De afname van het aantal stembureaus |
|
Julian Bushoff (PvdA), Jan de Graaf (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de berichten «Minder stembureaus dan in 2019, maar wel beter toegankelijk»1 en «Fors minder stembureaus dan vier jaar geleden in Veendam»2?
Ja.
Heeft u een overzicht van welke gemeenten minder stembureaus hebben ingericht? Zo ja, kunt u dat de Kamer doen toekomen? Zo nee, kunt u daarvoor zorgen?
Een overzicht van welke gemeenten minder stembureaus hebben ingericht is nog niet beschikbaar. In het kader van de evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen doe ik hier onderzoek naar. In dit onderzoek maak ik onderscheid tussen de spreiding van stemlokalen en de aantallen stembureaus. Een stemlokaal is een locatie (zoals een gebouw of een ruimte in een gebouw) waar eens stembureau is gevestigd. Het kan voorkomen dat in een stemlokaal meerdere stembureaus zijn gevestigd. Daardoor zou het kunnen voorkomen dat een gemeente minder stembureaus heeft ingesteld, maar dat het aantal stemlokalen niet is afgenomen. Daarom doe ik in de evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen onderzoek naar dit onderwerp.
Bij de uitkomsten van de evaluatie kan ik u een overzicht doen toekomen van de wijzigingen in het aantal stembureaus per gemeente ten opzichte van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen in 2019. De uitkomsten van het evaluatieonderzoek verwacht ik u in september te kunnen toezenden.
Hoe verhoudt de afname zich tot uw streven om het aantal stembureaus op peil te laten blijven en de aangenomen motie Van Raak waarin de regering wordt gevraagd ervoor te zorgen dat het aantal stembureaus niet afneemt?3
Ik veronderstel dat met deze vraag bedoeld wordt de aangenomen motie Van Raak van 14 oktober 2020 (Kamerstukken II, 2020/21, 35 590 nr. 15). De aangenomen motie Van Raak is ingediend in het wetgevingsoverleg over de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19. De motie werd ingediend vanuit de aansporing van gemeenten om binnen de covid-19 omstandigheden van dat moment voldoende mogelijkheden te realiseren om te stemmen. In de brief over de uitkomsten van de evaluatie van de Tweede Kamerverkiezing in 20214 is mijn ambtsvoorganger ingegaan op de uitvoering van deze motie, waarmee deze is uitgevoerd.
Dat de motie is uitgevoerd laat onverlet dat gemeenten de verantwoordelijkheid hebben voor voldoende stemlokalen te zorgen. Gemeenten hebben immers de wettelijke verantwoordelijkheid om stemlokalen aan te wijzen. In de evaluatie van deze verkiezingen onderzoek ik de aantallen stembureaus en de spreiding van stemlokalen. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie zal ik mijn standpunt nader bepalen.
Hoe was de gemiddelde afstand tot een stembureau bij de recente verkiezingen en hoe verhoudt zich dat tot de afstand die gemeten werd na de gemeenteraadsverkiezingen van 2022?4
Bij de evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen wordt de spreiding van stemlokalen onderzocht. In mijn rapportage aan uw Kamer zal ik de uitkomsten van dit onderzoek vergelijken met de gemiddelde afstand tot een stembureau bij de gemeenteraadsverkiezingen 2022.
Is er een verband bekend tussen de opkomst bij verkiezingen en het aantal stembureaus en de afstand tot stembureaus? Zo ja, over welke gegevens beschikt u? Zo nee, kunt dit alsnog laten onderzoeken?
In het onderzoek naar de spreiding van stemlokalen wordt ook onderzoek gedaan naar de opkomst bij deze verkiezingen en de spreiding van stemlokalen. De uitkomsten van dit onderzoek worden met de uitkomsten van de evaluatie met uw Kamer gedeeld. De uitkomsten van het evaluatieonderzoek verwacht ik u in september te kunnen toezenden.
Is er in gemeenten met minder stembureaus minder gestemd dan bij de vorige Provinciale Statenverkiezingen? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Binnen de evaluatie van deze provinciale staten- en waterschapsverkiezingen onderzoek ik of er een correlatie is tussen de opkomst en de aantallen stembureaus binnen gemeenten. Daarmee is uiteraard nog geen oorzakelijk verband gegeven. De uitkomsten van het evaluatieonderzoek verwacht ik u in september te kunnen toezenden.
Hoe beoordeelt u het feit dat het aantal stembureaus in wijken met goedkopere woningen sterker gedaald is dan in wijken met dure woningen?
Voorop staat dat de verkiezingen voor iedereen zoveel als mogelijk toegankelijk moeten zijn. Voor gemeenten is het van belang of locaties geschikt zijn als stemlokaal. Na twee verkiezingen met coronamaatregelen hebben gemeenten hun bestand met stemlokalen veelal herijkt. Uit het evaluatieonderzoek moet blijken of de gemelde daling van het aantal stembureaus klopt. Hierbij wordt onderzocht of de spreiding tussen stemlokalen in bepaalde wijken groter was dan in andere wijken. Uit het onderzoek zal ook moeten blijken of indien in een gemeente het aantal stembureaus is gedaald, dit ook betekent dat het aantal locaties is gedaald. In een aantal gevallen kan het ook zo zijn dat waar voorheen op een locatie twee stembureaus waren gevestigd, er nu nog maar één stembureau was. Uit de evaluatie zal moeten blijken of per gemeente het aantal locaties en stembureaus daalt en/of stijgt en of daar de (lokale) factoren voor aan te wijzen zijn.
Deelt u de mening dat het niet van de sociaaleconomische status van een wijk afhankelijk mag zijn hoeveel stembureaus er zijn? Zo ja, wat gaat u doen om gemeenten die hier verschil in maken te corrigeren? Zo nee, waarom niet?
Het is een wettelijke verantwoordelijkheid van de gemeenten om te zorgen dat er voldoende stemlokalen worden aangewezen. Gemeenten maken verschillende afwegingen die vaak gericht zijn op onder andere de geschiktheid van locaties en de bevolkingsdichtheid in een buurt. Of dat ertoe leidt dat in wijken met een lagere sociaaleconomische status (met goedkopere huizen, of lagere inkomens) minder stemlokalen worden ingericht moet uit het evaluatieonderzoek blijken.
Is er een verband tussen de sociaaleconomische status van een wijk en het opkomstpercentage? Zo ja, wat is dat verband? En als u niet over dergelijke informatie beschikt, kunt u dit alsnog laten onderzoeken?
In 2022 heeft het Lokaal Kiezersonderzoek de opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen onderzocht. In dit onderzoek is ingegaan op de verschillende kenmerken van groepen niet-stemmers. De onderzoekers gaan hierbij in op de verschillende sociaaleconomische en demografische verklaringen. Verklaringen voor het wel of niet stemmen worden onder andere gevonden in het opleidingsniveau, de leeftijd en het inkomen van kiezers. Hierbij spelen ook andere factoren een rol zoals de afstand tot de politiek, bijvoorbeeld als gevolg van een verhuizing.6
Deelt u de mening dat het aantal stembureaus ten minste op peil moet blijven? Zo ja, wat gaat u doen om er voor te zorgen dat bij volgende verkiezingen het aantal stembureaus tenminste weer op het oude niveau wordt teruggebracht? Zo nee, waarom niet?
Het is een wettelijke verantwoordelijkheid van gemeenten om te zorgen voor voldoende stemlokalen. Hierin spelen veel verschillende factoren een rol, die mede beïnvloed worden door de lokale omstandigheden (zoals geschiktheid van locaties). Gemeenten kunnen daarom ook het beste beslissen welke stemlokalen zij aanwijzen. Door alleen te stellen dat het aantal stemlokalen op peil moet blijven wordt een kwantitatieve maatstaf gesteld die mogelijk niet in iedere situatie uitvoerbaar is. Zoals ik in mijn reactie op vraag vijf van het lid Leijten (SP) reageerde doe ik onderzoek naar de spreiding van stemlokalen en zal ik op basis van de uitkomsten van dit onderzoek mijn standpunt nader bepalen.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat gemeenten met lage scores ten aanzien van het aantal rolstoeltoegankelijke stembureaus meer toegankelijke stembureaus gaan krijgen en daarbij een voorbeeld nemen aan het gelukkig overgrote deel van de gemeenten die wel zorgt voor toegankelijke stembureaus?
Toegankelijkheid van verkiezingen voor alle kiezers is van wezenlijk belang. Bij elke verkiezing wordt daarom, middels het Actieplan toegankelijk stemmen, extra aandacht geschonken aan het bevorderen van de (fysieke) toegankelijkheid van de verkiezing. Voorafgaand aan de afgelopen verkiezingen heeft het Ministerie van BZK in samenwerking met de VNG, de NVVB en een aantal belangenorganisaties een reeks regionale bijeenkomsten georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomsten gingen gemeenteambtenaren met ervaringsdeskundigen en experts in gesprek en wisselden ervaringen en praktische tips uit om de toegankelijkheid verder te verbeteren. Ook heeft het Ministerie van BZK eenmalig 2,7 miljoen euro ter beschikking gesteld aan gemeenten ter bevordering van de toegankelijkheid van de verkiezingen. Gemeenten konden zelf bepalen voor welke maatregelen zij dit geld gebruikten ter bevordering van de toegankelijkheid.
In aanloop naar de volgende verkiezingen zal opnieuw bekeken worden hoe invulling gegeven kan worden aan het Actieplan toegankelijk stemmen.
Niet alle stembureaus kunnen voldoen aan de criteria voor fysieke toegankelijkheid. Die criteria zijn strikt, dit is omdat een drempel die een centimeter te hoog is, of een hellingbaan die te stijl is, er al voor kan zorgen dat een kiezer in een rolstoel niet zelfstandig het stemlokaal binnenkomt. In de praktijk blijkt het moeilijk om alle stemlokalen op alle onderdelen aan de criteria te laten voldoen. Stemlokalen worden immers ingericht in bestaande, soms oude, gebouwen die vaak niet eenvoudig kunnen worden aangepast. In buurten waar geen alternatieve locaties beschikbaar zijn, zou het sluiten van deze stemlokalen ertoe leiden dat kiezers in een andere buurt moeten gaan stemmen. Het college legt verantwoording af aan de gemeenteraad welke stemlokalen niet voldoen, en gemeenten wordt gevraagd daarover duidelijk te communiceren naar de kiezer. Via www.waarismijnstemlokaal.nl is het voor kiezers zichtbaar welke stemlokalen toegankelijk zijn voor rolstoelen en welke stemlokalen dat niet zijn.
Kent u het initiatief van de provincies Drenthe en Groningen om gratis taxi’s in te zetten voor bewoners die anders niet op eigen gelegenheid naar een stembureau kunnen?5 Deelt u de mening dat dit een goed initiatief is en dat dat niet alleen in het geval het OV staakt zou moeten worden gedaan? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat er meer provincies of gemeenten bij volgende verkiezingen gratis taxi’s beschikbaar gaan stellen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb hier kennis van genomen en vond dit een goede maatregel die paste in de oproep die ik heb gedaan om de eventuele gevolgen van de staking van het streekvervoer zoveel mogelijk op te vangen met alternatief vervoer. Deze provincies hebben dit initiatief genomen vanwege de staking van het streekvervoer, en de rol die de provincie heeft ten aanzien van het regionaal vervoer. Uit mediaberichten is mij gebleken dat van dit initiatief op zichzelf niet veelvuldig gebruik is gemaakt.
De organisatie van verkiezingen is belegd bij de gemeenten. Er zijn ook voorbeelden van gemeenten die diensten aanbieden om kiezers, die dat zelf niet kunnen, naar het stembureau te brengen. Dit gebeurde ook al bij eerdere verkiezingen. Gemeenten bieden dit bijvoorbeeld aan om blinden en slechtziende kiezers naar een stemlokaal te brengen waar gestemd kan worden met behulp van een stemmal. Ik moedig dit soort initiatieven aan, onder andere door goede voorbeelden te delen en verder te verspreiden. Hoe gemeenten werken aan de toegankelijkheid van verkiezingen is aan hen zelf, zij hebben daarin een zelfstandige bevoegdheid.
Kent u meer goede provinciale of gemeentelijke initiatieven om kiezers tot stemmen te stimuleren of hen daarbij de faciliteren? Zo ja, welke zijn dat? Kunt u er zorg voor dragen dat die initiatieven bij andere provincies en gemeenten bekend en gestimuleerd worden? En indien u geen overzicht van dergelijke initiatieven heeft, kun u daar dan alsnog voor zorgen en onder de aandacht brengen?
Tijdens de regionale bijeenkomsten toegankelijke verkiezingen die eind 2022 door het ministerie zijn georganiseerd op zes verschillende locaties in het land wisselden gemeenten en belangen organisaties onderling en met elkaar goede voorbeelden uit over hoe zij werken aan het verbeteren van de toegankelijkheid van verkiezingen voor mensen met een beperking. Van deze bijeenkomsten is een integraal verslag gemaakt waarin de voornaamste en meest besproken tips en ervaringen zijn opgenomen. Dit verslag is via een nieuwsbrief van BZK verspreid aan alle projectleiders Verkiezingen, en via de website actieplantoegankelijkstemmen.nl.
Hiernaast inventariseer ik de verschillende goede voorbeelden bij gemeenten over initiatieven die in algemene zin gericht zijn op het bevorderen van de opkomst. Deze voorbeelden breng ik onder de aandacht bij gemeenten ter voorbereiding op volgende verkiezingen.
Het aanhoudende gebrek aan de politieke keuzes die nodig zijn om de klimaat- en natuurcrisis te bestrijden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kun u zich voorstellen dat ontzettend veel mensen zich grote zorgen maken over de klimaatcrisis? Heeft u begrip voor hun wanhoop en boosheid, aangezien het Nederlandse kabinet volstrekt te weinig doet om de klimaatcrisis te bestrijden, terwijl tegelijkertijd de klimaatcrisis steeds ernstiger en onomkeerbare vormen aanneemt?1, 2
Het kabinet heeft begrip voor de zorgen van mensen en deelt deze ook. Het laatste IPCC rapport benadrukt nogmaals dat de klimaatcrisis een zeer urgent probleem is en dat we wereldwijd nog te kort schieten om klimaatverandering te beperken tot 1,5 graden opwarming.
De EU en Nederland dragen bij aan de oplossing van het probleem met de ambitieuze, vastgelegde doelen voor 2030 en 2050 en de daarbij behorende maatregelen. Hiermee nemen we onze verantwoordelijkheid en leveren een bijdrage die een stap verder gaat dan dat wat volgens de IPCC wereldwijd gemiddeld nodig is voor een klimaatneutrale samenleving in 2050.
Om te garanderen dat we op koers liggen om de klimaatdoelen te halen, hanteren we een jaarlijkse klimaatwetcyclus op basis van de Klimaatwet. PBL heeft geconstateerd dat we nog niet op koers liggen, daarom zijn er bij voorjaarsnota aanvullende maatregelen aangekondigd waarmee we het doel naar verwachting realiseren.
Wat zegt u tegen burgers en wetenschappers die het Nederlandse kabinet er terecht op aanspreken dat de klimaatdoelen die Nederland zichzelf heeft gesteld niet eens voldoende zijn om zich aan de belofte te houden die Nederland zelf heeft gemaakt met de ondertekening van het Klimaatakkoord van Parijs?3
Zie het antwoord bij vraag 1.
Heeft u gezien dat Nederlandse klimaatwetenschappers al ontzettend lang pleiten voor veel meer actie, maar dat zij het gevoel hebben dat het kabinet hun oproepen telkens naast zich neerlegt?4 Wat wilt u tegen deze wetenschappers zeggen?
Het beleid van het kabinet, zoals dat nationaal en in Europees kader is vastgesteld, is nadrukkelijk gebaseerd op de inzichten van wetenschappers zoals die in rapporten van het IPCC zijn verwoord. Om de rol van de wetenschap verder te versterken is ook de Wetenschappelijke Klimaatraad ingesteld, waarin Nederlandse wetenschappers het kabinet gevraagd en ongevraagd van wetenschappelijk onderbouwd advies voorzien.
Erkent u dat de belangrijkste verantwoordelijkheid van het Nederlandse kabinet het beschermen van het welzijn en de gezondheid van de eigen burgers is? Erkent u dat wanneer de aarde steeds verder opwarmt, u deze verantwoordelijkheid niet meer kunt waarmaken?
Het kabinet neemt zijn verantwoordelijkheid door een substantiële bijdrage te leveren aan de oplossing van het mondiale klimaatvraagstuk, zowel voor de gezondheid en het welzijn van de huidige als toekomstige generaties. Zie ook antwoord op vraag 1.
Heeft u er spijt van dat u de ernst van de klimaatcrisis jarenlang heeft gebagatelliseerd?5 Erkent u dat draagvlak creëren voor stevige klimaatmaatregelen begint met het schetsen van het eerlijke verhaal over het bovengemiddelde aandeel van Nederland in de klimaatcrisis6 en de ernst van de gevolgen voor huidige en toekomstige generaties Nederlanders?7
Het kabinet neemt de klimaatcrisis zeer serieus. Zoals reeds in antwoord op vraag 1 opgemerkt dragen de EU en Nederland bij aan de oplossing van het probleem met de ambitieuze, vastgelegde doelen voor 2030 en 2050, en de daarbij behorende maatregelen. In het coalitieakkoord heeft het kabinet Rutte IV een ambitieuze inzet geformuleerd op het klimaatbeleid, waarvoor in totaal € 35 miljard is gereserveerd in het Klimaatfonds.
Heeft u door dat niet alleen de klimaatcrisis een groot risico is voor het leefbaar houden van de aarde, maar dat hetzelfde ook geldt voor de natuurcrisis?8 Kunt u toelichten hoe vanuit de wetenschap gewezen wordt op de relatie tussen de klimaat- en de natuurcrisis, dat deze crises in essentie met elkaar samenhangen en dat wanneer de natuurcrisis effectief bestreden wordt, we daarmee ook klimaatcrisis bestrijden?9
Het kabinet is zich bewust dat klimaatverandering en biodiversiteitsverlies twee zeer grote uitdagingen van deze tijd en twee kanten van dezelfde medaille zijn. Het beschermen van biodiversiteit en ecosystemen is van fundamenteel belang. Naast dat gezonde ecosystemen koolstof kunnen vastleggen en vasthouden bieden zij veerkracht tegen klimaatverandering, terwijl klimaatverandering de habitats van soorten aantast en een belangrijke oorzaak is van het verlies aan biodiversiteit. Klimaatverandering en biodiversiteitsverlies hebben ook dezelfde grondoorzaken die verband houden met niet-duurzame consumptie- en productiewijzen. Met het verlies aan biodiversiteit verliezen we niet alleen de natuur, maar ook een deel van onze beste verdediging tegen klimaatverandering. Dit blijkt ook uit recente IPCC en IPBES-rapporten.
Heeft u door dat naast enorme fossiele industrie ook de wereldwijde veehouderij voor een heel groot deel verantwoordelijk is voor de uitstoot van broeikasgassen?10 Bent u ervan op de hoogte dat Frankrijk op dit moment van het jaar al met enorm droogte kampt en dat Franse boeren de noodklok luiden?11 Heeft u eigenlijk door dat dit soort problemen steeds vaker, ook in Nederland, zullen voorkomen?
Het kabinet is zich bewust dat ook de uitstoot van broeikasgassen uit landbouw en voedselsystemen wereldwijd bijdragen aan klimaatverandering. Deze zijn deels afkomstig uit de veehouderij, maar ook uit ontbossing voor nieuwe landbouwgrond. Landbouw en voedselsystemen wereldwijd worden tevens getroffen door de gevolgen van klimaatverandering. Klimaatverandering heeft onder andere (extreme) droogte, wateroverlast en verzilting tot gevolg. Ook Europa en Nederland hebben met deze gevolgen te maken. Om die reden ondersteunen en stimuleren we in Nederland agrariërs, mede-overheden en ketenpartijen om de land- en tuinbouw weerbaarder te maken met onder meer het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw. We passen daarbij de drie adaptatiestrategieën gericht op optimaliseren, meebewegen en transformeren toe. In debrief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan uw Kamer van 7 juli 202212 bent u geïnformeerd over de inzet voor een klimaatadaptieve landbouw in de komende vier jaar (2023–2027).
Erkent u dat op een aarde die steeds verder opwarmt de landbouw als een van de eerste sectoren zwaar zal worden getroffen, onder meer omdat door droogte en verwoestijning steeds minder plekken geschikt zullen zijn voor het verbouwen van voedsel, waardoor voedseltekorten zullen oplopen en voedselprijzen zullen stijgen? Begrijpt u dat dit mogelijk tot grote migratiestromen kan leiden?
Het kabinet is bekend met het feit dat de landbouw getroffen wordt door de gevolgen van klimaatverandering en maakt zich hier zorgen over. Zoals de recente IPCC rapporten aangeven zorgt klimaatverandering in sommige regio’s voor een verminderde voedselproductie en worden miljoenen mensen blootgesteld aan acute voedselonzekerheid en verminderde waterzekerheid door toenemende weer- en klimaatextremen. Elke toename van de opwarming van de aarde zal de risico’s vergroten. Of klimaat gerelateerde voedselonzekerheid op zichzelf tot grote migratiestromen leidt, is afhankelijk van de lokale context en responsmechanismen, in samenhang met andere factoren die mensen doen beslissen om hun woongebied al dan niet te verlaten.
Bent u persoonlijk bezorgd over de steeds groter wordende klimaatcrisis? Voelt u – even los van uw politieke verantwoordelijkheid – de dreiging van de klimaat- en natuurcrisis als iets dat u in uw persoonlijke leven ook echt kan raken? Kunt u daarop reflecteren?
Het kabinet neemt de klimaatcrisis zeer serieus. De gevolgen ervan raken iedereen in Nederland (en daarbuiten) en zijn ook in onze omgeving merkbaar. De Minister-President en ik beantwoorden deze Kamervragen vanuit onze formele rol en niet vanuit de persoonlijke levenssfeer.
Het weerbaar maken van onze democratie tegen heimelijke (politieke) beïnvloeding |
|
Joost Sneller (D66), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het concept van «dark money»? Deelt u de mening dat (financiële steun voor) lobby’s en acties met als doel politieke campagnes en/of wetgevingsprocessen te beïnvloeden zoveel mogelijk transparant dienen te worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Contacten tussen bewindspersonen en derden zijn voor een ieder kenbaar door de openbare agenda’s van Ministers en Staatssecretarissen. Voorts wordt in de consultatieparagraaf van memories van toelichting bij wetsvoorstellen aangegeven hoe inbreng van derden van invloed is geweest op de totstandkoming van het wetsvoorstel zoals dat bij de Tweede Kamer wordt ingediend. In lijn hiermee is in de recent vastgestelde gedragscode integriteit bewindspersonen een bepaling opgenomen over transparantie over contacten met derden. Het kabinet zet zich ervoor in om deze transparantie verder te vergroten.
Wat is uw oordeel over het gegeven dat in aanloop naar wetgeving een onbekende organisatie financiële steun heeft gegeven aan een andere organisatie om (door middel van advertenties/reclames) een campagne te voeren om wetgeving te beïnvloeden?1 Acht u het bestaan van deze mogelijkheid onwenselijk?
Het is belangrijk dat iedereen kan deelnemen aan onze democratie. Dit kan bijvoorbeeld door middel van het voeren van campagne over onderwerpen die belangrijk zijn voor inwoners en hun vertegenwoordigers in het parlement. Daarbij vind ik het van belang dat dit transparant gebeurt zodat inwoners, maar ook parlementsleden, weten wie achter deze boodschap zit. Dit is dan ook een van de redenen waarom in Europees verband op dit moment wordt onderhandeld over de verordening transparantie en gerichte politieke reclame. Hiermee worden aanvullende transparantieverplichtingen opgelegd rondom politieke reclame. Daaronder wordt verstaan politieke reclame in brede zin welke erop gericht is om het resultaat van verkiezingen of een referendum te beïnvloeden, het stemgedrag of een wet- of regelgevend proces op Europees, nationaal, regionaal of lokaal niveau.
Een uitgangspunt van het wetgevingsproces is dat Kamerleden zonder last spreken in een openbaar wetgevingsproces; vanaf het moment dat een wetsvoorstel ingediend wordt bij het parlement is de schriftelijke en mondelinge gedachtewisseling daaromtrent openbaar. Politieke partijen baseren hun zienswijzen en standpunten op informatie die zij vanuit diverse bronnen tot zich kunnen nemen. Dit vindt zijn weerslag in de parlementaire stukken. De in het politieke proces gemaakte afwegingen zijn op deze manier voor iedereen inzichtelijk.
Welke transparantieverplichtingen, met betrekking tot de herkomst van de financiering voor advertenties, stelt de Ster momenteel aan adverteerders?
De Ster stelt als vereiste dat de afzender van een campagne duidelijk moet zijn richting de buitenwereld en altijd transparant moet zijn over welke partij bij hen heeft ingekocht. De Ster controleert echter niet wie de campagne heeft gefinancierd. Het is voor Ster ondoenlijk om dat te controleren. Na de inwerkingtreding van de eventueel noodzakelijke implementatiewetgeving m.b.t. de verordening transparantie en gerichte politieke reclame zullen de transparantieverplichtingen die hieruit voorkomen ook van toepassing zijn op de Ster. Over deze verordening wordt op dit moment nog onderhandeld in Europees verband.
Welke transparantieverplichtingen stellen decentrale overheden momenteel aan (de transparantie van) financiering van advertenties in de publieke ruimte zoals abri’s die deze overheden (tegen betaling) ter beschikking stellen?
De wijze waarop decentrale overheden eigen advertentieruimte in de publieke ruimte ter beschikking stellen en of zij dit doen, is aan deze decentrale overheden zelf. Dit is een duidelijk voorbeeld van gemeentelijke en provinciale autonomie waarover zij de rijksoverheid geen verantwoording verschuldigd zijn. Of decentrale overheden daarbij transparantieverplichtingen hanteren is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat alleen het openbaar maken van de opdrachtgever van de reclamespot op de publieke omroep onvoldoende is en dat burgers het recht hebben om te weten wie de reclames financieren op de publieke omroep dan wel in de publieke ruimte met als doel om democratische processen te beïnvloeden? Zo nee, waarom niet?
Waar het gaat om betaalde uitingen zoals commerciële of politieke reclame is van belang dat de ontvanger kan begrijpen namens wie de uiting gedaan wordt. Dit vraagt van commerciële adverteerders maar ook van politieke partijen en maatschappelijke organisaties dat zij hier transparant over zijn. Hiertoe kunnen adverteerders zich aansluiten bij de Reclame Code Commissie.
Op welke wijze kunt u, in navolging van de conclusies uit de Parlementaire ondervraging naar ongewenste beïnvloeding van maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland, de transparantieverplichtingen met betrekking tot de herkomst van de financiering van publiekscampagnes met een politieke boodschap op de publieke omroep en in de publieke ruimte beter waarborgen?
In het rapport van de Parlementaire Ondervragingscommissie Ongewenste Beïnvloeding (POCOB) is geconstateerd dat er sprake is van beïnvloeding van maatschappelijke organisaties in Nederland door of vanuit onvrije landen en dat deze beïnvloeding onder andere plaatsvindt door donaties. Het wetsvoorstel transparantie maatschappelijke organisaties (Wtmo) is erop gericht buitenlandse donaties aan in Nederland gevestigde maatschappelijke organisaties transparant te maken. Daartoe krijgen de burgemeester, het Openbaar Ministerie en andere specifiek aangewezen overheidsinstanties onder de in de Wtmo gestelde voorwaarden de bevoegdheid om bij een maatschappelijke organisatie gericht navraag te doen naar buitenlandse giften en, als deze substantieel blijken, verdere navraag te doen naar de persoon van de donateur.2
Als het wetsvoorstel wordt aanvaard door het parlement is dit ook het geval voor zover de financiering van publiekscampagnes met een politieke boodschap op de publieke omroep en in de publieke ruimte onder de reikwijdte van de Wtmo valt. Er moet dan wel sprake zijn van noodzaak voor een dergelijke navraag, in het kader van handhaving van de openbare orde (in het geval van het verrichten van navraag door de burgemeester), of bij ernstige twijfel of de wet of de statuten te goeder trouw worden nageleefd dan wel het bestuur naar behoren wordt gevoerd (in het geval van het verrichten van navraag door Openbaar Ministerie). De Wtmo wordt niet van toepassing op politieke partijen, maar hiervoor geldt de Wet financiering politieke partijen.
Wat is uw oordeel over de mogelijkheid voor staatsbedrijven van onvrije landen om te doneren aan Nederlandse ngo’s? Op welke wijze is geregeld dat deze donaties transparant worden gemaakt of is op andere wijze de controle geregeld?2
Er bestaat op zich geen bezwaar tegen donaties aan maatschappelijke organisaties, ongeacht of zij uit het binnen- of buitenland komen. Giften (en ledenbijdragen) vormen vaak de kurk waarop organisaties met volstrekt legitieme doelstellingen drijven. Dat wordt echter anders als gelden toevloeien naar organisaties die bijvoorbeeld (dreigen) in strijd met de wet of de openbare orde (te) handelen.4 Dat is ook onderkend door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) in zijn verkennend onderzoek «Filantropie op de grens van overheid en markt». Daarin is aangegeven dat waakzaamheid geboden is voor anti-integratieve en antidemocratische aspecten van filantropie bij niet direct strafbare, maar onwenselijk geachte geldstromen uit «onvrije landen». Daarom is in uw Kamer op dit moment de Wtmo aanhangig, waarmee donaties aan in Nederland gevestigde maatschappelijke organisaties transparant kunnen worden gemaakt. Verder heeft het kabinet in lijn met de motie Becker c.s. (Kamerstukken 35 228, nr.5 van uw Kamer een nota van wijziging bij de Wtmo ingediend met een handhavingsinstrumentarium om in bepaalde omstandigheden in te grijpen bij organisaties.6 Denk hierbij aan het opleggen van dwangsommen, het verbieden van bepaalde donaties of activiteiten en het bevriezen van gelden. Ook is het met de inwerkingtreding van de Evaluatiewet Wet financiering politieke partijen (Wfpp) op 1 januari 2023 voor politieke partijen niet langer mogelijk om giften van niet Nederlandse gevers te ontvangen.
Bent u bekend met de recent opgerichte website «www.geefboerentoekomst.nl»? Kunt u toelichten welke transparantieverplichtingen gelden voor bedrijven, belangenorganisaties, stichtingen en overige rechtspersonen die publiekscampagnes met een politieke boodschap financieren tijdens verkiezingscampagnes?
Ja, ik ben bekend met deze website. Zoals eerder ook gesteld wordt er in Europees verband onderhandeld over de verordening transparantie en gerichte politieke reclame. Uw Kamer is op 19 december 2022 geïnformeerd over de uitkomsten van de onderhandelingen over de Raadspositie tijdens de Raad Algemene Zaken van 13 december 2022 (Kamerstukken 21 501–02, nr. 2577). In Annex 1 en 2 van deze Raadspositie staat volledig beschreven aan welke transparantieverplichtingen moet worden voldaan7. Hierbij gaat het in ieder geval op het gebied van het financieringen van politieke reclame om transparantie over hoeveel geld er aan de reclame is uitgegeven en informatie over de bronnen van de middelen die voor de specifieke reclamecampagne worden gebruikt met inbegrip van de voorbereiding, plaatsing, promotie, publicatie en verspreiding van de politieke reclame.
Daarnaast kan in ieder geval een drietal transparantieverplichtingen worden genoemd op het terrein van bestrijding van ongewenste beïnvloeding, witwassen en terrorismefinanciering. Ten eerste moeten op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) transacties worden gemeld aan de Financial Intelligence Unit (FIU) waarbij er aanleiding is om te veronderstellen dat deze verband houden met witwassen of het financieren van terrorisme. Deze meldingen worden gedaan door bijvoorbeeld banken en notarissen en kunnen zien op alle soorten rechtspersonen. Ten tweede heeft het OM op grond van artikel 2:297 lid 1 BW de bevoegdheid om het bestuur van een stichting om inlichtingen te verzoeken. Van deze bevoegdheid kan gebruik worden gemaakt als er gegronde verdenking of ernstige twijfel bestaat of de wet of de statuten te goeder trouw worden nageleefd, dan wel of het bestuur naar behoren wordt gevoerd. Ten derde moet in beginsel iedere juridische entiteit bij de Kamer van Koophandel opgeven wie de uiteindelijk belanghebbende is (ultimate beneficial owner; UBO). Hiervan zijn slechts een beperkt aantal juridische entiteiten uitgezonderd, bijvoorbeeld beursgenoteerde vennootschappen, informele verenigingen die geen onderneming drijven, verenigingen van eigenaars en publiekrechtelijke rechtspersonen. Doel van de transparantie van UBO’s is het voorkomen van misbruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en terrorismefinanciering, en daarmee het voorkomen dat personen zich achter ondoorzichtige juridische structuren kunnen verbergen.
De genoemde transparantieverplichtingen zien niet specifiek op rechtspersonen die publiekscampagnes met een politieke boodschap financieren tijdens verkiezingscampagnes, maar hebben zoals gezegd als doel het bestrijden van ongewenste beïnvloeding, witwassen en terrorismefinanciering.
Kunt u toelichten of het ook mogelijk is om vanuit het buitenland initiatieven te financieren die gericht zijn op beïnvloeding van de verkiezingen? Zo ja, op welke wijze wordt gecontroleerd of de financiële geldstromen niet direct of indirect afkomstig zijn uit onvrije landen? Op welke wijze wordt voorkomen dat buitenlandse beïnvloeding van de verkiezingen op deze manier plaatsvindt?
Tijdens onze verkiezingen vindt zowel de stemming als de telling handmatig plaats. De kiezer maakt in het stemhokje zijn keuze bekend met een rood potlood op een papieren stembiljet. De papieren stembiljetten worden vervolgens door de leden van de stembureaus met de hand geteld. Doordat bij dit deel van de verkiezingen geen digitale middelen worden gebruikt, is het niet vatbaar voor digitale inmenging. Bij het optellen van de uitslagen gebruiken gemeenten, hoofdstembureaus en het centraal stembureau de nieuwe versie van de programmatuur die de Kiesraad beschikbaar stelt. Voor het gebruik van deze programmatuur krijgen gemeenten instructies over de manier hoe zij deze moeten gebruiken. Onderdelen daarvan zijn het vier-ogen-principe en het online publiceren van de processen-verbaal van alle stembureaus en de berekende totalen op gemeentelijk niveau. Gemeenten vervullen een centrale rol in het verkiezingsproces. Voorafgaand aan iedere verkiezing worden gemeenten gevraagd te analyseren waar er kwetsbaarheden kunnen zijn in die delen van het verkiezingsproces waar zij een verantwoordelijkheid hebben, en dat zij waar nodig, maatregelen treffen om die kwetsbaarheden te verminderen.
Om de gevolgen van buitenlandse inmenging bij verkiezingen verder zoveel mogelijk te voorkomen wordt door het kabinet ook ingezet op het tegengaan van desinformatie. De recente Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie benadrukt dat het verspreiden van desinformatie een product kan zijn om geld mee te verdienen. Hierbij kan worden gedacht aan het verkopen van een zogeheten botnetwerk. Het kabinet is zich ervan bewust dat het gebruik van desinformatie ook als product kan worden toegepast in Nederland.
Op dit moment is het onder art. 127 Sr strafbaar om met een bedrieglijke handeling ervoor te zorgen dat een stem van een ander van onwaarde wordt, of dat iemand een stem op een andere persoon uitbrengt dan de bedoeling was. Dat betekent dus dat beïnvloeding van het verkiezingsproces door middel van desinformatie strafbaar kan zijn. Hierbij moet wel de causaliteit tussen de desinformatie berichten en, bijvoorbeeld, het ongeldig worden van de stem aangetoond kunnen worden.
De Digital Service Act en de Praktijkcode tegen Desinformatie verplichten hele grote online platformen ook om actie te nemen om risico’s van hun diensten te beperken. Hier valt o.a. de verspreiding van desinformatie onder, zoals ook via nepaccounts/bots. Vanuit de online platformen kan en moet er dus ook meer actie ondernomen worden. Hier zal in de toekomst door de Europese Commissie en het kabinet op toegezien worden.
Acht u het huidige wettelijk kader van de Wet financiering politieke partijen toereikend om deze sluiproute voor financiële steun aan politieke campagnes zonder de bijbehorende limieten of transparantievereisten te blokkeren, en te voorkomen dat beïnvloeding vanuit (onvrije) andere landen op deze wijze plaatsvindt? Zo nee, op welke wijze bent u voornemens de mogelijkheid om op deze wijze indirect steun aan een partij te verlenen in de Wet op de Politieke Partijen te reguleren?
Zowel de Wet financiering politieke partijen (Wfpp) als het voorstel voor een Wet op de politieke partijen (Wpp) richten zich op politieke partijen en daaraan gelieerde neveninstellingen. Politieke partijen mogen geen giften ontvangen vanuit het buitenland, dit geldt ook voor giften in natura. Conform de toezegging van de Minister van Binnenlandse Zaken tijdens het tweeminutendebat Bestuurlijke organisatie, democratie en verkiezingen wordt in het kader van de Wpp gewerkt aan een «pentest» om te kijken naar mogelijke omzeilingsroutes rondom financiering van landelijke politieke partijen.
Deelt u de mening dat zolang de Wet op de Politieke Partijen nog niet van kracht is, het wenselijk is om de financiering van non-profit organisaties die publiekscampagnes met een politieke boodschap voeren, strenger te reguleren? Zo ja, kan de Minister aangeven hoe daar concreet invulling aan wordt gegeven?
In de Wpp heb ik, als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het voornemen geuit om transparantie rondom politieke advertenties door politieke partijen te vergroten. Aangezien de Wpp zich richt op politieke partijen en gelieerde neveninstellingen, valt het reguleren van non-profit organisaties niet binnen de reikwijdte van deze wet.
Op dit moment wordt in Europees verband onderhandeld over het voorstel voor een verordening betreffende transparantie en gerichte politieke reclame. Met deze verordening wordt ingezet op het vergroten van transparantie rondom politieke reclames, o.a. op het gebied van financiering. Hierbij gaat het volgens de aangenomen Raadspositie ook om reclame welke erop gericht is om het resultaat van verkiezingen of een referendum te beïnvloeden, het stemgedrag of een wet- of regelgevend proces op Europees, nationaal, regionaal of lokaal niveau. Binnen de reikwijdte van de verordening zullen dus ook campagnes van non-profit organisaties vallen.
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 6 is het zo dat voor zover de bedoelde non-profit organisaties onder de reikwijdte van de Wtmo vallen (politieke partijen worden van die reikwijdte uitgezonderd), wanneer het wetsvoorstel wordt aanvaard door het parlement, het voor de burgemeester en het Openbaar Ministerie mogelijk zal worden gericht navraag te doen naar giften. Er moet dan wel sprake zijn van noodzaak voor een dergelijke navraag. Dit wordt gedaan in het kader van handhaving van de openbare orde (in het geval van de burgemeester), of bij ernstige twijfel of de wet of de statuten te goeder trouw worden nageleefd dan wel het bestuur naar behoren wordt gevoerd (in het geval van het Openbaar Ministerie).
Illegaal verblijf in het Torentje |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de klip en klare brandweeradviezen, waaruit blijkt dat u illegaal in het Torentje verblijft?1
De brandweeradviezen zijn bekend. Omdat de tijdelijke huisvesting voor het Ministerie van Algemene Zaken (AZ) nog niet gereed is, is het voor het Ministerie van AZ helaas nog niet mogelijk om te vertrekken vanaf het Binnenhof. Er zijn aanvullende maatregelen getroffen waardoor het mogelijk is om op een veilige manier de werkzaamheden te verrichten op het Binnenhof. Het college van de gemeente Den Haag heeft ingestemd met verlenging van de vergunning voor het gebruik van het Binnenhof-complex tot 31 juli 2024. Van illegaal verblijf in het Torentje is dan ook geen sprake. Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Leijten (kenmerk: 2023Z02937) die de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Orde d.d. 13 maart 2023 mede namens mij aan de Tweede Kamer heeft verzonden.
Waarom heeft u lak aan brandweeradviezen en lapt u veiligheidsregels aan uw laars?
Er zijn bij het Ministerie van AZ aanvullende maatregelen getroffen waardoor het mogelijk is om op een veilige manier de werkzaamheden te verrichten op het Binnenhof. De aanbevelingen van de brandweer zijn in deze maatregelen meegenomen. Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Leijten (kenmerk: 2023Z02937) die de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Orde d.d. 13 maart 2023 mede namens mij aan de Tweede Kamer heeft verzonden.
Wat voor signaal geeft u met uw illegale verblijf in het Torentje aan de bevolking, waarvan verwacht wordt dat het zich wel aan de regels houdt? Graag een gedetailleerd antwoord, met daarbij ook wat u vindt van de opstelling van de Haagse burgemeester die deze illegale praktijken toelaat.2
Zie het antwoord op vraag 1.
Het artikel ‘Landbouwlobby liet maatregelen uit nieuw waterbeleid van het Rijk afzwakken’ |
|
Laurens Dassen (Volt), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Uit de bovengenoemde publicatie blijkt dat er geen «formeel bestuurlijk overleg» is geweest tussen Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO) en u, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, over het nieuwe waterbeleid, terwijl uit de beslisnota blijkt dat onder andere op 2 november 2022 wel «overleg» heeft plaatsgevonden; hoe kwalificeert u dit overleg?1 2
In de aanloop naar de brief «Water en bodem sturend» heeft 2 november een eerste gesprek plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van LTO en het NAJK en ambtenaren van IenW en LNV. Daarnaast heeft LTO schriftelijk een analyse aangeleverd over de structurerende keuzes op basis van een concept van de brief. Er is geen gespreksverslag gemaakt, wel een afspraak voor een vervolggesprek.
Dat vond plaats op 7 november. Vertegenwoordigers van LTO en het NAJK hebben wederom gesproken met ambtenaren van IenW in aanwezigheid van LNV. Daarvoor is een deel van de tekst van de brief met de aanwezigen gedeeld. Het betrof een deel van een concept van de brief, die parallel met verschillende departementen en andere betrokken stakeholders werd gedeeld. Naast de bespreking is wederom een schriftelijke analyse van LTO ontvangen. Er is geen gespreksverslag opgesteld.
Beide overleggen waren geen «formeel bestuurlijk overleg», maar een vorm van afstemming die hoort bij een dergelijke beleidsbrief. Nu er vergaande uitspraken werden gedaan over de ontwikkeling van het landelijk gebied, is het logisch dat de agrarische sector wordt gehoord. Maar ook andere maatschappelijke organisaties, naast de betrokken departementen en koepels van de andere overheden, zijn betrokken geweest.
Op 16 november is er een gesprek geweest met de voorzitter van LTO en de Minister van IenW, ook hiervan is geen vastgesteld verslag beschikbaar. Op 17 november zijn nog schriftelijke reacties ontvangen van LTO en van het NAJK.
Op 22 november is er een informatief gesprek geweest tussen de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, voor Natuur en Stikstof en diverse vertegenwoordigers van de agrarische sector.
Heeft u of de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op andere momenten (informeel) contact gehad met LTO of andere belangenbehartigers? Zo ja, met wie en waar gingen die gesprekken over?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de gespreksverslagen met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke concrete suggesties zijn door LTO aan u gedaan in het kader van het nieuwe waterbeleid?
Voor de suggesties die zijn gedaan door de vertegenwoordigers van de agrarische sector wordt verwezen naar de bijlagen met de analyses van LTO van 2 en 7 november 2022, en de schriftelijke reacties van LTO en het NAJK van 17 november 2022, zoals beschreven in de antwoorden op de vragen 1, 2 en 3.
Kunt u de suggesties die door LTO en andere belangenbehartigers zijn gedaan in het kader van het nieuwe waterbeleid aan de Kamer toezenden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke suggesties hebben geleid tot een verandering in de eerste conceptbrief ten opzichte van de uiteindelijk verzonden Kamerbrief?
Veel suggesties vanuit de agrarische sector gaven steun aan de beleidsinzet of hebben geleid tot nadere concretisering daarvan en niet tot afzwakking. Diverse suggesties hebben niet geleid tot verandering van de uiteindelijk verzonden Kamerbrief. Zo is het verzoek om aan te geven dat het land- en tuinbouwareaal in stand gehouden zal worden niet overgenomen. Ook is niet ingegaan op het verzoek van zowel LTO als NAJK om het adagium «functie volgt peil» te wijzigen naar «peil volgt functie».
Met welke partijen is «formeel bestuurlijk overleg» geweest bij de totstandkoming van het nieuwe waterbeleid en met welke partijen is informeel contact geweest over het nieuwe waterbeleid?
Er is formeel bestuurlijk overleg geweest met de betrokken departementen en de andere overheden: IPO, VNG en UvW; de Deltacommissaris en de VEWIN, onder meer via het BO Water en BO Bodem. Daarnaast is er informeel contact geweest met diverse belangenorganisaties, voor en met name ook na het verschijnen van de brief.
Hoe verhouden de contacten tussen belangenvertegenwoordigers/lobbyisten bij de totstandkoming van het nieuwe waterbeleid zich tot de ambities van dit kabinet onder aanvoering van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om lobby transparanter te maken?
In de gedragscode integriteit bewindspersonen zijn regels opgenomen over de omgang tussen lobbyisten en bewindspersonen. Daarin staat bijvoorbeeld dat een bewindspersoon transparantie nastreeft in zijn contacten met derden, privécontacten en dat bewindspersonen inzicht geven in hun agenda-afspraken door die agenda op rijksoverheid.nl te publiceren. Deze regels zijn niet nieuw, zo is in 2017 de uitvoeringsrichtlijn Openbare agenda’s bewindslieden opgesteld3.
Recent heeft de Minister van BZK een onderzoek laten uitvoeren naar de mogelijkheden voor de invoering van een lobbyregister4. De Minister van BZK stuurt een dezer dagen een brief waarin een reactie gegeven wordt op dat onderzoek.
Voor rijksambtenaren is in de Gedragscode Integriteit Rijk een paragraaf opgenomen over de omgang tussen rijksambtenaren en lobbyisten. In deze gedragscode staat onder meer in dat rijksambtenaren zich bewust moeten zijn van belangen van lobbyisten en de mogelijkheden van beïnvloeding.
Zoals in de antwoorden wordt aangegeven, is de omgang van bewindspersonen en ambtenaren van IenW bij de totstandkoming van de brief hier niet strijdig mee. Contacten met derden, zoals lobbyisten en vertegenwoordigers van belangenorganisaties of – groepen, dragen bij aan het vormgeven van een zo goed mogelijk afgewogen en uitvoerbaar beleid.
Bent u van mening dat duidelijk te herleiden is uit de aan de Kamer toegezonden stukken welke belanghebbenden op welke momenten welke specifieke invloed hebben gehad op de totstandkoming van het nieuwe waterbeleid? Zo ja, hoe onderbouwt u dat? Zo nee, hoe onderbouwt u dat en hoe gaat u dat in de toekomst verbeteren?
Het doel van de brief was om de Kamer te informeren over de visie van het kabinet over hoe water en bodem sturend kan worden bij alle ruimtelijke ontwikkelingen. Daarbij heeft het kabinet in de aanloop naar besluitvorming de input van de verschillende organisaties meegenomen om tot keuzes te komen, zie ook het antwoord op de vragen 6 en 7. De uiteindelijk gepubliceerde brief «Water en bodem sturend» is het eindresultaat van de door het kabinet verrichtte integrale belangenafweging.
De brief had niet tot doel om aan te geven welke belanghebbenden op welke momenten welke specifieke invloed hebben gehad op de totstandkoming van het nieuwe waterbeleid.
Hoe heeft u de belangenafweging gemaakt om te kiezen voor bepaalde belangen uit de sector, ten koste van het halen van de eigen gestelde doelen op water?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Aruba: in cassatie tegen homohuwelijk’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aruba: in cassatie tegen homohuwelijk» en het ingezonden artikel «Hoe was het standpunt van de Nederlandse Antillen en daarna Curaçao en Sint-Maarten»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het voor de Caribische landen van het Koninkrijk een volstrekt legitiem middel is om in cassatie te gaan tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie indien zij van mening zijn dat inbreuk is gemaakt op hun autonome bevoegdheden op grond van het Statuut?
Het is inderdaad voor de Caribische landen van het Koninkrijk een volstrekt legitiem middel om in cassatie te gaan tegen uitspraken van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. Overigens kan ik mij niet zo goed vinden in het beeld dat de cassatieklacht van Aruba gerelateerd is aan een inbreuk op de autonomie van Aruba zoals gewaarborgd door het Statuut. De betreffende klacht heeft immers geen betrekking op een handeling door een orgaan van het Koninkrijk of van Nederland, maar ziet op de relatie tussen de Arubaanse politieke staatsmachten en de Arubaanse rechter. Het betreft dus in de kern een vraagstuk van interne machtenscheiding en niet van de autonomie van Aruba binnen het Koninkrijk.
Deelt u de opvatting dat de keuzes over belangrijke vragen als de invulling van het familierecht onder het Statuut primair behoren tot het primaat van de democratie binnen de landen van het Koninkrijk en dat de rechter niet op de stoel van de politiek mag gaan zitten?
De regeling van het familierecht behoort onder het Statuut tot de autonomie van de landen binnen het Koninkrijk. Wie dat recht tot stand brengt en op welke manier daar invulling wordt gegeven, is, conform datzelfde beginsel van autonomie, primair aan elk van de landen zelf om te bepalen. Het Statuut schrijft voor de landen geen specifieke constitutionele ordening voor. Het primaat van de democratie en de politiek ten aanzien van keuzes rond burgerrechtelijke vraagstukken vormt in alle vier de landen evenwel een belangrijk uitgangspunt. De rechter neemt in de landen rondom dergelijke kwesties traditioneel een terughoudende plaats in en waakt ervoor om plaats te nemen op de stoel van de politieke staatsmachten. Evengoed wordt door de rechter in alle vier de landen aangenomen dat hij beschikt over een rechtsvormende taak (vgl. r.o. 2.61 van het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof in de Arubaanse zaak over het homohuwelijk). Anders dan de Grondwet in Nederland, staan de staatsregelingen in de Caribische landen het de rechter bovendien toe om landsverordeningen te toetsen aan grondrechten uit de staatsregeling. Het was een dergelijke grondwettigheidstoetsing die resulteerde in het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof waartegen door de Arubaanse regering cassatie is ingesteld.
Deelt u de constatering dat het Gemeenschappelijk Hof van Justitie anders dan het Hof van Justitie van de Europese Unie geen opdracht heeft om een harmoniserende uitleg toe te passen die leidt tot steeds uniformere wetgeving in de landen van het Koninkrijk? Zo nee, op welke literatuur en jurisprudentie baseert u uw opvatting?
Nee, die constatering deel ik niet zonder meer. Op grond van artikel 39, eerste lid, Statuut wordt het burgerlijk recht, waarvan het familierecht deel uitmaakt, in de vier landen van het Koninkrijk zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze geregeld. Dit uitgangspunt, dat ook wel bekend staat als het concordantiebeginsel, heeft als complement dat ook in de rechtspraak wordt gestreefd naar harmonisatie van (uitleg van) regels. Hierbij is een bijzondere rol weggelegd voor de Hoge Raad, die voor alle entiteiten van het Caribische deel van het Koninkrijk als cassatierechter is aangewezen (Rijkswet cassatierechtspraak voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba). Ook een lagere rechter als het Gemeenschappelijk Hof kan zich geroepen voelen om op een terrein dat in artikel 39 Statuut wordt genoemd de rechtseenheid te bevorderen. Dit alles doet niet af aan de vrijheid van de landen om op deze terreinen verschillende wetgevende keuzes te maken. Het concordantiebeginsel brengt hier geen verandering in, zeker niet daar waar verschillende maatschappelijke opvattingen over een onderwerp leven (zie HR 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6095, NJ 2014/50, waarnaar in r.o. 2.5 van het onderhavige vonnis wordt verwezen). Het was dan ook niet het concordantiebeginsel dat het Gemeenschappelijk Hof ertoe bracht te besluiten het huwelijk in Aruba open te stellen voor personen van gelijk geslacht, maar het discriminatieverbod in de Arubaanse staatsregeling. Bij de toetsing aan dat discriminatieverbod hanteerde het Gemeenschappelijk Hof als inspiratiebron de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (r.o. 2.35–2.39) maar bijvoorbeeld ook de jurisprudentie van het Constitutionele Hof van Zuid Afrika en het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten (r.o. 2.44–2.45).
Erkent u dat er volgens het internationaal recht momenteel geen recht bestaat voor paren van gelijk geslacht om te trouwen? Ziet u het op grond van het Statuut ook als uw verantwoordelijkheid om de vrijheid te verdedigen van de landen van het Koninkrijk om zich te houden aan de ondergrens van het internationaal recht zolang het Statuut zelf geen nadere voorschriften geeft inzake het familierecht en discriminatie?
Het is mij bekend dat er volgens het internationaal recht momenteel geen recht voor paren van gelijk geslacht bestaat om te trouwen. De ondergrens die in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens wordt aangehouden, is dat partijen bij het EVRM verplicht zijn te voorzien in een vorm van geregistreerd partnerschap voor zulke paren. Welke precieze maatstaf van internationaal recht in een land wordt aangelegd is in eerste instantie aan de landen zelf, in het samenspel van staatsmachten, om te bepalen. Een verantwoordelijkheid voor mij, als onderdeel van de Koninkrijksregering, komt pas in beeld als een land door een ondergrens van het internationale recht zakt en de waarborgfunctie aan de orde is. Van zo’n situatie is echter in casu geen sprake. Eerder is het omgekeerde het geval en staat de vraag centraal of de autoriteiten van een land verdergaande rechtsbescherming mogen bieden dan het internationale recht vereist (vgl. r.o. 2.26–2.28). Als gezegd biedt het Gemeenschappelijk Hof deze verdergaande rechtsbescherming niet op basis van het internationale recht (lees: EVRM en IVBPR) maar op basis van het eigen Arubaanse constitutionele recht.
Bent u ook van mening dat Nederland op dit moment respect past voor het primaat van de democratie in de landen van het Koninkrijk, zeker gezien het feit dat voorstellen in ontwikkeling zijn waarover de parlementen in deze landen zich kan uitspreken? Kunt u zich voorstellen dat de druk vanuit Nederland om Nederlandse wetgeving over te nemen in de Caribische landen door velen ervaren kan worden als ideologisch kolonialisme?
Respect voor het primaat van de democratie in de Caribische landen staat bij mij altijd hoog in het vaandel. Zou er vanuit Nederland druk worden uitgeoefend op de parlementen van deze landen om Nederlandse wettelijke bepalingen in hun eigen wetgeving over te nemen, dan zou ik dat dan ook afkeuren. Dat wil niet zeggen dat Nederlandse bewindspersonen of Kamerleden in hun contacten met bestuurders en parlementariërs uit Aruba, Curaçao en Sint Maarten geen aandacht kunnen vragen voor onderwerpen die door hen van belang worden geacht. Beschouw in deze zin bijvoorbeeld de dialoog die ik, in het kader van een toezegging aan het Eerste Kamerlid Dittrich (D66), in verschillende overleggen met de landen over het homohuwelijk voer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1327, p. 2).
Hoe geeft u zich rekenschap van het feit dat de wens tot invoering van een homohuwelijk in de Caribische landen bij velen op grote bezwaren stuit? Bent u voornemens en bereid om in het kader van de dialoog over de mogelijkheid van een homohuwelijk ook in contact te treden met vertegenwoordigers van lokale gemeenschappen die deze bezwaren hebben, waaronder kerken?
Het zou mij niet passen om te reflecteren op de vraag wat het draagvlak voor een rechterlijke uitspraak is onder de bevolking van een Caribisch land. In hoeverre zulk draagvlak bepalend is voor de beantwoording van een rechtsvraag, is in eerste instantie aan de rechter zelf om te bepalen (vgl. r.o. 2.54). Verder zie ik het als een kwestie om te worden besproken in het publieke debat in de Caribische landen. Mocht aan mij worden gevraagd om in het kader van dialoog met vertegenwoordigers van lokale gemeenschappen, zoals kerken, over het homohuwelijk in gesprek te gaan, dan ben ik daartoe zeker bereid.
Stemmen via DigiD |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat we tegenwoordig gewend zijn om álles digitaal te doen: werken, vergaderen, het aanvragen van vergunningen en het doen van onze belastingaangifte? Zo ja, waarom zouden we het kiezers dan niet makkelijk maken om te stemmen via DigiD? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ja, ik ben hiermee bekend. Of een nieuwe manier van stemmen in Nederland kan worden ingevoerd wordt beoordeeld in het licht van de waarborgen die gelden voor het verkiezingsproces, te weten transparantie, controleerbaarheid, integriteit, kiesgerechtigheid, stemvrijheid, stemgeheim, uniciteit en toegankelijkheid.1 Het introduceren van internetstemmen maakt het verkiezingsproces kwetsbaar voor cyberrisico’s. Deze cyberrisico’s zijn een bedreiging voor waarborgen, zoals het stemgeheim, de stemvrijheid en de integriteit van het verkiezingsproces. Deze waarborgen wegen zwaar. Omdat bij het uitbrengen van de stem nu geen digitale middelen worden gebruikt, is er geen kwetsbaarheid voor digitale dreigingen en digitale risico’s. Bovendien is het stemproces achteraf controleerbaar. De papieren stembiljetten kunnen immers steeds opnieuw worden geteld. Het kabinet wil, gelet op de dreigingen die worden onderkend, geen kwetsbaarheiden in het stemproces introduceren.
DigiD is een authenticatiemiddel dat gebruikt wordt om toegang te krijgen tot digitale overheidsdiensten. Dit staat los van de dienstverlening zelf die vervolgens geleverd wordt. Over de vergelijking met andere overheidsdienstverlening stelde de commissie Korthals-Altes dat verkiezingen wezenlijk verschillen van andere processen in die zin, dat een kiezer niet alleen op de juiste verwerking van de eigen stem, maar ook op die van alle andere kiezers moet kunnen vertrouwen. De commissie Korthals-Altes noemt hierbij ook het voorbeeld van internetbankieren, wat niet vergelijkbaar is met verkiezingen omdat daar een uitgebreide log wordt bijgehouden en identificatie van de gebruiker plaatsvindt. Bij internetstemmen zou dit in strijd zijn met het stemgeheim.2
Bent u bekend met het feit dat de opkomst bij de laatste verkiezingen laag en in sommige gevallen zelfs historisch laag was? Zo ja, deelt u de mening dat online stemmen het gemak van het stemmen aanzienlijk vergroot en daarmee een middel kan zijn om een hogere opkomst bij verkiezingen te realiseren? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ja, hiermee ben ik bekend. Naar aanleiding van de lage opkomsten bij de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2022 heb ik onderzoek uit laten voeren om inzichtelijk te maken wat de redenen voor de lage opkomst waren.3 Uit het onderzoek4 komt naar voren dat de lage opkomst en het niet-stemmen bij de gemeenteraadsverkiezingen vooral bepaald wordt door structurele factoren. Daarbij valt op dat een groot deel van de kiesgerechtigden bij sommige verkiezingen wel stemt, en bij sommige verkiezingen niet. Structurele factoren die een invloed hebben in de redenen voor het niet-stemmen zijn: de mate van politieke interesse, kennis over de verkiezing, het belang dat kiezers hechten aan een verkiezing, vertrouwen in de politiek, in combinatie met dat veel mensen het moeilijk vinden om een keuze te maken tussen partijen.5
De onderzoekers gaan in het rapport ook in op inzet van internetstemmen. Zij plaatsen hier ook direct kanttekeningen bij, zoals dat uit onderzoek niet blijkt dat dit persé opkomstverhogend werkt. Over internetstemmen merken de onderzoekers op dat uit verschillende onderzoeken blijkt dat internetstemmen grotendeels de «wel-stemmers» aantrekt. Hiervoor verwijzen zij naar onderzoek uit Estland waar door de mogelijkheid van digitaal stemmen het aantal internetstemmers toenam tot wel dertig procent, maar de opkomst van de nationale verkiezingen in dezelfde periode slechts enkele procentpunten steeg. Ook benoemen zij de risico’s van internetstemmen voor de integriteit en stemvrijheid bij verkiezingen.6 Deze bevindingen over de opkomst komen overeen met het onderzoek dat door verschillende universiteiten, in opdracht van de Belgische overheid, is uitgevoerd in het voorjaar van 2020.7 Uit dit onderzoek blijkt dat internetstemmen in Estland, Frankrijk, Noorwegen en Zwitserland – landen waar recentelijk online stemmingen hebben plaatsgevonden – geen positieve of noemenswaardige impact heeft gehad op de opkomst.8
Deelt u de mening dat het feit dat zogenaamde critici vrezen voor onveiligheid en onbetrouwbaarheid grote lariekoek is? Zo nee, houdt dit in dat er bijvoorbeeld grote veiligheidsrisico’s zitten bij het doen van onze belastingaangifte, hetgeen immers via DigiD gaat? Graag een gedetailleerd antwoord.
Nee, de veiligheid en betrouwbaarheid van verkiezingen wegen zwaar. Cyberrisico’s als DDoS-aanvallen, hacking en verspreiding van malware zijn serieuze dreigingen met grote risico’s voor het verkiezingsproces. Risico’s waar het kabinet de stemming niet aan wil blootstellen. Zo blijkt uit het Cybersecuritybeeld Nederland 2022 dat cyberaanvallen door andere landen toenemen, evenals de inzet van ransomware en het hacken van clouddiensten.9
In mijn antwoord op vraag 2 verwees ik reeds naar het rapport dat door verschillende universiteiten, in opdracht van de Belgische overheid, is opgesteld. Uit dit rapport wordt geconcludeerd dat de komende jaren de stap naar internetstemmen niet moet worden gezet omdat10:
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 gememoreerd is DigiD een authenticatiemiddel en kan hooguit een onderdeel zijn in een groter geheel van voorzieningen. DigiD is daarom niet vergelijkbaar met de benodigde digitale infrastructuur die nodig zou zijn om een verkiezing te organiseren. Dat geheel zou aan strenge veiligheidsgaranties moeten voldoen. De huidige gedetailleerde logging van handelingen die gebruikelijk is in systemen voor beveiliging, in combinatie met het vastleggen van iemands identiteit is niet verenigbaar met de borging van het stemgeheim bij verkiezingen.
Kunt u garanderen dat er geen andere grondslagen te vinden zijn voor het tegenhouden van digitaal stemmen? Immers, als je stemmen via DigiD makkelijker maakt, zullen grote groepen kiezers die het vertrouwen in de politiek allang verloren zijn wel eens massaal gaan stemmen, en dat zou de gevestigde macht natuurlijk niet goed uitkomen. Graag een gedetailleerd antwoord.
Ik vind het van groot belang dat iedereen zo zelfstandig mogelijk kan stemmen en dat dit eerlijk verloopt. Het verkiezingsproces is daarom zo toegankelijk, transparant en controleerbaar mogelijk ingericht.
In mijn antwoord op vraag 2 ging ik reeds in op de redenen waarom kiezers wel of niet stemmen, zoals bleek uit het onderzoek naar de opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2022. De onderzoekers merkten hierbij op dat uit onderzoek niet blijkt dat internetstemmen opkomstverhogend werkt. In het onderzoek worden verschillende structurele oorzaken van niet-stemmen benoemd. De motieven om niet te stemmen zijn volgens de onderzoekers heel gelaagd en gevarieerd. In algemene zin wordt geconcludeerd dat de kosten in termen van tijd en moeite om te kiezen en te stemmen voor veel mensen bij lokale verkiezingen te hoog zijn. De belangrijkste aanbevelingen om de opkomst te bevorderen zijn:
Deelt u de mening dat digitaal stemmen anno 2023 in een veilige digitale omgeving kan verlopen, waarbij het stemgeheim is gewaarborgd en de uitslag is versleuteld? Zo ja, wilt u stemmen via DigiD voor de Tweede Kamerverkiezingen van 19 maart 2025 mogelijk maken? Graag een gedetailleerd antwoord.
Nee, gelet op het kabinetsstandpunt omtrent stemmen per internet zoals verwoord in de bovenstaande antwoorden, ben ik niet voornemens om stappen te nemen om internetstemmen mogelijk te maken. Evenwel is in de Verkiezingsagenda 2030 vastgelegd dat het Ministerie van BZK in afstemming met de VNG, NVVB en de Kiesraad technologische ontwikkelingen zal monitoren. Nieuwe technologieën kunnen mogelijk bijdragen aan verbetering van het verkiezingsproces. Doorlopend is daarom aandacht en onderzoek nodig naar hoe deze ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de verbetering van verkiezingen en tegelijkertijd hoe deze ontwikkelingen zich verhouden tot de waarborgen in het verkiezingsproces.
Het door gemeenten in de Duin- en Bollenstreek vervangen van definities in hun Wmo-verordeningen die afwijken van de definities, zoals die door de wetgever in de Wmo 2015 zijn vastgelegd |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de gewijzigde Wmo-verordeningen, zoals deze zijn vastgesteld door de gemeenteraden in de Duin- en Bollenstreek (de gemeenten Teylingen, Lisse, Noordwijk en Katwijk), waarin de wettelijke definitie uit de Wmo 2015 van «beschermd wonen» (artikel 1.1.1, lid 1 van de Wmo 2015) is vervangen door de term «wonen met ondersteuning» en die van «opvang» (artikel 1.1.1 lid 1 van de Wmo 2015) door de term «bieden van onderdak»?1
Ik heb hiervan kennisgenomen. In de gewijzigde Wmo-verordeningen wordt verwezen naar de wettelijke definities van artikel 1.1.1, eerste lid, Wmo 2015 dan wel wordt deze woordelijk herhaald. Echter hierin ontbreekt het element begeleiding uit de wettelijke definitie van opvang. Dit is niet kloppend.
Is het u bekend of ook andere gemeenten de begrippen «beschermd wonen» en «opvang» uit hun Wmo-verordening hebben geschrapt en hebben vervangen door andere definities dan in artikel 1.1.1, lid 1 van de Wmo 2015 worden gehanteerd? Zo ja, welke gemeenten zijn dat?
Of ook andere gemeenten in hun verordeningen een andere terminologie hanteren voor beschermd wonen of voor de opvang is mij niet bekend. Wel is bekend dat de term beschermd wonen in de praktijk ook ruimer gebruikt wordt voor allerlei nieuwe woonvormen, waar de cliënt de woning huurt en ambulante ondersteuning wordt geleverd. Deze vallen evenwel niet onder de wettelijke definitie van beschermd wonen, omdat men geen huisvesting krijgt verstrekt als onderdeel van de voorziening.
Op grond van welke overwegingen c.q. achterliggende motieven hebben de genoemde gemeenteraden in de Duin- en Bollenstreek besloten definities te hanteren, die afwijken van de (wettelijke) definities, zoals die in het definitieartikel van de Wmo 2015 door de wetgever zijn opgenomen?
De overwegingen of achterliggende motieven van de gemeenteraden in de Duin- en Bollenstreek voor de gekozen formuleringen in de gewijzigde Wmo-verordeningen zijn mij onbekend.
Wat betekenen deze van de Wmo 2015 afwijkende definities in de Wmo-verordeningen van genoemde gemeenten in de Duin- en Bollenstreek concreet in de toepassing daarvan voor de (rechts)bescherming van hun inwoners die met (ernstige) psychische problemen te maken hebben?
In de verordeningen is bij de gebezigde terminologie door de verwijzing naar de wettelijke definities helder aangegeven dat ze betrekking hebben op beschermd wonen en opvang, met uitzondering van de genoemde omissie bij het antwoord op vraag 1. Een rechter zal evenwel toetsen op de wettelijke definitie bij het bepalen van een passende voorziening door het college.
Wat is uw oordeel over het opnemen en toepassen van definities in gemeentelijke Wmo-verordeningen, zoals bedoeld in vraag 1, die afwijken van die zoals die door de wetgever in de Wmo 2015 zijn vastgelegd?
Gemeenten zijn bezig met een transitie van beschermd wonen naar een beschermd thuis en van opvang naar «een eigen huis eerst». Er worden regionaal en lokaal nieuwe woonvormen ontwikkeld met ambulante ondersteuning en het staat gemeenten en regio’s vrij daar een eigen terminologie voor te ontwikkelen die aanvullend is op de wettelijke definitie. Vanuit het oogpunt van duidelijkheid en kenbaarheid is het wel de bedoeling dat gemeenten in ieder geval de wettelijke definitie van de voorzieningen beschermd wonen en opvang onderdeel laten zijn van de beschrijving van de voorziening.
Kunt u garanderen dat met het opnemen en toepassen van de definities in de gewijzigde gemeentelijke Wmo-verordeningen inwoners van deze gemeenten, die met (ernstige) psychische problemen te maken hebben, dezelfde zorg, ondersteuning en bescherming kunnen krijgen als door de wetgever bij het vaststellen van de tekst van de Wmo 2015 is bedoeld?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 1 en 4.
Vindt u dat de genoemde gemeenten in de Duin- en Bollenstreek met het vaststellen van de gewijzigde tekst van hun Wmo-verordeningen (en het daarmee schrappen van de wettelijke definities «beschermd wonen» en «opvang») nog handelen in overeenstemming met de letter en geest van de Wmo 2015?
De definities komen overeen met de wettelijke beschrijving van de voorziening en zijn daarmee in overeenstemming met de letter en geest van de Wmo 2015. Echter, het element «begeleiding» ontbreekt in de definitie van opvang in de verordening. Het is zeer wenselijk dat de gemeente dit element toevoegt of althans aansluit bij de wettelijke definitie.
Indien uw antwoord op de vragen 6 en 7 ontkennend luidt, welke stappen gaat u dan ondernemen om de tekst en definities van de door de gemeenten vastgestelde Wmo-verordeningen in overeenstemming te brengen met die in de Wmo 2015?
Het is mijn voornemen de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te vragen te bevorderen dat voor de inwoners geen onduidelijkheid ontstaat over de genoemde voorzieningen. Verder zal ik de gemeenten in de Duin en Bollenstreek attenderen op de omissie, genoemd in het antwoord op vraag 1.
Indien u stappen gaat zetten richting de genoemde gemeenten in de Duin- en Bollenstreek, zult u de Tweede Kamer dan over het proces, het verloop en de uitkomsten informeren?
Er is geen aanleiding specifieke stappen te zetten richting de gemeenten in de Duin- en Bollenstreek. Zie verder het antwoord op vraag 8.
Zult u ook in overleg treden met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) met het doel haar te bewegen om haar leden te informeren dat zij zich in de tekst van hun Wmo-verordeningen aan de letter en de geest houden van de wettelijke definities, zoals door de wetgever in de Wmo 2015 beoogd en bepaald?
Kortheidshalve verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Het bericht ‘Slechtzienden blijven thuis door ov-staking: zorgen over actie op verkiezingsdag’ |
|
Bouchallikh , Lisa Westerveld (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Slechtzienden blijven thuis door ov-staking: zorgen over actie op verkiezingsdag»?1
Ja
Hoe ver moeten blinden en slechtzienden gemiddeld reizen om bij een geschikt stembureau hun stem uit te kunnen brengen?
Bij de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2022 was de gemiddelde afstand tot het stemlokaal 409 meter.2. Vooral in dunbevolkte (landelijke) gebieden kon het voorkomen dat een beperkt aantal kiezers (aanzienlijk) langere afstanden moest afleggen om bij een stemlokaal te komen. De gemiddelde afstand tot het stemlokaal bij de aankomende verkiezingen zal worden nagegaan bij de evaluatie waarin opnieuw een data-analyse zal plaatsvinden van het aantal stemlokalen.
In alle stembureaus hebben mensen met een visuele beperking bij het stemmen recht op bijstand van een begeleider naar keuze. Voor mensen met een visuele beperking die zelfstandig willen stemmen geldt dat zij extra hulpmiddelen nodig hebben. In alle stemlokalen is daarom een loep aanwezig. Een aantal kiezers met een visuele beperking heeft andere hulpmiddelen nodig om zelfstandig te kunnen stemmen, zoals een stemmal. Niet alle gemeenten beschikken over dergelijke hulpmiddelen en als een gemeente er wel over beschikt is dit maar op een beperkt aantal locaties. Daarom kan het voorkomen dat een kiezer met een visuele beperking verder moet reizen om bij een stemlokaal te komen waar die kiezer zelfstandig kan stemmen.
Hoeveel stembureaus zijn er geschikt voor blinden en slechtzienden?
Mensen met een visuele beperking hebben recht op bijstand van een begeleider naar keuze bij het stemmen. Dit kan in alle stemlokalen. In alle stemlokalen is een loep aanwezig. In een aantal stemlokalen zijn speciale voorzieningen voor blinden en slechtzienden, zoals een stemmal met audiobox, waarmee zij volledig zelfstandig kunnen stemmen. Ook zijn op deze stemlocaties blindegeleidelijnen aangebracht, zodat iemand die blind of slechtziend is in het stemlokaal de weg kan vinden.
Uit navraag bij de Oogvereniging, een belangenorganisatie voor slechtziende en blinde mensen, blijkt de verwachting dat bij de komende provinciale staten- en waterschapsverkiezingen mensen met een visuele beperking hun stem zelfstandig met een stemmal kunnen uitbrengen in 95 (van de 342) gemeenten, op één of meerdere stemlocaties binnen die gemeente. Dat zijn vijftien gemeenten meer dan tijdens de gemeenteraadsverkiezingen vorig jaar. Informatie van de Open State Foundation uit waarismijnstemlokaal.nl wijst uit dat er minimaal 115 gemeenten zijn met een stemlokaal waar één of meerdere hulpmiddelen voor mensen met een visuele beperking aanwezig zijn. Tijdens de gemeenteraadverkiezingen van 2022 waren er minimaal 93 gemeenten met dergelijke hulpmiddelen in het stemlokaal.
Hoeveel mensen zullen vanwege de staking hun stem niet of moeilijk kunnen uitbrengen?
Ik vind het van groot belang dat deze verkiezingen zo onbelemmerd mogelijk plaats kunnen vinden en ik vind het daarom wenselijk dat iedereen die wil stemmen ook kan gaan stemmen. Op die manier kan iedereen zijn stem laten spreken. Dat vraagt dat iedereen die wil gaan stemmen of werkzaam is op een stembureau ook in de gelegenheid is een stembureau te bereiken.
Een deel van de stembureauleden, gemeenteambtenaren en kiezers is afhankelijk van het openbaar vervoer om bij een stemlokaal te komen. Onder meer kiezers met een visuele beperking hebben er daarom aandacht voor gevraagd om niet op de verkiezingsdag te gaan staken.
De gevolgen van een OV-staking op een verkiezingsdag zouden voor vrijwilligers in stembureaus en kiezers groot kunnen zijn. Volgens het Oogfonds hebben meer dan 300.000 Nederlanders een visuele beperking. De Oogvereniging schat in dat hiervan 15.000 mensen blind zijn. Voor een deel van de stemgerechtigden met een visuele beperking zou het lastig zijn om te kunnen stemmen als zij niet met het OV kunnen reizen. Maar ook voor andere kiezers kan dit problemen opleveren, zoals mensen die geen eigen vervoer hebben.
De impact van een OV-staking is lastig in kaart te brengen. Bij een eerdere staking in december 2022 reed volgens de vereniging werkgevers openbaar vervoer (VWOV) ongeveer 40 procent van de bussen niet en zijn een aantal regionale treinen gedeeltelijk of volledig uitgevallen. Per staking is de impact daarnaast afhankelijk van het aantal werknemers dat meedoet, de duur en het tijdstip van de staking en de omvang qua gebied en modaliteiten. Het is voor werkgevers niet toegestaan om te vragen of een medewerker gaat staken, vandaar dat de stakingsbereidheid altijd pas gedurende de dag bekend wordt.
Ik begrijp de zorgen die leven bij een staking op de verkiezingsdag, maar respecteer uiteraard ook het stakingsrecht. Ik heb mijn zorgen overgebracht in contacten met de FNV en CNV. Zowel de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat als ik hebben ook opgeroepen de verkiezingsdag niet te belasten met een staking. En anders op andere wijze op de verkiezingsdag de zorgen van de chauffeurs en treinpersoneel over het voetlicht te brengen, zonder dat dit kiezers belemmert in de uitoefening van hun stemrecht. Over deze oproepen blijft het kabinet graag in contact met de bonden.
Is er nagedacht over creatieve oplossingen, zoals stemmen aan huis, de mogelijkheid om eerder te stemmen of het regelen van alternatief vervoer?
De Kieswet biedt geen grondslag voor vormen als stemmen aan huis. Met het vervallen van de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 is er ook geen grondslag meer voor vervroegd stemmen.
Een aantal gemeenten regelt al alternatief vervoer voor mensen die moeilijk of niet zelf naar het stemlokaal kunnen komen. Op dit moment zijn de bonden nog in gesprek of de staking wel of geen doorgang zal vinden. Ik heb met de VNG gemeenten opgeroepen om te proberen alternatief vervoer aan te bieden voor de kiezers die dat vanwege een mogelijke staking nodig hebben.
Hoe wilt u blinden en slechtzienden ondersteunen zodat zij toch hun stemrecht kunnen uitoefenen?
Ik vind het wenselijk dat iedereen die wil stemmen ook kan gaan stemmen. Op die manier kan iedereen zijn stem laten spreken. Op dit moment zijn de bonden nog in gesprek of de staking wel of geen doorgang zal vinden. Ik heb met de VNG gemeenten opgeroepen om te proberen alternatief vervoer aan te bieden voor de kiezers die dat vanwege een mogelijke staking nodig hebben.
Zie ook het antwoord op vraag 3 over hoe blinden en slechtzienden worden ondersteund bij het stemmen.
Hoeveel mensen met andere beperkingen zijn afhankelijk van het OV? Hoe wilt u deze groepen ondersteunen?
Er zijn ruim 2 miljoen mensen met een beperking in Nederland. Een deel hiervan is afhankelijk van het OV, maar er zijn mij geen cijfers bekend hoe groot die groep is. Op dit moment zijn de bonden nog in gesprek of de staking wel of geen doorgang zal vinden. Ik heb met de VNG gemeenten opgeroepen om te proberen alternatief vervoer aan te bieden voor de kiezers die dat vanwege een mogelijke staking nodig hebben.
Kunt u deze vragen, met het oog op de verkiezingen, uiterlijk vrijdag 10 maart aanstaande beantwoorden?
Ja.
Lobbyregels bij provincies |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Provincies lopen achter met lobbyregels»?1
Ja.
Bestaat er recent onderzoek naar de staat van de integriteit op decentraal niveau, vergelijkbaar met het onderzoek van de Group of States Against Corruption (GRECO) op rijksniveau of ander onderzoek? Zo ja, kunt u de Kamer daarvan op de hoogte stellen? Zo nee, acht u het wenselijk dat dit onderzocht gaat worden en hoe gaat u hier voor zorgen?
De Groep van Staten tegen Corruptie van de Raad van Europa (GRECO komt aan de hand van een uitgebreide vragenlijst en een werkbezoek aan het desbetreffende land tot hun rapportages. De GRECO evalueert mede op basis van peer-review door de GRECO leden. De rapportages zijn kwalitatief van aard. Een cijfermatige analyse maakt daar geen onderdeel van uit. Onderzoek gericht op de integriteit van ons decentraal bestuur levert wel een cijfermatig beeld op. Hiervoor kan verwezen worden naar de Politieke Integriteitsindex – een jaarlijks overzicht van de Erasmus Universiteit, de Vrije Universiteit en de Volkskrant dat een overzicht geeft van integriteitskwesties waarin Nederlandse politici terecht komen – en de Monitor Veiligheid en Integriteit – de monitor wordt tweejaarlijks uitgebracht en geeft op basis van enquêtes inzicht in het integriteitsbewustzijn van politieke ambtsdragers en ambtenaren en de mate waarin integriteitsregels door hen worden nageleefd. De genoemde onderzoeken vereisen nauwkeurige interpretatie omdat zij bijvoorbeeld verschillende definities van integriteitskwesties hanteren of de perceptie onder geënquêteerden meten. Dit hoeft niet altijd parallel te lopen met de stijging of daling van het aantal daadwerkelijke schendingen. In de aangekondigde nota integriteit openbaar bestuur ga ik nader in op de relatie tussen het beleid en de – beschikbare – cijfers.
Deelt u de mening dat aangezien ook provincies «over cruciale zaken als woningbouw en stikstof» beslissen, dat het voor lobbyorganisaties of anderen van belang kan zijn om de mening van provinciale bestuurders te beïnvloeden? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat oneigenlijke beïnvloeding voorkomen dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Nederland kent een traditie waarin de inbreng van maatschappelijke partijen bij de vorming van beleid en wetgeving positief wordt gewaardeerd. Tegelijkertijd is het kabinet zich ervan bewust dat er risico’s zijn verbonden aan deze inbreng, zoals een ongelijke toegang tot het openbaar bestuur. Voor oneigenlijke beïnvloeding is echter vanzelfsprekend geen plaats. In de Nederlandse context ligt de nadruk op evenwichtige vorming van beleid. Bestuurders leggen daarover verantwoording af aan de volksvertegenwoordiging. Dat geldt evenzeer voor de Rijksoverheid als voor gemeenten, provincies, waterschappen als ook voor de openbare lichamen van het Caribische deel van het Koninkrijk.
Deelt u de mening dat het niveau van integriteit niet zou mogen afhangen van de regels die daar per provincie aan worden gesteld maar dat er voor alle provincies ten minste dezelfde minimumnormen zouden moeten gelden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de Provinciewet geldt reeds in alle provincies eenzelfde set wettelijke regels die tot doel hebben de bestuurlijke integriteit te waarborgen. Zo zijn zowel volksvertegenwoordigers als bestuurders bijvoorbeeld gehouden om (neven)functies openbaar te maken en geldt er voor hen een verbod om deel te nemen aan de stemming en beraadslaging indien zij een persoonlijk belang hebben bij de betreffende besluitvorming. Ook is het voor volksvertegenwoordigers en bestuurders bij wet verboden om een aantal handelingen te verrichten. Bestuurders zijn daarnaast gehouden geen nevenfuncties te vervullen als dat ongewenst is met het oog op de goede invulling van hun ambt. Daarnaast zijn zij als gevolg van de Wet bevorderen integriteit en functioneren decentraal bestuur per 1 januari 2023 verplicht om een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) te overleggen alvorens zij benoemd kunnen worden. Naast deze voor alle provincies geldende regels stellen provinciale staten voor henzelf, het college van gedeputeerde staten en voor de commissaris van de Koning een gedragscode vast ten behoeve van de nadere invulling en concretisering van de wettelijke regels. De gedragscode bevat daarnaast, in aanvulling op de wettelijke regels, gedragsnormen en regels over procedures die de transparantie van het handelen van politieke ambtsdragers evenals de besluitvorming over en de naleving van de normen vergroten. In samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg en de Unie van Waterschappen heeft mijn ministerie een modelgedragscode opgesteld – de modelgedragscode is voor het laatst geactualiseerd in 2021. De definitieve invulling van deze code is aan provinciale staten zodat optimaal kan worden ingespeeld op de specifieke omstandigheden binnen de desbetreffende provincie.
Deelt u de mening dat de normen voor integriteit op het niveau van het decentraal bestuur niet lager zouden mogen zijn dan die voor het rijk (gaan) gelden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom zouden provincies en gemeenten afwijkende normen mogen hebben?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag, zijn in de Provinciewet een aantal wettelijke integriteitsnormen opgenomen die hetzelfde zijn voor alle provincies – dit geldt eveneens voor gemeenten op basis van de Gemeentewet. Hoe, met inachtneming van deze wettelijke normen, invulling wordt gegeven aan het integriteitsbeleid is de eigen verantwoordelijkheid van decentrale overheden. Als gevolg van hiervan zijn er verschillen in vergelijking met het centrale niveau. Dit kan gerechtvaardigd zijn gelet op de taken en bevoegdheden van de verschillende overheidslagen. Zo kan het bekleden van een nevenfunctie op decentraal niveau toegevoegde waarde hebben voor bestuurders, terwijl er voor landelijke bestuurders daarvoor een verbod geldt. Anderzijds zijn in de Provincie- en Gemeentewet expliciet bepaalde normen opgenomen die voor het centrale niveau niet wettelijk zijn geregeld, bijvoorbeeld het verbod om bepaalde handelingen te verrichten als volksvertegenwoordiger of bestuurder. In algemene zin geldt dan ook dat per norm bezien moet worden of het passend en proportioneel is die ook voor een andere laag van de overheid in te voeren.
Bent u bereid om in nota Integriteit openbaar bestuur aanvullende maatregelen voor het decentraal bestuur aan te kondigen ten aanzien van de normen over gedragscodes, afkoelperiodes, de aanstelling van gedeputeerden, nevenfuncties, het openbaar maken van agenda’s of schenkingen? Zo ja, acht u het wenselijk om de Wet bevorderen integriteit en functioneren decentraal bestuur op die punten aan te vullen? Zo nee, waarom niet en wat gaat u dan wel doen om de integriteit op decentraal niveau te bevorderen?
Gelet op de eigenstandige verantwoordelijkheid van decentrale overheden roep ik hen in de eerste plaats op om met elkaar in gesprek te – blijven – gaan over hun integriteitsbeleid en zo nodig stappen te zetten. Zo biedt het aanpassen en opnieuw vaststellen van de gedragscodes bij uitstek de gelegenheid om in gezamenlijkheid het gesprek te voeren over wat belangrijke en gedeelde integriteitsnormen en -waarden zijn. Een goed moment hiervoor is bijvoorbeeld nadat de nieuwe provinciale staten zijn geïnstalleerd. Naast de inspanningen van decentrale overheden zelf werk ik aan een samenhangende nota integriteit openbaar bestuur die op korte termijn aan uw Kamer zal worden gezonden. In deze nota ga ik onder andere in op de ontwikkeling van het integriteitsbeleid van de afgelopen decennia. Naast het integriteitsbeleid voor bewindspersonen en Rijksambtenaren besteed ik aandacht aan het integriteitsbeleid voor decentrale overheden waarbij ik zo nodig aanvullende maatregelen aankondig.
De voortgang van de toekomstgerichte bibliotheekvoorziening in elke gemeente |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kunt u aangeven wanneer het wetsvoorstel om te komen tot een wettelijke zorgplicht voor gemeenten voor een bibliotheekvoorziening, zoals verzocht in motie Mohandis c.s., wordt verwacht?1
Dit najaar ontvangt de Tweede Kamer een voortgangsbrief over de bibliotheken. Daarin zal ik de stand van zaken bij de versterking van het bibliotheeknetwerk beschrijven en de hoofdlijnen van de wijzigingen van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob). Eén van die wijzigingen is een zorgplicht voor gemeenten en provincies, die in 2025 zal worden ingevoerd. Ik verwacht het wetsvoorstel medio 2024 naar de Tweede Kamer te kunnen sturen.
Kunt u aangeven welke maatregelen er door gemeenten op dit moment worden genomen om uiterlijk in 2025 te voldoen aan de zorgplicht voor een toekomstbestendige bibliotheekvoorziening?
Op 4 november 2022 heb ik de Tweede Kamer in een bibliotheekbrief geïnformeerd over de manier waarop de voorstellen in het coalitieakkoord over versterking van de openbare bibliotheken zullen worden uitgevoerd.2 Gemeenten krijgen in de periode 2023–2024 via een specifieke uitkering (Spuk) de mogelijkheid hun lokale bibliotheeknetwerk te versterken in de aanloop naar de zorgplicht per 2025. De uitwerking van de maatregelen is direct na het wetgevingsoverleg van 14 november 2022 gestart. Op 24 maart jl. is de Regeling eenmalige specifieke uitkeringen en subsidies lokale bibliotheekvoorzieningen in de Staatscourant gepubliceerd (bijlage).3 Gemeenten kunnen in de periode 15 mei–15 juni een aanvraag voor een specifieke uitkering indienen. Een tweede aanvraagtijdvak voor het budget 2024 loopt van 15 november–15 december.
Kunt u inzicht geven in de vorderingen van het oprichten van een bibliotheekvoorziening in de zestien gemeenten, die op dit moment nog niet zo’n voorziening kennen, zoals aangegeven in uw brief aan de Kamer op 4 november jl.?2 Kunt u dit uitsplitsen naar de verschillende soorten bibliotheekvoorzieningen, te weten vestiging, servicepunt, miniservicepunt, zelfbedieningspunt, afhaalpunt en bibliobushalte?
De regeling genoemd in het antwoord op vraag 2 geeft alle gemeenten die nu nog niet beschikken over een volwaardige bibliotheekvestiging, de gelegenheid een dergelijke vestiging te realiseren. Dat zijn per 1 januari 2023 twaalf gemeenten. De regeling verstaat onder een volwaardige bibliotheekvestiging een bibliotheeklocatie met een collectie, die alle bibliotheekfuncties van de Wsob aanbiedt en tenminste 15 uur per week bemand open is. De regeling is niet bedoeld voor het realiseren van voorzieningen onder het niveau van een volwaardige bibliotheekvestiging, zoals een servicepunt of een zelfbedieningspunt. Daarmee zou niet worden voldaan aan de komende zorgplicht. Na afloop van het eerste aanvraagtijdvak is bekend hoeveel gemeenten een aanvraag hebben ingediend. Mijn beeld is dat gemeenten en bibliotheken op dit moment bezig zijn met het ontwikkelen van plannen.
Heeft u bij het oprichten van deze bibliotheekvoorzieningen oog voor dunbevolkte gebieden, waarbij de afstand tot een voorziening nu extra groot kan zijn? Bent u bereid extra scherp te zijn op de vorderingen van het oprichten van bibliotheekvoorzieningen in deze gebieden?
De regeling onderscheidt in volgorde van prioriteit twee categorieën van gemeenten:
Daarna volgen alle overige gemeenten. Dunbevolkte gebieden met een grote afstand tot de bibliotheek behoren dus tot de prioriteiten van de regeling. De wijze van verdelen van de beschikbare middelen is vastgelegd in artikel 8 van de regeling.
Langs verschillende communicatiekanalen worden de mogelijkheden van de regeling onder de aandacht van bibliotheken en gemeenten gebracht. Kleinere bibliotheken of gemeenten kunnen, indien nodig, van de provinciale ondersteuningsinstellingen hulp krijgen bij het ontwikkelen van plannen. De regeling stelt hiervoor een apart budget beschikbaar aan de provinciale ondersteuningsinstellingen. Na afloop van het eerste aanvraagtijdvak is er een eerste beeld over de aantallen en soorten aanvragen.
Kunt u inzicht geven in de vorderingen van het oprichten van bibliotheekvoorzieningen in wijken met meervoudige problematiek, zoals aangegeven in uw brief aan de Kamer op 4 november jl.?3 Kunt u aangeven welke overwegingen aan de oprichting van deze voorzieningen ten grondslag liggen?
Gemeenten met meervoudige problematiek (laaggeletterdheid, onderwijsachterstanden, sociaaleconomische status) vormen een prioritaire categorie in de regeling. De regeling biedt deze gemeenten de mogelijkheid een nieuwe bibliotheekvestiging op te zetten of een bestaande vestiging te verbeteren. Na afloop van het eerste aanvraagtijdvak is bekend hoeveel van deze gemeenten daadwerkelijk gebruik maken van de regeling.
Kunt u aangeven hoe gemeenten zich moeten verantwoorden hoe zij het extra beschikbare geld voor de bibliotheekvoorziening uitgeven?
De specifieke uitkering voor gemeenten wordt verantwoord via de Si-Sa (Single Information, Single Audit) systematiek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Indien de overeengekomen prestatie niet is geleverd of tegen een lager bedrag, kan de uitkering lager worden vastgesteld en kunnen niet-bestede middelen worden teruggevorderd.
Kunt u verklaren waarom op de website van het Bibliotheek Netwerk niet inzichtelijk is op hoeveel mbo-instellingen er sprake is van de zogenoemde Bibliotheek op school?4 Kunt u Bibliotheek Netwerk verzoeken deze gegevens over mbo-instellingen te verzamelen en openbaar te maken? Bent u het ermee eens dat het anders moeilijk te beoordelen is of het door u ingestelde beleid, zoals wordt aangeven in uw brief aan de Kamer op 4 november jl., effectief is gebleken, specifiek kijkend naar het mbo?5
De aantallen vestigingen van de Bibliotheek op school, waaronder die op het mbo, verschijnen elk jaar in het jaarverslag van de stichting Lezen, die het programma de Bibliotheek op school uitvoert. Het jaarverslag over 2022 wordt op korte termijn gepubliceerd op de site van de stichting Lezen.
Kunt u een actueel overzicht geven op hoeveel mbo-instellingen op dit moment sprake is van een Bibliotheek op school?
In 2022 waren er op circa 30 ROC’s vestigingen van de Bibliotheek op school. Het aantal groeit met circa acht per jaar. Vanuit het masterplan basisvaardigheden is eind 2022 een bedrag van € 12,9 mln. beschikbaar gekomen als impuls voor o.a. uitbreiding van het aantal vestigingen van de Bibliotheek op school in het funderend onderwijs en in de kinderopvang. Het onderzoek naar de duurzame verankering van de Bibliotheek op school, waar de Kamer bij de motie Mohandis c.s. om gevraagd heeft, is in voorbereiding.8
Bent u bekend met het onderzoek «Het maakt uit waar je bibliotheek staat», een onderzoek naar het bibliotheekwerk in Caribisch Nederland?6 Kunt u aangeven hoe u kijkt naar de aanbevelingen van dat onderzoek? Bent u bereid deze over te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met het onderzoek «Het maakt uit waar je bibliotheek staat». Vanwege de specifieke situatie van Caribisch Nederland vallen de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba niet onder de Spuk. Zij volgen een eigen traject, waarvoor in de periode 2023 en 2024 aparte budgetten beschikbaar zijn, namelijk € 2 mln. in 2023 en € 2 mln. in 2024. De bevindingen uit dit rapport vormen belangrijke input bij dit traject. In dit traject werken de partners van Caribisch Nederland, bibliotheekpartijen uit Europees Nederland en OCW samen.
Het antwoord dat oud-minister Martin van Rijn verantwoordelijk is voor de mondkapjesdeal waar 100,8 miljoen euro mee verloren ging |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met uw antwoorden op de schriftelijke vragen over wie politiek verantwoordelijk was voor de mondkapjesdeal?1
Ja.
Als oud-minister de heer van Rijn politiek verantwoordelijk was voor de mondkapjesdeal met Relief Goods Alliance (RGA) waarbij 100,8 miljoen euro belastinggeld verloren ging, bent u dan staatsrechtelijk de politiek verantwoordelijke opvolger van Van Rijn? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, wie is dan politiek verantwoordelijke op dit moment?
Nee, als Minister voor Langdurige Zorg en Sport (hierna: LZS) ben ik staatsrechtelijk niet de politiek verantwoordelijke opvolger van de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport (hierna: MZS). Uit artikel 42 van de Grondwet vloeit voort dat bewindspersonen verantwoordelijk zijn voor het door hen gevoerde beleid. De ministeriële verantwoordelijkheid is verbonden aan een beleidsterrein en de onderliggende onderwerpen. Conform de afgestemde portefeuilleverdeling van de bewindspersonen van het Ministerie van VWS valt het genees- en hulpmiddelenbeleid – en hiermee ook het beleid betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen (hierna: PBM) – onder de Minister van VWS. Als Minister voor LZS ben ik verantwoordelijk voor de coördinatie van de nafase COVID-19 bij het Ministerie van VWS, waaronder het aanvullende onderzoek naar de inkoop van PBM en de voorbereiding van de parlementaire enquête COVID-19.
Klopt het dat de heer van Rijn niet mee heeft gewerkt aan het Deloitte 1 onderzoek? Zo ja, acht u het onderzoek van Deloitte 1, indien hij er niet aan meewerkte, volledig? Zo ja, waarom acht u het onderzoek volledig indien de verantwoordelijk bewindspersoon er zijn medewerking niet aan gaf?
Nee, dat klopt niet. Zoals uit het «Onderzoek inkoop PBM – (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.» (hierna: het rapport) van Deloitte Forensic and Dispute Services B.V. (hierna: het onderzoeksbureau) blijkt, heeft de toenmalig Minister voor MZS wèl meegewerkt aan het proces van interviews en wederhoor.2 Daarnaast heeft het onderzoeksbureau desgevraagd aan mij bevestigd dat VWS de mailbox en berichtenverkeer van de mobiele telefoon van de toenmalig Minister voor MZS heeft overgedragen aan het onderzoeksbureau. De toenmalig Minister voor MZS heeft geen gebruik gemaakt van persoonlijke folders (persoonlijke map/schijf met bestanden).3
Op basis van welk contact met wie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport concludeerden Van Lienden, Danne en Van Gestel op de avond van 12 april 2022 dat ze miljonairs zouden gaan worden?
In de veronderstelling dat uw vraag betrekking heeft op randnummer 645 uit het rapport, merk ik het volgende op. Het rapport geeft weer dat de heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel hebben aangegeven dat op basis van feedback van VWS, het voor hen vrijwel onmogelijk was om met een nader voorstel van Hulptroepen tot overeenstemming te komen met VWS en het Landelijk Consortium Hulpmiddelen. De heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel hebben tevens aan het onderzoeksbureau aangegeven dat het niet onlogisch zou zijn om te veronderstellen dat er een aardig bedrag zou kunnen overblijven indien men tot een alternatieve (commerciële) overeenkomst met Relief Goods Alliance B.V. (hierna RGA) zou komen, met name gezien het grote volume.4
Als u op dit moment de politiek verantwoordelijke Minister bent, die verantwoordelijk is voor het sluiten van de mondkapjesdeal met RGA, waarbij 100,8 miljoen euro verloren ging, en ambtenaren van Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gingen in de periode 10 tot 22 april 2020 telkens met met Van Lienden, Danne en Van Gestel mee naar het Landelijk Consortium Hulpmiddelen om de deal rond te krijgen, waarbij druk werd uitgeoefend, bent u dan wel de geschikte persoon om de 100,8 miljoen euro belastinggeld die er met de door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport afgedwongen deal kwam, terug te halen? Zo ja, waarom vindt u dat?
Zoals ik in mijn brief van 3 februari 2023 heb toegelicht vindt regelmatig overleg plaats met de landsadvocaat.5 Het advies van de landsadvocaat en de juristen van VWS is om de uitkomsten van de lopende (nadere) onderzoeken en de procedures van het OM af te wachten, zodat er een zorgvuldig en zo compleet mogelijk beeld beschikbaar komt van de mogelijke omvang van de schade die de Staat heeft geleden. Op grond van dat beeld kunnen de juiste juridische stappen gezet worden.
Wat is de verantwoordelijkheid van de oud-minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de heer de Jonge, in de mondkapjesdeal waarbij door zijn actie op 10 april 2020 uiteindelijk 100,8 miljoen euro belastinggeld verloren ging, aangezien uit het Deloitte 1 onderzoek blijkt dat de oud-minister op 10 april 2022 afdwong dat er opnieuw onderhandeld zou worden met Van Lienden, Danne en Van Gestel, nadat het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) eind maart deze mensen al had afgewezen?
De formulering, dat uit het rapport zou blijken dat de toenmalig Minister van VWS zou hebben afgedwongen dat er opnieuw onderhandeld zou worden met de heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel, kan ik niet uit het rapport opmaken. Uit het rapport blijkt wel dat de toenmalig Minister van VWS aan het onderzoeksbureau heeft toegelicht dat hij op 10 april 2020 aan Functionaris 1 VWS heeft gevraagd om contact op te nemen met de heer Van Lienden.6
Voor een toelichting op de betrokkenheid van de toenmalig Minister van VWS bij de overeenkomst met RGA met de heer Van Lienden – in zijn hoedanigheid als Minister van VWS – verwijs ik volledigheidshalve naar de toelichting in de brief van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 6 april 2022 die ik aan uw Kamer heb gestuurd. De inhoud van deze brief komt overeen met de door het onderzoeksbureau opgetekende bevindingen betreffende de door u genoemde datum van 10 april 2020.7
Het karakter en het moment van Provinciale Statenverkiezingen |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Graag wat provincialer»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Provinciale Statenverkiezingen zouden moeten gaan over provinciale thema’s en provinciale kandidaten?
Ik deel de mening dat het belangrijk is dat er bij provinciale statenverkiezingen brede aandacht is voor provinciale thema’s en provinciale kandidaten (en, omdat deze verkiezingen worden gecombineerd met de waterschapsverkiezingen, ook voor thema’s die de waterschappen betreffen en voor de kandidaten voor deze verkiezingen).
Hoe beoordeelt u het voorstel om de Statenverkiezingen niet allemaal tegelijk op één dag te houden, maar te spreiden over vier jaar, met voor elke provincie een eigen verkiezingsdatum?2
De auteurs van het artikel waarnaar vragenstelster verwijst, stellen voor om de provinciale statenverkiezingen te spreiden, waardoor deze verkiezingen minder worden beïnvloed door de landelijke politiek. De regering heeft op dit punt een ander voorstel gedaan, waarop ik in mijn antwoord op vraag 6 nader inga.
Voordeel van het tegelijk houden van de provinciale statenverkiezingen is dat kiezers sterker geattendeerd worden op de verkiezingen. Deze verkiezingen leven meer als zij tegelijk plaatsvinden. Spreiding zou dan ook wel eens kunnen leiden tot een lagere opkomst. Ik zou dat onwenselijk vinden.
Gelet op het bovenstaande heb ik op dit moment geen voornemens om voorstellen te doen die spreiding van de statenverkiezingen mogelijk maken.
Deelt u de mening dat het mogelijk zou moeten zijn tussentijdse Provinciale Statenverkiezingen uit te schrijven als een college van gedeputeerde staten valt en de politieke scherven niet te lijmen zijn? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 129, vierde lid, van de Grondwet is de zittingsduur van de gemeenteraad en van provinciale staten vier jaren, behoudens bij de wet te bepalen uitzonderingen. De grondwetgever heeft aangegeven dat van deze uitzonderingsmogelijkheid alleen gebruik mag worden gemaakt in incidentele en bijzondere gevallen. Gemeentelijke herindelingen en grove taakverwaarlozing kunnen als zo’n incidenteel en bijzonder geval worden beschouwd, maar deze twee voorbeelden zijn niet limitatief. De wetgever zou dus ook in andere situaties de raad of provinciale staten voortijdig kunnen ontbinden. Naar vaste interpretatie mag tussentijdse ontbinding van de gemeenteraad of provinciale staten echter niet als regulier instrument voor de gemeentelijke dan wel provinciale verhoudingen worden ingezet. Om dat wel mogelijk te maken, zou de Grondwet moeten worden gewijzigd.
In 2020 heeft mijn ambtsvoorganger een notitie naar uw Kamer gestuurd waarin een aantal varianten van tussentijdse ontbinding van de gemeenteraad (en provinciale staten) worden uiteengezet.3 Op 17 januari jl. heb ik de inbreng van uw Kamer voor het schriftelijk overleg over deze notitie beantwoord.4 In deze beantwoording heb ik opgemerkt dat het introduceren van de mogelijkheid de gemeenteraad (of provinciale staten) tussentijds te ontbinden, één van de mogelijke instrumenten is om een patstelling als gevolg van verstoorde bestuurlijke verhoudingen te doorbreken. Graag weeg ik dit instrument af tegen andere mogelijke instrumenten die een oplossing kunnen bieden voor aanhoudende bestuurlijke problemen. Hierbij kan zowel worden gedacht aan instrumenten die binnen het huidige wettelijk kader al mogelijk zijn, eventueel gecombineerd met aanvullend beleid, als aan eventuele nieuwe instrumenten. Ik heb aangekondigd die eventuele nieuwe instrumenten nader uit te werken en uw Kamer hierover in het eerste kwartaal van 2023 te informeren. Vervolgens ga ik graag het gesprek aan met uw Kamer over de verschillende mogelijke oplossingen voor aanhoudende bestuurlijke problemen.
Op welke wijze kan de rol van regionale media in de aanloop naar Provinciale Statenverkiezingen worden versterkt?
De rol van de 13 regionale publieke omroepen was in de aanloop naar de provinciale statenverkiezingen op volle sterkte. Vanaf 16 februari jl. was er in de aanloop naar de statenverkiezingen voor het eerst in alle provincies een Kieskompas beschikbaar. De 13 regionale publieke omroepen hebben die digitale stemhulpen samen met een wetenschappelijk team van Kieskompas gemaakt. Zij hebben ook de financiering daarvan voor hun rekening genomen.5
Daarnaast hebben de regionale publieke omroepen met hun televisie-uitzendingen in de aanloop naar de verkiezingen en op de verkiezingsavond zelf volop aandacht besteed aan de provinciale statenverkiezingen, de verkiezingsuitslagen en de betekenis daarvan voor de desbetreffende provincie.
Op welke wijze kan het wetsvoorstel Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de verkiezing, de inrichting en samenstelling van de Eerste Kamer der Staten-Generaal (Kamerstuk 35 532) bijdragen aan versterking van het eigen karakter van Provinciale Statenverkiezingen?
Dit voorstel houdt in dat de Eerste Kamer in helften zal worden gekozen, waarbij de zittingsduur van de senatoren wordt verlengd naar zes jaar. Het voorstel is op dit moment in eerste lezing aanhangig bij de Eerste Kamer.
Sinds 1983 schrijft de Grondwet voor dat de Eerste Kamerverkiezing binnen drie maanden na de provinciale statenverkiezingen plaatsvindt (artikel6. Deze verkiezingswijze leidt ertoe dat iedere vier jaar de vraag prominent aan de orde is of de coalitiepartijen een meerderheid behalen in de Eerste Kamer via de verkiezing van de provinciale staten.
De verkiezing in helften die de regering voorstelt, zal ertoe leiden dat de verkiezing van de provinciale staten minder wordt overschaduwd door de verkiezing van de Eerste Kamer en de aandacht voor landelijke thema’s die daar mede een gevolg van zijn. Hiermee wordt recht gedaan aan het belang van een zo zuiver mogelijk politiek mandaat voor besluitvorming op provinciaal niveau.7
Deelt u de mening dat een sterkere oriëntatie van de Eerste Kamer op de regio de kloof tussen Den Haag en de regio kan helpen overbruggen?
Ja, die mening deel ik. Het is zowel voor de regering als de Eerste en Tweede Kamer belangrijk om een sterke oriëntatie op alle regio’s te hebben.
Bent u bereid bij de evaluatie van de Provinciale Statenverkiezingen te onderzoeken in hoeverre kiezers Provinciale Statenverkiezingen beschouwen als populariteitspeiling over het kabinetsbeleid en de regeringspartijen?
In de rapportage over het Provinciaal en Waterschapskiezersonderzoek Nederland (dat, met financiering van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, wordt uitgevoerd door de Stichting Kiezersonderzoek Nederland), zal aandacht zijn voor de vraag in welke mate nationale politiek van belang is voor de stemkeuze bij provinciale statenverkiezingen. Ik verwacht deze rapportage aan het einde van dit jaar.
De negatieve gevolgen van de brede SPUK-regeling voor kleinere gemeenten |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de bundeling van verschillende regelingen in de Specifieke Uitkering (SPUK) nadelige gevolgen heeft voor het beleid ten aanzien van sport en gezondheidsbevordering in kleine gemeenten?
Voor 98% van alle gemeenten geldt dat zij met de Brede SPUK in totaal aanzienlijk meer middelen ontvangen. Drie gemeenten ontvangen minder middelen ten opzichte van 2022. Het betreft hier zowel kleine als middelgrote gemeenten.
Heeft u, voordat u deze regeling inzette, de gevolgen van de wijziging voor kleine gemeenten door laten rekenen en deze meegenomen in uw besluit tot het bundelen van de regelingen tot de SPUK-regeling? Zo nee, waarom niet?
Voor de vier bestaande programma’s in de Brede SPUK (Kansrijke Start, Brede Regeling Combinatiefuncties, Uitvoering lokale sportakkoorden, Gezond in de Stad (GIDS)) is nagegaan wat de gevolgen van een aangepaste verdeelsleutel zouden zijn. Hierbij zijn ook de nieuwe onderdelen meegewogen.
Deze aangepaste verdeelsleutel is gebaseerd op het aantal inwoners in een gemeente en het aantal inwoners met lage sociaaleconomische positie (SEP), gebaseerd op laag inkomen en lage opleiding. Met deze Regeling zijn gemeenten in een goede uitgangspositie gebracht om gezondheidsachterstanden terug te dringen en beweegarmoede tegen te gaan.
Naast de vier bestaande programma’s zijn er elf nieuwe onderdelen toegevoegd met ook extra middelen. Hierdoor gaat het overgrote deel van de gemeenten er met deze verdeelsleutel enorm op vooruit en ontvangen zij juist meer financiële middelen dan voorheen. Dat geldt ook voor bijna alle kleine gemeenten.
Wat zijn de financiële gevolgen van de bundeling tot de SPUK-regeling voor bijvoorbeeld de Waddeneilanden? Kunt u een overzicht geven van de gelden voor de eilanden voorheen en via de SPUK-regeling? Wat betekent dit voor het beleid?
Voor twee Waddeneilanden, Schiermonnikoog en Vlieland en de gemeente Rozendaal heeft de bundeling van SPUK middelen negatieve financiële gevolgen ten opzichte van middelen die deze gemeenten in 2022 kregen uit de Rijksbijdrage voor Kansrijke Start, Brede Regeling Combinatiefuncties, Uitvoering lokale sportakkoorden, GIDS. Dat is uiteraard onwenselijk: deze gemeenten zouden zonder correctie moeten bezuinigen. Daarom zal voor deze drie gemeenten de specifieke uitkering worden opgehoogd tot het niveau dat zij in 2022 kregen uit genoemde programma’s. Zo worden ook deze gemeenten in een goede uitgangspositie gebracht om te investeren.
Kunt u aangeven voor welke gemeenten de SPUK-regeling positieve c.q. negatieve financiële gevolgen heeft en wat deze nieuwe regeling betekent voor de plannen die gemeenten al hadden gemaakt op basis van de oude financiering?
Ruim 98% van de gemeenten gaan er financieel op vooruit. Dit komt doordat er elf nieuwe onderdelen in de brede SPUK zijn opgenomen met extra middelen. Daarnaast zijn bij een paar bestaande onderdelen zoals de Brede regeling combinatiefuncties extra middelen toegevoegd. De negatieve financiële gevolgen betreffen in ieder geval twee Waddeneilanden en één andere gemeente. De positieve financiële gevolgen betreffen bijna alle gemeenten. Op vrijdag 31 maart jl. is de aanvraagronde voor de Brede SPUK gesloten. Alle gemeenten hebben op deze brede SPUK ingetekend voor vrijwel alle onderdelen. Direct na de sluiting van de aanvraagtermijn is de balans opgemaakt en is vanuit het ministerie gekeken naar een passende oplossing. Voor deze drie gemeenten wordt de specifieke uitkering opgehoogd tot het niveau dat zij in 2022 kregen uit genoemde programma’s. Zo worden ook deze gemeenten in een goede uitgangspositie gebracht om te investeren.
Hoe gaat u er voor zorgen dat gemeenten hun beleid ten aanzien van sport en gezondheidsbevordering nog op dezelfde manier kunnen blijven uitvoeren en er niet op achteruit gaan door de SPUK-regeling?
Deze brede SPUK is ervoor bedoeld dat gemeenten juist meer kunnen gaan inzetten op het gebied van Sport, bewegen en cultuur, Gezondheid en Sociale basis. Dit omdat in Nederland een grote uitdaging bestaat om de gezondheidsachterstanden terug te dringen en de beweegarmoede terug te dringen. Vandaar de nieuwe verdeelsleutel, die past bij deze doelstelling.
Het bericht ‘Radicaliseringsexpert Soumaya Sahla wil haar plek bij de VVD terugveroveren’ |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wilt u met inachtneming van artikel 68 van de Grondwet alle door mij in deze vragenreeks gestelde vragen volledig en waarheidsgetrouw beantwoorden?1
Vanzelfsprekend beantwoord ik uw vragen in overeenstemming met de inlichtingenplicht van art 68 Grondwet.
Wilt u deze vragen niet gebundeld maar per vraag beantwoorden?
Ja.
Wilt u deze vragen zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken, beantwoorden en ook eerlijk beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Waarom heeft u mijn vorige vragen van 19 januari op 13 februari op zo’n schandalige manier merendeels niet beantwoord door bij bijna ieder antwoord een onderscheid te maken tussen de premier en de VVD?
De inlichtingenplicht aan leden van de Tweede en Eerste Kamer geldt voor Ministers en Staatssecretarissen. Bewindslieden verrichten echter niet al hun werkzaamheden uit hoofde van hun ambt. Naast het ambt als Minister-President vervul ik ook een rol als partijpoliticus. Het is bij de beantwoording van schriftelijke vragen van leden van de Tweede Kamer aan de Minister-President niet aangewezen rollen te vermengen en dus in het ambt inlichtingen te verstrekken over aangelegenheden die primair de andere rol betreffen. Het karakter van de werkzaamheden is bepalend voor het antwoord op de vraag in welke hoedanigheid ze worden verricht, niet het moment waarop, de locatie waar, de eventueel gebruikte middelen of het al dan niet expliciet benoemen van een hoedanigheid.
Ik begrijp de verschillende, ook persoonlijke, overwegingen van de heer Wilders bij het stellen van zijn vragen. De herhaling en de opeenvolging van zijn vragen maken opnieuw volkomen duidelijk welk zwaar belang hij aan zijn vragen en de beantwoording daarvan hecht. Ik heb dat dan ook zwaar gewogen maar ik acht het ook nu –in het belang van de juiste verhouding tussen kamer en kabinet – van wezenlijk belang op de hiervoor genoemde punten te wijzen.
Wat bezielde u om zo respectloos om te gaan met legitieme vragen die bij mij als volksvertegenwoordiger en bedreigde persoon leven als het gaat om uw contacten met een veroordeelde moslimterrorist, die nota bene lid was van een islamitische terreurorganisatie die mij wilde vermoorden?
Zie het antwoord op vraag 4.
Realiseert u zich dat u daarmee bovendien in strijd handelt met artikel 68 van de Grondwet, wat zegt dat de regering verplicht is om ieder individueel Kamerlid de inlichtingen te geven waar hij of zij om vraagt?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wilt u dat alsnog doen en alle vragen beantwoorden zonder te verwijzen naar de VVD? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Lijdt u aan een politiek Dr Jekyll en Mr Hyde complex? Zo nee, wilt u al deze vragen volledig en eerlijk beantwoorden?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u voor uw antwoord bij vraag 4 van de vorige vragenreeks aangeven vanuit welke locatie en vanaf welke telefoon, uw privételefoon of uw zakelijke telefoon, u de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla op 5 december 2021 een sms-je heeft gestuurd met de tekst «Ik duik er erven in ASAP»? Wilt u deze vraag eerlijk beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023 nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Deelt u de mening dat, indien u dit sms-je heeft gestuurd vanuit het Torentje en/of vanaf uw zakelijke telefoon, u niet kunt volhouden dat ik mij voor een antwoord bij de VVD moet melden en u mijn vraag dus moet beantwoorden in uw hoedanigheid als Minister-President? Zo nee, waarom niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u in uw sms-je van 5 december 2021 aan Soumaya Sahla gezegd dat u dat sms-je stuurde als partijleider van de VVD of als Minister-President? Wilt u deze vraag eerlijk beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u de inhoud van dit sms-je alsnog met de Kamer delen? Zo nee, wat heeft u te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Indien u dit sms-je aan Souamya Sahla op 5 december 2021 niet vanuit het Torentje en/of vanaf uw privételefoon heeft gestuurd, bij wie van de VVD moet ik mij dan melden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u een naam bij wie ik mij moet melden en een bijbehorend telefoonnummer om het betreffende antwoord te krijgen, of stuurt u mij lafhartig met een kluitje in het riet omdat u iets te verbergen heeft? Wilt u er verstandig aan doen en deze vraag conform artikel 68 van de Grondwet nu en hier beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
In uw antwoord op vraag 5 van de vorige vragenreeks geeft u aan dat u niet alle informatie over uw contacten kunt openbaren. Waarom is dat?
Ik heb in het antwoord op vraag 4 het onderscheid tussen het ambt en andere hoedanigheden toegelicht. Bewindslieden houden contact met allerlei personen en organisaties. Het is belangrijk dat dergelijk contact in vertrouwen en in beslotenheid kan plaatsvinden. Dat brengt met zich dat niet al dergelijke contacten volledig openbaar kunnen zijn.
Suggereert u dat u informatie aangaande Soumaya Sahla achterhoudt?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom kunt u deze informatie niet openbaar maken? Wat heeft u te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien deze informatie wel openbaar zou worden gemaakt?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom probeert u de waarheid te verdoezelen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 7 uit de vorige vragenreeks niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u voor uw antwoord op vraag 8 van de vorige vragenreeks aangeven vanuit welke locatie en vanaf welke telefoon, uw privételefoon of uw zakelijke telefoon, u op 25 januari 2022 een telefoongesprek gevoerd heeft met de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla waarin u heeft gezegd: «We buigen niet voor Wilders, wij zijn trots op jou, je hoort bij ons. Maar de mensen willen dat je sorry zegt. Doe dat nou gewoon. Geef een verklaring uit, ga bij een talkshow zitten en zoek daarna even de luwte op»?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Deelt u de mening dat, indien u dit telefoongesprek heeft gehouden vanuit het Torentje en/of vanaf uw zakelijke telefoon, u niet kunt volhouden dat ik mij voor een antwoord bij de VVD moet melden en u mijn vraag niet kunt beantwoorden in uw hoedanigheid als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Vanuit welke locatie en vanaf welke telefoon, uw privételefoon of uw zakelijke telefoon, heeft u de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla op 26 januari 2022 een sms-je heeft gestuurd met de tekst «Tekst van Kees gezien, ziet er goed uit»?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u in uw sms-je van 26 januari 2022 aan Soumaya Sahla gezegd dat u dat sms-je stuurde als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u de inhoud van dit sms-je alsnog met de Kamer delen? Zo nee, wat heeft u te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 8 uit de vorige vragenreeks niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u iets te verbergen? Wat heeft u te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Begrijpt u dat door het wegduiken voor eerlijke antwoorden steeds minder mensen u vertrouwen? Zo nee, waarom niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u met Soumaya Sahla afspraken gemaakt bij de beantwoording van de vragen van 19 januari jl.?
Nee
Heeft u direct of indirect via ambtenaren of anderen contact met haar gehad bij de beantwoording van mijn vragen uit de vorige vragenreeks?
Nee
Waarom beantwoordt u vraag 9 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 10 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u voor uw antwoord op vraag 10 uit de vorige vragenreeks aangeven of u trots was op de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Hoe maakt u dit onderscheid? Lijdt u wellicht aan een gespleten politieke persoonlijkheid? Bent u daarvoor in behandeling?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u tijdens het telefoongesprek op 25 januari 2022 gezegd dat u deze opmerking maakte als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 11 uit de vorig vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u voor uw antwoord op vraag 11 van de vorige vragenreeks aangeven of u de opmerking dat zij «bij ons» hoort heeft gedaan als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u tijdens het telefoongesprek op 25 januari 2022 gezegd dat u deze opmerking maakte als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 12 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u voor uw antwoord op vraag 12 van de vorige vragenreeks aangeven of u de opmerking «maar de mensen willen dat je sorry zegt» heeft gedaan als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u tijdens het telefoongesprek op 25 januari 2022 gezegd dat u deze opmerking maakte als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 15 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u voor uw antwoord op vraag 15 van de vorige vragenreeks aangeven of u de opmerking «zoek daarna even de luwte op» heeft gedaan als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u uitleggen waarom u tijdens de persconferentie van 28 januari 2022 wel vragen van journalisten beantwoordt, maar een Kamerlid, die op grond van artikel 68 Grondwet vragen stelt, doorverwijst naar de VVD? Deelt u mijn mening dat dit ongrondwettig en onbehoorlijk is, en een teken van politieke lafheid en zwakte? Zo nee waarom niet?
Terugkijkend had ik tijdens die persconferentie hierop scherper moeten reageren
Vindt u het beantwoorden van journalisten belangrijker dan het beantwoorden van Kamerleden?
Nee
Waarom beantwoordt u vraag 17 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 18 uit de vorige vragenreeks niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Laat u bewust de suggestie boven de markt hangen dat u de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla vaker heeft gesproken? Waarom bent u daar niet eerlijk over? Wat heeft u tegen het delen van de waarheid?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Realiseert u zich dat het op deze manier onduidelijk blijft of u haar vaker hebt gesproken?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Bent u bang om dit te onthullen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom ontkent u niet dat u haar vaker heeft gesproken?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Welke informatie over u en Soumaya Sahla kan er nog naar buiten komen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Zou u toch niet schoon schip maken en eerlijk antwoord geven op de vraag of u Soumaya Sahla vaker heeft gesproken, aangezien de waarheid dit vroeg of laat zal achterhalen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
In uw antwoord op vraag 21 van de vorige vragenreeks zegt u dat u Soumaya Sahla buiten de genoemde afspraak op 26 september 2019 niet op het Ministerie van Algemene Zaken heeft ontvangen, betekent dit dat u haar wel elders heeft gesproken?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 22 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom heeft u bij de beantwoording van vraag 23 uit de vorige vragenreeks niet de conclusie getrokken om de moslimterrorist Soumaya Sahla die veroordeeld is wegens lidmaatschap van een terroristische organisatie en verboden wapenbezit, en gearresteerd is met een doorgeladen automatisch geweer, een Agram 2000, daarom niet te ontvangen in het Torentje?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Snapt u dat mensen, waaronder ikzelf, het totaal ongepast en walgelijk vinden dat een premier een veroordeelde terrorist ontvangt, fêteert en politiek behaagt?
De verschillende, ook persoonlijke, overwegingen van de heer Wilders bij het stellen van zijn vragen zijn begrijpelijk.
Waarom beantwoordt u vraag 23 uit de vorige vragenreeks wel, maar verwijst u mij in alle voorgaande vragen naar de VVD?
De verstrekte inlichtingen zijn relevant in mijn hoedanigheid als Minister-President.
Bedoelt u bij de beantwoording van vraag 25 uit de vorige vragenreeks dat u toegeeft dat u heeft gelogen, aangezien u, in tegenstelling tot hetgeen u op de persconferentie van 28 januari 2022 beweerde, zich wel degelijk in Soumaya Sahla had verdiept omdat u haar immers had uitgenodigd in het Torentje en sms- en telefooncontact met haar onderhield?
Ik heb geen reden om terug te komen op hetgeen ik heb gezegd op de wekelijkse persconferentie van 28 januari 2022.
Kunt u hier glashelder over zijn, en een klip en klaar eerlijk antwoord geven? Zo nee, waarom niet?
ja
Waarom geeft u niet eerlijk toe dat u tijdens de persconferentie van 28 januari 2022 heel goed wist met wie u te maken had? Kunt u daar een eerlijk antwoord op geven?
Zie het antwoord op vraag 67.
Waar bent u bang voor?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
U geeft bij vraag 26 uit de vorige vragenreeks aan dat u via mediaberichtgeving bekend was met het feit dat Soumaya Sahla fatwa’s had uitgesproken, maar wanneer was u hiermee bekend?
Ik heb deze berichtgeving gelezen ten behoeve van de beantwoording van de door u gestelde vragen (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532). Over de vraag of ik deze berichtgeving eerder tot mij heb genomen sinds de datum van publicatie meer dan 17 jaar geleden kan ik geen uitspraken met de hiervoor vereiste zekerheid doen.
Was dat vóórdat u haar in het Torentje had uitgenodigd op 26 september 2019 of daarna? Kunt u daar een eerlijk antwoord op geven?
Zie het antwoord op vraag 71.
Betekent uw antwoord op vraag 27, 37, 38, 39 en 50 uit de vorige vragenreeks, waarin u te kennen geeft afstand te nemen van uitspraken van Soumaya Sahla die strijdig zijn met de feiten waarvoor zij is veroordeeld, zoals: «Ik kwam in een complexe situatie terecht die ik niet meer onder controle had» en «Ben ik een moslimterrorist? Absoluut niet», dat u nooit meer een plaats voor haar in de politiek weggelegd ziet? Kunt u hier een eerlijk antwoord op geven?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 30 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 31 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 32 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u aan de oud-minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer Asscher zelf, of aan zijn ambtsopvolger vragen of het klopt dat hij Soumaya Sahla heeft ontmoet?
De van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ontvangen informatie (zie Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) geeft mij geen aanleiding verder navraag te doen.
Waarom houdt u bij de beantwoording van vraag 33 de oud-minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer Asscher, een hand boven het hoofd?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Wat hebben u en de Partij van de Arbeid hier te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Is hier een gespreksnotitie kwijtgeraakt?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Zo ja, bent u bereid deze alsnog op te laten sporen en met de Kamer te delen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Bedoelt u met uw antwoord bij vraag 40 uit de vorige vragenreeks dat u wel veroordeelde terroristen spreekt of steunt? Zo ja, welke?
Ter voorkoming van verdere misverstanden zij hier herhaald dat er geen beleid van het kabinet is om met dergelijke personen te spreken, maar dat anderzijds niet kan worden uitgesloten dat, al dan niet bewust, eens een dergelijk contact plaatsheeft.
Zijn er meerdere veroordeelde terroristen die u heeft gesproken of gesteund?
Zie het antwoord op vraag 85.
Wanneer heeft u deze veroordeelde terroristen gesproken of gesteund?
Zie het antwoord op vraag 85.
Waarom bent u hier niet eerlijk over geweest?
Zie het antwoord op vraag 85.
Waarom beantwoordt u vraag 44 uit de vorige vragenreeks niet? Ik vraag u nogmaals of u de mening deelt dat het onverteerbaar en onacceptabel is als ik, als doelwit van de terroristische organisatie de Hofstadgroep, de terreurgroep die de aanleiding is dat ik dit jaar negentien jaar geleden mijn vrijheid ben kwijtgeraakt, in de Kamer zou kunnen worden geconfronteerd met een aldaar rondlopend voormalig lid van diezelfde terreurorganisatie?
Ter voorkoming van verdere misverstanden zij hier herhaald dat de Kamer regels stelt rondom de toelating van bezoekers tot het gebouw en de vergaderingen, en het is daarom niet aan het kabinet te oordelen over wie er wel of niet toegang tot de Tweede Kamer gebouwen heeft of heeft gehad.
Wilt u alstublieft een normaal antwoord geven op deze vraag en niet naar iemand anders verwijzen? Snapt u dat dit voor mij belangrijk is? Zo nee, waarom niet?
De verschillende, ook persoonlijke, overwegingen van de heer Wilders bij het stellen van zijn vragen zijn begrijpelijk.
Waarom beantwoordt u vraag 45 uit de vorige vragenreeks niet? Ik vroeg helemaal niet naar de regels in de Tweede Kamer, dus nogmaals: Wat is uw oordeel over het feit dat de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla «best vaak» in de Tweede Kamer kwam?
Zie het antwoord op vraag 89.
Wat vindt u daarvan? Kunt u een eerlijk antwoord geven? Snapt u dat dit voor mij belangrijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 89.
Waarom beantwoordt u vraag 48 uit de vorige vragenreeks niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u alsnog antwoord geven op vraag 48?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom durft u niet te zeggen dat u niet 100% kunt uitluiten dat Soumaya Sahla nog een veiligheidsgevaar vormt of kan vormen? Snapt u dat dit voor mij belangrijk is? Zo nee, waarom niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom draait u om het antwoord op deze vraag heen? Bent u bang voor het antwoord?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Betekent dit dat u het ook niet volledig vertrouwt, aangezien u deze vraag niet met «ja» kunt beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 49 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen? Kunt u alsnog antwoord geven op vraag 49?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u nu de beleefdheid opbrengen mijn vragen wel netjes en volledig te beantwoorden, en geen enkele keer meer te verwijzen naar de VVD maar zelf als Minister-President conform artikel 68 van de Grondwet antwoord te geven? Zo nee, waarom niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Realiseert u zich dat ik nooit op zal geven en altijd door zal gaan me het stellen van vragen inzake uw contacten met de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla, totdat u eerlijke antwoorden geeft en de waarheid boven tafel komt?
Van de in de vraag verwoorde intenties neem ik kennis.
Staatsrechtelijke opstelling kabinet nieuwe wetgeving |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel van RTL Nieuws met de kop «Kabinet blokkeert omstreden wet voor maatschappelijk verantwoord ondernemen»?1
Ja.
Herkent u zichzelf in de zin «Het kabinet gaat de initiatiefwet in de huidige vorm niet uitvoeren, luidde de boodschap van de verantwoordelijke Ministers»?
Nee. Wij zijn in gesprek met de initiatiefnemers om te verkennen of wij samen tot een gedragen wetsvoorstel voor IMVO kunnen komen; in die gesprekken gaat het uiteraard over het initiatiefvoorstel Wet Verantwoord en Duurzaam Internationaal Ondernemen (WVDIO). De afspraken uit het coalitieakkoord zijn leidend voor onze inbreng in deze gesprekken. Die vragen dat we in nationale IMVO-wetgeving rekening houden met een gelijk speelveld met de ons omringende landen en de implementatie van mogelijke EU-regelgeving. Wij hebben de initiatiefnemers dan ook gevraagd om door de bril van effectiviteit en een gelijk speelveld in de EU hun wetsvoorstel te bekijken. De gesprekken met de initiatiefnemers lopen nog.
Het initiatiefvoorstel zelf volgt de gebruikelijke parlementaire procedure. Hier hoort te zijner tijd een kabinetsreactie bij.
Welke woorden heeft u exact gebruikt om dit over te brengen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Staat u nog steeds achter deze opstelling en waarom heeft u dit gezegd?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u gedetailleerd uitleggen hoe u deze opstelling rijmt met de staatsrechtelijke verhoudingen tussen de Staten-Generaal en de regering?
Zoals in vraag 2 toegelicht, had onze inzet betrekking op de gesprekken met de initiatiefnemers. Voor wat betreft de verhouding tussen Staten-Generaal en de regering inzake het initiatiefvoorstel geldt het volgende:
Het initiatiefvoorstel WVDIO is bij uw Kamer aanhangig gemaakt op 11 maart 2021. Het initiatiefvoorstel is na verwerking van het advies van de Raad van State door uw Kamer op 1 november 2022 in behandeling genomen.
Inmiddels zijn nadere stappen gezet in de parlementaire voorbereiding van de plenaire behandeling van het initiatiefvoorstel in de Tweede Kamer, onder meer door de vaststelling van de inbreng van het verslag. Wanneer het initiatiefvoorstel voor de plenaire behandeling in de Tweede Kamer wordt geagendeerd, zal het kabinet een reactie geven op het initiatiefvoorstel.
Nadat over het initiatiefvoorstel een plenaire beraadslaging heeft plaatsgevonden, gaat de Tweede Kamer over tot het nemen van een besluit over het initiatiefvoorstel en de eventuele (sub)amendementen. Als de Tweede Kamer het initiatiefvoorstel aanvaardt, wordt het daarmee een voorstel van de Tweede Kamer, dat daarna wordt ingediend bij de Eerste Kamer. Wanneer het initiatiefvoorstel in beide Kamers is aangenomen, neemt de ministerraad een besluit over de (voordracht voor) bekrachtiging. Na bekrachtiging door de Koning wordt het initiatiefvoorstel wet en zal na de daaropvolgende contrasignering worden gepubliceerd in het Staatsblad.
Bent u van mening dat de regering zelf kan kiezen welke wetten zij uitvoert en welke niet?
Het recht van initiatief van uw Kamer is grondwettelijk geborgd. Wanneer een initiatiefvoorstel in beide Kamers is aangenomen, neemt de ministerraad een besluit over de bekrachtiging, alvorens een initiatiefvoorstel wet wordt. In de praktijk kan het voorkomen dat de bekrachtiging pas op een later moment plaatsvindt, bijvoorbeeld als het noodzakelijk is andere wetgeving aan te passen of uitvoeringswetgeving tot stand te brengen.
Bent u zich ervan bewust dat een wet vastgesteld door de Staten-Generaal geen advies is, maar een dwingend karakter heeft en gelegitimeerd wordt door een meerderheid van volksvertegenwoordigers die namens de Nederlandse kiezer spreken?
Zie antwoord vraag 6.
Begrijpt u dat u hiermee de Staten-Generaal en de mensen die zij vertegenwoordigen minacht?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Wij hebben met onze toelichting op onze inzet in de gesprekken met de initiatiefnemers, om te bezien of wij samen tot een gedragen voorstel kunnen komen, niet de intentie gehad om de Staten-Generaal en de mensen die zij vertegenwoordigen te minachten of op het verkeerde been te zetten.
Bent u zich ervan bewust dat u met dergelijke uitspraken het vertrouwen in de overheid en de democratie ondermijnd?
Wij delen uw visie niet dat wij het vertrouwen in de democratie hebben ondermijnd door het geven van een toelichting op onze inzet in de gesprekken met de initiatiefnemers.
Begrijpt u dat burgers zich afvragen waarom zij zich aan de wet moeten houden als de regering deze actief negeert?
Zoals moge blijken uit de beantwoording van voorgaande vragen, delen wij uw visie dat de regering de wet negeert, niet.
Vindt u dat een Minister zich aan de wet moet houden?
Ja.
Kan u de gespreksverslagen van het gesprek met de Kamer delen?
Deze verkennende gesprekken lopen nog. Wij zeggen toe uw Kamer op de hoogte te brengen van de einduitkomst van deze gesprekken.
Kunt u de Tweede Kamer inzage geven in de beleidsadviezen die u verkreeg na aanleiding van het initiatiefwetsvoorstel internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Er zijn reeds meerdere beslisnota’s inzake IMVO openbaar gemaakt.2 Zodra we de Kamer op de hoogte brengen van de uitkomsten van de gesprekken met de initiatiefnemers, zullen we ook de gebruikelijke procedures volgen.3
Mocht deze door beide Kamers der Staten-Generaal worden aangenomen, zal u de wet dan uitvoeren?
Als het initiatiefvoorstel wordt aangenomen door beide Kamers, neemt de ministerraad een besluit over de (voordracht voor) bekrachtiging. Na bekrachtiging door de Koning wordt het initiatiefvoorstel wet en zal na de daaropvolgende contrasignering worden gepubliceerd in het Staatsblad. De regering neemt dan de uitvoering van de wet ter hand.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk, zonder bundeling, en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zoveel mogelijk separaat beantwoord. Voor vragen die (geheel of gedeeltelijk) teruggrijpen op de stelling in vraag 2, wordt (ook) verwezen naar het antwoord op vraag 2. Voor de leesbaarheid zijn de vragen 6 en 7 (die in elkaars verlengde liggen) tezamen beantwoord.
Het risico op een onbeheersbare brand en het niet vertrekken van het ministerie van Algemene Zaken |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Waarom weigert het Ministerie van Algemene Zaken te vertrekken van het Binnenhof, ondanks dat de brandweer waarschuwt voor het risico op een onbeheersbare brand die gevaarlijk is voor zowel uw medewerkers als het brandweerpersoneel? Kunt u dit uitgebreid toelichten?1
In brieven aan uw Kamer d.d. 5 november en 16 december 2021 (Kamerstuk 34 293, nr. 123 en 125) heeft de toenmalig Staatssecretaris van BZK gemeld dat de eerder voorziene tijdelijke huisvesting voor het Ministerie van Algemene Zaken (AZ) bij het Catshuis als optie is komen te vervallen en dat het Ministerie van AZ elders in de rijksvastgoedportefeuille zal worden ondergebracht, te weten in het rijksverzamelkantoor Bezuidenhoutseweg 73 (B73). Deze tijdelijke huisvesting is nog niet gereed en het is voor het Ministerie van AZ dan ook helaas nog niet mogelijk om te vertrekken vanaf het Binnenhof. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft om deze reden een verlenging van de vergunning voor gebruik van het Binnenhof-complex aangevraagd. Het college van de gemeente Den Haag heeft ingestemd met verlenging van het gebruik van het Binnenhof-complex tot 31 juli 2024.
Er zijn bij het Ministerie van AZ aanvullende maatregelen getroffen waardoor het mogelijk is om op een veilige manier de werkzaamheden te verrichten op het Binnenhof. Het gaat onder meer om extra brandscheidingen, veilige toegankelijke vluchtwegen, instructie voor bezoekers en verzwaarde controles op het verwijderen van brandbaar materiaal. De aanbevelingen van de brandweer zijn in deze maatregelen meegenomen.
Waarom drong het kabinet aan op de verhuizing van het Parlement omdat de veiligheid voor personeel en hulpverleners niet te garanderen was, maar geldt dit niet voor uw eigen ministerie?
In de afgelopen perioden zijn aanvullende maatregelen getroffen waardoor het mogelijk is de komende periode op een veilige manier op het Binnenhof te blijven. In de brief d.d. 18 november 2015 (kamerstuk 34 293, nr. 3) wordt onder andere toegelicht dat de brandveiligheid van het Binnenhof-complex onvoldoende is. Dit geldt ook voor het gedeelte waar het Ministerie van AZ gehuisvest is. Maar omdat voor het Ministerie van AZ, in tegenstelling tot voor het parlement, nog geen alternatieve locatie beschikbaar is, is verhuizen op dit moment niet mogelijk. Zodra de tijdelijke huisvestinglocatie gereed is, zal het Ministerie van AZ verhuizen.
Waarom is er op 3 november 2022 aangegeven dat het Ministerie van Algemene Zaken de verhuisdatum dient te halen? Wat is er sindsdien veranderd waardoor het ministerie niet verhuist?2
Toen de eerder voorziene tijdelijke huisvesting voor het Ministerie van AZ bij het Catshuis als optie is vervallen, is direct een onderzoek gestart naar een alternatieve locatie. Gezien de te beschermen belangen, de benodigde veiligheidsmaatregelen en de eisen aan de tijdelijk vergaderlocatie van de ministerraad en onderraden, bleken slechts enkele panden in de Haagse regio potentieel geschikt om als tijdelijke huisvesting te dienen. Het Rijksverzamelkantoor Bezuidenhoutseweg 73 (B73) is als definitieve locatie geselecteerd. Op basis van een dergelijk vergelijkend onderzoek is nog geen exacte planning van de uit te voeren werkzaamheden en de voorzien verhuisdatum te geven. Dit blijkt pas uit de nadere uitwerking. Ook dan moet rekening worden gehouden met onvoorziene omstandigheden, zoals langere levertijden van materiaal e.d.
Waarom zou het pand aan de Bezuidenhoutseweg 73 niet geschikt zijn, zoals oorspronkelijk het plan was?
Het pand aan de Bezuidenhoutseweg 73 is geschikt te maken. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Hoe vaak komt het gemiddeld voor dat de u direct toegang nodig heeft tot vertrouwelijke stukken en deze stukken dusdanig vertrouwelijk zijn dat ze nergens anders opgeslagen zouden kunnen worden?
Een aanzienlijk deel van de medewerkers van het Ministerie van AZ werkt dagelijks met staatsgeheim gerubriceerde stukken, zoals de notulen van de ministerraad en stukken gerelateerd aan de nationale veiligheid. Het is dan ook noodzakelijk direct toegang te hebben tot deze stukken. Het gaat overigens niet alleen om stukken die conform het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013) dienen te worden opgeslagen, maar ook om apparatuur die in een beschermde omgeving moet staan en om benodigde ruimtes die geschikt zijn voor vertrouwelijke beraadslaging.
Als om onvoorziene andere redenen het ministerie langere tijd niet meer toegankelijk zou zijn, betekent dit dan dat u in die tijd uw werkzaamheden niet meer kunt uitvoeren?
Nee, in dat geval worden noodvoorzieningen getroffen. Het zal de werkzaamheden van het Ministerie van AZ wel aanzienlijk bemoeilijken en processen doen verstoren.
Wordt er gewerkt aan een alternatieve plek waar vertrouwelijke stukken kunnen worden opgeslagen, waar u direct toegang tot heeft? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet? Zo ja, wanneer is dit gereed?
De alternatieve plek is de tijdelijke huisvesting aan de Bezuidenhoutseweg 73. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Welke maatregelen worden er genomen om het risico op brand zo klein mogelijk te houden, zoals de gemeente eist?
Zie antwoord vraag 1.
Wie draagt de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid indien er onverhoopt een onbeheersbare brand uitbreekt? Is dat uw ministerie of de gemeente Den Haag die uitstel heeft verleend?
Wie in het onverhoopte geval van brand verantwoordelijk en aansprakelijk is, is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval.
Het bericht ‘Overheidsfinanciën in gevaar door verouderde ict van Belastingdienst’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Hoe beoordeelt u de vrees van externe ict-deskundigen dat benodigde vervanging van cruciale ict-systemen van de loonheffing en inkomstenbelasting – waarmee de Belastingdienst jaarlijks meer dan de helft van de rijksinkomsten binnenhaalt en waarin jaarlijks tientallen miljarden gegevens van burgers worden verzameld – niet op tijd zal komen?1
De vrees dat de continuïteit van de belastingheffing op het spel staat is ongegrond. De oudere systemen zijn in de basis stabiel, maar aanpassingen van deze systemen is complex en vergt meer tijd. Op 20 februari jl. stuurde ik uw Kamer een brief over de ICT bij de Belastingdienst.2 In die brief heb ik aangegeven dat de Belastingdienst een Meerjarenportfolio (MJP) heeft opgesteld waarin het moderniseren van systemen ook de komende jaren ruimte krijgt.
De modernisering van de systemen van loon- en inkomensheffing is gestart in 2018, deze projecten hebben in het MJP hoge prioriteit. De Belastingdienst heeft daarnaast de volgende maatregelen achter de hand:
Hoe beoordeelt u de vrees van externe ict-deskundigen dat daardoor de continuïteit van de belastingheffing op het spel staat en grote delen van de overheidsfinanciën binnen drie jaar gevaar lopen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het platform Cool:Gen vanaf eind 2026 niet meer technisch wordt ondersteund en dat daarom de systemen vóór 2027 moeten worden vervangen?
Nee dit klopt niet, zie ook het antwoord op vraag 1 en 2. Wat het wel betekent is dat Cool:Gen een oude programmeertaal is en dat er zijn steeds minder medewerkers zijn die met Cool:Gen kunnen werken. Hierdoor zal het op termijn steeds meer moeite kosten om onderhoud op de systemen te doen.
Zoals ook in de technische briefing over ICT bij de Belastingdienst van 21 februari jl. is toegelicht, is het de planning dat belastingjaar 2024 zonder Cool:Gen wordt ondersteund. Cool:Gen blijft daarna echter nog wel op de achtergrond draaien voor de voorgaande belastingjaren, omdat we tot acht jaar terug in de aangiftes moeten kunnen kijken vanwege mogelijke naheffingen.
Er zijn mitigerende maatregelen genomen om risico’s voor de continuïteit zo klein mogelijk te houden. Zo heeft de externe leverancier bevestigd dat er ondersteuning zal zijn, ook als dat na 2026 nodig is.
Hoe kan het dat de planning van de vernieuwing van het inkomstenbelasting ict-systeem al met een jaar is uitgelopen en waarom bestaat het risico dat die nog verder uitloopt waardoor de volledige uitfasering onhaalbaar wordt?
Per jaar is een bepaald aantal IV-dagen gepland om de systemen te onderhouden en te bouwen. Door het niet geplande werk om het Box 3 herstel tijdig uit te voeren heeft niet al het geplande vernieuwingswerk plaats kunnen vinden. Hierdoor is vertraging ontstaan op de vernieuwing van het inkomstenbelastingsysteem.
De planning voor de afronding van de modernisering van applicaties die werken met Cool:Gen is voorzien eind 2026 (met 2024 als het laatst te behandelen belastingjaar) en is op dit moment nog steeds haalbaar. Zie ook onderstaande figuur welke is toegelicht in de technische briefing over ICT bij de Belastingdienst aan uw Kamer op 21 februari jl.
Kunt u nader toelichten wat er is gebeurd waardoor de vernieuwing van het systeem voor de loonheffing na anderhalf jaar nog in de opstartfase zat en hoe het nu met het project staat?
In de zomer van 2022 heeft het Adviescollege ICT (AcICT) een toets uitgevoerd over het programma Vernieuwen Heffing Loonbelastingen en Premies (vHLP). Dit programma vervangt de applicatie Heffing Loonbelastingen en Premies, welke op het verouderd ICT-platform Cool:Gen draait. De conclusie van het AcICT was kritisch en conform het advies van het AcICT focust de Belastingdienst op het borgen van de continuïteit van de keten Loonheffingen door het zo snel mogelijk uitfaseren van de verouderde technologie. Mede naar aanleiding van het onderzoek zijn ook initiatieven opgestart om tot verbetering te komen. Het programma vHLP heeft inmiddels een herijkte businesscase waar de opmerkingen van het AcICT ook in zijn verwerkt. Dit houdt o.a. in dat er maatregelen genomen zijn om de sturing effectiever te maken en dat er gekozen wordt voor een meer integrale aanpak. De planning is dat de doelstellingen van het programma vHLP in 2027 worden gerealiseerd. De huidige functionaliteit wordt in deze periode stap voor stap vervangen. Zodra een deelfunctionaliteit beschikbaar is gaat deze naar productie. Deze aanpak reduceert het risico aanzienlijk en hiermee borgen we de continuïteit op de middellange termijn. Voor de concretere uitwerking hiervan, verwijs ik u naar mijn brief van 6 september 20223 waarin ik uitgebreid in ga op het advies van het AcICT.
Wat is er nodig om de systemen wél vóór 2027 te vervangen, kan hier meer prioriteit aan worden gegeven en wat betekent dat voor andere processen binnen de Belastingdienst?
Zoals ook in de Kamerbrief van 20 februari jl. is aangegeven is het cruciaal dat de Belastingdienst het Meerjarenportfolio blijft volgen: de Belastingdienst zal zich moeten houden aan de planning die het zich heeft gesteld om een goed functionerende en moderne ICT te realiseren. Het vervangen van verouderde systemen heeft maakt een belangrijk deel uit van de huidige Meerjarenportfolio. Het is niet reëel om de vervanging van systemen verder te versnellen. Het werven en behouden van ICT-personeel is in de huidige markt niet eenvoudig. Bovendien moeten projecten beheersbaar blijven. Verdere versnelling in krappe planningen leidt niet tot een verbetering van de beheersbaarheid.
Daarnaast leidt vervanging van de systemen met de huidige planning niet tot een grote toename van «onoplosbare fouten of storingen». De systemen zijn in de basis stabiel, alleen aanpassingen van deze systemen is complex en vergt meer tijd. Dat maakt inderdaad dat wetsaanpassingen lastig door te voeren zijn.
Er zijn de afgelopen jaren diverse maatregelen genomen de planning van de vervanging te realiseren. Zo is ervoor gekozen om eerst Cool:Gen te vervangen en daarna pas vernieuwingen door te voeren zoals dienstonderdelen van de Belastingdienst die wensen.
Hoe wilt u omgaan met de risico’s van niet-tijdige vervanging die kunnen leiden tot onoplosbare fouten of storingen in het systeem, waardoor niet meer geïnd kan worden en ook wetswijzigingen op de inkomensheffing niet meer mogelijk zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Verschilt uw conclusie ten aanzien van de haalbaarheid van de systeemvernieuwing vóór 2027 van die van de ict-experts?
De belangrijkste conclusie van het AcICT is dat men verwacht dat het programma vHLP niet in staat zal zijn tijdig zijn doelstellingen te verwerken. In mijn brief van 6 september 2022 ga ik uitgebreid in op deze conclusie en ga ik ook in op de verbeteringen die de Belastingdienst doorvoert naar aanleiding van het advies van het AcICT. Mede naar aanleiding van het onderzoek zijn initiatieven opgestart om tot verbeteringen te komen. Zo heeft het programma vHLP inmiddels een herijkte businesscase waarin de opmerkingen van het AcICT zijn verwerkt. Zoals beschreven koerst de Belastingdienst op vervanging van het systeem voor inkomstenbelasting (Cool;Gen) voor 2027. Een bepalende factor voor de haalbaarheid is hetgeen dat in de komende tijd van de Belastingdienst verwacht. Nieuwe wet- en regelgeving en andere taken leiden tot herprioritering in het Meerjarenportfolio en daarmee wijzigingen en verschuivingen in de planning. De Belastingdienst wil dat zoveel als mogelijk voorkomen, omdat dit tot een latere vervanging van essentiële systemen en tot inefficiëntie leidt.
Is er volgens u sinds 2020 naar aanleiding van de interne waarschuwingen van de Belastingdienst voldoende prioriteit gegeven aan het tijdig vernieuwen van de systemen en had naar uw mening een hardere stop op politieke wensen moeten zitten vanwege de prioriteiten in onderhoud?
In mijn brief van 20 februari jl. schreef ik dat sinds 2020 de Belastingdienst verbeteringen heeft doorgevoerd. Het ICT-Verbeterprogramma is gestart en afgerond in 2022, waarbij het portfolioproces, de cultuur, de samenwerking tussen gebruikers en de ICT zijn verbeterd. De technische schuld is sinds 2018 gehalveerd en er is in kleine stappen gestart met het moderniseren van een aantal grote systemen. De Belastingdienst kon, ondanks politieke wensen, werken aan verbetering en de basis op orde brengen.
Desondanks hebben in het verleden achtereenvolgende wijzigingen in de prioritering (bijv. Box 3) ertoe geleid dat de modernisering van ICT-systemen van de Belastingdienst in de tijd zijn verschoven, wat bijdraagt aan het ontstaan van het verouderende ICT-landschap.
Gezien de huidige planning en risicobeperkende maatregelen is een hardere stop qua wetgeving niet noodzakelijk gebleken. Er is sinds 2020 ruimte gemaakt voor de implementatie van wetgeving. Vorig jaar zijn er bijvoorbeeld ruim 150 uitvoeringstoetsen uitgevoerd die voor het merendeel geïmplementeerd zijn of worden. In 2021 en 2022 is acht procent van de ICT-capaciteit besteed aan de implementatie van nieuwe wetgeving. Voor de toekomst is het echter van belang dat de modernisering van de systemen conform planning kunnen plaatsvinden.
Kunt u de Kamer een geactualiseerde update sturen van de planning, waarin ook de bijstelling van de ambitie meer personeel aan te nemen om versnelling te bereiken is verwerkt, die vanwege krapte op de arbeidsmarkt niet wordt gehaald?
In de Kamerbrief ICT bij de Belastingdienst van 20 februari jl. heb ik een actueel beeld van de modernisering van de ketens inkomensheffing en loonheffing gegeven, inclusief de ontwikkelingen qua ICT-capaciteit. In 2023 zijn er 626.000 IV-dagen beschikbaar. Er wordt gekeken naar mogelijkheden om het aantal IV-dagen verder te verhogen. De eerstvolgende actualisatie van de status van de ketens die u kunt verwachten is de bijlage uitvoerbaarheid die als bijlage bij het Belastingplan wordt meegestuurd.
Zie ook het antwoord op vraag 3.
Kunt u in deze geactualiseerde update ook opnemen wat de risico’s zijn van te late vervanging voor heffing van loon- en inkomstenbelasting voor de rijksuitgaven en juiste dataverzameling?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat Belastingdienst op 23 maart 2023?
Ja.
Diefstal bij huiseigenaren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat eigenaren van huizen in de gemeente Haarlem een peperdure administratieve handeling van 600 euro moeten verrichten om eigen kinderen in de eigen woning te laten wonen?1
Ja.
Zijn er elders in het land gelijksoortige gemeentelijke vergunningen? Graag een overzicht.
De opkoopbescherming is inmiddels door ruim 20 gemeenten ingevoerd. Het instrument is in ieder geval ingevoerd door de volgende gemeenten: Alblasserdam, Almere, Amersfoort, Amstelveen, Amsterdam, Arnhem, Breda, Bunnik, Den Bosch, Den Haag, Den Helder, Diemen, Dordrecht, Eindhoven, Gouda, Groningen, Haarlem, Maastricht, Nijmegen, Rotterdam, Tilburg, Utrecht, Wageningen, Zeist en Zwijndrecht. Ook zijn er nog verschillende gemeenten die overwegen het instrument in te voeren.
De opkoopbescherming is een verbod op het verhuren van een aangekochte koopwoning in een gebied dat is aangewezen door de gemeente. De opkoopbescherming kan alleen worden ingevoerd voor goedkope en middeldure koopwoningen en wanneer de gemeente dat noodzakelijk en geschikt acht voor het bestrijden van schaarste aan deze koopwoningen of voor het behoud van de leefbaarheid van de woonomgeving.
Er zijn drie uitzonderingen op de opkoopbescherming. In die gevallen moet de gemeente een vergunning verlenen als een eigenaar de woning toch wil verhuren. Het gaat dan om:
Voor de tijdelijke verhuur geldt de voorwaarde dat de eigenaar de woning minimaal één jaar zelf heeft bewoond. Daarnaast kunnen gemeenten zelf extra uitzonderingsgevallen vaststellen die passend zijn bij de problematiek en samenstelling van de buurt. Alle gemeenten die een opkoopbescherming in hebben gevoerd, werken met vergunningen voor de bovengenoemde uitzonderingen.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat huiseigenaren moeten betalen om eigen kinderen in eigen huizen te laten wonen? Zo ja, wat gaat u doen om deze vorm van pure diefstal te schrappen? Graag een gedetailleerd antwoord.
De opkoopbescherming betekent in principe een verbod op verhuur van een nieuw aangekochte koopwoning, tenzij de eigenaar in aanmerking komt voor een vergunning. De verantwoordelijkheid voor het aanvragen van een vergunning ligt bij de eigenaar. Het aanvragen van een vergunning kost een gemeente tijd en capaciteit. Het is bij de aanvraag van vergunningen gebruikelijk dat de kosten die een gemeente maakt worden doorbelast naar de aanvrager. Het verbod om zonder vergunning een woning te verhuren is een vergunningsstelsel als bedoeld in de Dienstenrichtlijn.2 Uit artikel 13, lid, 2 van de Dienstenrichtlijn volgt dat eventuele kosten voor de aanvragers in verband met hun aanvraag redelijk en evenredig moeten zijn met de kosten van de vergunningsprocedures in kwestie en dat deze de kosten van de procedures niet mogen overschrijden. Kortgezegd betekent dit dat de leges voor het in behandeling nemen van vergunningaanvragen die onder de Dienstenrichtlijn vallen niet hoger dan kostendekkend mogen zijn.
Onderstaand een overzicht van de leges voor het aanvragen van een vergunning onder de opkoopbescherming in enkele gemeenten.
Alblasserdam
476 euro
Amsterdam
279,15 euro
Bunnik
586,70 euro
Den Haag
300 euro
Dordrecht
476 euro
Haarlem
626 euro
Rotterdam
304 euro
Utrecht
376,45 euro
Wageningen
500 euro
Zwijndrecht
476,50 euro
Dit zijn de tarieven die de betreffende gemeenten op hun websites hebben staan.
Het is op basis van enkel een tarief lastig om te bepalen of deze hoger dan kostendekkend is. De kosten die een gemeente maakt voor de aanvraag verschilt per gemeente. Wel heb ik de gemeente Haarlem geïnformeerd over het feit dat de leges niet hoger dan kostendekkend mogen zijn. Zij moeten zelf beoordelen of dit het geval is. De gemeente Haarlem is zich hiervan bewust. De leges die zij vragen zijn voor 63% kostendekkend. Dat wil zeggen dat de kosten die worden gemaakt voor het behandelen van dit type vergunningaanvragen voor 63% worden gedekt uit de leges.
Windmolengedram in Utrecht |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de provincie Utrecht voornemens is om dwang en drang toe te passen inzake het plaatsen van windmolens?1
Ja, ik ken het mediabericht.
Deelt u als democraat de gedachte van dwang en drang, waarbij zowel gemeenten als burgers buitenspel worden gezet? Zo neen, heeft u de bereidheid om de verantwoordelijk GroenLinks gedeputeerde te kapittelen teneinde de voorgenomen dwang en drang bij het plaatsen van windmolens in de provincie Utrecht te voorkomen? Graag een gedetailleerd antwoord.
Nee, ik deel de gedachte van dwang en drang niet. In het Klimaatakkoord hebben we het doel afgesproken van de opwek van ten minste 35 TWh aan grootschalig hernieuwbaar op land (zon en wind) in de leefomgeving in 2030. De medeoverheden nemen daarbij het voortouw in het inpassen.
Binnen de Regionale Energie strategieën zijn zoekgebieden aangewezen voor windmolens en zonnepanelen. Voor de borging van zoekgebieden voor zon en wind moet vaak nog een nadere afweging gemaakt worden. Die afweging gaat over de relatie met andere opgaven (o.a. woningbouw) en belangen (o.a. natuur). In dat proces worden de zoekgebieden nog nader uitgewerkt en geconcretiseerd. Het verschilt per regio hoe dit proces wordt ingericht en welk tijdpad daarbij wordt gevolgd.
Het desbetreffende mediabericht meldt dat het college van gedeputeerde staten in Utrecht heeft besloten om een milieuonderzoek uit te voeren, waarbij locaties verspreid over de hele provincie worden gescreend op de geschiktheid voor windmolens. Na afronding van dit onderzoek zal de provincie in gesprek gaan met de gemeenten over de randvoorwaarde en de locaties voor windenergie. Ik zie in het beschreven proces tot nu toe geen aanleiding te denken dat de provincie geen zorgvuldig proces volgt.
Deelt u de mening dat het wel of niet plaatsen van windmolens in de provincie alsmede het wel of niet toewijzen van locaties nou typisch een onderwerp is dat zich bij uitstek leent voor de komende Provinciale Statenverkiezingen? Zo ja, wilt u daar de verantwoordelijk gedeputeerde op wijzen?
Deze mening deel ik niet met u. De RES 1.0, en de daarbij horende zoekgebieden zijn binnen een zorgvuldig democratisch proces tot stand gekomen. Het is belangrijk om de doelstelling van ten minste 35 TWh hernieuwbare elektriciteit op land – op een verantwoorde wijze – tijdig te behalen om de gemaakte afspraken in het klimaatakkoord te kunnen behalen.