De opschalingskorting op het gemeentefonds |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de brief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) van 25 augustus 2021 over de opschalingskorting op het gemeentefonds?1
Ja, ik heb kennisgenomen van deze brief.
Voor welke bedragen is de opschalingskorting op het gemeentefonds doorgevoerd in de begrotingsjaren 2015 tot en met 2020?
In onderstaande tabel is weergegeven voor welke bedragen de opschalingskorting is doorgevoerd in de begrotingsjaren 2015–2020. De oploop van de opschalingskorting is in 2020 en 2021 incidenteel geschrapt vanwege de toegenomen financiële druk bij gemeenten door corona2. De realisatie wijkt hierdoor in 2020 af van de oorspronkelijke reeks.
2015
2016
2017
2018
2019
2020
Oorspronkelijke reeks cumulatief
60
120
180
240
300
370
Actuele reeks cumulatief
60
120
180
240
300
300
Voor welke bedragen is de opschalingskorting ingeboekt voor de begrotingsjaren 2021 en later?
In onderstaande tabel is weergegeven voor welke bedragen de opschalingskorting voor 2021 en verder is ingeboekt. De oploop van de opschalingskorting voor gemeenten wordt in 2022 (evenals in 2020 en 2021) incidenteel geschrapt. Het is aan een nieuw kabinet om te besluiten over de opschalingskorting voor 2023 en verder.
2021
2022
2023
2024
2025
Structureel
Oorspronkelijke reeks cumulatief
460
570
700
835
975
975
Actuele reeks cumulatief
300
300
700
835
975
975
Op basis van welke raming van de efficiencywinst voor gemeenten is de opschalingskorting berekend?
De opschalingskorting is geïntroduceerd tijdens het kabinet Rutte II.
De besparingen zijn toentertijd gebaseerd op lagere apparaatskosten van gemeenten door schaalvoordelen, verminderen van toezicht, vereenvoudiging van regelgeving en minder dubbeling van taken. Tevens gaat de besparing uit van een daling van het aantal gemeenteambtenaren doordat gemeenten groter worden of met elkaar gaan samenwerken.
Bij invoering, is er uitgegaan van het rekenkundige equivalent van een vermindering met 75 gemeenten in de periode 2012 tot 2017. Voor de totale periode kwam deze benadering neer op een resterend aantal van 100–150 gemeenten in 2025.
Heeft de reële efficiencywinst voor gemeenten zich ontwikkeld in overeenstemming met de raming?
De middelen uit het gemeentefonds zijn vrij besteedbaar, gemeenten hoeven hier geen verantwoording over af te leggen aan het Rijk. Dit is dan ook niet bekend bij het Rijk.
Hoe verhoudt de opschalingskorting zich tot de voorgenomen herijking van het gemeentefonds?
De opschalingskorting heeft betrekking op de omvang van het gemeentefonds. De herijking heeft betrekking op de verdeling van de middelen in het gemeentefonds. Het enige verband tussen de opschalingskorting en de herijking is dan ook dat de omvang van de te verdelen middelen groter is als de oploop van de opschalingskorting wordt geschrapt.
Deelt u de mening van de VNG, dat de opschalingskorting niet voldoet aan de wettelijke normen voor uitnamen uit het gemeentefonds van artikel 2 Financiële-verhoudingswet en artikel 108 Gemeentewet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?
Ik ben van mening dat de opschalingskorting voldoet aan de wettelijke normen voor uitnamen uit het gemeentefonds van artikel 2 Financiële-verhoudingswet en artikel 108 Gemeentewet.
Artikel 2 Financiële-verhoudingswet gaat over beleidsvoornemens van het Rijk. Indien de beleidsvoornemens van het Rijk leiden tot een wijziging van de uitoefening van taken of activiteiten door provincies of gemeenten, wordt in een afzonderlijk onderdeel van de bijbehorende toelichting met redenen omkleed en met kwantitatieve gegevens gestaafd, welke de financiële gevolgen van deze wijziging voor de provincies of gemeenten zijn. In de toelichting wordt tevens aangegeven via welke bekostigingswijze de financiële gevolgen voor de provincies of gemeenten kunnen worden opgevangen.
Artikel 108, derde lid, van de Gemeentewet verplicht het Rijk de kosten te vergoeden die voortvloeien uit de uitvoering van taken die bij of krachtens de wet aan gemeenten zijn opgedragen en waarvan de kosten niet op andere wijze vergoed worden.
De opschalingskorting betreft echter geen nieuwe taken, maar een korting op de apparaatskosten en staat dan ook los van artikel 108, derde lid, Gemeentewet en van artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet.
Bent u bereid de opschalingskorting ook in 2022 te bevriezen op het niveau van 2019? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet heeft besloten de oploop van de opschalingskorting ook voor 2022 te schrappen.
De benoeming van de secretaris-generaal bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u uitleggen waarom het demissionair kabinet heeft besloten een topambtenaar die betrokken is geweest bij het toeslagenschandaal te benoemen als nieuwe secretaris-generaal van het Ministerie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport?1
Waren er voor deze functie geen andere mensen die zich kwalificeerden? Of speelt mee dat deze topambtenaar volgens de regels van de banencarrousel aan de beurt was voor deze functie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat het op zijn minst cynisch is dat uw derde kabinet moest aftreden door dit schandaal en dat hetzelfde kabinet in demissionaire status overgaat tot de benoeming van een van de topambtenaren die mede verantwoordelijkheid draagt voor het voortduren van de ellende waarin vele gezinnen hebben gezeten door de toepassing van «alles op niets» bij toeslagen?
Bent u het met deze voormalig directeur-generaal van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid eens dat er destijds verzuimd is om een noodwet te maken om het leed van gezinnen te verzachten?2
De Parlementaire Ondervragingscommissie heeft op basis van het verhoren van ambtenaren en verschillende bewindspersonen, en alle andere onderzoekswerkzaamheden haar rapport opgesteld. Hierin zijn alle bevindingen uit de gesprekken meegenomen. Het kabinet onderschrijft in de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht»6 dat er veel eerder ingegrepen had moeten worden en dat vroege signalen over problemen met hoge terugvorderingen en nihilstellingen niet hebben geleid tot de noodzakelijke ingrepen. Naar aanleiding van de bevindingen van de Parlementaire Ondervragingscommissie heeft het kabinet zijn ontslag aangeboden.
Om de gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslag te helpen, en om te voorkomen dat dit nog eens gebeurt, heeft het kabinet een samenhangend pakket aan maatregelen genomen. Over de voortgang hiervan wordt de Kamer periodiek geïnformeerd, zoals aangeven in de stand van zaken maatregelen kabinetsreactie op het rapport van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag van 29 juni 20217.
Op welke wijze is dit inzicht zo sterk dat een nieuwe benoeming op zijn plaats is? Op welke wijze heeft het demissionaire kabinet zich hiervan vergewist?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat deze voormalig directeur-generaal van Sociale Zaken en Werkgelegenheid getraind is in het kader van de verhoren van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag? Zo ja, waarom vonden die trainingen plaats?
Zoals ook is toegelicht in reactie op de feitelijke vragen bij het rapport van de POK (bijlage bij Kamerbrief van 18 januari 2021) is iedere getuige die – ambtelijk of politiek – gelieerd is of was aan het Ministerie van SZW in de gelegenheid gesteld om zich door middel van een oefensessie voor te bereiden op het verhoor.
Ook de voormalig directeur-generaal van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft hiervan gebruik gemaakt. Het is vanuit privacyoverwegingen niet gebruikelijk om in te gaan op de vraag welke ambtenaren hieraan meegedaan hebben. In dit specifieke geval doen we dat wel omdat het gaat om een topambtenaar van wie de gemaakte uitgaven reeds als bestuurskosten openbaar zijn gemaakt.
De oefensessie is aangeboden vanuit het oogpunt van goed werkgeverschap en de getuigen waren niet verplicht hieraan deel te nemen. Iedere getuige heeft daarin zijn of haar eigen afweging gemaakt. De oefensessie had tot doel de getuigen de gelegenheid te bieden te wennen aan de (niet alledaagse) setting van een verhoor onder ede en hen zo in staat te stellen het eigen verhaal zo goed mogelijk te vertellen. De oefensessies werden begeleid door een extern bureau.
Ook alle namens SZW verhoorde ambtenaren en oud-bewindspersonen hebben een basisdossier ontvangen met een tijdlijn, enkele feitenoverzichten, relevante onderzoeken en Kamerstukken en de voor hen relevante stukken die door de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag bij SZW zijn gevorderd. Evenals bij het Ministerie van Financiën zijn de getuigen van SZW na ontvangst van het basisdossier in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie te verzoeken die zij relevant achten voor de voorbereiding op hun verhoor. Op de dag van het verhoor was een woordvoerder van SZW aanwezig om de verhoorden te begeleiden bij eventueel contact met media. De hulp bij de voorbereiding was erop gericht de verhoorden zo goed mogelijk in staat te stellen de vragen van de commissie te beantwoorden.
Kunt u zich herinneren dat u in het Kamerdebat van 21 januari 2020, over de gepresenteerde plannen voor de reorganisatie van de Belastingdienst, heeft betoogd dat de manier waarop het kabinet misstanden met topambtenaren van de ABD buiten het zicht oplost?3
Is dit de manier waarop u ingrijpt: dat een medeverantwoordelijke voor een groot schandaal – waarvan de schade nog bij lange na niet is hersteld – een nieuwe topfunctie krijgt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe legt u aan slachtoffers van het toeslagenschandaal uit dat een van de gezichten van het grote leed dat hen overkomen is, een nieuwe topfunctie binnen de overheid krijgt van het demissionaire kabinet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is de benoeming van de secretaris-generaal van VWS onderdeel van de nieuwe bestuurscultuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het stoppen van WMO- en leerlingenvervoer in verband met Formule 1-race in Zandvoort |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat van 3 tot en met 5 september het WMO- en leerlingenvervoer niet in, naar of vanuit de gemeenten Zandvoort, Haarlem, Bloemendaal en Heemstede zal rijden vanwege de verwachte drukte omtrent de Formule 1-race op het circuit van Zandvoort?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht.
In overleg met de betrokken gemeenten heeft vervoersaanbieder RegioRijder inmiddels besloten om het Wmo- en leerlingenvervoer toch te continueren in het Formule 1 weekend, zij het met mogelijke beperkingen omwille van drukte op de weg. RegioRijder heeft hierover een nieuw bericht geplaatst op de website2. Daar wordt aangegeven dat mensen wel ritten kunnen boeken, maar dat het in het betreffende weekend druk is op de weg en dit vertragingen geeft in reistijd. Voor alle Wmo-reizigers geldt dat zij er rekening mee moeten houden dat de verkeerssituatie gedurende de dag kan veranderen en het vervoer gepaard kan gaan met (lange) wachttijden en reistijden. Op vrijdag 3 september is leerlingenvervoer van en naar Haarlem, Bloemendaal, Zandvoort en Heemstede mogelijk. Echter, het tijdsschema is vanwege de grote drukte onzeker. Vertragingen, files en andere routes kunnen voor kwetsbare kinderen heftig zijn. Het is aan de ouders of de school om te bepalen of een kind een rit met een onvoorspelbaar karakter aan kan. RegioRijder informeert de ouders die gebruik maken van leerlingenvervoer over de gang van zaken.
Komt het in den lande vaker voor dat in gemeenten de mogelijkheid om dergelijke essentiële ritten te boeken wordt stopgezet in verband met evenementen?
Tot op heden hebben ons geen berichten bereikt dat het Wmo- of leerlingenvervoer wordt stopgezet vanwege een evenement.
Zijn er, door het stopzetten van de ritten van WMO- en/of leerlingenvervoer in deze gemeenten, ook ritten afgezegd vanwege de Formule 1-race?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u van mening dat essentiële WMO- en zorggerelateerde vervoersdiensten stopgezet mogen worden voor evenementen?
Het uitgangspunt moet zijn dat deze vervoersdiensten altijd doorgang vinden, of in ieder geval zoveel mogelijk. Het kan bij omstandigheden op de weg door een evenement wel betekenen dat reizigers te maken krijgen met langere wachttijden en reistijden. Er is dan heldere communicatie nodig over wat een reiziger van een aangepaste rit tijdens een evenement kan verwachten, zodat het de reiziger zelf is die beslist of hij de rit maakt of niet. Bij de lokale besluitvorming hierover hoort het belang van de gebruikers van de vervoersdiensten voorop te staan.
Zijn de aanbieders van deze diensten, dan wel de gemeenten in kwestie, gehouden aan het aanbieden van een alternatief? Zo nee, wat is daarover uw waardeoordeel?
Het behoort tot de bevoegdheid van gemeenten om hierover te besluiten.
Wat moet een inwoner, die van deze vervoersdiensten gebruik maakt, doen als deze naar bijvoorbeeld het ziekenhuis moet en er geen alternatieven beschikbaar zijn?
Het vervoer in acute zorgsituaties (zoals ambulancediensten) zal altijd doorgang vinden. Zie verder mijn antwoord op vragen 1 en 4.
Bent u bereid zich in te spannen om dit voorstel tegen te houden en/of de gemeente op te dragen voor die dagen een alternatief te verzorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om met een voorstel te komen dat ervoor zorgt dat het nooit ergens meer mogelijk is dat zulk essentieel zorggerelateerd vervoer geen doorgang kan vinden door evenementen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het organiseren van leerlingenvervoer en Wmo-vervoer is bewust bij gemeenten belegd. Zij kunnen lokaal de beste afweging maken of in een uitzonderlijke situatie het gebruikelijke vervoer doorgang kan vinden of dat er een ander besluit over het vervoer genomen moet worden.
De bezorgde brief van de 14-jarige Rosalinde Leijdekker |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u de brief gelezen die de 14-jarige Rosalinde uit Heiloo u heeft geschreven, waarin ze schrijft dat ze hoopt dat ze iets van u kan verwachten als het gaat om het bestrijden van de klimaatcrisis?1
Mogen we aannemen dat u Rosalinde netjes antwoord zal geven op haar brief?
Mogen we aannemen dat u haar niet te lang op een antwoord zal laten wachten, zeg: niet langer dan twee weken?
Wilt u een afschrift van uw antwoord aan Rosalinde aan de Kamer sturen?
De bijdrage van de Rijksoverheid aan de realisatie van de EU Horizon missie 100 Klimaatneutrale- en slimme steden tegen 2030 |
|
René Peters (CDA), Inge van Dijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Europese Commissie op 30 juni jongstleden de «Europese Missie voor 100 klimaat neutrale steden tegen 2030 – door en voor burgers» (hierna «Klimaat Missie») heeft goedgekeurd als één van de vijf Horizon Europe missies?1 Bent u tevens bekend met de doelen, planning en lopende voorbereidingen door de Europese Commissie, als onderdeel van het nieuwe Horizon Europa werkprogramma 2021 – 2022?
Ja, ik ben bekend met die missie en ik ondersteun de doelen hiervan. EZK en OCW hebben uw Kamer eerder geïnformeerd over de doelen, planning en lopende voorbereidingen door de Europese Commissie, als onderdeel van het nieuwe Horizon Europe werkprogramma 2021–20222. Om verwarring te voorkomen, de door u genoemde Klimaatmissie wordt in de Europese context (en hierna) aangeduid als de «Cities Mission» – Stedenmissie. Dit omdat er ook een missie is over klimaatadaptatie.3Belangrijkste doelstelling van de Stedenmissie is om 100 Europese steden voor 2030 te transformeren naar klimaatneutraliteit en zo de levenskwaliteit en duurzaamheid in Europa te verhogen.
Kunt aangeven hoe de gewenste Nederlandse actieve betrokkenheid, zoals benadrukt in de brief aan de Kamer van 25 april 2019 (Kamerstuk 22 112 Nr. 2791), bij het vervolgtraject van de Europese Klimaat Missie is ingevuld door de rijksoverheid en de betrokken ministeries? Welk ministerie heeft hier de regie en in welke inzet en acties heeft zich dit vertaald? Op welke manier levert deze Europese Klimaat Missie een bijdrage aan de doelen uit het Klimaatakkoord en de Klimaatwet?
Een belangrijk deel van de benodigde acties om de missies te bereiken, ligt op het gebied van onderzoek en innovatie. OCW en EZK verzorgen als verantwoordelijke ministeries voor Horizon Europe de coördinatie van de verschillende missies, ten behoeve van de opname in het Horizon Europe Werkprogramma. BZK en EZK voeren samen de regie over deze Stedenmissie en zijn vertegenwoordigd in de door de Europese Commissie georganiseerde gremia over de missie en de Horizon Europe programmering. De uitdagingen van de missies gaan verder dan alleen onderzoek en innovatie alleen. De Commissie heeft op 29 september 2021 een formele mededeling gedaan over de missies en daarmee de missies ook in de bredere beleidscontext geplaatst. Hierover wordt Uw Kamer in november middels een BNC-fiche geïnformeerd.
Vooruitlopend op de aanname van de missie is op 14 en 21 juni jl. het online evenement «100 Climate Neutral Cities in Europe by 2030» georganiseerd door RVO en het Enterprise Europe Netwerk. Dit in opdracht van de Ministeries van BZK, BZ en in samenwerking met VNG en FME (ondernemersorganisatie voor de technologische industrie). Doelgroepen voor dit event waren steden en bedrijfsleven.
Vanuit de missieraad voor de Stedenmissie en door verantwoordelijken voor de missie bij de Europese Commissie is zowel bij de opening van het evenement als in specifieke deelsessies toelichting gegeven over de missie, de onderwerpen en de stand van zaken rond de ontwikkeling. Tijdens het evenement stond de vraag centraal hoe steden geholpen kunnen worden om zo snel mogelijk klimaatneutraal te worden. Daarbij lag de focus op missiegedreven innovatie, investeringen en burgerparticipatie. Daarnaast heeft de rijksoverheid in de afgelopen periode met de VNG, met diverse individuele gemeenten en met het Klimaatverbond (de vereniging van decentrale overheden die samenwerken op het gebied van adaptatie en mitigatie) gesproken over hun interesse in deze missie.
Bij de uitwerking van de Stedenmissie is door de EU gekeken naar de Green Deal en in het verlengde daarvan het Fit-for-55-pakket dat deze zomer is gepresenteerd: de missie moet een meerwaarde hebben om het doel van 55% emissiereductie in 2030 en klimaatneutraliteit in 2050 dichterbij te brengen. De geselecteerde steden zijn koplopers voor de transitie die alle steden in Europa gaan doormaken: deze steden zetten in op klimaatneutraliteit in 2030, waar andere steden dat punt uiterlijk in 2050 bereikt moeten hebben. Daarmee zal de missie ook een bijdrage leveren aan de doelen uit het Klimaatakkoord en de Klimaatwet.
Deelt u de mening dat het voor deelnemende Nederlandse steden, organisaties en bedrijven essentieel is dat de Nederlandse overheid een actieve rol neemt bij invulling en vaststelling van het Stedelijk Klimaat Contract als één van de belangrijkste instrumenten om de Klimaat Missie te realiseren?
De doelen en ambities uit de missie onderschrijf ik. Of de rijksoverheid hierin een grote rol moet spelen en hoe dat vorm zou kunnen krijgen, is op dit moment nog niet duidelijk. BZK en EZK gaan hierover nader in gesprek met steden die voornemens zijn mee te doen. In de Stedenmissiewordt als één van de instrumenten het «Climate City Contract» – Stedelijk Klimaat Contract voorgesteld. Dit is geen juridisch bindend document, maar een Memorandum of Understanding dat wordt omschreven als: «een nieuw mechanisme om EU steun aan steden in de vorm van meer innovatie, betere regelgeving en geïntegreerde financiering. De ondertekening vindt plaats door de burgemeester namens de lokale overheid en lokale belanghebbenden, door de EC en door nationale of regionale autoriteiten.»4 Het Mission platform dat door de Commissie wordt opgericht helpt steden met het vormgeven van de contracten in co-creatie met nationale overheden, regionale overheden en lokale stakeholders. In de uitwerking van de voorgestelde missie is het aanmeld- en selectieproces gericht op de relatie tussen steden en de Europese Commissie. De keuze is aan steden om te participeren. De Commissie zet zich in dat de 100 deelnemende steden bestaan uit een divers palet aan steden. Zowel steden die al goed op weg zijn naar klimaatneutraliteit, als steden die nog in de startblokken staan kunnen geselecteerd worden voor de missie.
Bent u ermee bekend dat Nederland als EU-lidstaat geacht wordt een volwaardig ondertekenende partij te zijn van het op te stellen Stedelijk Klimaat Contract om de Klimaat Missie uit te voeren? Op welke manier bent u bereid dit (financieel) vorm te geven en wat gaan de Europese Commissie en de betrokken lokale overheden hiervan merken? Bij welk ministerie dienen belangstellende steden zich te melden?
Bij het Stedelijk Klimaat Contract staat de ondertekening door de burgemeester van de stad centraal. Daarnaast kunnen andere partijen, publiek en privaat, aanbevelingen ondertekenen. De nationale overheid kan een dergelijke partij zijn. Zoals bij vraag 3 aangegeven gaan BZK en EZK nader in gesprek met steden die voornemens zijn mee te doen aan deze missie. Op basis daarvan zal ik bepalen of de rijksoverheid ook medeondertekenaar zal zijn.
De opzet van de Integrale Kennis en Innovatieagenda van het Klimaatakkoord is eveneens missiegedreven. De middelen worden hierin dan ook missiegedreven ingezet. De kansen die de Stedenmissie biedt, worden afgewogen tegen andere (veelal nationale) mogelijkheden. We zetten in op de maatregelen met de meeste impact. Ik laat me daarbij op dit onderwerp adviseren door het missieteam voor missie B (Gebouwde Omgeving) van de Integrale Kennis en Innovatieagenda.
Team IRIS van RVO werkt als contactpunt voor organisaties die willen meedoen aan Horizon Europe. Daar kunnen organisaties terecht voor ondersteuning voor deelname aan de acties die voortvloeien uit het Horizon Europe Werkprogramma. Dit geldt ook voor steden die willen meedoen aan de Stedenmissie.
Deelt u tevens de mening dat deelname van de juiste Nederlandse steden aan de Klimaat Missie gebaat is bij effectieve en duidelijke selectiecriteria waaraan voldaan moet worden, waaronder bewezen triple helix inzet met betrokkenheid van burgers, kennisintensiteit op duurzaamheid klimaat en energie en scheiding van publieke geldstromen? Welke criteria zijn er vanuit de rijksoverheid al gedeeld met de Europese Commissie en hoe gaat u ervoor zorgen dat bovenstaande elementen eveneens onderdeel worden van de selectiecriteria?
De Commissie geeft aan dat steden zelf moeten beslissen of ze wel of niet een voorstel indienen. Centrale overheden hebben hierbij geen veto of verplichting om de aanvraag van individuele steden mede te ondertekenen. De door u genoemde selectiecriteria maken deel uit van de voorgestelde missie (zie o.a. Annex V – Selection Process and Criteria vanaf p. 39 van het document in bijlage). Het elegante van deze aanpak is juist de focus op de missie om klimaatneutrale steden te realiseren. De rijksoverheid ziet geen aanleiding hier extra randvoorwaarden aan toe te voegen. Wat het Rijk wel van belang vindt is de mate van betrokkenheid van de gemeente. Het is in dat kader positief te constateren dat een aantal gemeenteraden het indienen van een voorstel voor de Stedenmissie heeft omarmd.
De Commissie geeft aan dat maatschappelijk draagvlak en actieve betrokkenheid van burgers, bedrijfsleven en kennisinstellingen essentieel zijn om deze transitie naar klimaatneutraliteit te laten slagen. Het Rijk onderschrijft dit uitgangspunt. Hoe dit in de praktijk wordt georganiseerd zal per stad verschillen. Voor de acties die onder Horizon Europe worden opengesteld, gelden de reguliere criteria op basis van excellentie en impact.
Welke financiële bijdrage is er via de Europese Commissie vanuit Horizon Europe beschikbaar voor deelnemende Nederlandse steden? Op welke manier bent u voornemens de diverse beschikbare financiële Europese instrumenten, waaronder de Green Deal en Recovery and Resilience Facility, aan te spreken en in te zetten voor de realisatie van de Klimaat Missie in de deelnemende Nederlandse steden?
De missies als zodanig vormen onderdeel van de tweede pijler van Horizon Europe en beogen complementair te zijn aan de inspanningen vanuit de thematische clusters en partnerschappen onder deze pijler, maar ook aan andere onderdelen van Horizon Europe. Voor de eerste drie jaar van Horizon Europe is maximaal 10% van het jaarbudget van pijler twee beschikbaar voor missies5. De bedragen die per missie beschikbaar zijn onder het Horizon Europe Werkprogramma 2021–2022 worden momenteel besproken met lidstaten en vloeien voort uit de implementatieplannen. Voor de Stedenmissie is vooralsnog € 300 mln gereserveerd.
Voor de Stedenmissie zal het budget naar verwachting grotendeels ingezet worden voor onderzoek en innovatie, primair op vlak van transport en energie. Het gaat daarbij niet om vooraf geografisch geoormerkte bedragen aan landen of steden. Ook wordt hiermee de realisatie van een platform ter ondersteuning van steden in co-creatie van Stedelijke klimaatcontracten en met advies op vlak van investeringen en financiering mogelijk gemaakt.
De Europese Commissie verwacht voor de missies dat nationale en regionale overheden en de private sector zelf ook fors investeren en dat er vanuit andere relevante EU-programma’s bijgedragen zal worden. Hier kan de Commissie uiteraard geen garanties voor geven. Wel zal de Commissie aan geselecteerde steden een «mission label» toekennen. Dit kan dienen als een soort waarde keurmerk waarmee steden mogelijk een preferentiële behandeling krijgen bij andere fondsen. Tegelijk blijven de standaardregels van de diverse programma’s en regelingen van kracht.
Het is primair aan de steden om verschillende vormen van financiering aan elkaar te verbinden. RVO en de betrokken departementen kunnen hier in ondersteunen. Nationaal instrumentarium wordt breed ingezet op die onderwerpen waar de meeste impact te behalen is voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving. We hebben daarin geen «fast lane» voor de voorlopers gecreëerd en hebben ook niet die intentie. De betrokken departementen staan open voor signalen van steden met interesse in de missie.
De recente vacature voor een beleidsmedewerker op het ministerie |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van de onderstaande vacature voor een beleidsmedewerker die door uw ministerie geplaatst is?1
Ja.
Kunt u aangeven in welke media deze advertentie is geplaatst?
De advertentie is geplaatst op de websites www.werkenvoornederland.nl en www.werkenbijdeoverheid.nl. Daarnaast is de advertentie ook nog geplaatst op de LinkedIn-pagina van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) met een gesponsord bericht.
Kunt u aangeven waarom specifiek voor deze media is gekozen?
Vacatures van LNV worden standaard geplaatst op www.werkenvoornederland.nl, www.werkenbijdeoverheid.nl en de LinkedIn-pagina van LNV. De keuze voor het inzetten van een gesponsord bericht is vanwege het actief bereiken van de doelgroep op LinkedIn.
Bent u zelf ook – net als in de advertentie staat gemeld – van mening dat landbouw en natuur «lijken te botsen»?
Dit kan soms zo lijken, maar met kringlooplandbouw hoeft dat niet het geval te zijn. Met een circulaire en agro-ecologische land- en tuinbouw zorgen we voor gezonde, weerbare bodems en teeltsystemen zonder schadelijke emissies naar grond- en oppervlaktewater. Weerbare teeltsystemen maken gebruik van biodiversiteit en versterken deze, wat resulteert in een veerkrachtige land- en tuinbouw en een betere kwaliteit van de natuur.
Kunt u uitleggen hoe landbouw en natuur met elkaar botsen, ondanks het feit dat boeren al millennia met de natuur samen werken?
Boeren werken inderdaad al heel lang met natuur samen en begrijpen de natuur ook goed, waardoor landbouw en natuur prima samen kunnen gaan. Maar zij kunnen ook botsen. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer er sprake is van emissies met een nadelig effect op nabij gelegen natuurgebieden.
Welk onderscheid maakt het Ministerie van LNV er tussen boerennatuur en «gewone» natuur?
Er zijn vele soorten natuur, elk met eigen kwaliteiten. Boerennatuur is natuur die hoort bij open landschappen en een relatie heeft met de landbouw.
Vindt u boerennatuur ook natuur?
Ja, boerennatuur is zeker ook natuur.
Vindt u het toepasselijk om bij een vacature voor een functie in de uitvoerende tak van de Nederlandse overheid, een volledige alinea te wijden aan politiek getinte beleidsopvattingen van Europees commissaris Timmermans (PvdA)?
Het citaat van commissaris Timmermans beslaat één zin en is in lijn met het wetenschappelijk onderbouwde IPBES-rapport (2019).
Waarom is ervoor gekozen om de beleidsopvatting van de Europees commissaris te noemen in een personeelsadvertentie van het Ministerie van LNV?
Zie antwoord 8.
In hoeverre is de Europese Commissie leidend in de uitvoering van de taken van het Ministerie van LNV?
Nederland (en dus ook het Ministerie van LNV) bepaalt in principe zijn eigen beleid. Dat neemt niet weg dat we samenwerken met de EU. En als er door de EU, voorbereid door de Europese Commissie en de Europese Raad, richtlijnen zijn vastgesteld, zoals bijvoorbeeld voor natuur het geval is, zijn die richtlijnen leidend.
Hoe verhoudt zich dit tot verantwoording aan de Tweede Kamer, die dan weer niet genoemd wordt in de vacature?
LNV is primair verantwoording verschuldigd aan de Tweede Kamer.
Waarom hebben medewerkers op het LNV wel kennis van klimaat, natuur, biomassa en hout nodig, maar wordt er geen kennis van landbouw en visserij vereist?
Er moeten op LNV zeker voldoende medewerkers zijn met kennis van landbouw en visserij, en die zijn er ook. Maar niet elke medewerker hoeft alle kennis te hebben. In dit specifieke geval is vooral additionele kennis nodig op het gebied klimaat, natuur, biomassa en hout.
Vindt u het belangrijk dat personeelsleden van het ministerie gedegen praktische kennis of een achtergrond hebben van de sector waarvoor zij in dienst worden genomen (in dit specifieke geval visserij en Noordzee)? Zo nee, waarom niet?
Personeelsleden moeten voor hun functie relevante kennis hebben of willen ontwikkelen en via samenwerking met anderen in teams ontbrekende kennis aanvullen. Praktische kennis of een achtergrond in de sector is hierbij relevant. LNV beschikt ook over verschillende medewerkers met een dergelijke achtergrond. Uiteindelijk gaat het erom dat alle relevante kennis en ervaring binnen het ministerie aanwezig zijn en ook gebruikt worden. Overigens betreft deze specifieke functie maar voor een beperkt deel taken met betrekking tot visserij en Noordzee. Dat is niet direct helder in de vacaturetekst.
Waarom is er voor deze specifieke medewerker geen kennis van visserij vereist voor een functie die vooral over de Noordzee en visserij gaat?
De functie heeft maar voor een beperkt deel betrekking op het coördineren van onderzoek en innovatie voor de Noordzee en de visserijsector. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van de expertise over visserij en de Noordzee die binnen LNV aanwezig is. Het werken in teamverband en met beleidsmedewerkers in betreffende beleidsdirecties (in dit geval vooral die van Natuur en Visserij) is belangrijk. Voor een groter deel betreft deze functie taken met betrekking tot het groeifonds.
Kunt u op een rij zetten hoeveel medewerkers van het Ministerie van LNV een aantoonbare en praktische achtergrond hebben in de landbouw en/of visserij? Zo nee, waarom niet?
Het is niet bekend hoeveel medewerkers een aantoonbare en praktische achtergrond hebben in de landbouw en/of visserij. In de personeelsregistratiesystemen van het Ministerie van LNV wordt deze achtergrond van een medewerker niet vermeld. Alleen het CV en de sollicitatiebrief worden in het personeelsdossier opgeslagen.
Kunt u dit aantal afzetten tegen het totaal aantal medewerkers bij het Ministerie van LNV? Zo nee, waarom niet?
Nee, de betreffende informatie is niet aanwezig aangezien deze niet wordt vastgelegd. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 15.
In hoeverre zijn landbouw en visserij nog belangrijke sectoren bij het Ministerie van LNV?
Dat zijn zeer belangrijke sectoren binnen LNV en daarom houdt ook een groot deel van het ministerie zich met deze sectoren bezig.
Kunt u in percentages aangeven wat het belang is van landbouw, natuur en visserij bij het Ministerie van LNV?
Percentages van het belang van landbouw, natuur en visserij zijn niet te geven. Dat komt omdat LNV uitgaat van een integrale aanpak van voedselproductie en maatschappelijke opgaven. Dan gaat het vaak over het combineren van sectoren, zoals ook in de functie die hier aan de orde is gebeurt.
Is het aannemen van nieuwe medewerkers bij het Ministerie van LNV voor wie geen specifieke kennis wordt gevraagd van landbouw of visserij, maar wel van natuur en klimaat een voorbode van een nieuw Ministerie van Natuur & Klimaat?
Eventuele wijzigingen in de departementale indeling worden tijdens de formatie bepaald.
Zo ja, gaan landbouw en visserij dan als beleidsterrein terug naar Economische Zaken?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 19.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De benoeming van nieuwe bewindslieden |
|
Lilian Marijnissen , Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat een demissionair kabinet een andere staatsrechtelijke status heeft dan een niet-demissionair kabinet en waarin ligt volgens u het verschil?
Zoals bekend heb ik op 15 januari jl. aan de Koning het ontslag van de Minister-President en alle Ministers en Staatssecretarissen aangeboden. De Koning heeft dit ontslag in overweging genomen en heeft de Minister-President, Ministers en Staatssecretarissen verzocht al datgene te blijven verrichten, wat zij in het belang van het Koninkrijk noodzakelijk achten. Gelet op de demissionaire status van de bewindspersonen is het staatsrechtelijk gebruik dat het kabinet terughoudend is in het formuleren van nieuw beleid en het nemen van verstrekkende besluiten. Dat geldt echter niet voor besluiten die geen uitstel dulden. Deze uitgangspunten nemen de bewindspersonen van het kabinet niet willekeurig maar consequent in acht. Het oordeel hierover is uiteindelijk aan de Tweede Kamer.
Vindt u dat de demissionaire status voldoende blijkt uit de uitingen van de bewindslieden en welke afspraken zijn hierover gemaakt?1 2 3 4
Zie antwoord vraag 1.
Hoe past het bij de demissionaire status van het kabinet om bijvoorbeeld wel met spoed een nieuwe wet te maken over de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) maar een uitspraak van de Kamer, die uiteraard niet demissionair is, over de verhoging van de zorgsalarissen naast zich neer te leggen?
De Minister van Justitie en Veiligheid is in de Tweede Kamer ingegaan op de noodzaak in verband met de voortgang van de werkzaamheden van de NCTV in het kader van de nationale veiligheid om op zo kort mogelijke termijn dit wetsvoorstel in procedure te brengen. Het is zoals gebruikelijk aan de Tweede Kamer om te beoordelen of de demissionaire status van het kabinet in de weg staat aan behandeling ervan. Op de wens van de Tweede Kamer om de zorgsalarissen te verhogen is het kabinet herhaaldelijk uitgebreid ingegaan. Kortheidshalve verwijs ik daarnaar.
Bent u het ermee eens dat de demissionaire status niet willekeurig gebruikt kan worden al naar gelang het demissionaire bewindslieden uitkomt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het volgens u staatsrechtelijk gewenst en in de praktijk wenselijk dat Kamerleden een dubbelfunctie hebben als Minister of Staatssecretaris en welke afspraken zijn hierover gemaakt?5
In de Grondwet (artikel 57, tweede lid) staat onder meer dat een lid van de Staten-Generaal niet tevens Minister of Staatssecretaris kan zijn. Hierop bestaat de uitzondering dat een Minister of Staatssecretaris die zijn ambt ter beschikking heeft gesteld, dit ambt kan verenigen met het lidmaatschap van de Staten-Generaal, totdat omtrent die beschikbaarstelling is beslist (artikel 57, derde lid). Doel hiervan is onder meer om volwaardige bezetting van het kabinet in de demissionaire periode te waarborgen.
De uitzondering op de onverenigbaarheid van functies is, naar het oordeel van het kabinet, zodanig geformuleerd dat deze zowel op zittende bewindspersonen als op nieuw te benoemen bewindspersonen ziet. Het door de Minister-President namens alle Ministers en Staatssecretarissen ingediende ontslag ziet namelijk ook op mogelijk nog te benoemen bewindspersonen. Hieruit volgt dat de uitzondering uit artikel 57, derde lid, Grondwet ook op hen van toepassing is.
In het kabinet is de afspraak gemaakt dat bewindspersonen die tevens Kamerlid zijn niet het woord voeren in debatten waarbij medebewindspersonen het kabinetsbeleid verdedigen, dat zij geen stemverklaringen afleggen, dat zij niet optreden als plv. voorzitter van de Tweede Kamer en dat zij niet deelnemen aan parlementaire delegaties.
In deze context is de hoedanigheid van demissionaire bewindspersonen die tevens lid van de Tweede Kamer zijn, naar het oordeel van het kabinet, helder.
Bent u het ermee eens dat helder moet zijn in welke hoedanigheid een bewindspersoon of Kamerlid een functie uitoefent en dat dit op dit moment niet helder is?6
Zie antwoord vraag 5.
Waarom wordt de personele bezetting van het kabinet de dag nadat de Kamer met zomerreces is gegaan bekend gemaakt?
De besluiten hieromtrent zijn bekend gemaakt op het eerst mogelijke moment.
Is de datum van 10 augustus voor de beëdiging gekozen omdat op die dag de Koning even een dag terug was van zijn vakantie in Griekenland of is er een inhoudelijke reden om voor deze datum te kiezen?
Met het oog op de zomerperiode en de eerste ministerraad na het zomerreces op 13 augustus 2021, is de beëdiging gepland op 10 augustus 2021.
Hoe lang vindt u dat een dubbelfunctie als Kamerlid en demissionair bewindspersoon kan voortduren en vindt u niet dat de Kamer inhoudelijk wordt verzwakt als elf Kamerleden niet beschikbaar zijn voor hun inhoudelijke, controlerende en medewetgevende taak?
In gevolge artikel 57 derde lid van de Grondwet kan een Minister of Staatssecretaris die zijn ambt ter beschikking heeft gesteld, het ambt verenigen met het lidmaatschap van de Staten-Generaal totdat omtrent die beschikbaarstelling is beslist. Het is verder niet aan het kabinet om een oordeel te vellen over het functioneren van de Tweede Kamer.
Kunt u uiteenzetten welke rechten op wachtgeld er zijn voor de demissionaire bewindslieden die nu zijn aangesteld, waarbij tevens de rechten van de functie als Kamerlid worden meegenomen?
Bewindspersonen hebben na hun aftreden recht op een uitkering zolang zij op de dag van het ontslag nog niet de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Dit geldt ook voor gewezen bewindspersonen die op dat moment Kamerlid zijn. De duur van de uitkering wordt op grond van het loopbaanprincipe (artikel 7, vierde lid van de Appa) bepaald op grond van alle eerdere Appa-functies. Wanneer de maximale duur van de uitkering gezien de ambtsduur als Kamerlid al is bereikt, welke drie jaar en twee maanden is, heeft de ambtsduur als bewindspersoon geen langere uitkeringsduur tot gevolg dan de als Kamerlid al bereikte drie jaar en twee maanden. De hoogte van een uitkering wordt afgeleid van de bezoldiging (inclusief eindejaars- en vakantie-uitkering) van bewindspersoon. Andere inkomsten worden daarop in mindering gebracht. De uitkering betreft 80% in het eerste jaar en 70% in de daaropvolgende jaren. Voorts geldt een sollicitatieplicht voor bewindspersonen vanaf drie maanden na aftreden.
De recent benoemde Staatssecretarissen van Economische Zaken en Klimaat (Klimaat en Energie), van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Infrastructuur en Waterstaat, die tevens Kamerlid zijn, hebben mij overigens gemeld dat zij, indien aan de orde, als Kamerlid te zullen afzien van de uitkering die voortvloeit uit hun functie als bewindspersoon.
Het spioneren van burgers door ambtenaren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de conclusies van het onderzoek van NHL Stenden Hogeschool in Leeuwarden en de Rijksuniversiteit Groningen waaruit in mei bleek dat Nederlandse gemeenten op grote schaal meekijken met burgers op sociale media?
Ja.
Bent u voorts bekend met de berichten «Ambtenaren spioneren op social media van Delftenaren» en «Delft stopt met online volgen van inwoners: wel risico voor openbare orde»?1 2
Ja.
Klopt het dat het spioneren met onder meer nepaccounts illegaal is en gemeenten flinke boetes -opgelegd door de Autoriteit Persoonsgegevens- kan opleveren? Graag een toelichting hierop.
Het onderzoek van NHL Stenden Hogeschool en de Rijksuniversiteit Groningen laat zien dat monitoring van social media in vrijwel alle gemeenten plaats vindt, maar dat de doelen, middelen en manieren van social media gebruik uiteenlopen. Als bij monitoring persoonsgegevens worden verwerkt, mag dat alleen binnen de kaders van de AVG. Handhaving vindt door de Autoriteit Persoonsgegevens plaats en kan tot boetes leiden.
Deelt u de mening dat het volgen van socialmedia-accounts die een gevaar kunnen vormen voor de openbare orde en veiligheid een taak is van de politie en niet van ambtenaren die voor Sherlock Holmes willen spelen? Graag een toelichting.
Zoals ik reeds beantwoordde bij soortgelijke vragen van uw lid mw. Leijten (ingezonden 25 mei 2021, met kenmerk 2021Z08830) valt te constateren dat de digitalisering van de samenleving eraan bijdraagt dat veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken zich ook naar de online wereld verplaatsen. We zien, zo gaf ik bij die beantwoording ter illustratie tevens aan, dat wijkagent, buurtwerk en jongerenwerker hun werkzaamheden hierdoor ook online gaan verrichten. Zowel de gemeente als de politie hebben derhalve wettelijke taken in het kader van de handhaving van openbare orde en veiligheid. Deze worden dus ook online uitgeoefend. Dit geschiedt binnen de kaders en grenzen van de Gemeentewet, Politiewet en aanverwante wetgeving, waaronder ook de privacywetgeving. Daar waar sprake is van opsporing van strafbaar gedrag berust deze taak bij de politie, die daarbij optreedt onder gezag van het OM.
Klopt het dat gemeenten wachten op een protocol van het Ministerie van Binnenlandse Zaken waarin staat hoe ambtenaren het beste om kunnen gaan met openbare informatie over inwoners? Zo ja, wanneer verwacht u dat gemeenten over dat protocol kunnen beschikken?
Om bewustwording te vergroten beoogt het kabinet versterking en professionalisering te bereiken van de expertise binnen overheidsorganisaties. We ontwikkelen daarom een handreiking Monitoring waarin we aangeven hoe de departementen, gemeenten en uitvoeringsinstanties binnen de kaders van de AVG kunnen monitoren. Ik verwacht deze handreiking aan het einde van het jaar aan te kunnen bieden.
Deelt u de mening dat informatie vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken voor gemeenten van groot belang is, daar uit onderzoek blijkt dat gemeenteambtenaren zich er vaak niet van bewust zijn dat ze de wet overtreden?
Het onderzoek van NHL Stenden Hogeschool en de Rijksuniversiteit Groningen laat zien dat men nog onvoldoende bewust is van de kaders van de AVG. Hoewel gemeenten een eigen verantwoordelijkheid hebben om wettelijke regels na te leven, ook bij de verwerking van persoonsgegevens, zie ik het als taak van de rijksoverheid om hen daarin te ondersteunen.
Bent u bekend met het feit dat privacywaakhond Autoriteit Persoonsgegevens de Delftse situatie zorgelijk noemt vanwege het gegeven dat gemeenten en overheden mensen absoluut niet zomaar mogen volgen? Zo ja, hoe gaat u een einde maken aan deze illegale spionagepraktijken bij gemeenten? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ja. De Autoriteit persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de AVG en geeft met deze uitspraak een stevig signaal. Gemeenten hebben echter hun eigen verantwoordelijkheid om wettelijke regels na te leven. Het blijft dan ook aan de gemeenten zelf om waar nodig organisatorische en technische maatregelen te nemen en processen aan te passen. Wanneer naleving en intern toezicht tekort schieten, zal ik hier in mijn gesprekken met de VNG en gemeenten aandacht voor vragen. We ontwikkelen daarnaast een handreiking Monitoring waarin we aangeven hoe de departementen en uitvoeringsinstanties binnen de kaders van de AVG kunnen monitoren.
De uitgelekte contracten met Pfizer |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de overeenkomsten die Albanië1 en Brazilië2 zijn aangegaan met Pfizer voor de levering van «vaccinaties» om COVID-19 tegen te gaan, waarvan de contracten onlangs zijn uitgelekt?
Ik ben bekend met de overeenkomsten zoals die op de website van uw partij staan. Ik ben echter niet bekend met de status of de juistheid ervan.
Bent u op de hoogte van het feit dat Carlos Murillo, Pfizer-CEO van Latijns-Amerika3, tegenover de parlementaire COVID-19-onderzoekscommissie van de Braziliaanse Federale Senaat, onder ede heeft verklaard dat Pfizer voor elk land dezelfde voorwaarden heeft gesteld in het leveringscontract?4
Ik heb kennisgenomen van de door u aangeleverde Youtube-clip. Het betreft naar het schijnt een passage van een hoorzitting voor het Braziliaanse parlement in het Portugees. Ik heb deze clip niet laten vertalen, maar ik ben bereid aan te nemen dat wat u stelt, in de clip ook wordt gezegd.
Erkent u dat de twee uitgelekte contracten van Pfizer met respectievelijk Albanië en Brazilië inderdaad dezelfde gestelde voorwaarden bevatten, zoals Carlos Murillo heeft verklaard, ondanks dat het gaat om twee volstrekt verschillende landen op twee verschillende continenten?
Ik heb kennis genomen van de contracten zoals die op uw website staan. Het is niet duidelijk wat de status is van deze documenten. Ik heb ook geen juridische vergelijking van deze contracten en ons contract laten maken. Ik kan derhalve niet aangeven of erkennen dat het hier om dezelfde voorwaarden gaat. Ook rust op onze contracten een geheimhoudingsplicht.
Heeft Nederland (en/of de EU) een leveringscontract met Pfizer getekend met gelijke of soortgelijke voorwaarden zoals die zijn gesteld in de uitgelekte leveringscontracten van Pfizer met Albanië en Brazilië?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3.
Waarom bent u akkoord gegaan met geheimhouding van de leveringsovereenkomst met Pfizer? Waarom bent u akkoord gegaan met geheimhouding van de leveringsovereenkomst met andere farmaceuten?
In een onderhandeling over een contract hebben beide partijen wensen omtrent de inhoud en de vorm van de overeenkomst. In het geval van deze contracten was het de wens van onze industriepartners om de inhoud ervan geheim te houden. Geheimhouding is ook niet ongebruikelijk bij het aangaan van contracten in de farmaceutische sector.
Voor welke duur is geheimhouding overeengekomen met Pfizer?
De duur van de geheimhouding is niet nader bepaald. In ieder geval gedurende de looptijd van de overeenkomst.
Voor welke duur is geheimhouding overeengekomen met Moderna?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6.
Voor welke duur is geheimhouding overeengekomen met AstraZeneca?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6.
Voor welke duur is geheimhouding overeengekomen met Janssen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6.
Voor welke duur is geheimhouding overeengekomen met Curevac?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6.
Welk doel dient de geheimhouding van leveringscontracten met farmaceuten, geredeneerd vanuit het belang van de Nederlandse bevolking?
De overeenkomsten zijn de uitkomsten van onderhandelingen. Het punt van de geheimhouding was een wens van de bedrijven. De totale overeenkomst is naar mijn mening in het belang van de Nederlandse bevolking.
Bent u bereid de contracten alsnog openbaar te maken? Bent u bereid, indien daar toestemming van de desbetreffende farmaceut voor nodig is, deze toestemming namens de Nederlandse regering te vragen?
Het openbaar maken van de overeenkomsten is een vorm van contractbreuk. Indien de bedrijven zelf zouden aangeven dat de geheimhouding opgeheven kan worden, dan heeft het kabinet geen probleem met het openbaren ervan.
Ziet u het maatschappelijk belang van het spoedig openbaar maken van de Nederlandse en Europese contracten met Pfizer, nu er na de uitgelekte contracten van Pfizer met Albanië en Brazilië hevig gespeculeerd wordt over de inhoud van de contracten, en Nederlanders zich zorgen maken over ofwel hun gezondheid na het nemen van het Pfizer-«vaccin», ofwel over de mogelijke financiële gevolgen van eventuele schadeclaims voor Nederlandse belastingbetalers?
Ik ben niet bekend met de door u gesuggereerde zorgen onder de Nederlandse bevolking.
Bent u bekend met het ontslag en de arrestatie van Roberto Ferreira Dias, een voormalig directeur belast met de logistiek van het Braziliaanse Ministerie van Volksgezondheid en tevens ondertekenaar namens de Braziliaanse overheid van de leveringsovereenkomst met Pfizer, omdat hij zou zijn omgekocht bij de inkoop van een vaccin en zou hebben gelogen tegenover de parlementaire COVID-19-onderzoekscommissie van de Braziliaanse Federale Senaat?5
Ja. Naar ik begrijp is de heer Dias is gearresteerd nadat de parlementaire onderzoekscommissie bewezen achtte dat hij een onjuiste verklaring onder ede had afgelegd over een ontmoeting met een verkoper. Volgens deze verkoper zou Dias hebben gevraagd om smeergeld bij de levering van doses van het AstraZeneca vaccin. Dias zelf schijnt de beschuldigingen te ontkennen.
Wie is er bevoegd om namens Nederland (en/of de EU) contracten met farmaceuten te ondertekenen voor de levering van «vaccins»?
De Directeur-Generaal Volksgezondheid van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Welke personen zijn er allemaal namens Nederland (en/of de EU) direct betrokken geweest bij de onderhandelingen met Pfizer en andere leveranciers van «coronavaccins»?
Namens Nederland gaat het om de directeur Internationale Zaken van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en een van zijn medewerkers.
Kunt u uitsluiten dat er in Nederland (en/of de EU), net zoals mogelijk in Brazilië, omkoping heeft plaatsgevonden bij de inkoop van «vaccinaties»? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen enkele aanleiding om te denken dat hier sprake van is.
Wat wordt er bedoeld met «any device, technology, or product used in the administration of or to enhance the use or effect of, such vaccine», zoals het Pfizer-vaccin (gedeeltelijk) wordt gedefinieerd in het contract met Albanië onder artikel 1.54 en in het contract met Brazilië onder artikel 1.57? Welke technologie en/of welke apparaatjes zijn er onderdeel van de «vaccin»-levering aan Nederland?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, heb ik geen nadere analyse laten maken van door u genoemde documenten. Ik kan daarom ook niet aangeven wat met bepaalde definities daarin wordt bedoeld. Buiten het door de EMA goedgekeurde product, wordt er niets door de fabrikant aan ons geleverd. Elke levering wordt geïnspecteerd door het RIVM.
Maken andere «vaccins» ook gebruik van technologie of apparaatjes? Zo ja, welke «vaccins»? En om wat voor technologie gaat het dan?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 18.
Hoe beoordeelt u de clausule onder artikel 2.1 (b), die zowel Albanië als Brazilië hebben geaccepteerd, die stelt dat ook als er goedkopere en effectievere medicijnen tegen COVID-19 op de markt komen of al blijken te zijn, zoals bijvoorbeeld ivermectine, dit geen reden mag vormen om het contract met Pfizer te beëindigen? Is Nederland (en/of de EU) met een gelijke of soortgelijke clausule akkoord gegaan?
Zoals eerder aangegeven heb ik geen inhoudelijke analyse gemaakt van de door u bedoelde documenten. Tegelijk kan ik me voorstellen dat als je afspreekt iets te kopen, je het gekochte ook moet afnemen en betalen. Ik kan vanwege de geheimhouding die rust op de door ons gesloten contracten, niet ingaan op uw vraag naar de toepasselijkheid van clausules.
Hebben andere farmaceuten een gelijke of soortgelijke clausule opgenomen in het leveringscontract met Nederland (en/of de EU)?
Hier kan ik geen antwoord op geven. Op de inhoud van de overeenkomsten rust een geheimhoudingsplicht.
Adviseert Pfizer de Nederlandse overheid (en/of de EU) of heeft het dat in het verleden gedaan, over welke medicijnen die een goedkoop en effectief alternatief zouden kunnen vormen voor haar «vaccin», noodzakelijkerwijs moeten worden afgeraden, om het miljardencontract tussen Nederland (en/of de EU) en Pfizer politiek stand te laten houden?
Nee.
Hoe rijmt u uw stellige uitspraak «over langetermijneffecten kan ik duidelijk zijn, die zijn er niet»6, met de door Pfizer van Albanië en Brazilië geëiste erkenning dat de langetermijneffecten onbekend zijn, zoals in beide contracten onder artikel 5.5 duidelijk wordt?
Ik verwacht geen langetermijneffecten. Wetenschappers geven aan dat de kans hierop zeer klein is.
Hoe kunt u Nederlanders, in het bijzonder Nederlandse kinderen, ervan overtuigen dat het «vaccin» ook op de lange termijn veilig is, als zelfs de producent van de injectie er, in ieder geval in een aantal landen op deze wereld, geen verantwoordelijkheid voor durft te nemen?
Ik ben van mening dat het vaccin voldoende veilig en verantwoord is. Ook voor kinderen. Zoals ik ook in mijn brief van 30 juni jl. heb aangegeven zijn de vaccins streng beoordeeld door het EMA en daardoor is de kans op lange termijn effecten bijzonder klein. Ook bij andere vaccins worden deze niet of nauwelijks gezien. Op basis van de beschikbare studies naar de coronavaccins, die ook zijn beoordeeld door de Gezondheidsraad, en de ervaringen in bijvoorbeeld de Verenigde Staten, waar al miljoenen jongeren vanaf 12 jaar zijn gevaccineerd, stel ik vast dat de voordelen van het vaccin opwegen tegen de mogelijke bijwerkingen. Ook bij jongeren. Hierover is toegankelijke informatie beschikbaar via www.coronavaccinatie.nl/jongeren.
Heeft u zelf ook in het leveringscontract tussen Nederland (en/of de EU) en Pfizer erkend dat de langetermijneffecten van de Pfizer-injectie onduidelijk zijn?
Ik kan geen uitspraken doen over die contracten. In zijn algemeenheid zijn producenten verantwoordelijk voor de veiligheid van het vaccin. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen de overheid en producenten. Ik hecht er waarde aan om in het antwoord van deze vraag nogmaals te benadrukken dat alle COVID-19 vaccins zorgvuldig zijn beoordeeld op werkzaamheid, kwaliteit en veiligheid. Het EMA en het CBG stellen hoge eisen aan vaccins en hanteren zeer strenge criteria, die hetzelfde zijn als bij de beoordeling en toelating van andere vaccins. Er zijn geen stappen in de beoordeling overgeslagen. Als een vaccin grootschalig wordt ingezet, zoals in de huidige COVID-19 vaccinatiecampagne, kan het gebeuren dat zeer zeldzame bijwerkingen aan het licht komen. Het EMA en het CBG houden bij of er tijdens het gebruik van het vaccin nog onbekende of zeldzame bijwerkingen naar voren komen, die eerder bij de studies nog niet zichtbaar waren.
Heeft u tegenover de leveranciers van andere «coronavaccinaties» (ook) moeten erkennen dat de langetermijneffecten van het desbetreffende «vaccin» onbekend zijn? Zo ja, om welke «vaccins» gaat het?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vraag 24 en 25.
Heeft Nederland (en/of de EU namens Nederland) geld gereserveerd voor eventuele schadeclaims als gevolg van grootschalige en ingrijpende bijwerkingen van de Pfizer-injectie? Zo ja, waarom en hoeveel? Zo nee, waarom niet? Verschilt dit met andere «coronavaccins»?
Nederland heeft hiervoor geen voorzieningen getroffen. De EU/EC ook niet. De Nederlandse staat verzekert zich in de regel niet tegen schade.
Op de begroting worden in het algemeen geen middelen gereserveerd voor niet bestaande schadeclaims. Er is geen reden om hier anders mee om te gaan in het kader van vaccins tegen COVID-19.
Kunt u per «coronavaccin» aangeven in hoeverre de Nederlandse staat aansprakelijk is voor schade en/of letsel als gevolg van de toediening ervan?
Op de overeenkomsten rust geheimhouding. Indien de Nederlandse staat aansprakelijk is voor schadegevallen als gevolg van de vaccinaties, dan zal de staat deze verantwoordelijkheid zoals gebruikelijk dragen.
Kunt u een overzicht sturen van de concrete standaarden die Nederland hanteert om de (productie)kwaliteit van specifiek een batch met mRNA-injecties, zoals die van Pfizer, te controleren?
De standaarden die gehanteerd worden zijn:
Welke zogheten Current Good Manufacturing Practices (CGMPs) gelden er in Nederland/de EU met betrekking tot mRNA-injecties?
De GMP richtsnoeren voor alle geneesmiddelen (humaan en veterinair) die gelden binnen de EU, en dus ook binnen Nederland, zijn vastgelegd in Eudralex volume 4: https://ec.europa.eu/health/documents/eudralex/vol-4_en.
Waren deze CGMP’sup to date op het moment van de eerste leveringen van het Pfizer-«vaccin»? Zo ja, waaruit blijkt dit? Zo nee, waarom niet?
Op de website genoemd in het antwoord op vraag 30 staan altijd de up-to-date GMP richtsnoeren, dus die waren ook up-to-date op het moment van de eerste leveringen van het Pfizer-vaccin.
Kunt u aangeven onder welke voorwaarden Nederland een levering/batch met Pfizer-vaccins bij twijfels over de kwaliteit kan terugsturen? In welke gevallen vindt er restitutie plaats?
Na goedkeuring van de Official Medicines Control Laboratories (OMCL) die controle uitvoeren op productieproces, kwaliteit en veiligheid van partijen), krijgt de fabrikant toestemming om de batch te leveren aan Nederland. Bij levering aan Nederland kan een batch alleen geweigerd worden als de Responsible Person van het RIVM de batch afkeurt op basis van niet voldoen aan de specificaties of GMP (Goede Manieren van Produceren)/GDP (Goede Distributiepraktijken) eisen.
Na levering aan RIVM en vrijgifte van een batch door RP kan alleen een batch terug gestuurd worden bij een herroeping. Een herroeping vindt plaats bij een kwaliteitsdefect die gevolgen kan hebben voor patiëntveiligheid. Het besluit tot het starten van een herroeping kan genomen worden door de leverancier of door IGJ.
In het contract met de leverancier zijn afspraken gemaakt dat zij zorgdragen voor vervangend product als een batch niet voldoet. Er zijn geen afspraken gemaakt over restitutie bij het terugsturen van een levering. In de praktijk zal restitutie van teruggestuurde vaccinbatches alleen mogelijk zijn als de leverancier geen vervangend product heeft en als aantoonbaar is dat de fabrikant niet voldaan heeft aan de contractuele kwaliteitsafspraken.
Iedere overeenkomst kent wederzijdse rechten en verplichtingen voor partijen. In geval van twijfel over de kwaliteit van een product zijn tussen partijen contractuele afspraken gemaakt. De afspraken onder deze overeenkomst vallen onder de geheimhouding.
Welke prijs heeft Nederland betaald per dosis van het Pfizer-«vaccin»?
De prijsafspraken zijn vertrouwelijk. Deze informatie valt onder de geheimhouding.
Het inperken van het demonstratierecht voor de ingang van de nieuwe Tweede Kamer |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Demonstreren voor ingang nieuwe Tweede Kamer kan niet»?1
Ja.
Bent u van mening dat artikel 9 van de Grondwet, te weten het demonstratierecht, van belang is?
Het demonstratierecht is een fundamenteel grondrecht. Het is van wezenlijk belang dat de overheid dit recht beschermt en respecteert.
Hoe waardeert u artikel 9 van de Grondwet dat erin voorziet dat mensen in de samenleving hun zorgen, onvrede of wensen, kenbaar kunnen maken aan de volksvertegenwoordigers?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate is bij het kabinetsbesluit over de vijf en een half jaar durende verhuizing van de Tweede Kamer rekening gehouden met het recht op demonstratie en is het presidium van de Tweede Kamer daarin geconsulteerd, of heeft het presidium van de Tweede Kamer hierin proactief een rol vervuld?
Verhuizingen kunnen de mogelijkheden om te demonstreren veranderen, omdat elke plek weer anders is. Dat geldt ook voor de nieuwe tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer aan de Bezuidenhoutseweg 67. In het besluitvormingsproces over de tijdelijke huisvesting, waarbij ook het presidium van de Tweede Kamer als gebruiker van de tijdelijke huisvesting betrokken was, is gekeken naar de mogelijkheden om in de nabijheid van het nieuwe gebouw te demonstreren. Zo is het definitief ontwerp van de tijdelijke huisvesting in maart 2019 goedgekeurd door het presidium. In het ontwerp is meegenomen dat in de betrekkelijke nabijheid van het gebouw kleine en grote demonstraties mogelijk zijn.
Ten overvloede wijs ik erop dat het wettelijk kader voor demonstraties primair wordt gevormd door de Grondwet en de Wet openbare manifestaties (Wom) en dat het uitsluitend aan het lokale gezag – de burgemeester – is om binnen dit wettelijke kader demonstraties te faciliteren en te bepalen hoeveel ruimte er is om te demonstreren op bepaalde plekken. Het kabinet en het presidium van de Tweede Kamer komen ter zake geen bevoegdheden toe.
Klopt het dat de gemeente Den Haag in mei 2021 een geactualiseerd demonstratiebeleid heeft uitgevaardigd en in hoeverre wordt hierin het recht op demonstreren, in de internationale stad van recht en vrede, beperkt ten opzichte van de vorige versie?
Ik verwijs naar de antwoorden van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag van 31 augustus 2021 op schriftelijke vragen van het raadslid de heer De Mos. Daarin is onder meer vermeld dat het demonstratiebeleid eerder dit jaar is geactualiseerd door de burgemeester van Den Haag. De burgemeester is in dezen het bevoegd gezag. In de brief aan de commissie Bestuur (RIS308654) is te lezen welke wijzigingen dit beleid kent ten opzichte van het eerdere beleid uit 2017. De gemeente Den Haag heeft in die brief onder meer vermeld dat de kern van het demonstratierecht ongewijzigd blijft en dat de gemeente Den Haag een ruimhartig demonstratiebeleid behoudt, dat gericht is op mogelijk maken en niet op beperken. In het geactualiseerde demonstratiebeleid van de gemeente Den Haag zijn onder andere de mogelijkheden aangegeven om te demonstreren bij de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer aan de Bezuidenhoutseweg 67. Zoals het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag in zijn hiervoor genoemde antwoorden heeft aangegeven, spant de burgemeester van de gemeente Den Haag zich tot het uiterste in om demonstraties bij de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer, net als elders in de stad, binnen de mogelijkheden maximaal te faciliteren.
Of en op welke manier heeft het presidium van de Tweede Kamer, en op welke momenten sinds het verhuisbesluit in 2015, een bijdrage geleverd om het demonstratierecht tot zijn recht te laten komen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u bevestigen dat – conform de geactualiseerde versie van het demonstratiebeleid- alleen gedemonstreerd kan worden aan twee drukke autowegen, en niet vóór het parlement? Zo ja, hoe maakt u dat tot een veilige demonstratiezone?
Het in goede banen leiden van demonstraties in de gemeente Den Haag is een bevoegdheid van de burgemeester van die gemeente. Ik heb ter zake geen bevoegdheden of verantwoordelijkheden. Zoals ook het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag in zijn eerdergenoemde antwoorden van 31 augustus 2021 heeft aangegeven, is de fysieke buitenruimte voor het parlement aan de Bezuidenhoutseweg 67 beperkt, mede vanwege de aanwijzing van het (zeer drukke) Anna van Buerenplein als veiligheidsrisicogebied. Dit kan betekenen dat onder omstandigheden zal moeten worden gekeken naar andere mogelijkheden om in de (betrekkelijke) nabijheid van deze locatie op een veilige manier te demonstreren. Elke demonstratie wordt door het lokale gezag op zichzelf beoordeeld. In overleg met de organisatie zal door het lokale gezag worden bezien op welke locatie de betreffende demonstratie zo veilig mogelijk kan plaatsvinden, met de door de organisatie gewenste aantal deelnemers. Hierbij zal het lokale gezag steeds de feiten en omstandigheden van het moment betrekken.
In hoeverre zijn het kabinet en de Tweede Kamer betrokken geweest bij de actualisatie van het demonstratiebeleid?
Het demonstratieplan van de gemeente Den Haag betreft gemeentelijk beleid. Het kabinet, de Tweede Kamer en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties komen ter zake geen verantwoordelijkheden of bevoegdheden toe.
Welke inbreng is vanuit het Ministerie van Binnenlands Zaken, als dienaar van de Grondwet, aangereikt bij de actualisatie van het demonstratieplan van de gemeente Den Haag?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat wanneer Den Haag, de stad van vrede en recht, het grondrecht om te demonstreren beperkt voor de bevolking vanwege de verbouwing van het Binnenhof, waarvan het kabinet instemming heeft gegeven, dit een slecht voorbeeld is voor veel landen die wij de maat nemen op het gebied van mensenrechten?
De burgemeester van de gemeente Den Haag spant zich in om het demonstratierecht in de nabijheid van de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer binnen de mogelijkheden maximaal te faciliteren. Zie ook de antwoorden van het college van burgemeester en wethouders van 31 augustus 2021 en het antwoord op vraag 7.
In hoeverre deelt u de zorgen dat wanneer Nederland zelf democratische grondrechten niet waarborgt, dit tot erosie van mensenrechten kan leiden?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om een passend alternatief scenario te ontwikkelen voor zowel het realiseren van (kleinschalige) demonstraties als het ontvangen van delegaties voor het Kamergebouw? Zo, ja wilt u dit doen in samenspraak met de gemeente Den Haag, het presidium van de Tweede Kamer en actoren in de samenleving die aandacht vragen van het parlement?
Zoals aangegeven is het lokale gezag verantwoordelijk voor de besluitvorming rondom demonstraties. Bewindspersonen en de Tweede Kamer spelen hierbij geen rol.
Het lokale gezag zal elke kennisgeving van een demonstratie op zichzelf beoordelen. In overleg met de organisatie zal worden gekeken op welke locatie de betreffende demonstratie zo veilig mogelijk kan plaatsvinden, met het door de organisatie gewenste aantal deelnemers. Als gevolg van de beperkte fysieke buitenruimte bij de Bezuidenhoutseweg 67 kan dit betekenen dat er in de (betrekkelijke) nabijheid van deze locatie gekeken moet worden naar een geschikte alternatieve locatie.
Vindt u ook dat bij uitstek op de Tweede Kamer de verplichting rust om het recht op demonstratie alsmede het ontvangen van delegaties te faciliteren en mogelijk te maken?
Het faciliteren van demonstraties is een lokale verantwoordelijkheid. Zie ook het antwoord op de vragen 7, 10 en 11.
Omstreden risicoprofilering door gemeente Nissewaard |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nissewaard stopt met omstreden methode om fraude met bijstand op te sporen»?1
Ja.
Bent u van mening dat de wijze waarop de gemeente Nissewaard omging met de persoonsgegevens van burgers, onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Op het moment dat een gemeente of overheid gebruik maakt van persoonsgegevens en die verwerkt, moet deze organisatie zich houden aan de relevante (privacy)wetgeving, zoals in het bijzonder de AVG. Zo moeten persoonsgegevens, bijvoorbeeld op grond van artikel 5, eerste lid onder a, worden verwerkt op een wijze die voor de betrokkenen transparant is. Informatie en communicatie over een verwerking moeten eenvoudig toegankelijk en begrijpelijk zijn.
Specifiek voor de casus Nissewaard geldt dat door TNO is geconcludeerd dat moeilijk te controleren is of Totta Data Lab ten aanzien van het gebruik van het algoritme de inhoudelijke en procedurele eisen, onder meer ten aanzien van de transparantie van de verwerking, naleefde. Daarnaast is geconcludeerd dat het programma verschillende uitkomsten gaf met dezelfde input. Die conclusies hebben ertoe geleid dat de gemeente Nissewaard heeft besloten te stoppen met het gebruik van het algoritme.
Het is in de eerste plaats aan de verwerkingsverantwoordelijke, in deze het College van burgemeester en wethouders, om zorg te dragen voor het naleven van de AVG, bijvoorbeeld door middel van toezicht door de Functionaris Gegevensbescherming. In een gemeente worden de handelingen van het college tevens gecontroleerd door de Gemeenteraad. Daarbuiten is de Autoriteit Persoonsgegevens toezichthouder ten aanzien van verwerkingen van persoonsgegevens.
Als het gaat om de uitvoering van de Participatiewet (Pw) heb ik als Staatssecretaris van SZW stelselverantwoordelijkheid.
Mijn stelselverantwoordelijkheid ziet op de taak of bevoegdheid, die de gemeente in het kader van de Pw heeft gekregen. In deze gaat het dan om de onderzoeksbevoegdheid, zoals vastgelegd in artikel 53a van de Pw, die gemeenten in staat stelt de rechtmatigheid van een verstrekking in het kader van de Pw te onderzoeken. De wijze waarop een gemeente persoonsgegevens verwerkt, behoort in principe tot de verantwoordelijkheid van de gemeente. Dat laat onverlet dat ik er zeer aan hecht dat gegevensverwerking plaatsvindt met inachtneming van de wettelijke regels en waarborgen. Vanuit het Rijk lopen in dat kader ook verschillende initiatieven om gemeenten te ondersteunen bij een correct data gebruik.
Bent u er van op de hoogte dat ook andere gemeenten, dan wel in samenwerking met een bedrijf als Totta Data Lab, dan wel op eigen houtje persoonsgegevens van hun burgers verwerken voor het maken van risicoprofielen? Zo ja: wilt u deze informatie met de Kamer delen? Zo nee: bent u bereid hier een landelijke inventarisatie van te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet op de hoogte of ook andere gemeenten gebruik maken van de diensten van Totta Data Lab. Wel worden – zoals ook in mijn antwoord op vraag 2 al kort aangehaald – gemeenten in meer algemene zin vanuit het Ministerie van BZK gefaciliteerd bij de wijze waarop zij rechtmatig gegevens kunnen verwerken. Zo heeft het ministerie verschillende tools ontwikkeld om gemeenten te ondersteunen bij de toepassing van algoritmen, zoals de Handreiking artificial intelligence (AI) systeemprincipes voor non-discriminatie en een impact assessment mensenrechten en algoritmen.
U kunt hierover meer lezen in de beantwoording van de Kamervragen over het bericht van de Rekenkamer Rotterdam, dat algoritmen kunnen leiden tot mogelijke vooringenomenheid van 3 juni jl.2
Bent u voornemens om te bewerkstelligen dat gemeenten en andere overheden die nog steeds met algoritmen van Totta Data Lab werken, hiermee stoppen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit te bewerkstelligen?
U vraagt hier, zo moge blijken uit mijn eerdere antwoorden, naar handelingen waartoe ik niet bevoegd ben. Ik ben, binnen de toepasselijke wettelijke kader, voorstander van data-gestuurd handhaven, zoals tevens verwoord in de SZW Handhavingskoers 2018–2021 (Kamerstuk 17 050, nr. 541).3 Data-gestuurde handhaving kan niet alleen gemeenten maar ook burgers ontlasten. Door gericht onderzoek te doen, wordt voorkomen dat een grote groep burgers om nadere informatie wordt verzocht.
Wel hecht ik er zeer aan dat de aan de data gestuurde handhaving gekoppelde gegevensverwerking plaatsvindt met inachtneming van de wettelijke regels en waarborgen. Eindverantwoordelijke daarvoor is de verwerkingsverantwoordelijke, in deze het College van burgemeester en wethouders. Ik kan daarom enkel gemeenten wijzen op de constateringen van TNO en hen vragen die bij hun oordeel met betrekking tot de inzet van risicoprofielen te betrekken. Daartoe ben ik zonder meer bereid.
Bent u, nu is gebleken dat Nissewaard onacceptabele methoden gebruikte in de bestrijding van fraude waarbij, evenals in de toeslagenaffaire, geautomatiseerd risicoprofielen van onverdachte burgers werden gegenereerd, voornemens om deze methode (het geautomatiseerd genereren van risicoprofielen van onverdachte burgers) bij alle gemeenten en overheden te doen stopzetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het ermee eens dat het genereren van risico-profielen van onverdachte burgers een werkwijze is die een grote inbreuk vormt op de grondrechten, en daarom eerst de rechtmatigheid van deze praktijk moet worden vastgesteld alvorens deze methode wordt ingezet? Zo ja: hoe gaat u ervoor zorgen dat dit praktijk wordt?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 ligt de verantwoordelijkheid hier primair bij het College van burgemeester en wethouders. Gemeenten worden daarbij wel door het Rijk ondersteund. In antwoord op vraag 3 heb ik al gewezen op een aantal producten dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken ter beschikking heeft gesteld. Ik wil u daarbij ook nog attenderen op de brief van de Minister over AI, publieke waarden en mensenrechten.4 Daarnaast wordt op dit moment, zoals door de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan u toegezegd, actief geïnventariseerd waar mogelijk sprake is van discriminerende algoritmes (Brief van 8 april 2021, 26 643, nr. 751).5 Een onderzoek naar het gebruik van nationaliteit binnen de sociale zekerheid is afgerond en de resultaten daarvan zijn door Minister Koolmees met u gedeeld (Brief van 6 juli 2021, 26 448, nr 653).6
Hoe wordt momenteel voorkomen dat andere gemeenten of overheden gebruik maken van geautomatiseerde risicoprofilering, die zoals in Nissewaard, achteraf onverantwoord blijkt en leiden tot onbetrouwbare en onrechtvaardige uitkomsten? Wie houdt daar toezicht op en grijpt in als het mis gaat? Welke verantwoordelijkheid ziet u daarbij voor zichzelf?
Zie antwoord vraag 6.
Als geconstateerd wordt dat een werkwijze waarbij gebruik wordt gemaakt van algoritmische risicoselectie van burgers, onverantwoord is, hoe kan dan worden bewerkstelligd dat deze ook wordt stopgezet bij andere gemeenten en overheden?
Graag benadruk ik dat het gebruik van een risicoprofiel en het gebruik van algoritmen niet hetzelfde is. Algoritmen worden zeer breed gebruikt, ten aanzien van talloze verschillende toepassingen. Zo zal iedere gemeente bij de automatische uitbetaling van de bijstandsuitkering evenzo gebruik maken van een algoritme. Het gebruik van een risicoprofiel impliceert dan weer niet per definitie dat gebruik wordt gemaakt van een algoritme. Een risicoprofiel kan ook handmatig toegepast worden, bijvoorbeeld door handhavers die handmatig gegevens controleren van bijstandsgerechtigden aan de hand van een set vooraf bepaalde «opletpunten».
In reactie op uw vraag is de kern dat iedere verwerkingsverantwoordelijke zich aan (privacy)wetgeving moet houden indien gebruik wordt gemaakt van persoonsgegevens. Tevens moet een gemeente, als overheidsorgaan, zich houden aan andere relevante wet- en regelgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Op het moment dat een bepaalde werkwijze niet rechtmatig is, dan kan dit op verschillende manieren aan het licht komen. In dit geval heeft de gemeente zelf een onderzoek laten doen naar het algoritme en op grond daarvan besloten ermee te stoppen. Een andere mogelijkheid is om een klacht in te dienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens, die op basis daarvan een onderzoek start, of een procedure via de rechter. Aangezien vereist is dat de verwerking van gegevens op een transparante manier geschiedt, zal in alle drie de gevallen openbaar worden of een gegevensverwerking gestopt is en waarom. Andere overheden kunnen hier dan kennis van nemen en als aanknopingspunt gebruiken voor hun eigen werkzaamheden. Hierbij staat de eigen verantwoordelijkheid in beginsel voorop.
Wat is uw reactie op het rapport van de Rekenkamer Rotterdam dat de gemeente voor allerlei taken gebruik maakt van voorspellende algoritmen, maar in de organisatie tekortschiet als het gaat om de beheersing van risico’s op het vlak van transparantie, verantwoordelijkheid en eerlijkheid en welke consequenties verbindt u hieraan voor het landelijke beleid?2
Op 3 juni 2021 is de Staatssecretaris van BZK ingegaan op het rapport van de Rekenkamer Rotterdam betreffende algoritmen en mogelijke vooringenomenheid. U kunt zijn reactie, die ik onderschrijf, teruglezen in de beantwoording.8
Onderschrijft u dat er op dit moment rechtsongelijkheid bestaat tussen burgers uit enerzijds gemeenten die gelet op het belang van de rechtsbescherming ervoor kiezen van risicoprofilering af te zien en anderzijds burgers uit gemeenten die ondanks de risico’s voor burgers hiermee doorgaan? Zo ja, wat gaat u doen om deze rechtsongelijkheid te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Ik herken de door u geschetste rechtsongelijkheid niet, als het gaat om risicoprofilering op basis van binnen de kaders van de AVG uitgevoerde gegevensverwerkingen. Het college heeft op basis van de Participatiewet een algemeen geformuleerde onderzoeksbevoegdheid om de rechtmatigheid van de verstrekking in het kader van deze wet te controleren. Risicoprofilering kan het college daarbij helpen deze bevoegdheid efficiënt in te zetten, waardoor een grote groep burgers niet om de aanlevering van gegevens zal worden gevraagd. Voor de groep die wel te maken krijgt met een controle is de situatie in beginsel niet anders dan bij hen die steekproefsgewijs te maken krijgen met een periodiek onderzoek naar de rechtmatigheid. Feitelijk komt het er daarbij op neer dat indien op basis van de door hen aangeleverde gegevens het recht op bijstand kan worden vastgesteld, daarmee het onderzoek is afgerond. In het geval een onderzoek wel leidt tot bestuursrechtelijke gevolgen heeft iedere burger een gelijke mate van rechtsbescherming, bijvoorbeeld door de plicht om hoor- en wederhoor toe te passen en de mogelijkheden om in bezwaar en beroep te gaan.
Grote tekorten voor de Participatiewet bij gemeenten |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht Gemeenten komen jaarlijks 1,5 miljard tekort voor Participatiewet?1
De financiële situatie van gemeenten heeft al langer de aandacht van het kabinet. Vanaf de invoering van de Participatiewet hebben gemeenten aandacht gevraagd voor het financieel kader. De toenmalig Staatssecretaris van SZW heeft in reactie op de eindevaluatie van de Participatiewet2 aangegeven de discussie over het financieel kader goed geïnformeerd te willen voeren. Sindsdien heeft SZW enkele onderzoeken3 laten uitvoeren naar de kosten en de middelen voor re-integratie. Het onderzoek waarover in dit artikel gesproken wordt, is uitgevoerd in opdracht van de VNG.
Onderschrijft u dat het tekort 1,5 miljard bedraagt? Zo nee: waarom niet?
Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat het niet eenvoudig is om vast te stellen wat gemeenten op dit moment uitgeven aan re-integratie. Daarnaast is het benodigde bedrag dat beschikbaar is voor re-integratie afhankelijk van de gekozen uitgangspunten en ambities. In een eerder onderzoek van Berenschot in opdracht van SZW4 waarin specifiek gekeken werd naar de ondersteuning en dienstverlening aan langdurig bijstandsgerechtigden is gesproken van een bedrag van € 300 tot € 500 miljoen om meer sociaal-maatschappelijke begeleiding en ondersteuning aan deze doelgroep te kunnen bieden.
Klopt het dat de tekorten verder oplopen en op lange termijn zelfs verdubbelen?
Dit is niet eenvoudig vast te stellen (zie het antwoord op vraag 2). Met de invoering van de Participatiewet is een nieuwe doelgroep toegevoegd, namelijk de jonggehandicapten. Deze groep zal de komende jaren blijven groeien vanwege nieuwe instroom. Bij de invoering van de Participatiewet is budgettair rekening gehouden met de instroom van deze doelgroep. Zoals vermeld in de meest recente monitoringsbrief Participatiewet5 zal in de toekomstige monitoring ook gekeken blijven worden naar de ontwikkelingen met betrekking tot de financiële aspecten van de Participatiewet, waaronder de kosten voor re-integratie voor deze nieuwe doelgroep.
Wat vindt u ervan dat personen, waaronder de nieuwe doelgroep jonggehandicapten, slechter of niet begeleid worden naar een baan?
Het doel van de Participatiewet is om meer mensen aan het werk te krijgen, bij voorkeur regulier werk. Uit de evaluatie van de Participatiewet is gebleken dat de nieuwe doelgroep jonggehandicapten vaker aan het werk komt dan voor de Participatiewet het geval was. Dat is een positief resultaat. Gemeenten spannen zich elke dag hard in om zoveel mogelijk jonggehandicapten naar werk te begeleiden. Sinds de invoering van de Participatiewet is de dienstverlening beter geworden, onder andere door meer bekendheid met de doelgroep en betere samenwerking met werkgevers en onderwijsinstellingen in de regio. Uiteraard is en blijft goede begeleiding nodig om jonggehandicapten aan het werk te helpen. Daartoe dient onder andere het wetsvoorstel Breed Offensief.
Kunt u uw reactie op het rapport van Berenschot voor Prinsjesdag naar de Kamer sturen?
Dit rapport is uitgevoerd in opdracht van de VNG en is ten behoeve van de inbreng voor de kabinetsformatie. Het is aan een volgend kabinet om de uitkomst van dit onderzoek en andere relevante onderzoeken op dit terrein te wegen en te besluiten of, en zo ja hoeveel, er geïnvesteerd moet worden in dienstverlening vanuit gemeenten.
Ventileren overheidsgebouwen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht waarin de premier oproept om huizen vaker te luchten1, het bericht waarin wetenschappers oproepen meer aandacht te besteden aan ventilatie bij coronabestrijding2 en het onderzoek over ventilatie op scholen?3
Ja ik ben daarmee bekend.
Deelt u, nu het kabinet bij monde van de premier zelf oproept tot het luchten van huizen, de mening dat ventileren bijdraagt in het bestrijden van de coronacrisis? Zo ja, welke slagen heeft u de afgelopen periode gemaakt met het ventileren van (semi) overheidsgebouwen?
De update heeft alleen betrekking op rijksgebouwen. Voor de overige (semi-) overheidsgebouwen wordt de informatie niet centraal bijgehouden. Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van Kamervragen op 8 januari jl. (TK 1256) is er door het Ministerie van Binnenlandse Zaken in oktober en november 2020 een inventarisatie uitgevoerd naar de ventilatie in lijn met het ventilatie advies van het RIVM ter voorkoming van respiratoire infecties. Deskundige adviesbureaus hebben een kwalitatief onderzoek uitgevoerd in 90 van de ca. 1.000 rijksgebouwen waarbij getoetst is of aan de ventilatienorm wordt voldaan. Het betreft hier verschillende categorieën rijksgebouwen, namelijk penitentiaire inrichtingen, gerechtsgebouwen en kantoren. Met de kennis van de kwalitatieve toets is een Quick Scan ontwikkeld waarmee facilitaire diensten de rijksgebouwen gecontroleerd hebben op mogelijk problemen met ventilatie. Algemene conclusie is dat het overgrote deel van de rijksgebouwen aan de ventilatienorm uit het Bouwbesluit en de geldende Arbocatalogus voldoet. Voor de situaties die niet voldoen is onderscheid te maken in kleine en grote afwijkingen. In 13% van de gevallen gaat het om kleine afwijkingen die direct binnen de reguliere onderhoudsovereenkomst worden opgelost. In 5% van de gevallen gaat het om afwijkingen in met name oudere rijksgebouwen die alleen door een grootschalige ingreep kunnen worden verholpen. Voor deze situaties is een palet aan maatregelen geïnitieerd zoals een gebruiksbeperking in het aantal werkplekken en waar sprake is van natuurlijke ventilatie analoog aan klaslokalen het plaatsen van CO2-meters met alarmfunctie. Ik onderschrijf dat ventileren bijdraagt aan het voorkomen van verspreiding van het coronavirus, maar van belang is op te merken dat het effect van de specifieke maatregelen voor ventilatie altijd samenhangt met de algemene bundel van maatregelen zoals: Was vaak en goed uw handen, Houd 1,5 meter afstand van anderen, blijf thuis bij klachten en laat u direct testen.
Erkent u de visie van deskundigen dat goede ventilatie kan voorkomen dat het coronavirus zich verspreidt via aerosolen, minuscule deeltjes in de lucht die langdurig blijven zweven? Kunt u hierop een toelichting geven?
SARS-CoV-2 kan op meerdere manieren worden overgedragen, de internationale consensus is dat overdracht voornamelijk plaatsvindt binnen een afstand van 1,5 meter via directe transmissie met druppeltjes afkomstig uit de luchtwegen. Aerogene transmissie kan (via de lucht over langere afstand en/of tijd) door virusdeeltjes die in de kleine druppeltjes (aerosolen) zitten in bepaalde omstandigheden plaatsvinden, zoals in ruimtes waar geen of te weinig ventilatie is en/of veel mensen- vooral voor een langere tijd- bij elkaar zijn.
Goede ventilatie is belangrijk voor een gezond binnenklimaat en draagt bij om de overdracht van respiratoire infecties zoals SARS-CoV-2 te verminderen. Daarom is het van belang om voor voldoende luchtverversing (ventilatie en luchten) te zorgen.
Kunt u een update van het aanbrengen van goede ventilatie in alle (semi)-overheidsgebouwen in het land aan de Kamer doen toekomen, met daarin de stappen die u het afgelopen jaar inzake het aanbrengen van ventilatie heeft gezet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat uit reacties op een vragenlijst die het Landelijk Coördinatieteam Ventilatie op Scholen (LCVS) naar schoolbesturen stuurde, blijkt dat slechts 38 procent van de schoolgebouwen in het basis- en voortgezet onderwijs aan de ventilatienormen voldoet? Welke inzet gaat u leveren om deze belabberde ventilatiecijfers te verbeteren?
Van de schoolgebouwen waarvoor het LCVS destijds antwoorden heeft ontvangen, is aangegeven dat 38% daarvan destijds voldeed aan de gevraagde normen. Sinds het eindrapport van het LCVS is:
Momenteel wordt in samenspraak het Ministerie van OCW en het Ministerie van BZK met de sectororganisaties en VNG gewerkt aan de uitvoering van de motie Westerveld/Kuiken (Kamerstuk 25 295, nr. 1368) mede in het licht van de uitkomsten van het Interdepartementaal Beleid Onderzoek (IBO) Onderwijs-huisvesting. Daarover informeert de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media Uw Kamer kort na de zomer.
Poging verdonkeremanen rapport homodiscriminatie. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Mokumse homohater vaak allochtoon»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de uitkomsten van een onderzoek naar homohaat maanden later (publicatiedatum 1 februari jongstleden) en uitgerekend tijdens het zomerreces naar de Amsterdamse raad is gestuurd?
In Nederland is iedereen gelijkwaardig en heb je de vrijheid om te houden van wie je wilt en om zichtbaar jezelf te kunnen zijn. Elke inbreuk hierop, en zeker wanneer dit gepaard gaat met fysiek of verbaal geweld, is verwerpelijk en vraagt een serieuze aanpak. Dit geldt zeer zeker ook voor anti-LHBTI-geweld. Om de (strafrechtelijke) aanpak van geweld tegen LHBTI-personen te versterken is door JenV in samenwerking met OCW en de G4 het Actieplan Veiligheid LHBTI2 opgesteld. De maatregelen uit dit actieplan worden op dit moment ten uitvoering gebracht. Hierbij is onder meer de samenwerking met gemeenten van essentieel belang. Juist zij hebben goed zicht op wat zich in woonwijken en publieke ruimtes afspeelt en wat er moet gebeuren om te komen tot een veilige(re) leefomgeving. Ik ga als Minister niet over de timing van het verzenden van rapporten van een college van B&W en de interactie tussen het college en de gemeenteraad.
Deelt u de mening dat een stadsbestuur alles op alles moet zetten om homohaat te vuur en te zwaard te bestrijden? Zo ja, wilt u navraag doen waarom de Amsterdamse wethouder een rapport over homodiscriminatie maandenlang in één der spelonken van het Amsterdamse stadhuis heeft laten verstoffen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat onderzoekers van homodiscriminatie een patroon zien waaruit blijkt dat slachtoffers van homodiscriminatie in de hoofdstad stellen dat hun belagers vaak jongeren zijn die een «niet-Nederlandse» achtergrond hebben? Heeft u de bereidheid om dit onderzoek uit te breiden en in alle grote steden uit te laten voeren?
Het is goed om te zien dat gemeenten via onderzoek in kaart brengen hoe het gesteld is met homodiscriminatie. Het is vervolgens aan het lokale bestuur en de gemeenteraad om mede op basis hiervan te bepalen in hoeverre lokale vervolgstappen noodzakelijk zijn. Naar aanleiding van de toezegging van de Minister van JenV wordt een actualisering van het onderzoek naar de daders van geweld tegen LHBTI-personen uitgevoerd.3 Het onderzoek zal zowel fysiek als online geweld betrekken.
Wat vindt u van het feit dat slachtoffers vertellen dat ze te lijden hebben onder verbale agressie en soms zelfs fysiek geweld? Wat gaat u doen om hun situatie, waarbij zij hun leven in de publieke ruimte of zelfs de privésfeer permanent hebben aangepast, te helpen verbeteren?
Zoals aangegeven op vraag 2 en 3, zet het kabinet zich in voor een samenleving waarin alle mensen zich (sociaal) veilig voelen en de ruimte krijgen om te allen tijde zichzelf te zijn. Positief is dat er in Nederland over het geheel een lichte stijging zichtbaar is in de acceptatie van LHBTI-personen4. De realiteit is echter dat LHBTI-personen nog te vaak slachtoffer zijn van gerichte verbale en fysieke agressie. Een krachtige repressieve aanpak en het ondersteunen van slachtoffers zijn belangrijke instrumenten in het bestrijden van dit soort uitwassen. Daarnaast zet het kabinet zich via het emancipatiebeleid in om de onderliggende oorzaken van het geweld aan te pakken. Een belangrijk onderdeel van deze aanpak is het bevorderen van het bespreekbaar maken van seksuele- en genderdiversiteit en het vergroten van de sociale veiligheid en acceptatie van LHBTI-personen. Verder onderneemt het kabinet op meerdere terreinen actie om de (sociale) veiligheid van LHBTI- personen te bevorderen. Ik verwijs u naar de opbrengstenbrief van het emancipatiebeleid5 voor meer informatie.
Wat vindt u van het feit dat de daderomschrijvingen van de slachtoffers haaks staan op een eerdere analyse van burgemeester Halsema, die stelde dat de gedachte dat homohaat zich «onder een groep concentreert een illusie» was?
In algemene zin deel ik de analyse dat intolerantie jegens LHBTI-personen zich niet binnen een homogene groep concentreert. Over het geheel is te zien dat er een toename is in de acceptatie van LHBTI-personen in Nederland. Tegelijkertijd gaat de verbetering binnen sommige gemeenschappen minder snel. Het is van belang om nauwgezet te volgen waar op moet worden ingezet om verbetering te krijgen. Daarnaast worden projecten en allianties, die specifiek inzetten op groepen waar de acceptatie achterblijft bij de landelijke trend, gefinancierd. Voor meer informatie over deze en andere initiatieven verwijs ik u graag naar de Kamerbrief opbrengsten emancipatiebeleid 2017–2020.
Heeft u de bereidheid om een krachtig signaal naar Amsterdam af te geven met de oproep om homohaat keihard aan te pakken en daarbij de uitkomsten van het onderzoek, waaruit blijkt dat Marokkaanse jongeren vaak dader zijn, serieus te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet keurt elke vorm van haat af en zet nadrukkelijk in op het voorkomen en straffen van discriminerende uitingen. Via Regenbooggemeenten werk ik samen met gemeenten om acceptatie en veiligheid te vergoten. Amsterdam is een van de gemeenten die zich hier altijd voor hard heeft gemaakt en ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat zij dat in de toekomst niet zullen blijven doen. Daarbij is het niet aan mij om gemeente Amsterdam, of andere gemeenten, op dit terrein de wet voor te schrijven. Het beleid binnen gemeenten is immers voorbehouden aan het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad.
Het bericht ‘Onmacht Almere met paspoorten wekt irritatie bij Marechaussee’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Onmacht Almere met paspoorten wekt irritatie bij Marechaussee»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat precies de problemen zijn bij de gemeente Almere waardoor het voor langere tijd niet mogelijk is om reisdocumenten en uittreksels uit de Basisadministratie Personen te verstrekken? Zijn er meer gemeenten waar deze problemen spelen?
De gemeente Almere geeft aan dat het niet zo is dat het voor langere tijd niet mogelijk is geweest reisdocumenten en uittreksels BRP te verstrekken. Ondanks verruiming van de capaciteit en openingstijden is er een periode geweest waarin het niet meer mogelijk was om binnen de gebruikelijke termijn een afspraak te maken voor de aanvraag van een paspoort of identiteitskaart.
De gemeente Almere spreekt van minder capaciteit bij de balie gecombineerd met een toename van aanvragen:
Sinds wanneer spelen deze problemen en wanneer moeten de problemen verholpen zijn? Kunt u ook aangeven bij welke documenten er problemen spelen bij de gemeente Almere?
De problemen hebben met name in juni/juli gespeeld. De zomerpiek gaat in de loop van augustus/september weer voorbij waardoor de vraag naar dienstverlening zich normaliseert. Hoewel de omvang en de duur van de piek dit jaar wel minder voorspelbaar waren als gevolg van coronamaatregelen.
Dit jaar is er naast de bovengemiddeld grote toename van aanvragen van paspoorten en identiteitskaarten bij alle gemeenten ook sprake van een toename bij andere veel voorkomende producten en diensten, zoals huwelijken en naturalisaties.
Kunt u aangeven hoe het kan dat de gemeente Almere op haar website verwijst naar een wereldwijde storing bij Microsoft, maar alleen de gemeente Almere een algehele stop op het maken van nieuwe afspraken heeft?2
De gemeente Almere geeft aan dat de storing bij Microsoft een bijkomend probleem was, maar niet de oorzaak van een gebrek aan passende capaciteit. Elke gemeente beschikt over eigen ICT-systemen; daardoor kunnen softwareproblemen lokale gevolgen hebben. BZK heeft van enkele gemeenten een signaal ontvangen over Microsoft.
Kunt u aangeven wat de procedures zijn wanneer gemeenten kampen met problemen waardoor enige tijd geen reisdocumenten en/of uittreksels uit de Basisadministratie Personen kunnen worden verstrekt? Op welke wijze ondersteunt u gemeenten bij het volgen van deze procedures?
Er zijn geen specifieke procedures voorzien bij capaciteitsproblemen. Gemeenten worden geacht hun capaciteit passend op te schalen, indien de vraag groter is dan het aanbod. Dit kan door ruimere openingstijden of meer personeel aan de balie. Een duidelijke communicatie richting de burger over de wachttijden verlicht het proces ook. Er zijn wel speciale procedures bij calamiteiten. Het gaat dan over brand, overstroming, stroomstoringen etc. Elke gemeente dient zelf een calamiteitenplan op te stellen met daarin beschreven maatregelen om in geval van een calamiteit binnen 2x24 uur de dienstverlening te kunnen hervatten. De aanvraag en uitgifte van reisdocumenten moet binnen 4 dagen weer operationeel zijn. Maar dat zijn andersoortige situaties; capaciteitsproblemen vallen hier niet onder.
In veel gemeenten kan een uittreksel BRP volledig digitaal (via DigiD) aangevraagd worden. Dit voorkomt dat de burger naar het gemeentehuis moet komen voor een dergelijke aanvraag.
De Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) ondersteunt gemeenten op verschillende manieren:
Gebeurt het vaker dat gemeenten langere tijd niet in de gelegenheid zijn om reisdocumenten en/of uittreksels te verstrekken? Zo ja, hoevaak?
Het gebeurt zelden dat gemeenten over een langere periode niet in de gelegenheid zijn om reisdocumenten en/of uittreksels te verstrekken. Een recent voorbeeld is de gemeente Hof van Twente, recentelijk slachtoffer van gijzelprogrammatuur. Daardoor konden er ruim een week geen documenten verstrekt worden. Hier was sprake van een calamiteit.
Is er overleg gevoerd tussen de gemeente Almere, het Ministerie van BZK en de Marechaussee over hoe om te gaan met deze situatie? Zo ja, wat is er afgesproken? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Almere en de KMar hebben op 7 en 14 juli informeel ambtelijk overleg gevoerd. Het ging over het omgaan met de drukte. Tevens zijn er tips uitgewisseld over de communicatie richting het publiek ten aanzien van de situatie.
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor hun dienstverlening. Het Ministerie van BZK en de KMar kunnen beperkt helpen bij een capaciteitsgebrek. De gemeente Almere heeft zelf gekeken welke alternatieven zij haar burgers kan bieden en veronderstelde ten onrechte dat de aanvraag van een noodpaspoort bij de KMar een oplossing voor sommige gevallen zou zijn.
De KMar heeft hierna BZK geïnformeerd dat zij een reactie zal geven op de doorverwijzing van Almere voor aanvragen van noodpaspoorten bij de KMar. In het interview door Omroep Flevoland6 heeft de KMar uitgelegd dat zij niet de aanvragen kan overnemen, als een gemeente dit niet meer aan kan. Een noodpaspoort is slechts voor één reis en wordt alleen in zeer uitzonderlijke gevallen en onder strikte voorwaarden uitgegeven.
Uiteindelijk heeft de gemeente Almere op aangeven van BZK de verwijzing naar de KMar van de eigen website verwijderd. Tevens heeft de KMar, in samenspraak met BZK, de eigen informatievoorziening op rijksoverheid.nl geanalyseerd. Deze bleek niet voldoende duidelijk en is ook aangepast.
Hoeveel nooddocumenten heeft de Marechaussee tot nu toe verstrekt aan inwoners van de gemeente Almere?
Van 1 juli tot en met 15 juli 18.00 uur heeft de KMar op Schiphol 465 aanvragen gehonoreerd met een noodpaspoort waarvan 30 aanvragers uit de gemeente Almere kwamen. Ook zijn diverse aanvragen niet in behandeling genomen wegens het niet voldoen aan de gestelde eisen. Hiervan zijn geen cijfers aanwezig.
Hoe kan het dat de Marechaussee in het voornoemde artikel aangeeft dat zij bij het verstrekken van nooddocumenten een uittreksel uit de Basisregistratie Personen nodig heeft om de identiteit van een aanvrager vast te stellen en de gemeente Almere op haar website aangeeft dat zo’n uittreksel niet nodig is voor de aanvraag van een nooddocument bij de Marechaussee?
Er is inderdaad onduidelijk gecommuniceerd door de gemeente Almere over de procedure rondom het aanvragen en verstrekken van nooddocumenten. Voor het afgeven van een nooddocument is het noodzakelijk dat de identiteit en de nationaliteit van de persoon kunnen worden vastgesteld. De bewijslast hiervoor ligt bij de aanvrager. Dit kan op verschillende manieren gebeuren. Indien de aanvrager nog een identiteitsmiddel heeft (bijv. een verlopen paspoort of een identiteitskaart of een rijbewijs) kan de KMar via een vergelijking met de gegevens in de BRP de identiteit en nationaliteit van de aanvrager controleren. Zijn deze documenten niet aanwezig, dan is de aanvrager aangewezen op een uitdraai uit de paspoortadministratie van de eigen woongemeente.
De informatievoorziening op de website van Almere is aangepast. De informatievoorziening ten aanzien van de procedures bij de KMar op rijksoverheid.nl is verduidelijkt.
Zijn er andere mogelijkheden dan burgers doorverwijzen naar de Marechaussee om aan een (tijdelijke) reisdocument te komen? Zo ja, welke mogelijkheden zijn dit? Zo nee, acht u het verstandig om dit voor de toekomst wel te organiseren voor het geval dit soort situaties zich weer voordoen?
Er zijn geen andere mogelijkheden; een reisdocument kan alleen bij de eigen gemeente worden aangevraagd. Dit heeft te maken met de strikte eisen waaraan het aanvraagproces moet voldoen (onder andere de verschijningsplicht) om het nodige betrouwbaarheidsniveau te garanderen. Dit proces kan daardoor ook niet worden gedigitaliseerd.
Wanneer iemand kan aantonen met spoed een document nodig te hebben, kan een spoedaanvraag gedaan worden. Dit staat beschreven in de Paspoortuitvoeringsregeling art. 37. Een burger kan dan zo snel als mogelijk bij de balie van de eigen gemeente terecht om zo een aanvraag te doen. De gemeente Almere heeft ook deze zomer vrijwel steeds de spoedaanvraag kunnen behandelen.
Welke mogelijkheden zijn er voor burgers om (in geval van nood) via een andere weg alsnog spoedig een uittreksel uit de Basisadministratie Personen te verkrijgen?
Een uittreksel kan digitaal of in papieren vorm verkregen worden.
In normale omstandigheden kan een BRP-uittreksel direct aan de gemeentelijke balie verstrekt worden. BZK en NVVB adviseren gemeenten om in drukke periodes de niet-spoedeisende dienstverlening zoveel mogelijk digitaal uit te voeren, zodat er aan de balies meer ruimte ontstaat voor de spoedaanvragen.
Deelt u de mening dat het niet goed uit te leggen is dat precies in de zomervakantieperiode een grote gemeente voor een langere tijd niet in staat is om reisdocumenten en uittreksels uit de Basisadministratie Personen te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
In mijn opinie is dit zeker een ongewenste situatie. Burgers moeten te allen tijde de mogelijkheid hebben binnen redelijke termijn in bezit te komen van een reisdocument of uittreksel. Ambtelijk is dit aangegeven bij de gemeente Almere. De gemeente Almere geeft aan dat het niet zo is dat er gedurende langere tijd geen reisdocumenten en uittreksels BRP zijn uitgegeven/verstrekt.
Wat kunt u doen om gemeenten te ondersteunen bij het voorkomen van problemen bij het verstrekking van reisdocumenten en/of uittreksels uit de Basisadministratie Personen?
Voor het antwoord hierop verwijs ik naar vraag 5.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De renovatie van het Binnenhof |
|
Daan de Kort (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wanneer wist u dat de kostenraming wederom hoger zou uitvallen?
In de tweede1 en derde2 rapportage over de renovatie van het Binnenhof van 27 februari 2019 respectievelijk 7 oktober 2019 informeerde ik de Tweede Kamer dat het project binnen de afgesproken randvoorwaarden gerealiseerd zal worden. Ik noemde in deze rapportages vier financiële randvoorwaarden (disclaimers) waar in 2016 met het initiële budget van € 475 miljoen (prijspeil 2015) geen rekening kon worden gehouden en die daardoor tot een ophoging van het budget zouden kunnen leiden. Het betreft indexatie door marktspanning (hogere kosten bouwmateriaal en -personeel), extra eisen beveiliging, extra eisen duurzaamheid en extra kosten vanwege onvoorziene technische uitvoeringsrisico’s. Het zijn deze disclaimers die voor zover relevant in nauw overleg met de betrokken gebruikers tot een bijstelling kunnen leiden. Hierover heb ik u periodiek middels de rapportages over de renovatie van het Binnenhof op de hoogte gehouden.
Ter nadere toelichting: tijdens de vaststelling van de scope en de daarmee gemoeide raming van een projectbudget van € 475 miljoen (prijspeil 2015) is rekening gehouden met beveiligingsmaatregelen die toen bekend waren3. Daarna hebben nieuwe inzichten en een veranderende uitwerking op aangeven van de betrokken gebruikers geleid tot hogere eisen ten aanzien van veiligheid. Dit is in 2020 gebeurd voor de tijdelijke huisvestingen waarover u in de vierde rapportage bent geïnformeerd4. Dit is nu ook aan de orde bij de ontwerpen voor de complexdelen van de renovatie. Ik ga hierop nader in bij vraag 3.
In maart van dit jaar kreeg ik een overzicht met eerste prognoses van de hogere investeringsbedragen op basis van de Voorlopige Ontwerpen die aan deze scope uitbreiding van het project vanwege hogere veiligheidseisen verbonden zijn. Onderdeel van dit overzicht was ook het hogere noodzakelijke investeringsbedrag vanwege extra eisen duurzaamheid op basis van de motie Smeulders c.s. die door uw Kamer met een brede meerderheid is aangenomen. Voor een nadere toelichting zie mijn antwoord bij vraag 4. Bij de afgelopen voorjaarsbesluitvorming zijn voor deze hogere investeringsbedragen door het kabinet ten aanzien van veiligheid en duurzaamheid budget vrijgemaakt. De uitwerking van de informatie die ik in maart ontving, is in de eerstvolgende (zesde) rapportage5 over de renovatie van het Binnenhof verwerkt.
Waarom heeft u ervoor gekozen om dit naarbuiten te brengen op de eerste dag van het reces?
De rapportage is op 25 juni in de ministerraad vastgesteld en vervolgens is het rapport Remkes over de governance6 van dit project met de gebruikers afgestemd, zodat de Kamer over een totaal pakket kan beschikken. Op 8 juli jl. werd deze afstemming afgerond. Daags hierna heb ik de rapportage aangeboden aan de Tweede Kamer.
Waarom is er niet eerder gekeken naar veiligheidsmaatregelen en moet nu uitsluitend op dit onderdeel het budget met 127 miljoen euro worden verhoogd?
In de vierde rapportage over de renovatie van het Binnenhof (30 april 2020) meldde ik uw Kamer al dat het dreigingsniveau voor het Binnenhof is veranderd. De NCTV heeft op basis van inlichtingen, dreigingsanalyse en risico’s (die opgesteld zijn door de AIVD) een scenariobeeld gegeven aan de beveiligingsambtenaar als vertegenwoordiger van de gebruiker. Op grond van dat scenariobeeld hebben de verschillende beveiligingsbeambten van elke betrokken gebruiker van het Binnenhof het pakket aan aanvullende veiligheidsmaatregelen bepaald. Dit is vervolgens uitgewerkt in de afzonderlijke Voorlopige Ontwerpen van de gebouwdelen van de gebruikers7. Het presidium van de Tweede Kamer ging op 25 maart jl. akkoord met het laatste Voorlopig Ontwerp voor de renovatie: het Voorlopig Ontwerp voor gebouwdeel Tweede Kamer, waaronder een verdiepte entree op de Hofplaats8. Zoals reeds vermeld in de vijfde rapportage over de renovatie van het Binnenhof zijn verschillende opties zowel binnen als buiten de huidige contour van het complex onderzocht9. Deze verdiepte publieksentree is vanuit veiligheidsperspectief de voorkeursvariant voor de gebruiker Tweede Kamer om de toekomstige veiligheid te garanderen van bewoners en bezoekers van de Tweede Kamer. Naast de verdiepte entree van de Tweede Kamer is ook de gracht aan de Buitenhofzijde een belangrijke veiligheidsmaatregel voor het gebouwdeel Eerste Kamer/Raad van State die begin april in het Definitief Ontwerp door de gebruiker Eerste Kamer en de Raad van State is vastgesteld.
Waarom wordt er wederom extra geld uitgetrokken voor duurzaamheid en is dit noodzakelijk?
Tijdens het AO en VAO Renovatie Binnenhof van respectievelijk 14 en 28 januari jl. heeft de Tweede Kamer het thema duurzaamheid benadrukt en is de motie Smeulders c.s. met een brede meerderheid aangenomen10. De extra duurzaamheidsmaatregelen vanwege de motie Smeulders c.s. leiden tot een scope uitbreiding en een hoger investeringsbedrag van € 13,9 miljoen, zoals is weergegeven in de zesde rapportage renovatie Binnenhof.
Is het Binnenhof na renovatie pandemie-proof of worden hier ook extra kosten voor verwacht?
Net als nu is het Binnenhof door een combinatie van bouwkundige en organisatorische maatregelen geschikt te houden voor het primaire proces van haar gebruikers. Op dit moment kan ik niet inschatten of daar, bij terugkeer, extra maatregelen nodig zijn en dus extra kosten te verwachten zijn.
Ziet u nog mogelijkheden voor kostenreductie?
Mogelijkheden voor kostenreductie zijn reeds direct in de ontwerpen van de gebouwdelen van het Binnenhof verwerkt. Mochten er in de toekomst mogelijkheden tot kostenreductie ontstaan dan zal hier ook naar gekeken worden. Datzelfde geldt voor de verbouwingen van de tijdelijke huisvestingen die in uitvoering zijn of waren.
Kunnen we het geraamde bedrag als plafond-bedrag beschouwen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 heb ik in de derde rapportage over de renovatie van het Binnenhof vier disclaimers genoemd die bijstelling van het budget van € 475 miljoen (prijspeil 2015) voor deze renovatie noodzakelijk kunnen maken. Het gaat om indexatie door marktspanning (hogere kosten bouwmateriaal en -personeel), extra eisen op het gebied van beveiliging en duurzaamheid en extra kosten vanwege technische uitvoeringsrisico’s die niet voorzien waren. Het bedrag van € 475 miljoen (prijspeil 2015) is daarmee geen statisch bedrag en is als gevolg van de disclaimers reeds bijgesteld en dat kan de komende periode op basis hiervan opnieuw nodig zijn. De disclaimers blijven daarmee van toepassing gedurende de uitvoering van dit project. Zoals dat gebruikelijk is zal ik u middels de rapportages hierover blijven informeren.
De handelswijze van de provincie Gelderland bij de herindeling Barneveld-Scherpenzeel |
|
Renske Leijten |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u van mening dat herindelingen moeten kunnen rekenen op draagvlak onder de inwoners? Zo nee, waarom niet?1
Herindelingen die kunnen rekenen op draagvlak hebben inderdaad de sterke voorkeur van de regering. Zoals echter in het Beleidskader gemeentelijke herindeling 2018 is benoemd, kunnen er situaties zijn waarbij een herindeling toch noodzakelijk is, ook als er beperkt draagvlak is.
Als 82% van de inwoners in een referendum aangeven niet te willen fuseren, vindt u dan nog dat er sprake is van een fusie van onderop?
In de situatie van Barneveld en Scherpenzeel is het initiatief tot herindeling genomen door de provincie Gelderland. Er is dus inderdaad geen sprake van een herindeling «van onderop», op initiatief van gemeenten zelf. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 1 biedt het Beleidskader gemeentelijke herindeling ruimte aan een «tenzij», waarbij provincies – als er sprake is van evidente bestuurskrachtproblematiek – het voortouw kunnen nemen. Dat een ruime meerderheid van de inwoners tegen de voorgestelde oplossing van een herindeling is, is een belangrijk gegeven en dient als zodanig in de afweging over de wenselijkheid van de herindeling betrokken te worden.
Wat is uw analyse van het desondanks doorzetten van de herindeling Barneveld-Scherpenzeel door de gedeputeerde staten van de provincie Gelderland?
Gedeputeerde en provinciale staten van Gelderland hebben afgewogen dat de noodzaak van een herindeling voor Scherpenzeel dusdanig groot is, dat dit ook met een beperkt draagvlak tot stand zou moeten komen. Zoals gezegd is dit op zichzelf een afweging waartoe de provincie op grond van de Wet arhi bevoegd is en waarvoor het Beleidskader gemeentelijke herindeling ruimte biedt. Nu op 7 juli 2021 een herindelingsadvies met deze strekking aan mij is aangeboden, zal ik beoordelen of ik de afweging van het provinciebestuur deel, of tot een andere conclusie kom. Ik kan op dit moment nog niet vooruitlopen op mijn oordeel over het herindelingsadvies.
Is het waar dat de provincie Gelderland verschillende fracties in de Tweede Kamer heeft benaderd over de wenselijkheid van de fusie tussen Barneveld en Scherpenzeel? Is het gebruikelijk dat een provinciebestuur op deze wijze steun zoekt voor een omstreden herindeling?
Ik heb (uiteraard) geen inzicht in de externe contacten van de provincie Gelderland of individuele Kamerleden, dus ik weet niet of de provincie Gelderland Kamerleden heeft benaderd. Het is naar mijn mening niet vreemd of bijzonder dat bestuurders van medeoverheden contact zoeken met Kamerleden om het standpunt van hun bestuur, wensen of belangen toe te lichten. Dat is onderdeel van ons normale democratisch proces, waarin een belangenafweging wordt gemaakt.
Heeft u verzoeken van de provincie Gelderland gekregen om de herindeling mogelijk te maken? Kunt u de verstrekte informatie van de provincie naar de Kamer sturen?
Ja, in de vorm van het herindelingsadvies van provinciale staten van Gelderland dat ik op 7 juli 2021 heb ontvangen. Dit is conform de procedures die daarvoor zijn vastgelegd in de Wet algemene regels herindeling (Wet arhi). Bij deze stuur ik u dit herindelingsadvies toe.
Eerder heb ik van gedeputeerde staten van Gelderland een brief ontvangen met een toelichting op de wens om een arhi-procedure te starten. Die brief heb ik u eerder toegezonden als bijlage bij mijn Kamerbrief van 10 juli 2020.2 Verder heb ik gedurende het proces enkele brieven van Gelderland ontvangen over de voortgang van het proces. Deze brieven voeg ik in afschrift bij deze brief toe.
Waarom heeft uw ministerie eerder afwijzend gereageerd op een hulpvraag vanuit de gemeente Scherpenzeel? Kan de Minister aangeven wat de rol van het ministerie in deze kwestie tot nu is geweest?
Ik herken mij niet in het beeld van het afwijzen van een hulpvraag door Scherpenzeel; vanaf de start van de herindelingsprocedure heb ik zowel Scherpenzeel als Gelderland laten weten dat ik een gesprekspartner voor de medeoverheden wil zijn en in lijn met het Beleidskaders gemeentelijke herindeling vroegtijdig over de ontwikkelingen geïnformeerd wilde worden. Er is ook op verschillende momenten contact geweest. De door Scherpenzeel gevraagde interventie (om het herindelingsproces te beëindigen) achtte ik echter niet passend bij mijn rol. In de Wet arhi is vastgelegd hoe een procedure dient te worden vormgegeven en wat ieders rol daarin is, zodat er een zorgvuldige weging van belangen en varianten tot stand kan komen. Ik zag geen aanleiding die procedure te doorkruisen.
Hoe oordeelt u over de wens een integriteitsonderzoek naar de fusieaanpak uit te voeren? Bent u bereid deze toets uit te voeren? Zo nee, waarom niet?2
Er heeft mij geen formeel verzoek tot een integriteitsonderzoek bereikt, dus ik kan dit niet beoordelen. Wel heb ik inmiddels van het Burgerinitiatief Scherpenzeel Zelfstandig een verzoek gekregen om het doorlopen proces te beoordelen op zorgvuldigheid. Dat doe ik vanzelfsprekend, aangezien het onderdeel is van de afweging die ik moet maken om het herindelingsadvies wel of niet in een voorstel van wet om te zetten.
Ingevolge artikel 175 lid 2 Provinciewet heeft de commissaris van de Koning (als provinciaal orgaan) overigens tot taak de bestuurlijke integriteit van de provincie te bevorderen. Bij een concrete aanwijzing van een mogelijke schending is hij dus als eerst in positie een afweging te maken of een onderzoek gewenst is en hij heeft geconcludeerd dat dat niet het geval is. Overigens delen provinciale staten van Gelderland die mening, aangezien een motie waarin deze wens tot uitdrukking kwam, door provinciale staten van Gelderland op 6 juli is verworpen.
Erkent u dat de integriteit van het bestuur altijd onomstreden moet zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik vind het belangrijk dat het openbaar bestuur integer te werk gaat. Zoals ook uit de voorgaande antwoorden mag blijken heb ik in het onderhavige geval op dit moment geen aanleiding om daar aan te twijfelen.
De inzet van ministeries tijdens politieke campagnes van bewindspersonen |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat indien een Minister ook lijsttrekker of partijleider is, dit twee verschillende functies zijn? Zo nee, waarom niet?1, 2
Zijn er richtlijnen of algemene afspraken voor ministeries hoe er omgegaan moet worden met politieke activiteiten van Ministers die geen rechtstreeks verband houden met het ministerschap? Zo ja, welke zijn deze richtlijnen? Zo nee, waarom niet?
Door wie wordt er een inschatting gemaakt of een Minister ergens als Minister verschijnt of als partijleider?
Gelden er strengere voorwaarden rondom optredens in verkiezingstijd? Zo nee, bent u bereid die op te stellen? Zo ja, welke?
Is er iets aangepast in de regels en afspraken rondom de inzet van ambtenaren voor partijpolitieke aangelegenheden sinds 2011?3
Vindt u het gerechtvaardigd dat er ambtenaren, betaald door gemeenschapsgeld, worden ingezet voor partijpolitieke aangelegenheden van Ministers? Zo ja, waarom?
Is er specifiek beleid voor privégebruik van de sociale media accounts van Ministers? Zo ja, kunt u dit openbaar maken?4
Ja, de openbare notitie «Bewindslieden op sociale media» beschrijft welke varianten van sociale media-accounts door bewindspersonen gebruikt (kunnen) worden. Bewindspersonen kunnen bij aantreden zelf kiezen naar welke variant hun voorkeur uitgaat. De ruimte voor ambtelijke ondersteuning is afhankelijk van de gekozen variant. De varianten zijn:
In lijn met de «Uitgangspunten Overheidscommunicatie» geven de drie varianten eveneens duidelijkheid over het afzenderschap van berichten. Op hybride accounts wordt eventuele partijpolitieke content geplaatst door de partij, de politiek assistent of de bewindspersoon zelf. De ambtelijke ondersteuning beperkt zich tot het vervaardigen en plaatsen van content die betrekking heeft op het ambt.
Partijpolitieke inhoud dient op hybride accounts expliciet als zodanig herkenbaar gemaakt te worden, bijvoorbeeld door achter het betreffende bericht #[partij] te plaatsen. Bewindspersonen zijn zelf verantwoordelijk voor het naleven van deze richtlijnen op hun sociale media-accounts.
Voor meer informatie over de uitwerking van de verschillende niveaus van ambtelijke ondersteuning verwijs ik u naar de openbare notitie: www.communicatierijk.nl/documenten/publicaties/2021/03/08/bewindslieden-op-sociale-media
Hoe is het mogelijk dat sociale media accounts zowel door een politieke partij als door een ministerie beheerd worden? Bent u het eens dat dit onduidelijk en onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals beschreven in de beantwoording op vraag 7 zijn er verschillende manieren waarop bewindslieden hun sociale media-accounts kunnen inzetten en beheren. Bewindspersonen zijn zelf verantwoordelijk voor het naleven van de richtlijnen op hun sociale media-accounts. Daarnaast maken zij een eigenstandige afweging of (en op welke wijze) zij hun privéaccount willen inzetten op het moment dat zij bewindspersoon zijn geworden.
Hoe wordt er omgegaan met het gebruik van ministeries in tijden van verkiezingen als uitvalsbasis, of plaats van strategisch overleg, voor campagne-activiteiten?
Er zijn geen regels die specifiek betrekking hebben op het gebruik van overheidsmiddelen voor partijdoeleinden. Met privégebruik van representatieve overheidsruimten dient terughoudend te worden omgegaan.6 Ministers dienen hierin zelf een zorgvuldige afweging te maken.
Welke cijfers gebruikt u nu uit de notulen van de ministerraad blijkt dat u de waarderingscijfers voor dit kabinet belangrijk vindt om te analyseren en te betrekken in overwegingen? Door wie wordt dit gemeten en houden (communicatie-)medewerkers van ministeries zich hiermee bezig?5
Waarderingscijfers voor het kabinet kunnen in algemene zin worden gebaseerd op meerdere openbare onderzoeken. Bijvoorbeeld opiniepanels zoals EenVandaag en De Hond, onderzoek uitgevoerd door commerciële onderzoeksbureaus zoals Ipsos en I&O en onderzoek door het SCP zoals het periodieke Continue Onderzoek Burgerperspectieven. De uitkomsten van deze onderzoeken dragen bij aan de wijze waarop communicatiemedewerkers zich een algemeen beeld vormen van de relevante thema’s die spelen in de maatschappij.
Hoeveel communicatiemedewerkers houden zich bezig met beeldvorming over het kabinet en de Ministers?
Overheidscommunicatie dient primair over beleid en/of organisatie te gaan. Op departementen wordt vanzelfsprekend nagedacht over de wijze waarop een communicatieboodschap effectief kan worden overgebracht. Het profiel van een bewindspersoon kan daarbij een secundaire rol spelen, bijvoorbeeld in de keuze voor een bepaald medium of de toonzetting van de communicatie. Overheidscommunicatie wordt in lijn met de «Uitgangspunten overheidscommunicatie» nooit gericht op persoonlijke «imagebuilding» van bewindspersonen of andere overheidsfunctionarissen en dienen nooit een partijpolitiek belang.
Gaat het hierbij om een duidelijk beeld te krijgen van wat er speelt in de samenleving of om beïnvloeding van de beeldvorming?
Het hoofddoel van de communicatie van de rijksoverheid is te voldoen aan het recht van de burger op communicatie en informatie van de rijksoverheid en het ondersteunen van goed democratisch bestuur. Het accent ligt op de openbaarmaking en verduidelijking. Onderzoek, monitoring en analyse zijn voor de overheid van wezenlijk belang om gevoel te houden met wat er in een samenleving speelt.
Vindt u het wenselijk dat Ministers of uzelf in de media optreden waarbij journalistieke uitgangspunten als objectiviteit en onafhankelijkheid niet worden toegepast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland kent een pluriform journalistiek landschap waarin het beleid van de rijksoverheid vanuit verschillende perspectieven wordt belicht. Media gaan zelf over de toepassing van journalistieke grondbeginselen zoals onafhankelijkheid en objectiviteit. Het is niet aan de overheid om over de toepassing daarover een waardeoordeel te vellen.
De problemen rondom Paleis Soestdijk |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe kan het dat de plannen van de koper van Paleis Soestdijk zo ingrijpend gewijzigd zijn na de verkoop en dit niet in de voorwaarden bij de verkoop is opgenomen?1
De koper heeft – zoals gebruikelijk is bij een verkoopprocedure – het plan na de overdracht verder uitgewerkt. De koper heeft het Rijksvastgoedbedrijf in 2019 verzocht in te stemmen met een aantal niet ingrijpende planoptimalisaties. Deze instemming moest de koper vragen op basis van bepalingen in de koopovereenkomst en de leveringsakte waarin is geregeld dat het Rijksvastgoedbedrijf de eerste vijftien jaar na overdracht onder meer in moet stemmen met voorgestelde wijzigingen of (gedeeltelijke) verkoop. Doel van deze bepalingen was om te borgen dat de koper na de overdracht niet een geheel ander planconcept uit zou werken of zou overgaan tot verkoop van het paleis en landgoed in kleinere eenheden. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de voorgestelde wijzigingen goedgekeurd omdat het van oordeel was dat het ging om uitwerkingen/optimalisaties die binnen het voorgestelde concept pasten zoals dat door de koper in de verkoopprocedure was ingediend.
Daarna is er nog sprake geweest van een beperkt aantal aanpassingen. De laatste aanpassingen die zijn aangebracht in het plan hebben plaatsgevonden in het kader van de procedure voor het bestemmingsplan. Dit betreft de bestuurlijke afwikkeling van het plan die plaatsvindt in samenspraak tussen de koper en de gemeente. De aanpassingen die in het kader van de bestemmingsplanprocedure hebben plaatsgevonden zijn doorgevoerd ter vergroting van het draagvlak in de omgeving, met name ten aanzien van het woningbouwprogramma.
In het oorspronkelijke plan ging het om 65 grondgebonden woningen op een oppervlakte van 6,1 hectare en in het Ontwerp Bestemmingsplan dat nu voorligt gaat het om 98 appartementen op een kleinere oppervlakte, namelijk 2,9 hectare. Het ontwerpbestemmingsplan wordt in september van dit jaar behandeld door de gemeenteraad van Baarn.
Kan de koop worden teruggedraaid omdat er weinig van de oorspronkelijke plannen over is? Zo nee, waarom niet?
Nee, de koop kan niet worden teruggedraaid. Een uitgebreide en zorgvuldige verkoopprocedure is in concurrentie doorlopen. In die procedure is in drie fasen een partij geselecteerd waaraan vervolgens is verkocht en geleverd.
Vindt u het wenselijk dat er met gemeenschapsgeld nu een gat in de begroting moet worden opgelost?
Het betreft een gat in de begroting van de koper. De koper is ervoor verantwoordelijk om het verkochte voor eigen rekening en risico te herontwikkelen en te (doen) exploiteren. Dit blijkt ook uit de procedurebeschrijving voor de verkoop. In die procedurebeschrijving is expliciet aangegeven dat het Rijksvastgoedbedrijf geen financiële bijdrage zal leveren om een door een partij opgesteld projectplan financieel sluitend te krijgen.
Bent u het eens dat, indien het toch gemeenschapsgeld gaat kosten, er ook democratisch besloten moet worden wat de bestemming van het Paleis wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe kijkt u terug op de verkoop en procedure van het Paleis? Vindt u dat het Rijksvastgoedbedrijf hier juist heeft gehandeld? Zo ja, waarom?
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de opdracht van de toenmalige Minister voor Wonen en Rijksdienst tot verkoop van paleis Soestdijk volgens een zorgvuldig proces en volgens de vooraf afgesproken formele procedures uitgevoerd. Juist omdat die opdracht de verkoop van een voormalig koninklijk paleis en landgoed betrof, zijn de Tweede Kamer en provinciale staten van Utrecht en de gemeenteraden van Baarn en Soest destijds over elke stap in de verkoopprocedure geïnformeerd.
De aanpak van mensenhandel in de Caribische delen van het Koninkrijk. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Anne Kuik (CDA), Don Ceder (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Sint Maarten wil hulp van Nederland in seksindustrie»1, de opmerkingen over de aanpak van mensenhandel in de Staat van de Rechtshandhaving Caribisch Nederland2 en de TIP-reporten ten aanzien van Nederland, Sint Maarten, Curaçao en Aruba3?
Ja.
Wat is uw algemene beeld van de bestrijding van mensenhandel op de BES-eilanden en de landen binnen het Caribisch deel van het Koninkrijk? Op welke cijfers is dit beeld gebaseerd?
Voorop moet worden gesteld dat de aanpak van mensenhandel een landsaangelegenheid is. Dat betekent dat Curaçao, Aruba en Sint Maarten zelf verantwoordelijk zijn voor de aanpak en voor de hierin gemaakte beleidskeuzes. Nederland is verantwoordelijk voor de aanpak van mensenhandel in Caribisch Nederland. Wel werkt Nederland nauw samen met de andere landen in ons Koninkrijk op de aanpak van mensenhandel. In de beantwoording van de vragen zal daarom vooral ingegaan worden op de situatie in Caribisch Nederland.
De aanpak van mensenhandel staat al langer hoog op de agenda voor het Caribisch deel van het Koninkrijk. Zo is op 28 januari 2009 het eerste Memorandum of Understanding van samenwerking ter voorkoming en bestrijding van mensenhandel en mensensmokkel (hierna: MoU) getekend. In dit MoU werd onder meer vastgelegd dat de samenwerking tussen de landen wordt geïntensiveerd en dat aan de bestrijding van mensenhandel prioriteit wordt gegeven. De laatste evaluatie van het MoU vond in 2018 plaats bij gelegenheid van een driedaagse conferentie op Bonaire met multidisciplinaire partners. Het herziene MoU werd vastgesteld tijdens het Justitieel Vierpartijenoverleg (JVO) van januari 2019.
De geschetste beelden in de rapporten van de Raad voor de Rechtshandhaving inzake de aanpak van mensenhandel en mensensmokkel op Caribisch Nederland, Curaçao en Sint Maarten worden herkend.4 Uit de samenwerking en de goede ambtelijke contacten is ook mijn beeld ontstaan dat de landen momenteel nog onvoldoende uitvoering kunnen geven aan alle gemaakte afspraken in het MoU.
Voor Caribisch Nederland kan ik aangeven dat de afgelopen jaren is ingezet op multidisciplinaire controles in kwetsbare sectoren, verbeterde ondersteuning voor slachtoffers van mensenhandel en het vergroten van bewustwording bij zowel professionals, de doelgroep zelf als het algemene publiek. Ook zijn er handboeken opgesteld voor de opvang en begeleiding van slachtoffers van mensenhandel.
Naar aanleiding van eerdere rapporten zijn flinke stappen gezet in het verbeteren van de informatiepositie, onder andere door de invoering en operationalisering van het themaregister in Caribisch Nederland.
De ministers van Justitie van de landen gaan bij gelegenheid van het eerstvolgende JVO in gesprek over de mogelijkheden om de aanpak van mensenhandel verder te versterken in het Caribisch deel van het Koninkrijk. De uitkomsten van het JVO worden geborgd in de herziening van het MoU in 2022.
Hoeveel strafprocessen en veroordelingen zijn er de afgelopen vijf jaar geweest tegen mensenhandelaren en klanten van mensenhandelaren op de BES-eilanden en in de landen?
De partners in de aanpak van mensenhandel hebben zich afgelopen jaren ingezet om daders op te sporen en te vervolgen, met een paar behaalde successen. Niet alle verrichtte onderzoeken hebben geleid tot een zaak of veroordeling.
In Caribisch Nederland hebben in de afgelopen 5 jaar van 2016–2020 9 opsporingsonderzoeken plaatsgevonden, 3 vervolgingen en geen veroordelingen. De opsporing, vervolging en berechting van zaken van mensenhandel verloopt veelal over meerdere jaren, het overzicht moet ook zo gelezen worden. Momenteel worden voor zittingsdata ingepland voor twee verschillende mensenhandel zaken in 2021.
Voor de BES-eilanden treedt vanaf 1 januari 2022 de wet strafbaarstelling van de klant van een prostituees die slachtoffer is van mensenhandel in werking.
Hoeveel aangiftes en/of meldingen van slachtofferschap van mensenhandel zijn er de afgelopen vijf jaar geweest op de BES-eilanden en in de landen?
Hieronder een overzicht van het aantal meldingen en aangiften van slachtoffers van mensenhandel in Caribisch Nederland. Zoals eerder aangegeven is de aanpak van mensenhandel een landsaangelegenheid en zal enkel ingegaan worden op Caribisch Nederland.
2016: 0
2017: 5
2018: 9
2019: 4
2020: 15
Wat is de schatting van het totaal aantal slachtoffers van mensenhandel op de BES-eilanden en in de landen?
Mensenhandel is een delict dat zich veelal in het verborgene afspeelt, zo ook in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Een accurate schatting van het totaal aantal slachtoffers van mensenhandel is daarom niet mogelijk.
Waar kan een slachtoffer van mensenhandel op één van de eilanden zich melden en hoe is de begeleiding vanuit zowel politie als hulpverlening vervolgens geregeld? Welke mogelijkheden zijn er de in Nederland bestaande expertise op het gebied van opvang en begeleiding van slachtoffers in mensenhandel te delen met en in te zetten op de eilanden?
Voor Caribisch Nederland geldt dat een slachtoffer zich kan melden bij Korps Politie CN en Bureau Slachtofferhulp (BSH, onderdeel van Korps Politie CN). Het slachtoffer wordt vervolgens een veilig onderdak en ondersteuning geboden. Indien nodig draagt BSH ook zorg voor het regelen van medische en psychische bijstand. Mogelijke slachtoffers van arbeidsuitbuiting kunnen tevens terecht bij de Arbeidsinspectie CN.
Hoewel de aanpak van mensenhandel een landsaangelegenheid is, kan Nederland op verschillende manieren bijdragen aan het vergroten van kennis en expertise op het gebied van opvang en begeleiding van slachtoffers. Zo is als onderdeel van het MoU een twinningpartnersysteem ingevoerd. Dit betreft een lijst van contactpersonen en organisaties van alle landen in het Koninkrijk op gespecialiseerde gebieden in de aanpak van mensenhandel. Het Coördinatiecentrum tegen mensenhandel (CoMensha) treedt vanuit Nederland op als twinningpartner, met subsidie van het Rijk, voor het Caribisch deel van het Koninkrijk voor het leveren van expertise op het gebied van zorg en opvang.
In aanloop naar de evaluatie van het MoU in 2022 wordt bezien hoe expertise vanuit Nederland meer structureel en proactief gedeeld kan worden met de landen in het Caribisch gebied.
In de Staat voor de Rechtshandhaving wordt geconstateerd dat informatiepositie en informatiedeling bij de bestrijding van mensenhandel en mensenmokkel nog steeds tekort schiet, herkent u dit?
Het kabinet herkent het geschetste beeld in het rapport «Staat van de Rechtshandhaving CN 2020» over het ontbreken van een gemeenschappelijk interregionaal beeld van de aard en omvang van de problematiek. De aanpak van mensenhandel blijft een prioriteit voor het Caribisch deel van het Koninkrijk en daarmee zal komende jaren worden ingezet op het versterken van de informatiepositie. Zoals aangekondigd in de JenV beleidsagenda 2021–2025 voor Caribisch Nederland wordt gestreefd naar de ketenbrede implementatie van het themaregister mensenhandel. Daarnaast is het signaleren van mensenhandel essentieel voor het versterken van de informatiepositie. Om die reden krijgt deskundigheidsbevordering van verschillende groepen professionals nadrukkelijk de aandacht.
Waarom heeft de Nationaal Rapporteur Mensenhandel momenteel geen mandaat waar het de BES-eilanden betreft? Wat zou er voor nodig zijn het mandaat van de Nationaal Rapporteur uit te breiden naar de BES-eilanden zodat ook daar gerapporteerd kan worden over de ontwikkelingen rondom mensenhandel?
Het mandaat van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (hierna: Nationaal Rapporteur) is wettelijk vastgelegd in de Wet Nationaal Rapporteur mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen. De Nationaal Rapporteur heeft momenteel geen mandaat op de BES-eilanden omdat dit Nederlandse wetgeving betreft die alleen geldt op het Europese deel van het Nederlands grondgebied.
Juridisch gezien is het mogelijk om het mandaat van de Nationaal Rapporteur uit te breiden naar de BES-eilanden. Een dergelijke uitbreiding van het mandaat vereist aanpassing van wetgeving en een uitbreiding van het financiële kader voor het Bureau van de Nationaal Rapporteur voor de uitvoering van deze taken. Eerder is uw kamer bij brief van 24 februari 2015 geïnformeerd dat een onafhankelijk onderzoek naar de aard en de omvang van mensenhandel, de kerntaak van de Nationaal Rapporteur, niet noodzakelijk werd geacht in het Caribisch deel van het Koninkrijk (inclusief Caribisch Nederland) vanwege de uitgebreide aandacht voor het onderwerp5. De kennis over mensenhandel in Caribisch Nederland is daarnaast de afgelopen jaren alleen maar toegenomen. Zo komt mensenhandel terug in verschillende criminaliteitsbeeld analyses waaronder het Veiligheidsbeeld BES en de TIP-rapportages van de Verenigde Staten, is het themaregister nu in gebruik en vinden er reguliere multidisciplinaire controles plaats in risico sectoren. Met de aangekondigde intensiveringen is de verwachting dat een completer beeld over aard en omvang verkregen wordt voor Caribisch Nederland. Vanwege bovenstaande redenen wordt uitbreiding van het mandaat van de Nationaal Rapporteur nu niet noodzakelijk geacht.
Op welke manier kan Nederland de landen in het Koninkrijk ondersteunen bij de vervolging, opvang en registratie van mensenhandel? Zou de Nationaal Rapporteur Mensenhandel hier een bijdrage in kunnen leveren? Zo ja, wat zou er voor nodig zijn om de Nationaal Rapporteur Mensenhandel hiertoe in staat te stellen?
Zoals eerder aangegeven is de aanpak van mensenhandel een landsaangelegenheid, maar ondersteunt het kabinet de landen in de vorm van capaciteit en (incidentele) financiële ondersteuning. Zo wordt sinds 2012 kennis en expertise geleverd aan de landen door de Koninklijke Marechaussee onder het protocol Inzake de inzet van personeel uit de flexibel inzetbare pool Koninklijke Marechaussee, dat als doel heeft ondersteuning te leveren voor grensgerelateerde politietaken, waaronder het tegengaan van mensenhandel.6
Daarnaast heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) in 2019 en 2020 bijdragen verstrekt aan de ontwikkeling van het Coördinatiecentrum Mensenhandel Mensensmokkel Aruba. Ook heeft het Ministerie van BZK eerder subsidies verstrekt aan verschillende stichtingen in Aruba die zich hebben ingezet voor (vrouwelijke) slachtoffers van mensenhandel zoals Fundacion pa Hende Muher den Dificultad (FHMD) en Fundacion Refugio Social. Met deze middelen zijn opvangplekken voor zowel vrouwelijke slachtoffers van geweld als voor hun kinderen opgezet. Hieronder vallen ook slachtoffers van mensenhandel. De Nederlandse hulp en bijstand vanwege de situatie in Venezuela heeft geresulteerd in speciale opvangplekken voor mannelijke slachtoffers van mensenhandel.
Verder worden de Koninkrijksgrenzen door middel van het in februari 2021 afgesloten protocolVersterking Grenstoezicht verder versterkt op de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Het versterken van de grenzen is één van de maatregelen ter versterking van de rechtstaat, welke onderdeel zijn van de landspakketten die met Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn overeengekomen (de voortgang van deze landspakketten blijft integraal onderdeel van de besluitvorming over de liquiditeitssteun). Eén van de doelen van het protocol Versterking Grenstoezicht is het tegengaan van mensenhandel (en mensensmokkel). Met het land Sint Maarten is na Orkaan Irma de Onderlinge Regeling Versterking Grenstoezicht afsloten. Vanaf 1 januari 2018 tot 1 juli 2021 is er door Nederland bijstand geleverd. Deze bijstand omvatte onder andere personele inzet, expertise en financiële middelen, onder meer ten behoeve van de bestrijding van mensenhandel.
Wat betreft het verbeteren van registratie zijn de nodige stappen gezet.
In het themaregister, operationeel in CN en Curaçao, kunnen (zachte) signalen van mensenhandel worden geregistreerd. Tijdens de laatste evaluatie van het MoU in 2018, bij gelegenheid van een driedaagse conferentie op Bonaire, is een workshop verzorgd over de werkwijze van het themaregister door het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM). Het EMM is tevens, evenals CoMensha, een twinningpartner voor de landen in het Koninkrijk. Om te komen tot meer eenduidige registratie van signalen is voor het aanleveren van signalen door partners een vastgesteld formulier opgesteld.
Zoals in de beantwoording van vraag 8 beschreven is het mandaat van de Nationaal Rapporteur beperkt tot het Europees Nederlands grondgebied. Het staat de landen binnen het Koninkrijk vrij zelf een wettelijke regeling te treffen voor een Nationaal Rapporteur, of een vergelijkbaar mechanisme, in het leven te roepen.
Bent u bereid voor de behandeling van de begroting Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met scenario’s te komen hoe de informatievergaring, informatiedeling, opvang, opsporing en vervolging op het gebied van mensenhandel in de Caribische delen van het Koninkrijk kan worden verbeterd en daartoe in overleg te treden met de besturen van de landen en de openbaar lichamen?
Het formuleren van scenario’s hoe de informatievergaring, informatiedeling, opvang, opsporing en vervolging op het gebied van mensenhandel in het Caribische deel van het Koninkrijk verbeterd kunnen worden is een landsaangelegenheid. In de beantwoording van vraag 9 is aangegeven welke aanvullende steun vanuit Nederland wordt geboden aan de landen en welke mogelijkheden er zijn via diverse protocollen en landspakketten.
De aanpak van mensenhandel is een punt van bespreking bij het eerstvolgende JVO. Hierbij zal aandacht worden gevraagd voor het bestuurlijk commitment en de uitvoering van de gemaakte afspraken in het MoU op lokaal niveau om deze ernstige vorm van criminaliteit zo effectief mogelijk te bestrijden.