Het vertrek van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
|
Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA), Pieter Omtzigt (NSC), Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat wordt de nieuwe functie van dhr. Kuipers, de nu voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Wanneer start hij met zijn nieuwe functie?
Wanneer heeft hij voor het eerst contact gehad met zijn nieuwe werkgever over een mogelijk nieuwe functie aldaar?
Wanneer heeft hij u als Minister-President op de hoogte gesteld van het feit dat hij bezig was met een nieuwe functie?
Heeft zijn nieuwe functie geleid of kunnen leiden tot de schijn van belangenverstrengeling? Zo ja, hoe is daar mee omgegaan tot zijn ontslag?
Heeft Minister Kuipers de brief aan de formateur ondertekend met de zin: «Met ingang van (datum) heb ik alle betaalde en onbetaalde (neven-)functies en andere nevenactiviteiten neergelegd. Ik heb geen afspraken in enigerlei vorm gemaakt, en zal deze ook niet maken over het aanvaarden of hervatten van (neven-) functies»? Zo ja, heeft hij zich hieraan gehouden? (pagina 85 van het blauwe boek)1
Indien Minister Kuipers de belofte in de vorige zin gebroken heeft, welke gevolgen gaat u daar dan aan geven?
Herinnert u zich het wetsvoorstel Wet regels gewezen bewindspersonen, dat de regering op 14 juli naar de Raad van State gestuurd heeft voor advies?
Hoe komt het dat de Raad van State, die gemiddeld veertig dagen doet over een advies, nog geen advies heeft uitgebracht?
Heeft u al gehandeld in lijn met het wetsvoorstel en een onafhankelijk advies ingewonnen of laten inwinnen over deze overstap? Zo ja, kunt u dat delen?
Kunt u deze vragen een voor een en voor de behandeling van de begroting Algemene Zaken beantwoorden?
Het vertrek van demissionaire ministers |
|
Jimmy Dijk , Michiel van Nispen |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven waarom u akkoord bent met het voortijdig vertrek van demissionaire Ministers uit uw kabinet?
Zoals ik eerder heb gemeld in antwoord op Kamervragen van het lid Leijten (SP) van 17 februari 2022 is het niet aan de Minister-President om al dan niet akkoord te verlenen voor het vertrekken van een bewindspersoon. Het is in zijn algemeenheid wenselijk dat demissionaire bewindspersonen de kabinetsperiode afmaken. Tegelijkertijd geldt dat er in voorkomende gevallen redenen kunnen zijn voor een bewindspersoon om dit niet te doen, en blijft dit een persoonlijke afweging van de betrokken bewindspersoon.
Vindt u het in het landsbelang dat demissionaire bewindspersonen hun werk blijven doen en niet voortijdig vertrekken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Erkent u dat de voormalig demissionair Minister van Financiën bijna openlijk aangaf te willen vertrekken? Welk signaal is daar van uitgegaan richting de demissionaire bewindspersonen?
Het is niet aan mij om te speculeren over uitingen van voormalig bewindspersonen en de eventuele signalen die hier van uit gaan.
Kunt u aangeven welke afspraken u over voortijdig vertrek heeft gemaakt? Welke argumenten gebruikt u om bewindspersonen aan te laten blijven?
Ik heb geen afspraken gemaakt over voortijdig vertrek. Zie voorts het antwoord op vraag 1.
Op welke wijze is de continuïteit gewaarborgd op belangrijke dossiers als demissionaire bewindspersonen komen en gaan?
Bij het vertrek van bewindspersonen wordt altijd van geval tot geval bezien op welke wijze de continuïteit het best geborgd kan worden. Er zal altijd een Minister zijn die verantwoordelijkheid draagt.
Klopt het dat de vertrokken bewindspersonen geen wachtgeld krijgen, of oefenen zij hun nieuwe functie uit met behoud van ministersalaris?
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers (Appa) heeft een bewindspersoon aan wie ontslag wordt verleend en die op dat moment nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, in beginsel recht op een uitkering. Of een gewezen bewindspersonen in voorkomende gevallen ook recht heeft op een uitkering na ontslag en de hoogte van de uitkering is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De uitkering wordt bijvoorbeeld niet uitbetaald voor de periode dat de belanghebbende buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan wegens vakantie. Uitzondering hierop is verblijf in een EU-lidstaat, een staat binnen de EER of Zwitserland van niet langer dan zes maanden, met uitzicht op een betaalde baan.
Kunt u waarborgen dat het demissionaire kabinet niet een nog grotere duiventil wordt de komende tijd? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven hoe u en uw demissionaire ploeg het algemeen belang ten opzichte van het eigen belang afwegen? Bent u bereid de bewindspersonen te verzoeken hun eigen belang uit te stellen tot hun taak in het algemeen belang er op zit?
Zie het antwoord op vraag 1.
Erkent u dat het voortijdig vertrek van demissionaire bewindspersonen op een door henzelf gekozen moment tot een nog lager vertrouwen in de politiek kan leiden? Zo ja, hoe gaat u dit in de toekomst voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 1.
De opvolging van de aanbevelingen bij het rapport “De archivering van chatberichten bij het Ministerie van Algemene Zaken” |
|
Sandra Palmen (NSC) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de brief van 22 november 2023 van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed over de «bevindingen opvolging aanbevelingen inspectie»? Dat gaat over de «De archivering van chatberichten bij het Ministerie van Algemene Zaken» en het onder verlengd toezicht plaatsen van het ministerie1
Ja.
Welke instanties binnen de overheid vallen onder verlengd toezicht van de Inspectie?
Navraag bij de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed heeft opgeleverd dat het Ministerie van Algemene Zaken en de dienst Toeslagen van de Belastingdienst vallen onder verlengd toezicht.
Hoe waardeert u het dat uw ministerie onder verlengd toezicht staat?
Het verlengde toezicht draagt in zijn algemeenheid bij aan het op een goede wijze uitvoeren van de aanbevelingen van de Inspectie. De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed is onafhankelijk in de uitoefening van haar taken. Het is niet aan mij om daar een oordeel over te hebben.
De Inspectie geeft aan meer voortgang te hebben verwacht, onder meer op de invoering van het nieuwe Document Management Systeem (DMS) en ontwikkeling van een kwaliteitssysteem. Kunt u zich vinden in deze conclusie?
Het is helaas niet mogelijk gebleken om het nieuwe DMS-systeem conform planning in te voeren. Het Ministerie van Algemene Zaken zal het nieuwe DMS-systeem invoeren zodra dit verantwoord is met het oog op de uitvoering van haar taken. De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed is onafhankelijk in de uitoefening van haar taken. Het is niet aan mij om een oordeel over hun conclusie te hebben.
Kunt u per aanbeveling uit het oorspronkelijke rapport uit september 2022, «De archivering van chatberichten bij het Ministerie van Algemene Zaken» aangeven hoe die is opgevolgd en wat de huidige stand van zaken is?
Zie hiervoor de bij deze brief gevoegde bijlage.
Kunt u, na meer dan twee jaar debat en ondertoezichtstelling van het ministerie, nu aangeven hoe de berichten van de Minister-President systematisch, toetsbaar en doorzoekbaar worden gearchiveerd?
De Inspectie voor Overheidsinformatie en Erfgoed heeft onderzoek gedaan naar de archivering bij het Ministerie van Algemene Zaken. Dit onderzoek is aangeboden aan het Ministerie van Algemene Zaken op 28 september 2022, en, met reactie, op 3 oktober 2022 aan de Kamer verzonden.2 Zoals ik heb gemeld in deze reactie op het Inspectierapport verwijder ik sinds eind mei 2022 geen chatberichten meer en worden deze bewaard ten behoeve van veiligstelling en archivering. De chatberichten van de Minister-President worden per oktober 2023 ook opgeslagen in het bestaande document management systeem. Voor de goede orde zij vermeld dat voordien berichten werden gearchiveerd conform de toen geldende richtlijn inzake het bewaren van chatberichten.3
Het Ministerie van Algemene Zaken volgt voorts het rijksbrede beleid ten aanzien van archivering van chatberichten van bewindspersonen. Zie hiervoor onder andere de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 6 april 20234, het antwoord op vragen van de vaste Kamercommissie van 23 mei 20235 en de brief van 15 september 2023 inzake een tijdelijke instructie voor bewindspersonen chatberichten archivering.6 Ik wijs er voorts op dat op dit moment een voorstel tot wijziging van de Archiefwet bij de Tweede Kamer aanhangig is, waarin de vraag naar het archiveren van chatberichten ook aan de orde is gekomen.7
Indien de parlementaire enquêtecommissie Corona de berichten van de Minister-President zou vorderen, die betrekking hebben op de aanpak van de coronacrisis, krijgt de commissie dan binnen twee weken geordend alle berichten, inclusief de berichten met sleutelfiguren in deze (zoals dhr. Van Dissel, Minister De Jonge, de vicepremiers, de relevante raadsadviseurs), vanaf het begin van de crisis?
Uiteraard zal aan een vordering van een parlementaire enquêtecommissie, waar nodig na overleg en voor zover mogelijk, worden voldaan.
Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u het toegezegde gehanteerde afbakeningsdocument (met de instructies die concreet opgevolgd zijn) in de periode maart 2020 tot 30 september 2021 aan de Kamer doen toekomen?
Aangenomen wordt dat hier niet is bedoeld op het afbakeningsdocument met betrekking tot de hotspot archivering rond corona dat immers de Kamer reeds is verstrekt (TK 2022–2023, 25 295 nr. 1986), maar dat is gedoeld op de werkinstructie van het Ministerie van Algemene Zaken van 10 juli 2020 (zie «De archivering van chatberichten bij het Ministerie van algemene zaken», Inspectie overheidsinformatie en erfgoed, p 39). In de bijlage vindt u de instructie die hiertoe op 10 juli 2020 door de secretaris-generaal is verspreid.
Vindt de archivering van de berichten van de Minister-President nu conform de Archiefwet plaats?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u dit antwoord uitgebreid toelichten en daarin ook ingaan op de tijdelijke instructie voor alle bewindspersonen voor het archiveren van chatberichten?
Zie het antwoord op vraag 6.
Het nieuwe DMS met de naam DIAZ heeft als doel ¨dat na de invoering van DIAZ de medewerkers van de afdelingen meer zelf moeten opslaan». Deelt u de visie dat medewerkers niet belast zouden moeten worden met extra administratieve taken?
Van medewerkers van Algemene Zaken wordt verwacht dat zij conform de Archiefwet de relevante informatie in beheer brengen door deze in het DMS te plaatsen. Het nieuwe DMS is gebruiksvriendelijker, waardoor de kwaliteit van het onder beheer brengen van informatie op een natuurlijke manier hoger wordt. De geciteerde zin heeft betrekking op de benodigde ondersteuning bij het uitvoeren van deze handelingen en impliceert geen verdere belasting van medewerkers met extra administratieve taken.
Wat betreft de aanbevelingen voor de archivering van chatberichten is het Ministerie van Algemene Zaken nog afwachtend aldus de Inspectie. Hoe verklaart u deze afwachtende houding, afgezien van het wachten op een Rijksbrede invulling?
Zie het antwoord op vraag 6.
In het verslag zoals vastgesteld op 24 mei 20232 geeft u bij vraag 39 aan dat «de uitdagingen tweeledig zijn». In hoeverre vind u het een uitdaging om de privacy van burgers en medewerkers te beschermen? Hoe gaat u deze uitdagingen aan?
De uitdaging in de uitvoering van het informatiebeheer zit, op basis van navraag bij het Nationaal Archief, vooral in het gebruik van chatapps. Zie hiervoor ook de brief van 15 september 2023 inzake een tijdelijke instructie voor bewindspersonen chatberichten archivering.9 In chatapps loopt zakelijke, privé en partijpolitieke communicatie regelmatig door elkaar heen. Dit zorgt voor vraagstukken rond een goede uitvoering van informatiebeheer rekening houdend met de eisen uit o.a. de Archiefwet, de Wet open overheid (Woo) en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Privé en partijpolitieke chatconversaties vallen niet onder de Archiefwet en horen dus niet thuis in het archief van de organisatie.
Voor een goede uitvoerbaarheid van het informatiebeheer is het noodzakelijk dat het uitgangspunt om privé, partijpolitieke en zakelijke conversaties aan de voorkant zoveel mogelijk te scheiden op termijn wordt gerealiseerd. Hiermee wordt voorkomen dat privé en partijpolitieke conversaties met onder andere burgers en medewerkers in het archief van de organisatie worden opgenomen.
U geeft in hetzelfde verslag aan dat het Nationaal Archief contact heeft met andere landen over de toepassing van de sleutelfunctiemethodiek. Waarom is Nederland (in navolging van België) nog steeds niet over gegaan tot invoering van de sleutelfunctiemethodiek?
De sleutelfunctiemethodiek is, op basis van navraag bij het Nationaal Archief, in de Verenigde Staten ontwikkeld en daar een tiental jaar geleden voor e-mail ingevoerd. Sinds kort wordt deze methodiek er ook toegepast op chatberichten. Europese landen die deze methodiek willen overnemen moeten echter rekening houden met de verhoudingsgewijs strengere Europese en nationale privacywetgeving en dus passende technische en organisatorische maatregelen nemen om persoonsgegevens te beschermen. Dat omvat in Nederland onder andere het uittekenen van procedures, het ontwikkelen van aangepaste technische voorzieningen en het betrekken van de medezeggenschap. Dat is een complexe opgave, die veel tijd en capaciteit vraagt. Nederland is Europees niettemin één van de voorlopers, zowel voor e-mail als chat: andere Europese landen volgen de Nederlandse aanpak met interesse of wisselen ervaringen met het Nationaal Archief uit. Dat geldt ook voor België, dat op dit moment de invoering van de sleutelfunctiemethodiek voor e-mail onderzoekt en geleidelijk zal uitrollen. Meer informatie is te vinden op de website van het Rijksarchief in België: https://arch.arch.be/index.php?l=nl&m=ambtenaar&r=termen-en-thema-s&sr=e-mailarchivering.
In Nederland is de sleutelfunctie methodiek voor gebruik bij e-mail in 2018 vastgesteld door de Interdepartementale Commissie Bedrijfsvoering Rijksdienst (ICBR). Daarbij is een modelselectielijst voor e-mail ontwikkeld voor gebruik bij de verschillende organisaties. Voor e-mail zijn vervolgens de eerste selectielijsten in 2023 vastgesteld. Voor publicatie van deze lijsten wordt gewacht tot ook de technische voorziening gereed is. Zonder de passende technische en organisatorische maatregelen, zoals eerder vermeld kan deze methodiek niet daadwerkelijk worden toegepast.
Voor de archivering van chatberichten ontwikkelt het Nationaal Archief momenteel een modelselectielijst. De modelselectielijst wordt binnenkort met de Tweede Kamer gedeeld. Ook hier geldt dat op basis van de modelselectielijst verantwoordelijke overheidsorganen een eigen selectielijst zullen opstellen. Naast de selectielijst moeten ook hier de passende technische en organisatorische maatregelen genomen worden. Hier wordt vanuit het Programma Open Overheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan gewerkt. Het Nationaal Archief is hierbij nauw betrokken.
Er is sprake van een innovatielab bij het Nationaal Archief, waar gekeken wordt naar het verbeteren van technieken en naar verschil tussen applicaties in eigen beheer en extern (niet in eigen) beheer waar een marktverkenning naar wordt gedaan. Welke oplossingen worden voor welk probleem precies gezocht in een marktverkenning?
Er lopen, op basis van navraag bij het Nationaal Archief, twee trajecten door elkaar. Het Nationaal Archief heeft zich in een innovatielab geconcentreerd op de duurzame toegankelijkheid van tekstberichten. Hier zijn een aantal prototypes bedacht, ontwikkeld en voorgelegd aan een begeleidingscommissie. In een volgende fase worden deze prototypes verder uitgewerkt. Meer informatie hierover is hier vinden: https://kia.pleio.nl/groups/view/7f52406f-53bf-4c10-a1d3-0d2f5b16c1c7/innovatielab-informatiehuishouding/blog/view/cdcaf361-fe27-4ad5-8d60-1e7dc1753a7b/beoordelingscommissie-prototypes-team-tekstberichten.
Het innovatielab heeft geen onderzoek en marktverkenning gedaan naar applicaties in eigen beheer en extern.
Het onderzoek en de markverkenning zijn uitgevoerd door een projectgroep van het Rijksprogramma voor Duurzame digitale Informatiehuishouding (RDDI) (https://www.informatiehuishouding.nl/projecten/voorziening-chatarchivering). Het Nationaal Archief maakt deel uit van deze projectgroep. In de marktverkenning zijn methodieken verkend voor het veiligstellen van chatberichten. Deze markverkenning is afgerond en het resultaat en de aspecten die zijn meegenomen vindt u hier: https://www.informatiehuishouding.nl/projecten/voorziening-chatarchivering/documenten/verslagen/2023/12/18/verslag-verkenning-van-methodieken-voor-veiligstellen-chatberichten
Op welke termijn worden resultaten van deze marktverkenning verwacht?
Zie het antwoord op vraag 16.
Zou u de Kamer uiterlijk twee dagen voor de vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Algemene Zaken (naar verwachting 18 januari 2024) de beantwoording van deze vragen willen doen toekomen?
Dit is mijn streven geweest.
De chatberichten van bewindspersonen en topambtenaren die niet zijn opgenomen in de hotspot archief corona |
|
Eddy van Hijum (CDA), Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich dat u antwoorden gaf op vragen van de vaste commissie voor Financiën over uw brief van 3 juli 2023 inzake het Afbakeningsdocument van het Ministerie van Financiën met overzicht van de beschikbare informatie over de hotspot COVID-19?1
Ja.
Herinnert u zich dat u over de sms’jes van de huidige bewindspersonen antwoordde: «Daarnaast worden per 4 oktober 2022 de chatberichten op de telefoons van bewindspersonen veiliggesteld, conform de tijdelijke instructie van de MR. Eind 2023 zullen de zakelijke chatberichten van de huidige bewindspersonen en ambtelijke top op een locatie staan die onder beheer van de organisatie is.»?
Ja, zie voor de genomen maatregelen het antwoord op vraag 5.
Kunt u per bewindspersoon en per topambtenaar (plv. directeur-generaal en hoger en andere ambtenaren die sleutelfunctionaris zijn volgens de hotspotdefinitie) in functie in de periode maart 2020–december 2023 aangeven of en wanneer de berichten zijn veiliggesteld en hoeveel berichten per persoon en over welke periode?
De bewindspersonen van het huidige demissionaire kabinet en ambtelijke leiding bewaren sinds 4 oktober 2022 de zakelijke chatberichten op de telefoon en in de iCloud.
Bij het aftreden van het voorgaande kabinet Rutte III in januari 2022 zijn er bij FIN geen chatberichten van bewindspersonen veiliggesteld. De chatberichten van de Staatssecretaris voor Toeslagen en Douane zijn, op een later moment, alsnog veiliggesteld.
Voor bewindspersonen en ambtelijke leiding geldt dat sinds september 2023 chatberichten bij vertrek van de telefoon worden gehaald en in een door het ministerie beheerde omgeving worden opgeslagen. Dit is sindsdien gebeurd voor Minister Kaag en een plaatsvervangend secretaris- generaal. Het gaat om berichten vanaf 1 januari 2020 tot moment van aftreden c.q. uitdiensttreden.
Van de volgende bewindspersonen zijn de chatberichten veiliggesteld door het ministerie: Minister Kaag en Staatssecretaris van Huffelen.
Van de volgende bewindspersonen zijn geen chatberichten veiliggesteld door het ministerie: Minister Hoekstra en Staatssecretaris Vijlbrief.
Sinds de aanvang van de hotspot in maart 2020 zijn er vijf ambtenaren uit dienst gegaan waarvan de chatberichten niet zijn veiliggesteld door het ministerie: twee directeuren-generaal en drie plaatsvervangend directeuren-generaal. Van deze ambtenaren zijn er vier nog in dienst van de Rijksoverheid (deze hebben hun telefoonnummer behouden). Met alle vijf wordt contact gelegd om mogelijk alsnog berichten veilig te stellen. Zie voor de genomen maatregelen ook het antwoord op vraag 5.
Herinnert u zich dat in de beslisnota staat: «van de oud bewindspersonen zijn momenteel alleen de berichten van mw. Van Huffelen bij FIN aanwezig. Deze zijn verstrekt voor een ander doel.»?
Ja.
Kunt u aangeven wanneer aan de voormalig bewindspersonen op Financiën sinds januari 2020 gevraagd is hun berichten veilig te stellen en op welke wijze dat gebeurd is?
Sinds de aanvang van de coronapandemie is het beleid rondom het archiveren van chatberichten enige malen aangescherpt en gecommuniceerd. Hier volgt een chronologisch overzicht:
Toen de coronapandemie uitbrak gold het Rijksbeleid over het gebruik en opslag van berichten uit juli 2019 en de Instructie Archivering chatberichten uit oktober 2019 van het SG-overleg. Deze zijn in mei 2020 binnen FIN vertaald naar instructies voor alle ambtenaren en intern gecommuniceerd. Daarbij golden de volgende aanwijzingen voor de politieke en ambtelijke leiding:
Het vastleggen van de individuele berichten moet gebeuren in het documentmanagementsysteem, tenzij de inhoud van de berichten al op een andere manier is vastgelegd, bijvoorbeeld in een gearchiveerde e-mail of in een nota. Na het vastleggen mochten de oorspronkelijke berichten van de telefoon worden verwijderd.
Voor bewindspersonen en de ambtelijke leiding zijn deze regels later aangescherpt op basis van het kabinetsbesluit van 4 oktober 2022.
Op 4 oktober 2022 is, in de MR besloten dat de chatberichten van de leden van het kabinet bewaard worden voor veiligstelling en archivering. Kabinetsleden zullen geen chatberichten meer verwijderen, met uitzondering van partijpolitieke en privéberichten, aangezien die niet onder de reikwijdte van de Archiefwet vallen. Hierover zijn de bewindspersonen bij FIN geïnformeerd via de tijdelijke instructie bewaren chatberichten voor bewindspersonen, welke op 20 oktober 2022 nader is toegelicht in een nota. De chatberichten zijn in eerste instantie veiliggesteld op de telefoons van de bewindspersonen en in de iCloud.
In de kabinetsreactie van 6 april 20232 op verschillende adviesrapporten over chatberichtenarchivering en informatiebeheer is aangegeven welke activiteiten interdepartementaal in gang gezet zijn om het archiveren van chatberichten in lijn met de eisen van de Archiefwet te brengen. FIN sluit bij deze activiteiten aan en neemt deel aan een pilot voor geautomatiseerd vastleggen van berichtenverkeer.
Medio 2023 is de tijdelijke instructie bewaren chatberichten voor bewindspersonen aangescherpt. Op 15 september is deze ter informatie aan het parlement aangeboden3. In de instructie zijn de afspraken aangescherpt die als doel hebben om vernietiging van chatberichten en -conversaties te voorkomen. Deze aanpassingen heeft het Ministerie van Financiën doorgevoerd in de opzet van het proces van veiligstellen van chatberichten.
Bij aftreden of uitdiensttreden van bewindspersonen of ambtelijke leiding worden chatberichten van de telefoons gehaald en veiliggesteld op een door de organisatie beheerde locatie. Dit is gebeurd bij het vertrek van een topambtenaar in september 2023 en bij het aftreden van Minister Kaag.
Het ministerie is in juli 2022 gestart met het inrichten van een proces om de berichten tweemaandelijks van de telefoons van politieke en ambtelijke leiding af te halen. Bij chatberichten lopen zakelijke, privé en partijpolitieke communicatie regelmatig door elkaar. Dat vraagt om een veilige manier van ophalen, opslaan en toegangsbewaking die voldoet aan hoge eisen wat betreft informatiebeveiliging en privacy. Daarvoor zijn meerdere scenario’s verkend. Tegelijk is het ministerie aangesloten bij interdepartementale ontwikkelingen om zo gelijkwaardige oplossingen en procedures voor het archiveren van chatberichten te realiseren. Ook interdepartementaal zijn nog niet alle vragen over het archiveren beantwoord. Het inrichten van het proces heeft zodoende veel meer tijd gevraagd dan eerder is ingeschat.
FIN heeft het streven om begin Q2 2024 van alle bewindspersonen van dit demissionair kabinet en de ambtelijke leiding de SMS-, iMessage- en Whatsappberichten, vanaf 1 januari 2020 of het moment van aantreden, veilig te stellen in de beheerde omgeving.
De inspanningen zijn vooralsnog vooral gericht op het borgen dat er geen zakelijke berichten verloren gaan. Het gaat om opslag van alle chatberichten op een, afgeschermde, beheerde omgeving, in afwachting van een technische voorziening voor de archivering en rijksbrede richtlijnen voor de bewaartermijnen voor chatberichten en instemming van de medezeggenschap.
Herinnert u zich dat in het afbakeningsdocument2 (waarvan wij alleen de definitieve versie uit september 2011 ontvangen hebben) in de maatregelentabel van het kerndepartement stond: Bron: berichtenapps In scope hotspot: ja, voor wat betreft besluitvorming die niet op een andere wijze is vastgelegd. Onduidelijk is in hoeverre dit is gebeurd. Risico dat informatie op korte termijn verloren gaat: midden Maatregelen naar bron/proces:
Ja.
Kunt u aangeven wanneer welke maatregelen uit de vorige vraag genomen zijn, of er inzicht is in de omvang van het probleem en of het opgelost is?
Het ministerie heeft inzicht in de personeelswisselingen binnen de ambtelijke leiding tussen maart 2020, de start van de hotspot Covid-19 voor het Ministerie van Financiën, en september 2023. Binnen de ambtelijke leiding zijn sinds maart 2020 (aanvang hotspot Covid-19 bij FIN) op niveaus van (plaatsvervangend) DG’s 5 functionarissen vetrokken bij Financiën. Enkele daarvan hebben mogelijk relevante chatberichten voor de covid-19 hotspot. Indien dit zo is worden deze daar opgehaald.
Zie voor overige maatregelen het antwoord op vraag 5.
Kunt u er zorg voor dragen dat de chatberichten in het hotspotarchief worden opgenomen? Kunt u aangeven hoe u dat zult doen?
Ja. De SMS-, iMessage- en Whatsappberichten uit de coronaperiode van de bewindspersonen van dit demissionair kabinet en ambtelijke leiding worden begin Q2 2024 veiliggesteld op een locatie die onder beheer is van het ministerie. Uit deze verzameling worden daarna handmatig de conversaties geselecteerd die daadwerkelijk betrekking hebben op beleid en maatregelen t.a.v. de coronapandemie. Deze komen in het hotspotarchief.
Voordat de uiteindelijke selectie en archivering kan gebeuren moeten de rijksbrede richtlijnen voor het archiveren van chatconversaties helder zijn. Het Nationaal Archief werkt momenteel aan een modelselectielijst met een richtlijn voor de bewaartermijnen en aanwijzingen voor het valideren en selecteren van berichten.
Kunt u er zorg voor dragen dat de chatberichten van bewindspersonen en sleutelfunctionarissen beschikbaar zijn voor de parlementaire enquête corona?
Ja. Zie ook het antwoord bij vraag 8.
Kunt u aangeven over welke periode uw chatberichten als Minister van Buitenlandse Zaken en van Financiën zijn veiliggesteld?
Voor de periode van mw. Kaag als Minister van Buitenlandse Zaken geeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan dat er door BuZa geen chatberichten veiliggesteld zijn.
Het Ministerie van Financien heeft bij het aftreden van mw. Kaag de SMS-, iMessage- en Whatsappberichten uit de periode 1 januari 2020–4 januari 2024 veiliggesteld. Hiermee zijn dus ook de SMS-, iMessage- en Whatsappberichten uit de periode 1 januari 2020–17 september 2021 van mw. Kaag als bewindspersoon bij BuZa veiliggesteld.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voordat u vertrekt als Minister van Financiën?
Het streven is geweest te antwoorden binnen de gebruikelijke termijn van 3 weken, wegens interdepartementale afstemming heeft dit langer geduurd.
De invaaradviezen aan de minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen |
|
Agnes Joseph (NSC), Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Herinnert u zich dat u op 21 december 2023 aan de Kamer heeft meegedeeld dat u de juridische adviezen over invaren vertrouwelijk aan de Kamerleden ter inzage gaat geven?1
Dat herinner ik mij.
Op welke wijze kunnen Kamerleden de juridische adviezen inzien en dan een open debat aangaan met de Minister, als de adviezen alleen vertrouwelijk ingezien kunnen worden?
Ik roep in herinnering dat de juridische adviezen betrekking hebben op de procespositie van de Staat en dat de Staat net als een ieder recht heeft op juridische bijstand. Adviezen die betrekking hebben op de procespositie lenen zich niet voor openbaarmaking. Dat geldt evenzeer voor een open debat over de adviezen zelf. De strekking van de adviezen is meerdere malen met de Kamers gedeeld, tijdens de behandeling van de Wet toekomst pensioenen en ook daarna.
In de betreffende brief heb ik de afweging geschetst waarom ik wel vertrouwelijke inzage mogelijk maak.
Heeft u aan de advocatenkantoren toestemming gevraagd om de adviezen te mogen verstrekken aan de Kamer en/of aan het publiek? Kunt u per advocatenkantoor aangeven of zij bezwaar gemaakt hebben?
De adviezen hebben betrekking op de procespositie van de staat en zijn gegeven in de relatie advocaat – cliënt. Het is aan mij, als bewindspersoon de geadresseerde van de adviezen, om een eigen afweging te maken om de adviezen vertrouwelijk te laten inzien.
De inhoud van de communicatie valt onder de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaat en cliënt. Ik zal deze communicatie niet openbaar maken.
Kunt u, met betrekking tot het advies van De Brauw, het advies van landsadvocaat en het gezamenlijk advies van De Brauw en de landsadvocaat uit 2011, de correspondentie tussen het ministerie en De Brauw doen toekomen van het afgelopen jaar over mogelijke openbaarmaking van de adviezen (onder de Wet open overheid (Woo) aan de Kamer of op andere wijze)?
De adviezen hebben betrekking op de procespositie van de staat en zijn gegeven in de relatie advocaat – cliënt. Het is aan mij, als bewindspersoon de geadresseerde van de adviezen, om een eigen afweging te maken om de adviezen vertrouwelijk te laten inzien. Ik heb de advocatenkantoren geïnformeerd over deze kwestie. De inhoud van de communicatie valt onder de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaat en cliënt. Ik zal deze communicatie niet openbaar maken.
Wilt u alle juridische adviezen alsnog openbaar maken en wilt u per advies aangeven waarom u ervoor kiest dat wel/niet te doen?
Nu de adviezen betrekking hebben op de procespositie van de staat lenen zij zich niet voor openbaarmaking. Wel heb ik in de brief van 21 december 2023 aangeboden om de Kamer hier vertrouwelijk inzage in te geven.
Kunt u alle interne correspondentie (mails, memo’s etc.) over het advies van de landsadvocaat over invaren uit 2020 openbaar maken en aan de Kamer doen toekomen?
Ik ben bereid een inventarisatie te laten maken van de betreffende interne correspondentie om te kunnen beoordelen of deze zich leent voor openbaarmaking. Het zal tijd kosten om deze inventarisatie en beoordeling zorgvuldig te doen. Ik verwacht eind maart u hierover te kunnen informeren.
Kunt u deze vragen een voor een en voor 14 januari beantwoorden in verband met het debat dat nu op 17 januari gepland staat?
Ik heb de vragen conform verzoek een voor een en voor 14 januari beantwoord.
De berichten ‘Affaires, ruzies, gesprekken met de psychiater: Amsterdamse politici decennialang bespioneerd door de veiligheidsdienst’, ‘Leden van het Nederlands Auschwitz Comité jarenlang vervolgd door de veiligheidsdienst' |
|
Michiel van Nispen |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u ingaan op de recente artikelen van Het Parool en het NRC waaruit blijkt dat honderden politici van de CPN, PSP en PvdA, activisten en belangenbehartigers decennialang zijn bespioneerd door de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD)? Waren de acties van de BVD wettelijk toegestaan?1 2 3
In algemene zin kan ik stellen dat de onderzoeken die de BVD uitvoerde tijdens de in de artikelen beschreven perioden plaatsvonden binnen een ander wettelijk kader dan het huidige. Ook de dreigingscontexten waren toen anders dan nu. Over het juridische kader waarbinnen de BVD toentertijd onderzoeken verrichtte kan ik u het volgende meedelen.
Het wettelijk kader dat gold voor de BVD werd achtereenvolgens gevormd door een koninklijk besluit van 8 augustus 1949 over de oprichting van de BVD, diverse daaropvolgende wijzigingen en een koninklijk besluit van 5 augustus 1972. In het laatstgenoemd koninklijk besluit waren de taken en bevoegdheden van niet alleen de BVD maar ook de andere Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten vastgelegd. Het koninklijk besluit van 1972 werd later vervangen door de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van 1987. Net als de voorgaande Koninklijke Besluiten ging de Wet uit 1987 over de taken van (onder meer) de BVD maar nauwelijks over de bevoegdheden.
In lid 1 van artikel III van het koninklijk besluit van augustus 1972 staat dat de BVD tot taak had onderzoek te doen naar «organisaties, groeperingen en personen ten aanzien waarvan, gezien hun doelstellingen of feitelijke werkzaamheden, ernstige vermoedens bestaan dat zij een gevaar vormen voor het voorbestaan van de democratische rechtsorde of dat van hen schade te duchten is voor de veiligheid of andere gewichtige belangen van de Staat.» Het betreft hier een taak die ook in de opeenvolgende wetten (de Wiv 1987, de Wiv 2002 en de Wiv 2017) terug te vinden is (de zogeheten a-taak of dreigingsgerelateerde taak).
Het hierboven geschetste wettelijk kader was de grondslag voor het onderzoek dat in de tijd van de Koude Oorlog door de BVD werd gedaan naar communisme, dat destijds werd gezien als grootste dreiging tegen de nationale veiligheid. De afwegingen zijn toentertijd gemaakt door de voorganger van de AIVD op basis van de destijds geldende juridische en politiek-bestuurlijke kaders. De over deze casus beschikbare informatie die is vervat in de persoonsdossiers is door de AIVD, in het kader van openbaarheid, overgebracht naar het Nationaal Archief.
Vindt u het rechtvaardig dat intieme persoonlijke details over politici en hun vrienden en familie tot in detail zijn bijgehouden? Was het voor de BVD echt nodig om te weten en bij te houden welke politici homoseksueel waren? Dit is toch simpelweg misbruik van macht?
Zie antwoord vraag 1.
Is het te verantwoorden dat de BVD zo massaal gegevens verzamelde over leden van de CPN en hun activiteiten? Vindt u dat de BVD hierin proportioneel handelde?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de BVD proportioneel handelde ten opzichte van de inbreuk op het privéleven van burgers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre hadden de BVD en zijn voorgangers toegang tot informatie bij de Belastingdienst en zijn voorgangers? Kunt u dit uitsplitsen in de periode tot en met 1986 enerzijds en na 1987 anderzijds? In hoeveel van de ruim 71.000 persoonsdossiers die bij het Nationaal Archief liggen zit informatie die afkomstig is van de Belastingdienst of zijn voorgangers?
Zoals ik stel in mijn antwoorden op uw vragen 1, 2, 3, 4, 7, 11 en 12 waren de bevoegdheden van de BVD en diens voorganger de Centrale Veiligheidsdienst (CVD) slechts zeer summier wettelijk vastgelegd. Dit gold zowel voor de in dat antwoord genoemde Koninklijke Besluiten als voor de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van 1987.
Als uit de naar het Nationaal Archief overgebrachte persoonsdossiers aangelegd door de CVD en BVD informatie van de Belastingdienst en diens voorgangers is opgenomen, betekent dit dat deze diensten toegang hadden tot deze informatie. De CVD en BVD hielden geen overzicht bij van de door u gevraagde aantallen informatieverstrekkingen door de Belastingdienst en weigeringen van paspoortverstrekkingen. Ik kan u hierdoor geen inschatting geven, ook niet bij benadering.
Hoeveel Nederlanders zijn met een beroep op deze instructie de verstrekking van een paspoort met reguliere geldigheidsduur geweigerd?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kijkt u erop terug dat kritiek van activisten, politici en journalisten op de BVD door de dienst werd gemonitord?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat het een taak was van de BVD om Kamervragen over het functioneren van de veiligheidsdienst bij te houden in individuele persoonsdossiers van Tweede Kamerleden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op uw vragen 1, 2, 3, 4, 7, 11 en 12 aangeef is de over deze casus beschikbare informatie die vervat is in de persoonsdossiers door de AIVD overgebracht naar het Nationaal Archief, en zijn de afwegingen in de jaren vijftig, zestig en zeventig door de voorganger van de AIVD op basis van de destijds geldende juridische en politiek-bestuurlijke kaders gemaakt. Ik verwijs u graag naar de antwoorden op uw eerdere vragen aan mijn ambtsvoorganger.5 De berichten die u aanhaalt behandelen verschillende soorten onderzoek door de BVD in verschillende tijdvakken. Voor al deze onderzoeken geldt dat zij in de context van toenmalige bedreigingen van de nationale veiligheid moeten worden begrepen.
In lijn met het antwoord dat mijn ambtsvoorganger gaf op de vragen die u en lid Leijten eerder stelden wil ik benadrukken dat het niet passend is om historische situaties te wegen met de kennis van latere ontwikkelingen en zo onderzoeken door de BVD uit die tijd te kwalificeren als «het zich buiten de democratische rechtsorde plaatsen». De rechtsontwikkeling heeft een forse stap gemaakt met betrekking tot de rechtsstatelijke waarborgen in het voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten geldende juridische kader.
Vindt u dat de BVD hiermee schade heeft toegebracht aan het democratische debat over het functioneren van de veiligheidsdienst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het ermee eens dat monitoring van publiek debat over de veiligheidsdienst kan leiden tot een chilling effect en dat de dienst zich hiermee buiten de democratische rechtsorde plaatste? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de BVD in een intern document uit 1966 heeft geschreven dat de dienst «niet gericht [is] op de PSP als zodanig, doch op de activiteiten van bepaalde extremistische elementen in die partij»? Waarom ging de BVD nog jarenlang door met het verzamelen van informatie over de PSP en haar leden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kijkt u erop terug dat de BVD zich niet aan haar eigen richtlijnen hield?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat er in de periode voor de Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987 (Wiv) politieke controle was op de dienst? Zo ja, waarom heeft de verantwoordelijke Minister niet ingegrepen toen de dienst in strijd met zijn eigen richtlijnen handelde?
Zie antwoord vraag 8.
Uit het BVD-dossier van voormalig Tweede Kamerlid Fred van de Spek blijkt dat de BVD in 1985 op de hoogte was van (de strekking van) Kamervragen die Van der Spek ging stellen voordat ze waren ingediend; hoe kijkt u hierop terug? Werd hiermee de controlefunctie van de Tweede Kamer ondermijnd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Op basis van welke wet- of regelgeving gaven lokale politiekorpsen tot en met de jaren tachtig demonstratieaanvragen door aan de BVD, zoals blijkt uit meerdere persoonsdossiers, waaronder dat van Sietse Bosgra? Vindt u dat het doorgeven van demonstratieaanvragen op gespannen voet staat met de vrijheid van demonstratie? Zo nee, waarom niet?
Kritiek, protest en demonstraties, inclusief acties waar men de grenzen van de wet op zoekt, zijn volgens de inlichtingen- en veiligheidsdiensten essentieel voor het goed functioneren van de democratische rechtsorde in Nederland waarvan grondrechten als de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging een fundament vormen. De diensten hebben de taak om personen en groeperingen te onderzoeken waarvan een ernstig vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat. Vanuit deze taakstelling kan het voorkomen dat een betrokkene bij een demonstratie naar voren komt in een onderzoek van de diensten.
Ik kan in het openbaar niet ingaan op door de AIVD in specifieke gevallen ontvangen en gedocumenteerde informatie. In zijn algemeenheid geldt dat de AIVD op grond van artikel 91 Wiv 2017 de aldaar genoemde ambtenaren en aangewezen ondergeschikten kan inschakelen bij de uitvoering van zijn werkzaamheden. Hieronder vallen onder andere de korpschef, de politiechef van een landelijke eenheid en de politiechef van een regionale eenheid, en de op grond van artikel 91 Wiv 2017 aangewezen ambtenaren. Daarnaast is de AIVD op grond van artikel 39 Wiv 2017 bevoegd om zich bij de uitvoering van zijn wettelijke taak te wenden tot (onder andere) bestuursorganen, waaronder gemeentes. Volgens artikel 94 Wiv 2017 doen de ambtenaren van politie, KMar en Rijksbelastingdienst desgevraagd dan wel uit eigen beweging onverwijld mededeling van gegevens die voor een dienst van belang kunnen zijn. Voor het wettelijk kader waarbinnen de BVD onderzoek deed verwijs ik naar het antwoord op uw vragen 1, 2, 3, 4, 7, 11 en 12.
Bent u het ermee eens dat het doorgeven van demonstratieaanvragen een chilling effect heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Geven gemeentes en/of politie tegenwoordig demonstratieaanmeldingen door aan de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)? Zo ja, op welke wettelijke basis? Hoeveel demonstratieaanvragen zijn sinds 1 januari 2018 gedocumenteerd door de AIVD? Wat heeft de AIVD met deze informatie gedaan?
Zie antwoord vraag 15.
Waarom heeft de BVD een dossier aangelegd over Amnesty International? Hoe kijkt u erop terug dat een belangrijke internationale organisatie ter promotie van mensenrechten door de BVD in de gaten werd gehouden?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de visie dat vrijheid van vereniging een groot goed is in een democratische samenleving en dat veiligheidsdiensten dus terughoudend moeten zijn bij het monitoren van verenigingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u van mening dat deze terughoudendheid door de BVD en zijn voorgangers is toegepast, in de periode 1945–1986 enerzijds, en 1987 en later anderzijds? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft u enige inzage in wat andere landen waar de BVD veelvuldig informatie met inlichtingen- en veiligheidsdiensten mee deelde, zoals onder meer de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, de Bondsrepubliek Duitsland, België en Frankrijk, hebben gedaan met deze gegevens?
Het klopt dat de BVD veelvuldig informatie deelde met inlichtingen- en veiligheidsdiensten uit andere landen, waaronder de landen die u noemt. De BVD hield geen overzicht bij van wat er door die diensten met de door hen ontvangen informatie werd gedaan. Ik heb derhalve niet het door u gevraagde zicht.
Kunt u het besluit om leden van het Nederlands Auschwitz Comité te volgen rechtvaardigen, gelet op hoofdreden om het Nederlands Auschwitz Comité te onderzoeken was dat de BVD het een communistische mantelorganisatie vond, maar de BVD op basis van bronnen wist dat het Comité dat niet was? Waarom was de BVD van mening dat deze groep een dreiging voor de Nederlandse democratie was?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u ervan dat de BVD namen noteerde van bezoekers van Auschwitzherdenkingen in Nederland en in Polen?
Zie antwoord vraag 8.
Wanneer stopte de BVD met verzamelen van informatie over bestuursleden van het Nederlands Auschwitz Comité en het comité zelf? Waarom op dat moment?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u reflecteren op een uitspraak van oud-voorzitter van het Nederlands Auschwitz Comité Jacques Grishaver: «Al die namen die je leest, dat zijn mensen die zo veel hebben meegemaakt. Ze hebben bijna allemaal hun familie verloren. En dan vervolgens werden ze als vijand van de staat in de gaten gehouden»?
Gegeven het onvoorstelbare leed dat slachtoffers van de Holocaust hebben moeten doorstaan, begrijp ik de emoties die de berichtgeving heeft losgemaakt en snap ik dat dit vragen oproept. Ik hecht er daarom waarde aan om te benadrukken dat de onderzoeken van de BVD naar een aantal leden van het Comité in de historische context geplaatst moeten worden. Communisme werd in de tijd van de Koude Oorlog gezien als een gevaar voor de nationale veiligheid en het Comité in zijn vroegere jaren werd gezien als een dekmantelorganisatie van de Communistische Partij Nederland (CPN). In zijn algemeenheid geldt dat als de BVD onderzoek deed naar leden van een organisatie, dit niet per definitie betekende dat dit onderzoek zich richtte op iedereen die aan die organisatie verbonden was.
Deelt u de schrik en woede van familieleden en vrienden over de werkwijze van de BVD? Kunt u deze werkwijze verantwoorden? Wat gaat u doen om nabestaanden gerust te stellen? Is het op zijn plaats om excuses aan te bieden?
Zie antwoord vraag 25.
Waarom zijn deze stukken uit het Nationaal Archief slechts deels openbaar? Welke documenten uit de periode 1945 tot 1998 van de BVD en zijn voorgangers zijn nog niet overgedragen aan het Nationaal Archief? Wanneer worden deze documenten overgedragen? Wie kan toegang krijgen tot deze stukken? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat alle stukken openbaar worden gemaakt? Kunt u een tijdsplan met de Kamer delen waarin u per categorie documenten aangeeft of en wanneer ze openbaar worden?
Alle persoonsdossiers aangelegd door de CVD en BVD in de periode 1946–1998 zijn in augustus 2022 in het kader van openbaarheid overgebracht naar het Nationaal Archief. Deze dossiers zijn overgebracht met een deels beperkte toegankelijkheid op grond van de persoonlijke levenssfeer.6 Dit is gedaan omdat de inhoud van de persoonsdossiers de belangen van nog levende personen kunnen raken. Dit betekent dat wanneer een verzoeker inzage vraagt in een persoonsdossier dat betrekking heeft op hem of haarzelf de desbetreffende archiefbescheiden door verzoeker kunnen worden geraadpleegd. Voor wie archiefstukken of dossiers wil inzien waarin bijzondere persoonsgegevens, onder andere seksuele geaardheid, religieuze overtuiging, medische en strafrechtelijke gegevens zitten, gelden additionele voorwaarden. Hiervoor moet een schriftelijk gemotiveerd verzoek worden gedaan, waarin men aantoont dat degene wiens bijzondere persoonsgegevens men wil raadplegen is overleden, de uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene heeft, raadpleging noodzakelijk is als juridisch bewijsstuk, raadpleging noodzakelijk is ter voldoening aan een volkenrechtelijke verplichting, of raadpleging plaatsvindt ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek.
In dit laatste geval gelden er ook voorwaarden waaraan de aanvrager moet
voldoen:
Al eerder, in 2002, 2014 en 2016, heeft de AIVD dossiers van zijn voorgangers overgebracht naar het Nationaal Archief. Ook die dossiers zijn aldaar, beperkt, raadpleegbaar. Sinds 2016 is de AIVD bezig met het selecteren en waarderen van zijn archieven. Archieven die voor bewaring in aanmerking komen worden in overleg met het Nationaal Archief in gereedheid gebracht voor overbrengen. Over de openbaarheid en raadpleegbaarheid van dossiers wordt vooraf advies gevraagd aan het Nationaal Archief en de AIVD volgt dit advies altijd op. Dossiers worden volledig openbaar, dus zonder de hierboven genoemde voorwaarden, 75 jaar na sluiting van een dossier. Een tijdplan over de bewerking en de toekomstige overbrenging is niet te geven.
Kunt u een inventarislijst delen met organisatiedossiers van verenigingen die in de periode 1945–1998 door de BVD zijn gevolgd, en waarvan de dossiers voor 1998 zijn gesloten? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet mogelijk. Een inventaris wordt pas opgesteld voor een archiefbestand dat voor overbrenging in gereedheid wordt gebracht. Het is daarnaast mogelijk dat dossiers van in de periode 1946–1998 door de CVD en BVD in onderzoek genomen organisaties, niet voor bewaring in aanmerking komen en conform de Archiefwet 1995 dienen te worden vernietigd.
Bent u het ermee eens, gezien de leeftijd van nabestaanden en slachtoffers van surveillance door de BVD, dat er haast geboden is bij het openbaar maken van de volledige archieven van de Binnenlandse Veiligheidsdienst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 27.
Herinnert u zich de vragen van de leden Leijten en Van Nispen aan u over het nieuws dat de BVD jarenlang illegaal advocaten en academici bespioneerde?4 Bent u het met de indieners eens dat deze artikelen een schokkend verhaal over de BVD vertonen? Hoe beoordeelt u deze periode van spionage van de BVD? Kunt u garanderen dat dit soort zaken nooit meer zullen gebeuren, en dat u toe zal werken aan een betrouwbare inlichtingen- en veiligheidsdienst?
Zie antwoord vraag 8.
Minister van Nieuwenhuizen die zich met energiebedrijven en honderden miljoenen subsidies bemoeide, nadat ze wist dat ze voorzitter van Energie Nederland zou worden |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Laurens Dassen (Volt), Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken op 2 oktober een «Overzicht van rechterlijke uitspraken waarbij een termijn is gezet om een besluit te nemen, die termijn is overschreden en ministeries een dwangsom verschuldigd zijn», een bijlage bij Kamerstuk 32 802, nr. 78, naar de Kamer stuurde en dat die brief 28 pagina’s telde?
Ja
Hoeveel dwangsommen heeft de overheid de afgelopen twee jaar betaald en om hoeveel geld gaat het in totaal?
In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2022 (JBR)1 werd gerapporteerd dat er in 2022 84 uitspraken waren waarbij een dwangsom is verbeurd en een bedrag van € 1.157.394 aan dwangsommen is betaald.2 De gegevens ten behoeve van de JBR 2023 worden op dit moment samengesteld door de ministeries. Deze rapportage zal op Verantwoordingsdag aan uw Kamer worden aangeboden.
Kunt u de niet gepubliceerde uitspraak van de rechter SGR 22/1063 over mevrouw Van Nieuwenhuizen aan de Kamer doen toekomen?
Het betreft geen uitspraak over mw. van Nieuwenhuizen, maar een uitspraak van de rechter n.a.v. het ingestelde beroep niet tijdig beslissen op een verzoek op grond van de WOB. De uitspraak is gepubliceerd op rechtspraak.nl.3
Kunt u aangeven waarom het zo lang geduurd heeft dat dat Woo-verzoek afgehandeld werd?
Na het bekend worden van de overstap van voormalig Minister van Nieuwenhuizen zijn in een korte periode verschillende WOO-verzoeken ingediend bij de Ministeries van IenW (drie verzoeken), EZK (een verzoek) en AZ (een verzoek). Er is sprake van overlap tussen de verzoeken maar ze zijn niet exact hetzelfde. Dit betekent dat ieder verzoek apart is behandeld en dat met de verschillende besluiten ook informatie is verstrekt waar ook in de andere verzoeken om kan zijn gevraagd. Het verzoek waaraan nu gerefereerd wordt, is het meest uitgebreid en bevat 5 deelaspecten.
De punten 1, 2, 4 en 5 overlappen met de overige verzoeken en zijn daarmee afgerond op het moment dat deze besluiten zijn gepubliceerd.4 Na deze besluiten resteerde punt 3 uit het verzoek: «Alle documenten die de Minister/ Cora van Nieuwenhuizen in dezelfde periode heeft gekregen of heeft verstuurd/doorgestuurd die betrekking hebben op de onderwerpen elektriciteit, gas en warmte.»
Omdat hierbij niet wordt gevraagd naar concrete dossiers, maar naar documenten waarbij verwezen wordt naar onderwerpen, is het noodzakelijk geweest eerst alle ontvangen dossiers te inventariseren. In nader overleg heeft de verzoeker de te onderzoeken periode afgebakend tot 1 januari 2021 tot en met 1 september 2021. Alle dossiers die in deze periode naar Minister van Nieuwenhuizen zijn gegaan, zijn geïnventariseerd. Het totale aantal dossiers dat de Minister heeft ontvangen in deze periode was meer dan 1600. Deze dossiers bestaan uit een of meerdere documenten.
Het ordenen van de dossiers en het selecteren van de documenten op relevantie voor het verzoek is erg arbeidsintensief. Om de verzoeker zelf ook een indruk te laten krijgen van de eerste inventarisatie en de inhoud van deze dossiers, is in het voorjaar van 2022 met verzoeker de mogelijkheid besproken dat hij op korte termijn inzage zou kunnen krijgen in de geïnventariseerde dossiers, onder de gebruikelijke voorwaarden. Ervaring heeft geleerd dat in dit soort omvangrijke inventarisaties een dergelijke inzage zeer behulpzaam kan zijn voor een voorspoediger behandeling van een WOO-verzoek, omdat een verzoeker dan meer specifiek kan aangeven welke documenten hij in het kader van een WOO-verzoek beoordeeld wil hebben. Verzoeker heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Gedurende de behandeling van het verzoek is regelmatig contact geweest met de verzoeker. In de tussentijd is het ministerie doorgegaan met het beoordelen van de aangetroffen documenten. De relevante documenten zijn gereed gemaakt voor openbaarmaking en vervolgens in twee deelbesluiten gepubliceerd op rijksoverheid.nl. Hierover is gedurende de zomer van 2023 contact geweest met de vervanger van verzoeker. Dit alles neemt niet weg dat de afhandeling van dit verzoek langer op zich heeft laten wachten dan wenselijk was. Hiervoor zijn aan de verzoeker verontschuldigingen aangeboden.
Zijn er politieke redenen geweest om dit Woo-verzoek zo langzaam af te handelen?
Nee.
Kunt u de Woo-stukken aan de Kamer doen toekomen?
Het WOO-verzoek is behandeld in twee deelbesluiten. Deze zijn gepubliceerd op:
Klopt het dat toenmalig Minister van Nieuwenhuizen u op 23 juli 2021 informeerde over het feit dat ze benoemd zou gaan worden bij de branchevereniging Energie-Nederland?
Ja.
Welke vergaderingen van de ministeriële commissie Klimaat en Energie – die door de Minister-President wordt voorgezeten – heeft zij na 23 juli nog bijgewoond? (Aanhangsel bij de Handelingen 2176, 2021/2022)
Toenmalig Minister van Nieuwenhuizen heeft na 23 juli nog twee keer een gecombineerde vergadering van de ministeriële commissie Klimaat en Energie ende ministeriële commissie Stikstof en Pfas bijgewoond, op 20 augustus en 27 augustus 2021.
Kunt u van elk van deze vergaderingen de agenda, de besluitenlijst en de stukken openbaar maken, en aangeven of u zelf als Minister-President aanwezig was?
Op 20 en op 27 augustus 2021 was ik aanwezig. In beide vergaderingen zijn twee agendapunten aan de orde gekomen: de aanpak van het klimaatbeleid en de vervolgstappen aanpak stikstof. In de vergadering van 20 augustus 2021 zijn beide punten aangehouden. Op 27 augustus 2021 is besloten om over het klimaatbeleid te besluiten bij de bespreking van de augustusbesluitvorming in de ministerraad van 30 augustus 2021. De aanpak van het klimaatbeleid is dus opgenomen in de stukken voor Prinsjesdag, die op 21 september 2021 zijn aangeboden aan de Tweede Kamer. Besluitvorming over het stikstofbeleid vergde nog nadere voorbereiding en is daarom aangehouden, waarbij zo nodig in het najaar tot besluitvorming zou kunnen worden gekomen, Het klimaatbeleid en het stikstofbeleid zijn ook in de formatie in het najaar van 2021 aan de orde gekomen. De fiches die hierop betrekking hebben zijn reeds openbaar.
Het ligt niet in de rede om stukken die geagendeerd zijn geweest in een ministeriële commissie of in de ministerraad openbaar te maken, omdat door openbaarmaking het goed functioneren van de ministerraad in het gedrang kan komen. Deelnemers van de ministerraad en ministeriële commissies moeten vrijelijk en in vertrouwen met elkaar kunnen spreken.
Kunt u aangeven welke agendapunten in die vergaderingen in ieder geval geleid hebben tot de schijn van belangenverstrengeling en welke tot belangenverstrengeling?
Waarom heeft u als Minister-President meer dan een maand lang niet ingegrepen?
Zie het antwoord op vraag 10.
Op basis van welke informatie greep u op 26 augustus 2021 alsnog in?
Zie het antwoord op vraag 10.
Bent u gewaarschuwd in juli en augustus voor deze situatie? Zo ja, door wie en wanneer?
Zie het antwoord op vraag 10.
Herinnert u zich dat u antwoordde dat «Op 28 juli 2021 heeft zij [Minister van Nieuwenhuizen] in aanloop naar haar benoeming een verklaring geaccordeerd waarin zij de secretaris-generaal van het Ministerie van I&W vraagt haar vanaf dat moment te attenderen op aangelegenheden die tot haar taak behoren en mogelijk direct of indirect kunnen raken aan een nieuwe functie, waarvoor zij benoeming verwacht in september 2021 en die zij na afloop van deze kabinetsperiode zou willen vervullen. Indien er raakvlakken zouden zijn met haar functie als Minister, zou zij de Minister van EZK vragen deze aangelegenheden af te doen.»?
Ja.
Kunt u aangeven op welke momenten de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat haar geattendeerd heeft zoals vermeld in de vorige vraag? Kunt u daarvan een volledig overzicht geven?
In zijn algemeenheid geldt dat bewindspersonen toegang hebben tot alle stukken die worden besproken in de ministerraad en ministeriële commissies of onderraden waarvan zij lid zijn, en kunnen deelnemen aan deze vergaderingen. De verklaring werd opgesteld op het moment dat nog sprake was van een vertrek bij aantreden van een nieuw kabinet. Op basis van de verklaring is de secretaris-generaal gevraagd haar werkzaamheden en de besluiten die zij als Minister op het beleidsveld van Infrastructuur en Waterstaat nam, te toetsen aan haar toekomstige functie. In haar werkzaamheden en besluiten op de beleidsvelden van IenW in de periode van 28 juli 2021 tot en met haar ontslag heeft de secretaris-generaal geen aanleiding gezien voor een attendering. In deze periode is ook geen sprake van gewijzigde besluiten of een andere koers door voormalig Minister van Nieuwenhuizen. Zie voorts het antwoord op vraag 10.
Heeft Minister van Nieuwenhuizen opvolging gegeven aan alle attenderingen van de Secretaris-Generaal van haar ministerie?
Zie het antwoord op vraag 15
Hoe beoordeelt u het feit dat Minister van Nieuwenhuizen voorzitter van Energie-Nederland zou worden en nadat dat bij haar en u bekend was, deelnam aan vergaderingen waar besloten werd over honderden miljoenen euro’s subsidie voor leden van Energie-Nederland en over wel zeer royale compensatiemaatregelen voor het sluiten van kolencentrales in handen van leden van Energie-Nederland?
Zie het antwoord op vraag 10.
Deelt u de mening dat u onder artikel 68 van de Grondwet deze relevante informatie gewoon aan de Kamer had moeten meedelen, aangezien u hier een actieve informatieplicht heeft?
Ik heb de Tweede Kamer meermaals schriftelijk en mondeling geïnformeerd over de gang van zaken bij het vertrek van mevrouw Van Nieuwenhuizen.
Kunt u deze vragen een voor een binnen drie weken beantwoorden en in ieder geval ten minste drie dagen voor de behandeling van de begroting Algemene Zaken?
Dat is mijn streven geweest.
Het artikel 'Rijksambtenaren Buitenlandse Zaken demonstreren tegen Nederlands Israëlbeleid' |
|
Gijs Tuinman (BBB), Don Ceder (CU), Chris Stoffer (SGP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Rijksambtenaren Buitenlandse Zaken demonstreren tegen Nederlands Israëlbeleid»?1
Ja.
Hoe taxeert u de deelname van uw ambtenaren aan deze demonstratie tijdens werktijd?
De wekelijkse demonstraties vinden plaats tussen 12:00 uur en 12:30 uur en vallen dus in de lunchpauze van de ambtenaren.
Klopt het dat de eis van de ambtenaren voor een staakt-het-vuren strijdig is met kabinetsbeleid?
Nederland maakt zich zeer ernstige zorgen over de schrijnende humanitaire situatie in Gaza en roept op tot snelle en ongehinderde toegang voor humanitaire hulp. Voor structurele humanitaire hulp zijn direct maatregelen nodig, zoals een onmiddellijk tijdelijk humanitair staakt-het-vuren. Het door een groep ambtenaren ingenomen standpunt voor een permanent staakt-het-vuren vormt geen kabinetsbeleid.
Klopt het dat de genoemde eenstaatsoplossing van de initiatiefneemster voor de demonstratie strijdig is met het kabinetsbeleid?
Nederland blijft inzetten op een tweestatenoplossing, waarbij een veilig Israël en een levensvatbare Palestijnse staat in vrede naast elkaar bestaan. Dit standpunt staat los van de ingenomen standpunten van de initiatiefneemster van de demonstraties.
Erkent u dat in de staat Israël al Joden en Arabieren samen wonen, en Israël juist uit Gaza haar eigen burgers en militairen heeft teruggetrokken in 2005?
Het klopt dat er in Israël zowel een Joodse als Arabische bevolking woonachtig is. In augustus 2005 heeft Israël zich teruggetrokken uit de Gazastrook, daarbij werden ook Israëlische kolonisten uit de Gazastrook geëvacueerd.
Schuurt de werkwijze van deze ambtenaren dan niet met artikel 10.1 van de Ambtenarenwet 2017? Zo ja, wat wil u eraan doen om dit in het vervolg te voorkomen en welke consequenties heeft deze demonstratie?
Ambtenaren kennen net als alle andere burgers de vrijheid van meningsuiting. Artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017 stelt hieraan de beperking dat ambtenaren zich dienen te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.
Of hiervan sprake is, kan per situatie verschillen. Allerlei factoren kunnen meespelen, zoals maatschappelijke gevoeligheid van het onderwerp, de betrokkenheid van de ambtenaar bij het onderwerp, en het moment en de manier waarop ambtenaren opvattingen kenbaar maken.
Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de ambtenaar zelf om hierin een afweging te maken. Achteraf zal de ambtenaar zich jegens de werkgever moeten kunnen verantwoorden. Vervolgens is het aan de werkgever om, gelet op alle omstandigheden, zorgvuldig te beoordelen of in een concreet geval door de ambtenaar een grens is overschreden. Dit is afhankelijk van de concrete omstandigheden van de individuele handeling.
Beaamt u dat het aan parlementariërs en kabinetsleden is om openlijk politieke uitspraken te doen over politiek gevoelige zaken?
Zoals is aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Stoffer (kenmerk 2023Z18329), onderschrijft het kabinet dat het staatsrechtelijk gezien aan parlementariërs en leden van het kabinet is om openlijk politieke uitspraken te doen. Dit laat onverlet dat ambtenaren persoonlijke meningen en voorkeuren kunnen hebben en daar, binnen de in wet- en regelgeving gestelde grenzen, uiting aan kunnen geven.
Kent u andere voorbeelden waar er door ambtenaren van een departement werd gedemonstreerd tegen het beleid van het eigen ministerie? Zo ja, hoe werd daarna gehandeld?
Het ministerie heeft geen weet van demonstraties door ambtenaren bij andere ministeries. De rijksoverheid registreert het gedrag van ambtenaren ook niet als dusdanig.
Bent u het eens dat ambtenaren op persoonlijke titel mogen demonstreren maar dat dit onder werktijd, net buiten hun werkplaats en met beroep op de leus «civil servants demand ceasefire» onwenselijk is?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 6.
Welke acties en gesprekken zijn er geweest op het departement van Buitenlandse Zaken na de petitie van 25 oktober die door diverse ambtenaren in functie werd ondertekend?
Sinds de aanval van Hamas op Israël op 7 oktober 2023 en het daarop volgende conflict tussen Israël en Hamas zijn er binnen de organisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken meerdere acties ontvouwd. Zo is de thematiek meermaals besproken in de bestuursraad en in verschillende bijeenkomsten met afdelingsdirecteuren. Daarbij is opgeroepen om binnen de afdelingen en teams gesprekken te voeren, eventueel met gespreksbegeleiding vanuit het team voor organisatieontwikkeling.
De centrale lijn daarbij is altijd geweest om enerzijds te normeren dat verschillen in opvatting niet ten koste moesten gaan van de ambtelijke professionaliteit en een respectvolle omgang met collega’s. Anderzijds zijn er meerdere interne mogelijkheden gecreëerd om met elkaar van gedachten te wisselen en verschillende perspectieven in te brengen. Vanuit bestuurlijk niveau wordt de boodschap uitgedragen dat er binnen het departement altijd ruimte is voor andere inzichten en interne tegenspraak. De Gids ambtelijk vakmanschap en de Handreiking Ambtenaar en grondrechten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn actief onder ieders aandacht gebracht.
Houden ambtenaren die nu bij de demonstratie betrokken zijn zich aan de geest en de conclusies van gesprekken die na 25 oktober gevoerd zijn?
Net als iedereen heeft een ambtenaar grondrechten als vrijheid van meningsuiting en recht op demonstratie. De demonstraties zijn niet direct een uitkomst van de binnen Buitenlandse Zaken intern gevoerde dialoog. Die dialoog is permanent en het overgrote deel van de medewerkers maakt gebruik van de geboden mogelijkheden om hun zorgen bespreekbaar te maken.
Deelt u met ons de mening dat de relevantie van de motie wederom is bewezen met het recent vallen van het kabinet, waarna er weer een nieuwe bewindspersoon zal aantreden die verantwoordelijk wordt voor het voortzetten van de hersteloperatie toeslagen?
Ja. Zoals aangegeven in de brief die over deze motie naar de Kamer is gestuurd1, vindt het kabinet het juist met het oog op kabinetswisselingen van belang om de continuïteit van de hersteloperatie nog verder te waarborgen.
Bent u het met ons eens dat een kabinetswissel vertraging oplevert in lopende beleidsprocessen?
Nee. Door middel van de ingevoerde herstelwetten zijn kaders voor de hersteloperatie gesteld. Ook zijn gedurende 2023 een groot aantal versnel- en verbetermaatregelen doorgevoerd. Daarnaast heeft het kabinet aangegeven dat ze op het gebied van het toeslagenschandaal doorgaat alsof ze missionair is en blijft het kabinet sturen op gerichte versnelling en verbetering van de hersteloperatie. De kabinetswissel zorgt daarom niet voor vertraging in lopende beleidsprocessen. Bovendien zijn er, zoals benoemd in de brief die over deze motie naar de Kamer is gestuurd, verschillende actoren en instanties die de continuïteit in het herstelproces waarborgen.
Deelt u met ons de mening dat het voor ouders op dit moment toch vooral de bewindspersoon is die het gezicht is van de hersteloperatie?
De bewindspersoon speelt weliswaar een belangrijke rol, maar is niet de enige rol om de continuïteit en voortgang te bewaken zoals ook in de brief is aangegeven. Daarom is invulling gegeven aan de motie vanuit het uitgangspunt om opties te verkennen die de continuïteit kunnen waarborgen over kabinetsperiodes heen. Deze opties zijn beschreven in de eerdergenoemde kamerbrief. Zoals aangegeven ziet het kabinet het als een vruchtbare optie om met de voorzitter van de oudercommissie in gesprek te gaan over het versterken van zijn rol, omdat dit de continuïteit bevordert zonder de bestuurlijke drukte rondom de hersteloperatie te vergroten.
Waarom bent u van mening dat de waarborging van continuïteit vooral volgt uit het sturen op voortgang in de uitvoering en koersvastheid van het huidige beleid, terwijl we veel klachten krijgen over deze voortgang en het beleid, wettelijke termijnen niet worden gehaald en steeds meer ouders naar de rechter stappen?
Het ingrijpend wijzigen van de hersteloperatie zou ten koste gaan van de ingezette versnellingen en verbeteringen van de hersteloperatie en daarom kunnen leiden tot een algehele vertraging van de hersteloperatie. Dit is daarom niet wenselijk.2 Juist door te sturen op koersvastheid en voortgang in de uitvoering kan de continuïteit worden gewaarborgd. Daarbij worden, aan de hand van ontvangen signalen en adviezen van ouders, gerichte en uitvoerbare versnel- en verbetermaatregelen doorgevoerd die voor ouders daadwerkelijk tot versnelling leiden. In het afgelopen jaar zijn er daarom ook al verschillende versnel- en verbetermaatregelen in gang gezet, bijvoorbeeld bij de integrale beoordeling en de alternatieve schaderoute.
Hoe kunnen de oudercommissie en haar voorzitter of de IBTD fungeren als bewaker van de continuïteit van de hersteloperatie, als zij geen formele bevoegdheden hebben bij het vormen en vaststellen van beleid, anders dan dat zij vrijblijvend advies geven?
De oudercommissie en haar voorzitter zorgen vanuit een signalerende rol dat de hersteloperatie op koers blijft. De IBTD heeft het domein van Toeslagen, en daarmee ook de hersteloperatie, in haar scope en heeft op die wijze ook een signalerende rol bij het bewaken van de continuïteit van het herstelproces. Hierdoor fungeren deze partijen vanuit een signalerende rol als continuïteitsbewaker. De IBTD rapporteert rechtstreeks aan de Kamer en haar rol is vastgelegd in het organisatiebesluit van het Ministerie van Financiën. De adviezen en aanbevelingen van de IBTD en de oudercommissie zijn bovendien openbaar (en hierover wordt eveneens gerapporteerd in de voortgangsrapportages).
Gelet op de waarborgen die er volgens u al zijn om de continuïteit van de hersteloperatie veilig te stellen, bent u van mening dat u die waarborgen ook als zodanig behandelt en serieus neemt?
Vanzelfsprekend worden deze waarborgen zeer serieus genomen.
Vindt u bijvoorbeeld dat de IBTD daadwerkelijk een rol heeft in de waarborging van continuïteit, als u geen opvolging heeft gegeven aan het advies van de IBTD om de zwaarst gedupeerde ouders met maatwerk te gaan behandelen?
De IBTD heeft een continue rol in het zorgen dat de hersteloperatie op koers blijft. Het kabinet herkent zich niet in de bewering dat er niets wordt gedaan met het signaal met de titel «Levens in de wachtstand» dat de IBTD heeft gegeven. In de kabinetsreactie op dit signaal van de IBTD is reeds ingegaan op de diverse maatregelen die zijn getroffen om gedupeerden met urgente problemen zo snel mogelijk te helpen.3 Daarnaast is er opvolging gegeven door in gesprek te gaan met de IBTD en de door de inspectie naar voren gebrachte ouders en deskundigen over hun suggesties met betrekking tot het eerder in beeld krijgen van de groep zwaarst gedupeerden en hoe de door de IBTD geformuleerde definitie van deze groep daarbij kan helpen. De toetssteen hierbij is dat de maatregelen echte versnelling opleveren en uitvoerbaar zijn.
Is onderzocht op welke manier een vertrouwd gezicht de continuïteit zou kunnen verbeteren, en een positief effect zou kunnen hebben op de beleving van de ouders, en heeft u deze vraag voorgelegd aan de ouders zelf?
Uit gesprekken met ouders en de oudercommissie is gebleken dat het aangaan van de dialoog, ontvankelijkheid voor signalen en het terugkoppelen van deze signalen heel belangrijk is voor ouders. De oudercommissie en haar voorzitter vervullen hierin reeds een belangrijke rol. Om nog nadrukkelijker te kunnen fungeren als zichtbare, continue factor in de samenleving is het voornemen om de positionering van de voorzitter te versterken. De intentie is om de rol van de voorzitter verder uit te breiden door, als bestaand vertrouwd gezicht, nog sterker naar buiten te treden als vertolker van het stemgeluid van alle ouders en op te treden als verbindende schakel tussen alle betrokkenen. Hierdoor wordt een positief effect verwacht op de rol van de voorzitter als bewaker van de continuïteit, op de zichtbaarheid van de voorzitter en daarmee de beleving van ouders. Over de wijze waarop dit concreet vorm dient te krijgen wordt nog overlegd.
Bent u bereid de adviezen van de oudercommissie en de brede groep ouders en kinderen via het platform in de voortgangsrapportage op te nemen en aan te geven hoe u hieraan opvolging geeft?
De adviezen van de oudercommissie en de opvolging die hieraan wordt gegeven worden al in elke voortgangsrapportage opgenomen. Op het onderzoeksplatform wordt aan de hand van concrete onderzoeksvragen input opgehaald onder een bredere groep ouders. De opbrengst van deze onderzoeksvragen en andere relevante opbrengsten kunnen in de volgende voortgangsrapportages met de Kamer worden gedeeld.
Welke concrete acties bent u bereid verder te nemen ter verbetering van de continuïteit?
Zoals benoemd bij vraag 8 wordt er op dit moment verkend hoe er concreet invulling gegeven kan worden aan het uitbreiden van de rol van de voorzitter.
De SGO-instructie dat conceptdocumenten categorisch niet verstrekt moeten worden |
|
Sandra Palmen (NSC), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel ««Rutte-doctrine» is springlevend: alle ministeries negeren rechterlijke uitspraken over transparantie» van Follow the Money?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in het Secretarissen-Generaal Overleg (hierna SGO) is afgesproken dat conceptdocumenten, waarbij definitieve versies reeds openbaar zijn, niet verstrekt worden aan de Kamer noch aan Woo-verzoekers (zonder beoordeling op passageniveau)?
Nee. Ik licht dat toe. Een conceptversie van een stuk leent zich naar zijn aard in eerste instantie niet goed voor openbaarmaking. Dit laat onverlet dat in een voorkomend geval relevante feitelijke informatie in een concept die niet ook is opgenomen in het definitieve stuk, voor openbaarmaking in aanmerking komt wanneer er anders een onjuist of onvolledig beeld zou ontstaan van het besluitvormingsproces. Dit vergt een beoordeling van de onderliggende relevante concepten.
Integrale weigering van concepten zonder deze toets is niet toegestaan en dat is ook niet zo gewisseld in het SGO. Het altijd openbaar maken van alle concepten acht ik echter niet nodig. Allereerst omdat er ambtelijk in de regel zeer veel concepten worden gedeeld alvorens een stuk definitief wordt gesteld. De ruimte om vrij van gedachten te wisselen zou in het geding komen als alle concepten openbaar worden. Daarnaast is het publieke debat gebaat bij voldragen bestuurlijke standpunten. Dit is ook het uitgangspunt in de openbare Rijksbrede Woo-instructie en in het overzicht van de bronnen van het openbaarmakingsbeleid zoals 16 maart 2023 is aangeboden aan uw kamer2. Beide stukken zijn vastgesteld in het SGO.
Ik realiseer mij hierbij wel dat de desbetreffende toets in deze instructies «strakker» oogt dan is bedoeld. Ik zal deze instructies bij de eerstvolgende gelegenheid dan ook op dit onderdeel verduidelijken.
Kunt u bevestigen dat dit conform rijksbrede afspraken is, waarmee het SGO heeft ingestemd?
Zie hiertoe het antwoord bij vraag 2. De rijksbrede afspraak is dat per situatie wordt beoordeeld of openbaarmaking van relevante feitelijke informatie uit een concept die zicht biedt op het besluitvormingsproces en niet ook terugkomt in het definitieve stuk, aan de orde is.
Kunt u het verslag van dit betreffende SGO doen toekomen?
In de bijlage treft u de relevante passages uit de desbetreffende verslagen van het overleg van de Secretarissen-Generaal (SGO) aan waarbij respectievelijk «de Woo-instructie», de «beleidslijn actieve openbaarmaking» en de «Bronnen van openbaarmakinsbeleid», zijn besproken.
Op basis van welke wettelijke bepalingen uit de Grondwet respectievelijk de Woo is het categorisch achterhouden van informatie uit conceptdocumenten gebaseerd?
Zie hiertoe het antwoord bij vraag 2 en 3. De omgang met concepten is voor de Woo gebaseerd op het bepaalde in artikel 5.2, eerste lid («Persoonlijke beleidsopvattingen bestemd voor intern beraad») en artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i («Het goed functioneren van de Staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen»).
Bent u ermee bekend dat het SGO hiermee een besluit heeft genomen in strijd met de Grondwet (artikel 68), door gevraagde inlichtingen van Kamerleden categorisch niet aan de Kamer te verstrekken zonder dat er een belangenafweging «in het belang van de Staat» heeft plaatsgevonden?
Zoals naar voren komt in de antwoorden op vraag 2, 3 en 5 is dit niet aan de orde. Toepassing van het belang van de staat vergt altijd een belangenafweging in het concrete geval, ook waar het conceptdocumenten betreft. Categorische weigering om concepten desgevraagd aan uw Kamer te verstrekken is dan ook niet het kabinetsbeleid.
Bent u ermee bekend dat het SGO hiermee een besluit heeft genomen in strijd met de Wet Open Overheid, door gevraagde informatie van Woo-informatieverzoekers niet te verstrekken?
Zie hiertoe het antwoord bij vraag 2, 3 en 5. Hoewel concepten zich in eerste instantie niet goed lenen voor openbaarmaking vanwege de eerder aangegeven belangen, vraagt dit wel om een toetsing aan het wettelijke kader van de Woo per situatie.
Hoe legt u deze afspraak uit in relatie tot de Woo, de Rijksbrede Woo-instructie en de jurisprudentie, die bij de toepassing van deze wet uitgaat van het algemeen belang van openbaarheid van publieke informatie voor de democratische samenleving (artikel 2.5 Woo)?
Zie hiertoe het antwoord bij vraag 2. Bij toetsing aan de uitzonderingsgronden van de Woo staat het algemene belang van openbaarmaking voorop. De Woo-toets is dan ook «openbaar, tenzij». En alhoewel concepten zich in eerste instantie niet goed lenen voor openbaarmaking, heeft dit uitgangspunt evenzeer te gelden voor conceptversies van een definitief stuk. Als eerder gerefereerd realiseer ik mij dat de Woo-instructie op dit onderdeel «strakker» oogt dan is bedoeld. Ik zal de instructie bij de eerstvolgende gelegenheid dan ook op dit onderdeel verduidelijken.
Kunt u bij alle departementen uitvragen hoe zij inlichtingenverzoeken van de Kamer respectievelijk Woo-informatieverzoeken beoordelen en kunt u de uitkomsten van deze uitvraag aan de Kamer verstrekken?
De Rijksbrede afspraak is dat departementen hierbij handelen in lijn met de Rijksbrede beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s en de Rijksbrede Woo-instructie.
Deelt u het besef dat informatie over het handelen van de overheid van groot belang is voor onze democratische samenleving en dat het niet verstrekken van informatie gebaseerd moet zijn op belangenafwegingen gebaseerd op absolute dan wel relatieve uitsluitingsgronden?
Een transparante overheid in ons democratisch bestel essentieel. Dit brengt onder andere met zich mee dat er altijd een afweging van belangen moet worden gemaakt met als algemeen uitgangspunt dat overheidsinformatie voor een ieder toegankelijk moet zijn.
Bent u het eens met de stelling dat dit betekent dat een informatieverzoek beoordeeld moet worden op basis van de Grondwet respectievelijk de Woo en dat daarmee een vaste uitkomst (categorisch weigeren) op voorhand niet mogelijk is?
Ik deel deze stelling. Zie hiertoe het antwoord bij vraag 2. Per situatie zal moeten worden beoordeeld of openbaarmaking van (de relevante feitelijke informatie in) concepten aan de orde is.
Bent u bereid de genoemde SGO-instructie te veranderen, en erop toe te zien dat deze ook in de praktijk nageleefd wordt?
Zie het antwoord bij vraag 2. Ik realiseer mij dat de desbetreffende toets inzake de omgang met concepten in de instructies «strakker» oogt dan is bedoeld. Zoals hierboven aangegeven, zal ik deze instructies bij de eerstvolgende gelegenheid dan ook op dit onderdeel verduidelijken. In de tussentijd zal op ambtelijk niveau interdepartementaal onder de aandacht worden gebracht dat het weigeren van concepten – zowel onder artikel 68 van de Grondwet en de Woo – een afweging per situatie vergt.
Kunt u deze vragen afzonderlijk binnen drie weken beantwoorden?
Mede in verband met het kerstreces is het niet gelukt om de vragen binnen drie weken te beantwoorden.
Een mogelijk onrechtmatige werkwijze bij RIEC & LIEC. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het RIEC-project Bloedkoraal, bij de aanpak van recreatiepark Fort Oranje in Rijsbergen?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet bekend met het door u aangeduide RIEC-project Bloedkoraal.
Naar aanleiding van de sluiting van recreatiepark Fort Oranje heeft mijn ministerie ter bevordering van de kennis- en ervaringsuitwisseling op landelijk niveau de gemeente Zundert gevraagd een juridische handreiking voor gemeenten op te stellen. In het kader van de uitvoering van de landelijke Actie-agenda vakantieparken 2018–2020 heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties daarvoor bij decembercirculaire gemeentefonds 2018 een bijdrage ter beschikking gesteld van € 75.000. De handreiking ten behoeve van de handhaving op vakantieparken is eind 2019 beschikbaar gekomen. Daarnaast heeft mijn ministerie bij meicirculaire gemeentefonds 2019 een bijdrage van € 1,5 miljoen aan de gemeente Zundert verstrekt als tegemoetkoming in de juridische kosten voor de (landelijke) pilot met betrekking tot de sluiting en beheer- overname van recreatiepark Fort Oranje.
Waarom sleept de door Bloedkoraal georganiseerde sluiting en ontruiming van de camping zich inmiddels meer dan zes jaar voort? Is er uitzicht op een oplossing?
Het is aan de gemeente Zundert om in te gaan op de aanpak van recreatiepark Fort Oranje in Rijsbergen.
Kunt u reflecteren op de situatie waarbij de gemeente Zundert zich de 24 hectare grond probeert toe te eigenen door bij de eigenaren miljoenen in rekening te brengen voor de sloop? Waarom kan de gemeente zonder bevoegdheid onteigening van burgers proberen te bewerkstelligen?
Het is niet aan mij om vanuit de rijksoverheid te reflecteren op de aanpak van de gemeente Zundert met betrekking tot recreatiepark Fort Oranje. Het is aan de lokale overheid, de gemeente Zundert in dit geval, om op de aanpak in te gaan.
Bent u ervan op de hoogte dat de aanpak van Fort Oranje voorafgaand aan de ontruiming op 7 juni 2017 tijdens een samenkomst met de Rechtbank Zeeland-West-Brabant besproken is?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet op de hoogte van de door u aangehaalde bijeenkomst.
Hoe verhoudt zich deze ontmoeting tot artikel 12 van de Wet rechterlijke organisatie, dat rechters verbiedt zich op enige wijze met (toekomstige) procespartijen in te laten en met het rechtstatelijke beginsel van machtenscheiding?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet op de hoogte van de door u aangehaalde ontmoeting. Ik kan over uw vraag dan ook geen oordeel geven.
Waarom werd de bijeenkomst van Bloedkoraal, eind oktober 2016, waarna kort daarna de Steuerfahndung in Duitsland een strafrechtelijk belastingonderzoek begon, bijgewoond door een belastingambtenaar van de afdeling Externe Overheid Samenwerking (EOS)?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet op de hoogte van de door u aangehaalde bijeenkomst en wie daar aanwezig zijn geweest.
Zijn er directe of indirecte contacten geweest met autoriteiten in Bremen over dit of andere onderzoeken tegen Jan Engel en Jeroen Pols? Zo ja, kunt u vertellen wat deze contacten hebben behelsd en alle communicatie hieromtrent openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet bekend met de door u aangeduide contacten met autoriteiten in Bremen.
Lobby-activiteiten van de farmaceutische industrie in het Europees en Nederlands parlement |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Kunt u verklaren of vanuit de Nederlandse overheid contact is geweest met vaccinproducenten Astra Zeneca en/of Janssen, teneinde (een) wetswijziging(en) door te voeren die de toegang van de producten van deze producenten op de Europese en Nederlandse markt zouden vergemakkelijken? Zo ja, kunt u al deze communicatie tussen de Rijksoverheid en vaccinproducenten hieromtrent openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Daarvan is mij niets bekend.
Zou nee, kunt u dan verklaren waarom het lid Veldman in de periode 2019–2020 meerdere moties en voorstellen indiende die de voorwaarden voor DNA-technieken en de toelating van mRNA en vectorcoronavaccins tot de Europese markt zouden versoepelen? Op basis van welke kennis en expertise kon dit lid dit doen en weet u of er voor deze moties en voorstellen contact is geweest met / input is gevraagd aan / gegeven door derden, zoals farmaceutische partijen? Kan de communicatie hieromtrent openbaar gemaakt worden? Zo nee, waarom niet?
Kamerleden gaan over hun eigen inbreng. Ik kan geen inzicht bieden in de beweegredenen en contacten van Kamerleden.
Klopt het dat er op 13 juni 2020 door een kopgroep landen, te weten Nederland, Frankrijk, Italië en Duitsland, een deal werd afgesloten met AstraZeneca, dat een vaccin tegen Covid-19 ontwikkelde gebaseerd op een Adeno-vector, dat zowel genetisch gemodificeerd, als gentherapie is?
De landen van de Inclusive Vaccine Alliance (IVA) hebben op 12 juni 2020 een deal gesloten met AstraZeneca voor de levering van COVID-19-vaccins. Het vaccin van AstraZeneca bevat een genetisch gemodificeerd adenovirus. Het gaat hier niet om een vorm van gentherapie.
Klopt het dat er op 17 juni 2020 een verordening werd voorgesteld waarmee op Europees niveau de veiligheidseisen werden versoepeld, waarmee genetisch gemodificeerde organismen mochten worden gebruikt voor klinisch onderzoek en het gebruik van deze middelen na het onderzoek?
Over de desbetreffende ontwerpverordening heeft de toenmalige Minister van Infrastructuur en Waterstaat uw Kamer op 1 juli 20201 geïnformeerd. Het voorstel zag uitsluitend op de versoepeling van regels voor klinische studies naar, en de levering en het gebruik van geneesmiddelen met genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) ten behoeve van de behandeling of preventie van COVID-19, en niet op de versoepeling van de eisen voor marktautorisatie.
Klopt het dat op 17 juni 2020 een communiqué werd uitgevaardigd met de titel «EU strategy for COVID-19 vaccines», waarbij de deal van 13 juni 2020 van de eerder genoemde vier landen werd overgenomen?
Ja.
Kunt u bevestigen dat door nationaal (Janssen) en Europees (Janssen, Astra, Pfizer, Moderna) de wet aan te passen, de investeringen die werden gedaan in de vaccindeal van 13 juni 2020 «veilig» werden gesteld, door de kans van het verkrijgen van een vergunning aanmerkelijk te verhogen en te versnellen? Zo nee, waarom niet?
Om te zorgen dat klinische studies met geneesmiddelen en vaccins bedoeld om COVID-19 te bestrijden snel van start konden gaan, zijn tijdelijke wijzigingen aangebracht in de ggo-regelgeving: op nationaal niveau door verkorting van de procedure voor ggo-vergunningen middels een tijdelijke regeling2, en vervolgens op Europees niveau door buitenwerkingstelling van delen van de ggo-regelgeving middels Verordening 2020/1043. Deze verordening stelt producenten vrij van de aanvraag van een ggo-vergunning en de uitvoering van een milieurisicobeoordeling voor klinisch onderzoek ten behoeve van de bestrijding van COVID-19. Deze vereisten zijn wel blijven gelden voor de markttoelatingsprocedure en voor de productie van het medicinale product. De kans op het verkrijgen van een (voorwaardelijke) handelsvergunning is dus niet vergroot.
Klopt het dat de heer Canfin (Liste Renaissance) een leidende rol had in het veranderen van de voorwaarden voor de COVID-19-vaccinaties na de voorwaardelijke markt-autorisatie voor de vector en mRNA-injecties en dat deze veranderingen lijken te zijn ingegeven door een rechtszaak in Nederland? Is er contact geweest met Canfin over de betreffende injecties vanuit de Rijksoverheid, of via vertegenwoordigers van de overheid, zoals bijvoorbeeld de Landsadvocaat of consultancy bureau’s? Zo ja, wat heeft dat contact behelsd en tussen wie heeft dat contact plaatsgevonden?
Er is vanuit de Nederlandse overheid geen contact geweest over Verordening 2020/1043 met de heer Canfin.
Is vanuit de Nederlandse overheid contact geweest met de heer Canfin, in de periode 2019–2021? Zo ja, kan al deze communicatie worden geopenbaard? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Is er contact geweest vanuit een van de eerder genoemde farmaceuten, of hun vertegenwoordigers, het lid Veldman, in de periode 2019–2021? Zo ja, kan al deze communicatie worden geopenbaard? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft contacten over een eventuele wetswijziging verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1. Voor wat betreft contacten van het lid Veldman verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Is er contact geweest vanuit de overheid met de genoemde farmaceutische bedrijven over wetgeving en voorwaarden voor markt-autorisatie? Is er gesproken over risico’s van de klinische proeven? Is gesproken over gentherapie? Is er gesproken over genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s)? Kunt u al deze communicatie openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op vragen 1, 4 en 6.
Hoe reflecteert u op de (schijn van) invloed op democratische (nationale) (wetgevings) processen door farmaceutische bedrijven? Indien u van mening bent dat deze invloed er niet was, kunt u dan uitleggen waarom dat volgens u niet het geval was?
De tijdelijke wijziging van de ggo-regelgeving dient een publiek belang. Eventuele belangen van farmaceutische bedrijven waren hierbij niet leidend.
De wenselijkheid van politieke peilingen vlak voor verkiezingen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hoe reflecteert u op de invloed die de verschillende politieke peilingen in de aanloop naar de verkiezingen van 22 november 2023 op de betreffende verkiezingen hebben gehad? Kunt u een tijdlijn en een impactanalyse geven met betrekking tot de invloed van de peilingen op de afgelopen verkiezingen, de maatschappelijk en politieke dynamiek in de samenleving en de daarbij behorende uiteenzetting van de gevolgtrekkingen die daaruit kunnen voortvloeien?
Het staat peilbureaus vrij om peilingen uit te voeren in de aanloop naar een verkiezing en media staat het vrij om daarover te berichten. In Nederland kennen we geen wettelijke regulering van peilingen of berichtgeving daarover. Er is bij het kabinet geen onderzoek bekend naar de invloed van peilingen op de recente Tweede Kamerverkiezing van 22 november 2023.
De impactanalyse en tijdlijn die worden gevraagd zijn met de beschikbare gegevens niet te geven door het kabinet.
Welke invloed denkt u dat de plotselinge stijging van zetels voor de PVV in de peilingen heeft gehad op de publieke beeldvorming en het stemgedrag van de kiezers in Nederland in de laatste dagen voor de verkiezingen? Erkent u dat politieke peilingen en plotselinge verschuivingen in de peildata kiezers ertoe kunnen bewegen om hun stemkeuze aan te passen en/of «strategisch» te stemmen op de partij waarvan de peilingen aangeven dat die de grootste zal worden?
Er wordt zowel in Nederland als internationaal wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de relatie tussen peilingen en stemgedrag. Uit dat onderzoek zijn er een aantal effecten waar te nemen. In de eerste plaats het bandwagon effect. Dat houdt in dat kiezers vaker op een partij stemmen die in peilingen op winst staat. Door dit effect kunnen peilingen zichzelf bevestigen. Het bandwagon effect is lastig te meten, maar volgens een experimenteel onderzoek uit 2013 kwamen onderzoekers uit op een verschil van 2 tot 3 zetels bij een partij op basis van het bandwagon effect.1 Het is echter moeilijk te bepalen of er een effect is geweest bij de afgelopen verkiezing en zo ja hoe groot het effect is geweest. Daarnaast identificeert de literatuur ook het horse race effect. Daarbij stemmen kiezers strategisch op wie de grootste partij kan worden om zo samenstelling van coalitie en keuze Minister-President te beïnvloeden. Het strategisch stemmen dat voortkomt uit het horse race effect is aanzienlijk groter. Zo bleek uit de Ipsos exit poll dat 17% van de deelnemers aan de Tweede Kamerverkiezingen 2023 strategisch hadden gestemd.2 Het is echter niet te bepalen of dit specifiek door peilingen komt, of andere factoren meespelen. In de literatuur is wel ook aandacht voor het mogelijk positieve belang van peilingen als kennisinstrument voor kiezers om zich te informeren bij de oriëntatie van hun keuze. Peilingen maken daarmee onderdeel uit van het landschap van nieuwsgaring en nieuwsverstrekking voor kiezers. De verantwoordelijkheid hiervoor berust bij de media zelf en is geen taak van de overheid. Het is aan de kiezer zelf om te bepalen op welke wijze en op basis van welke informatiebronnen zij tot hun keuze komen.
Deelt u de mening dat politieke peilingen grote invloed uitoefenen op de maatschappelijke beeldvorming en daarmee samenhangend met het stemgedrag van kiezers, het zogenaamde «bandwagon-effect», omdat zij zich laten leiden door het beeld dat in de politieke peilingen wordt geschetst, maar dat dat beeld niet noodzakelijkerwijs representatief is voor het echte politieke speelveld in de maatschappij en bovendien vaak ook niet onafhankelijk en op ondoorzichtige wijze tot stand komt?
De Rijksoverheid heeft geen zicht op de wijze waarop peilingen tot stand komen aangezien dat een aangelegenheid van de peilbureaus zelf is. Het is de rol van de media, en niet van de overheid, om te wegen of de peilingen methodologisch juist zijn. Echter moet er op vertrouwd worden dat de peilbureaus en de media op een zorgvuldige wijze omgaan met het maken van en berichten over peilingen.
Zo ja, is het dan wat u betreft wenselijk dat er vlak voor verkiezingen nog politieke peilingen worden gehouden, aangezien dit de onafhankelijkheid van het stemgedrag en daarmee de vrije keuze van de kiezer in gevaar brengt? En is het überhaupt wenselijk dat er in tijden van verkiezingen politieke peilingen worden gehouden, die onvermijdelijk leiden tot beïnvloeding van de bevolking?
Er zijn geen voornemens om peilingen te reguleren. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat kiezers zelf in staat zijn om een afweging te maken over waar ze op gaan stemmen. Daarbij kunnen zij zich op meerdere manier laten informeren. Bijvoorbeeld door middel van het kijken van debatten, het lezen van verkiezingsprogramma’s of het bekijken van peilingen.
Worden de peilmethodes en de uitslagen van de politieke peilingen op enigerlei wijze aan een bepaalde vorm van toetsing en controle onderworpen, om te bepalen hoe accuraat de methodieken en de uitslag van deze peilingen zijn en indien dat niet het geval is, hoe kunnen kiezers dan beoordelen of zij zich terecht of onterecht hebben laten beïnvloeden en/of adviseren?
De Rijksoverheid heeft geen taak bij het beoordelen of toetsen van politieke peilingen. Het is aan de peilbureaus zelf om te komen tot een methodiek. Dat past ook bij de vrijheid van pers zoals we die in Nederland kennen. Kiezers kunnen zich bij het uitbrengen van de hun stem baseren op veel verschillende kanalen. Bijvoorbeeld debatten, het lezen van verkiezingsprogramma’s en het bekijken van peilingen. Het vervolgens aan de kiezer zelf om een keuze te maken om de partij te kiezen die het dichtst bij de eigen ideeën staat.
Bent u zich ervan bewust dat het in verschillende Europese landen, waaronder Luxemburg, Frankrijk, Italië en Cyprus verboden is om vlak voor verkiezingen nog peilingen te doen, teneinde ervoor te zorgen dat kiezers een echt onafhankelijke keuze kunnen maken? Waarom is dit in Nederland niet het geval en zou een dergelijke maatregel in ons land niet ook moeten worden ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is ervan op de hoogte dat er landen zijn die anders omgaan met politieke peilingen. Tegelijkertijd zijn er natuurlijk ook landen die net als Nederland geen beperkingen aan peilingen stellen. Het kabinet heeft geen voornemens een dergelijke maatregel in te voeren. Het is aan de peilbureaus om de afweging te maken om peilingen uit te voeren en deze te publiceren. Het is vervolgens aan de media om te beoordelen of ze hierover berichten. Daarnaast kan de kiezer uiteraard zelf de afweging maken of hij zijn stem (mede) baseert op deze peilingen.
Is er data en/of zijn er analyses beschikbaar over de invloed van politieke peilingen op verkiezingsuitslagen, van de afgelopen tien jaar? Zo ja, welke trends zijn er zichtbaar en welke conclusies kunnen daaruit worden getrokken?
Er wordt zowel in Nederland als internationaal wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de relatie tussen peilingen en stemgedrag. In de literatuur is aandacht voor: de aard, omvang en mogelijke gevolgen van veronderstelde effecten. De veel gesignaleerde trends heb ik beschreven in het antwoord op vraag 2. Uit het wetenschappelijk onderzoek komt geen eenduidig positief of negatief beeld naar voren. Ook omdat het in de praktijk nauwelijks mogelijk is om de invloed van peilingen te isoleren van persoonlijke kenmerken en het gebruik van andere informatiebronnen waarmee de kiezer uiteindelijk tot zijn of haar autonome keuze komt.
Op welke manier zijn de politieke peilingen de afgelopen tien jaar veranderd en wat is daarvan de invloed geweest op verkiezingen en de uitslagen daarvan?
Er is bij het kabinet geen onderzoek bekend naar de veranderingen in en invloed op de verkiezingsuitslag van politieke peilingen in de laatste tien jaar. Daarnaast heeft het Ministerie van BZK ook geen analyse gedaan van de politieke peilingen en de effecten daarvan in afgelopen tien jaar. Derhalve kan hier geen analyse van worden gegeven.
Is bekend welke politieke peiling het meeste invloed heeft gehad op de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 en wat hiervan de oorzaak was? Zo nee, gaat u dit in kaart brengen?
Er is bij het kabinet geen analyse bekend over de invloed van specifieke peilingen of peilingen in het algemeen bij de Tweede Kamerverkiezing op 22 november 2023. De regering ziet ook geen aanleiding om hier nader onderzoek naar te verrichten. Dat is er in gelegen dat er geen voornemens zijn om peilingen te reguleren.
Is van alle peilbureaus bekend of en welke connecties er zijn met politieke partijen en/of organisaties gelieerd aan en/of betrokken bij de politiek en op welke manier die invloed uitoefenen op de peilingen van specifieke verkiezingen?
Zoals geantwoord op eerdere vragen van het lid Van Haga, ingezonden op 23 oktober 2023, met kenmerk 2023Z18066, is de peiling van Ipsos/EenVandaag van publieke omroep AVROTROS de enige peiling die vanuit de Rijksoverheid bekostigd wordt. De Rijksoverheid oefent geen enkele invloed op uit op de peilingen van Ipsos/EenVandaag, in bredere zin op de programma’s van de publieke omroep of op andere peilingen.
Hoe reflecteert u op de impact van politieke peilingen vlak voor verkiezingen op het gelijke speelveld voor grote en kleine politieke partijen? Erkent u dat kleine en/of nieuwe partijen makkelijk benadeeld raken door peilingen vlak voor de verkiezingen, omdat deze veel kiezers richting grotere/bekende partijen met een hoog voorspeld aantal zetels zullen doen bewegen?
Er is naar mening van het kabinet een gelijk speelveld voor alle partijen. Het staat media vrij te berichten over de verkiezingen en de standpunten van de verschillende partijen. Het is te zien dat bepaalde partijen meer aandacht krijgen in het publieke debat in aanloop naar een verkiezing. Echter betekent dat niet dat andere grote of kleinere partijen geen gelijk speelveld meer hebben. Er zijn verschillende manieren om als politieke partij kiezers te informeren over de standpunten van een partij, bijvoorbeeld ook via social media of flyeren in het land.
Erkent u dan ook dat politieke peilingen vlak voor de verkiezingen kunnen worden ingezet om kleinere partijen uit de race te prijzen en hoe wordt erop toegezien dat politieke peilingen hiervoor niet worden gebruikt door belangengroepen?
Zie antwoord 11. De Minister van BZK heeft geen invloed op de wijze waarop peilingen tot stand komen en de Rijksoverheid heeft geen taak bij het beoordelen of toetsen van politieke peilingen. Het is aan de peilbureaus om te komen tot een methodiek. Dat past ook bij de vrijheid van pers zoals we die in Nederland kennen. Ik ben ervan overtuigd dat de peilbureaus daar zorgvuldige keuzes in maken en er niet op uit zijn om politieke partijen te bevoordelen danwel benadelen door middel van hun peiling.
Kunt u in kaart brengen op welke manier de politieke peilingen voor de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 de media hebben beïnvloed, die vervolgens in hun uitingen een bias ontwikkelden voor partijen die hoog stonden in de peilingen, of juist partijen die in de peilingen op een gering aantal zetels stonden negatief hebben belicht en daarmee het stemgedrag van de kiezers hebben beïnvloed? Kunt u ook een analyse geven van de manier waarop politieke peilingen de afgelopen tien jaar de media hebben beïnvloed, de banden van de media met peilbureaus en wat de impact daarvan was op verkiezingsuitslagen? Indien een dergelijke analyse er niet is, bent u dan bereid dit te gaan onderzoeken?
Er is bij het kabinet geen analyse bekend over de exacte invloed van specifieke peilingen of peilingen in het algemeen bij de Tweede Kamerverkiezing van 22 november 2023. De regering ziet ook geen aanleiding om hier onderzoek naar te verrichten. Het kabinet hecht eraan dat peilbureaus en media zelf kunnen bepalen op welke wijze zij verslag doen van een verkiezing.
Bent u voornemens om, nu de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 de invloed van politieke peilingen op de verkiezingsuitslag onomstotelijk duidelijk hebben gemaakt, na te gaan denken over politieke maatregelen om politieke peilingen in verkiezingstijd te reguleren, aan banden te leggen, of wellicht zelfs helemaal te verbieden?
Het kabinet heeft geen voornemens om een voorstel voor het reguleren van peilingen in te dienen.
Het persbericht ‘Griffierechten verlaagd’ om een verhoging van de griffierechten aan te kondigen |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Waarom probeert u een lichte verhoging (indexering) van de griffierechten in een nieuwsbericht van de rijksoverheid («Griffierechten verlaagd») te verkopen als een verlaging van de griffierechten?1
De griffierechten worden in 2023 niet geïndexeerd en in 2024 voor een klein deel (met circa 1,83%). De reguliere indexering voor 2023 en 2024 zou anders bij elkaar 15,33% zijn geweest. Hiermee zijn de griffierechten circa 13,5% lager dan dat ze waren geweest als de indexeringen over 2023 en 2024 wel volledig zouden worden doorgevoerd. Hiervoor wordt structureel € 27 miljoen ingezet.
Het is toch zo dat de beloofde verlaging van de griffierechten met 25% al niet door zou gaan, louter vanwege financiële redenen; omdat er geld nodig was op het Ministerie van JenV en er andere keuzes zijn gemaakt dan het verbeteren van de toegang tot het recht door het «toegangskaartje» tot de rechtszaal betaalbaarder te maken? Is nu de beperkte indexatie (verhoging) en het intrekken van het wetsvoorstel tot verlaging van de griffierechten de reden van dit persbericht en Kamerbrief?
In mijn brief van 27 juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat het bedrag dat beschikbaar is voor het verlagen van de griffierechten, en daarmee het percentage waarmee de griffierechten kunnen worden verlaagd, naar aanleiding van de voorjaarsnota is verlaagd en dat de manier waarop het beste uitvoering kon worden gegeven aan de verlaging van de griffierechten, ook gelet op de tussentijdse indexeringen, nog werd bekeken. In mijn Kamerbrief van 1 december jl. geef ik aan hoe ik hier uitvoering aan geef.2 Er is voor gekozen om ook de samenleving door middel van het persbericht hierover actief te informeren. Alhoewel de verlaging minder groot is dan oorspronkelijk beoogd, zijn de tarieven voor rechtzoekenden circa 13,5% lager dan dat ze anders waren geweest. Dit is een aanzienlijk verschil.
Wie heeft dit persbericht geschreven? Hoe vindt u zelf dat deze gekozen communicatielijn («Griffierechten verlaagd») te kenschetsen is? Toont dit niet wederom aan dat er te veel communicatiemedewerkers op uw ministerie zijn, die soms meer bezig zijn met beeldvorming dan met feiten delen?
In het persbericht wordt beoogd op een kernachtige wijze de technische systematiek toe te lichten van de verlaging van de griffierechten via de indexering van de griffierechten en de achtergrond hiervan, zoals in de brief van 1 december jl. aan uw Kamer uiteengezet.
Vindt u dat u met deze demping van de indexering (dus een lichte verhoging) van de griffierechten voldoende heeft bijgedragen aan het betaalbaarder en toegankelijker maken van de rechtsgang? Zo niet, welke maatregelen kunnen we nog verwachten? Kunt u in ieder geval scenario’s of doorgerekende alternatieven met de Kamer delen zodat dat betrokken kan worden in de besluitvorming?
Met de jaarlijkse indexering worden de tarieven van de griffierechten aangepast aan de ontwikkeling van het prijspeil (uitgedrukt als de wijziging van de consumentenprijsindex). Het niet indexeren voor 2023 en het gedeeltelijk doorvoeren van de indexering voor 2024 betekent voor rechtzoekenden dat de griffierechten structureel circa 13,5% lager uitkomen – en daarmee beter betaalbaar zijn – dan wanneer de indexeringen (volledig) waren doorgevoerd. Hiervoor wordt structureel € 27 miljoen uitgetrokken.
In mijn brief van 1 december jl. heb ik uitgelegd dat wanneer deze financiële middelen waren aangewend om via een wetsvoorstel de griffierechten met 13,5% te verlagen, de indexeringen voor 2023 en 2024 alsnog volledig zouden moeten worden doorgevoerd. Het uiteindelijke effect voor rechtzoekenden zou voor beide opties, 13,5% verlagen via het (gedeeltelijk) afzien van indexeren of via een wetsvoorstel, hetzelfde zijn.
De verlaging van de griffierechten is één van de maatregelen om toegang tot het recht te versterken. Daarnaast heb ik een aanpak versterking toegang tot het recht ontwikkeld die breder is dan de verlaging van de griffierechten. De inzet is erop gericht de toegang tot het recht te versterken langs drie pijlers (1. informatie, 2. advies en ondersteuning en 3. beslissing van een neutrale instantie). De aanpak bestaat uit het nemen van concrete maatregelen om de toegang tot het recht te versterken en de ontwikkeling van een lange termijn aanpak en visie op toegang tot het recht. Naast het verlagen van de griffierechten door het (gedeeltelijk) afzien van de indexering van de griffierechten voor 2023 en 2024, zien nieuwe maatregelen onder andere op een betere informatievoorziening, het structureel maken van de startbijdrage mediation, een verkenning naar het vereenvoudigen van procesregels en procedures en aanvullende financiering voor herstelrecht en de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken (SGC). Er wordt, naast de structureel € 27 miljoen die wordt ingezet voor de verlaging van de griffierechten, structureel € 3 miljoen ingezet voor de aanpak versterking toegang tot het recht, waaruit ook de hiervoor genoemde maatregelen worden gefinancierd. Voor een uitgebreide toelichting op de aanpak en een financiële onderbouwing verwijs ik naar mijn brief van 27 juni jl. over toegang tot het recht3 en de brief voortgangsbrief toegang tot het recht van 20 december jl.4
Bij de totstandkoming van het wetsvoorstel verlaging griffierechten is een aantal scenario’s aan de orde geweest, namelijk om:
De verspreiding van misinformatie door Pfizer over de effectiviteit van het COVID-19 vaccin en het daarna verhullen van die informatie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving over de aanklacht tegen Pfizer over het verspreiden van misinformatie over de effectiviteit van het COVID-19 vaccin en het daaropvolgende achterhouden van die informatie1?
Ja.
Hoe reflecteert u op de aantijgingen tegen Pfizer, die stellen dat de vaccinproducent niet had kunnen claimen dat het COVID-19 vaccin «95% effectiviteit» bood tegen infectie met het SARS-COV-2 virus, terwijl er geen data bestond om die stelling te staven en de data die er wel was slechts tot twee maanden na injectie mogelijke bescherming liet zien?
De effectiviteit van 95% is in lijn met de eerste bevindingen van onder andere het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) ten tijde van goedkeuring van het eerste COVID-19-vaccin van Pfizer.
Kunt u verklaren welke informatie over de effectiviteit van de COVID-19 vaccins de Nederlandse overheid/het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport/het kabinet op welk moment precies had, gebaseerd op welke data en van welke bronnen en of de Nederlandse overheid er bij het uitrollen van de vaccinatiestrategie en campagnes van op de hoogte was dat er eigenlijk (nog) weinig te zeggen viel over de effectiviteit van de COVID-19 vaccins, zowel op het gebied van het voorkomen van infectie, als transmissie?
Bij de inrichting van de vaccinatiecampagne en de communicatie over de effectiviteit van de COVID-19-vaccinaties is altijd gebruik gemaakt van wetenschappelijke literatuur en adviezen van onder andere het EMA, het CBG en het RIVM. Deze informatie is ook altijd publiek toegankelijk.
Waarom heeft de Nederlandse overheid altijd met grote stelligheid de informatie over de effectiviteit van de COVID-19 vaccins van de vaccinproducenten overgenomen, terwijl er nauwelijks data was om deze claims te onderbouwen en de data die er was minimaal was? Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse overheid deze informatie, die weinig meer behelsde dan hypotheses en aannames, als harde, wetenschappelijke feiten heeft gepresenteerd aan het volk, in plaats van eerlijk te zijn over de minimale wetenschappelijke onderbouwing van de weinige informatie die voorhanden was?
Het is onjuist dat de Nederlandse overheid met grote stelligheid de informatie over de effectiviteit van de COVID-19-vaccinaties van de vaccinproducten zou hebben overgenomen. De overheid baseert zich op adviezen van onder andere het EMA en het CBG. Deze adviezen omvatten een nauwkeurige analyse van de op dat moment beschikbare wetenschappelijke informatie.
Heeft de Nederlandse Staat de claims van Pfizer over de effectiviteit van het COVID-19 vaccin op enigerlei wijze laten toetsen door onafhankelijke, wetenschappelijke partijen, alvorens deze informatie in te zetten voor de vaccinatiestrategie? Zo nee, waarom niet en vindt u dat niet opmerkelijk, aangezien de grote stelligheid van de informatie van vaccinproducenten op zijn minst discutabel was op grond van de geringe ervaring met klinische trials van de vaccins en de daadwerkelijke bevolkingsbrede inzet ervan?
Ja. Zie mijn antwoord op vraag 4.
Indien de Nederlandse overheid in het geheel niet op de hoogte was van de valse claims mbt de effectiviteit van het COVID-19 vaccin van in ieder geval Pfizer, wat is uw reactie nu u daar wel kennis van heeft genomen en op welk moment heeft de Nederlandse overheid daar kennis van genomen? Gaat u naar aanleiding van deze kennis actie ondernemen tegen Pfizer en zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom verbindt u hieraan geen consequenties?
Ik deel niet het beeld dat er valse claims over de effectiviteit van het coronavaccin van Pfizer zouden zijn verspreid. Zoals meermaals aangegeven in de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga), zijn de keuzes voor inrichting van de COVID-19-vaccinatiecampagne gebaseerd op wetenschappelijke adviezen. Ik zie geen reden om actie te ondernemen tegen Pfizer.
Bent u voornemens de informatie die door zowel Pfizer als door de rijksoverheid over de effectiviteit van de COVID-19 vaccins is gecommuniceerd actief aan de burger te rectificeren en het Nederlandse volk voor te lichten over de werkelijke effectiviteit van de COVID-19 vaccins? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is geen reden om informatie te rectificeren. De vaccinaties hebben een bewezen positief effect gehad op de bestrijding van het coronavirus.
Wat vindt u ervan dat Pfizer actief werk heeft gemaakt van het onderdrukken van informatie en personen die de onjuiste claims over de effectiviteit van het COVID-19 vaccins probeerden te ontkrachten en te toetsen? Heeft Pfizer ook actief geprobeerd om de Nederlandse overheid aan te zetten tot het censureren van dergelijke informatie en personen? Zo ja, op welke manier en is hieraan gehoor gegeven? Met welke (bewinds)personen/departementen binnen de Nederlandse overheid heeft Pfizer hierover contact gehad?
Er is geen sprake van de gesuggereerde onderdrukking door Pfizer.
Zijn er afspraken gemaakt tussen Pfizer en de Nederlandse overheid over de informatievoorziening met betrekking tot de effectiviteit van het COVID-19 vaccin en zo ja, welke afspraken waren/zijn dat, onder welke voorwaarden en door wie zijn die afspraken gemaakt?
Nee, daar zijn geen afspraken over gemaakt.
Indien er afspraken zijn gemaakt tussen Pfizer en de Nederlandse Staat over de informatievoorziening en verspreiding over de effectiviteit van het COVID-19 vaccin, gelden deze afspraken dan op dit moment nog steeds en worden deze nog steeds actief geïmplementeerd, ondanks de nieuwe kennis? Zo ja, waarom en erkent u dan dat de Nederlandse overheid daarmee actief desinformatie verspreidt?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Is er contact geweest van de Nederlandse overheid met Pfizer over de valse claims die de producent heeft gedaan over de effectiviteit van het COVID-19 vaccin? Zo ja, wat heeft dat contact behelst en wie was binnen de Nederlandse overheid degene die dit contact heeft onderhouden?
Nee, hierover is geen contact geweest.
Is de Nederlandse Staat voornemens om Pfizer aan te klagen voor de valse claims met betrekking tot effectiviteit van het COVID-19 vaccin en het vervolgens onderdrukken van de juiste informatie hierover? Zo nee, waarom niet? Vindt u niet dat zowel de Nederlandse Staat als de bevolking recht heeft op gerechtigheid voor de misleiding door Pfizer, die op verschillende fronten schadelijke gevolgen heeft gehad voor zowel de maatschappij als het individu?
Nee, ik zie hier geen reden toe.
Bent u van mening dat de Nederlandse overheid door Pfizer is misleid?
Nee, ik deel die mening niet.
Hoe reflecteert in het licht van deze informatie op de door de Nederlandse Staat overgenomen aansprakelijkheid voor vaccinatieschade door COVID-19 vaccins?
Bent u voornemens om personen met mogelijke/waarschijnlijke vaccinatieschade vanaf nu beter te faciliteren en ondersteunen, nu u weet dat deze mensen onder de valse voorwendselen van Pfizer een medische behandeling hebben ondergaan die hen potentieel ernstige schade heeft berokkend, welke het directe gevolg is van misleiding die door de Nederlandse overheid is gefaciliteerd? Zo nee, waarom niet? Voelt u zich hiervoor niet verantwoordelijk?
Welke mogelijkheden zijn er om de kosten als gevolg van vaccinatie- en nevenschade, zowel voor de maatschappij als voor het individu, middels de overheid op Pfizer te verhalen?
Gaat u namens de Nederlandse overheid excuses aanbieden voor het actief verspreiden van onjuiste informatie over de effectiviteit van COVID-19 vaccins en het censureren en demoniseren van personen en informatie die deze informatie ontkrachtten? Zo nee, waarom niet?
Ik werp de suggestie dat er vanuit de overheid zou zijn gecensureerd en gedemoniseerd verre van mij.
Kunt u verder reflecteren op het antwoord dat u gaf over de brief van 3 oktober 2022 waarin stond dat het inschrijftarief met 15 euro wordt verhoogd?1
In de kamerbrief van 3 oktober 20223 heb ik toegezegd invulling te geven aan de Kamerbrede motie, over aanpassing van de aanbestedingsvoorwaarden voor gerechtstolken om het schrappen van de voorrijkosten te ondervangen4, door de ondergrens van de aanbesteding met 15 euro te verhogen. Dit betreft het tarief dat inschrijvers minimaal dienen af te geven (inschrijftarief) in de tolkaanbesteding voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak. Deze verhoging is tot stand gekomen om te voorkomen dat de tolken die voor het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak (gaan) werken financieel nadeel ondervinden van het schrappen van de voorrijkosten. In het schriftelijk overleg van 24 juni 20225 ben ik nader ingegaan op de afschaffing van de voorrijkosten. De verhoging van het inschrijftarief van de aanbesteding voor het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak is gebaseerd op het gemiddelde tarief aan voorrijkosten die door deze organisaties werden uitbetaald voor de tolkuren op locatie. Deze verhoging zorgt ervoor dat de individuele tolk in gesprek met de intermediair/het tolkbureau een positie heeft om tot een passende en hogere vergoeding te komen voor de tolkopdrachten van het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak. Graag benadruk ik dat de verhoging van het inschrijftarief enkel van toepassing is voor tolkdienstverlening voor het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak.
Kunt u een inschatting geven welk deel van deze verhoging bemiddelaars ten goede komt en welk deel daadwerkelijk bij tolken terecht komt?
Een dergelijke inschatting is niet te maken. Het is de bedoeling dat de 15 euro verhoging tot uiting komt in het uurtarief waar de tolken en intermediairs over kunnen onderhandelen. Gezien de uurtarieven nog niet beschikbaar zijn, is het niet mogelijk om in te schatten welk deel van dit uurtarief bij de intermediairs terecht komt en welk deel bij de tolken.
In de aanbesteding voor de tolkopdrachten van het OM/de Rechtspraak is wel de voorwaarde opgenomen dat de voorrijkosten voor tolkopdrachten op locatie onderdeel zijn van de uurvergoeding. De vergoeding van deze kosten komt tot uiting in de beoogde uurvergoeding voor tolken. Ondanks dat het verrekenen van voorrijkosten een nieuwe situatie betreft, vertrouw ik erop dat zelfstandig ondernemende tolken met de intermediair een passende uurvergoeding blijven afspreken. Bij deze passende uurvergoeding is rekening gehouden met de voorrijbewegingen voor de opdrachten bij het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak.
De aanbesteding van de tolkopdrachten voor het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak is inmiddels gegund aan twee verschillende intermediairs. De eerste overeenkomst is onlangs geïmplementeerd, de andere overeenkomst gaat naar verwachting van start in februari 2024.
Zodra dienstverlening volledig is geïmplementeerd en de gegevens hierover beschikbaar zijn, worden de vergoedingen, die intermediairs aan zelfstandig ondernemende tolken betalen, inzichtelijk. Hierdoor ontstaat een beeld van de tarieven die in de markt worden uitbetaald aan de tolken, waarover ik uw Kamer op geaggregeerd niveau informeer met de jaarlijkse brief over de monitoring van de tolk- en vertaaldiensten.
Wat vindt u ervan dat de bemiddelingsbedrijven de mogelijkheid hebben om de € 15 extra voor zichzelf te houden, terwijl deze verhoging tot doel had gerechtstolken niet langer te benadelen wegens hun bijzondere positie?2
In de aanbestedingen van het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak wordt nadrukkelijk vastgesteld dat de overeengekomen uurprijs altijd is opgebouwd uit alle (directe en indirecte) kostencomponenten. In deze kostencomponenten zijn de voorrijkosten opgenomen. Het verhogen van het inschrijftarief met 15 euro in de tolkaanbesteding voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak heeft als doel om te compenseren voor het wegvallen van de voorrijkosten en een passende uurvergoeding te bewerkstelligen voor opdrachten op locatie. Om deze reden verwacht ik dat tolkbureaus en de tolken voor deze dienstverlening een hogere uurvergoeding overeenkomen voor de dienstverlening op locatie voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak. De meerkosten voor tolkbureaus zijn op deze wijze gedekt.
Als na de implementatie en de monitoring blijkt dat de ophoging van het inschrijftarief in de onderhavige aanbesteding niet zorgt voor een hogere vergoeding voor de tolken (die opdrachten op locatie uitvoeren voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak), zullen tolkbureaus door mijn ministerie actief gestuurd worden op het uitbetalen van een bij de dienstverlening passende vergoeding aan de betreffende tolken.
Een hogere uurvergoeding voor tolken die voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak werk op locatie verrichten, staat los van de aanvullende kilometervergoeding (van 0,77 euro) die zij ontvangen voor dienstverlening op locatie.
Bent u het eens dat de uitwerking van de voorgenomen maatregelen er niet toe zouden mogen leiden dat de gerechtstolken straks aanzienlijk minder betaald zullen krijgen dan in de oude situatie?
Ja, daar ben ik het mee eens. De voorgenomen maatregelen zouden er niet toe moeten leiden dat tolken minder betaald krijgen in de nieuwe situatie. Tolken die opdrachten uitvoeren in de Rechtspraak/voor OM behoren een gepaste vergoeding te krijgen, aangezien zij van belang zijn voor de rechtspleging en de rechtsgang. De stelselherziening van de tolk- en vertaaldienstverlening ziet erop toe dat er sprake is van marktwerking. Deze wijziging is er juist op gericht dat de positie van de zelfstandig werkende tolk verbeterd kan worden. Daarbij is het van belang dat de individuele tolk met de intermediair in vrijheid afspraken kunnen maken over de voorwaarden (waaronder de vergoeding) waarvoor zij het werk verrichten van het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak. Het is aan de individuele tolk om te onderhandelen en te komen tot een gepaste vergoeding. Door middel van het hogere inschrijftarief is beoogd de tolk in de gelegenheid te stellen om een stevigere positie te krijgen de afspraken die zij maken over een hogere uurvergoeding.
Kunt u ingaan op het signaal dat ons heeft bereikt dat sommige gerechtstolken in plaats van een verdiende loonsverhoging juist moeten rekenen op een verlaging van hun tolkenvergoeding van 67,3 procent bij OM-tolkdiensten van bijvoorbeeld 31 minuten? Zo nee, hoeveel gaan ze er dan op achteruit?
Het is van belang om signalen te ontvangen van alle partijen in het stelsel van de tolk- en vertaaldiensten, zodat we op de hoogte blijven van de stelselontwikkeling. Daarvoor staan we in contact met de beroepsvertegenwoordigers. Ondanks dat de aanbesteding van de tolkdiensten bij het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak is ondertussen gegund, is nog geen informatie beschikbaar over de vergoeding aan de zelfstandig ondernemende tolken van opdrachten bij OM/de Rechtspraak. Hierdoor kan (nog) niets gezegd worden over de ontwikkeling van de vergoeding aan deze groep tolken. Het uurtarief komt immers, zoals in bovenstaande antwoorden tevens vermeld, tot stand tussen onderhandelingen met de individuele ondernemende tolk en de intermediair.
Bent u het eens met de stelling dat de nieuwe vergoedingsontwikkelingen zeer nadelig kunnen zijn voor tolken die bijvoorbeeld diensten doen van net iets meer dan 30 minuten?
De verwachting is dat tolken in de nieuwe situatie voor diensten op locatie van het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak een hoger uurvergoeding overeenkomen met het tolkbureau. Er is, vanaf februari 2024, sprake van een andere situatie waarbij de aanbesteding van de tolkopdrachten van het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak volledig geïmplementeerd is.
Door te gaan werken met tolkbureaus kunnen tolken het werk dat zij voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak verrichten ook combineren met het werkaanbod dat zij via het tolkbureau aangeboden krijgen voor andere overheidsorganisaties. Ook deze situatie verschilt ten opzichte van de huidige werkwijze. Daarnaast refereer ik graag naar de beantwoording op vraag 3, 4 en 5.
Klopt het dat er plannen zijn om de OM-tolkendiensten in de toekomst telefonisch te laten plaatsvinden?
Na contact met het Openbaar Ministerie kan ik benadrukken dat de bovenstaande stelling niet klopt. Alleen bij hoge uitzondering wordt er via telefonische of video verbinding vertolkt. Dit gebeurt bijvoorbeeld als een tolk vlak voor de opdracht annuleert.
Deelt u de zorg dat de geplande verhoging van € 43,89 naar € 55 met afschaffing van de voorrijkosten een grote teruggang in inkomsten voor de gerechtstolken kan betekenen?
Door de genomen maatregelen in de nieuwe aanbestedingen van het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak verwacht ik juist hogere uurvergoedingen voor dienstverlening op locatie. Dit mede door de verhoging van het inschrijftarief van 15 euro, waardoor de tolk in de gelegenheid is om een hoger uurtarief te vragen. Ik heb beoogd om de tolk te beschermen voor een nadelig financieel effect door het inschrijftarief voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak te verhogen met 15 euro. Op deze manier kunnen tolken het wegvallen van de voorrijkosten met een hogere uurvergoeding compenseren. Daar komt bij dat het minimumtarief vanaf 1 januari 2024 geïndexeerd is naar 59,53 euro.
Deelt u de zorgen over de positie van gerechtstolken op de arbeidsmarkt? Zo ja, welke maatregelen treft u voor het behoud en werven van nieuwe gerechtstolken?
Ik kan een deel van de zorg begrijpen gezien de stelselherziening. Het stelsel van de tolkdienstverlening is in ontwikkeling. De tolken, tolkbureaus en opdrachtgevers zijn in toenemende mate afhankelijk van elkaar om het werk te verrichten. De nieuwe systematiek dient zich immers nog te bewijzen in opzichte van de overheidsopdrachten voor het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak.
De zorg over de positie van de tolken deel ik echter niet. In het nieuwe stelsel is sprake van zelfstandig ondernemende tolken en tolkbureaus. Deze partijen in het stelsel werken, soms individueel maar in toenemende mate met elkaar, in een markt waarin de positie op basis van vraag en aanbod van gevraagde expertise tot stand komt. Op basis hiervan kunnen betere voorwaarden tot stand komen met verantwoordelijkheid voor ieders eigen deel van de overheidsopdracht.
In de doelstellingen van het programma «Tolken in de Toekomst» is in het bijzonder aandacht besteed aan het borgen van de goede en onafhankelijke positie van de tolken, waaronder tolken die werken in de rechtsgang. Door de keuzevrijheid die zij hebben om via verschillende contractpartijen in aanmerking te komen tot het werk van de overheid, ontstaat voor hen een betere positie richting de markt van tolkbureaus. Ik hoor ook positieve geluiden over de positie van de tolk en de onderhandelingsmogelijkheden over voorwaarden.
Afhankelijk van vraag en aanbod zal door de markt, al dan niet in samenwerking met de overheid, gericht acties ondernomen worden voor behoud van voldoende gekwalificeerde tolken. In de Kamerbrief van 11 december 20237 noemde ik de interventies, in het kader van het vergroten van het aantal registertolken in het Register voor beëdigde tolken en vertalers.
Kunt u reflecteren op wat deze voorgenomen uitwerking kan doen met de toegang tot het recht als steeds minder mensen de mogelijkheid krijgen om gebruik te maken van een tolk in de rechtsgang?
Ik kan niet speculeren over mogelijke situaties. Het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak vragen, op basis van artikel 6 EVRM en de Wet Beëdigde tolken en vertalers (Wbtv), registertolken uit. De inzet van de registertolken op C1-niveau in de rechtsgang is dus verplicht als betrokkenen de taal niet beheersen. Dit zijn de rechten van elke burger.
Daarnaast is mijn ministerie op dit moment met betrokken partijen, waaronder Bureau Wbtv en intermediairs, gericht aan het onderzoeken hoe het Register beëdigde tolken en vertalers aangevuld kan worden met meer C1-tolken. Hieronder valt ook de verhoging in het register van het aantal tolken die werken voor Openbaar Ministerie/de Rechtspraak. Door het uitbreiden van mogelijke interventies in het aantal registertolken, zal de mogelijkheid voor het gebruik van een tolk in de rechtsgang naar verwachting toenemen.
Bent u het eens met de stelling dat deze voorgenomen uitwerking van de Kamerbreed aangenomen motie nadelig kan zijn voor de inkomenspositie van gerechtstolken en bent u het met eens met de stelling dat er juist moet worden gewerkt aan een redelijke vergoeding en een tariefverhoging ten opzichte van de huidige situatie voor gerechtstolken zodat de toegang tot het recht voor iedereen wordt gewaarborgd?
Met de uitwerking van de motie is juist beoogd om de positie van de tolk als zelfstandige ondernemer beter tot zijn recht te laten komen. Ik heb beoogd om de tolk te beschermen voor een nadelig financieel effect door het inschrijftarief voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak te verhogen met 15 euro. Op deze manier kunnen tolken het wegvallen van de voorrijkosten met een hogere uurvergoeding compenseren. De uitwerking van de vergoedingen in de praktijk wordt gemonitord als onderdeel van de monitoring van de tolk- en vertaaldiensten.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de gerechtstolken daadwerkelijk de tariefverhoging voelen in hun portemonnee en aanvullende maatregelen te treffen om te voorkomen dat gerechtstolken er in het geheel er ten opzichte van de oude situatie in ieder geval niet op achteruit zullen gaan?
Ja. Voor deze vraag refereer ik naar de beantwoording van vraag 3, 4 en 5.
Kunt u de Kamer dit kalenderjaar nog informeren over zowel de ontwikkelingen bij de tarieven van tolken alsmede de resultaten van de monitoring van de tarieven van vertaaldiensten?
De Kamerbrief over de monitoring is in december naar de kamer gestuurd8. De eerste beelden van de ontwikkeling van de tarieven van de tolken worden in deze brief weergegeven. Hieruit blijkt bijvoorbeeld dat in meer dan 40% van de opdrachten meer dan 60 euro wordt vergoed. De resultaten van de monitoring van de tarieven van de vertaaldiensten zijn gelimiteerd beschikbaar en bieden nog geen volledig, geaggregeerd beeld. Aangezien veel aanbestedingen rondom de vertaaldiensten nog geïmplementeerd moeten worden, zal de monitoring over de tarieven van de vertaaldiensten zich in de loop van het komende jaar vullen. In de eerstvolgende Kamerbrief rondom de monitoring zal ik bij dit onderwerp opnieuw stilstaan.
De oproep tot ambtenarenprotest tegen de verkiezingsuitslag |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Was u op de hoogte van de oproep tot een ambtenarenprotest tegen de verkiezingsuitslag1, die op LinkedIn werd geplaatst? Zo ja, wanneer bent u hiervan op de hoogte gebracht?
Ik heb in het weekend voorafgaand aan de bijeenkomst kennisgenomen van de oproep op social media tot een samenkomst van ambtenaren om een signaal af te geven naar aanleiding van de verkiezingsuitslag.
Wat vindt u van deze oproep tot een politiek protest, specifiek gericht tot ambtenaren, waarbij hen in die hoedanigheid wordt verzocht om politiek kleur te bekennen?
Ik heb begrepen dat het geen protest tegen de verkiezingsuitslag betrof. De oproep gaat over het afgeven van een signaal dat ambtenaren de ambtseed serieus nemen, dat zij er voor alle burgers zijn en dat zij staan voor de rechtsstaat en de Grondwet. Voor het uiten van je mening zijn regels gesteld. In het antwoord op vraag 3 ga ik hierop in.
Bent u van mening dat ambtenaren in die hoedanigheid deel mogen nemen aan een protest tegen de uitkomst van een democratische politieke gebeurtenis? Zo ja, kunt u hiervoor een uitgebreide onderbouwing geven?
Ambtenaren hebben, zoals iedereen, het recht van vrijheid van meningsuiting en het recht op vergadering en betoging. Tegelijkertijd dienen ambtenaren zich te houden aan de Ambtenarenwet en de Gedragscode Integriteit Rijk (GIR). Artikel 10 van de Ambtenarenwet stelt dat ambtenaren zich dienen te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Dit kan per situatie verschillen. Allerlei factoren kunnen meespelen, zoals maatschappelijke gevoeligheid van het onderwerp, de betrokkenheid van de ambtenaar bij het onderwerp, en het moment en de manier waarop ambtenaren opvattingen kenbaar maken. Het is aan de individuele ambtenaar om deze aspecten mee te nemen in de afweging tot (openbare) uiting, zoals deelname aan een demonstratie of protest. Hiervoor hoeft geen toestemming vooraf te worden gevraagd. Dit heeft te maken met het verbod op censuur. Als daar aanleiding toe bestaat dienen ambtenaren zich jegens hun werkgever wel te verantwoorden over de afwegingen en keuzes die zijn gemaakt. De werkgever beoordeelt dit per situatie waarbij alle omstandigheden zorgvuldig worden gewogen.
Wat heeft u gedaan nadat u kennis had genomen van de oproep tot dit protest? Heeft u bepaalde actie ondernomen, of is er niets gebeurd?
Binnen de Rijksoverheid is het gesprek over ambtenaren die zich uitspreken volop gaande, al voor het desbetreffende protest. Onder meer naar aanleiding van de klimaatprotesten en het conflict Israël-Gaza. Recent is de handreiking Ambtenaar en grondrechten2 tot stand gebracht. Deze biedt medewerkers en leidinggevenden op basis van de bestaande regelgeving en gedragsregels handvatten om hiermee om te gaan.
Bent u niet van mening dat de Nederlandse overheid zich had moeten uitspreken tegen dit protest, aangezien de verkiezingsuitslag het resultaat is van een democratisch proces in Nederland, de Nederlandse Staat de plicht heeft om deze processen te faciliteren en te waarborgen en haar werknemers daarvoor dus ook verantwoordelijk te houden?
Ik heb begrepen dat het geen protest tegen de verkiezingsuitslag betrof. Zie ook het antwoord op vraag 2. Los daarvan geldt dat zolang deelname aan een protest de goede vervulling van de functie of de goede functionering van de openbare dienst niet in de weg staat, het ambtenaren vrij staat om in hun vrije tijd deel te nemen aan openbare bijeenkomsten zoals demonstraties en protesten. Daarbij geldt ook dat ambtenaren voorafgaand aan deelname geen toestemming hoeven te vragen aan hun werkgever. Het ligt daarom niet voor de hand dat de Nederlandse overheid zich in algemene zin hierover uitspreekt. Dat zou immers een ongeoorloofde inperking betekenen van de grondrechten die ambtenaren hebben.
Kunt u reflecteren op de noodzakelijke neutraliteit van het ambtenarenapparaat in Nederland, in het licht van de reactie van dit apparaat op de verkiezingsuitslag? Moet niet geconstateerd worden dat het ambtenarenapparaat een dusdanige politieke kleur heeft (gekregen) dat dit onvermijdelijk invloed heeft op de uitvoeringsorganisatie van de Nederlandse Staat en alles wat daarmee samenhangt? Vindt u dit niet onwenselijk?
Het is belangrijk dat ambtenaren politiek neutraal zijn en blijven in hun werk. In Nederland werken ambtenaren zonder politieke binding en ongeacht de eigen politieke voorkeur voor het algemeen belang. Dat past ook bij ons democratische bestel, de ministeriële verantwoordelijkheid en het gegeven dat Nederland geen wisseling van de ambtenaren kent bij een nieuwe regering. Een bewindspersoon is verantwoordelijk voor een politiek besluit, hij of zij legt hierover verantwoording af aan het parlement. Ambtenaren hebben hierbij een ondersteunende, adviserende en uitvoerende rol, waarin zij op basis van professionaliteit worden geacht om objectief te adviseren, en alle inzichten en opties aan bewindspersonen voor te leggen. Het is de taak van ambtenaren om te zorgen voor een transparant en goed besluitvormingsproces. Vervolgens voeren ambtenaren uit wat politiek is besloten, ook als de politieke weging tot een ander besluit heeft geleid dan werd geadviseerd. Als de uitvoering van een politiek besluit onbedoelde gevolgen heeft, is het de taak van ambtenaren om die signalen terug te leggen bij de verantwoordelijk bewindspersoon zodat die het besluit kan heroverwegen. Een en ander laat onverlet dat ambtenaren persoonlijke meningen en voorkeuren kunnen hebben en daar, binnen gestelde grenzen (zie het antwoord op vraag 3), uiting aan kunnen geven.
Vindt u niet dat de ambtenaren die in die hoedanigheid gehoor hebben gegeven aan de protestoproep zich schuldig hebben gemaakt aan werkweigering, aangezien de verkiezingen en de daaropvolgende uitslag onlosmakelijk en onvermijdelijk verbonden zijn met hun werk en niet geclassificeerd kunnen worden als een maatschappelijke misstand, waarvoor zij zich zouden kunnen beroepen op het demonstratierecht?
Het demonstratierecht en vrijheid van meningsuiting zijn grondrechten die ook gelden voor ambtenaren. Artikel 10 van de Ambtenarenwet stelt hieraan slechts de beperking dat ambtenaren zich dienen te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Overigens voor zover bekend, heeft de bijeenkomst plaatsgevonden in de eigen tijd van de ambtenaren, en is er ook in die zin geen sprake geweest van werkweigering. Het is aan de werkgever om te beoordelen of er door deelname aan de bijeenkomst een grens is overschreden. Zie ook het antwoord onder vraag 2.
Waarom heeft de Nederlandse overheid als werkgever ambtenaren niet actief opgeroepen, of zelfs verboden, om niet deel te nemen aan dit protest, aangezien dit in strijd is met hun werkzaamheden en verantwoordelijkheden voor de Nederlandse democratische rechtsstaat, waarvan de verkiezingsuitslag een resultaat is?
Zie antwoord op vraag 5.
Zijn er binnen de brede Nederlandse overheid departementen/afdelingen/bewindspersonen geweest die ambtenaren actief hebben opgeroepen en/of aangemoedigd om deel te nemen aan dit protest? Zo ja, waar is dit gebeurd en waarom?
Ik ben niet op de hoogte van actieve oproepen tot deelname aan deze bijeenkomst door departementen, afdelingen of bewindspersonen binnen de Rijksoverheid.
Wat vindt u ervan dat een dergelijk protest eigenlijk bekostigd wordt door de burger, aangezien de salarissen van ambtenaren worden betaald met belastinggeld? Is het wat u betreft niet onwenselijk dat de kiezer/belastingbetaler als financier van het ambtenarenapparaat opdraait voor de gevolgen en kosten van een niet-legitieme werkweigering van ambtenaren die door deelname aan dit protest bepaalde diensten niet hebben geleverd, terwijl de burger hiervoor wel betaalt en nu dus extra kosten moet maken voor het opvangen van de gevolgen hiervan?
Zie antwoord op vraag 7.
Gaat u in kaart brengen hoeveel en welke werkzaamheden er geen doorgang hebben kunnen vinden door deelname van ambtenaren aan dit protest en hoeveel en op welke manier burgers hierdoor zijn benadeeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 7.
Hoe reflecteert u op de stelling van de organisatoren van dit protest, dat het «belangrijk is dat ambtenaren een signaal afgeven» tegen de verkiezingsuitslag? Deelt u de mening dat het niet aan ambtenaren in die hoedanigheid is om op een dusdanige manier stelling te nemen tegen een democratische gebeurtenis en de organisatoren hiermee dus aan stemmingmakerij doen die zorgt voor maatschappelijke onrust en polarisatie?
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe reflecteert u op de stelling van de organisatoren van dit protest en de daaraan deelnemende ambtenaren dat «ambtenaren bereid moeten zijn het werk neer te leggen wanneer zij niet iedereen gelijk mogen behandelen»? Kunt u uitleggen waar deze stelling op is gebaseerd, aangezien er helemaal geen sprake van is dat ambtenaren mensen niet langer gelijk mogen behandelen?
Ambtenaren dienen zich, net als iedereen in Nederland, te houden aan de Grondwet, waarin artikel 1 bepaalt dat «allen die zich in Nederland bevinden, in gelijke gevallen gelijk worden behandeld». Ambtenaren zijn wettelijk verplicht mensen gelijk te behandelen. Voor zover mij bekend hebben de initiatiefnemers en deelnemers aan de bijeenkomst aangegeven zelf bereid te zijn het werk neer te leggen als zij in strijd met deze verplichting zouden moeten handelen. Dit betreft een hypothetische situatie, waarvan de gevolgen pas kunnen worden beoordeeld als die situatie zich daadwerkelijk voor zou doen. Los daarvan is het uitgangspunt dat het bestempelen van desinformatie als zodanig primair geen taak van overheden is.3
Vindt u niet dat bovengenoemde stelling classificeert als het verspreiden van desinformatie, aangezien het aantoonbaar niet waar is en dus gezien zou moeten worden als misleiding? Zo ja, hoe gaat u acteren op deze verspreiding van gevaarlijk nepnieuws en onderkent u dat dergelijke stemmingmakerij een gevaar oplevert voor de sociale cohesie en de veiligheid in de samenleving?
Zie antwoord vraag 13.
Gaat u personen die de komende tijd vergelijkbare oproepen en uitspraken doen op social media aangaande de verkiezingsuitslag en de gevolgen daarvan actief (laten) monitoren en waar nodig censureren, bijvoorbeeld door de Denktank Desinformatie, aangezien het bestrijden van desinformatie volgens de rijksoverheid de afgelopen jaren een belangrijke en noodzakelijk taak was? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik heb uiteengezet in de antwoorden op de voorgaande vragen, valt het oproepen tot een bijeenkomst onder het demonstratierecht en de vrijheid van meningsuiting die gelden voor alle mensen. Ik ben daarom niet van plan om de sociale media te monitoren op zulke oproepen. Daarnaast doet de overheid niet aan censuur. Bovendien acht ik het juist van belang dat ambtenaren zich kunnen uitspreken binnen de daartoe gestelde grenzen, zoals hiervoor al uiteen is gezet.
De aanstelling van de regeringscommissaris voor de pensioentransitie |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Op 24 november jl. heeft u een brief naar de Eerste Kamer gestuurd met betrekking tot de benoeming van een regeringscommissaris die al op 1 januari 2024 zal aantreden1; kunt u nader toelichten wat de functieomschrijving is van de regeringscommissaris voor de pensioentransitie?
De regeringscommissaris brengt zo vaak als nodig, maar in elk geval twee keer per jaar, eigenstandig advies uit aan de Minister. Deze adviezen zullen, voorzien van een reactie, tegelijk met de monitoringsinformatie van de Minister worden gedeeld met de Tweede Kamer. In de adviezen gaat de regeringscommissaris in op de voortgang van de transitie, signaleert de regeringscommissaris eventuele knelpunten en benoemt zij de mogelijke maatregelen om deze knelpunten weg te nemen. Daarnaast stimuleert de regeringscommissaris dat goede voorbeelden uit de uitvoeringspraktijk worden gedeeld, in alle fases van de transitie en voor alle typen regelingen. Daarbij wijst de regeringscommissaris op beschikbare routes (bijvoorbeeld naar de Transitiecommissie).
Wat is het mandaat van de regeringscommissaris?
De regeringscommissaris kan vrijelijk en naar eigen inzicht het gesprek aangaan met de partijen die op enigerlei wijze bijdragen of betrokken zijn bij de pensioentransitie. Het kan gaan om sociale partners, pensioenfondsbesturen, verzekeraars, pensioenuitvoerders, pensioenadviseurs en ICT-leveranciers. Daarbij gaat het niet alleen om de diverse koepelorganisaties, maar kan het ook gaan om individuele partijen.
De regeringscommissaris zal zich in haar advisering niet uitspreken over de inhoud van pensioenafspraken. Zij richt zich op het proces. Het doel is dat de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel soepel en tijdig verloopt.
De regeringscommissaris zal zich in haar advisering niet alleen baseren op de monitoringsinformatie die vanuit het Ministerie van SZW wordt verstrekt, maar kan ook zelf informatie verzamelen. Daartoe zal zij niet alleen zelf het initiatief nemen, partijen kunnen de regeringscommissaris ook benaderen.
De regeringscommissaris kan gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen aan de Minister. In elk geval adviseert de regeringscommissaris bij het uitkomen van de monitoringsinformatie die aangeboden wordt aan uw Kamer, maar dat kan ook vaker zijn als de regeringscommissaris daartoe aanleiding ziet.
Kunt u aangeven wat de wervingsprocedure was voor de aangestelde regeringscommissaris voor de pensioentransitie en hoe hierbij rekening werd gehouden met het borgen van de onafhankelijkheid?
Voor de vacature van regeringscommissaris is een openbare vacature uitgeschreven. In de selectieprocedure is de onafhankelijkheid van de kandidaten een belangrijke toetssteen geweest. Hierbij speelt van nature een spanningsveld: aan de ene kant moet de onafhankelijkheid van de regeringscommissaris buiten kijf staan, aan de andere kant dient een kandidaat over uitgebreide kennis en ervaring van de pensioensector te beschikken. Met de aanstelling van prof. dr. S.G. van der Lecq als regeringscommissaris ben ik ervan overtuigd dat zowel de kennis en onafhankelijkheid is geborgd.
Hoeveel kandidaten hebben gesolliciteerd naar de functie van regeringscommissaris?
Het is gelet op de vertrouwelijkheid van de procedure niet opportuun om gedetailleerde informatie te verstrekken. Ik kan u melden dat er voldoende belangstelling was voor de functie en met meerdere kandidaten sollicitatiegesprekken zijn gevoerd.
Kunt u aangegeven hoe de nevenfuncties van de aangestelde regeringscommissaris, bij onder andere Achmea Investment Management, het ABP en pensioenfonds IBM Nederland (SPIN) zich verhouden tot de rol van de regeringscommissaris voor de pensioentransitie en in hoeverre hier sprake kan zijn van onverenigbare belangen?
In hoeverre kan de aangestelde regeringscommissaris volgens u onafhankelijk advies geven over de transitie, terwijl de regeringscommissaris als kroonlid van de SER2 aan de basis stond van de voorgenomen wijzigingen van het pensioenstelsel?
Het is juist dat prof. dr. S.G. van der Lecq als kroonlid heeft bijgedragen aan het SER-advies «Toekomst pensioenstelsel». Het ging daarbij om een advies en niet om het voorschrijven van bepaalde uitkomsten. Dat is ook niet de rol van de SER. Sociale partners hebben dit advies wel gebruikt als input voor het sluiten van het pensioenakkoord. De rol van de regeringscommissaris is te adviseren op de tijdige transitie naar het nieuwe pensioenstelsel, zoals dat is overeengekomen in het pensioenakkoord en is vastgelegd in de wet Toekomst pensioenen.
In hoeverre is de aangestelde regeringscommissaris onafhankelijk te noemen in deze transitie, terwijl zij in de Commissie Parameters 20223 zat, die adviseerde over de economische parameters en rekenrentes die gehanteerd moeten worden in de verplichte berekeningen in de pensioentransitie?
Prof. dr. S.G. van der Lecq heeft inderdaad zitting gehad in de commissie parameters. Ook in de commissie parameters stond onafhankelijkheid van de voorzitter en leden voorop. Ik ben ervan overtuigd dat zij in haar werkzaamheden voor de commissie parameters onafhankelijk heeft geopereerd en dat zij ook nu in haar nieuwe functie die onafhankelijkheid zal betrachten. Daarnaast richtten de werkzaamheden van de commissie parameters zich op de inhoud, terwijl de regeringscommissaris zich juist alleen op het proces zal richten.
Deelt u de opvatting dat de sterk wisselende parametersets juist de aanleiding kunnen zijn voor onzekerheid in de transitie?
Die opvatting deel ik niet. Pensioenen, en daarmee ook de scenariosets, zijn en blijven afhankelijk van de economische omstandigheden. Het is daarom belangrijk dat de scenariosets tenminste ieder kwartaal door De Nederlandsche Bank herijkt worden, zodat deze telkens zoveel mogelijk consistent zijn met veranderende marktomstandigheden en de nieuwste realisatiecijfers. Het is daarbij goed om op te merken dat de scenariosets gebruikt worden bij berekeningen die ondersteunend zijn voor de afwegingen en de daaruit volgende besluitvorming van pensioenfondsen en/of sociale partners rondom de nieuwe premieregeling en de transitie daarnaartoe. De scenariosets zijn dan ook niet leidend voor die besluitvorming.
Verder is het goed om op te merken dat sociale partners in het transitieplan niet alleen afspraken maken over de verwachte situatie, maar ook over het kader dat geldt bij afwijkende economische omstandigheden. Zo bepalen zij welke doelen zij willen behalen, welke doelen voorrang hebben, en de bandbreedte aan uitkomsten die zij evenwichtig vinden. Pensioenfondsen bezien vervolgens hoe zij het invaarbesluit binnen deze kaders vorm kunnen geven. Zij verkennen daarbij hoe het invaarbesluit eruit komt te zien als de financiële ruimte anders is door andere economische omstandigheden op het moment van invaren dan op het moment dat het besluit wordt genomen. Om de robuustheid van de afspraken te bepalen wordt gevraagd onder verschillende economische en financiële omstandigheden de uitkomsten van de doelstellingen en voorrangsregels uit te rekenen. Pensioenfondsen nemen dit en de consequenties van wijzigende omstandigheden voor het invaarbesluit op in het implementatieplan dat ingediend wordt bij DNB. Door dit mee te nemen in het implementatieplan, wordt juist zoveel als mogelijk voorkomen dat veranderende marktomstandigheden zorgen voor een onzekere transitie.
Deelt u de mening dat de IT-transitie de achilleshiel kan worden van de pensioentransitie, waaronder de deelnemersadministratie bij pensioenuitvoeringsorganisaties, en bovendien ook de koppeling tussen deelnemersadministratie en vermogensbeheerders? Zo ja, waarom wel en zo nee, waarom niet?
Er zijn diverse waarborgen ingebouwd om te voorkomen dat hier een achilleshiel kan ontstaan. De overgang naar de nieuwe pensioenregeling vraagt om de nodige aanpassingen, onder andere ten aanzien van ICT-systemen en de pensioenadministratie. Van pensioenuitvoerders wordt daarom ter voorbereiding op deze transitie gevraagd om een implementatieplan op te stellen. In dit implementatieplan gaat de pensioenuitvoerder onder andere in op de technische uitvoerbaarheid en de risico’s van de uitvoering van de pensioenregeling en de risicobeheersmaatregelen. De pensioenuitvoerder dient daarbij een analyse op te nemen ten aanzien van de operationele en IT-risico’s, de beschikbaarheid en de kwaliteit van de data en de beheersing van deze risico’s. Voor pensioenfondsen geldt daarbij dat zij ook de risico’s die samenhangen met de uitbesteding van werkzaamheden en de beheersing daarvan in kaart moeten brengen. Kortom, vooraf wordt van pensioenuitvoerders gevraagd om de risico‘s inzichtelijk te maken en de benodigde beheersmaatregelen te treffen. Daarbij wordt de sector daar waar mogelijk ondersteund, bijvoorbeeld aan de hand van servicedocumenten en handreikingen. Het implementatieplan wordt vervolgens aan DNB toegestuurd, die dit meeneemt in haar toezicht op de transitie. Tot slot wordt de uitvoering gedurende de transitie nauwgezet gemonitord en blijf ik met de pensioenuitvoerders in gesprek. Signalen uit de sector worden nauwlettend in de gaten gehouden, en best practices worden gedeeld. Indien er knelpunten ontstaan, kunnen deze dankzij de monitoring en de gesprekken in een vroeg stadium worden onderkend en kan bezien worden hoe deze knelpunten op te lossen.
Heeft de regeringscommissaris een rol om ook onafhankelijk advies uit te brengen over de voortgang van deze transitie, specifiek op IT-gebied zoals hierboven omschreven?
De pensioentransitie vraagt ook om aanpassing van ICT-systemen en aanpassing van de pensioenadministraties. IT is daarmee een belangrijke factor voor het tijdig slagen van de transitie. Dit aspect van de transitie zal daarom ook de aandacht hebben van de regeringscommissaris.
Op basis waarvan vindt u de regeringscommissaris geëquipeerd om onafhankelijk advies uit te brengen over de voortgang van deze transitie specifiek op IT-gebied?
Prof. dr. S.G. van der Lecq heeft een brede ervaring in het pensioendomein. Voor de werkzaamheden die de regeringscommissaris verricht, krijgt zij daarnaast ondersteuning vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze ondersteuning moet toereikend zijn voor de toebedeelde taken. Wanneer bepaalde specifieke kennis niet binnen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beschikbaar is, kan ook externe ondersteuning ingezet worden.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn één voor één beantwoord, met in achtneming van de reguliere antwoordtermijn voor schriftelijke Kamervragen.
Het bericht 'Steeds meer kinderen zonder zwemdiploma vooral bij lage inkomens' |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Steeds meer kinderen zonder zwemdiploma, vooral bij lage inkomens»?1
Ja.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook kinderen van ouders met een lager inkomen hun zwemdiploma’s halen?
Ieder kind zou zwemvaardig moeten kunnen zijn, ongeacht de financiële draagkracht van de ouders. Aangezien de problematiek niet eenduidig2 is, zijn oplossingen vanuit verschillende kanten vereist. Waar mogelijk initieer en ondersteun ik initiatieven om de drempels voor deze doelgroep weg te nemen. Enkele voorbeelden van de huidige inzet:
Deelt u de mening dat in een waterrijk land als Nederland, zwemdiploma’s noodzakelijk zijn? Zo ja, op welke manier gaat u de dalende trend van het aantal kinderen zonder zwem-ABC keren?
Ik deel met u het inzicht dat zwemdiploma’s heel belangrijk zijn in ons land. Niet alleen voor de veiligheid, maar zeker ook om een leven lang te kunnen recreëren op en om het water.
De gerapporteerde cijfers beschrijven de situatie in 2022, kort na de beperkingen van de coronapandemie. Ik weet dat sindsdien hard gewerkt is om de wachtlijsten voor zwemles in te korten en de achterstanden weg te werken in de branche3. Ik ben continu in gesprek met de branche om oplossingen te bedenken hoe de achterstanden ingelopen kunnen worden.
De prioriteiten zijn daarbij het tegengaan van het tekort aan zwemdocenten en het effectief gebruik van zwemwater, bijvoorbeeld door slimme programmering in zwembaden of het bieden van zwemles kort na schooltijd wanneer het zwembad vaker vrij is.
Ik hoop dat de huidige en toekomstige inspanningen het gedaalde diplomabezit van kort na de coronabeperkingen weer corrigeren.
Waarom lukt het u niet om in een welvarend land als Nederland, ondanks het grote aanbod van financieringsmogelijkheden, alle kinderen hun zwemdiploma’s te laten behalen?
Ik zet mij samen met de branche in voor volledig zwemvaardige bevolking. Enkele van de belemmerende factoren benoemde ik in de beantwoording van vraag 2 en 3. Naast de financiële aspecten, die u terecht aanhaalt, gaat het om een tekort aan zwemdocenten en effectieve benutting van badwater. Maar daarnaast betreft het ook om de bereidwilligheid en kennis van het belang onder ouders om hun kinderen naar zwemles te begeleiden. Dit vraagt een inspanning en is niet altijd even vanzelfsprekend, waardoor de drempel ondanks diverse ondersteuningsmogelijkheden soms toch te hoog is. Om het belang van (goede) zwemles te benadrukken wordt via het Nationaal Plan Zwemveiligheid gewerkt aan voorlichting voor ouders over dit onderwerp.
De beantwoording van vragen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Kuipers , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bereid de grote waardering over te brengen aan uw ambtenaren voor de beantwoording van alle schriftelijke, feitelijk en mondelinge vragen die vragensteller de afgelopen jaren stelde, zeker wanneer die beantwoording tijdig, zorgvuldig en gewetensvol was?
Ja.