaan wanneer in datasets (indirect) onderscheid wordt gemaakt met behulp van variabelen. De Rekenkamer Rotterdam concludeert dat er in deze gemeente aandacht is voor ethische principes bij het gebruik van algoritmen, maar dat deze aandacht nog niet wijdverspreid is. De gemeente Rotterdam is eerstverantwoordelijk om op dit rapport te reageren en dat heeft de gemeente ook gedaan.
Is het waar dat de gemeente Rotterdam in het kader van het project «Analytics Uitkeringsfraude» gebruik maakt van algoritmes die op eigen houtje zoeken naar kenmerken van fraudeurs? Is er daarmee sprake van de inzet van zelflerende algoritmes?
In haar bestuurlijke reactie zegt de gemeente dat het genoemde algoritme geen fraude opspoort, maar risico op fraude inschat. Het gaat om een risico-inschattingsmodel dat op basis van beschikbare historische data uit het uitkeringsproces een inschatting maakt van de kans dat er iets met de rechtmatigheid van een uitkering aan de hand kan zijn. Op basis van de risico-inschatting worden uitkeringsgerechtigden uitgenodigd voor een gesprek. Daarna wordt de rechtmatigheid van de uitkering beoordeeld.
De gemeente Rotterdam zegt dat er geen sprake is van een zelflerend algoritme. Het ontwikkelen («trainen») van het algoritmisch model gebeurt door in data van historische rechtmatigheidsonderzoeken naar patronen te zoeken en te testen of deze patronen in ongeziene data (een apart gehouden deel van de historische rechtmatigheidsonderzoeken) een voorspellende waarde hebben over de mate van (on)rechtmatigheid. Hierin zit altijd een menselijke handeling.
Deelt u de conclusie dat dit kan leiden tot vooringenomenheid omdat het model, via een omweg langs andere variabelen zoals laaggeletterdheid, ook etnische achtergrond mee kan nemen en sommige mensen als gevolg daarvan een grotere kans hebben te worden onderworpen aan controles? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ik deel de conclusie dat door het gebruik van variabelen die een (indirecte) relatie hebben met een in de wet beschermde grond zoals leeftijd of godsdienst, vooringenomenheid in algoritmische modellen kan ontstaan. Dat moet worden voorkomen. Het gebruik van kenmerken die indirect verwijzen naar een beschermde grond is lastiger te herkennen dan kenmerken die direct verwijzen naar beschermde gronden. In het voorbeeld van de Rekenkamer Rotterdam wordt spreekvaardigheid genoemd als een kenmerk dat indirect kan verwijzen naar iemands afkomst of etniciteit. De gemeente Rotterdam zegt dat zij voorafgaand aan het Rekenkameronderzoek op eigen verzoek een onderzoek door Concern Auditing heeft laten uitvoeren op het algoritme. Door Concern Auditing is aangegeven dat er bij de ontwikkeling van het algoritme en de werking daarvan goed is nagedacht over keuzes en maatregelen om vooringenomenheid te voorkomen. Zo bevat de input geen beschermde gronden zoals nationaliteit en vindt er pseudonimisering plaats op de data waarop het algoritme draait. Ook wordt de output gescreend om te voorkomen dat er onnodige heronderzoeken plaatsvinden.
Niet alleen de gemeente Rotterdam zet algoritmen in ter ondersteuning van publieke taken; vele overheden doen dat. Daarom wordt vanuit het Ministerie van BZK beleid ontwikkeld dat overheden helpt om algoritmen op een verantwoorde manier in te zetten. Om vooringenomenheid van algoritmische modellen te voorkomen, is de Handreiking AI-systeemprincipes voor non-discriminatie ontwikkeld (die binnenkort aan uw Kamer zal worden toegezonden). De handreiking bevat een overzicht van de belangrijkste non-discriminatiewetgeving en allerlei voorbeelden van direct en indirect onderscheid die mogelijk kunnen leiden tot discriminatie. De handreiking helpt overheden om al in de ontwikkelfase van een algoritmisch systeem discriminerende patronen in modellen en gegevens zoveel mogelijk te identificeren, te voorkomen en te bestrijden. In de handreiking is een vertaalslag gemaakt van essentiële juridische kaders naar operationele ontwerpprincipes. Binnenkort zal het ministerie daarnaast een impact assessment mensenrechten en algoritmen (IAMA) publiceren. Dit impact assessment helpt overheden om risico’s voor mensenrechten (waaronder non-discriminatie) bij de ontwikkeling van systemen in kaart te brengen en af te zwakken. Verschillende instrumenten voor een verantwoorde inzet van algoritmen komen samen in de toolbox ethisch verantwoord innoveren voor overheden.3
Wat onderneemt u, in navolging van de motie-Klaver c.s., om te verzekeren dat zelflerende algoritmes die worden gebruikt door de overheid geen gevoelige variabelen zoals nationaliteit of etniciteit hanteren, direct of indirect?3
Het is niet toegestaan om nationaliteit of etniciteit te gebruiken als indicator in risicomodellen tenzij er een objectieve rechtvaardiging voor die gegevensverwerking is en het gemaakt onderscheid proportioneel is. Naast de bovengenoemde instrumenten die overheden helpen om de juiste variabelen in modellen te gebruiken, kijken we ook naar de kwaliteit van bestaande modellen in de praktijk. Zo vindt er momenteel een rijksbrede inventarisatie plaats naar het onrechtmatig (niet volgens geldende wet- en regelgeving toegestane) en het oneigenlijk (niet objectief gerechtvaardigd) gebruik van nationaliteit, etniciteit en geboorteplaats in risicomodellen. Als gegevens zijn gebaseerd op onrechtmatig en oneigenlijk gebruik in risicomodellen, dan worden deze gegevens beschouwd als vervuilde data en worden deze opgeruimd door de overheidsinstellingen zelf. Gemeenten en andere overheidsinstellingen zijn bij deze inventarisatie betrokken in zoverre zij onderdeel zijn van de ketens en dienstverleningsprocessen aan burgers en bedrijven. Op 8 april jl. zond ik uw Kamer hierover een brief.5 De rijksbrede inventarisatie is een uitwerking van de motie van het lid Marijnissen (SP) c.s. om voor 1 maart een voorstel te doen hoe overal binnen overheidsinstellingen vervuilde data, risicomodellen en het gebruik van nationaliteit worden opgeruimd met inachtneming van de motie van het lid Klaver (GroenLinks) c.s. om hierbij niet alleen te kijken naar nationaliteit, maar ook naar etniciteit en geboorteplaats.
Deelt u de bevinding van de Rekenkamer Rotterdam dat bijstandsontvangers onmogelijk kunnen weten waarom het algoritme hen aanmerkt voor nadere controle? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre is dat verenigbaar met de privacywetgeving die stelt dat burgers het recht hebben om inzicht te krijgen in de achtergrond van belangrijke beslissingen? Kunt u het antwoord juridisch onderbouwen met verwijzing naar de relevante wet- en regelgeving?
Het transparantievereiste uit de AVG (artikel 5, eerste lid, onder a) vergt dat persoonsgegevens worden verwerkt op een wijze die voor de betrokkenen transparant is. Dit beginsel wordt uitgewerkt in verschillende informatieverplichtingen. Bij artikel 5 AVG is overwogen dat overeenkomstig het transparantiebeginsel informatie en communicatie in verband met de verwerking van die persoonsgegevens eenvoudig toegankelijk en begrijpelijk moeten zijn, en dat duidelijke en eenvoudige taal moet worden gebruikt. Het beginsel betreft met name het informeren van de betrokkenen over de identiteit van de verwerkingsverantwoordelijke en de doeleinden van de verwerking. Tevens bevat het beginsel verdere informatie om te zorgen voor behoorlijke en transparante verwerking met betrekking tot de natuurlijke personen in kwestie en hun recht om bevestiging en mededeling te krijgen van hun persoonsgegevens die worden verwerkt.
De gemeente Rotterdam heeft aangegeven zich ervan bewust te zijn dat er duidelijker moet worden gecommuniceerd over het gebruik van algoritmen. Ook uit een interne beoordeling van het risico-inschattingsmodel, die de gemeente op eigen initiatief heeft laten uitvoeren voorafgaand aan het rapport van de Rekenkamer Rotterdam, was al gebleken dat transparantie rondom en communicatie over het gebruik van het algoritme aandacht behoeven. De gemeente heeft inmiddels actie uitgezet om dit te verbeteren. Dit zou in de komende maanden zichtbaar moeten worden.
Hoe verhoudt het gebruik van algoritmes binnen het project «Analytics Uitkeringsfraude» zich tot de rechterlijke uitspraak van 5 februari 2020 die het gebruik van het fraude-opsporingssysteem SyRI verbiedt?
In de SyRI-uitspraak wijst de rechtbank fraudebestrijding en het verzamelen en combineren van gegevens en het gebruik van algoritmen/profilering daarvoor niet zonder meer af. De rechtbank oordeelde dat het programma niet in verhouding stond met de inmenging in de privacy die de toepassing met zich meebracht. Het systeem was volgens de rechtbank onvoldoende transparant, o.a. over welke objectieve feitelijke gegevens tot een verhoogd risico konden leiden, over de werking van het risicomodel (dus welk type algoritme, welke methode voor risicoanalyse), en over hoe het model gevalideerd werd. Ook was het niet duidelijk hoe betrokkenen geïnformeerd werden of konden controleren of hun gegevens op de juiste manier werden verwerkt. Bovendien werden bij SyRI veel gegevens gecombineerd, zonder integraal toezicht van een onafhankelijke derde, wat strijdig is met doelbinding. Tot slot was niet duidelijk of het risico op discriminatie werd ondervangen.
In algemene zin bestaat er ruimte om algoritmen in te zetten bij het uitoefenen van taken en bevoegdheden. De wet biedt daar kaders voor, in het bijzonder de AVG. De rekenkamer en de bestuurlijke reactie van de gemeente Rotterdam adresseren dezelfde zorgen die ook in deze uitspraak geuit zijn. Daarbij gaat het met name om transparantie en om de validatie van de gebruikte modellen.
Wat vindt u ervan dat het project «analytics uitkeringsfraude» al vier jaar bestaat, in toenemende mate wordt gebruikt om uitkeringsgerechtigden te selecteren voor controles, maar nog altijd de status van een pilot heeft?
De gemeente Rotterdam heeft aangegeven dat het project feitelijk niet meer de status heeft van een pilot, ook al suggereert de naamgeving dit. De gemeente heeft toegezegd hierover duidelijk te zullen communiceren, bijvoorbeeld via haar website.
Bent u bereid, op basis van het rapport van de Rekenkamer Rotterdam, deze uitgerekte pilot met onmiddellijke ingang stop te laten zetten? Zo nee, waarom niet?
Uiteindelijk zijn gemeenten zelf verantwoordelijk voor naleving van de wet. Dat geldt ook wanneer zij algoritmen inzetten. Als rijksoverheid bieden wij kaders en beleid om dit zo goed mogelijk te doen.
Hoe is het mogelijk dat er algoritmes worden ingezet zonder dat de betrokken ambtenaren, volgens de Rekenkamer Rotterdam, ook maar beseffen dat daar ethische risico’s aan zijn verbonden?
In het rapport is niet gesteld dat de betrokken ambtenaren geen enkel besef hebben van de ethische risico’s die zijn verbonden aan het gebruik van algoritmen. Wel constateert de Rekenkamer Rotterdam dat instrumentarium om ethische risico’s in beeld te brengen en te toetsen, onvoldoende aanwezig is of wordt gebruikt. De gemeente Rotterdam heeft aangegeven ervoor zorg te dragen dat gemaakte keuzes rondom ethische vraagstukken, navolgbaar zullen worden vastgelegd.
Vanuit het Ministerie van BZK zetten we de komende jaren in op het beter over het voetlicht brengen van eerdergenoemde instrumenten voor een verantwoorde inzet van algoritmen. Daarnaast hebben we het Rathenau Instituut gevraagd om in kaart te brengen op welke vlakken (denk aan bijvoorbeeld kennis, capaciteit en processen) overheidsorganisaties verder versterkt kunnen worden om mensenrechten (zoals non-discriminatie) bij digitalisering (en dus de inzet van algoritmen) te borgen.
Vanuit de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) worden gemeenten daarnaast gestimuleerd om een commissie in te zetten die advies geeft over de ethische en maatschappelijke aspecten van digitaliseringsprojecten.
Deelt u de mening dat de verantwoorde inzet van algoritmes onmogelijk is zonder besef van de risico’s? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat onderneemt u om bewustwording en kennis onder rijksambtenaren en medeoverheden op dit vlak te vergroten?
Die mening deel ik. Het bewustzijn van de risico’s is altijd de eerste stap. Er bestaan al instrumenten, zoals het Privacy Impact Assessment (PIA), waarmee de risico’s in kaart worden gebracht. Zo’n PIA moet worden gedaan bij het verwerken van (bijzondere) persoonsgegevens. Aanvullend werkt het kabinet aan de ontwikkeling en toepassing van instrumenten die overheden en bedrijven ondersteunen bij het beter in de praktijk toepassen van wettelijke verplichtingen en die (daarmee) helpen algoritmen op verantwoorde wijze in te zetten. Onder de beantwoording van vraag vier ben ik al ingegaan op de Handreiking AI-systeemprincipes voor non-discriminatie en het impact assessment mensenrechten en algoritmen (IAMA). Ook heeft het kabinet richtlijnen voor data-analyse opgesteld die op verschillende plekken binnen de overheid zijn getest en momenteel verder worden doorontwikkeld. Vanuit het innovatiebudget financier ik projecten die zien op verantwoorde inzet van algoritmen. Onder die projecten is ook het project «Public AI in Control» dat de Rekenkamer Rotterdam als goed voorbeeld benoemt. Ten slotte wordt op dit moment een vervolg op de nationale AI-cursus ontwikkeld met speciale aandacht voor ethiek.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Rotterdam nog geen overzicht heeft van de algoritmes die de gemeente zelf gebruikt? Wat onderneemt u om een overzicht te krijgen van alle overheidsalgoritmes? Bent u bijvoorbeeld bereid om er bij medeoverheden op aan te dringen dat zij ieder een centrale regisseur en eindverantwoordelijke benoemen voor het gebruik van algoritmes?
De gemeenten zijn zelf verantwoordelijk om een overzicht te hebben van algoritmen die worden ingezet. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de digitale overheid wordt vanuit BZK onderzoek gedaan naar de nut- en noodzaak van een algoritmeregister. De gemeente Rotterdam experimenteert hiermee. Daarnaast zijn er ook proeven in Amsterdam, Utrecht en de provincie Zuid-Holland. In een dergelijk register worden algoritmen opgenomen die voor burgers en toezichthouders in te zien zijn. Een register kan informatie verschaffen over het type algoritmen, maar ook over de data die gebruikt zijn. Ook kan zo’n register een status overzicht geven van de kwaliteitseisen die toegepast zijn en de verantwoordelijke vermelden waar burgers terecht kunnen met vragen. Het is belangrijk dat een algoritmeregister aansluit bij de behoeften van burgers. Ik kom hier op terug in de brief aan uw Kamer die medio juni verschijnt en bericht over de voortgang van moties die zijn ingediend tijdens het debat over het rapport van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Klaver c.s. die de regering verzoekt om een algoritmeregister op te zetten zodat iedereen, ook experts van buiten, toezicht kan houden op mogelijk discriminerende algoritmes? Kunt u een nauwkeurig tijdpad geven van de uitvoering van deze motie?
Zie antwoord vraag 12.
In hoeverre denkt u dat de door de Rekenkamer geconstateerde problemen rond het gebruik van algoritmes in Rotterdam ook spelen in andere gemeenten? Hoe houdt u daar zicht op?
Ik heb geen zicht op het gebruik van algoritmen door gemeenten, en ik heb geen signalen ontvangen dat er in andere gemeenten soortgelijke problemen spelen. Er vinden interne controles plaats bij gemeenten, daarnaast zijn er ook externe controles van gemeentelijke auditdiensten en van gemeentelijke rekenkamers. Op Rijksniveau vinden ook interne controles plaat, is de Audit Dienst Rijk bevoegd om audits uit te voeren op algoritmen en doet de Algemene Rekenkamer (ARK) regelmatig onderzoek naar algoritmen. Onlangs nog heeft de ARK een onderzoek afgerond «Aandacht voor algoritmen» met daarin een overzicht van algoritmen die het Rijk gebruikt.6 Daarnaast zijn er toezichthouders zoals de Autoriteit Persoonsgegevens en het College voor de Rechten van de Mens die proactief, of op basis van signalen die ze krijgen, onderzoek kunnen instellen. De Nationale ombudsman doet onderzoek naar klachten. Recent bracht de Nationale ombudsman een onderzoek naar buiten «de burger is geen dataset».7 Verder is in mijn opdracht recent door TNO opnieuw een quick-scan gemaakt met daarin een inventarisatie van AI-toepassingen in de publieke sector.8
Welke instanties houden toezicht op het gebruik van algoritmes bij de rijksoverheid en medeoverheden? Hoeveel modellen zijn door een toezichthouder getoetst en hoeveel zijn aangemerkt als problematisch?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de conclusie van de Rekenkamer Rotterdam dat de bestaande AVG-wetgeving niet toereikend is voor goede borging van de ethiek en kwaliteit van algoritmes? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zou de wetgeving moeten worden aangepast?
Het kabinet heeft eerder in de kabinetsreactie op drie algoritmeonderzoeken geconcludeerd dat algoritmen niet in een juridisch vacuüm vallen.9 Zo bevat de AVG uitvoerige eisen voor de kwaliteit van data en vraagt zij tests die van tevoren moeten worden gedaan, óók om andere fundamentele vrijheden te beschermen. Toch bestaan er in praktische zin knelpunten, zoals de mogelijkheid om «bijzondere persoonsgegevens» te gebruiken om de kwaliteit van modellen en data te beoordelen.10 Het kabinet zal een wettelijke grondslag voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens in het leven roepen die ertoe strekt het onder strenge voorwaarden mogelijk te maken gegevens te verwerken om discriminatie in een algoritmisch model te voorkomen.11 Daarnaast zal het kabinet bezien of in aanvulling op de bestaande transparantieverplichtingen die voortvloeien uit de AVG, aanvullende wettelijke waarborgen nodig zijn die o.a. beogen om het publiek beter te informeren. Tot slot vindt het kabinet het van belang om wet- en regelgeving die veel open normen bevatten, beter toepasbaar te maken voor de ontwerppraktijk. Zie ook het antwoord op vraag 11. Begin juni zal een voortgangsrapportage AI en algoritmen uw Kamer bereiken. Hierin worden de verschillende acties die nodig zijn om burgers de noodzakelijke bescherming te bieden verder toegelicht.
Bent u bereid om de aanbeveling van de Rekenkamer Rotterdam, om voor alle algoritmes regels, richtlijnen en instructies te formuleren die toezien op transparantie en eerlijkheid en die voorzien in de systematische beoordeling en evaluatie van in gebruik zijnde algoritmes, Rijksbreed op te volgen?
Zie antwoord vraag 16.
Het bericht 'Netbeheerder Stedin gaat bij gemeenten langs voor € 200 miljoen' |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat netbeheerder Stedin zijn 44 gemeentelijke aandeelhouders om 200 miljoen euro vraagt voor de verzwaring van het elektriciteitsnet, noodzakelijk om de enorme toename van windturbines en zonnepanelen aan te kunnen sluiten? Wat vindt u hiervan?1
Ja ik ben bekend met dit bericht. De investeringsbehoefte van Stedin komt niet alleen voort uit investeringen in het elektriciteitsnet voor wind en zon, maar volgen uit het totale werkpakket van Stedin van uitbreidings- en vervangingsinvesteringen. Ik vind het onderdeel van normale bedrijfsvoering dat aandeelhouders de kapitaalpositie versterken als daar vanuit bedrijfsmatige reden behoefte aan is.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat het land wordt volgeplempt met windturbines en zonnepanelen, terwijl het elektriciteitsnet dat helemaal niet aankan? Deelt u de conclusie dat zonder windturbines en zonnepanelen het elektriciteitsnet helemaal niet, voor uiteindelijk vele miljarden, verzwaard zou hoeven worden?
Het kabinet zet in op de opwek van hernieuwbare elektriciteit uit bijvoorbeeld wind en zon om daarmee de CO2-uitstoot van de elektriciteitssector te verlagen. De versterking van het elektriciteitsnet komt inderdaad voor een deel voort uit de inpassing van hernieuwbare elektriciteitsproductie vanuit wind en zon. Maar het gaat ook om investeringen voor bijvoorbeeld nieuwbouwwoningen of bedrijventerreinen. Het is wel zo dat met name zon-PV snel kan worden geïnstalleerd terwijl het net uitbreiden vaak langer duurt. Hierdoor kan er tijdelijk netcongestie ontstaan.
Bent u ervan op de hoogte dat veel gemeenten (als gevolg van de coronacrisis) in financieel zwaar weer verkeren en daarom de lokale lasten, zoals de onroerendezaakbelasting en de afvalstoffenheffing, flink hebben verhoogd? Hoe voorkomt u dat de gemeentelijke aandeelhouders van Stedin, en andere gemeenten, de lokale lasten als gevolg van de verzwaring van het elektriciteitsnet nog verder zullen verhogen?2
Het kabinet is zich ervan bewust dat de financiële positie van gemeenten onder druk staat. Het is belangrijk dat gemeenten voldoende middelen hebben om hun taken uit te voeren. Daarom ook heeft de financiële positie van gemeenten onze volste aandacht en spreekt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hier regelmatig over met gemeenten, provincies en uw Kamer.
Met betrekking tot de coronacrisis hebben het kabinet en medeoverheden afspraken gemaakt over reële compensatie van medeoverheden. Zo zijn de afgelopen periode gemeenten financieel tegemoet gekomen door onder andere het compenseren van de extra kosten en misgelopen inkomsten vanwege corona, bevriezing van het accres en het schrappen van de opschalingskorting voor twee jaar (Kamerstuk 35 420, nr. 207). Voor de compensatie van de extra kosten en inkomstenderving als gevolg van corona is voor 2020 ruim € 1,8 miljard beschikbaar gesteld, waarvan € 1,5 miljard ook in 2020 is uitgekeerd aan gemeenten.
Daarnaast is het kabinet conform de motie Özütok (Kamerstuk 35 570, nr. 12) met medeoverheden in overleg over de voorbereiding op een nieuw kabinet. Het kabinet deelt het belang van medeoverheden om te komen tot structurele oplossingen op het gebied van bestuur, financiën en wetgeving zodat medeoverheden voldoende middelen en bevoegdheden hebben om hun taken uit te voeren en in staat zullen zijn een bijdrage te leveren aan de maatschappelijke opgaven.
Specifiek ten aanzien van de afvalstoffenheffing merk ik op dat deze maximaal kostendekkend mag zijn. Gemeenten hebben de tarieven voor de afvalstoffenheffing verhoogd, omdat het tarief voor de landelijke afvalstoffenbelasting is verhoogd en de kosten van verwerking per eenheid is toegenomen. Daarnaast speelt mee dat gemeenten vanwege corona zowel extra kosten maken (meer restafval door het thuiswerken) als inkomsten mislopen (minder bedrijfsafval) met betrekking tot afvalinzameling.
Voor de onroerendezaakbelasting geldt dat gemeenten met inachtneming van de lokale wensen en opgaven de hoogte hiervan bepalen. Gelet op deze lokale keuzes is het hierbij ook van belang om de ontwikkeling van de onroerendezaakbelasting in de context van de totale lokale woonlasten in een gemeente te bezien. Omdat de keuze voor de verhoging van één specifieke heffing gecompenseerd kan worden door een verlaging of naar verhouding beperkte stijging van een andere specifieke heffing. Over de hoogte van de lokale heffingen legt de gemeenteraad verantwoording af in het democratische proces. Ditzelfde geldt voor eventuele financiële bijdragen aan deelnemingen.
Tenslotte onderzoek ik samen zoals aangegeven in mijn brief van 21 april jongsleden met het Ministerie van Financiën of het Rijk naast de huidige aandeelhouders en eventuele nieuwe aandeelhouders een rol moet spelen in de kapitaalsbehoefte van de regionale netwerkbedrijven.
Bent u ervan op de hoogte dat de netbeheerkosten, als gevolg van de energietransitie, in 2021 met gemiddeld 17 euro (exclusief btw) per huishouden zullen stijgen? Klopt het dat de kosten van de door Stedin aangekondigde verzwaring van het elektriciteitsnet hier nog niet in zijn meegenomen? Hoe voorkomt u dat de netbeheerkosten hierdoor nog verder zullen stijgen?3
De netbeheertarieven zullen inderdaad gemiddeld met 17 euro exclusief btw stijgen ten opzichte van 2020. De tarieven zijn vastgesteld door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en staan daarmee voor 2021 vast. Het klopt dat toekomstige investeringen nog niet in het netbeheerderstarief verwerkt zijn. ACM ziet als onafhankelijke toezichthouder toe dat netbeheerders hun efficiënte kosten kunnen terugverdienen inclusief een redelijk rendement. Hiermee wordt geborgd dat netbeheerders niet duurder worden dan noodzakelijk.
Deelt u de alomvattende conclusie dat de (energie)lasten voor huishoudensomlaag moeten? Deelt u de mening dat dat niet samengaat met uw onzinnige, onmogelijke en onbetaalbare energietransitie? Bent u ertoe bereid hier onmiddellijk mee te stoppen?
Het kabinet zet zich in voor een haalbare en betaalbare energietransitie voor iedereen. Daarom is bij het Klimaatakkoord aangekondigd dat het totaal aan belastingen voor een huishouden met een gemiddeld energieverbruik in 2021 niet stijgt ten opzichte van 2020. Uit de meest recente publicatie van het CBS blijkt dat de energierekening voor een huishouden met een gemiddeld verbruik in januari 2021 60 euro lager was dan een jaar eerder, dit wordt voornamelijk verklaard door lagere marktprijzen. Op de marktprijzen voor elektriciteit en gas heeft het kabinet geen invloed.
Bent u ervan op de hoogte dat het elektriciteitsnet een hoge mate van betrouwbaarheid kent en in 2018 voor 99,9948 procent van de tijd beschikbaar was, omdat het over een «spitsstrook» beschikt die wordt ingezet indien zich een uitvalsituatie voordoet (enkelvoudige storingsreserve)? Welke effect heeft de inzet van deze «spitsstrook» voor de energietransitie op de betrouwbaarheid van het net? Deelt u de conclusie dat, door de energietransitie, de beschikbaarheid van elektriciteit onzekerder wordt?4
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Het gebruik van de «spitsstrook» heeft het kabinet sinds 1 januari mogelijk gemaakt via de algemene maatregel van bestuur (AMvB) n-1. Hiermee wordt het voor de opwek van hernieuwbare elektriciteit mogelijk gemaakt om gebruik te maken van de «spitstrook» om hiermee meer transportcapaciteit beschikbaar te maken. Voor elektriciteitsafname blijven hoge betrouwbaarheidseisen gelden.
Ik zal de AMvB n-1 vanaf 1 januari 2022 evalueren en neem dan ook de effecten op de betrouwbaarheid mee. Zoals toegelicht bij de AMvB is de verwachting dat de inzet van de «spitstrook» geen effect zal hebben op de betrouwbaarheid van het elektriciteitsnet.
Als gevolg van de inzet van hernieuwbare bronnen die weersafhankelijk zal het een grotere uitdaging zijn om het elektriciteitssysteem in balans te houden. De landelijk netbeheerder TenneT brengt elk jaar de leveringszekerheid in kaart met de monitor leveringszekerheid. Hieruit blijkt dat vanaf 2025 er meer uitwisseling van elektriciteit met het buitenland plaats vindt maar dat leveringszekerheid tot en met 2030 binnen de gestelde norm blijft.