Digitale veiligheid |
|
Renske Leijten |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Raymond Knops (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kunt u een stand van zaken geven over de ontwikkeling van een Europese digitale identiteit en de Nederlandse inzet daaromtrent?1
De Europese Commissie heeft op 3 juni 2021 een wetsvoorstel ingediend voor een «raamwerk voor een Europese Digitale Identiteit», dat de huidige eIDAS-verordening herziet. De Commissie deed ook een aanbeveling voor een met de lidstaten te ontwikkelen «Toolbox».2
De Minister van Buitenlandse Zaken informeerde Uw Kamer op 9 juli 2021 over de positie van het kabinet in dit dossier in het BNC-fiche.3 De kern van dit fiche is dat het voorstel van de Commissie inhoudelijk aansluit op het Nederlandse beleid voor elektronische identificatie en uitwisseling van gegevens. Het Nederlandse beleid heeft tot doel dat alle ingezetenen en bedrijven in Nederland en in andere Europese landen op een veilige, betrouwbare, toegankelijke en gebruiksvriendelijke manier digitaal transacties kunnen verrichten in het publieke en in het private domein. Een verdere toelichting op het Europese digitale identiteit raamwerk is eerder gegeven in de Kamerbrief voortgangsrapportage domein toegang.4
Kunt u een stand van zaken geven over de ontwikkeling van Nederlandse digitale identiteiten, zoals de eID?
Op 12 oktober 2021 is uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over de voortgang op het domein digitale toegang.5 In deze brief wordt uitgebreid ingegaan op het gehele domein van de digitale toegang waar zowel de doorontwikkeling van DigiD, het publieke inlogmiddel voor burgers, als eHerkenning, het private stelsel van inlogmiddelen voor bedrijven) onder valt. Het domein Toegang heeft in de kern twee doelen. Allereerst (persoonlijke) toegang verlenen tot een goede, efficiënte digitale dienstverlening voor burgers en bedrijven. En ten tweede de betrouwbaarheid van de private en publieke inlogmiddelen garanderen, zodat persoonsgegevens zo goed mogelijk beschermd zijn.
In de genoemde brief over het domein toegang zijn eveneens de ontwikkelingen op het domein digitale identiteit meegenomen. Voor een visie op dit domein verwijs ik naar de visiebrief digitale identiteit die in februari 2021 naar uw Kamer is gestuurd.6 Hierin wordt uitgebreid ingegaan op de taken en verantwoordelijkheden die de overheid invult met betrekking tot de digitale identiteit en de digitale infrastructuur.
Kunt u helder uiteenzetten in welke mate en hoe de data die gekoppeld is aan een eID decentraal wordt opgeslagen en in welke mate en hoe dit centraal wordt opgeslagen? Zo nee, waarom niet?
Bij de inrichting van het eID-stelsel worden om in te loggen bij overheden geen andere attributen (persoonsgegevens) verwerkt dan het burgerservicenummer; dat wil zeggen niet op andere plekken dan waar dit nu reeds plaatsvindt. Bij de implementatie van eID is overigens een centrale, maar ook een decentrale opzet, of een combinatie van beide mogelijk. In alle situaties is de kern dat er een adequate privacybescherming wordt gerealiseerd. Daarbij dienen alle beginselen uit de AVG worden meegenomen.
Begrijpt u de kritiek van experts, die aangeven dat hoewel mensen eigenaar lijken te zijn van hun eigen data, maar dat dit principe ondermijnd wordt door verdienmodellen van verschillende deelnemers en aanbieders van digitale identiteiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de waarborgen waardoor deze prikkels worden weggenomen?
Ik deel de achterliggende zorg. Ik ben het met de experts eens dat persoonsgegevens van burgers geen handelswaar zijn en dat verdienmodellen van aanbieders daarop ook niet gebaseerd mogen zijn. Ik ben van mening dat daarvoor ook afdoende waarborgen getroffen zijn en worden. Zowel in de revisie van de bestaande eIDAS verordening tot vorming van een Europees digitale identiteit raamwerk, als in de voorstellen voor de Wet Digitale Overheid, is opgenomen dat gebruiks- en gebruikersgegevens en eventuele andere categorieën persoonsgegevens niet gebruikt mogen worden voor andere doeleinden dan de veilige uitgifte van inlogmiddelen en het inloggen met deze middelen.7 De data van mensen dienen dus niet het verdienmodel van een aanbieder van een digitaal identiteitsmiddel, omdat dit onder de voorgestelde wetgeving niet wordt toegestaan.
Waarom is er bij de ontwikkeling van de eID/SSI (Self-Sovereign Identity) gekozen voor blockchaintechnologie? Begrijpt u de kritiek van wetenschappers dat dit kwetsbaar en kostbaar is, onder andere omdat data, ook als deze niet juist is, niet verwijderd kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het artikel waaraan u refereert beschrijft één experiment en geen breed maatschappelijk geïmplementeerde toepassing. De genoemde pilot wordt momenteel niet aan burgers aangeboden. Het Nederlandse eID voor burgers is DigiD. Hierbij wordt de door u genoemde technologie niet gebruikt.
De mate waarin distributed ledger technologie (blockchain) in de toekomstige Europese en Nederlandse digitale identiteit infrastructuur gebruikt wordt staat nog niet vast. Ik kijk hier zeer kritisch naar, niet alleen vanuit het oogpunt van privacy, maar ook vanuit duurzaamheid. Het maatschappelijke doel staat in het Nederlandse beleid voorop, niet de ondersteunende technologie. De overheid blijft graag in open dialoog en onderzoekt diverse technologische initiatieven die kunnen bijdragen aan een betrouwbare digitale identiteit infrastructuur, zeker waar het gaat om het borgen van de autonomie en privacy van Nederlandse burgers. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tracht hierbij zo min mogelijk voorbarige conclusies te trekken, maar probeert te leren door te experimenteren.
Kunt u ingaan op de zorgen over hoe de gekozen techniek mensen ernstig kan benadelen, omdat zij aan een systeem vastzitten en daar alleen afstand van kunnen nemen met grote persoonlijke consequenties? Hoe denkt u dit te voorkomen?
Ik ben bekend met deze technologie en de kritiek hierop. We onderzoeken, bijvoorbeeld in het kader van het European Blockchain Partnership, diverse mogelijkheden om distributed ledgers (blockchains) te gebruiken zonder daarop persoonsgegevens op te slaan. Dit heeft mijn voorkeur. Zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven, staat de mate waarin distributed ledger technologie (blockchain) in de toekomstige Europese en Nederlandse digitale identiteit infrastructuur gebruikt wordt, nog niet vast. Het maatschappelijke doel staat in het Nederlandse beleid voorop, niet de ondersteunende technologie.
Hoeveel lobbycontacten zijn er geweest tussen de overheid en het platform ID2020? Kunt u een overzicht verstrekken?
In het opstellen van de Nederlandse lijn in het werken aan het Europese digitale identiteit raamwerk zijn geen contacten geweest met medewerkers van het platform ID2020.
Kunt u ingaan op de zorgen van wetenschappers dat de coronapandemie door bedrijven en politici wordt gebruikt of misbruikt om een digitale identiteitskaart(ID) in te voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse digitale identiteitskaart bestaat op dit moment niet. De wet op de identificatieplicht laat dit niet toe. Voor een visie op dit domein verwijs ik naar de visiebrief digitale identiteit die in februari 2021 naar uw Kamer is gestuurd.8
In hoeverre vindt u het ethisch verantwoord dat bedrijven of beleidsmakers een gezondheidscrisis gebruiken om een digitale identiteit aan te prijzen, waardoor zij meer winst kunnen maken of meer invloed kunnen vergaren door dataverzameling?
Er is door de overheid geen gezondheidscrisis gebruikt om meer winst te maken of invloed te vergaren door datavergaring. De verdere doorontwikkeling van onze digitale identiteit infrastructuur zal altijd een maatschappelijk vraagstuk zijn dat weloverwogen stappen vergt. In de visiebrief digitale identiteit (feb 2021) heb ik nadrukkelijk stil gestaan bij de diverse publieke waarden die hierbij meespelen.9 Denk hierbij aan publieke waarden als de cyberveiligheid van ons land, de autonomie van de burger, de privacy van de burger, economische kansen en vermindering van administratieve lasten voor de burger. De kern is dat ik wil bouwen aan vertrouwen in de digitale wereld door een betrouwbare digitale identiteit infrastructuur in te richten. Winst van private partijen zal hierbij geen doel zijn. Invloed vergaren door middel van dataverzameling bij het gebruik van digitale identiteitsmiddelen is voor zowel overheden als private partijen volgens de voorgestelde wetgeving niet toegestaan. Zie het antwoord op vraag 4.
Op welke manier zijn de ethische aspecten meegewogen in het beleid rond de Europese en Nederlandse digitale identiteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verdere doorontwikkeling van onze digitale identiteit infrastructuur zal altijd een maatschappelijk vraagstuk zijn dat weloverwogen en ethisch verantwoorde stappen vergt. In de visiebrief digitale identiteit (feb 2021) is nadrukkelijk stil gestaan bij de diverse publieke waarden die hierbij meespelen. Denk hierbij aan publieke waarden als de cyberveiligheid van ons land, de autonomie van de burger, de privacy van de burger, economische kansen en vermindering van administratieve lasten voor de burger. Ook worden in deze brief enkele uitgangspunten voor de toekomstige digitale identiteit infrastructuur aangegeven.10 Om een gedragen en betrouwbare inrichting van de Nederlandse en Europese digitale identiteit infrastructuur te bewerkstelligen zal ik hierover in de toekomst met uw Kamer en met diverse maatschappelijke experts, waaronder ethici, in gesprek gaan.
Kunt u reflecteren op de wenselijkheid van de invloed van onder andere Microsoft, maar ook andere multinationals of big techbedrijven, in de oproep aan overheden tot het ontwikkelen van een zogenoemde coronapas? Zo nee, waarom niet?
De inrichting van het «raamwerk voor een Europese Digitale Identiteit», dat de huidige eIDAS-verordening herziet, wordt onafhankelijk van het eerder ontwikkelde EU digitale Corona Certificaat ontwikkeld. Voor de ontwikkeling van de onder vraag 1 genoemde toolbox zal ook de kennis en ervaring vanuit het bedrijfsleven betrokken worden. Dit doen we op een open wijze met een gelijk speelveld voor de betrokken partijen.
In hoeverre vindt u het afhankelijk worden van een digitale identiteit wenselijk als er tegelijkertijd nog altijd grote beveiligingsrisico’s zijn voor mensen als het gaat om het gijzelen van data en persoonsgegevens?2
Op het terrein van informatieveiligheid binnen en buiten de overheid is veel werk te doen. Het kabinet zet zich permanent in voor het vergroten van de digitale veiligheid in de samenleving; ik verwijs naar de Kamerbrief met de Beleidsreactie Cybersecuritybeeld Nederland 2021 (CSBN2021) en de voortgangsrapportage Nederlandse Cybersecurity Agenda (NCSA).12 De digitale dreiging is immers groeiende en alle overheden en organisaties wereldwijd kampen met dit vraagstuk. Het is een brede maatschappelijke opgave voor publieke en private partijen. Digitale veiligheid is dan ook een essentiële randvoorwaarde voor het slagen van de digitale transitie. Daarom dient deze veiligheid in de basis geborgd te worden zodat dit geen beletsel vormt voor de toekomstbestendigheid van de Europese en Nederlandse digitale identiteit infrastructuur.
Kunt u aangeven wat u onderneemt om deze kwetsbaarheid, en het oplossen van die kwetsbaarheden, zo veel mogelijk onder de aandacht te brengen van (overheids)instellingen en bedrijven?
Vanuit de driehoek BZK, JenV en EZK wordt nauw samengewerkt om de digitale weerbaarheid in de publieke en private sectoren in Nederland te verhogen. Een goed voorbeeld hiervan is de recente aanpak van Apache Log4j kwetsbaarheid waarbij binnen de rijksoverheid, onder operationele coördinatie door het NCSC, organisaties vanuit de eigen rollen en taken nauw hebben samengewerkt. Een speciaal georganiseerd online-webinar, georganiseerd door het Digital Trust Center (DTC), NCSC en CSIRT-DSP, werd door 4000 IT- en cyberspecialisten bezocht waardoor kennis snel gedeeld kon worden met partijen die aan de knoppen zitten. Uw Kamer is hier op 17 december jl. over geïnformeerd.13
Kunt u aangeven hoe bedrijven en (overheids)instellingen en getroffen burgers worden ondersteund bij eventuele schade van dit veiligheidslek?
Leveranciers van software zijn allereerst verantwoordelijk om bij kwetsbaarheden actie te nemen en zo te zorgen dat hun producten veilig zijn. Door de stichting Apache zijn in deze casus ook updates beschikbaar gesteld om de kwetsbaarheden te dichten.14 Bedrijven en organisaties in Nederland zijn primair zelf verantwoordelijk voor de beveiliging van hun IT en dienen de patch, waar dat kan, dan ook zo snel mogelijk uit te voeren.
Het NCSC heeft daarnaast krachtens de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) tot taak om vitale aanbieders en Rijksoverheidsorganisaties in het geval van dreigingen of incidenten met betrekking tot hun netwerk- en informatiesystemen, zowel desgevraagd als proactief, te informeren, adviseren en overige bijstand te verlenen. Digitale dienstverleners (clouddiensten, online marktplaatsen, zoekmachines) die onder de Wbni vallen kunnen desgewenst bijstand verkrijgen van het nationale Cyber Security Incident Response Team voor digitale dienstverleners (CSIRT-DSP).15 Het DTC ondersteunt het MKB hierin met algemene en specifieke dreigingsinformatie, advies, handelingsperspectieven en tools. Ook stimuleert het sectorale en regionale samenwerkingsverbanden van bedrijven die tot doel hebben de cyberweerbaarheid van hun deelnemers te verhogen.
Het is aan alle partijen om zich goed voor te bereiden op eventuele compromittering van hun netwerk- en informatiesystemen, zoals dat ook bij inbraak en diefstal het geval is in de analoge situaties. Wanneer onverhoopt burgers slachtoffer worden van een dergelijk incident, dan zal per geval bekeken moeten worden of er partijen aansprakelijk gesteld kunnen worden. Wanneer burgers of instellingen als gevolg van een dergelijk incident te maken krijgen met cybercrime, dan kunnen zij hiervan aangifte doen bij de politie.
Vindt u het wenselijk dat zoveel bedrijven en instellingen afhankelijk zijn van het veiligheidsbeleid van één bedrijf? Zo nee, wat is hiervoor volgens u een oplossing?
Als een (digitale) toepassing door heel veel bedrijven en instellingen wordt gebruikt dan zal de economische of maatschappelijke schade bij incidenten veelal groter zijn dan wanneer er weinig gebruikers zijn. Organisaties zijn zelf primair verantwoordelijk voor hun eigen digitale weerbaarheid en het bepalen van welke producten of diensten ze daartoe afnemen. Voor verschillende organisaties geldt wel dat ze wel onder meer op grond van de Wbni een zorgplicht hebben en dus passende en evenredige beveiligingsmaatregelen moeten treffen. Ook vindt er toezicht op de naleving hiervan plaats.16
Daarnaast is het kabinet in dit verband positief over het commissievoorstel voor de herziening van de NIB-richtlijn. Dat voorstel bevat onder andere bepalingen over het inrichten van een proces voor gecoördineerde risicoanalyses voor kritieke ICT-systemen, -producten of diensten. Ook regelt het voorstel dat de entiteiten die zullen vallen onder de herziene NIB-richtlijn adequate beveiligingsmaatregelen moeten treffen, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de beveiliging van hun toeleveringsketens. Zie ook het antwoord op vraag 16.
Kunt u aangeven of er een melding moet worden gedaan van digitale aanvallen en beveiligingslekken waardoor er preventief kan worden opgetreden om verdere onveiligheden op te lossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het doel van het kabinetsbeleid ten aanzien van digitale aanvallen en beveiligingslekken is om slachtoffers en schade te voorkomen, het aanvalsproces te verstoren en daders op te sporen. Voor verschillende organisaties geldt er onder meer krachtens de Wbni reeds een meldplicht van incidenten met aanzienlijke gevolgen voor de dienstverlening. Op dit moment wordt er in de EU onderhandeld over de herziening van de NIB-richtlijn, die in Nederland is geïmplementeerd via de Wbni. Met de herziening van de NIB-richtlijn zal het aantal sectoren en organisaties die onder de herziene richtlijn komen te vallen en dus onder meer moeten voldoen aan een meldplicht van incidenten met aanzienlijke gevolgen voor de dienstverlening behoorlijk worden uitgebreid. Tevens stimuleert het NCSC het inrichten van een beleid voor Coordinated Vulnerability Disclosure (CVD), waarbij gebruikers melding kunnen maken van kwetsbaarheden bij de eigenaars of producenten van software en systemen. Het NCSC kan bemiddelen indien een leverancier of eigenaar niet of niet goed reageert op een dergelijke melding.
Daarnaast staan het NCSC, het CSIRT voor digitale diensten en het DTC met elkaar in contact om zo veel als mogelijk te adviseren over welke beveiligingsmaatregelen organisaties kunnen nemen en zij waarschuwen bij geconstateerde kwetsbaarheden hun onderscheidenlijke doelgroepen om onder meer het bewustzijn te vergroten. Ook bieden ze hulpmiddelen voor het treffen van maatregelen aan ter verhoging van de cyberweerbaarheid.
Geweld tegen anti-Zwarte Piet demonstranten in Volendam |
|
Eva van Esch (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Waarom heeft u na demonstratie tegen Zwarte Piet en racisme in Volendam op 4 december jongstleden geen statement uit gedaan waarin u namens het kabinet de bedreigingen en het geweld tegen de demonstranten ten strengste veroordeeld en hun recht om te protesteren benadrukt? Bent u bereid dat alsnog te doen?
Het kabinet keurt dit geweld af, alsmede het feit dat daarmee werd geprobeerd de uitoefening van het grondwettelijk beschermde demonstratierecht te voorkomen. Het faciliteren en in goede banen leiden van demonstraties is aan de burgemeester, die daarover verantwoording aflegt aan de gemeenteraad.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat geweldplegers zich tegen vreedzame demonstranten keren, hen het recht op demonstreren ontnemen, en daarmee ongestraft wegkomen?
Zoals gezegd keurt het kabinet dit geweld af. De vraag of hier vervolging zou moeten worden ingesteld is echter aan het OM. Wanneer tot vervolging wordt overgegaan, is het aan de rechter om te beoordelen of dit geweld bestraft moet worden.
Kunt u een uitgebreide reactie geven op het artikel «Opinie: Geweld in Volendam tegen Kick Out Zwarte Piet rechtvaardigt strafvervolging»?1
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de burgemeester van Volendam dat een onaangekondigde demonstratie «niet mag»?2
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over het optreden van de burgemeester of over diens uitspraken. De burgemeester legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Zie verder het antwoord op vraag 6.
Erkent u dat er vooraf gesprekken zijn geweest tussen de betogers en de lokale driehoek over een demonstratie bij de intocht van Sinterklaas in Volendam, maar dat deze intocht op het laatste moment werd afgeblazen? Begrijpt u dat de betogers alsnog wilden demonstreren toen bleek dat er toch een intocht was met Zwarte Pieten waar de gemeente steun aan gaf?3
Het is niet aan mij om dit al dan niet te erkennen, omdat de verantwoordelijkheid voor het in goede banen leiden van demonstraties belegd is bij de burgemeester, die daarvoor verantwoording aflegt aan de gemeenteraad.
Erkent u dat het een grondrecht is om te demonstreren, ook als een demonstratie niet vooraf is aangekondigd?
Het recht om te demonstreren is een groot goed. Van iedere demonstratie moet tevoren een kennisgeving worden gedaan aan de gemeente. Een kennisgeving stelt het lokaal gezag in staat om tijdig maatregelen te nemen als dat noodzakelijk is om demonstranten te beschermen tegen tegenacties en om wanordelijkheden te voorkomen. Niettemin geldt dat een demonstratie die niet is aangemeld evengoed wordt beschermd door het demonstratierecht. Het niet doen van een kennisgeving kan er echter in voorkomende gevallen wel toe leiden dat het eerder gerechtvaardigd is om in te grijpen, omdat er onvoldoende tijd is geweest om (tevoren) passende maatregelen te nemen en de veiligheid (daardoor) niet gegarandeerd kan worden.
Wat vindt u van het standpunt van de burgemeester van Volendam dat de demonstratie niet was geëscaleerd, aangezien er «geen doden en gewonden waren gevallen»?4
Zoals reeds aangegeven in antwoord op bovenstaande vragen geef ik daarover geen oordeel. Dat is aan de burgemeester en wordt desgevraagd verantwoord richting de gemeenteraad.
Vindt u dat de lokale driehoek voldoende heeft gedaan om de demonstratie van Anti-Zwarte Piet betogers in Volendam te faciliteren en hen te beschermen tegen bedreiging en geweld?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de burgemeester van Volendam aan te spreken op haar uitlatingen en het handboek «Demonstreren bijkans heilig» onder de aandacht van de lokale driehoek in Volendam te brengen?
Het handboek «Demonstreren bijkans heilig», uitgegeven door de gemeente Amsterdam, de politie en het Openbaar Ministerie, is bij het verschijnen daarvan breed onder de aandacht gebracht en dat blijft het kabinet ook doen.
De aankoop van 11,6 miljoen mondkapjes bij DSM als compensatie voor het niet afgeven van een garantie aan DSM |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u toelichten wat de juridische onderbouwing is om een extra order van 11,6 miljoen mondkapjes voor een joint venture van DSM en VDL (Dutch PPE Solutions) in april 2021 toe te kennen?
In het voorjaar van 2021 heeft VWS extra in Nederland geproduceerde FFP2-maskers voor de zorg ingekocht bij verschillende producenten waaronder Dutch PPE Solutions. Het betrof een eerste order van mondmaskers bij Dutch PPE Solutions. Deze extra FFP2-maskers zijn besteld omdat, vanwege de nieuwe, meer besmettelijke mutaties van het virus, eind januari 2021 vanuit de zorg de vraag kwam of alle zorgmedewerkers die dat wilden over konden stappen op FFP2-maskers (in plaats van chirurgische mondmaskers). Ook had de Tweede Kamer een motie aangenomen die de regering opriep FFP2-mond-neusmaskers beschikbaar te stellen aan alle zorginstellingen waar zorgmedewerkers met FFP2-mond-neusmaskers wensten te werken (motie van Kooten-Arissen c.s. van 21/1/21). Daarop zijn door het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) in samenwerking met Accenture verschillende scenario’s doorgerekend ten aanzien van vraag en aanbod aan FFP2-maskers. Daaruit bleek dat in het slechtst denkbare scenario er meer FFP2-maskers ingekocht moesten worden.
De urgentie van de situatie – een verwachte toename in de vraag naar FFP2-maskers op korte termijn – liet te weinig tijd voor een Europees aanbestedingstraject. Zelfs een verkorte Europese aanbestedingsprocedure kent een minimale doorlooptijd van uitvraag tot aan definitieve gunning van ongeveer 45 kalenderdagen. Daarnaast diende rekening te worden gehouden met een termijn van minimaal 8–12 weken tussen gunning en levering, in het geval dat de FFP2-maskers nog geproduceerd en/of grondstoffen ingekocht moesten worden en mogelijk zelfs langer indien de productiecapaciteit opgeschaald moest worden. Het risico dat de FFP2-maskers daardoor te laat zouden worden geleverd, was niet wenselijk. Daarom is gekozen voor een beroep op dwingende spoed voor het enkelvoudig onderhands gunnen van de opdrachten.
Kunt u toelichten waarom bij het toekennen van deze order de regels voor aanbesteding aan de kant zijn geschoven, in de wetenschap dat het argument van «dwingende spoed» waarop de overheid zich kennelijk beroept niet opgaat?1
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u «comfort bieden», wanneer er een verschil van inzicht is met een bedrijf over een zakelijk vraagstuk, voldoende om van aanbestedingsregels van dwingend recht af te wijken?
Nee dat vind ik niet. De reden om af te wijken van de aanbestedingsregels en een beroep te doen op dwingende spoed was urgentie van de situatie: een verwachte toename in de vraag naar FFP2-maskers voor de zorg op korte termijn. Overigens is de constatering van «een verschil van inzicht over een zakelijk vraagstuk» voor rekening van de Volkskrant.
Wat is de onderbouwing van de behoefte in april 2021 aan meer FFP2-maskers, ook gelet op het feit dat op dat moment al ruim 40 miljoen van deze beperkt houdbare maskers op voorraad lagen?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Wilt u, zonder dat hiervoor een beroep op openbaarmaking voor nodig is, bekendmaken hoeveel geld is gemoeid met de order van de mondkapjes?
Er is een prijs betaald aan Dutch PPE Solutions die destijds marktconform was. De hoogte daarvan is bedrijfsvertrouwelijke informatie.
Waarom heeft het Ministerie van VWS een order geplaatst bij de joint venture, terwijl de mondkapes bij de aankoop al overbodig waren?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Hoe reflecteert u op interne documenten van uw ministerie en het eveneens betrokken Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), die stellen dat de beoogde compensatie niet nodig was omdat de voorgenomen garantstelling van de overheid voor de DSM-aankoop van een machine voor de productie van de filterstof voor medische mondkapjes geen doorgang vond?
Door de pandemie was er vorig jaar wereldwijd grote schaarste aan meltblown propyleen, een essentiële grondstof voor de productie van zowel FFP2- als chirurgische (type IIR) mondmaskers voor de zorg. Met het oog daarop is destijds een garantie afgesloten met DSM voor de investeringsrisico’s voor het in productie brengen van een meltblown polypropyleen machine in Nederland. In de aanloop daarnaartoe hebben verschillende scenario’s de revue gepasseerd en dat is wat is terug te lezen in de betreffende interne documenten.
Wilt u inzichtelijk maken wat de bestuurlijke bemoeienis, afspraken en formele betrokkenheid zijn van de Nederlandse overheid met het in stand houden van productiecapaciteit van mondkapjes in Nederland?
Er is op dit moment geen sprake van bestuurlijke bemoeienis, afspraken of formele betrokkenheid van de Nederlandse overheid met het in stand houden van productiecapaciteit van mondkapjes in Nederland.
Productie van medische producten dichtbij huis kan bijdragen aan het versterken van de leveringszekerheid, een belangrijke en blijvende prioriteit voor VWS, zoals ik u in mijn brief van 4 november heb geschreven2. Ik heb onderzoek uitgezet om de ervaringen met de verschillende instrumenten om productie dichtbij huis te stimuleren te evalueren. Samen met partijen uit het veld, kennisinstellingen en andere ministeries, wil ik vervolgens bepalen wat de beste aanpak is.
Is het juist dat de joint venture tot april 2022 extra mondkapjes blijft leveren aan de magazijnen van de overheid, die inmiddels uitpuilen met een voorraad van 47 miljoen FFP2-maskers, terwijl er amper nog vraag is vanuit de zorg, omdat deze weer door de reguliere leveranciers wordt bevoorraad?
Er is met Dutch PPE een jaarcontract gesloten dat loopt tot 1 april 2022. Een langere looptijd van het contract zorgt door een latere productiedatum voor een langere houdbaarheid van de maskers en laat tevens ruimte voor de benodigde productietijd.
De mogelijke familiebanden van een D66-Kamerlid met een veroordeelde terrorist |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de veroordeling in 2014 van Soumaya Sahla tot drie jaar gevangenisstraf wegens deelname aan een terroristische organisatie en wapenbezit en de bekrachtiging daarvan door de Hoge Raad in 2016?
Ja.
Bestaan er familiale banden tussen deze Samouya Sahla en het D66-Kamerlid Fonda Sahla? Zo ja, welke? Is het haar zus?
Het is niet aan het kabinet om uitspraken te doen over persoonlijke omstandigheden van Kamerleden.
Was u hiervan op de hoogte? Was de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) hiervan op de hoogte? Zo neen, waarom niet? Zo ja, waarom ben ik daar nooit door het kabinet en/of de NCTV over geïnformeerd? Is de Kamervoorzitter en/of de beveiliging van de Tweede Kamer hierover geïnformeerd? Was de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB) hiervan op de hoogte? Realiseert u zich dat ik een doelwit was van de Hofstadgroep om te worden vermoord en nog steeds bijna dagelijks door radicale moslims met de dood wordt bedreigd?
Over specifieke veiligheidsaangelegenheden doet het kabinet geen uitspraken in het openbaar. In algemene zin geldt dat in geval van dreiging en risico er op basis van informatie van inlichtingen- en veiligheidsdiensten een dreigingsanalyse wordt opgesteld. Op basis van deze analyse worden indien daar aanleiding voor is passende maatregelen getroffen. Deze analyse wordt periodiek dan wel op basis van eventuele nieuwe ontwikkelingen of informatie herijkt. Een te beveiligen persoon, zo ook de heer Wilders, wordt op hoofdlijnen geïnformeerd over de dreigingsanalyse alsook in geval van specifieke ontwikkelingen die van invloed zijn op de dreiging. Op basis van deze actuele, herijkte dreigingsinformatie wordt telkens bezien in hoeverre aanpassing van de beveiligingsmaatregelen nodig is. In algemene zin geldt dat het kabinet zeer alert is als het gaat om de veiligheidssituatie van Kamerleden. Dat geldt zeker ook voor die van de heer Wilders.
Hoe vaak heeft de voor terrorisme en wapenbezit veroordeelde Samouya Sahla de Tweede Kamer sinds haar veroordeling bezocht? Heeft zij een Kamerpas? Is het waar dat ze werkzaam is voor de VVD? Hoe beoordeelt u dit? Vindt u het gepast dat een veroordeelde terrorist bij de VVD werkt en mogelijk toegang heeft tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal?
Het kabinet beschikt niet over informatie over wie de Tweede Kamer bezoekt, wie een Kamerpas heeft en wie werkzaam is voor een van de politieke partijen. Het toegangsbeleid van de Tweede Kamer is een verantwoordelijkheid van de Tweede Kamer zelf.
Realiseert u zich dat hoewel – mochten er familiaire banden tussen Soumaya en Fonda Sahla bestaan, de ene zus niet verantwoordelijk is voor de misdrijven van de andere zus, het zeer ongemakkelijk aanvoelt om als doelwit van radicale moslims en de Hofstadgroep op korte afstand in de plenaire zaal te zitten van een collega met een islamitische hoofddoek die mogelijk de zus blijkt te zijn van veroordeelde islamitisch terrorist, terwijl die veroordeelde zus mogelijk ook in het gebouw van de Tweede Kamer aanwezig is? Zo ja, waarom ben ik daar niet eerder over geïnformeerd, zo neen, waarom niet?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3, wordt een te beveiligen persoon op hoofdlijnen geïnformeerd over de dreigingsanalyse en in geval van specifieke ontwikkelingen indien deze ontwikkelingen van invloed zijn op de dreiging, alsmede over eventuele gevolgen voor de beveiligingsmaatregelen in kwestie.
Het kabinet beseft dat (ernstige) bedreigingen en beveiligingsmaatregelen een grote impact hebben op het leven van de heer Wilders, zowel op de persoon als op diens werkzaamheden als Kamerlid. Het kabinet spant zich in om door middel van preventie, opsporing, interventie, vervolging en berechting dreigingen weg te nemen.
Herinnert u zich dat u tegen mij heeft gezegd: «ik zal dat partijtje van jou tot de laatste zetel afbreken»? Wilt u behalve mijn partij mijn bestaan ook afbreken?
Ja, ik herinner me deze uitspraak. Het kabinet stelt alles in het werk om Kamerleden en andere personen hun werkzaamheden onder veilige omstandigheden te kunnen laten doen.
Kunt u deze vragen voor maandag 6 december 2021, 18.00 uur, beantwoorden en elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Financiering van onderdak voor dak- en thuislozen uit coronagelden |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kunt u aangeven hoeveel geld gemeenten minder ontvangen voor de opvang van dak- en thuislozen nu financiële steun n.a.v. de coronapandemie wordt afgebouwd?
Er is op dit moment geen sprake van een afbouw van financiële steun voor gemeenten ten aanzien van de opvang van dak- en thuisloze mensen. De VNG en het Rijk hebben aan het begin van de pandemie afspraken gemaakt over de meerkosten als gevolg van de coronapandemie. Afgesproken is dat meerkosten die gemaakt worden om ondersteuning en zorg te organiseren conform de RIVM-voorschriften, door het Rijk worden gecompenseerd. Als gevolg van deze afspraak is er een meerkostenregeling van toepassing voor aanbieders binnen de Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) die extra kosten moeten maken. Voor de opvang van dak- en thuisloze mensen geldt dat gemeenten o.a. gecompenseerd zijn voor het handhaven van de 1,5-meter maatregel en voor het organiseren van extra opvang. Het Rijk roept gemeenten op extra opvang te organiseren wanneer sprake is van een landelijke lockdown in combinatie met het advies «blijf zoveel mogelijk thuis». Op dat moment hebben ook mensen die normaal gesproken geen toegang hebben tot de opvang de mogelijkheid binnen te blijven. Dit was in 2021 het geval in de periode van 1 januari tot 1 april, met een afbouwperiode tot en met 2 juni. Ook op dit moment is deze oproep van kracht, sinds de aankondiging van de lockdown op 18 december jl. en ten minste tot 15 januari. De compensatie van de meerkosten is hier op gebaseerd.
Zorgaanbieders zullen ook in 2022 nog extra kosten blijven maken als gevolg van COVID-19. Hiervoor wordt de meerkostenregeling tot en met 31 december 2022 verlengd.1
Net als in 2020 en 2021 zijn de coronamaatregelen van het kabinet en de RIVM-richtlijnen ook in 2022 de basis voor de compensatie van meerkosten.
Hebben de verstrekte gelden een effect gehad op het aantal dak- en thuislozen dat afgelopen jaar op straat heeft moeten slapen? Kunt u dit kwantificeren?
Hier zijn geen exacte gegevens over bekend. Uit gesprekken met gemeenten, aanbieders en cliëntenorganisaties heeft mijn voorganger de indruk gekregen dat centrumgemeenten ten tijde van de landelijke lockdowns in staat waren om alle dak- en thuisloze mensen – die dat zelf wilden en die zich dus bij de opvang meldden – op te vangen.
Wat is er nodig om ook deze winter de lokale winternoodopvang in gemeenten volledig te openen zodat iedereen een dak boven zijn of haar hoofd kan hebben in koude tijden waarin het coronavirus opleeft?
Centrumgemeenten organiseren over het algemeen winterkoudeopvang wanneer de temperaturen op of onder het vriespunt liggen. Dat staat los van de oproep vanuit het Rijk om alle dak- en thuisloze mensen op te vangen wanneer sprake is van een landelijke lockdown. Vorig jaar viel de landelijke lockdown toevalligerwijs deels samen met de winterkoudeopvang en ook de afgelopen paar weken was dat het geval. Mijn voorganger heeft geen signalen ontvangen dat centrumgemeenten dit seizoen niet in staat zijn om de winterkoudeopvang te organiseren.
Waarom is er voor gekozen om deze financiële steun niet voort te zetten? Is het zorgen voor voldoende adequate opvang in gemeenten niet alleen vanuit menselijk oogpunt, maar ook vanuit het oogpunt van de volksgezondheid essentieel?
Zie antwoord vraag 1 met betrekking tot de financiële steun; de meerkostenregeling is verlengd tot en met 31 december 2022. Deze is gekoppeld aan de RIVM-richtlijnen en maatregelen van het Rijk. Vanuit het oogpunt van de volksgezondheid heeft het RIVM eerder aangegeven dat het niet aannemelijk is dat er op straat een groter risico is op verspreiding van COVID-19 onder dak- en thuisloze mensen dan in de opvang. De oproep om alle dakloze mensen ten tijde van een volledige lockdown op te vangen vindt dan ook plaats op basis van humanitaire redenen.
Wat is uw reactie op het feit dat gemeenten de opvang niet (volledig) kunnen voortzetten door geldgebrek?
Mijn voorganger heeft geen signalen ontvangen dat gemeenten geen of verminderde winterkoudeopvang kunnen organiseren. Indien u doelt op de opvang die gemeenten hebben geopend in het kader van de coronamaatregelen verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 1 t/m 4.
Bent u bereid om meer middelen ter beschikking te stellen aan gemeenten voor de opvang van dak- en thuislozen deze winter? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten ontvangen extra middelen om veilige opvang te organiseren conform de 1,5meter maatregel via de meerkostenregeling zoals beschreven bij het antwoord op vraag 1. Daarnaast ontvangen gemeenten jaarlijks 385 miljoen voor de opvang van dak- en thuisloze mensen en stelt het nieuwe Kabinet structureel 65 miljoen per jaar extra ter beschikking voor de aanpak van dakloosheid. Ik zie geen aanleiding om deze winter meer middelen ter beschikking te stellen.
Het integriteitsbeleid bewindspersonen |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Laurens Dassen (Volt) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Op basis van welke voorwaarden kan de secretaris-generaal (SG) ontheffing verlenen van de verbreding van het bestaande lobbyverbod met aanpalende beleidsterreinen en op basis van welke afwegingen komen bovendien de voorwaarden voor ontheffing door de SG of onafhankelijke commissie tot stand?1
Voor gewezen bewindspersonen geldt een lobbyverbod op het eigen ministerie én op aanpalende beleidsterreinen waarmee de gewezen bewindspersoon tijdens het ambt actieve bemoeienis heeft gehad. Net als bij het huidige lobbyverbod kan de SG van het betreffende ministerie indien daartoe aanleiding bestaat in voorkomende gevallen ontheffing van het lobbyverbod verlenen. Factoren die kunnen worden meegewogen, zijn bijvoorbeeld: de duur van het uitoefenen van de functie van bewindspersoon (en daarmee de gezagsrelatie), de mate van nabijheid van het beleidsterrein, de tijd die verstreken is, de kring van contactpersonen, de aard van de nieuwe werkkring (commercieel of semipublieke sector) en de functie. Daarbij geldt dat openheid over het contact kan bijdragen aan het mitigeren van mogelijke risico’s.
Uit welke personen die welke functies bekleden zal de onafhankelijke commissie bestaan, wie stelt deze onafhankelijke commissie aan en waarom is bovendien gekozen voor de vorm van advisering?
Het voornemen is om deze adviestaken bij het Adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers te gaan beleggen. Dat veronderstelt dat de Wet adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers moet worden gewijzigd. In een dergelijk wetsvoorstel zal de aanpassing van de taak- en samenstelling van de onafhankelijke adviescommissie nader worden geregeld. Een wettelijke regeling heeft als consequentie dat een volgend kabinet zich hierover nog moet buigen. Het kabinet stelt het onafhankelijke adviescollege in en benoemt de leden.
Er is gekozen voor deze vorm van advisering omdat integriteitsvraagstukken zich niet altijd lenen voor een zwart-wit benadering. In het geval van een afkoelperiode na het ambt van bewindspersoon is het kabinet van mening dat in een specifieke casus verschillende afwegingen aan de orde kunnen zijn zoals de weloverwogen mogelijkheid om na het ambt de maatschappelijke loopbaan te vervolgen. Een adviescommissie kan die afweging in een advies in een specifiek geval maken.
Denkt u dat advisering aangaande lobbywerkzaamheden door de SG of onafhankelijke commissie door GRECO als afdoende wordt beoordeeld en kunt u bovendien toezeggen dat de verantwoordelijkheid van naleving van deze maatregelen ligt bij de bewindspersonen en niet bij de ambtenaren, zoals nu conform de Gedragscode Integriteit Rijk het geval is? Op basis van welke grond kan de SG oordelen dat een ontheffing onder voorwaarden niet bezwaarlijk is?
Bij de voorgestelde maatregelen integriteitsbeleid gewezen bewindspersonen zijn de aanbevelingen betrokken die de Groep Staten tegen Corruptie van de Raad van Europa (hierna: GRECO) aan Nederland heeft gedaan. Met dit samenstel van maatregelen, waaronder de verbreding van het bestaande lobbyverbod, is tegemoet gekomen aan de adviezen van de GRECO om het integriteitsbeleid te verbeteren. Ik zal de GRECO daarover informeren en kijk met vertrouwen uit naar het komende verslag waarin de GRECO de naleving van zijn eerdere aanbevelingen zal beoordelen. Nalevingsverslagen worden altijd aan de Tweede Kamer aangeboden laatstelijk 6 juli 2021 (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 107). Nederland is gevraagd uiterlijk 30 september 2022 te rapporteren over de gemaakte voortgang.
De primaire verantwoordelijkheid voor naleving van het lobbyverbod ligt bij voormalige bewindspersonen. Voor hen wordt het verbrede lobbyverbod opgenomen in het Handboek bewindspersonen en in de brief over rechten en plichten die elke vertrekkende bewindspersoon kort na het aftreden van de Minister van BZK ontvangt. Zij kunnen hierop zonodig publiekelijk worden aangesproken. Dit neemt niet weg dat ook ambtenaren zich aan het beleid moeten houden en daarop aanspreekbaar zijn. De politieke eindverantwoordelijkheid voor het handelen en nalaten door ambtenaren ligt in zijn algemeenheid bij de bewindspersoon waarvoor de betreffende ambtenaar werkzaam is.
Wilt u bovengenoemde vragen ook beantwoorden ten aanzien van de nieuwe regelgeving aangaande het draaideurverbod?
De GRECO heeft strikt genomen niet geadviseerd tot het instellen van het draaideurverbod, maar het kabinet acht deze maatregel een passend onderdeel van het pakket integriteitsbeleid gewezen bewindspersonen. Ik zal dan ook over deze maatregel rapporteren in mijn voortgangsverslag, zodat de GRECO hierover in het nalevingsverslag een oordeel kan geven.
Hoe zal de nieuwe wetgeving zich verhouden tot de bestaande Gedragscode Integriteit Rijk en het Handboek voor bewindspersonen?
De Gedragscode integriteit Rijk en het Handboek voor bewindspersonen zijn een afgeleide van hetgeen in wet- en regelgeving is opgenomen. Dit betekent dat deze worden aangepast aan nieuwe wet- en regelgeving, of aan nieuw geldend beleid dat anders dan in wet- of regelgeving is vastgelegd.
Wordt de naleving van de regelgeving voor wat betreft de drie voorgestelde maatregelen (het lobbyverbod, het draaideurverbod en de afkoelperiode met verplicht advies) voldoende gewaarborgd en hoe vindt sanctionering bij nalatigheid of schending van de wettelijk vastgestelde regelgeving plaats? Aan welke voorwaarden wordt bij sanctionering bovendien getoetst?
Er is reeds een start gemaakt met de voorbereiding op de benodigde wetsaanpassingen. Deze zien onder meer toe op de taken en bevoegdheden van de onafhankelijke commissie, de gevolgen voor het uitkeringsstelsel, de sollicitatieplicht, het begrip «passende arbeid» in de Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers maar ook op de rechtsgevolgen en de naleving van de voorgestelde maatregelen. Het is aan het volgende kabinet om deze wetswijzigingen verder vorm te geven.
Hoe bent u voornemens uitvoering te geven aan de aangenomen motie-Dassen aangaande een verplicht lobbyregister nu in uw brief staat dat het integriteitsbeleid tijdens het ambt wordt overgelaten aan het volgende kabinet?2
De GRECO heeft ook aanbevelingen aan het Nederlandse kabinet gedaan die betrekking hebben op het integriteitsbeleid tijdenshet ambt van bewindspersoon, zoals de aanbeveling om een gedragscode te ontwikkelen die onder meer ziet op contacten met derden (lobbyisten). In de brief aan de Kamer over de evaluatie van de GRECO (Kamerstuk 35 000 VII, nr. 19) is aangekondigd dat de concrete uitwerking van de GRECO-aanbevelingen voor het integriteitsbeleid tijdens het ambt van bewindspersoon – met name omwille van de internalisatie en het eigenaarschap – aan het nieuwe kabinet wordt gelaten. Dat is door de Minister-President mondeling herhaald in het Kamerdebat van 8 september 2021. Bij het opstellen van deze gedragscode zal de ook motie Van Baarle-Leijten over het afdwingbaar maken resp. sanctioneren van de gedragscode, worden betrokken (Kamerstuk 32 925 III, nr. 11), evenals de genoemde motie-Dassen.
Heeft u overwogen ook een draaideurverbod in te stellen voor deelname aan adviescolleges? Dit zou niet nodig zijn vanwege de eenzijdige benoeming, er kan echter worden overwogen dit aan te passen in wetgeving. Is dit overwogen en zo ja, waarom is hier niet voor gekozen en zo nee, waarom is dit niet meegenomen in de afweging?
De eenzijdige benoeming van leden van adviescolleges is niet de reden dat zij niet zijn betrokken in het draaideurverbod. Het draaideurverbod beoogt te voorkomen dat bewindspersonen na het aftreden betaalde, commerciële werkzaamheden ten behoeve van het eigen ministerie gaan verrichten. Hiermee wordt het risico op verstrengeling van persoonlijke en functionele belangen vermeden. Dat speelt niet bij benoeming van gewezen bewindspersonen in een adviescollege.
Op welke termijn bent u voornemens de wettelijke wijzigingen, waaronder de wijziging van de sollicitatieplicht en de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) door te voeren?
Alle aangekondigde wetgeving die betrekking heeft op het integriteitsbeleid van gewezen bewindspersonen moet op hetzelfde moment in werking treden. Met de voorbereiding van deze wetgeving is reeds een begin gemaakt, met het streven het wetsvoorstel na de zomer van 2022 aan de Kamer aan te bieden.
Bent u bekend met het artikel: «lobbyverbod voor ex-bewindslieden blijkt «tussen wal en schip beland»?3
Ja.
Klopt het dat op 16 oktober 2020 ambtenaren de pijnlijke conclusie trokken dat de Nederlandse overheid de Europese anti-corruptiewaakhond GRECO en andere internationale organisaties verkeerd geïnformeerd heeft, namelijk dat er nog steeds een lobbyverbod voor bewindspersonen geldt?4
Nee. In het artikel werd selectief verwezen naar een persoonlijke beleidsopvatting uit een mailwisseling tussen ambtenaren. Die mailwisseling gaf een interne discussie weer over de gevolgen van de ingetrokken circulaire lobbyverbod. De eindconclusie in diezelfde mailwisseling was dat het lobbyverbod nog altijd van kracht was en dat van onjuiste informatieverstrekking geen sprake was. Deze eindconclusie is in het krantenartikel niet vermeld.
Deze conclusie is later herbevestigd. Het lobbyverbod is een kabinetsbesluit uit 2017 dat aan de beide Kamers per brief is medegedeeld. De brief aan beide Kamers waarin het lobbyverbod is uiteengezet, is door het kabinet niet ingetrokken. Het lobbyverbod wordt aan bewindspersonen kenbaar gemaakt via het Handboek bewindspersonen en in de brief die bewindspersonen bij hun aftreden ontvangen. Voor rijksambtenaren is het lobbyverbod kenbaar via de Gedragscode Integriteit Rijk. De Gedragscode is geen vrijblijvende
set van regels. Indien de ambtenaar zich niet gedraagt als een goed
ambtenaar betaamt, kan er een disciplinaire maatregel (straf) worden
opgelegd conform hoofdstuk 15 van de CAO Rijk. Om deze redenen zijn de in de vraag genoemde internationale organisaties niet verkeerd geïnformeerd. Overigens zal het gewijzigde lobbyverbod nog op een andere wijze kenbaar worden gemaakt aan rijksambtenaren en zal dit worden meegenomen in de actualisatieronde van de Gedragscode Integriteit Rijk.
Wat is uw verklaring op de bevindingen uit de ambtelijke correspondentie dat de ministerraad nooit heeft besloten het verbod in te trekken en dat iets dergelijks ook nooit aan de Tweede Kamer is gemeld?
Het is correct dat uit de ambtelijke correspondentie blijkt dat de ministerraad nooit heeft besloten het lobbyverbod in te trekken. Aangezien het bestaande lobbyverbod niet is ingetrokken of gewijzigd, was er ook geen aanleiding dit aan de Tweede Kamer te melden. Het lobbyverbod gold en geldt onverkort.
Welke internationale organisaties zijn nog meer verkeerd geïnformeerd?
Aangezien het lobbyverbod nog onverkort gold en geldt, zijn er geen internationale organisaties verkeerd geïnformeerd.
Op welke wijze heeft u aan GRECO en alle andere relevante organisaties verteld dat zij verkeerd geïnformeerd waren en kunt u die brief of mail aan de Kamer doen toekomen?
GRECO en alle andere relevante organisaties zijn niet verkeerd geïnformeerd. Er is dus geen brief of mail beschikbaar of noodzakelijk.
Indien u dat nog niet aan die organisaties heeft meegedeeld, kunt u dat dan per ommegaande doen en een afschrift daarvan aan de Kamer doen toekomen?
Er is geen aanleiding om die organisaties een dergelijke mededeling te doen. Bovendien is in de brief van het kabinet aangekondigde verbreding van het bestaande lobbyverbod direct van kracht.
Kunt u deze vragen beantwoorden binnen de daarvoor staande termijn en in ieder geval voorafgaand aan het commissiedebat Integriteit openbaar bestuur dat plaatsvindt op 26 januari 2022?
Ja.
De verplichting door gemeenten tot een alimentatieverzoek als al vaststaat dat dit geen kans van slagen heeft |
|
Renske Leijten , Bart van Kent |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, waarbij de rechter erop wijst dat mensen die op het bestaansminimum leven, en de gehele maatschappij, onnodig op kosten worden gejaagd als er een verplichting tot een alimentatieverzoek bestaat, terwijl al duidelijk is dat dit verzoek geen kans van slagen zal hebben?1
Ja, ik ben bekend met de door u aangehaalde uitspraak (ECLI:NL:RBNHO:2021:10845).
Bent u het met ons eens dat de rechtbank terecht afkeuring en zorgen uitspreekt over een gemeente die ogenschijnlijk «de papieren werkelijkheid van een checklist is gevolgd zonder de werkelijke situatie van de betrokken burgers te beoordelen»? Zo nee, waarom niet?
Ja. De gemeente heeft er hier voor gekozen om aan de bijstand de extra verplichting te verbinden tot het indienen van een alimentatieverzoek. Zo’n extra verplichting kan worden opgelegd indien de verplichting strekt tot vermindering van het beroep op bijstand. Deze bevoegdheid dient met de nodige zorgvuldigheid te worden gebruikt. Uit een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2017:3164) blijkt dat voor een verplichting tot het doen van een alimentatieverzoek geen ruimte is, indien het alimentatieverzoek geen kans van slagen heeft.
Kunt u ingaan op de uitspraak van de bewindvoerder dat in meerdere gemeenten de verplichting van een bij voorbaat kansloos alimentatieverzoek bestaat? In hoeveel gemeenten is dit het geval?
Indien gemeenten aan de bijstand de extra verplichting van een alimentatieverzoek willen verbinden, dienen zij zich van de opportuniteit van zo’n verzoek te vergewissen en de bijstandsgerechtigde met bijzondere bijstand te ondersteunen in de te maken kosten. Ik vind het onwenselijk als – zoals de rechter ook stelt – niet alleen de bijstandsgerechtigde, maar in beginsel de hele maatschappij onnodig op kosten wordt gejaagd.
Hoe vaak de geschetste situatie voorkomt, is mij niet bekend. Kijkend naar de gepubliceerde sociale zekerheidsjurisprudentie, stuit ik slechts op één procedure bij de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2017:3164) aangaande een vanuit de gemeente opgelegde verplichting tot het doen van een alimentatieverzoek.
In hoeverre verhoudt volgens u deze opstelling zich tot uw oproep aan gemeenten: «Samen moeten we er voor zorgen dat de menselijke maat altijd centraal staat.», «Wie hulp zoekt, moet geholpen worden.» en «Laten we dit nooit vergeten: we zijn één overheid, en hebben samen één doel voor ogen. We besturen niet om te besturen, maar om de burger te dienen.»?2
Gelet op de rechterlijke uitspraak in deze casus, past deze niet bij het centraal stellen van de menselijke maat. Zoals vermeld, kunnen gemeenten aan de bijstandsverlening de verplichting verbinden tot het doen van een alimentatieverzoek. Die verplichting is opportuun indien de inschatting bestaat dat de ontstane bijstandsafhankelijkheid mede in het licht van de inkomenspositie van de ex-partner gevolgen heeft voor de alimentatieverplichtingen van deze ex-partner. Het gaat hier niet om een standaard verplichting, maar om een bevoegdheid van de gemeente die zij met de nodige zorg dient te gebruiken. Dat laatste houdt in dat zij zich via de bijstandsgerechtigde ervan dient te vergewissen dat het verzoek enige kans van slagen heeft en dat zij de bijstandsgerechtigde ook met bijzondere bijstand dient te ondersteunen bij eventueel met het verzoek samenhangende kosten. Uitgaande van de rechterlijke uitspraak, is dat hier ten onrechte achterwege gelaten, hetgeen niet past bij het centraal stellen van de menselijke maat.
Bent u bereid in kaart te brengen hoeveel vergelijkbare zaken er zijn gevoerd sinds de invoering van de Participatiewet en wat daarvan de maatschappelijke kosten zijn? Zo nee, waarom niet?
Dit is het eerste signaal dat mij op dit vlak bereikt, wat mij sterkt in het geloof dat gemeenten de gevraagde zorgvuldigheid ook betrachten. Ik vind een brede inventarisatie zoals u voorstelt in dat licht te vergaand en ik acht een dergelijke inventarisatie ook onuitvoerbaar. Er is geen register van afgewezen alimentatieverzoeken, noch zijn alle uitspraken in alimentatieverzoeken gepubliceerd, terwijl anderzijds ook niet elk afgewezen alimentatieverzoek van een bijstandsgerechtigde zonder meer als kansloos gekwalificeerd kan worden.
Zijn er vergelijkbare regelingen waarbij mensen genoodzaakt zijn om bij voorbaat kansloze procedures aan te spannen omdat zij anders gekort worden op uitkeringen of voorzieningen? Bent u bereid dit in kaart te brengen, door bijvoorbeeld in overleg te gaan met de Rechtspraak en gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Ik benadruk hier nogmaals dat de wet gemeenten niet verplicht tot het opleggen van de gewraakte verplichting. Het gaat hier om een bevoegdheid, waarbij van de gemeente gevraagd mag worden dat zij een zorgvuldige afweging met betrekking tot de noodzaak van het opleggen van een dusdanige verplichting maakt. Daarbij ligt binnen het duale bestel de controle op die zorgvuldige uitvoering in eerste instantie ook bij de gemeenteraad.
Via zowel het traject naar een Participatiewet vanuit vertrouwen en met oog voor de menselijke maat als het onderzoek naar hardvochtigheden in de sociale zekerheid3 wordt op dit moment onderzoek gedaan naar regelingen die (mogelijk) in de praktijk hard uitpakken. Daartoe reken ik ook een verplichting tot het opstarten van een kansloze procedure. Over de eerste uitkomsten van het traject inzake Participatiewet bent u in juni4 van dit jaar bericht. De uitkomsten van het onderzoek naar hardvochtigheden zullen midden 2022 aan u worden aangeboden.
Bent u bereid om een wettelijke grondslag te creëeren zodat in zaken waar er bij voorbaat al vast te stellen is dat een dergelijk verzoek kansloos is, de proceskosten kunnen worden toegewezen aan gemeenten, zoals de rechtbank hier uiteenzet? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mogelijk – zo stelt ook de rechtbank vast – om een partij die niet in de procedure betrokken is, in de proceskosten te veroordelen. Wel komen indirect de kosten van het proces bij de gemeente terecht nu de gemeente – omdat ze betrokkene tot het opstarten van de procedure heeft verplicht – gehouden is de hieruit voortvloeiende bijzondere kosten vanuit de bijzondere bijstand (artikel 35 Pw – zie o.m. ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1426) te vergoeden.
Bent u bereid een einde te maken aan dit soort onnodige bureaucratische praktijken, die voor mensen onnodig stressvol en kostbaar zijn, en die de samenleving geld kosten en niets anders opleveren dan wantrouwen in de overheid? Zo nee, waarom niet?
Natuurlijk ben ik bereid dit bij gemeenten onder de aandacht te brengen. Gemeenten moeten zorgvuldig met de hen gegeven bevoegdheden omgaan en onnodige bureaucratische praktijken moeten zonder meer worden voorkomen. Zoals aangegeven is dit het eerste signaal dat mij in deze bereikt, wat mij sterkt in het geloof dat gemeenten de gevraagde zorgvuldigheid ook betrachten. Desalniettemin zie ik in de door u aangehaalde uitspraak wel aanleiding om gemeenten op hun verplichtingen te wijzen. Ik zal hiertoe in het aanstaande Gemeentenieuws een bericht opnemen.
Het bericht ‘Facebook vs. Zeewolde: hoe lokale politici moeten beslissen over een landelijke kwestie’. |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Stef Blok (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Facebook vs. Zeewolde: hoe lokale politici moeten beslissen over een landelijke kwestie»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe oordeelt u over het feit dat er in Zeewolde wellicht een van de grootste datacentra van Europa gebouwd gaat worden?
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI)2 wordt aangegeven dat de vestiging van nieuwe hyperscale datacenter(cluster)s een goede ruimtelijke afweging en afstemming vergt met andere belangen in de leefomgeving. In de NOVI wordt de voorkeur uitgesproken om hyperscale datacenters te vestigen aan de randen van Nederland, op locaties waar veel aanbod is van (hernieuwbare) elektriciteit, waar aansluiting op het elektriciteitsnetwerk kan worden geboden en waar ruimte minder schaars is. De voorkeur gaat uit naar vestiging in de randen van Nederland, zoals op de bestaande locaties Eemshaven en Middenmeer. Daarnaast geeft de NOVI richtingen mee voor het benutten restwarmte, landschappelijke inpassing en duurzame energie.
De provincie en gemeente hebben hierbij eigen afwegingen gemaakt. Voor realisatie van het beoogde bedrijventerrein zijn Rijksgronden benodigd. Als grondeigenaar heeft de Staatssecretaris van BZK, mede namens de Ministers van BZK en LNV en de Staatssecretaris van EZK, voorwaarden gesteld voor de verkoop aan de gemeente Zeewolde. Deze liggen in het verlengde van keuzes in NOVI, zijn gebaseerd op een advies van het College van Rijksadviseurs (CRa) en betreffen maximale energiezuinigheid van servers, maximale opwekking van zonne-energie op daken en gevels van het datacenter, minimaal gebruik van water voor koeling en het gebruik van restwarmte voor een warmtenet.
Welke impact heeft de komst van grote hyperscale datacentra op de internationale concurrentiekracht van het economisch kerngebied van Nederland en onze digitale infrastructuur ten opzichte van regionale, kleinere datacentra?
Rond Amsterdam zitten veel co-locatie (of multi-tenant) datacenters met zeer snelle onderlinge verbindingen. Dit zorgt voor zogeheten hyperconnectiviteit tussen deze datacenters. Op dit moment hebben maar vijf steden in Europa3, waaronder Amsterdam, de unieke vestigingsvoorwaarden voor (hyperconnectiviteit)datacenters. Dit is dus bijzonder en speelt een belangrijke faciliterende rol voor de Nederlandse maar ook de Europese digitale economie. Deze hyperconnectiviteit rond Amsterdam draagt bij aan een zeer gunstig vestigingsklimaat voor co-locatie datacenters en bepaalde dienstverlening waarvoor hyperconnectiviteit een vereiste is.
Hyperscale datacenters zijn voor de kwaliteit van hun dienstverlening niet genoodzaakt om zich te vestigen in een regio met hyperconnectiviteit, internationale ontsluiting vindt plaats via eigen connecties met hyperconnectiviteitsclusters. Dit betekent dat de locatie waar het hyperscale datacenter is gevestigd vanuit het perspectief van de gebruiker weinig uitmaakt.
Dit heeft tot gevolg dat hyperscale datacenters weinig bijdragen aan het in stand houden van of uitbreiden van de in Nederland bestaande hyperconnectiviteitsclusters, onderdeel van de Nederlandse digitale infrastructuur en daarbij voor de ambitie uit het coalitieakkoord om van Nederland een digitaal knooppunt te maken. Ook faciliteren co-locatie datacenters meer dan hyperscale datacenters regionale partijen in hun digitaliseringsbehoefte, omdat hyperscale datacenters primair worden gebruikt voor het opslaan van data of het verlenen van dienstverlening voor de internationale markt. Dit betekent dat de vestiging van hyperscale datacenters een relatief beperkte invloed heeft op de internationale concurrentiekracht van Nederland en de digitale infrastructuur ten opzichte van co-locatie datacenters.
Deelt u de mening dat het van belang is dat Nederland haar koploperspositie niet verliest aan Frankfurt, Londen, Amsterdam, Parijs (de FLAP-steden), Noord-Ierland of Zweden? Kan dit ook zonder de komst van hyperscale centra?
Nederland heeft vanwege de vele onderlinge verbindingen van co-locatie datacenters rond Amsterdam een koploperpositie binnen Europa op het gebied van hyperconnectiviteit. Deze hyperconnectiviteit rond Amsterdam draagt bij aan een zeer gunstig Nederlands vestigingsklimaat voor multi-tenant datacenters en bepaalde dienstverlening waarvoor hyperconnectiviteit een vereiste is.
De FLAP-D steden zijn van groot belang voor de doorvoer van internetverkeer in Europa. Nederland fungeert hierbij als datacenterrotonde van Europa. De hyperconnectiviteitsclusters rond de FLAP-D steden bedienen zowel de nationale als Europese markt. Het is van belang dat Nederland deze belangrijke rol blijft houden, mede omdat het voor alle in Europa gevestigde bedrijven en organisaties het van belang is dat de (Europese) datacentercapaciteit groeit.
Hyperscale datacenters dragen weinig tot niet bij aan het in stand houden van of uitbreiden van de in Nederland bestaande hyperconnectiviteitsclusters. Dit betekent dat de Nederlandse koppositie op het gebied van hyperconnectiviteit behouden kan blijven zonder de aanvullende vestiging van hyperscale datacenters.
Deelt u de mening dat een slimme datacenterstrategie ook betekent dat er gekeken wordt naar het opvangen en gebruiken van restwarmte, een lang gekoesterde wens van menig datacentrum?
Ja, het streven dient altijd te zijn om restwarmte voor zover mogelijk te benutten. Maar of dit daadwerkelijk lukt is complex en van de specifieke situatie afhankelijk. Een haalbare businesscase voor een warmtenet is van veel factoren afhankelijk. Datawarmte is van (zeer) lage temperatuur (in de regel 20–30°C4, soms hoger) en moet opgewaardeerd worden indien een bestaand of beoogd warmtenet een hogere temperatuur heeft. Cruciaal is dat er voldoende warmtevraag moet zijn in de nabijheid van een datacenter; het vollooprisico is één van de grootste belemmeringen voor een goede business case. Het gebruik van warmtebronnen is vraaggestuurd; een warmtebedrijf bepaalt uiteindelijk of het afnemen van restwarmte zinvol is om een kosteneffectieve warmtevoorziening te realiseren.
EZK stelt kaders en instrumenten ten behoeve van de benutting van restwarmte. O.a. via het wetsvoorstel voor de Wet Collectieve Warmtevoorziening waarin een «ophaalrecht» voor restwarmte is opgenomen. Hiermee krijgen restwarmteproducenten zoals datacenters de verplichting om hun restwarmte af te staan aan een warmtebedrijf indien die daarom vraagt en dat met de aanleg van een warmtenet mogelijk maakt, waarbij uitsluitend de feitelijke uitkoppelkosten aan de restwarmteproducent worden vergoed. De SDE++-subsidie biedt financiële ondersteuning bij het realiseren van duurzame warmteprojecten en helpt de uitkoppelkosten te dekken.
Wat is de impact van dit soort grote datacentra op de netproblematiek, gezien het feit dat de energietransitie op veel vlakken vastloopt op de beschikbare netcapaciteit? Deelt u de mening dat regio-overstijgende sturing voor dit soort ingrijpende besluiten (over)belasting van het stroomnet kan voorkomen?
Datacenters leggen net als andere grootverbruikers een relatief groot beslag op de beschikbare transportcapaciteit van het elektriciteitsnet. Een aanvraag van een grootverbruiker op een plek waar er nog maar beperkte transportschaarste is voor afname van elektriciteit kan tot extra knelpunten leiden. Het creëren van extra (complementaire) vraag op plekken waar deze elektriciteit niet weg kan worden getransporteerd kan juist verlichting brengen in de ontstane transportschaarste5.
Decentrale overheden hebben de mogelijkheid om sturing te geven aan allerlei (maatschappelijke) initiatieven via het ruimtelijk beleid. Pas als decentrale overheden de bestemmingen mogelijk maken en ruimtelijke vergunningen verlenen, zal een initiatief zich kunnen vestigen en aangesloten kunnen worden. Het is dus belangrijk dat decentrale overheden in een vroeg stadium rekening houden met beschikbare netcapaciteit bij ruimtelijke inpassing van zowel initiatieven als netinfrastructuur. In dit verband is voorts relevant dat het Rijk – zoals aangekondigd in het coalitieakkoord – naar aanleiding van het grote beslag op duurzame energie in verhouding tot de economische en maatschappelijke meerwaarde, de landelijke regie voor hyperscale datacenters zal aanscherpen en ook de toelatingscriteria voor de vergunningverlening. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening komt hier dit voorjaar in een gezamenlijke brief met de Minister voor Klimaat en Energie op terug.
Klopt het dat dit datacentrum meer energie zal verbruiken dan de provincie Flevoland of de stad Amsterdam?2 Hoe gaat die energie opgewekt worden?
Als de datacentercampus volledig gebouwd is (dat gebeurt gefaseerd en beslaat een periode van 2021–2028), kan het totale jaarlijkse verbruik groeien tot 1,38 TWh volgens de plannen.
Het elektriciteitsverbruik van Flevoland is zo’n 2 TWh en het elektriciteitsverbruik van de gemeente Amsterdam is zo’n 4,6 TWh. De vergelijking wordt vaak gemaakt met het elektriciteitsverbruik van huishoudens. In 2020 was het elektriciteitsverbruik van de huishoudens in Nederland 22% van het totale elektriciteitsverbruik (KEV, 2021). Dus het klopt dat het datacenter in de eindsituatie meer elektriciteit verbruikt dan huishoudens in Flevoland of Amsterdam. Overigens is de huidige productie van hernieuwbare elektriciteit in Flevoland momenteel zo’n 2,7 TWh, groeiend naar maximaal 5,8 TWh in 2030 (bron: Monitor RES 1.0 PBL). Alleen al het nabij gelegen windpark Groen zal jaarlijks zo’n 1,8 TWh produceren, wat dus meer is dan het datacenter maximaal zal gebruiken in de eindsituatie.
Vraag en aanbod van elektriciteit in ons land zijn op elk moment van de dag in balans. Productie van elektriciteit zal in toenemende mate via wind en zon verlopen. In 2030 dient er volgens het Klimaatakkoord 84 TWh hernieuwbare elektriciteit uit wind en zon te zijn. Dit is dan ca. 75% van de vraag.
De Stuurgroep extra opgave7 raamt de extra elektriciteitsvraag voor datacenters in 2030 tussen de 5–15 TWh ten opzichte van het Klimaatakkoord. De Stuurgroep adviseert tevens hiervoor extra wind op zee te realiseren. In lijn met de moties Boucke c.s.8 wordt ingezet op het mogelijk maken van 10 GW aan extra wind op zee tot rond 2030. Een volgend kabinet zal besluiten over de precieze omvang van de opgave.
Wat is de impact van dit datacentrum op de capaciteit van het stroomnet? Wat betekent de komst hiervan voor de continuïteit van andere grote stroomgebruikers in de regio?
Ik heb geen zicht op de exacte impact van dit initiatief op het elektriciteitsnetwerk. De netbeheerder zal moeten beoordelen of de gevraagde transportcapaciteit ook op korte termijn geleverd kan worden of dat dit nog aanvullende investeringen vergt. Andere gebruikers worden niet direct geraakt. Netbeheerders dienen bij het uitgeven van transportcapaciteit rekening te houden met de benodigde transportcapaciteit die de gezamenlijk gebruikers van het net nodig hebben. De netbeheerders publiceren een actueel overzicht van de beschikbare transportcapaciteit.9 Hieruit blijkt dat er een transportprobleem is voor wat betreft invoering van elektriciteit (door o.a. zon- en windinstallaties) en niet voor afname.
Welke trajecten voor de komst van regionale kleine of hyperscale datacentra lopen er op dit moment? Om welk type datacentrum gaat het, om welke locaties gaat het en per wanneer?
Voor zover bekend, op basis van de informatie van TenneT en de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), lopen er rond de 20 à 25 projecten voor de vestiging en uitbreiding van datacenters in Nederland. Dit is ook toegelicht in de brief over datacenters van 17 december jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 968). Dit betreffen datacenters van uiteenlopende grootte die in verschillende fases van voorbereiding zitten; van zeer globale tot concrete plannen. Het gaat onder andere om projecten in de regio’s Noord-Holland, Flevoland en Groningen. Meer specifieke informatie ten aanzien van de locatie van de projecten en aanvragen voor aansluitingen op het elektriciteitsnet is bedrijfsvertrouwelijk en mag niet door de NFIA of TenneT worden gedeeld. Dit aantal is overigens niet uitputtend. Het is mogelijk dat er ook bij lokale overheden projecten lopen, waar op nationaal niveau geen zicht op is.
Het is tot slot goed om te benadrukken dat bedrijven bij dergelijke investeringsprojecten vaak verschillende locaties in verschillende landen vergelijken om zo tot een vestigingslocatiekeuze te komen. Daarom is het dus zeer onzeker of deze lopende projecten uiteindelijk ook tot nieuwe vestigingen in Nederland zullen leiden, en zo ja op welke termijn. In de praktijk zien we daarbij dat bedrijven met datacenters, door de teruglopende beschikbaarheid van fysieke ruimte en stroom, steeds vaker kiezen voor een locatie buiten Nederland.
Wat is de impact van dit soort grote datacentra op het energiebesparingsdoel dat Nederland heeft vanuit de Europese Commissie?
Het energieverbruik van datacenters, net als dat van andere energieverbruikers, telt mee voor het EU-energieverbruiksdoel zoals vastgelegd in artikel 3 van de Energy Efficiency Directive (EED). Dit doel is vertaald naar een energieverbruiksniveau in 2030, zowel voor primair als finaal energieverbruik. De precieze impact van grootschalige datacenters op het Nederlandse aandeel van het Europese energieverbruiksdoel is niet te geven.
Volgens het CBS verbruikten datacenters in 2020 2,8% van de totale elektriciteit in Nederland. Indien datacenters in de toekomst (netto) meer energie verbruiken, zal het energieverbruik van andere verbruikers verder moeten afnemen om aan de EU-verbruiksdoelen te voldoen. Dit geldt overigens ook indien andere energie-intensieve bedrijven zich in Nederland vestigen of in de toekomst meer energie verbruiken. Voor datacenters zijn er eisen met betrekking tot energie-efficiëntie vastgelegd in de Erkende Maatregelenlijst energiebesparing (EML Commerciële Datacenters). Vanaf 2023 vallen alle datacenters, inclusief de grote datacenters, automatisch onder de energiebesparingsplicht.
In de voorgestelde herschikking van de EED worden er op EU-niveau strengere eisen aan datacenters gesteld. Zo komt er een verplichting om energieverbruik van datacenters te monitoren en rapporteren. De herschikking van de EED is onderdeel van het Fit-for-55 pakket dat momenteel in Brussel wordt besproken.
Is de energie-infrastructuur aangepast in zowel (groot) Amsterdam als Almere, zoals te lezen is in de «Ruimtelijke Strategie Datacenters»?3 Zo nee, waarom niet en wanneer en hoe gaat dit gebeuren? Hoe zit het met de andere locaties die in de strategie worden genoemd?
Pas als decentrale overheden de bestemmingen mogelijk maken en ruimtelijke vergunningen verlenen, zal een initiatief zich kunnen vestigen en aangesloten kunnen worden op het elektriciteitsnet. Het is bij het maken van deze ruimtelijke plannen belangrijk om ook na te denken over de afstemming met het energiesysteem.
De netbeheerder zelf maakt geen onderscheid tussen functies en sluit functies aan op volgorde van binnenkomst. De netbeheerder zal bij een aansluitverzoek moeten beoordelen of de gevraagde transportcapaciteit ook op korte termijn geleverd kan worden of dat dit nog aanvullende infrastructuurversterkingen vergt.
De netbeheerders werken op veel locaties in Nederland aan de versterking van de elektriciteitsinfrastructuur. Dit gebeurt echter niet voor een specifieke sector.
Op welke manier is er afstemming geweest tussen lokale bestuurders, de provincie en de rijksoverheid en wat is er afgesproken over randvoorwaarden voor de bouw van het datacentrum?
In aanloop naar de mogelijke vestiging van het Meta datacenter in Zeewolde hebben de netbeheerders de Minister van Economische Zaken en Klimaat advies gevraagd over een bijzondere wijze van aansluiting op het hoogspanningsnet die Meta wenste. Vervolgens is getoetst of de Elektriciteitswet deze bijzondere wijze van aansluiting toestond, en geconstateerd dat dit het geval is.
Op dat moment zijn ook de provincie Flevoland en gemeente Zeewolde benaderd over de vestiging, waar zij benadrukten een zorgvuldige afweging te hebben gemaakt en grote belangen te hechten aan de vestiging.
Een van de vervolgstappen van de provincie en gemeente was het verzoek aan het Rijk om rijksgronden te verkopen in het kader van de beoogde bestemmingswijziging en daaraan gekoppelde procedures. Naar aanleiding van dit verzoek heeft het Rijk, in overleg met de gemeente en provincie, aan het College van Rijksadviseurs (CRa) de opdracht gegeven voor een verkenning naar een optimaler ontwerp en inpassing van het datacenter. De Staatssecretaris van BZK stelde, mede namens de Ministers van BZK en LNV en de Staatssecretaris van EZK, op basis van deze verkenning de onder antwoord 2. genoemde voorwaarden. Op dit moment heeft Zeewolde nog geen aangepast plan gedeeld, het Rijksvastgoedbedrijf is in afwachting van dit aangepast plan.
Welke afspraken zijn er gemaakt met Meta/Facebook over onder andere het betalen van (lokale) belastingen, het wel of niet ontvangen van subsidies, de komst van arbeidsplaatsen en watercompensatie?
De inhoudelijk betrokkenheid van het Rijk bij deze mogelijke investering van Facebook richtte zich op de netaansluiting en de mogelijke verkoop van grond van het Rijksvastgoedbedrijf. Belastingen, subsidies, arbeidsplaatsen en watercompensatie waren geen onderwerpen in deze gesprekken. In de gesprekken tussen het Rijksvastgoedbedrijf en de gemeente over de eventuele verkoop van de grond zijn voorwaarden van het Rijk gesteld. Daarbij zijn ook de processtappen besproken die voorschrijven dat de gemeente zorgt voor een aangepast plan, het Rijk deze laat toetsen en vervolgens beoordeelt en daarna beslist over verkoop (zie de brief van de Staatssecretaris van BZK van 13 december jl.11).
Deelt u de mening dat het niet wenselijk zou zijn als lokale politici en bestuurders zonder afstemming met provincie en rijksoverheid zouden besluiten over de komst van een datacentrum vanwege de regio-overstijgende consequenties?
De NOVI is zelfbindend voor het Rijk maar geeft ook de onder 2 genoemde richtingen mee voor deze afwegingen.
Het verdient daarbij voorkeur als provincies zelf beleid formuleren voor vestiging van datacenters en de inrichting van locaties. Het Rijk gaat hier met provincies over in overleg. In lijn met het coalitieakkoord zal dit kabinet de landelijke regie en de toelatingscriteria ten aanzien van (hyperscale) datacenters aanscherpen. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zal hier komt hier dit voorjaar in een gezamenlijke brief met de Minister voor Klimaat en Energie op terug.
Deelt u de mening dat de komst van een regionaal klein datacentrum bij kan dragen aan de internationale concurrentiekracht van het economisch kerngebied van Nederland en het onze digitale infrastructuur versterkt, mits het geen blokkerende impact heeft op het Nederlandse stroomnet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u dit meenemen in de datacentervisie die naar de Tweede Kamer wordt gestuurd?
Het merendeel van de datacenters in Nederland zijn regionale datacenters waarvan een groot deel in de regio Amsterdam gevestigd is. Regionale (co-locatie) datacenters spelen een belangrijke faciliterende rol in de digitalisering van Nederlandse bedrijven en organisaties en daarmee de internationale concurrentiekracht van deze bedrijven maar datacenters in Nederland zorgen ook voor uitstekende internationale connectiviteit. Clusters van co-locatie datacenters rond Amsterdam en de AMS-IX zorgen voor deze zeer snelle internationale verbindingen, de zogenoemde hyperconnectiviteit. Deze hyperconnectiviteit draagt bij aan de goede digitale infrastructuur en is daarmee ook gunstig voor het Nederlands vestigingsklimaat, met name voor multi-tenant datacenters en bepaalde dienstverlening waarvoor hyperconnectiviteit een vereiste is. De Metropoolregio Amsterdam (MRA) houdt bij het opstellen van de nieuwe verstedelijkingsstrategie met het oog op groei van deze hyperconnectiviteitclusters dan ook rekening met de beschikbare (toekomstige) energie-infrastructuur. Met betrekking tot de datacentervisie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 16.
Deelt u de mening dat er meer landelijke sturing moet zijn en dat er meer duidelijkheid moet komen over het beleid rondom het bouwen van datacentra in Nederland? Zo ja, welke randvoorwaarden zouden hier volgens u van toepassing zijn? Zo nee, waarom niet?
Op 17 december jl. heeft uw Kamer een brief ontvangen over datacenters (Kamerstuk 32 813, nr. 968) die verder ingaat op de verwachte groei van de datacentersector, de elektriciteitsvraag die daarbij gepaard gaat en de wenselijkheid van datacenters mede gezien schaarse ruimte en de landschappelijke impact. Voorts: in het coalitieakkoord constateert het kabinet dat hyperscale datacentra een onevenredig groot beslag leggen op de beschikbare duurzame energie in verhouding tot de maatschappelijke en/of economische meerwaarde. Daarom scherpen we de landelijke regie en de toelatingscriteria bij de vergunningverlening hiervoor aan. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening komt hier dit voorjaar in een gezamenlijke brief met de Minister voor Klimaat en Energie op terug.
Het Predicaat Koninklijk |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wat de precieze criteria zijn om als onderneming in aanmerking te komen voor het Predicaat Koninklijk en kunt u ook aangeven wanneer het Predicaat Koninklijk van een onderneming wordt afgenomen?
Het predicaat Koninklijk is een reeds lang bestaande traditie. Het is een onderscheiding die kan worden verleend aan verenigingen, stichtingen, instellingen of grote ondernemingen. Een predicaat wordt enkel toegekend aan bedrijven die reeds honderd jaar bestaan en in die lange periode een goede reputatie hebben opgebouwd. Het symboliseert het respect, de waardering en het vertrouwen van de Koning tegenover de ontvanger en wil niet zeggen dat het betrokken bedrijf leverancier is of een andere relatie heeft met het Koninklijk Huis.
De richtlijnen voor het verkrijgen en die voor het intrekken van een Koninklijk predicaat, en de bijzondere voorwaarden welke aan een gerechtigde tot het voeren van het predicaat Koninklijk worden gesteld, zijn beschreven in de Koninklijke Beschikking van 15 augustus 1988 nummer 33, respectievelijk nr. 34. Deze beschikkingen zijn later aangevuld met de Koninklijke Beschikkingen van 8 december 2004, nr. 9, 26 maart 2010, nr. 2 en 17 december 2020, nr. 3.
Op de website van het Koninklijk Huis staat de procedure voor aanvraag van het predicaat omschreven: https://www.koninklijkhuis.nl/onderwerpen/onderscheidingen/predicaat-koninklijk/aanvragen
De verlening, bestendiging en heroverweging van het predicaat Koninklijk valt onder mijn ministeriële verantwoordelijkheid en vindt plaats volgens de onder andere in de Koninklijke Beschikkingen opgenomen voorwaarden en procedures. Het gaat onder andere om de nationaliteit van het bedrijf, de financiële gezondheid, vooraanstaandheid – ook in termen van maatschappelijk verantwoord ondernemen – en (economische) zelfstandigheid. Het betreft een zorgvuldig proces via burgemeester, commissaris van de Koning en adviezen van ministeries en (inspectie)diensten die relevant zijn voor de beoordeling.
Klopt het dat Shell bij verhuizing van het hoofdkantoor naar een locatie buiten het Koninkrijk der Nederlanden niet meer voldoet aan de vereisten om het Predicaat Koninklijk te mogen dragen? Zo neen, waarom niet?
Het predicaat Koninklijk werd van oudsher alleen toegekend aan Nederlandse bedrijven. De internationalisering van het Nederlandse bedrijfsleven heeft ertoe geleid dat het eigendom van steeds meer Nederlandse ondernemingen geheel of gedeeltelijk in buitenlandse handen is overgegaan. Bij de verlenging van het predicaat Koninklijk voor een Nederlands bedrijf dat (deels) in buitenlandse handen is overgegaan, moet duidelijk zijn of een bedrijf na overname door buitenlandse belangen zich blijvend als een Nederlandse onderneming wenst te manifesteren.
Met het besluit het hoofdkantoor te verplaatsen naar het buitenland, loopt een bedrijf het risico dat het zich niet meer manifesteert als Nederlandse onderneming. Shell heeft recent de naam van de vennootschap gewijzigd van Royal Dutch Shell plc in Shell plc.
Kunt u de zinsnede «De bedrijfsvoering dient onberispelijk te zijn» nader toelichten en in welke situaties wanneer vragen rijzen omtrent de onberispelijkheid kan het Predicaat Koninklijk worden ingetrokken? Kunt u hierbij specifiek ook ingaan op de situatie waarin een onderneming in binnen- of buitenland onherroepelijk veroordeeld wordt door een rechter vanwege overtreding van milieu of arbeidsregels en of dat van invloed kan zijn op de vraag of een onderneming nog een onberispelijke bedrijfsvoering heeft?1
In de Koninklijke Beschikking van 8 december 2004, nr. 9 staan de bepalingen om een predicaat in te trekken. Bij het proces over een eventuele intrekking van het predicaat heeft de commissaris van de Koning een coördinerende en adviserende rol. Als er voldoende aanleiding toe is, dan kan en zal een predicaat heroverwogen worden. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij wijzigingen in de juridische structuur of wanneer de reputatie ernstig in het geding is, zoals bijvoorbeeld bij een strafrechtelijke veroordeling. Een bedrijf zal in het tweede geval eerst gevraagd worden een toelichting te geven op de ontwikkelingen en uit te leggen wat wordt ondernomen om die reputatie te herstellen en herhaling te voorkomen. Daarna kan op enig moment, mede op basis van de adviezen van de betrokken departementen, besloten worden over het al dan niet behouden of clausuleren van het recht een predicaat te voeren.
Daarbij zij opgemerkt dat niet-bestendigen en a fortiori het intrekken van het predicaat een voor het betreffende bedrijf ingrijpend middel is, waarvoor voldoende grond moet zijn en dat proportioneel moet zijn met het oog op de feitelijke situatie.
De onberispelijkheid van een bedrijf is een dynamisch begrip, waarvan de betekenis door de tijd heen kan veranderen, zoals ook maatschappelijke opvattingen hierover veranderen. In de verlening, bestendiging en heroverweging van het predicaat Koninklijk kunnen nieuwe inzichten inzake onberispelijkheid worden betrokken.
Zijn er voorbeelden te noemen van ondernemingen waarvan het predicaat is ingetrokken omwille van het feit dat zij niet meer voldoen aan het criterium van een onberispelijke bedrijfsvoering?
Het is verschillende keren voorgekomen dat het recht tot het voeren van het predicaat Koninklijk aan een bedrijf is ingetrokken. De redenen voor intrekking variëren. Deels was dit het geval voor omstandigheden zoals beschreven in artikel 6 van de Koninklijke Beschikking van 15 augustus 1988, nr. 34, zoals bijvoorbeeld een wijziging van de juridische structuur van een bedrijf. Ook is het voorgekomen dat een bedrijf niet meer voldeed aan de voorwaarden zoals bijvoorbeeld het niet meer voldoen aan de vereiste zelfstandigheid ten aanzien van de bepaling van de beleidsstrategie en het financiële beleid.
Het artikel ‘Blijvende inspanning gemeenten betaalt zich nog niet terug’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Blijvende inspanning gemeenten betaalt zich nog niet terug»?1
Ja.
Is het waar dat gemeenten de laatste weken van 2021 en in 2022 voor een immense opgave staan om te voldoen aan de steeds maar groeiende behoefte aan asielopvang- en huisvestinglocaties, maar dat compensatie van 10 miljoen euro voor kosten voor opvang en begeleiding van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) nog niet is uitbetaald?
Het formele besluit ten aanzien van de incidentele uitkering van 10 miljoen euro voor de opvang en begeleiding van ex-amv’s met een verblijfsvergunning is inmiddels genomen in de ministerraad. De Ministeries van BZK, JenV, SZW en VWS zullen elk voor 2,5 miljoen bijdragen aan deze uitkering, welke in de vorm van decentralisatie-uitkeringen aan de betreffende gemeenten zullen worden verstrekt. Dit besluit is tevens bekendgemaakt aan gemeenten (de VNG) middels de landelijke Regietafel (LRT). Deze incidentele uitkering is voldoende om inzet te plegen op de acute opgave. De verdeling van de middelen over de gemeenten wordt in het voorjaar van 2022 bekendgemaakt.
Onderkent u dat gemeenten de afgelopen maanden met succes grote inspanningen hebben geleverd om extra opvang voor asielzoekers en huisvesting voor statushouders te regelen?
Sinds het intensiveren van de bestuurlijke zoektocht naar extra opvangplekken vanaf augustus 2021 zijn ongeveer 8500 extra opvangplekken gerealiseerd. Dit betreffen, veelal tijdelijke, (nood)opvangplekken op tal van bijzondere locaties zoals evenementhallen, (grote en kleinere) paviljoens, defensielocaties, hotels, vakantieparken en boten. Hierbij is het van belang om op te merken dat het overgrote deel van de extra gerealiseerde opvangplekken een korte looptijd heeft van enkele weken of maanden. Daarnaast zijn er sinds 1 juli jl. meer dan 10.500 vergunninghouders gehuisvest en lijkt het gemeenten te lukken om voor het eind van het jaar een eerste deel van de achterstand op de taakstelling vergunninghouders in te halen. Dit is een grote prestatie waar we gemeenten, provincies en andere betrokken partners erg dankbaar voor zijn. Tegelijkertijd moeten we constateren dat al deze inzet voor de korte termijn niet voldoende is gebleken.
Afgelopen week is door het COA en ondergetekenden samen met de Rijksheren en deelnemers aan de LRT geconcludeerd dat de opgaven ten aanzien van het realiseren van extra opvangplekken in 2021 niet zullen worden behaald. Gezien deze noodsituatie is er, teneinde crisisnoodopvang te voorkomen, geen andere mogelijkheid meer dan het aanwijzen en feitelijk in gebruik nemen van geïnventariseerde locaties, waarover uw Kamer per brief van 14 december jl. is geïnformeerd.2 De ontwikkelingen op dit dossier volgen elkaar op dit moment in zeer hoog tempo op, waardoor ik niet volledig kan garanderen dat de beantwoording op deze vragen de meest actuele stand van zaken weerspiegelt.
Klopt het dat gemeenten wederom constructief hebben gereageerd om via de provinciale regietafels op korte termijn nog eens extra opvangplekken te realiseren en verder te versnellen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat naast deze COA-locaties ook de voogdijinstelling Nidos dringend extra opvangplekken nodig heeft?
Dat klopt, de verwachting is dat Nidos in 2022 ruim 800 extra plekken nodig heeft.
Klopt het dat gemeenten die momenteel amv-opvangplekken bieden, sinds 2018 jaarlijks gezamenlijk 10 miljoen euro uit eigen middelen bijdragen om de jongeren, ook na hun 18e, de juiste opvang en begeleiding te bieden?
Het klopt dat gemeenten al langere tijd uit eigen gelden putten om waar nodig de juiste begeleiding te financieren voor ex-amv’s met een verblijfsvergunning. Dit komt omdat ex-amv’s met een verblijfsvergunning na hun 18de onder de verantwoordelijkheid van de gemeente vallen conform de geldende afspraken over de opvang van vergunninghouders. Hieronder valt de huisvesting, begeleiding, participatie en zorg voor deze ex-amv en ook de kosten die daarmee gemoeid zijn.
Al langere tijd ontvangt het Rijk signalen vanuit de VNG alsmede individuele gemeenten dat de transitie van ex-amv’s naar zelfstandigheid in veel gevallen problemen met zich meebrengt. Het gaat hierbij om onder meer financiële/schuldenproblematiek, schooluitval, werkloosheid en overlast. Het bestrijden van deze problematiek gaat gepaard met druk op de financiën voor de gemeenten.
Om de gemeenten hierin tegemoet te komen heeft het kabinet daarom, zoals reeds benoemd in mijn antwoord op vraag 2, voor 2022 budget beschikbaar gesteld voor de verlengde opvang voor ex-amv’s met een verblijfsvergunning. Over de vraag of en op welke wijze deze verlengde opvang op structurele wijze gefinancierd dient te worden, zal een volgend kabinet zich moeten buigen.
Is het waar dat de VNG al sinds 2018 in gesprek is met het Rijk over deze kosten en dat het tot nu toe niet komt tot een concrete toezegging voor volledige compensatie?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom worden kosten aan gemeenten hiervoor niet vergoed, aangezien het extra taken voor gemeenten zijn waar voldoende budget tegenover hoort te staan?
Zie antwoord vraag 6.
Herinnert u zich de Kamerbreed aangenomen motie-Inge van Dijk (35 850, nr. 9), die kort samengevat luidt: «geen extra taken zonder geld»?
Ja.
Hoe gaat u compensatie organiseren en op welke termijn?
Voor toelichting op de incidentele compensatie van 10 miljoen euro voor gemeenten die extra lasten dragen voor de opvang en begeleiding van (ex-)amv’s verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. Zoals eerder vermeld is het aan een nieuw kabinet of en op welke wijze gemeenten gecompenseerd zullen worden voor de verlengde opvang en begeleiding van ex-amv’s met een verblijfsvergunning.
Hoe gaat communicatie met de gemeenten hierover plaatsvinden?
Ontwikkelingen omtrent asielopvang en de huisvesting van statushouders worden gewoonlijk gedeeld via de LRT, waar ook de VNG vertegenwoordigd is. Communicatie over de verdeling van de incidentele compensatie van 10 miljoen euro evenals eventuele aanvullende middelen in de toekomst zal via deze tafel verlopen.
Gemeenten helpen gedupeerden toeslagaffaire: ‘Het kan in kleine dingen zitten’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het hierboven genoemde artikel?1
Ja.
Deelt u de mening van de gemeenten dat de het de Belastingdienst, ondanks de belofte gedaan door de Staatssecretaris aan de ouders, nog onvoldoende lukt de menselijke kant te laten zien?
Vanuit de hersteloperatie willen we gedupeerde ouders bijstaan. Het tonen van een menselijk gezicht is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Dat geldt zowel voor UHT als voor gemeenten. Lessen hierover hebben we ook eerder al getrokken. UHT heeft juist om de menselijke maat te waarborgen, in elke fase van het proces persoonlijk contact met ouders. Na de aanmelding neemt het serviceteam contact op, bij de beoordeling op de lichte toets is er persoonlijk contact en wanneer een integrale beoordeling werkt de UHT met persoonlijke zaakbehandelaren die intensief contact onderhouden met gedupeerde ouders. Ook het nazorgteam heeft persoonlijk contact heeft met ouders. Dat contact is belangrijk om een vertrouwensband op te bouwen en gedurende het gehele proces van compensatie samen op te kunnen trekken. Die vertrouwensband helpt de persoonlijk zaakbehandelaren ook in het samenstellen van het dossier. De zoektocht naar de informatie die kan leiden tot een toekenning van 30k is een flinke klus waar de persoonlijk zaakbehandelaar veel tijd in steekt. Het blijkt dat veel ouders deze werkwijze prettig vinden en positief waarderen. Voor ouders die nog geen persoonlijke zaakbehandelaar hebben kan ik me voorstellen dat zij deze menselijke kant minder zien.
Zoals ook in het artikel duidelijk wordt springen gemeenten soms bij. Gemeenten staan in nauw contact met gedupeerde ouders en spelen een belangrijke rol bij het herstel van vertrouwen in de overheid. In de herijking is met veel ouders gesproken over hoe zij het proces ervaren. In de brief over de herijking die gezamenlijk met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer wordt verzonden, ga ik dieper in op de conclusies uit die gesprekken alsmede welke stappen ik ga nemen om het proces voor ouders te verbeteren.
Is deze hulp van gemeenten bij de Belastingdienst bekend en neemt de Belastingdienst dit mee in de beoordeling of ouders echt gedupeerd zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Trekt u lessen uit de omgang van de gemeenten met mensen en het laten zien van het menselijke gezicht, zoals bijvoorbeeld Esther van der Meulen tegen Nieuwsuur zegt: «mensen zijn heel blij, maar vaak ook verrast dat je de telefoon opneemt, dat je een direct nummer geeft, dat mensen je kunnen terugbellen, dat je laat weten of iets gedaan is en waarom niet»?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de uitspraak dat gedupeerden de gemeentelijke aanpak niet gewend zijn na hun soms jarenlange contact met de Belastingdienst?
Ik vind het fijn om te zien dat ouders in veel gevallen de gemeentelijke ondersteuning waarderen. In de hersteloperatie is een belangrijke rol weggelegd voor gemeenten juist omdat zij dicht bij de ouders staan. Ook bij UHT stellen we een persoonlijke aanpak voorop, daarom krijgen alle ouders bij de integrale beoordeling een Persoonlijk Zaakbehandelaar toegewezen. En, zoals in antwoord 4 is aangegeven, hebben we ook op andere punten geïnvesteerd in een meer persoonlijke benadering. De lessen die we daarmee leren bij de hersteloperatie graag meenemen bij de uitvoering van Toeslagen en delen met mijn collega’s bij de Belastingdienst.
Kan de Belastingdienst ook zo’n gemeentelijke aanpak gaan hanteren en hoe denkt u dat medewerkers van de Belastingdienst hierbij kunnen worden geholpen?
Gemeenten staan dicht bij de burger en hebben het beste beeld welke brede ondersteuning gedupeerde ouders nodig hebben. Ik heb grote waardering voor de rol van gemeenten en de VNG bij de hulp aan gedupeerde ouders. Die hulp is onmisbaar om, samen met de herstelorganisatie (UHT), te komen tot emotioneel en financieel herstel voor deze ouders. In dit herstel staat écht hulp bieden centraal. Ook binnen de herijking wordt gekeken hoe UHT en gemeenten meer in gemeenschappelijkheid kunnen werken aan herstel voor ouders. Ik zie dat daar nog ruimte is voor verdere verbetering waarbij we gedupeerde ouders nog beter kunnen bijstaan, juist samen met gemeenten. UHT probeert ook nu al de menselijk maat nog verder in de praktijk te brengen. Er staat een organisatie waarin gemotiveerde en deskundige persoonlijk zaakbehandelaars dagelijks gedupeerde ouders helpen hun leven weer op de rit te krijgen. Ouders ervaren de contacten met hun persoonlijk zaakbehandelaar ook als positief. Hoewel de Belastingdienst, met de grote getallen burgers die zij bedient, nooit even dicht bij een burger kan staan als de gemeente, zijn wij heel actief bezig onze reguliere dienstverlening ook verder te verbeteren. Binnen de Belastingdienst loopt het Programma Vernieuwing Dienstverlening, waarbinnen het hanteren van de menselijke maat een van de pijlers is. Ook een proactieve werkwijze naar burgers toe maakt onderdeel uit van dit programma. Deze werkwijze brengt UHT in de praktijk. De Belastingdienst signaleert, waar mogelijk, dat actie door de burger nodig is en wijst de burger hierop. Binnen de directie Toeslagen is een team Persoonlijke Begeleiding actief (onderdeel van de verbetermaatregelen van het Verbeterprogramma Kinderopvangtoeslag). Dit team begeleidt burgers met een grote kans op hoge terugvorderingen. Het gaat om ouders die een aanvraag voor kinderopvangtoeslag hebben ingediend en extra hulp nodig hebben bij het tijdig doorgeven van wijzigingen in de aanvraaggegevens van hun kinderopvangtoeslag. Een persoonlijke begeleider gaat – indien de ouder dit wenst aan de slag met de ouder om er samen voor te zorgen dat de juiste toeslag wordt toegekend. Indien nodig wordt de ouder langdurig begeleid.
Hoe beoordeelt u dat gemeenten ouders helpen met het aanleveren van goede bewijslast en het op een rij zetten van de stukken, zodat zij na een afwijzing door de Belastingdienst wel de gedupeerdenstatus kunnen krijgen? Vindt u de hulp van de Belastingdienst aan ouders voldoende zorgvuldig als met gemeentelijke hulp een aanvraag wel wordt geaccepteerd?
Bij een aanvraag is een mogelijk gedupeerde ouder niet verantwoordelijk voor het organiseren van de bewijslast. Dat is een verantwoordelijkheid van UHT. De persoonlijk zaakbehandelaars en andere medewerkers van UHT doen al het mogelijke om ouders te helpen hun dossier op orde te krijgen. Op basis van de verzamelde informatie neemt de persoonlijk zaakbehandelaar contact op met de ouder, bespreekt de situatie en neemt het verhaal van de gedupeerde ouder mee in het onderzoek. In geval van twijfel bij de beoordeling op grond van de beschikbare informatie zal de weegschaal doorslaan in het voordeel van de ouder. Als blijkt dat een ouder toch niet gedupeerd is maar wel financiële ondersteuning nodig heeft, wordt er contact gezocht met gemeenten voor ondersteuning. Indien de ouder het toch niet eens is met de beoordeling dan bestaat altijd de mogelijkheid voor de ouder om bezwaar en beroep aan te tekenen. Indien de ouder over het traject van bezwaar en beroep vragen heeft, dan zal de persoonlijk zaakbehandelaar de ouder hierin helpen en indien nodig begeleiden, uiteraard kan ook de gemeenten hierin ondersteunen. In de herijking doen we voorstellen over het intensiveren van de samenwerking tussen UHT en gemeenten. Dit kan voorkomen dat gemeenten namens ouders bezwaar moeten aantekenen. Dat is uiteindelijk beter en sneller voor het herstel van ouders.
Vindt u dat de tijd die gemeenten nu bijvoorbeeld besteden aan hulp bij het bezwaar maken tegen de afwijzing van de schadevergoeding of het schrijven van een ingebrekestelling aan de Belastingdienst als die te laat is, niet beter besteed zou kunnen worden aan het uitvoeren van de gemeentelijke taken zoals het helpen van ouders op andere gebieden voor herstel?
Ik zou het onwenselijk vinden als dit op grote schaal gebeurt. En dat is ook niet onze indruk. Gemeenten bieden brede ondersteuning op vijf leefgebieden aan (mogelijk) gedupeerde ouders, in ieder geval tot en met de integrale beoordeling. Hoe die ondersteuning er precies uit ziet, kan per ouder of gezin anders zijn. Wanneer gemeenten ouders kunnen helpen bij ingebrekestelling of het maken van bezwaar, dan is dat feitelijk mogelijk binnen de afspraken die zijn gemaakt. Ik begrijp dat dit in met name de grotere gemeenten met veel gedupeerde ouders veel tijd in beslag kan nemen. Ouders kunnen voor het maken van bezwaar of een ingebrekestelling overigens ook gebruik maken van de gratis juridische bijstand. Ik kan me wel voorstellen dat gemeenten in bijzondere gevallen, bijvoorbeeld bij ouders die de taal niet goed beheersen, of ouders die onder zo’n hoge druk staan dat ze dergelijke stappen even niet zelf kunnen doorlopen, ook deze ondersteuning voor hun rekening nemen. Vanuit Toeslagen wordt alles op alles gezet om aanvragen op tijd en correct af te handelen. Het is natuurlijk wenselijk om het aantal ingebrekestellingen en bezwaarschriften tot een minimum te kunnen beperken. Door het grote aantal aanmeldingen van ouders is het een uitdaging om alles op tijd te behandelen. De herijking is erop gericht het proces voor de ouder persoonlijker te maken en waar mogelijk te versnellen. Dit punt wordt hierbij meegenomen.
Hoe kan worden voorkomen dat gemeente en Belastingdienst elkaar op deze manier aan het werk houden en hoe kan worden gezorgd dat de afstemming en samenwerking tussen hen wordt verbeterd?
Het uitgangspunt is dat gemeenten en UHT complementair aan elkaar hulp bieden aan ouders. In de praktijk gaat dat op veel punten ook goed. Het artikel laat echter zien dat dit nog niet altijd het geval. De samenwerking tussen UHT en gemeenten en het voeren van het juiste gesprek met de ouder krijgt daarom ook de nodige aandacht binnen de herijking. Maar ook de afgelopen tijd is er al veel verbeterd in de samenwerking tussen UHT en gemeenten. In lijn met motie van Dijk2 zijn ingangen gerealiseerd voor gemeenten om urgente situaties onder de aandacht van UHT te brengen, te bespreken en te bekijken of voorrang gegeven kan worden, als dat vanuit het perspectief van gemeentelijke ondersteuning nodig is. Gemeenten nemen regelmatig contact op met het Brede Hulp Team en het Serviceteam van UHT, en andersom neemt UHT ook regelmatig contact op met gemeenten, om urgente situaties onder de aandacht te brengen, te bespreken en te bekijken hoe het beste hulp geboden kan worden en of het mogelijk is voorrang te verlenen. Er is ook een Casuïstiek-overleg waar specifieke situaties besproken worden. Tenslotte is er veelvuldig contact tussen UHT en de VNG om knelpunten in de dienstverlening op te lossen.
Worden gemeenten voldoende gecompenseerd voor de extra hulp die zij burgers bieden naast de basishulp, zodat ook de mensen geholpen kunnen worden die nog wachten op hulp?
De kosten die gemeenten maken voor (mogelijk) gedupeerde ouders kunnen zij opgeven onder de regeling specifieke uitkering (SPUK) gemeentelijke hulp aan gedupeerden kinderopvangtoeslagen-problematiek op basis van nacalculatie. De specifieke uitkering is in nauwe samenwerking met VNG en gemeenten tot stand gekomen, om deze zo uitvoerbaar mogelijk te maken voor gemeenten zonder dat er zware administratieve lasten bij komen kijken. Een voorbeeld hiervan is dat gemeenten gebruik kunnen maken van normbedragen voor de hulp die zij aan gedupeerden hebben aangeboden.
Gemeenten ondersteunen (mogelijk) gedupeerde ouders die daar behoefte aan hebben. Ondersteuning wordt geboden vanaf het moment dat een ouder zicht meldt bij UHT en is een vrije keus van de ouder. Dat heeft als voordeel dat ouders direct geholpen kunnen worden en niet hoeven te wachten op de uitkomst van het beoordelingsproces. De ouder kan op ieder moment het ondersteuningsaanbod aannemen of stoppen. De ondersteuning valt financieel tot en met de integrale beoordeling onder de SPUK.
Naast de positieve verhalen vernemen de leden van de CDA-fractie ook klachten van ouders over gemeenten waar de hulp nog minder goed is georganiseerd. Hoe worden deze gemeenten ondersteund?
We hebben goede en duidelijke afspraken gemaakt met gemeenten over de te bieden ondersteuning aan ouders en daar ook de benodigde middelen voor beschikbaar gesteld. Alle ouders die daar behoefte aan hebben, kunnen brede ondersteuning krijgen van hun gemeente op de vijf leefgebieden. Gemeenten zijn hier ook al hard mee aan de slag. De manier waarop de ondersteuning aan (mogelijk) gedupeerde ouders is georganiseerd verschilt per gemeente. Zo zijn er bijvoorbeeld gemeenten die speciale steunpunten hebben ingericht voor gedupeerde ouders.
Onzekerheid over de precieze kaders en regelingen leidde bij gemeenten soms tot terughoudendheid bij de uitvoering van de hersteloperatie, en bijvoorbeeld bij het starten met kwijtschelding van schulden. De publicatie van de nieuwe Specifieke Uitkeringen (SPUK’s) maakt een eind aan die onzekerheid. Gemeenten kunnen dus, voor zover ze dat nog niet deden, aan de slag met de hersteloperatie.3
In de praktijk kan het echter voorkomen dat gemeenten vragen hebben of tegen knelpunten aanlopen. De VNG heeft een Steunpunt Hersteloperatie ingericht om gemeenten bij de staan bij het inrichten en organiseren van de ondersteuning van (mogelijk) gedupeerde ouders. In het steunpunt komen verschillende expertises (implementatie, juridische expertise, communicatie) bij elkaar, worden kennis en ervaring samengebracht en proactief diensten, producten en advies met gemeenten gedeeld. Het delen van ervaringen is een belangrijk onderdeel van de ondersteuning. Dit gebeurt onder andere door wekelijkse nieuwsbrieven, het twee keer per week organiseren van inmiddels al ruim 60 (be)spreekuren met gemeenten met gemiddeld zo'n 45 deelnemers, een routekaart met handreikingen en een website met artikelen waarin ervaringen zijn beschreven. Op deze wijze worden initiatieven gedeeld onder alle gemeenten. Daarnaast beantwoorde VNG dit jaar al 1500 van vragen van gemeenten per mail en telefoon. Ook bevragen gemeenten het ouderpanel en maken zij gebruik van ervaringsdeskundige ouders om de benadering en dienstverlening zo goed mogelijk vorm te geven.
De weigering van gemeenten om onderzoek te doen naar roofhandel Joods vastgoed |
|
Ulysse Ellian (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Paul Blokhuis (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «35 gemeenten doen geen onderzoek naar roofhandel Joods vastgoed»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat 35 gemeenten geen onderzoek doen naar roofhandel van Joods vastgoed in de Tweede Wereldoorlog en dat van 95 gemeenten onduidelijk is of zij dit onderzoek doen?
Gemeenten hebben geen rol gehad in de onteigening van Joods vastgoed gedurende de Tweede Wereldoorlog. Dit was destijds centraal beleid. Gemeenten die wel willen onderzoeken wat hun eigen rol is geweest (bijvoorbeeld bij de heffing van gemeentelijke belastingen) of welke voordelen zij mogelijk hebben gehad (bijvoorbeeld vanwege de koop van Joodse bezittingen), moedig ik van harte aan. Het is heel belangrijk dat er erkenning blijft voor het leed dat is geschied en verder onderzoek en inzicht van de rol van de lokale overheid draagt daaraan bij.
De cijfers waarop nu.nl zich baseert kan ik (noch de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, VNG en het NIOD) bevestigen of ontkrachten. Nu.nl meldt in hetzelfde artikel ook dat 73 gemeenten aangeven wel onderzoek te doen en 15 daarvan dit onderzoek reeds hebben afgerond. Op 10 januari 2022 publiceerde het onderzoeksprogramma Pointer op haar website dat inmiddels 83 gemeenten aangeven onderzoek te (gaan) doen. Ik verwacht dat nog meer gemeenten zullen volgen.
Deelt u de mening dat gemeenten zich moeten inspannen om te achterhalen of er Joods vastgoed is onteigend tijdens de Tweede Wereldoorlog? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat gemeenten daadwerkelijk deze onderzoeken gaan uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Het is heel goed dat zoveel gemeenten bereid zijn te onderzoeken of en welke rol zij hebben gehad in en na de Tweede Wereldoorlog met betrekking tot hun eigen rol in de Tweede Wereldoorlog en hoe zij toen zijn omgegaan met Joodse bezittingen. Dit betekent veel in de erkenning van het leed wat de Joodse gemeenschap is aangedaan. Vanuit die optiek ben ik bereid andere gemeenten aan te moedigen dit ook te doen. Ik zal met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de VNG nagaan wat daarin mogelijk is.
In hoeverre ziet u een rol voor de Verening Nederlandse Gemeenten (VNG) om gemeenten te ondersteunen en/of te faciliteren bij deze belangrijke onderzoeken?
Zoals ik in antwoord 3 heb aangegeven zal ik met de VNG in gesprek gaan over het verder aanmoedigen van gemeenten om onderzoek te doen. Het Centraal Joods Overleg heeft dit in 2018 ook al zelf bij de VNG onder de aandacht gebracht.
Bent u in gesprek met de Joodse gemeenschap over dit vraagstuk? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van deze gesprekken? Zo nee, bent u bereid deze gesprekken te voeren?
Uiteraard is en wordt met de Joodse gemeenschap gesproken, maar specifiek over de onderzoeken (en uitkomsten) die gemeenten op dit moment verrichten, heb ik dat nog niet gedaan. Of gemeenten dat wel reeds hebben gedaan, heb ik geen zicht op. Uiteraard ben ik bereid de Joodse gemeenschap uit te nodigen om op basis van de onderzoeken die nu door de gemeenten worden uitgevoerd, hun kijk op dit vraagstuk te bespreken.
Begrijpt u dat gemeentelijk onderzoek naar de roofhandel van Joods vastgoed belangrijk is, niet alleen vanwege de vreselijke gebeurtenissen tijdens de Holocaust en het herstel daarvan, maar ook vanwege het antisemitisme dat nog steeds springlevend is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De stapsgewijze totale ontneming van de rechten van Joden, de ontmenselijking van en de daaropvolgende moord op de Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn veel meer dan een gitzwarte bladzijde van onze geschiedenis. De basis hiervan, antisemitisme, moet daarom krachtig worden bestreden. Op allerlei manieren wordt hieraan gewerkt. Zo is door de voormalig Minister van Justitie en Veiligheid, een nationaal coördinator antisemitismebestrijding aangesteld.
De Nederlandse regering heeft de rechten van Joodse eigenaren van de door de Duitse bezetter onteigend onroerend goed, hersteld. Het belang van dit rechtsherstel is evident.
Onderbetaling werknemers bij inhuur juridische ondersteuning bij Rijksoverheid |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Welke partijen vallen onder de «Rijksbrede Raamovereenkomst Inhuur Juridische capaciteit»?
Het raamcontract Inhuur Juridische Capaciteit dat op 1 juli 2021 is ingegaan is afgesloten met de volgende leveranciers:
Brunel Nederland B.V.
DPA Overheid B.V.
Eiffel B.V.
Residentieprofs B.V.
USG Professionals B.V.
vanBerkel Professionals B.V.
Yacht B.V.
Kunt u aangeven bij welke ministeries, agentschappen, zelfstandig bestuursorganen (zbo’s) en andere overheidsinstellingen er gebruik wordt gemaakt van juridische ondersteuning via de «Rijksbrede Raamovereenkomst Inhuur Juridische capaciteit»?
Het raamcontract Inhuur Juridische Capaciteit maakt deel uit van het Rijksbrede categoriemanagement waarin de behoefte aan generieke goederen en diensten voor alle onderdelen van het Rijk wordt gebundeld en centraal wordt aanbesteed. De onderdelen van het Rijk die deelnemen aan het raamcontract Inhuur Juridische Capaciteit zijn:
Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG)
Welke afspraken zijn er binnen de Rijksbrede Raamovereenkomst Inhuur Juridische capaciteit gemaakt met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden van de werknemers die worden ingehuurd? Tot wanneer gelden deze afspraken met betrekking tot de Rijksbrede Raamovereenkomst Inhuur Juridische capaciteit?
Op deze raamovereenkomst zijn de Algemene Rijksvoorwaarden voor Diensten (ARVODI) van toepassing. In artikel 27 van de ARVODI is bepaald dat de leveranciers (opdrachtnemers) als formele werkgevers zich als goed werkgever gedragen en zich houden aan alle relevante wet- en regelgeving op het gebied van de inhuur van personeel, zoals de Wet werk en zekerheid, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) en de Wet aanpak schijnconstructies.
De ARVODI is zowel van toepassing op dit raamcontract dat op 1 juli 2021 is ingegaan als op het voorgaande raamcontract. Deze voorwaarden gelden voor de gehele looptijd van deze raamovereenkomst.
Hoe staat het met de voorbereidingen voor de nieuwe Rijksbrede Raamovereenkomst Inhuur Juridische Capaciteit?1 Is het mogelijk om deze afspraken, ten gunste van de gedetacheerde werknemers, aan te passen? Zo nee, waarom zou dit niet mogelijk zijn?
De nieuwe aanbesteding voor Inhuur Juridische Capaciteit is inmiddels afgerond en heeft tot het nieuwe raamcontract geleid dat op 1 juli 2021 in werking is getreden. Mochten de omstandigheden dit noodzakelijk maken, dan is het bij contracten die tussen contractpartners gesloten zijn uiteraard altijd mogelijk om in goed overleg de overeengekomen contractvoorwaarden opnieuw te bezien. In dit geval waar recent een aanbesteding heeft plaatsgevonden waarbij alle vigerende wet- regelgeving is toegepast ligt dat echter niet voor de hand.
Klopt het dat de arbeidsvoorwaarden van deze gedetacheerde werknemers per juridische dienstverlener verschillend kunnen zijn?
Het is mogelijk dat de arbeidsvoorwaarden van werknemers bij verschillende werkgevers/dienstverleners verschillen.
Kunt u toelichten hoe het kan dat gedetacheerde werknemers bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) die via Yacht werden gedetacheerd hetzelfde loon ontvangen als collega’s die in bij de IND direct in dienst zijn (gelijk loon voor gelijk werk), dat de gedetacheerde werknemers van USG, achteraf, succesvolle loonvorderingen op hun achterstallig loon hebben ontvangen, maar dat gedetacheerde werknemers via DPA minder loon (hebben) ontvangen, en geen succesvolle loonvorderingen hebben, dan hun collega’s die hetzelfde werk doen?
Voor de inhuur van specialistische expertise geldt dat in de Rijksbrede overeenkomsten uurtarieven zijn vastgelegd die de IND betaalt aan het detacheringsbureau.
Welk tarief de detacheringsbureaus vervolgens aan hun medewerkers betalen is geen onderdeel van de overeenkomsten. De uurtarieven (en andere beloningen) kunnen daarmee afwijken van die van IND medewerkers.2
De IND is formeel geen werkgever van deze gedetacheerden en heeft in die zin geen directe invloed op de hoogte van het salaris dat betaald wordt.
Relevant is hier de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). In de Waadi is de loonverhoudingsnorm opgenomen. Daarmee is geregeld dat een uitzendkracht recht heeft op hetzelfde loon als een werknemer (in een vergelijkbare functie) van het bedrijf dat de uitzendkracht heeft ingeleend. Op grond van de Waadi kan daarvan echter worden afgeweken bij cao.3 DPA heeft bij cao afwijkende afspraken gemaakt. In gerechtelijke procedures heeft de rechter de beroepen van DPA tegen het niet verlenen van dispensatie van de algemeen verbindendverklaring van de cao voor de uitzendkrachten (ABU-cao) en de cao Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche (SFU-cao) gegrond verklaard. De zaak ligt nu opnieuw ter beoordeling bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Of er succesvolle loonvorderingen ontvangen zijn door werknemers van USG is informatie die niet bij de IND bekend is.
Vindt u het uitlegbaar dat er zelfs tussen gedetacheerde werknemers bij de IND verschillende arbeidvoorwaarden gelden?
De arbeidsvoorwaarden van gedetacheerde werknemers zijn een zaak tussen het detacheringsbureau als formele werkgever en de betrokken medewerker. Zoals reeds aangegeven heeft de rijksoverheid als opdrachtgever geen direct zicht op de arbeidsvoorwaarden die ingehuurde arbeidskrachten krijgen. Enkel het detacheringsbureau heeft dit overzicht en kan hier als formeel werkgever op worden aangesproken. Ook is het mogelijk om via civiele ketenaansprakelijkheid zoals geregeld in artikel 7:616a e.v. het geldende (cao) loon te vorderen. De rijksoverheid dient zich net als elke andere werkgever en opdrachtgever te houden aan de geldende wet- en regelgeving. Uiteraard nemen wij die rol zeer serieus. De hele keten, inclusief hoofdopdrachtgever, is medeverantwoordelijk voor een correcte loonbetaling. De arbeid die de werknemer verricht voor de werkgever komt immers uiteindelijk de opdrachtgever ten goede. Als in een specifieke situatie wordt geoordeeld dat de wet- en regelgeving is overtreden, dan zal dit moeten worden gerepareerd.
Vindt u het, los van de juridische mogelijkheid, wenselijk dat er binnen de rijksoverheid bij gelijk werk, ongelijk wordt betaald?
Zie antwoord vraag 7.
Welke mogelijkheden zijn er om te zorgen dat alle juridische ondersteuning die via Rijksbrede Raamovereenkomst Inhuur Juridische capaciteit wordt ingehuurd hetzelfde loon en dezelfde arbeidsvoorwaarden krijgen als hun (niet-gedetacheerde) collega’s?
Met de in het antwoord op vraag 3 genoemde wet- en regelgeving zijn de formele instrumenten hiervoor voorhanden.
Het is aan de opdrachtgevers binnen het Rijk om in goed en regelmatig overleg met de leveranciers van de ingezette medewerkers ervoor te zorgen dat de contractvoorwaarden ook worden nageleefd.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat de rijksoverheid gebruik maakt van allerlei schijnconstructies waarbij werknemers minder verdienen dan collega’s die hetzelfde werk doen? Vindt u ook dat de rijksoverheid hier het goede voorbeeld zou moeten geven? Bent u daarom bereid om deze schijnconstructies, waarbij geen sprake is van gelijk loon voor gelijk werk, te schrappen?
Het tarief dat detacheringsbureaus aan hun medewerkers betalen is geen onderdeel van de afspraken bij externe inhuur, hetgeen onverlet laat dat artikel 27 van de ARVODI Algemene Rijksvoorwaarden van toepassing is. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 7 en 8 dient wet- en regelgeving nageleefd te worden en overtredingen worden gerepareerd.
Wat is de uitkomst van uw inzet om bij collega-bewindslieden de civiele ketenaansprakelijkheid, zoals geregeld in artikel 7:616a Burgerlijk Wetboek (BW) en verder, om het geldende (collectieve arbeidsovereenkomst (cao)) loon te vorderen onder de aandacht te brengen? Kunt u per ministerie aangeven wat hierop de reacties waren en welke acties door de bewindslieden zijn ondernomen?
Dit onderwerp is onder de aandacht gebracht. Daarnaast is gewezen op de handreiking over onderscheid tussen contracting en het ter beschikking stellen van arbeidskrachten, zoals uitzending of payrolling.4 Deze kennis is mee terug genomen naar de verschillende departementen.
Het merendeel van de inzet van tijdelijk personeel vindt plaats via de Rijksbrede inhuurcategorieën. Bij enkele van die categorieën zijn de verplichtingen die de opdrachtgever heeft goed gewaarborgd en opgenomen in het inhuurproces.
Met mijn collega van BZK ben ik van mening dat het echter zinvol is nader te onderzoeken hoe het verantwoordelijk opdrachtgeverschap bij alle inhuurcategorieën kan worden verbeterd. Als rijksoverheid nemen we onze voorbeeldrol als werkgever om goed met ingehuurde arbeidskrachten om te gaan serieus en daarom zal worden gekeken waar verbetering mogelijk is.
In het onderzoek zal worden bezien hoe het verantwoordelijk opdrachtgeverschap is vormgegeven op papier. Daarbij zal worden meegenomen welke verplichtingen de opdrachtgever heeft en de waarborgen die daarvoor opgenomen zijn in het proces. Daarnaast zal op basis van steekproeven worden gecontroleerd of in de praktijk juiste betaling aan de ingehuurde arbeidskracht is voldaan. Over de uitkomsten van het onderzoek zult u door de Minister van BZK worden geïnformeerd in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2022. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zal gekeken worden welke vervolgstappen nodig zijn.
De jachtakte van prinses Amalia voor het beheer van het Kroondomein |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Amalia: Ik ben geboren binnen een leven en dat heb ik geaccepteerd»?1
Ja, dit bericht is me bekend.
Is het waar dat prinses Amalia haar jachtakte heeft behaald? Zo nee, is ze voornemens haar jachtakte te halen?
Nee. Prinses Amalia heeft niet een jachtakte, maar een jachtdiploma gehaald. De jachtakte kan vanaf de 18de verjaardag worden aangevraagd wanneer men aan de vereisten voldoet (artikel 3.28 Wnb). Eén van deze vereisten is het hebben behaald van het wettelijk erkende jachtexamen. Het is mij niet bekend of prinses Amalia ook voornemens is een jachtakte aan te vragen wanneer zij de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
Is het juist dat de jachtakte niet behaald kan worden voorafgaand aan de 18e verjaardag? Zo ja, is er voor prinses Amalia een uitzondering gemaakt, indien ze haar jachtakte heeft behaald? Zo nee, waarom niet?
Dat klopt. Prinses Amalia heeft het jachtdiploma gehaald, niet de jachtakte. De minimumleeftijd voor het behalen van de wettelijk erkende jachtexamens is 16 jaar.
Indien voor de prinses een uitzondering is gemaakt op de geldende wettelijke voorwaarden, op welke uitzonderingsgronden is dit besluit dan gebaseerd?
Er is geen uitzondering gemaakt.
Is het waar dat prinses Amalia van mening is dat een bezitter van een jachtakte meer weet van de natuur dan een boswachter? Zo nee, op welke wijze heeft ze zich dan uitgelaten over dit onderwerp?2
Zij is geen bezitter van een jachtakte, maar van een jachtdiploma. Het behalen van het jachtdiploma is een intensief proces, waarna men geacht wordt een uitgebreide kennis te hebben van de diersoorten die bejaagd, bestreden en/of beheerd mogen worden en de leefomgeving van deze diersoorten. Met de uitspraak dat men dan meer weet dan een boswachter wordt in spreektaal tot uitdrukking gebracht dat het examen geen sinecure is.
Kunt u aangeven hoe lang de opleiding tot boswachter duurt en wat de opleidingseisen zijn, inclusief vooropleiding?
De opleidingseisen voor boswachters zijn MBO niveau 3 Bos- en Natuurbeheer of MBO niveau 4 Bos- en Natuurbeheer. Beide vooropleidingen duren drie jaar. Eenmaal in dienst als boswachter wordt de vooropleiding permanent aangevuld met diverse vaktrainingen, afhankelijk van de werkzaamheden. Te denken valt aan trainingen op het gebied van beheer, ecologie of omgaan met vrijwilligers.
Kunt u aangeven wat de opleidingsduur van een jachtakte in de regel is en hoe lang in het geval van prinses Amalia? Zijn er vooropleidingseisen?
Er is geen vastgestelde opleidingsduur voor het behalen van het jachtexamen. De kandidaten voor het jachtexamen volgen de cursus Jacht en Faunabeheer ter voorbereiding op het wettelijk erkende examen, dat wordt afgenomen door de Stichting Jachtexamens. De exameneisen zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming (art 3.28), het Besluit natuurbescherming (art 3.18 art 3.9–3.11) en de Regeling natuurbescherming (art 3.9–3.11). Er zijn geen verplichte vooropleidingseisen.
Ik kan geen uitspaak doen over individuele examens.
Deelt u de mening dat het diffamerend is in de richting van boswachters als een jachtaktehouder met een staatsrechtelijke voorbeeldfunctie beweert dat jachtaktehouders meer van de natuur weten dan boswachters? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het behalen van het jachtdiploma is een intensief proces, waarna men geacht wordt een uitgebreide kennis te hebben van de ecologie. Met de uitspraak dat men dan meer weet dan een boswachter wordt in spreektaal tot uitdrukking gebracht dat het examen geen sinecure is.
Klopt het dat prinses Amalia haar jachtakte heeft behaald omdat de Koning heeft aangegeven dit van belang te vinden, omdat prinses Amalia «later het Kroondomein» zal overnemen? Zo ja, klopt het dat het beheer van het Kroondomein niet direct in handen van de Koning ligt, noch van prinses Amalia zal komen? Zo ja, deelt u het inzicht dat prinses Amalia voor het aansturen van het beheer van het Kroondomein geen jachtakte nodig heeft? Zo nee, waarom niet?
Nee, prinses Amalia heeft niet een jachtakte, maar het jachtdiploma gehaald. In het boek wordt inderdaad gesteld dat de Koning heeft gezegd het van belang te vinden dat de kroonprinses zich voorbereidt op het op termijn overnemen van het Kroondomein. De verantwoordelijkheid voor het beheer van het Kroondomein is aan de Kroondrager, die dit in de dagelijkse praktijk aan de rentmeester van Kroondomein het Loo toevertrouwt. Voor het aansturen van het beheer van het Kroondomein is een jachtakte niet noodzakelijk. Het oordeel of een jachtakte om andere redenen noodzakelijk of wenselijk is, is aan de Kroondrager en de kroonprinses.
Is er enig verband tussen de voorgenomen aanvraag tot subsidie voor het Kroondomein en de opmerking van prinses Amalia dat ze haar jachtakte is gaan halen op verzoek van de Koning en het feit dat ze op termijn «het Kroondomein zal gaan overnemen» en «niet zomaar een beetje kan gaan jagen»? Zo nee, ziet u een verband tussen het behalen van een jachtakte door de kroonprinses en beheer van het Kroondomein? Zo ja, welk?
Nee, er is geen verband tussen de subsidieaanvraag en de jachtakte en evenmin tussen de jachtakte en het beheer van het Kroondomein. Voor het beheer van het Kroondomein is het bezit van een jachtakte geen wettelijk vereiste. Het oordeel of een jachtakte om andere redenen noodzakelijk of wenselijk is, is aan de Kroondrager en de kroonprinses.
Kunt u deze vraag één voor één beantwoorden voorafgaand aan de behandeling van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zonder daarbij te verwijzen naar eerdere antwoorden?
Ja.
Een gemeente die gesprekken over uitkeringen filmt |
|
Renske Leijten , Bart van Kent |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u het ermee eens dat het per definitie filmen van gesprekken tussen ambtenaren en inwoners over de vaststelling van de hoogte van een uitkering volstrekt onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?1
Ik ben van mening dat gesprekken tussen de overheid en haar burgers over privacygevoelige onderwerpen in beginsel in beslotenheid moeten plaatsvinden. Het filmen en opnemen van zulke gesprekken vormt een inbreuk op de privacy van de betrokken personen en er kan dus niet lichtzinnig toe worden besloten. Toch zijn er bijzondere omstandigheden denkbaar die het filmen en opnemen van zulke gesprekken kunnen rechtvaardigen. Daar moet natuurlijk terughoudend mee worden omgegaan. De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) biedt daarvoor het toetsingskader. Zo moet er een grondslag zijn en moet het filmen voldoen aan de eisen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Binnen dit kader zal het per definitie filmen van zulke privacygevoelige gesprekken niet snel acceptabel zijn.
Bent u het ermee eens dat de overheid zo mensen die een uitkering aanvragen bij voorbaat tot verdachte maakt? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht eraan dat de mensen die een publieke taak vervullen dit veilig kunnen doen. Fysiek en verbaal geweld tegen deze mensen is onacceptabel. Werkgevers, zoals de gemeente Dronten, zijn zelf verantwoordelijk voor de veiligheid van hun werknemers. Door het treffen van maatregelen kunnen zij hun werknemers beschermen. Het is natuurlijk van belang dat zij daarbij binnen de kaders van de wet blijven. Naar wij begrijpen is de insteek van de gemeente Dronten nooit geweest om specifiek uitkeringsgerechtigden te filmen. Wegens geweldsincidenten heeft de gemeente Dronten besloten om, ter bescherming van de werknemers, in gespreksruimten filmopnames te maken. Hierbij werd geen onderscheid gemaakt naar de aard van het gesprek of de doelgroep. Er was daarom volgens de gemeente ook geen sprake van een «verdachte», maar van een middel om voor een veilige werkomgeving te zorgen.
Begrijpt u dat dit in het licht van het harde fraudebeleid van de overheid voor mensen die een uitkering of toeslagen ontvangen bijdraagt aan de afbreuk van vertrouwen van mensen in de overheid? Zo nee, waarom niet?2
In algemene zin zijn wij het ermee eens dat onevenwichtige handhaving leidt tot een afbreuk van vertrouwen van mensen in de overheid. Het gaat dan zowel om te harde als te zachte handhaving. Hier werkt het kabinet aan, zoals ook blijkt uit de brief van 23 november 2021.3
Dat gezegd hebbende, in het onderhavige geval is dit middel niet specifiek van toepassing op de uitkeringsgerechtigden. Het gaat niet om een handhavingsmiddel dat wordt ingezet, maar om een middel om de veiligheid in de publieke ruimte en van de werknemers te waarborgen.
Hoeveel gesprekken heeft de gemeente Dronten gevoerd met mensen over de hoogte van hun uitkering en in hoeveel van deze gevallen is er een geweldsincident gerapporteerd?
De gemeente Dronten heeft ons laten weten dat zij in de afgelopen zeven jaar vijf keer aangifte heeft gedaan naar aanleiding van incidenten die te maken hadden met de Participatiewet. Het totaal aantal gesprekken dat in deze periode is gevoerd, kan de gemeente Dronten niet achterhalen.
Hoe staat de gemeente ambtenaren bij die slachtoffer worden van geweld of geweldsdreiging?
De gemeente Dronten heeft een intern protocol waarin handelingswijzen worden beschreven voor managers al naar gelang de ernst van het incident. De manager vangt de medewerker zo spoedig mogelijk op na het incident en voert opvanggesprekken met de medewerker. Dit geldt ook voor medewerkers die getuige zijn geweest van het incident. De manager beslist of professionele hulp moet worden ingeschakeld (bijvoorbeeld slachtofferhulp en bedrijfsmaatschappelijk werk).
In hoeverre houdt deze gemeente zich volgens u aan geldende wet- en regelgeving, zoals privacywetgeving?
De gemeente Dronten is zelf verantwoordelijk voor de naleving van privacywetgeving. De gemeentelijke functionaris gegevensbescherming houdt hier toezicht op en deelt jaarlijks diens bevindingen met de gemeenteraad. Op dit moment is het filmen geheel stil gelegd en voert de gemeente een onderzoek uit waarin gekeken wordt welke middelen kunnen worden ingezet en wat per middel de voor- en nadelen zijn. Daarbij moet worden getoetst of het filmen in overeenstemming is met de thans geldende privacywetgeving, waaronder de AVG. Bij deze toets is van belang dat er een grondslag is en moet het filmen noodzakelijk en proportioneel zijn. Verder moet worden gekeken of er geen minder ingrijpende maatregelen kunnen worden toegepast. Indien uit het onderzoek blijkt dat het filmen zoals door de gemeente Dronten uitgevoerd niet mogelijk is onder de geldende wetgeving, zal de gemeente dit niet kunnen hervatten.
Naast het eigen onderzoek van de gemeente is er ook een klacht ingediend door de FNV Uitkeringsgerechtigden bij de Autoriteit Persoonsgegevens. De vragen van de Autoriteit Persoonsgegevens zijn door de functionaris gegevensbescherming van de gemeente Dronten beantwoord. Het is uiteindelijk aan de Autoriteit Persoonsgegevens en eventueel de rechter om een oordeel te geven over de aanvaardbaarheid van het filmen onder de omstandigheden zoals in de gemeente Dronten.
Bent u het ermee eens dat het niet toegestaan kan worden dat mensen een uitkering geweigerd wordt als ze bezwaar maken tegen de aanwezigheid van camera’s, zeker als er geen sprake is van eerdere incidenten? Zo ja, bent u bereid dat onder de aandacht van deze gemeente te brengen?
De gemeente Dronten heeft laten weten dat de uitkeringsgerechtigden altijd op de hoogte werden gesteld van de aanwezigheid van een camera door dit in de uitnodigingsbrief op te nemen. De camera had geen invloed op het gesprek of de strekking van het gesprek en het al dan niet verstrekken van de uitkering.
Zijn er meer gemeenten bij u bekend die gesprekken over uitkeringen of aanvragen van voorzieningen filmen, zonder dat er eerder sprake is geweest van geweldsincidenten of dreigingen daarvan? Zo ja, welke zijn dit? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Wij houden geen overzicht bij van gemeenten die mogelijk gesprekken over uitkeringen of aanvragen van voorzieningen filmen. Wij zien thans geen aanleiding om hier onderzoek naar te (laten) doen.
Het bericht 'Angstcultuur en machtsspelletjes en een verziekte sfeer bij afdeling van de IND: ‘die collega gaan wij afbranden’' |
|
Don Ceder (CU), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Angstcultuur en machtsspelletjes en een verziekte sfeer bij afdeling van de IND: «die collega gaan wij afbranden»»?1
Ja
Bent u bekend met de signalen die worden geuit in het artikel? Kloppen deze signalen? Waarom wel of niet?
In de specifieke zaak die door de NRC genoemd wordt zijn de signalen door de IND en door de SG opgepakt en zijn er meerdere onderzoeken geweest. Ik verwijs hiervoor o.a. naar het antwoord op vraag 7.
Wat is uw reactie op de klachten die worden geuit in het artikel?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat door de top van de IND niet is ingegrepen terwijl er wel meldingen van klachten van medewerkers waren? Zo ja, waarom niet? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het protocol wanneer iets officieel «een melding van een misstand» is? Welke overwegingen worden daarbij betrokken?
Het personeelsreglement van mijn ministerie kent een regeling voor het melden van een vermoeden van een misstand of van integriteitsschendingen inclusief ongewenste omgangsvormen, en ook een instructie voor leidinggevenden hoe te handelen als een medewerker (vermoeden van) een dergelijke melding doet. Als een dergelijke melding bij de leidinggevende of de vertrouwenspersoon wordt gedaan, moet de hoogste leidinggevende onmiddellijk hierover worden geïnformeerd. Voor het voorjaar 2020 lag de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van alle type meldingen bij de hoogste leidinggevende. Die diende onmiddellijk een onderzoek in te stellen naar de melding, tenzij het vermoeden kennelijk ongegrond was, of de melding kennelijk onredelijk laat was gedaan. Indien de melding ontvankelijk was bepaalde de hoogste leidinggevende op welk niveau en door wie het onderzoek werd uitgevoerd. Daarbij was de regel dat het onderzoek niet mocht worden verricht door iemand die mogelijk betrokken is, of is geweest, bij de vermoedelijke integriteitsschending of die te weinig afstand heeft tot de onderzochte personen of kwestie.
Sinds de instelling van de onafhankelijke integriteitscommissie dient de hoogste leidinggevende in bepaalde gevallen een melding onmiddellijk doorgeleiden naar de integriteitscommissie. Dat is het geval als de melding betrekking heeft op een vermoeden van een misstand in de zin van artikel 1, onder d van de Wet Huis voor klokkenluiders of op een vermoeden van een integriteitschending of ongewenste omgangsvormen dat betrekking heeft op gedragingen van leidinggevenden die de bevoegdheid om ten aanzien van medewerkers besluiten te nemen met voor hen (nadelige) rechtspositionele gevolgen. In die gevallen beoordeelt de commissie of onderzoek naar de melding gerechtvaardigd is en bepaalt de commissie op welke wijze het onderzoek wordt uitgevoerd. Medewerkers kunnen ook rechtstreeks melding doen bij de commissie.
Bent u het ermee eens dat het op zijn minst schuurt dat, ondanks dat onafhankelijkheid verwacht mag worden van de IND-top, de IND-directeur bepaald of een melding wel of geen «officiële melding» is, wat vervolgens van invloed is op de bescherming die iemand krijgt? Weet u waarom in deze situatie daarvoor is gekozen en hoe beoordeelt u dat? Bent u het er tevens mee eens dat meldingen altijd serieus genomen moeten worden, en dat mensen die de moed hebben verzameld om deze meldingen te doen daarbij recht hebben op bescherming? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard ben ik het ermee eens dat meldingen van een mogelijke misstand, integriteitsschending of ongewenste omgangsvormen altijd serieus moeten worden genomen en zorgvuldig en behoorlijk moeten worden opgevolgd. En uiteraard ben ik het ermee eens dat medewerkers die te goeder trouw en naar behoren een dergelijke melding aankaarten, bescherming tegen benadeling dienen te krijgen. Dit is ook uitdrukkelijk vastgelegd in de hiervoor genoemde interne procedures.
De verantwoordelijkheid om dat wat medewerkers mondeling of schriftelijk aankaarten als een mogelijke misstand, integriteitsschending of ongewenste omgangsvormen al dan niet op te vatten als een formele melding ligt altijd bij een leidinggevende en uiteindelijk bij de hoogste leidinggevende. Die heeft daarbij rekening te houden met de wil en behoeften van de medewerker. Als een medewerker geen uitdrukkelijke instemming geeft om dat wat wordt aangekaart als een formele melding op te vatten en daar onderzoek naar te doen, is de leidinggevende in beginsel gebonden aan de uitdrukkelijke wil en behoeften van de medewerker.
In de zaak genoemd in het NRC-artikel heeft de IND het verhaal van de medewerker en vertrouwenspersoon aangehoord en vervolgens besloten een oriënterend onderzoek in te stellen en aansluitend een feitenonderzoek ingesteld. Op basis van dit oriënterend- en feitenonderzoek zijn diverse maatregelen genomen. Het verhaal van de medewerker en vertrouwenspersoon is opgevat als een vermoeden van het bestaan van ongewenste omgangsvormen en niet als een vermoeden van een maatschappelijke misstand.
Hoe verhoudt dit zich tot de eerdere beloftes2 over verbeterde omgang met klokkenluiders, onder andere door de secretaris-generaal? Hoe komt het volgens u dat er opnieuw klachten worden ingediend, ondanks beloofde beterschap? Vindt u de genomen maatregelen van destijds voldoende als u kijkt naar de huidige situatie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en wat gaat u daar aan doen?
Bij de inrichting van de integriteitscommissie JenV in voorjaar 2020 is er bewust voor gekozen de commissie nog een extra taak te geven, namelijk dat medewerkers zich rechtsreeks tot de commissie kunnen wenden als ze merken dat ze benadeling ondervinden als gevolg van een melding die ze eerder hebben gedaan. Deze maatregel is juist bedoeld ter versterking van de positie van melders die ondanks de interne afspraken over bescherming tegen benadeling in de knel kwamen.
In het geval uit het artikel van de NRC heeft melder in juni 2020 van de mogelijkheid gebruik gemaakt om bij de integriteitscommissie melding te doen van benadeling.
De commissie heeft onderzoek gedaan naar de melding en geoordeeld dat de IND als werkgever te kort is geschoten in de zorgtaak naar de melder. De conclusie en aanbevelingen van de commissie zijn door de hoofddirecteur IND en de secretaris-generaal overgenomen. Dit is ook gecommuniceerd naar de melder, die vervolgens heeft besloten de gang naar de rechter te maken.
Ik betreur dat in deze zaak in een aantal opzichten in de zorg voor de melder tekort is geschoten. Dat had beter gemoeten en de IND trekt daar lessen uit.
Voor zover mij bekend, heeft de commissie tot nu toe een melding ontvangen van benadeling als gevolg van een eerdere melding. Ik vind de interne procedures en voorzieningen voor een behoorlijke en zorgvuldige opvolging van meldingen en de bescherming van melders voldoende.
Wat zijn de effecten (geweest) op de internationale operatie van de IND? Bent u het ermee eens dat een verziekte werksfeer, naast dat deze in het belang van een veilige werkomgeving voor medewerkers überhaupt voorkomen moet worden, een negatieve bijdrage levert aan de effectiviteit waarmee de IND opereert? Hoe gaat u dit verbeteren?
Uiteraard ben ik het ermee eens dat een veilige werkomgeving voor onze medewerkers een randvoorwaarde is om als organisatie goed te functioneren.
Ik vind het dan ook van belang te melden dat de IND eraan blijft werken om de organisatie een veilige omgeving te laten zijn voor alle collega's en zaken met elkaar bespreekbaar te maken. Dit vraagt continue de aandacht en hier zijn de afgelopen jaren diverse investeringen op gedaan. De IND gaat daarmee onverminderd door. En brengt met een cultuurscan in 2021 in beeld hoe medewerkers van de IND de cultuur binnen de organisatie ervaren. De scan vormt een vertrekpunt om verdere acties te ondernemen om de veilige werkomgeving te versterken. Het is van belang om een continu proces van leren en verbeteren in te richten om de veilige werkomgeving met elkaar te borgen.
Het bericht ‘Westlandse politiek houdt komst islamitische school opnieuw tegen’. |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Westlandse politiek houdt komst islamitische school opnieuw tegen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe kijkt u er tegen aan dat bepaalde gemeentes actief ontmoedigingsbeleid voeren om geen islamitische basisschool te laten vestigen in hun gemeente? Kunt u een toelichting geven?
Ik vind het betreurenswaardig dat in deze gevallen geen gehoor wordt gegeven aan het unieke kenmerk van ons onderwijsbestel, waarin het mogelijk is voor ouders om een school te stichten die past bij hun levensovertuiging. Deze vrijheid is een groot goed die voor alle ouders geborgd zou moeten zijn.
Wat vindt u ervan dat de vestiging van een islamitische basisschool van stichting Yunus Emre in het Westland opnieuw is uitgesteld, terwijl u vorig jaar al had geëist om de vestiging van de basisschool toe te laten?
Ik heb op 8 juli 2020 namens de gemeente Westland een indeplaatsstellingsbesluit genomen over het Plan van scholen 2021–2024. De gemeenteraad heeft dit indeplaatsstellingsbesluit op 1 juli jl. ingetrokken. Op 28 oktober hebben mijn ambtenaren in gesprek met de gemeenteraad verzocht dit intrekkingsbesluit ongedaan te maken. De gemeenteraad heeft hier geen gehoor aan gegeven. Ik heb daarom met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een voordracht tot vernietiging van het besluit van de gemeenteraad van Westland gedaan, zodat de school alsnog kan worden gesticht.
Deelt u de mening dat ouders het recht hebben om een (bijzondere) school op te richten op basis van artikel 23 van de Grondwet inzake vrijheid van onderwijs en de nieuwe Wet meer ruimte voor nieuwe scholen als er aantoonbaar voldoende interesse van ouders en leerlingen bestaat? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat ouders dat recht hebben.
Bent u op de hoogte van het feit dat er voldoende handtekeningen zijn verzameld door stichting Yunus Emre om een vestiging in het Westland te openen? Zo nee, wat vindt u hiervan?
Ja. De stichting heeft met een prognoseberekening (waarvan de Raad van State heeft geoordeeld dat deze klopt) aangetoond dat de school op het Plan van scholen dient te komen.
Erkent u dat het argument van de drie Westlandse partijen (Westland Verstandig, GemeenteBelang Westland en LPF Westland) dat zij geen draagvlak zien voor de vestiging van een islamitische basisschool stoelt op een niet gestaafde, subjectieve en selectieve waarneming? Zo nee, waarom niet?
Juridisch is vastgesteld dat de school mag worden gesticht. Ik vind het dan ook kwalijk dat een meerderheid van de gemeenteraad in Westland zich niet aan de wet wil houden. Dat is ernstig want het raakt aan de grondslagen van onze rechtstaat. De Raad van State heeft in deze casus een duidelijke uitspraak gedaan en de gemeente heeft al enkele beroepszaken verloren. De school voldoet aan alle wettelijke eisen en mag dan ook worden gesticht.
Deelt u de mening dat het toegeven aan het argument «Heel veel Westlanders zijn tegen» van de drie betreffende partijen (Westland Verstandig, GemeenteBelang Westland en LPF Westland) een toegeving aan xenofobie is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat gemeenten het oprichten van een school niet mogen tegenhouden op basis van xenofobe en ongefundeerde redenen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het bij het vestigen van een bijzondere onderwijsinstelling vooral belangrijk is om te kijken naar de mensen die er wel behoefte aan hebben en die er wel gebruik van wensen te maken? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad zo dat bij het vestigen van een (bijzondere) school, het van belang is dat daar voldoende behoefte aan is. Per 1 februari 2021 is voor het primair onderwijs de wet Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen in werking getreden. Hiermee is ook de stichtingssystematiek aangepast. Een van de voorwaarden om een nieuwe school te mogen stichten, is dat de betreffende school, door middel van ouderverklaringen, kan aantonen dat er voldoende belangstelling is voor de nieuwe school. Aan de hand van de ouderverklaringen maakt de initiatiefnemer op wettelijk voorgeschreven wijze een prognose, waaruit blijkt dat de nieuwe school op duurzame belangstelling kan rekenen.
Klopt het dat u in de richting van de Westlandse gemeenteraad heeft gezegd dat een nieuw scholenplan in de situatie van Yunus Emre geen vereiste zou zijn, en dat daarvoor het plan voor 2021–2024 kan blijven gelden? Staat u nog steeds achter deze uitspraak?
Aan de gemeente Westland is kenbaar gemaakt dat wanneer de school niet zou starten met ingang van 1 augustus 2021, het overgangsrecht van de nieuwe wet Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen geldt. Dat betekent dat de school van rechtswege voor bekostiging in aanmerking komt met ingang van 1 augustus 2022. Daarvoor hoeft geen nieuw plan van scholen te worden vastgesteld.
Klopt het dat u vorig jaar al dreigde met een zogeheten indeplaatsstelling waarmee de gemeenteraad opzij wordt gezet en de school toestemming krijgt om zich in het Westland te vestigen?
Op 9 juli 2020 heb ik voor de tweede keer een indeplaatsstellingsbesluit genomen waarmee ik het plan van scholen 2021–2024, met daarop deze school, heb vastgesteld.
Klopt het dat het hoogste rechtscollege vorig jaar oordeelde dat u de onwillige gemeenteraad terecht passeerde? Zo ja, kunt u uitleggen waarom de drie betrokken partijen in de gemeenteraad nog steeds het besluit kunnen blokkeren?
In 2020 heeft de Raad van State tot driemaal toe geoordeeld dat de school er moet komen. Twee indeplaatsstellingsbesluiten en drie uitspraken van de Raad van State ten spijt, blijft de gemeenteraad zich verzetten tegen de stichting van de school.
Bent u bereid om wederom een besluit tot indeplaatsstelling te nemen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Gezien het overgangsrecht van de nieuwe wet Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen is geen derde indeplaatsstelling nodig, maar schrijft de wet dwingend voor dat de school op 1 augustus 2022 moet kunnen starten.
Bent u bereid hier spoed achter te zetten, gezien het feit dat de vestiging al sinds 2016 wordt geblokkeerd en het proces al veel van de oprichters en betrokkenen heeft gevraagd? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit mijn handelen mag blijken heeft deze zaak voor mij zeker urgentie.
Zijn er sanctiemogelijkheden als de gemeenteraad de vestiging van de islamitische basisschool blijft blokkeren en de rechterlijke uitspraken blijft negeren? Zo ja, bent u bereid deze toe te passen?
Daar loop ik nu niet op vooruit. Het belangrijkste is dat de school voldoet aan alle wettelijke eisen en er daarom moet komen. De school moet volgend schooljaar kunnen starten. De gemeente is wettelijk verplicht mee te werken en huisvesting te regelen.
Het komende staatsbezoek van de Koning aan Noorwegen |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u en is de Koning bekend met het feit dat Noorwegen dit jaar 575 walvissen heeft gedood, meer dan alle andere walvisjagende landen?1
Ja, dit aantal is bekend en ook dat dit hoger is dan de aantallen die door de andere commercieel jagende landen (Japan en IJsland) zijn gevangen.
Bent u en is de Koning bekend met de conclusie van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) dat levende walvissen bijdragen aan het tegengaan van de klimaatcrisis, vanwege de opslag van CO2 in hun lichaam?2
Ja.
Bent u en is de Koning bekend met de verwachting van het IMF dat als de walvispopulatie zich herstelt tot het niveau van vóór de industriële jacht op walvissen, deze dieren jaarlijks 1,7 miljard ton CO2 kunnen opvangen en vastleggen, en daarmee een significante bijdrage leveren aan het tegengaan van de klimaatcrisis?3
Ja.
Zal de Koning tijdens de gesprekken, die volgens de website van het Koninklijk Huis onder meer zullen gaan over de klimaatcrisis en het duurzaam beheer van zeeën, ook de schadelijke gevolgen van de walvisjacht met betrekking tot de klimaatcrisis benoemen?4 5
Dit specifieke punt is niet besproken, maar zal worden meegenomen in de inzet die Nederland pleegt binnen de International Whaling Commission (IWC).
Zal de Koning tijdens het komende staatsbezoek Noorwegen aanspreken op de walvisvangst en zal hij Noorwegen verzoeken om de walvisjacht te staken? Zo nee, waarom niet?
Dit onderwerp is niet aangekaart door de Koning tijdens het staatsbezoek, maar wel door andere leden van de delegatie. Hierbij is het Nederlandse standpunt besproken dat, in lijn met het EU-standpunt, bescherming van alle walvisachtigen nastreeft en een ban op de commerciële walvisjacht bepleit. Overigens heeft ook de Minister-President dit overgebracht tijdens een telefoongesprek met de Noorse Minister-President op 9 november jongstleden.
De rol van het Rijksvastgoedbedrijf in het tijdelijke Kamergebouw |
|
Renske Leijten |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Zijn er afspraken gemaakt met het Rijksvastgoedbedrijf over welke partij er verantwoordelijk is voor grote aanpassingen aan het gebouw? Zo ja, wat zijn deze afspraken? Zo nee, waarom niet?
De gebruiker Tweede Kamer heeft voor het project van de tijdelijke huisvesting een programma van eisen opgesteld waarin deze heeft aangegeven waar het gebouw aan moet voldoen om haar werkprocessen uit te kunnen voeren. Dit programma van eisen is vertaald naar het «Technisch Ontwerp 100%» (met de detailontwerpen van alle ruimten van het gebouw) dat is vastgesteld door het presidium van de Tweede Kamer als vertegenwoordiger van deze gebruiker. De aanpassingen die als gevolg van dit ontwerp aan het pand zijn gedaan, zijn door aannemers uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de eigenaar van het pand, het Rijksvastgoedbedrijf. Zie het antwoord van vraag 2 voor eventuele aanpassingen na afronding van het project.
Zijn er afspraken gemaakt met het Rijksvastgoedbedrijf over hoeveel ruimte er beschikbaar moet zijn in het gebouw om alle parlementaire processen doorgang te laten vinden? Zo ja, wat zijn deze afspraken? Zijn er afspraken met het Rijksvastgoedbedrijf als in de tussentijd blijkt dat er onvoldoende ruimte in het gebouw is om parlementaire processen doorgang te laten vinden? Zo ja, wat zijn deze? Zo nee, waarom niet?
Voor de hoeveelheid ruimte voor de parlementaire processen vormt het in het antwoord op vraag 1 genoemde programma van eisen en het Technisch Ontwerp 100% het uitgangspunt.
De procedure voor tussentijdse verzoeken (zogenaamde nieuwe klantwensen) na de afronding van het project is dezelfde als de gebruiker Tweede Kamer gewend was op het Binnenhof. Wanneer blijkt dat er aanvullende behoeften zijn, is er voor de gebruiker gelegenheid tot het indienen van deze klantwensen bij het Rijksvastgoedbedrijf. Het Rijksvastgoedbedrijf toetst de klantwens op doelmatigheid en indien hiervoor extra middelen benodigd zijn vormt dit onderdeel van het reguliere begrotingsproces tussen het Ministerie van BZK en Financiën.
Zijn er afspraken gemaakt met het Rijksvastgoedbedrijf over aan wie de meeropbrengst van aanpassingen aan het gebouw ten goede komt? Zo ja, wat zijn deze afspraken? Zo nee, waarom niet?
Ik kan de term «meeropbrengst» niet exact duiden. De aanpassingen aan het gebouw leiden tot kosten waarbij in algemene zin geldt dat kosten worden toegerekend aan de gebruiker voor de periode dat deze gebruik maakt van de betreffende huisvesting (middels een zogenaamde gebruiksvergoeding). Indien er bijvoorbeeld investeringen worden gedaan die langer meegaan dan dat de gebruiker van het pand gebruik maakt dan zullen opvolgende gebruikers via hun gebruiksvergoeding een deel van deze kosten voor hun rekening nemen.
Zijn er afspraken gemaakt met het Rijksvastgoedbedrijf over verduurzaming van het gebouw, welke partij hiervoor verantwoordelijk is en hoe de meeropbrengst door de aanpassingen verdeeld wordt? Zo ja, wat zijn deze afspraken? Zo nee, waarom niet?
Deze afspraken zijn ook vastgelegd in het eerdergenoemde Technisch Ontwerp 100%. Daarnaast geldt dat indien verduurzaming leidt tot bijvoorbeeld lager energieverbruik, dit mogelijk tot lagere kosten kan leiden. Het voordeel van de besparing komt ten gunste van de gebruiker, die zelf verantwoordelijk is voor de energiekosten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over de renovatie van het Binnenhof? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Een recente opmerking van de minister-president in Bruss |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert de premier zich zijn antwoord «ik ben hier in Brussel» toen hem een vraag werd gesteld over de 1100 Nederlandse kinderen die uit huis zijn geplaatst?1
Ja.
Kan ik hieruit opmaken dat de premier «in Brussel» blijkbaar niet aanspreekbaar is in zijn hoedanigheid als Nederlandse Minister-President? Zo nee, waarom niet?
Nee, ook in Brussel ben ik aanspreekbaar op binnenlandse aangelegenheden. Wel is het zo dat voorafgaand aan en na afloop van een Europese Raad met de pers voornamelijk wordt gesproken over de tijdens de Europese Raad geagendeerde onderwerpen. Gezien de ernst en de impact van de zaak van de uit huis geplaatste kinderen was een uitzondering op deze gewoonte op zijn plaats. Na mijn eerste reactie heb ik dan ook antwoord gegeven op de vraag. Het was beter geweest als ik dat meteen had gedaan. In de persconferentie na afloop van de Europese Raad heb ik nog een keer benadrukt dat die eerste reactie niet goed was en dat ik meteen had moeten reageren op de vraag.
Erkent de premier dat hij in laatste instantie uitsluitend en alleen verantwoording schuldig is aan zijn Soeverein, de Nederlandse bevolking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom weigert hij dan een antwoord te geven op een vraag van een Nederlandse journalist over een Nederlandse aangelegenheid ín Brussel? Wat kan er ooit belangrijker zijn dan het beantwoorden van een vraag die betrekking heeft op zijn Soeverein?
Zie het antwoord op vraag 2.
Heeft de premier ooit eerder een vraag van een Nederlandse journalist geweigerd te beantwoorden met verwijzing naar de plaats (bijvoorbeeld: «Ik ben hier in Enschede» of «Ik ben hier in Tokyo») waar hij toen was? Zo ja, kan de premier hier één voorbeeld van geven?
Net als bij de Europese Raad geldt bij andere (internationale) activiteiten dat ik met de pers meestal spreek over aan die activiteit gerelateerde onderwerpen. Dat neemt niet weg dat ik ook aanspreekbaar ben op andere aangelegenheden, ook wanneer ik in het buitenland ben.
Indien dat niet het geval is, moet ik hier dan niet logischerwijs uit concluderen dat «in Brussel» voor de premier blijkbaar «Brussel», met andere woorden de EU en het «Europees belang», zwaarder wegen dan een puur Nederlandse aangelegenheid waar hij op dat moment dus ook geen tijd aan wil verspillen door er vragen over te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.