Barrières voor sociaal advocaten om toeslagenouders juridisch bij te staan en de haperende uitvoering van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) |
|
Jimmy Dijk , Michiel van Nispen |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Klopt het dat de waardering van zaken voor het ondersteunen van ouders bij het herstelproces toeslagen in 2024 is veranderd van 0,5 per toevoeging naar 1,0 per toevoeging waardoor er onder de streep minder toeslagenouders kunnen worden geholpen per advocaat?1
Het klopt dat de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de Raad) het reguliere beleid van 1,0 toevoegeenheid weer hanteert. Hiermee draait de Raad een eerdere uitzondering voor toeslagenzaken terug. De uitzondering was een tijdelijke maatwerkoplossing voor toeslagenzaken, die afwijkt van de reguliere gang van zaken in de gesubsidieerde rechtsbijstand. Zie verder het antwoord onder vraag 3.
Klopt het dat deze beslissing is genomen zonder dat de advocaten die werken in dit systeem hierin gehoord zijn?
Voorafgaand aan de beslissing om te stoppen met de tijdelijke maatwerkoplossing voor toeslagzaken, heeft de Raad gesprekken gevoerd met de advocaten die veel zaken in behandeling hebben onder de subsidieregeling «pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag». Het ging hierbij om enkele advocaten (kantoren) die dreigden het maximum toegestane aantal zaken per jaar te overschrijden. Daarnaast stuurt de Raad altijd aankondigingen aan advocaten die het maximum aantal zaken naderen. Vorig jaar heeft de Raad twee kantoren bezocht die dit maximum hadden bereikt, voor een persoonlijk gesprek. Tijdens deze ontmoetingen is besproken hoe deze kantoren omgingen met het hoge aantal zaken en hoe zij ervoor konden zorgen dat er voldoende kwalitatieve aandacht kan worden besteed aan de (vervolg) zaken van deze ouders. Ook is gesproken over de wens van beide kantoren om nog meer ouders te vertegenwoordigen. De uitkomst van deze gesprekken is zorgvuldig meegewogen en afgestemd met de toezichthouder van de advocaten, de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: de NOvA). In het belang van de gedupeerde ouders, heeft de Raad besloten om het reguliere beleid, dat voor alle zaken in de gesubsidieerde rechtsbijstand geldt, weer in acht te nemen en dus te stoppen met het tijdelijke maatwerk voor de herstelregeling Kinderopvangtoeslag.
Ook de NOvA onderkent ten volle dat er grenzen zijn aan het aantal uren dat een advocaat jaarlijks aan zaken kan besteden. Wordt die grens overschreden, dan is de kwaliteit van de rechtsbijstand in het geding.
Waarom is ervoor gekozen deze eenheid te verhogen aangezien het in de praktijk voor veel advocaten al moeilijk was om alle ouders te helpen en door deze verhoging nog minder procedures per advocaat kunnen worden gevoerd?
Er is niet zozeer gekozen voor een verhoging, er is gekozen voor het terugdraaien van een tijdelijke maatwerkoplossing.
Om de kwaliteit van gesubsidieerde rechtsbijstand te waarborgen, stelt de Raad, in nauwe samenwerking met de NOvA voorwaarden aan de inschrijving van advocaten. Deze voorwaarden omvatten onder meer de vereiste expertise en het maximale aantal toevoegingen dat per jaar kan worden aangevraagd door een advocaat. De Raad heeft het maximum aantal toevoegingen vastgesteld op 250 toevoegeenheden per jaar, waarbij één toevoegeenheid staat voor een werklast van 6 of meer uren. Met 250 toevoegeenheden per jaar komt een advocaat uit op een werklast van (minimaal) 1.500 uur. In de juridische sector is een werklast van 1.200 declarabele uren per jaar de norm. Het beleid van de Raad dat er maximaal 250 toevoegeenheden afgegeven worden, die staan voor een werklast van meer dan 1.500 uur per jaar, overschrijdt deze norm al ruimschoots. De Raad voert dit maximumbeleid om ervoor te zorgen dat een advocaat voldoende tijd heeft om een client goed bij te staan. Het overschrijden van de jaarlijkse norm brengt de kwaliteit van de geboden rechtsbijstand in gevaar.
Tijdens de opstart van de herstelregelingen voor de toeslagenaffaire heeft de Raad het besluit genomen om de wegingsnorm voor een toevoeging voor deze zaken tijdelijk te verlagen van 1 toevoegingseenheid naar 0,5. De Raad heeft hiervoor gekozen omdat de hersteloperatie tijd nodig had om op gang te komen, waardoor deelnemende advocaten gedurende de opstartfase niet voldoende declarabele werkzaamheden konden verrichten. Dit omdat advocaten pas kunnen declareren voor de toevoeging als de activiteiten die onder een toevoeging vallen zijn afgerond. In het geval van toeslagenzaken kan dat lang duren, omdat er toevoegingen worden afgegeven voor de verschillende fases in het herstelproces, zoals bijvoorbeeld de integrale beoordeling of bezwaar. Pas als de desbetreffende fase is afgerond, kan een advocaat daarvoor declareren. Gedurende de wachttijd van bijvoorbeeld de behandeling van de integrale beoordeling kan een advocaat niet declareren en heeft de advocaat ook weinig werk aan zo’n zaak. Met de verlaging van de wegingsnorm heeft de Raad het voor de deelnemende advocaten mogelijk gemaakt om gedurende de opstartfase van de hersteloperatie tijdelijk een hoger aantal zaken aan te trekken om aan voldoende declarabele werkzaamheden te komen.
Op basis van de declaraties en de berichten van de werkgroep van toeslagadvocaten heeft de Raad de afgelopen periode geconstateerd dat de werkzaamheden die voortvloeien uit de hersteloperatie op gang zijn gekomen en tot declaraties leiden. Hiermee vervalt de bovenstaande reden voor het tijdelijke maatwerk. Omdat de werkzaamheden die voortvloeien uit de herstelzaken op gang zijn gekomen, is het van belang om het maximaal aantal zaken dat een advocaat kan aanvragen weer te normaliseren zodat de kwaliteit van rechtsbijstand wordt geborgd.
Het is niet wenselijk dat er voor de bijstand van gedupeerde ouders een andere kwaliteitsstandaard wordt gehanteerd dan voor reguliere zaken. Ook gedupeerde ouders moeten kunnen rekenen op kwalitatief goede rechtsbijstand en een grondige behandeling van hun zaak.
Vindt u het een teken van goed functioneren van de Wht dat er signalen zijn van advocaten die middels de Wht toeslagenouders helpen zonder dat hier nog een toevoeging tegenover stond omdat het aantal toevoegingen te weinig is om alle ouders te helpen?
Alle ouders die dat willen, kunnen worden geholpen door een advocaat. Op dit moment zijn er ruim 280 aangemelde advocaten die zich bij de Raad hebben gemeld om rechtsbijstand te verlenen aan gedupeerde ouders. Nu er voldoende gekwalificeerde advocaten beschikbaar zijn om alle gedupeerde ouders bij te staan, bestaat over de hele linie de indruk dat daar in voldoende mate in wordt voorzien.
Een enkel kantoor heeft zoveel zaken aangenomen, dat ze het jaarlijkse maximum aan toevoegingen hebben overschreden. Die keuze van het advocatenkantoor heeft tot gevolg dat ze voor een deel van die gedupeerde ouders geen (nieuwe) toevoeging kan aanvragen. Deze ouders kunnen echter wel aanspraak maken op gesubsidieerde rechtsbijstand. In zo’n geval geldt dat het kantoor de betreffende ouders kunnen doorverwijzen naar de Raad, zodat de Raad hen kan koppelen aan een beschikbare en gekwalificeerde advocaat. Een te hoge werkdruk is niet bevorderlijk voor de kwaliteit van de rechtsbijstandverlening. Het is van belang dat advocaten voldoende tijd hebben voor elke zaak.
Wat vindt u van de hoge barrières waar advocaten in het proces van de Wht tegenop lopen, zoals een gebrek aan gevraagde informatie, geen processtukken, het overslaan van oudergesprekken door zaakbehandelaars, het niet toezenden van een vooraankondiging en het onthouden van het recht om zienswijzen in te dienen waardoor het proces kwalitatief niet zorgvuldig verloopt?
De hersteloperatie richt zich op laagdrempelig herstel, bijvoorbeeld door ouders tijdens de integrale beoordeling te laten begeleiden door een persoonlijk zaakbehandelaar (hierna: PZB-er) die beschikbaar is voor vragen. Tegelijkertijd kampt de hersteloperatie ook met achterstanden en uitdagingen, bijvoorbeeld ten aanzien van het tijdig leveren van de informatie die ouders en hun advocaten nodig hebben. In dat kader zijn meerdere verbetermaatregelen doorgevoerd, waardoor beter informatie met ouders wordt gedeeld en eerder processtukken kunnen worden verstrekt.
In de zestiende voortgangsrapportage (hierna: VGR) is toegelicht dat de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) diverse maatregelen heeft doorgevoerd om de informatievoorziening aan ouders en advocaten te versnellen en verbeteren. Allereerst ontvangen ouders sinds het najaar van 2023 tijdens de integrale beoordeling (hierna: IB) standaard een feitenoverzicht. Ook ontvangen ouders het informatie- en beoordelingsformulier aan het eind van de beoordeling. Ouders krijgen hiermee meer inzicht in wat er is gebeurd en waarom zij wel of niet gedupeerd zijn in een bepaald toeslagjaar. In januari 2024 heeft UHT nieuwe laksoftware in gebruik genomen. Ten tweede wordt sinds eind 2023 het nieuwe ouderdossier verstrekt, dat samen met ouders en advocaten is ontwikkeld. De reacties op dit ouderdossier zijn positief. Naast verstrekking van dit dossier bij bezwaren en werkelijke schade zet UHT zich ook in om het ouderdossier al tijdens de IB te verstrekken aan ouders die behoefte hebben aan meer informatie dan het informatie- en beoordelingsformulier. Om deze verbetermaatregelen voor het verstrekken van het dossier te ondersteunen heeft een opschaling van de organisatie plaatsgevonden, in combinatie met vereenvoudiging van de lakinstructie, schrappen van controles en de invoering van nieuwe laksoftware.
Het kabinet herkent niet dat er nu stappen worden overgeslagen zoals een oudergesprek of een vooraankondiging. UHT voert in principe altijd een oudergesprek, tenzij de advocaat aangeeft dit niet te willen en het ouderverhaal schriftelijk overhandigd.
Ouders ontvangen daarnaast een vooraankondiging voordat zij een definitieve beschikking krijgen. Hierin staat per jaar aangegeven op welke regeling de ouder recht heeft en hoe het bedrag is opgebouwd dat de ouder ontvangt. Zij kunnen hierop hun zienswijze uitbrengen en ten behoeve hiervan ook een ouderdossier opvragen.2 De zienswijze is opgenomen in de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht). Uitgangspunt is dat er geen stappen in dit proces worden overgeslagen, zelfs als er voortvarende behandeling van de integrale beoordeling is geboden, bijvoorbeeld doordat een rechter heeft beslist dat een IB binnen een bepaalde termijn moet worden afgehandeld naar aanleiding van een beroep niet tijdig beslissen.
Als dit in incidentele gevallen misloopt, dan wordt daar een passende oplossing voor gezocht, zonder dat een ouder daarvoor in bezwaar hoeft te gaan.
Wat vindt u ervan dat de informatieachterstand voor advocaten hierdoor heel groot is en tevens omdat er, zonder duidelijke wettelijke basis, flinke stukken tekst worden weggelakt en persoonlijke dossiers niet beschikbaar zijn voor advocaten?
Advocaten moeten beschikken over de informatie die nodig is om hun cliënt bij te staan. Dat is de afgelopen periode niet altijd voldoende gelukt. Dat leidt er bijvoorbeeld toe dat advocaten in bezwaar gaan om zo alsnog een dossier te krijgen. Dat is onwenselijk. Zoals uit het antwoord op vraag 5 blijkt zijn er meerdere maatregelen genomen om informatie beter en eerder te delen en dossiers tijdiger ter beschikking te stellen.
De reden dat dossiers geanonimiseerd worden verstrekt is gelegen in de bescherming van de privacy en heeft daarmee een wettelijke basis (Algemene Verordening Gegevensbescherming, «AVG»). In de dossiers staan niet alleen gegevens van ouders, maar kunnen ook persoonsgegevens, financiële gegevens of meldingen van derden, ex-partners of inwonende anderen staan, of persoonsgegevens van medewerkers. Deze vallen onder de bescherming van de AVG. Het anonimiseren van dossiers zorgt niet voor informatieachterstand voor advocaten omdat voor de zaak relevante informatie niet wordt gelakt. Inmiddels is de instructie voor het anonimiseren door UHT vereenvoudigd, waardoor er veel minder wordt gelakt in een dossier.
Wat gaat u doen aan de klachten van advocaten waarin zij stellen dat het in 2023 ingevoerde feitenoverzicht ter vervanging van de tijdlijn totaal tekortschiet in de informatievoorziening waardoor ook om deze reden advocaten het verweer niet goed kunnen voeren?
In het algemeen geven advocaten en ook ouders aan dat het feitenoverzicht een goed inzicht geeft in wat er gebeurd is. Het feitenoverzicht is compact, overzichtelijk en leesbaar opgesteld voor de ouder. De eerder gebruikte tijdlijn bevatte ook informatie die niet relevant was. Bovendien was een deel van de informatie in de tijdlijn van meer technische aard, wat de leesbaarheid niet ten goede kwam.
Het feitenoverzicht wordt opgesteld door de PZB-er. De PZB-er kan ouders tijdens het oudergesprek aan de hand van het feitenoverzicht goed meenemen in alle relevante feiten en gebeurtenissen uit het verleden.
UHT krijgt soms het signaal terug van advocaten dat het feitenoverzicht niet toereikend is in de informatievoorziening. Ouders ontvangen tijdens de integrale beoordeling naast het feitenoverzicht ook standaard het informatie- en beoordelingsformulier. Als advocaten of ouders de informatie die hierin staat niet voldoende vinden kunnen zij er ook voor kiezen om het ouderdossier op te vragen. In de zestiende VGR is toegezegd om vanaf april 2024 het ouderdossier zo vroeg mogelijk in het proces te verstrekken. De vraag naar dossiers en de beschikbare capaciteit om deze te verstrekken kan zich uiteraard in de loop van de tijd verder ontwikkelen. Zoals opgenomen in de brief aan uw Kamer van 25 maart 2024 zet UHT alles op alles om te blijven voldoen aan de vraag naar ouderdossiers tijdens de integrale beoordeling.3
Wat gaat u doen om het fundamentele beginsel van de «equality of arms» te verbeteren zodat de toeslagenouders een redelijke kans krijgen om hun verhaal te doen en tot een rechtvaardig herstel kan worden gekomen?
Het kabinet onderschrijft dat ouders het recht hebben om goed geïnformeerd te worden. In het verleden moesten ouders lang op hun dossier wachten. Hier is met diverse verbetermaatregelen actie op ondernomen, zoals in de voorgaande antwoorden is toegelicht.
Het is belangrijk dat gedupeerde ouders een kans krijgen om hun verhaal te doen en rechtsbijstand krijgen om hun rechtsbescherming te borgen. Gedupeerde ouders krijgen op verschillende momenten in het herstelproces de mogelijkheid om hun verhaal te doen. In de integrale beoordeling is het oudergesprek een standaard onderdeel van het proces. Ook de vooraankondiging en de mogelijkheid tot het geven van een zienswijze is een onderdeel van de integrale beoordeling. Daarnaast is het tijdens de integrale beoordeling ook mogelijk om een driegesprek te doen met UHT en de gemeente. Een driegesprek brengt de ondersteuning van gemeente en UHT samen. Ook bij de Commissie werkelijke schade is een gesprek met de ouder een standaard onderdeel van de procedure en er is een start gemaakt met het doorvoeren van een informele zienswijze waarin het advies aan UHT aan de ouders wordt toegelicht. Bij de route van Stichting Gelijkwaardig Herstel (SGH) wordt de ouder met veel aandacht in staat gesteld zijn of haar verhaal te doen.
Bij elk van deze onderdelen kan een gedupeerde ouder zich kosteloos laten bijstaan door een advocaat. Hiervoor is de subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag in het leven geroepen.
Wat vindt u van de analyse uit de praktijk waaruit blijkt dat er gemiddeld minstens drie procedures per toeslagenouder nodig zijn in de afhandeling vanwege de gebruikelijke gang naar de bezwaarschriftenadviescommissie, omdat in de integrale beoordeling geen stukken en informatie wordt gedeeld en de toeslagenouders hiervoor steevast naar de bezwaarprocedure worden verwezen en de gang naar de Commissie Werkelijke Schade (CWS) moeten maken wanneer sprake is van meer dan alleen forfaitaire schade, en er vaak nog wel meer dan drie procedures nodig zijn?
Het voeren van onnodige procedures is onwenselijk en moet worden voorkomen. Er is reeds ingezet op het standaard beschikbaar stellen van het feitenoverzicht en informatie- en beoordelingsformulier tijdens de integrale beoordeling. Het is verder de inzet om ouderdossiers eerder op verzoek te verstrekken, zodat ouders of hun gemachtigden geen bezwaar hoeven te maken om de enkele reden dat zij hun dossier willen ontvangen. Het ouderdossier is bruikbaar in alle procedures in het kader van financieel herstel, dus zowel de integrale beoordeling, werkelijke schade als eventuele vervolgprocedures zoals bezwaar.
Dat betekent niet dat procedures altijd voorkomen kunnen worden, ouders hebben het recht om in bezwaar te gaan. De Wht is zo ingericht dat er een vorm van forfaitaire vergoeding van schade plaatsvindt tijdens de integrale beoordeling en dat eventuele aanvullende werkelijke schade kan worden vergoed. Dat heeft als voordeel dat in de integrale beoordeling mensen sneller geholpen kunnen worden, voor veel mensen is dat ook voldoende. Ook is na de integrale beoordeling duidelijk welke toeslagjaren het precies betreft, hetgeen een belangrijk vertrekpunt is voor de aanvullende schadevergoeding.
Het vergoeden van aanvullende werkelijke schade duurt lang en dat is onwenselijk. Daarom wordt er ook ingezet op het bieden van meerdere routes voor het vergoeden van werkelijke schade. De ouders zelf kunnen de keuze maken welke route het beste bij hen past. Ook anderszins zijn er maatregelen genomen die moeten zorgen voor versnelling en waarbij de inzet is om te voorkomen dat mensen in bezwaar moeten gaan. Zo zorgt UHT er voor dat de integrale beoordeling wordt afgerond met één beschikking, waar het voorheen kon voorkomen dat er voor verschillende toeslagjaren en voor OG/S meerdere beschikkingen werden uitgevaardigd.
Ziet u dat op basis van de grote hoeveelheid procedures en dus toevoegingen per ouder en de verandering van de eenheid per toevoeging dat het aantal ouders dat kan worden geholpen per advocaat heel veel minder zal worden aangezien het aantal toevoegingen per advocaat wordt gemaximeerd op 250?
Het is inderdaad niet wenselijk dat toeslagouders tussentijds moeten wisselen van advocaat. Dit vraagt van advocaten dat zij rekening houden met het aantal ouders dat zij bijstaan. Met het beëindigen van het tijdelijke maatwerk wil de Raad juist het noodgedwongen wisselen van advocaat in de toekomst voorkomen. Op deze manier wil de Raad, net als bij andere zaken, tegengaan dat advocaten teveel zaken op zich (blijven) nemen waardoor ouders naar een andere advocaat moeten overstappen. Zoals ook toegelicht in de antwoorden op vragen 3 en 4, kan het verruimen van het maximum aantal toevoegeenheden er juist toe leiden dat de kwaliteit en beschikbaarheid van de rechtsbijstand voor gedupeerde ouders, in het gedrang komt.
Zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 4, hebben op dit moment ruim 280 advocaten zich aangemeld om rechtsbijstand aan gedupeerde ouders te verlenen. Hiermee kan aan de vraag naar rechtsbijstand worden voldaan. De Raad heeft tot nou toe alle gedupeerde ouders die op zoek zijn naar en advocaat kunnen koppelen aan een beschikbare en gekwalificeerde advocaat. Dreigt dat niet (meer) te lukken dan zal de Raad in overleg met de NOvA passende maatregelen treffen.
Ziet u dat hiermee het gevolg zal zijn dat toeslagenouders, bij het bereiken van dit maximum aantal toevoegingen voor advocaten, zo ook worden doorverwezen naar een nieuwe advocaat, als die al gevonden kan worden, die opnieuw moet beginnen, hetgeen ten koste zal gaan van de kwaliteit van de hulp?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u het eens met de stelling dat hiermee ook het vertrouwen dat gedupeerde ouders hebben in het proces ernstig kan worden geschaad, nadat zij ook al eerder zijn teleurgesteld en benadeeld door de overheid?
Zoals in het antwoord op vragen 2 en 3 is aangegeven, stelt de Raad juist voorwaarden op aan advocaten die deelnemen aan de subsidieregeling om de kwaliteit van de juridische bijstand te waarborgen. Deze criteria zijn opgesteld in het belang van de gedupeerde ouders, om ervoor te zorgen dat ze allemaal kunnen rekenen op grondige behandeling van hun zaak. Het tegengaan van onnodige wisselingen vraagt ook van advocaten dat zij rekening houden met het aantal ouders dat zij kunnen bijstaan, en niet te veel zaken aannemen.
Bent u ermee bekend dat de kinderen van de gedupeerde ouders geen zelfstandig recht hebben om de toegang naar de CWS te maken en slechts in het kader van de behandeling van het verzoek van hun ouders, als die nog niet doorlopen is, hun situatie aan de CWS kunnen voorleggen terwijl zij het leed van hun ouders veelal zwaarder hebben ondervonden en verminderde levenskwaliteit hebben gehad?
Het Kabinet vindt het belangrijk om kinderen van gedupeerde ouders te helpen bij het opbouwen van hun toekomst. Om deze reden is de kindregeling tot stand gebracht, als een steun in de rug voor jongeren die getroffen zijn door de toeslagenaffaire om het leven weer op de rit te krijgen. De kindregeling omvat erkenning van het leed van jongeren, een leeftijdsafhankelijke financiële tegemoetkoming, brede ondersteuning op vijf leefdomeinen door de gemeenten en een breed aanvullend aanbod op het gebied van financiële voorlichting, persoonlijke ontwikkeling, mentaal welzijn alsook een aanvullend schuldhulpverleningsaanbod bij problematische schulden.
Aan de kindregeling ligt een proces van dialoog, reflectie en analyse met kinderen en jongeren ten grondslag. Zij zijn ook betrokken geweest bij de nadere uitwerking van de regeling. In samenspraak met getroffen kinderen is een indeling per leeftijd gemaakt. Alle kinderen en jongeren die in hetzelfde leeftijdscohort vallen krijgen een even grote tegemoetkoming, ongeacht de duur of de aard van het leed. Er is gekozen om in de Wht geen zelfstandig recht voor jongeren op te nemen om hun schade voor te leggen aan CWS.
Bent u ermee bekend dat de kinderen van de gedupeerde ouders wanneer zij een advocaat willen inschakelen om tegen de vergoeding van maximaal € 10.000 vanuit de Kindregeling in bezwaar te gaan, hiervoor slechts een lichte adviestoevoeging krijgen, hetgeen betekent dat er maar twee punten voor een volledige bezwaarprocedure wordt toegekend en veel advocaten het zich niet kunnen veroorloven om rechtsbijstand te verlenen voor deze minimale vergoeding?
De kindregeling zoals die in de Wet hersteloperatie toeslagen is opgenomen bestaat uit een forfaitaire vergoeding tussen de € 2.000 en € 10.000 euro afhankelijk van de leeftijd van het kind. De criteria om in aanmerking te komen voor een forfaitaire vergoeding zijn eenduidig en UHT heeft de doelgroep in beeld. De regeling wordt dan ook ambtshalve uitgevoerd. Het indienen van een bezwaar tegen de beschikking is een relatief eenvoudige handeling en vraagt maar beperkt tijd van een advocaat.
In dit specifieke geval ging het om een toevoegingsaanvraag voor het maken van een pro forma bezwaar. De werkzaamheden daarvoor zijn beperkt. Daarom volstaat in deze gevallen en in dit stadium een Lichte Advies Toevoeging (LAT) van twee punten. Indien op een later moment alsnog de gronden voor bezwaar worden ingediend en blijkt dat de advocaat daar voor meer dan drie uur werk aan heeft gehad, dan kan de verleende LAT omgezet worden naar een reguliere toevoeging van 9 punten. Dit heeft de Raad bij de verlening van de LAT ook aan de betreffende advocaat kenbaar gemaakt.
Het klopt dat de Raad, in dit soort zaken, voor het maken van een pro forma bezwaar een toevoeging afgeeft voor meerdere kinderen. Dit komt omdat het nog niet duidelijk is of er sprake is van dezelfde bezwaargronden per kind. Indien er bij het aanleveren van de gronden blijkt dat de belangen van kinderen in één gezin uiteen lopen, dan zal de Raad alsnog besluiten een afzonderlijke reguliere toevoeging van 9 punten per kind af te geven. Ook dit heeft de Raad bij de afgifte van de LAT kenbaar gemaakt aan de betreffende advocaat.
Bent u ermee bekend dat sinds kort door de Raad voor Rechtsbijstand is besloten om voor alle kinderen uit een gezin slechts één lichte adviestoevoeging toe te kennen en het er op neerkomt dat als een gezin bijvoorbeeld vier kinderen heeft, van de advocaten wordt verwacht dat zij vier bezwaarprocedures moeten voeren voor slechts twee punten?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u reflecteren op het feit dat de Staatssecretaris haar toezegging van 8 maart 2023 in reactie op de gezamenlijke brief van de Kinderombudsman en de Nationale ombudsman van 26 januari 2023 dient na te komen en er oog zal moeten zijn voor de behoefte van de kinderen om een zelfstandige erkenning te krijgen en tevens oog zal moeten zijn voor de persoonlijke omstandigheden van het kind?
In de reactie op de brief van de (Kinder)Ombudsman op 26 maart 2023 is aangegeven dat het Kabinet er waarde aan hecht om in de erkenningsbehoefte van getroffen jongeren te voorzien. Er is aangegeven dat deze erkenning enerzijds plaatsvindt door het toesturen van een erkennings- en excusesbrief. In een persoonlijke brief aan kinderen en jongeren geeft het Kabinet rekenschap voor de fouten die gemaakt zijn met de kinderopvangtoeslag. Ook wordt de erkenning geboden dat kinderen en jongeren daaronder hebben geleden.
Erkenning wordt echter ook op andere wijze kenbaar gemaakt. Door jongeren nauw te betrekken bij de totstandkoming en doorontwikkeling van de kindregeling (o.a. via het Ontwikkelnetwerk Herstel van Diversion) toont het Kabinet zich verantwoordelijk en betrokken. Een groot deel van de kindregeling is rechtstreeks gestoeld op de behoeften van getroffen kinderen die zij in verschillende participatietrajecten aan kenbaar hebben gemaakt. Door goed naar hen te luisteren en opvolging te geven aan hun behoeften toont het Kabinet ook in daad de erkenning van jongeren.
Bent u bereid om te kijken naar een systeem binnen de Wht waarin alle procedures voor één ouder tezamen op één eenheid worden gewaardeerd waardoor veel meer toeslagenouders kunnen worden geholpen?
Allereerst wordt verwezen naar de antwoorden op de vragen 2 en 3 waarin wordt uitgelegd waarom de Raad ervoor heeft gekozen de tijdelijke aanpassing terug te draaien. De Raad heeft een maximaal aantal toevoegingen vastgesteld dat een advocaat mag aanvragen. De hersteloperatie is op gang gekomen, de werklast loopt op, en er zijn voldoende advocaten beschikbaar om alle ouders die dat willen bij te staan. Er bestaat geen reden meer om voor de zaken van gedupeerde ouders een ander maximum te hanteren. Er is geen aanleiding meer voor het opnieuw toepassen van de verlaging van de wegingsnorm. Een dergelijke aanpassing zal leiden tot minder tijd en aandacht voor de gedupeerde ouder, hetgeen niet wenselijk is.
Mocht u hier beide niet toe bereid zijn, is er dan wel bereidheid om te kijken of de eenheden voor toevoegingen net als in 2023 kan worden gewaardeerd op 0,5?
Zie antwoord vraag 17.
Wat gaat u doen om de voorwaarden voor het verlenen van bijstand door advocaten aan gedupeerden in de hersteloperatie te verbeteren?
Er is op regelmatige basis contact tussen het Ministerie van Financiën, de Raad en de NOvA. In deze gesprekken kunnen ook signalen naar voren worden gebracht over uitvoeringsaspecten van de bijstand door advocaten.
Voor de reactie op de signalen die concreet gaan over het toevoegingenbeleid van de Raad verwijs ik u naar de antwoorden op bovenstaande vragen.
Wat gaat u doen aan het vergroten van de rechtsbescherming die aan de kinderen van de toeslagenouders toekomt?
Kinderen van gedupeerde ouders hebben recht op een forfaitair bedrag op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen. Zij ontvangen dit bedrag met een beschikking. Indien zij het niet eens zijn met de beschikking, staat de route van bezwaar en beroep open die met voldoende waarborgen omkleed is. Kinderen die daarbij hulp van een advocaat willen, kunnen hiervoor een reguliere toevoeging aanvragen.
Het bericht 'Lift kapot: station Maarssen al máánden niet te gebruiken voor mensen die slecht ter been zijn' |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Lift kapot: station Maarssen al máánden niet te gebruiken voor mensen die slecht ter been zijn»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met de problemen rond de lift bij het station Maarssen waarover op 1 maart 2024 een uitzending van Meldpunt Max was? Welke actie is hier tot op heden op ondernomen en welke actie gaat u hierop nog ondernemen?
Ik ben bekend met de uitzending van Meldpunt Max en de genoemde problematiek. Ik vind het zeer vervelend dat reizigers met een beperking hinder ondervinden bij hun reis door de defecte lift. ProRail is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van transfervoorzieningen op stations, zoals liften en roltrappen. Uiteraard blijf ik in contact met ProRail om passende maatregelen te treffen en om reizigers goed te informeren in het geval van defecte liften en roltrappen. Over de laatste stand van zaken met betrekking tot liftstoringen heb ik uw Kamer door de verzamelbrief OV en Taxi van 8 maart jl. geïnformeerd.2 Daarnaast heb ik uw Kamer ook de beantwoording van de Kamervragen d.d. 29 februari van de leden Van der Plas en Pierik (beiden BBB) over de liftproblematiek op hetzelfde station toegestuurd.3 Voor meer informatie over de reeds getroffen maatregelen en de toekomstige acties om de problemen rond de lift bij het station Maarssen verwijs ik u naar de genoemde beantwoording van de Kamervragen.
Bent u het met de stelling eens dat toegankelijk OV een recht is van iedereen en dat dit betekent dat het OV te allen tijde voor iedereen toegankelijk moet zijn? Zo ja, hoe kijkt u naar het langdurig niet begaanbaar zijn van (in dit geval) station Maarsen als gevolg van een kapotte lift?
Met het ratificeren van het VN-verdrag handicap werken wij naar een zo toegankelijk mogelijk openbaar vervoer in 2040. Binnen het Bestuursakkoord Toegankelijkheid Openbaar Vervoer 2022–2032 (hierna te noemen: Bestuursakkoord) werk ik samen met vervoerders, ProRail, decentrale ov-autoriteiten, en belangenorganisaties aan de uitwerking van enkele artikelen die moeten bijdragen aan het halen van deze doelstelling.
De lift op station Maarssen is sinds 1 maart jongstleden weer in bedrijf. Dit neemt niet weg dat de lift veel te lang buiten dienst is geweest en reizigers hierdoor overlast hebben ervaren. Er zijn afspraken gemaakt tussen NS en ProRail indien een reiziger met een beperking strandt ten gevolge van niet-functionerende voorzieningen van ProRail.4 ProRail en NS hebben gezamenlijk afgesproken dat zij de reiziger een passend alternatief of vervangend vervoer bieden indien een lift of een andere toegankelijkheidsvoorziening defect is. In het Bestuursakkoord is deze afspraak ook formeel vastgelegd. Daarnaast heb ik samen met de OV-sector in het Bestuursakkoord afgesproken dat ProRail zo spoedig mogelijk het niet-functioneren of wegvallen van een toegankelijkheidsvoorziening meldt, zodat de reiziger vooraf de reis kan aanpassen.
Heeft u een goed beeld van hoe vaak het voorkomt dat liften op stations lang- of kort durend buiten gebruik zijn? Zo niet, bent u bereid om bij ProRail aan te dringen op betere rapportage hierover?
ProRail meldt dat de totale langdurige (langer dan een week) stilstand van alle ProRail liften en roltrappen rond de 3% bij liften en rond 1% bij roltrappen is. Een lift is daarnaast gemiddeld 9 keer per jaar buiten bedrijf geweest in 2023. Van de gemiddeld 9 storingen in 2023 betreft het gemiddeld 5 keer een storing met externe oorzaak, zoals wateroverlast, aanrijding en vandalisme. Bij gemiddeld 4 van de 9 gevallen gaat het om een interne storing.
Het Ministerie van IenW vraagt reeds periodiek gegevens over de liftstoringen op bij ProRail en spreekt daarover met de verantwoordelijke contactpersonen binnen ProRail. Die gegevens worden onder andere gebruikt voor Kamerbrieven en beantwoording van vragen van de zijde van uw Kamer. Reizigers kunnen de actuele informatie over het aantal langdurige liftstoringen vinden op de website van ProRail.5
Klopt het dat ProRail alleen rapporteert over het aantal liften dat langdurig buiten gebruik is? Bent u het met de stelling eens dat er een accurater beeld ontstaat van probleemliften wanneer ook de liften die regelmatig kortdurend in storing zijn, meegenomen worden in de monitoring?
Zoals ik uw Kamer in de beantwoording van Kamervragen van het lid Van der Graaf (CU) op 23 november 2023 heb gemeld, is ProRail hard aan het werk om een real-time monitoringssysteem voor verstoringen in te voeren.6 In de Kamerbrief over de stand van zaken en vooruitblik over OV en Taxi van 8 maart 2024 heb ik uw Kamer gemeld dat de vrijgave van de data zich inmiddels in een testfase bevindt. 7 Over de meest recente stand van zaken en de verdere planning voor het monitoringssysteem verwijs ik u naar de beantwoording van de Kamervragen d.d. 29 februari 2024 van de leden Van der Plas en Pierik (beiden BBB). Ik houd contact met ProRail om dit proces waar mogelijk te bespoedigen.
Ondertussen is er online informatie beschikbaar over liften die voor langere duur (een week of langer) stil staan. Die informatie wordt wekelijks geüpdatet in de reisplanner van NS. Uitgebreide informatie over die procedure is te vinden op de website van ProRail.8
Klopt het dat niet wordt gerapporteerd over de liftuitval bij andere vervoersvormen zoals tram, bus en metro? Zo ja, bent u bereid om ook hier jaarlijks over te rapporteren zodat er een duidelijk beeld ontstaat van de totale liftuitval binnen het OV?
Tram, bus en metro zijn hoofdzakelijk de verantwoordelijkheid van decentrale ov-autoriteiten en regionale vervoerders. De decentrale ov-autoriteiten maken zelf afspraken met hun vervoerders over de wijze waarop reizigers worden geïnformeerd over storingen. Overigens bieden verschillende vervoerders, zoals het GVB in Amsterdam, via de website reeds informatie aan over uitval in liften en roltrappen.
Overwegende dat er nog steeds veel liften langdurig kapot zijn met alle gevolgen voor reizigers van dien, bent u bereid om samen met ProRail aanvullende maatregelen te nemen om het aantal langdurig kapotte liften verder terug te dringen?
Ik vind het belangrijk dat reizigers zo min mogelijk hinder hebben van defecte liften. Het gemiddeld aantal liften dat langdurig in storing is, is gedaald van 15–20 liften medio 2022 naar 9 liften in dit kwartaal. Ik blijf in gesprek met ProRail om verdere maatregelen te treffen om deze problematiek te verhelpen. Mijn indruk is dat ProRail dit goed oppakt, maar iedere defecte lift zorgt voor hinder en dat is vanzelfsprekend onwenselijk.
Zo meldt ProRail dat er reeds een aantal verbeteracties met zijn onderhoudspartijen in gang is gezet om storingen met externe oorzaak binnen het systeem terug te dringen. ProRail heeft een project gestart specifiek voor wateroverlast die hinder veroorzaakt aan liften en roltrappen op stations. Vanwege de complexe aard zullen definitieve oplossingen relatief veel tijd in beslag nemen. Voorts worden er op dit moment op de meest vandalisme gevoelige stations camera’s geïnstalleerd die gericht worden op liften. Verder heeft ProRail een aantal kleinere acties in gang gezet, zoals een pilot met sterkere drukknoppen die minder snel vernield kunnen worden en het plaatsen van blauwe liftstickers op een dusdanige manier dat deze moeilijk kunnen worden verwijderd.
Ten slotte houd ik uiteraard nauw contact met decentrale ov-autoriteiten, vervoerders en belangenorganisaties om de algemene toegankelijkheid in het OV verder te verbeteren. Ik heb uw Kamer recentelijk geïnformeerd over de laatste stand van zaken en vooruitblik in de verzamelbrief OV en Taxi van 8 maart 2024.9
Dat in New Towns als Almere “het sociale cement het stenen cement nauwelijks kan bijbenen” |
|
Inge van Dijk (CDA), Eline Vedder (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het radiofragment «Relatief jong Almere heeft met veel problemen te maken» op het NOS Radio 1 Journaal, het fragment over hetzelfde onderwerp op het NOS Achtuurjournaal, en het rapport waaraan in deze fragmenten aandacht wordt besteed, genaamd «Sociale veerkracht van Almeerders»?
Ja.
Zou u willen reageren op de bevindingen in dit rapport en in deze reactie ook willen ingaan op (a) het relatief hoge aantal inwoners met schulden, armoede en laaggeletterdheid, (b) de mate van eenzaamheid onder alle leeftijdsgroepen, in combinatie met de beperkte aanwezigheid van nabije sociale en familienetwerken, (c) de woon-werkbalans, met als gevolg veel uitgaande pendel, (d) de clustering van zorgwekkende ontwikkelingen rondom jongeren, zoals het hoge lerarentekort, schooluitval en jeugdcriminaliteit, (e) hoe het achterblijven van voorzieningen samenhangt met de snelle groei van Almere en de financieringssystematiek van het Rijk?
Het rapport is in opdracht van de gemeente Almere opgesteld. Het is primair aan de gemeente Almere om op de inhoud van het rapport te reflecteren. Wel schetst het Ministerie van BZK de inzet met betrekking tot New Towns. Bij het Nationaal Programma Leefbaarheid (NPLV) zijn 19 gemeenten betrokken met een stedelijk focusgebied. Behalve aan deze 19 gemeenten wordt op basis van het NPLV ook ondersteuning geboden aan andere gemeenten met kwetsbare gebieden bij het bevorderen van kansengelijkheid, bestaanszekerheid, leefbaarheid en veiligheid.1 Deze ondersteuning vanuit het NPLV geldt dus ook voor de New Towns waaronder gemeente Almere.
Daarnaast wordt op dit moment onder aanvoering van het kennis- en leernetwerk WijkWijzer, welke verbonden is aan het NPLV, onderzoek uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in de oorzaken van de afnemende leefbaarheid, woonaantrekkelijkheid en sociaaleconomische status van veel New Towns – ondanks de geleverde beleidsinzet van de afgelopen jaren. Dit onderzoek zal ingaan op de genoemde aspecten in uw vraag. Voor een reflectie op de problematiek in de New Towns, worden de resultaten van dat onderzoek afgewacht.
Zou u willen reflecteren op het feit dat in New Towns als Almere, zoals journalist Sander van Hoorn het treffend zegt, «het sociale cement het stenen cement nauwelijks kan bijbenen»? Zou u daarbij willen reflecteren op de vraag in hoeverre en op welke manier de genoemde sociale uitdagingen samenhangen met dat Almere de snelst groeiende stad van Nederland is, één van de grootste steden van Nederland is, en dus een zogenaamde New Town is? Zou u ook de combinatie van deze factoren in uw reflectie willen betrekken?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, heeft een aantal voormalige groeigemeenten zich verenigd in een netwerk New Towns.2 Deze Kopgroep van New Towns bestaande uit Almere, Capelle aan den IJssel, Nissewaard en Zoetermeer is hiermee in 2021 gestart om van elkaar te kunnen leren. Tijdens het New Town congres in 2022 hebben de New Towns samen met het Ministerie van BZK en wetenschappelijke partijen het leernetwerk Toekomstbestendige New Towns opgericht. Het brede onderzoek dat nu uitgevoerd wordt door WijkWijzer komt voort uit dit leernetwerk.
Zou u willen reflecteren op hoe New Town-problematiek ingrijpt op een gebrek aan sociale contacten en/of sociale cohesie voor mensen, en dit (mede) de oorzaak is van slechte (beleefde) gezondheid, verslavingsproblematiek, eenzaamheid, een groter beroep op de formele zorg en andere sociale ontwikkelingen?
Tot 2040 stijgt de vraag naar zorg sneller dan het aanbod. Dit komt bijvoorbeeld door het stijgende aandeel ouderen en chronisch zieken terwijl sprake is van een groot personeelstekort. Daarom hebben de bewindspersonen van VWS met het Integraal Zorgakkoord (hierna: IZA) en het Gezond en Actief Leven Akkoord (hierna: GALA) ingezet om de beweging van zorg naar welzijn te maken. Bij de uitvoering van deze akkoorden hebben gemeenten een grote rol. In het GALA zijn afspraken gemaakt om tot een gezonde generatie in 2040 te komen. En is verdere uitwerking gegeven aan de afspraken uit het IZA om in te zetten op gezondheid, preventie en de samenwerking in het medisch-sociaal domein op regionaal niveau.
In het GALA zijn onder andere afspraken gemaakt over het tegengaan van eenzaamheid, het versterken van de sociale basis, mentale gezondheid, kansrijke start en valpreventie. Op al deze thema’s hebben gemeenten een plan van aanpak opgesteld. Voor de uitvoering van deze aanpak hebben gemeenten financiële middelen verstrekt gekregen via de brede SPUK GALA. Het doel van deze aanpak is om zoveel mogelijk in te zetten op en te investeren in preventie en gezondheid en het hiermee voorkomen van gezondheidsproblemen en het verminderen van het beroep op de gezondheidszorg. De Staatssecretaris van VWS ondersteunt gemeenten bij het versterken van de sociale basis, bijvoorbeeld met de uitvoering van een ondersteuningsprogramma.
Als uitwerking van het IZA zijn in het GALA afspraken gemaakt over het opstellen van regiobeelden en regioplannen en de bijbehorende inhoudelijke focus. Voor de uitvoering van deze plannen ontvangen gemeenten structureel extra financiële middelen (€ 150 miljoen per jaar) via de Specifieke Uitkering IZA (hierna: SPUK IZA). In de plannen, die door gemeenten en verzekeraars zijn opgesteld, is veel aandacht voor de thema’s gezondheid, preventie, sociale basis en de verbinding van het medisch en sociaal domein. Juist om deze gewenste beweging te kunnen maken en tot transformatie van de huidige werkwijzen te kunnen komen.
De gemeente Almere heeft de mogelijkheid om, gegeven de geschetste problematiek in de genoemde media, via het IZA en het GALA extra te investeren in preventie, gezondheid en sociale basis om de genoemde problematiek aan te pakken.
Zou u de voorgaande vraag ook willen beantwoorden in het licht van de ideeën achter de decentralisatie van taken in het sociaal domein naar gemeenten, zoals de gedachte dat inwoners in plaats van het inschakelen van formele zorg meer beroep gaan doen op hun sociale omgeving, en er dus in deze New Towns sprake is van een beperkter aanwezigheid van sociaal weefsel? Zou u daarbij ook willen ingaan op het toekomstbeeld dat deze kloof vermoedelijk groter zal worden omdat het ook voor de toekomst de ambitie is dat inwoners in plaats van het inschakelen van formele zorg meer beroep gaan doen op hun sociale omgeving en tegelijkertijd de ambities om in New Towns te blijven bouwen zullen blijven bestaan en het maatschappelijk weefsel en de sociale infrastructuur hierdoor zullen blijven achterlopen? Welke acties zijn volgens u nodig om deze groeiende kloof tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Zou u willen reflecteren op wat de gedachte «we bouwen geen stad maar een samenleving» zou moeten betekenen voor gemeenten waar als gevolg van zogenaamde New Town-problematiek de sociale infrastructuur vaak achterblijft? Hoe kunnen we gemeenschapszin in New Towns versterken?
Bouwen is méér dan alleen woningen neerzetten, volkshuisvesting gaat over gemeenschappen bouwen. Brede welvaart is de maatstaf om samen te bouwen aan gemeenschappen. Onder andere via Regio Deals draagt het Ministerie van BZK bij aan de brede welvaart in gebieden. In Regio Deals werken regionale partijen en het Rijk samen als partners om de kwaliteit van leven, wonen en werken en leefomgeving van inwoners – de brede welvaart – te vergroten.3 Via de Regio Deal Nieuw Land is € 18,2 miljoen toegekend aan Almere en Lelystad, en via de Regio Deal MAINSTAGE is € 5 miljoen beschikbaar gesteld voor de Metropoolregio Amsterdam, Zaanstad en Almere.4
De regionale woondeals bevatten ook afspraken over gezamenlijke opgaven zoals de inrichting van de openbare ruimte, de aanleg van wegen en het vernieuwen van wijken.5 Daar waar je – naast je huis en werk – heen gaat om mensen te ontmoeten en samen te zijn: de vereniging, het buurthuis of een gezellig plein. Die plekken zijn essentieel voor het vormen van gemeenschappen.
Zou u de voorgaande vraag ook willen beantwoorden in het licht van het belang van deze snelgroeiende New Towns voor het aanpakken van nationale uitdagingen zoals de woningnood? Op welke manier vindt New Town-problematiek weerslag in de financieringssystematiek van het Rijk? Welke verantwoordelijkheid ziet u voor het Rijk op het gebied van de genoemde invloed van New Town-problematiek op sociale ontwikkelingen?
Via diverse regelingen en subsidies worden financiële middelen beschikbaar gesteld waar de regio aanspraak op kan maken.6 Op 15 maart 2023 is de woondeal MRA gesloten, waar ook Almere onderdeel van is.7 In deze woondeal staat beschreven dat elke gemeente een fair share neemt van de regionale bouwopgave. Ook verbinden de gemeenten zich aan de opgave om te zorgen voor voldoende betaalbare woningen waarbij zij streven om via een reëel tijdpad toe te groeien naar twee derde betaalbaar segment in de programmering. Hierbij wordt rekening gehouden met het huidige aandeel betaalbaar en middensegment in de bestaande voorraad.
Het bredere onderzoek om inzicht te verkrijgen in de oorzaken van de afnemende leefbaarheid, woonaantrekkelijkheid en sociaaleconomische status in veel New Towns wordt naar verwachting in de zomer van dit jaar afgerond. Omdat er uitdagingen zijn specifiek voor de New Towns, wordt gehecht aan een gedegen onderzoek die deze bredere problematiek helder uiteen zet. Voor een inhoudelijke reflectie op de problematiek in de New Towns, worden de resultaten van dat onderzoek afgewacht.
Zou in gesprek willen gaan met gemeenten als Almere over de invloed van New Town-problematiek op de hiervoor genoemde sociale ontwikkelingen en over wat er nodig is om het maatschappelijk weefsel te versterken?
Zoals ook in het antwoord op vraag 1 beschreven, maakt Almere deel uit van het netwerk New Towns. Met dit netwerk vindt periodiek overleg plaats met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Zodra het bredere onderzoek afgerond is, zal worden nagegaan hoe hier passende opvolging aan gegeven kan worden.
Het bericht ''Zo wil niemand leven', zegt zorgexpert over verwaarloosde Renny' |
|
Sarah Dobbe |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Zo wil niemand leven», zegt zorgexpert over verwaarloosde Renny?1
De situatie van Renny is schrijnend en onwenselijk. In situaties zoals die van Renny gaat het vaak om mensen met een zorg- en ondersteuningsvraag waarbij het gedrag en het kunnen begrijpen van de behoefte achter het gedrag een grote rol spelen. Het is vaak zoeken naar het evenwicht tussen het respecteren van het recht op zelfbeschikking en – als het echt niet anders kan – ingrijpen middels dwang, wat maakt dat het beantwoorden van die zorg- en ondersteuningsvraag zeer complex is. Dit vraagt elke dag veel van de zorgaanbieders en begeleiders en soms ook lef om te (h)erkennen dat het je als zorgaanbieder niet in alle gevallen lukt om de behoeften achter het gedrag te begrijpen waardoor situaties als die van Renny kunnen ontstaan. Op zorgaanbieders blijft altijd de plicht rusten om continue te onderzoeken hoe het beter kan en daarbij hulp in te schakelen wanneer zij er zelf niet uitkomen.
Bent u het ermee eens dat de omstandigheden zoals die worden beschreven waarin Renny moet leven mensonterend zijn? Hoe kan het dat een cliënt jarenlang in slechte omstandigheden leeft en geen goede zorg krijgt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat hier geen sprake is van goede zorg en zelfs van verwaarlozing?
In de artikelen en fragmenten wordt een beeld geschetst dat niet wordt voldaan aan de behoeften van Renny, zoals hij die op dat moment formuleert. Om in die behoeften te voorzien is het aan de zorgaanbieder om continu de balans te zoeken tussen het respecteren van het recht op zelfbeschikking en – als het echt niet anders kan – ingrijpen middels dwang. Ik kan en mag er geen oordeel over hebben in dit individuele geval of daarin de juiste afweging wordt gemaakt. Zoals hierboven benoemd blijft op zorgaanbieders wel altijd de plicht rusten om te onderzoeken hoe het beter kan en daarbij hulp in te schakelen wanneer zij er zelf niet uitkomen.
Hoe kan het dat een cliënt jarenlang in slechte omstandigheden leeft en geen goede zorg krijgt, terwijl al in 2019 is geconstateerd dat Renny in nood was en «langzaam afglijdt naar de vergetelheid»?
Ik heb geen inzage in het advies dat in 2019 door CCE is afgegeven. De zorgaanbieder laat desgevraagd weten op basis van de adviezen van CCE acties te hebben ingezet om de situatie te verbeteren. De ingezette acties hebben wisselend effect gehad, maar zeker nog niet gebracht waarop is ingezet, aldus de aanbieder. De zorgaanbieder zet zich ook op dit moment in om de situatie te verbeteren en houdt daarbij de IGJ op de hoogte.
De oproep van de bestuurder om een klacht in te dienen op het moment dat een cliënt of zijn vertegenwoordiger van mening is dat afspraken niet worden nagekomen, onderschrijf ik.
Is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) betrokken bij deze casus en zo ja, sinds wanneer? Zo nee, waarom niet?
De IGJ heeft op 8 maart jl. contact met de zorgaanbieder gehad en op 13 maart jl. de melding van deze zorgaanbieder gekregen. De zorgaanbieder laat weten de IGJ te informeren.
Over lopend toezicht/meldingen doet de IGJ geen nadere mededelingen.
Zijn er nog meer situaties bekend van mensen die zorg nodig hebben en in een vergelijkbare situatie moeten leven? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het hier in totaal?
Situaties als deze zijn eigenlijk altijd zeer lastig te vergelijken vanwege de complexiteit van de zorgvraag en de specifieke omstandigheden van elke situatie. Daardoor is niet aan te geven hoeveel vergelijkbare situaties er zijn. Als de IGJ meldingen van een dergelijke situatie krijgt, worden deze beoordeeld en wordt bepaald of, en zo ja welke vorm van toezicht passend is.
Welke stappen worden er gezet om ervoor te zorgen dat Renny zo snel als mogelijk wel de zorg en aandacht krijgt die hij nodig heeft?
Uit de artikelen maak ik op dat door de zorgaanbieder een nieuw multidisciplinair overleg is ingepland om over de inzet van zorg en ondersteuning te spreken. Ik ga er van uit dat dit overleg leidt tot een uitkomst die voor alle partijen meer bevredigend is dan de huidige situatie.
Welke stappen worden er gezet om ervoor te zorgen dat dit soort situaties niet langer kunnen voorkomen?
Zorgaanbieders kunnen op verschillende wijzen hulp en ondersteuning vragen wanneer het hen niet lukt om persoonsgerichte zorg voor mensen te organiseren (zie ook de onlangs gepubliceerde wegwijzer complexe zorg2). Het veld vraagt de overheid daarbij overigens ook om vertrouwen in de zorgaanbieders.
Er kan daarmee niet van uit gegaan worden dat de juiste zorg áltijd geleverd kan worden, omdat we te maken hebt met mensen waarvan de behoeftes en gedrag kunnen veranderen. Maar het feit dat er een bepaalde periode niet voldaan kan worden aan de behoeften achter het gedrag van iemand met een beperking, en er dus geen passende zorg geboden kan worden, mag nooit worden geaccepteerd eindsituatie. Het vinden van passende zorg voor deze doelgroep is altijd een complex samenspel waarbij de balans soms zoekraakt. Het is van belang dat zorgaanbieders elke dag hun best doen om de mensen en hun behoeftes te begrijpen en hierop te acteren en dat zij van elkaar willen leren om mensen met een complexe zorgvraag de best passende zorg te leveren. Hier worden vanuit de Toekomstagenda zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking (zie voor de laatste stand van zaken Kamerstukken II, 2023–2024, 24 170 nr. 310) verschillende acties op uitgevoerd, waaronder het te starten Ontwikkelprogramma complexe zorg, een kennisinfrastructuur voor EVB+ en LVB+ en een specificatie van de leidraad persoonsgerichte zorg van het kwaliteitskompas.
In hoeverre spelen tekortschietende budgetten en personeelstekorten een rol bij het ontstaan van deze, of soortgelijke situaties?
Er is geen sprake van bezuinigingen op de langdurige zorg. Rekening houdend met de ombuigingsmaatregelen uit het coalitieakkoord Rutte IV nemen de uitgaven aan Wlz-gehandicaptenzorg toe van € 12,3 miljard in 2023 tot € 14,0 miljard in 2028 (prijspeil 2023). Dat is een stijging van bijna 14% in een periode van vijf jaar, terwijl op grond van de reguliere demografische ontwikkelingen het aantal cliënten in de Wlz-gehandicaptenzorg slechts met 4% toeneemt. Er komt via de groeiruimte voor de Wlz dus juist extra financiële ruimte beschikbaar voor de ontwikkeling van de gehandicaptenzorg.
Daarnaast heb ik uw Kamer via mijn stand van zakenbrief geïnformeerd (Kamerstuk II, 2023–2024, 24 170, nr. 308.) over de verschillende gerichte maatregelen die ik in de afgelopen periode heb getroffen om de gehandicaptenzorg op verschillende terreinen te ondersteunen. Over de jaren 2022 tot en met 2026 tellen deze middelen voor deze maatregelen op tot € 433 miljoen. Deze extra middelen dragen eraan bij dat zorgaanbieders over voldoende middelen beschikken om te kunnen investeren in goede kwaliteit van zorg.
Bent u het ermee eens dat bezuinigingen op de langdurige zorg het risico op slechte zorg vergroten?
Zie antwoord vraag 9.
Herinnert u zich dat er vorig jaar onrust was bij dezelfde zorginstelling omdat tientallen kwetsbare mensen gedwongen moesten verhuizen, om de zorg «efficiënter» te organiseren en kosten te reduceren en dat de bestuurder destijds als reden gaf dat er per cliënt steeds minder budget van de overheid werd gegeven? Wat is uw reactie op dat bericht?2
Ja, ik ken dat bericht. Mijn reactie is dat zorgaanbieders te allen tijde verantwoordelijk zijn en blijven om goede zorg te verlenen aan hun kwetsbare cliënten. De sector gehandicaptenzorg heeft hiervoor vanuit het brede werkveld een kwaliteitskompas ontwikkeld dat aangeeft wat goede zorg voor mensen met een beperking inhoudt. De Nederlandse Zorgautoriteit stelt jaarlijks tarieven vast die tenminste redelijkerwijs kostendekkend zijn om deze goede zorg te verlenen. Vanuit de tariefstelling is er dus geen reden om zorg te leveren die ondermaats is en niet voldoet aan het genoemde kwaliteitskader. Overigens is er geen sprake van een dalend budget per cliënt, zoals ik ook bij antwoord 10 heb aangegeven.
Welke relatie ziet u tussen deze bezuinigingsoperatie van Siza en de landelijke bezuinigingen op de gehandicaptenzorg? Welke gevolgen heeft dit op de kwaliteit en het aanbod van zorg?
Er is geen sprake van bezuinigingen op de gehandicaptenzorg, zoals ik bij antwoord 10 heb aangegeven. Daarbij geldt dat Siza zelf verantwoordelijk is voor haar bedrijfsvoering en erop moet sturen dat zij op een doelmatige wijze zorg verleent die voldoet aan het kwaliteitskompas voor de gehandicaptenzorg.
Welke relatie ziet u tussen de situatie waarin Renny moet leven en bezuinigingen op de gehandicaptenzorg?
Er is geen sprake van bezuinigingen op de gehandicaptenzorg, zoals ik bij antwoord 10 heb aangegeven. Daarmee zie ik ook geen relatie met de schrijnende situatie waarin Renny leeft.
Herkent u de signalen van de FNV dat het terugdraaien van de bezuinigingen op de langdurige zorg nog niet is verwerkt in de tarieven en/of dat zorginstellingen deze bezuinigingen alsnog doorvoeren?3? Hoe verhoudt dit zich tot het aangenomen amendement Dobbe, waarmee de bezuinigingen van 193 miljoen euro voor dit jaar op de langdurige zorg zijn teruggedraaid?4
Deze signalen herken ik ten dele. Voor twee coalitieakkoordmaatregelen (meerjarige contracten met budgetafspraken en doorontwikkeling kwaliteitskader verpleeghuiszorg) geldt dat ik de NZa op grond mijn voorhangbrief van 19 september 2023 een aanwijzing heb gegeven om de beoogde besparingen voor 2024 terug te draaien. De NZa heeft de hieruit voortvloeiende verhoging van de Wlz-tarieven met € 225 miljoen nog vorig jaar verwerkt via een tussentijdse verhoging van de tarieven voor 2024. Deze middelen zijn daarmee ook vanaf begin dit jaar beschikbaar voor besteding door zorginstellingen. Op 16 februari 2024 is vervolgens het amendement Dobbe aangenomen door de Tweede Kamer. Dit amendement is verwerkt in de Voorjaarsnota, waarmee de overige voorgenomen besparingen op het Wlz-kader voor 2024 zullen worden teruggedraaid. Dit betreft een bedrag van € 193 miljoen. Het aandeel van de gehandicaptenzorg hierin is ongeveer € 40 miljoen en hangt samen met het beoogde terugdraaien van de korting op de normatieve huisvestingscomponent (NHC). Via de voorlopige kaderbrief Wlz 2024–2029 zal ik uw Kamer nader informeren hoe deze extra middelen zullen worden verwerkt in de tarieven en/of het Wlz-kader.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de teruggedraaide bezuinigingen ook in de praktijk worden teruggedraaid?
Bij antwoord 14 heb ik aangegeven hoe ik hiermee omga.
Inclusief onderwijs |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Hoe wordt in het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) expliciet rekening gehouden met scholen die inclusief onderwijs verzorgen? Waaruit blijkt dat in de praktijk?
Het toezicht op de kwaliteit van de scholen en besturen krijgt invulling aan de hand van het onderzoekskader. De wettelijke eisen zijn leidend voor het onderzoekskader wanneer het gaat over beoordeling van de onderwijskwaliteit als voldoende, onvoldoende en zeer zwak en deze eisen zijn voor alle scholen hetzelfde. Bepalingen in wetten die nu al bijdragen aan het geven van inclusief onderwijs, worden daarom nu al meegenomen in het toezicht.
De inspectie bekijkt in het onderzoekskader bij de standaard «zicht op ontwikkeling en begeleiding» bij het (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so) en speciaal basisonderwijs (sbo) bijvoorbeeld of het onderwijs erop gericht is dat leerlingen indien mogelijk kunnen doorstromen naar (meer) regulier onderwijs. Daarnaast heeft de inspectie de afgelopen jaren verschillende themaonderzoeken verricht die bijdragen aan de route naar inclusief onderwijs. Zo onderzocht de inspectie onder andere de schoolloopbanen van leerlingen met en zonder extra ondersteuningsbehoeften1, of het beleid van samenwerkingsverbanden samenhang vertoont met uitkomsten op leerlingniveau2 en bracht de inspectie in beeld hoeveel tijd leraren besteden aan leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften en hoe zij dit ervaren3.
Zijn er, gezien de ambitie om toe te werken naar inclusief onderwijs, ook plannen om de inspectiekaders aan te passen zodat ze beter aansluiten bij scholen die nu al op de goede weg zitten?
De onderzoekskaders van de inspectie sluiten aan bij de eisen die in wetten aan scholen en besturen worden gesteld. De komende jaren zal verder worden nagedacht over wat inclusief onderwijs betekent voor de wetgeving. Daarbij zal ook worden meegenomen wat de gevolgen hiervan zijn voor het toezicht en de onderzoekskaders.
Zou het kunnen dat de nieuwe onderzoeksstandaard basisvaardigheden (OP0) die vanaf schooljaar 2024/2025 een kernstandaard wordt, ten koste gaat van het maatwerk dat de inspectie nu nog kan leveren op basisscholen? Kunnen basisscholen door het verlies van dit maatwerk sneller het predicaat «zwak» krijgen? Zo ja, hoe kunt u garanderen dat dit niet ten koste gaat van de ambitie naar inclusief onderwijs?
Met de standaard Basisvaardigheden zijn geen nieuwe eisen aan het onderwijs gesteld. In de standaard zijn eisen opgenomen waaraan het onderwijs al moest voldoen. De standaard brengt meer focus aan in het toezicht, maar vraagt dus niets nieuws van scholen. De inhoud van de standaard gaat uit van het doelbewust (doelgericht en samenhangend) en op maat inrichten van een curriculum op de basisvaardigheden. Van belang daarbij is dat het curriculum afgestemd wordt op de leerlingenpopulatie van de school.
Hoe wordt er op basis van deze nieuwe kernstandaard, rekening gehouden met kleine scholen? Hanteert de inspectie hier speciale kaders voor?
Zoals hiervoor aangegeven volgen de onderzoekskaders van de inspectie de wettelijke eisen. Er zijn geen afwijkende kwaliteitseisen voor kleine scholen. Bovendien vind ik het voor álle leerlingen, op wat voor school ze ook zitten, van belang dat ze goed onderwijs in de basisvaardigheden krijgen.
Bestaat er een groter risico voor kleine scholen om voor een enkele leerling die de doorstroomtoets niet kan maken het predicaat zwak te krijgen? Klopt het dat er bij het samenstellen van de schoolweging geen rekening gehouden wordt met passend onderwijs?
Het al dan niet meedoen aan de doorstroomtoets heeft geen rechtstreeks verband met een oordeel «onvoldoende» op schoolniveau. Alle scholen moeten kunnen onderbouwen waarom een leerling de doorstroomtoets niet maakt. Hiervoor gelden ontheffingsgronden waarin is vastgelegd dat een leerling kan worden vrijgesteld indien die volgens zijn ontwikkelingsperspectief uitstroomt naar het voortgezet speciaal onderwijs binnen de uitstroomprofielen arbeidsmarkt of dagbesteding, een IQ heeft dat lager is dan 75, of minder dan 4 jaar in Nederland woont en het Nederlands nog onvoldoende beheerst.
Als een leerling onterecht niet meedoet, kan dit consequenties hebben voor het oordeel op de standaard OP6 Afsluiting en mogelijk voor de standaard OR1 Resultaten. Als de inspectie ziet dat er leerlingen niet meegedaan hebben met de doorstroomtoets terwijl zij niet voldoen aan de ontheffingsgronden, dan vraagt de inspectie de school naar onderbouwing en of het bestuur hiermee heeft ingestemd. Als deze onderbouwing tekortschiet, kan de inspectie de standaard OP6 Afsluiting als onvoldoende beoordelen of hier een herstelopdracht voor geven. Ook kan het in uitzonderlijke situaties betekenen dat de inspectie om deze reden de resultaten niet beoordeelt.4
De schoolweging is gebaseerd op externe factoren, waaronder het opleidingsniveau van de ouders. Passend onderwijs gaat juist over wat er binnen de school aan ondersteuning wordt geboden. Dit wordt dus niet meegenomen in de schoolweging.
Zo ja, vindt u dit in lijn met de ambitie en werkagenda van het demissionaire kabinet voor een route naar inclusief onderwijs in 2035?
Zie het antwoord op vraag 5. Als onderdeel van de route naar inclusief onderwijs 2035 bekijken we welke aanpassingen in wet- en regelgeving nodig zijn om tot inclusief onderwijs te komen. In dat kader zal ook worden bezien wat dat betekent voor het toezicht.
Wat vindt u ervan als dit een reden zou zijn dat scholen (noodgedwongen) leerlingen vrijstellen van de doorstroomtoets? Herkent u ook signalen dat scholen leerlingen niet terugplaatsen vanuit het speciaal basisonderwijs om op die manier hogere scores te behouden? Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Dit vind ik ongewenst omdat daarmee deze leerlingen tekort wordt gedaan. Zij verdienen het om ook deel te nemen aan de doorstroomtoets en hebben naast het schooladvies recht op het wettelijke verplichte tweede onafhankelijk gegeven voor doorstroom naar het voortgezet onderwijs waar de doorstroomtoets in voorziet: het toetsadvies.
Signalen dat terugplaatsing vanuit het speciaal basisonderwijs naar het basisonderwijs belemmerd wordt vanwege het risico op te lage scores op de doorstroomtoets, herken ik wel. Dit is niet nodig. De inspectie geeft dat ook bij scholen aan als zij deze signalen tegenkomt. Tijdens het onderzoek op de school krijgt de school de gelegenheid zich over de behaalde leerresultaten te verantwoorden. Als de school dan aantoont dat ook de leerlingen met bijzondere individuele kenmerken zich naar hun kunnen hebben ontwikkeld, dan neemt de inspectie dit mee in haar oordeel en kan een school een voldoende scoren op onderwijsresultaten.
Zijn er meer zaken die in toezicht, handhaving en bekostiging aangepast moeten worden om te voorkomen dat scholen die nu al streven naar inclusief onderwijs juist geremd of zelfs afgestraft worden? Zo ja, wordt dat onderzocht met scholen zelf en verwacht u nieuwe wet- en regelgeving?
Als onderdeel van de route naar inclusief onderwijs 2035 bekijken de Ministeries van OCW en VWS welke aanpassingen in het onderwijssysteem en het zorgsysteem nodig zijn om tot inclusief onderwijs te komen. Onderdeel hiervan is ook het bezien hoe de wet- en regelgeving, het toezicht en de bekostiging aangepast moeten worden. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met het onderwijsveld, het zorgveld en ouders en jongeren uit het regulier en gespecialiseerd onderwijs. Ook beide inspecties (IvhO en IGJ) worden hierbij betrokken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat van 29 mei 2024 over passend onderwijs?
Ja.
Bevoegdheden van gemeenten en provincies voor het verbeteren van verkeersveiligheid |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Vier grote steden willen eigen flitspalen: «Met campagnes redden we het niet»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het slecht gaat met de verkeersveiligheid en dat er actie moet worden ondernomen om de verkeersveiligheid te verbeteren?
Het aantal verkeersdoden lag in 2023, met een aantal van 648, weliswaar lager dan het jaar ervoor, zo zagen we in cijfers van het CBS2. Maar de meerjarige trend is negatief. Het aantal ernstig verkeersgewonden stijgt, zo blijkt uit de nieuwste «Staat van de Verkeersveiligheid» van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV)3. De trend is verontrustend. Het onderstreept de noodzaak om keihard te blijven werken aan verkeersveiligheid.
Verkeersveiligheid is daarom topprioriteit. Om de verkeersveiligheid te verbeteren, is het van belang dat de infrastructuur veilig is ingericht dat verkeersdeelnemers de regels kennen en zich veilig kunnen en willen gedragen en dat voertuigen veilig zijn. Ook moet effectief worden opgetreden tegen mensen die de verkeersregels overtreden.
Daarom werkt het Rijk er hard aan om het verkeer zo veilig mogelijk te maken. Er wordt ingezet op veilige infrastructuur, veilige voertuigen en veilig gedrag van verkeersdeelnemers. Bijvoorbeeld door gemeenten, provincies en waterschappen te helpen bij het veiliger maken van de wegen waarvoor zij verantwoordelijk zijn met de investeringsimpuls Strategisch Plan Verkeersveiligheid (SPV) van 500 miljoen euro. En door via de overheidscampagnes BOB en Mono mensen bewust te maken van hun eigen verantwoordelijkheid.
Wat betreft verkeershandhaving wordt ingezet op zowel het vergroten van de pakkans als het effectief en streng straffen van verkeersovertreders.4 Zo wordt er met het extra geld uit de Voorjaarsnota 2023 de komende jaren aan een aanzienlijke uitbreiding van het aantal geautomatiseerde handhavingsmiddelen gewerkt. Het gaat om een uitbreiding van het aantal vaste flitspalen van 642 naar 750, het aantal flexflitsers van 50 naar 125 en het aantal focusflitsers van 10 naar 50. Omdat de flexflitsers en focusflitsers routeren over 3 locaties neemt het aantal handhavingslocaties toe van 642 locaties naar 1275, dit is bijna een verdubbeling. Daarnaast zijn per 1 januari de bevoegdheden van de boa’s op het gebied van verkeershandhaving uitgebreid met het handhaven op het negeren van rood licht door voetgangers en fietsers, het voeren van geen of onjuiste fietsverlichting en het handheld gebruik van een mobiele telefoon op de fiets. Voorts neemt het aantal staandehoudingen door de politie toe: 618.003 in 2023 ten opzichte van 517.273 in 2022.
Ook zijn er middelen vrijgemaakt voor het wetsvoorstel Verbetering aanpak rijden onder invloed om rijden onder invloed en andere ernstige verkeersovertredingen effectiever te bestraffen. Deze wet regelt dat voor alle verkeersfeiten waarvoor een ontzegging van de rijbevoegdheid kan worden opgelegd – dus niet alleen voor bestuurders die onder invloed hebben gereden – strengere en effectievere maatregelen en straffen kunnen worden opgelegd. Zo wordt bijvoorbeeld een rijontzegging direct van kracht, ook in afwachting van een eventueel hoger beroep. En wordt de mogelijkheid gecreëerd om aan een veroordeelde die een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid schendt, vervangende hechtenis op te leggen.
Steunt u de voorgestelde aanpak genoemd in het artikel om gemeenten en provincies meer bevoegdheden te geven om zo de verkeersveiligheid te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om deze bevoegdheden toe te delen?
Wij begrijpen de behoefte van de gemeenten om stevig in te zetten op de verkeersveiligheid. En dat doen we ook, zoals in het antwoord op vraag 2 beschreven. Daarnaast nodigen wij de betrokken partijen bij verkeershandhaving binnenkort uit om in gesprek te gaan over de zorgen en voorstellen zoals deze in de propositie met ons zijn gedeeld. Het doorvoeren van deze aanpak brengt grote en financieel kostbare wijzigingen met zich mee en ook kleven aan het overhevelen van bevoegdheden aan gemeenten, zoals voorgesteld in de propositie van de vier grote gemeenten, diverse juridische en praktische belemmeringen. De voorgestelde aanpak dient daarom eerst nader uitgewerkt en bestudeerd te worden, alvorens wel of geen steun kan worden uitgesproken.
Wel merken wij op dat gemeenten op dit moment al verschillende mogelijkheden hebben om de verkeersveiligheid te verbeteren. In de eerste plaats doordat zij wegbeheerder zijn van de gemeentelijke wegen. Het merendeel van het Nederlandse wegennet bestaat uit gemeentelijke wegen. Door aanpassingen aan de weginrichting kan de verkeersveiligheid veelal flink verbeterd worden. Dit is echter kostbaar en vergt veel tijd om uit te voeren. Daardoor is hier niet altijd voldoende geld en tijd voor beschikbaar. Het Rijk ondersteunt hier met de middelen uit de investeringsimpuls verkeersveiligheid wel bij. Daarnaast kunnen gemeenten, namelijk de betrokken burgemeesters, aandacht vragen voor de inzet van politie op verkeershandhaving in de lokale driehoek. Daar vindt de prioritering voor de politie plaats. Tot slot kunnen gemeenten bij het Parket CVOM een aanvraag indienen voor de plaatsing van een flitspaal. Er zijn op dit moment nog palen beschikbaar.
Op welke wijze kunnen gemeenten en provincies sturen op het plaatsen van flitspalen? Wijzigt dit als de financiering voor het plaatsen van de flitspalen voor rekening komt van provincies en gemeenten? Ziet u of de voorgestelde aanpak inderdaad kan leiden tot verbetering van de verkeersveiligheid en het voorkomen van slachtoffers?
Zoals hierboven genoemd, wordt er momenteel al gewerkt aan een aanzienlijke uitbreiding van het aantal flitspalen de komende jaren. Hierdoor komen er voor gemeenten en provincies de komende jaren veel meer palen beschikbaar. Gemeenten en provincies kunnen bij Parket CVOM een aanvraag indienen voor de plaatsing van een flitspaal. Parket CVOM bekijkt vervolgens, in samenspraak met politie en in afstemming met de wegbeheerder (de gemeente of provincie), of plaatsing van een flitspaal op die locatie opportuun is. Een flitspaal wordt geplaatst op locaties waar deze de verkeersveiligheid kan vergroten. Van belang is dat in de aanvraag een analyse van de verkeersveiligheid van de locatie is opgenomen. In deze analyse moet conform het Beleidskader flitspalen een aantal zaken worden uitgewerkt zoals het overtredingsgedrag, de risico’s, de maatregelen die de wegbeheerder al genomen heeft, de resultaten van eventuele controles van de politie, een ongevallenanalyse en een analyse van de inrichting van de weg. Bij dat laatste onderdeel moet worden bekeken of de inrichting past bij de geldende maximumsnelheid of dat de inrichting van de weg eerst moet worden aangepast om de naleving van de maximumsnelheid te bevorderen. Goede weginrichting zorgt immers voor een veel groter en duurzamer effect op de verkeersveiligheid. Een flitspaal zorgt vooral voor aanpassing van de snelheid in de buurt van de paal, terwijl een goede weginrichting op de hele weg voor verkeersveiligheid zorgt. Daarnaast is het goed om te beseffen dat handhaving op een níet goed ingerichte weg ook maakt dat gedrag vaak snel weer terugvalt bij het stoppen van de handhaving.
In de propositie waar het artikel naar verwijst, wordt voorgesteld dat gemeenten en provincies zelf de flitspalen aanschaffen en dan ook zelf mogen bepalen waar deze komen te staan. Hoewel meer handhaving kan leiden tot een grotere pakkans en daarmee een verbetering van het nalevingsgedrag van bestuurders, leidt dit voorstel tot een mogelijke perverse prikkel voor gemeenten en provincies om vooral in te zetten op handhaving in plaats van aanpassing van de infrastructuur wat over het algemeen veel duurder is, maar zoals eerder genoemd meer bijdraagt aan de verkeersveiligheid.
Naast bovenstaande risico’s levert het overhevelen van deze bevoegdheid naar gemeenten en provincies ook nog problemen voor de uitvoering op. Als gemeenten zelf flitspalen gaan plaatsen, is er geen centrale regie meer op het totaal aantal handhavingsmiddelen dat in gebruik is of waar deze worden geplaatst. Hierdoor ontstaat er mogelijk een te grote druk op de strafrechtketen, want boetes moeten nog steeds via het Parket CVOM, CJIB en,als burgers het er niet meer eens zijn, via de rechtbank worden afgehandeld. Met name de rechtspraak loopt nu al vast op de beschikbare capaciteit voor zaken die op zitting moeten worden gebracht. Verkeerszaken maken nu al een groot deel uit van de totale werkvoorraad in de strafrechtketen en met de uitbreiding van het aantal flitsers de aankomende jaren zal deze druk verder toenemen. Met nog meer geautomatiseerde handhavingsmiddelen van gemeenten en provincies, bovenop de huidige uitbreiding van het aantal geautomatiseerde handhavingsmiddelen, zal het zwaartepunt nog meer naar verkeer verschuiven ten koste van andere (mogelijk zwaardere) zaken zoals gewelds- en zedenmisdrijven of georganiseerde criminaliteit. Dat is onwenselijk. Gemeenten stellen in de propositie ook voor om de inning en afhandeling van de boetes eventueel zelf op zich te nemen. Decentraal innen is echter niet in lijn met rijksincassovisie en één overheidsgedachte. Bovendien komt een deel van deze overtredingen uiteindelijk voor de rechter. Het probleem van de beperkte zittingscapaciteit wordt met inning door de gemeenten niet opgelost. Daarnaast is de optie dat gemeenten verkeersovertredingen bestuursrechtelijk gaan handhaven met bijvoorbeeld een last onder dwangsom ter voorkoming van herhaling (zoals genoemd in de propositie) ook geen optie, omdat de Wahv geen mogelijkheid bevat tot het opleggen van een last onder dwangsom.
Wel zijn we, zoals eerder benoemd, van harte bereid om in gesprek te gaan met de bij de propositie betrokken partijen en het Openbaar Ministerie om te kijken hoe wij mogelijk tegemoet kunnen komen aan de zorgen die leven en de verkeersveiligheid verder kunnen verbeteren.
Bent u bereid de Wegenverkeerswet artikelen 158–174 en de «Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften» te wijzigen zodat gemeenten zelf de kans krijgen om flitspalen aan te schaffen en in te zetten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de inzet van boa’s op snelheidsovertredingen en alcoholcontroles in de landelijke «Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar» op te nemen? Zo ja, wanneer wordt hier inzet op gepleegd?
Onlangs zijn de bevoegdheden van boa’s op het gebied van verkeershandhaving reeds uitgebreid en worden de implementatie en landelijke uitrol hiervan gemonitord. Het gaat hierbij om het negeren van rood licht door fietsers en voetgangers, handheld telefoongebruik door fietsers en het niet voeren van de juiste fietsverlichting. Momenteel wordt er ook in kaart gebracht welke extra verkeersovertredingen gehandhaafd zouden kunnen worden door boa’s en de wenselijkheid daarvan. Bij een eventuele bevoegdheidsuitbreiding voor boa’s dient er rekening gehouden te worden met het in 2022 – in samenspraak met de partners, waaronder gemeenten – geactualiseerde inzetcriterium. Voor wat betreft de verkeershandhaving door boa’s betekent dit inzetcriterium dat het takenpakket is beperkt tot ongemotoriseerd (rijdend) verkeer. Overtredingen met gemotoriseerd verkeer raken al snel aan veiligheid en aan het strafrecht, brengen een grotere gevaarzetting voor de boa en omgeving met zich mee en hebben een hogere complexiteit, bijvoorbeeld in termen van achtervolgingen, invorderingen en technische hulpmiddelen die nodig zijn om een overtreding te kunnen constateren. Hiervoor zijn boa’s momenteel niet toegerust. Het ligt niet in de rede om dit, zo recent en in samenspraak afgestemde inzetcriterium, nu alweer te herzien.
Het betreffende verzoek in de propositie voor de inzet van boa’s op snelheidsovertredingen en alcoholcontroles moet binnen het bredere geheel van het boa-bestel worden bezien en worden meegenomen in de gesprekken die momenteel worden gevoerd over bevoegdheden en verantwoordelijkheden van boa’s. Het vraagstuk over de uitbreiding van bevoegdheden van boa’s speelt namelijk ook op andere terreinen waar boa’s actief zijn en vraagt om een integrale blik op de bevoegdheden van boa´s en de aanvullende maatregelen die moeten worden getroffen bij een uitbreiding hiervan. De afweging voor een mogelijke uitbreiding zal binnen deze bredere scope plaats moeten vinden. Ik zie daarom nu geen taak voor boa’s in de verkeershandhaving wanneer het gaat om snelheidsovertredingen en alcohol- en drugscontroles. Indien de gemeente vindt dat er op dit terrein meer zou moeten worden gehandhaafd, dan kunnen zij hierover in de lokale driehoek afspraken maken met de politie.
Het bericht ‘Kritiek op besluit provincie Friesland tegen actief regenboogbeleid' |
|
Songül Mutluer (PvdA), Ines Kostić (PvdD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kritiek op besluit provincie Friesland tegen actief regenboogbeleid»?1
Ja.
Zijn de voorwaarden waaraan een provincie moet voldoen om zich regenboogprovincie te mogen noemen, vastgelegd? Zo ja, waar en wat zijn die voorwaarden? Zo nee, kunt u voor die voorwaarden zorgen?
De regenboogprovincies zijn een initiatief van de provincies zelf en daarmee is ook de invulling hiervan en de financiering aan de provincies zelf. OCW heeft hierin dus geen voorwaardenscheppende rol. Dat neemt niet weg dat ik dit initiatief van de provincies als Minister van OCW van harte ondersteun. Daarom heb ik een financiële bijdrage geleverd aan kennisinstituut Movisie waarmee zij onder meer uitwisseling van kennis en verbinding tussen de regenboogprovincies faciliteren.
Deelt u de mening dat als een provincie het predicaat regenboogprovincie heeft die provincie dan ook een actief «regenboogbeleid» zou moeten voeren waaronder het actief inzetten voor onder meer de veiligheid en acceptatie van de lhbti-gemeenschap? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en wat is de waarde van dat predicaat dan nog?
Het is van groot belang dat iedereen in Nederland, dus ook lhbtiq+ personen, zich veilig en geaccepteerd weten. Iedereen moet de ruimte en vrijheid krijgen om zichtbaar en openlijk zichzelf te kunnen zijn, zonder negatieve invloed van seksuele en gendernormen en zonder geconfronteerd te worden met verbaal of fysiek geweld. Dat kan ik niet alleen bereiken. Ik ben dan ook verheugd met het feit dat in de periode van 2016 tot 2020 alle provincies Regenboogprovincie zijn geworden. Uit de nieuwe Inventarisatie Regenboogbeleid Regenboogprovincies 2022 blijkt ook dat provincies steeds concreter invulling geven aan lhbtiq+ beleid. Bij veel provincies staat lhbtiq+ acceptatie en veiligheid dus hoog op de agenda. Ik werk hierin graag samen met de provincies, maar zoals gezegd is de invulling van het regenboogbeleid uiteindelijk aan de provincies zelf.
Deelt u de mening dat regenboogprovincies in het kader van de acceptatie en de veiligheid van de lhbti-gemeenschap een regierol hebben te vervullen om inclusie en diversiteit actief te bevorderen in de regio en initiatieven te verbinden? Zo ja, kunt u dan met de provincie Fryslân in overleg treden over hoe die rol wel kan worden ingevuld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kent u de Inventarisatie Regenboogbeleid Regenboogprovincies?2 Zo ja, deelt u de mening dat u een sturender rol moet gaan spelen om te zorgen dat provincies hun rol als aanjager van initiatieven en verbinder voor het bevorderen van de veiligheid en acceptatie van de lhbti-gemeenschap nog beter waar gaan maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel meldingen de afgelopen drie jaar bij de Antidiscriminatievoorzieningen in Fryslân zijn gemaakt van discriminatie, uitsluiting dan wel onveiligheid van de lhbti-gemeenschap en hoeveel meldingen en aangiftes bij de politie?
Bijgaande cijfers zijn aangeleverd door Discriminatie.nl/Fryslân/Tumba:
Grond
Meldingen in 2021
Meldingen in 2022
Meldingen in 2023
Geslacht(Trans)
2
3
6
Seksuele gerichtheid
10
14
34
12
17
40
Grond
Meldingen in 2021
Meldingen in 2022
Meldingen in 2023
Seksuele gerichtheid
66
73
74
Het artikel 'Gemeenten bereiden zich voor op ‘paspoortpiek’, vacatures staan open en noodplannen liggen klaar' |
|
Caspar Veldkamp (NSC), Jan Paternotte (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat er binnenkort een piek in het aantal aanvragen voor vervanging van paspoorten wordt verwacht en zo ja, hoe ziet deze prognose er uit?1
Welke gevolgen heeft dit voor de afhandeling van aanvragen voor het vervangen van paspoorten vanuit het buitenland?
Welke gevolgen kan dit hebben voor mensen die vanuit het buitenland willen stemmen tijdens de Europese Parlementsverkiezingen?
Op welke wijze wordt er rekening mee gehouden dat veel mensen in het buitenland rond dezelfde tijd hun paspoorten zullen moeten vernieuwen? Is er voldoende capaciteit om tijdig aan deze «piek» te voldoen?
Op welke wijze worden mensen in het buitenland tijdig geïnformeerd dat zij hun paspoort moeten laten vernieuwen, in het bijzonder in relatie tot de benodigde registratie voor stemmen in het buitenland?
Als hier nog geen actie op ondernemen is, bent u dan bereid om dit alsnog te doen?
Is de verwachting dat de paspoortpiek periodiek zal terugkomen en zo ja, welke acties worden er ondernomen om de effecten hiervan op te vangen?
Klopt het dat Frankrijk inmiddels gestart is met een experiment voor Fransen woonachtig in Canada en Portugal waarbij ze hun paspoort digitaal kunnen verlengen?
Is een dergelijk experiment ook een optie in Nederland om enerzijds de gemeenten te ontlasten, anderzijds digitale dienstverlening voor Nederlanders in het buitenland te vergemakkelijken, conform de eerder aangenomen motie van de leden Brekelmans en Sjoerdsma over nieuwe mogelijkheden voor digitalisering van producten en diensten voor Nederlanders in het buitenland (Kamerstuk 35 925 V, nr. 54)?
Het bericht ‘Caribische eilanden krijgen gelijk na gemopper over bureaucratie Nederland’ |
|
Raoul White (GroenLinks-PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Caribische eilanden krijgen gelijk na gemopper over bureaucratie Nederland»?1
Ja. In opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft adviesbureau IdeeVersa in de zomer van 2023 onderzoek gedaan naar de eilandelijke taken en financiële middelen van de openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Het eindrapport heb ik op 29 september jl. aan uw Kamer aangeboden.2 Het onderzoek richt zich op de benodigde hoogte van de vrije uitkering van de eilanden in verhouding tot de taken van de openbare lichamen. Vervolgens heb ik de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) gevraagd te reflecteren op de uitkomsten en aanbevelingen van dit rapport, als ook vanuit de expertise van het ROB naar de financiële en bestuurlijke verhoudingen te kijken. Het artikel op NU.nl verwijst naar dit advies. Ik ben de ROB zeer erkentelijk dat ze dit hebben willen doen en voor de uitgebrachte adviezen en aanbevelingen.
Deelt u de zorgen van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba over de bureaucratische wijze waarop zij extra budgetten moeten aanvragen voor extra taken die zij moeten uitvoeren, zoals het onderhouden van een zeehaven of een luchthaven? Zo nee, waarom niet?
Ik zie het advies van de ROB als een steun in de rug van het traject dat ik met de eilanden en overige departementen volg op weg naar verbetering van de financiële en bestuurlijke verhoudingen. Daarbij is de problematiek van structurele financiering en de knelpunten rondom investering, onderhoud en vervanging van infrastructuur, zoals een zeehaven of een luchthaven, inderdaad een zorgpunt. Hier heb ik ook bij het aanbieden van het rapport van IdeeVersa aan uw Kamer aandacht aan besteed.
Deelt u de mening van de Raad voor het Openbaar Bestuur dat de huidige procedures «onnodig belastend» zijn voor de BES-eilanden en dat het «de besturen van de eilanden belet om een afgewogen financieel beleid te voeren»? Zo nee, waarom niet?
Zoals uw Kamer bekend is, ben ik bezig met een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (WolBES) en de Wet financiën openbare lichamen BES (FinBES). De internetconsultatie is eind september afgerond en ik ben nu met de openbare lichamen in gesprek over hun reactie op de herziening van deze wetten. Eén van de voornemens die is opgenomen in de herziening van de FinBES is om de openbare lichamen meer ruimte te gaan bieden, door onder meer een getrapt financieel toezichtmodel te introduceren. Hiermee wordt maatwerk per openbaar lichaam mogelijk. Verder onderzoek ik de leenmogelijkheden van de openbare lichamen.
Bent u voornemens om conform het advies van de ROB de BES-eilanden een vaster budget te geven? Zo nee, waarom niet?
Het is van belang om verbeteringen in de financiële verhoudingen door te voeren. Dat tonen het onderzoek van IdeeVersa en ook het ROB-advies ook aan. Ik ben in gesprek met departementen over de financiering van de eilandelijke taken, de toereikendheid van de vrije uitkering en in hoeverre bijzondere uitkeringen structureel kunnen worden gemaakt of aan de vrije uitkering kunnen worden toegevoegd. Daarnaast onderzoek ik de mogelijkheden tot het introduceren van een Bestuurlijk Overleg Financiële verhoudingen (BOFv) voor Caribisch Nederland, waarin de openbare lichamen en het Rijk periodiek reflecteren op de uitvoering van de bestaande en nieuwe eilandelijke taken en de financiering daarvan. Via dit bestuurlijk overleg kan snel worden ingespeeld op veranderingen die van invloed zijn op de uitvoering van eilandelijke taken. Dit draagt daarmee bij aan de robuustheid en toekomstbestendigheid van het stelsel. Over de uitkomsten van de besprekingen zal ik uw Kamer informeren voor de zomer. Dit ook in de wetenschap dat verbeteringen in de financiële verhouding met de eilanden ook de aandacht zal moeten krijgen van een nieuw kabinet.
Deelt u de mening dat het takenpakket van de BES-eilanden zeker niet in alle opzichten gelijkwaardig is aan dat van de gemeenten in Europees Nederland en dat het daarom logisch is dat de financiële bijdrage daarop passend moet worden afgestemd? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het takenpakket van de BES-eilanden zeker niet in alle opzichten gelijkwaardig is. Dit heeft te maken met het gegeven dat de openbare lichamen ook taken uitvoeren die vergelijkbaar zijn met taken van onder meer waterschappen en provincies in Europees Nederland. Verder is er sprake van een geïsoleerde ligging op een ander continent en met een ander klimaat. Dit maakt dat de kostenstructuur afwijkt ten opzichte van Europees Nederlandse gemeenten. Onderzoeksbureau IdeeVersa heeft dit gegeven dan ook betrokken in zijn onderzoeksrapport.
Kunt u een overzicht geven van de taken die de BES-eilanden uitvoeren waarvoor zij op dit moment geen vast budget krijgen en waarvoor zij dus extra budget moeten aanvragen? Kunt u hierbij ook aangeven om welke bedragen dit per eiland gaat over de afgelopen vijf jaren?
De financiering van de BES-eilanden is net als bij Europees Nederlandse gemeenten een complex geheel van taken en middelen in de vrije uitkering, bijzondere uitkeringen en eigen inkomsten. Dit is dan ook de reden dat ik onderzoek heb laten doen door IdeeVersa. In het onderzoek (kenmerk: 36 410 IV, nr. 8), met bijbehorende bijlagen, zijn alle financiële stromen in beeld gebracht. Om hier beter zicht op te krijgen ben ik gestart met het inrichten van een onderhoudssysteem, zoals gebruikelijk bij het gemeentefonds, waardoor de uitgaven van de openbare lichamen beter gevolgd kunnen worden.
Kunt u aangeven op welke wijze de extra taken die de eilanden moeten uitvoeren op het gebied van openbaar vervoer van/naar de eilanden zijn georganiseerd? Op welke wijze wordt voorkomen dat de kosten voor inwoners die bijvoorbeeld een reis naar een ander eiland moeten maken voor studie, werk of medische redenen te duur worden?
Vanaf 2024 heeft het kabinet € 30 miljoen extra uitgetrokken om de koopkracht van de inwoners van Bonaire, Saba en Sint Eustatius te verbeteren. Vanaf 2025 wordt dit bedrag verhoogd naar jaarlijks € 32 miljoen. Onderdeel van het pakket is dat er jaarlijks extra geld gaat naar beter openbaar vervoer op de 3 eilanden en lagere vervoerskosten.
Studenten afkomstig van de BES-eilanden kunnen op grond van de Wet Studiefinanciering BES in aanmerking komen voor studiefinanciering voor een studie op een van de (andere) BES-eilanden, de overige Caribische regio, de VS of Canada. De bedragen in de Wsf BES verschillen per bestemming. Hierbij is rekening gehouden met de verschillende kostenniveaus op die bestemmingen. Studenten ontvangen een hoger bedrag wanneer zij op een ander eiland studeren, dan wanneer zij op het eigen eiland blijven studeren. Naast deze beurs is er de mogelijkheid voor studenten om een lening aan te gaan tegen gunstige voorwaarden.
Indien er sprake is van intereilandelijk woon-werkverkeer betreffen de reiskosten in eerste instantie een aangelegenheid tussen werkgevers en werknemers. Daarnaast werkt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) momenteel aan een uitkering om betaald verlof mogelijk te maken voor werknemers die als begeleider optreden bij medische uitzending.
Verder komt het in Caribisch Nederland in de praktijk vaak voor dat men voor medisch onderzoek of -behandeling genoodzaakt is om buiten het eiland waar ment woont zich te laten behandelen of onderzoeken. De zorgverzekering BES is de zorgverzekering voor inwoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De grondslag voor deze verzekering is vastgelegd in het Besluit Zorgverzekering BES. Zorg en Jeugd Caribisch Nederland (ZJCN), een directie van het Ministerie van VWS, is verantwoordelijk voor het uitvoeren van dit Besluit. Indien verzekerde inwoners een verwijzing hebben en zij voor medische redenen een reis moeten maken wordt vervoer geregeld door ZJCN. Hiervoor zijn er geen kosten voor de verzekerde. Onder vervoer wordt verstaan vluchten naar een ander eiland of land en het vervoer bij aankomst van het vliegveld naar de accommodatie. Verder betreft dit het vervoer tussen accommodatie en specialist. Indien verzekerden een langer verblijf hebben vanwege medische redenen kunnen zij 1 keer per week vervoer inzetten voor het halen van boodschappen. Indien de verzekerde opgenomen moet worden kan er één keer per dag een beroep gedaan worden op het heen en terug brengen van begeleiders/bezoek. ZJCN heeft hiervoor contracten met reisorganisaties en aanbieders van luchtvervoer en grondvervoer welke speciaal ingezet worden voor patiënten. Op het eiland waar de inwoner woonachtig is, is deze in principe zelf verantwoordelijk voor vervoer naar het vliegveld. Inwoners krijgen hiervoor een transportvergoeding. Verder krijgen inwoners die op medische uitzending moeten een daggeldvergoeding. Deze vergoeding is bedoeld als tegemoetkoming in de kosten om te kunnen eten en drinken. De hoogte van de vergoeding verschilt per bestemming. Naast vervoer voor medische uitzendingen, kunnen inwoners die rolstoelgebonden zijn, ook op het eiland waar zij woonachtig zijn (Bonaire, Saba of St. Eustatius) een beroep doen op vervoer naar medische afspraken. Hier zijn geen kosten aan verbonden. Voor de inzet van vervoer is voorafgaande toestemming van ZJCN nodig, tenzij er sprake is van een noodsituatie.
Op welke wijze worden de BES-eilanden (financieel) ondersteund bij het op orde krijgen en houden van medische voorzieningen?
De directie Zorg en Jeugd Caribisch Nederland (ZJCN) van het Ministerie van VWS is verantwoordelijk voor het zorgbeleid en de wetgeving van de zorg in Caribisch Nederland. Daarbij zorgt de directie voor de uitvoering van de zorgverzekering en de tweedelijns jeugdzorg. Sinds 2010 draagt het Ministerie van VWS zelf de verantwoordelijkheid voor de financiering van zorg en jeugdzorg. Hiervoor gaat ZJCN (zorg)contracten aan met lokale zorgaanbieders op de eilanden. De lokale eilandsbesturen hebben geen verantwoordelijkheid in het organiseren van medische voorzieningen in het kader van de zorgverzekering. Er vindt echter wel regelmatig afstemming plaats tussen de lokale overheden en ZJCN.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden voorafgaand aan het geplande commissiedebat Verzameldebat BES?
Ja. Daarnaast ben ik voornemens voorafgaand aan het debat een verzamelbrief aan u toe te zenden met de laatste ontwikkelingen rondom Caribisch Nederland.
Het bericht ‘Nederlandse geheime dienst maakte decennia gebruik van naziapparaat’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Was u ervan op de hoogte dat de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) gebruik maakte van dossiers verzameld door de Gestapo en Sicherheitsdienst, waar onder andere martelbekentenissen tussen zitten en verzetsstrijders worden weggezet als terroristen, om voormalige verzetsstrijders en activisten uit de Tweede Wereldoorlog te bespioneren?1 Deelt u de mening dat het gebruik van nazidocumenten door de BVD absoluut moet worden veroordeeld? Gaat u dat ook doen?
De aanwezigheid van documenten van de Duitse bezetter in BVD dossiers is midden jaren negentig beschreven in het proefschrift van Dick Engelen, die bij de BVD werkzaam was. Diens boek werd geschreven en uitgegeven in opdracht van toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken mevrouw Dales, zoals ook in de door u aangehaalde berichtgeving staat vermeld.2
De nazidocumenten, waaronder die van de Sicherheitsdienst, kwamen op diverse manieren bij de BVD en diens voorlopers terecht. Dossiers waarin dergelijke documenten werden vastgelegd hadden betrekking op verschillende soorten onderzoek, zoals het onderkennen van mogelijk direct na de oorlog in Nederland achtergebleven Duitse spionagenetwerken, het in kaart brengen van vaak al voor de oorlog bestaande door de Sovjet-Unie aangestuurde spionagenetwerken, en het in kaart brengen van leden van de Communistische Partij van Nederland (CPN) in de naoorlogse periode.
Er bestaat geen overzicht van de nazidocumenten die in het bezit waren van de BVD en diens voorlopers. Evenmin is er een overzicht van hoe dergelijke documenten daar terecht zijn gekomen, of van de dossiers waarin deze zijn vastgelegd. Tenslotte is er geen overzicht van de ethische, juridische en operationele overwegingen van toentertijd met betrekking tot het gebruik van informatie uit nazidocumenten. Derhalve kan ik op een aantal van uw vragen slechts in algemene zin antwoord geven.
Artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, en het VN-Verdrag tegen foltering bevatten een absoluut verbod op marteling. Foltering voor het verkrijgen van informatie maakt hiervan deel uit. Het spreekt voor zich dat ik folteringen verwerp. Het is ontoelaatbaar dat langs deze weg informatie wordt verkregen, en ook dat via foltering verkregen informatie wordt gebruikt.
Tevens kan ik in algemene zin stellen dat de BVD onderzoeken die in de berichtgeving worden beschreven plaatsvonden binnen andere wettelijke kaders dan het huidige. Zoals mijn ambtsvoorganger en ik op uw eerdere vragen hebben geantwoord waren de bevoegdheden van de BVD en diens voorgangers slechts summier wettelijk vastgelegd en geldt dat deze onderzoeken in de context van toenmalige bedreigingen van de nationale veiligheid moeten worden gezien.3 4
Overigens staat in de door u aangehaalde berichtgeving onder andere dat de BVD «informatie verzamelde via het naziapparaat» en dat «de Nederlandse staat na de oorlog de methoden van de bezetter heeft gebruikt.»5 Deze wijze van formuleren wekt de indruk dat de BVD organisaties als de Sicherheitsdienst zou hebben ingezet en zich bediende van hun werkwijzen waaronder foltering. Ik weerspreek deze suggesties met kracht. De BVD dateert van 1949 en bediende zich op geen enkele wijze van martelingen of soortgelijke methoden van de nazi’s.
Deelt u de mening dat het gebruik van nazidossiers van geëxecuteerde verzetsstrijders en de Erelijst van Gevallenen om hun netwerken en activiteiten in kaart te brengen complete misbruik van deze informatie is?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het gebruik van martelbekentenissen van verzetsstrijders en gevangenen door de BVD om verzetsstrijders en hun netwerken verder te bespioneren?
Zie antwoord vraag 1.
Worden documenten van de Gestapo en Sicherheitsdienst nog steeds gebruikt door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD?)
Nee.
Kunt u reageren op de uitspraak van hoogleraar Kees Ribbens, die vindt dat het wetenschappelijk neutraliteit van het Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies (NIOD) en voorganger Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD) zijn aangetast doordat de BVD nazidocumenten voor spionage gebruikte? Mocht RIOD de BVD weigeren om documenten mee te geven? Waarom is er niet bekend hoe de BVD toegang had tot deze dossiers? Kunnen we hieruit de conclusie trekken dat het gebruik van nazidocumenten door de BVD onrechtmatig en onrechtvaardig was?
Zie antwoord vraag 1.
Geeft de AIVD het NIOD toegang tot alle archieven van de BVD om onderzoek te doen naar de relatie tussen de instellingen tijdens de Koude Oorlog? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht grote waarde aan onafhankelijk en wetenschappelijk onderzoek, ook naar de geschiedenis van de BVD en diens voorlopers. Dit is dan ook een belangrijke reden om in de afgelopen jaren een groot aantal dossiers over te brengen naar het Nationaal Archief. Dit maakt grondig en gericht onderzoek mogelijk, en stelt onderzoekers in staat de in de archiefstukken vervatte informatie in hun historische context te plaatsen en hierover te publiceren. Als het NIOD voornemens is om onderzoek te doen dan zal de AIVD zijn medewerking verlenen, zoals de AIVD dat ook in eerdere onderzoeken door het NIOD heeft gedaan.
Hoe kijkt u naar het voorstel van Martijn Eickhoff, directeur van het NIOD, om onderzoek te doen naar de relatie tussen de BVD en het RIOD?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek kan bijdragen aan het herstel van vertrouwen in de veiligheidsdiensten dat, waaronder door deze onthullingen, een knauw heeft gekregen?
Ik ben niet van mening dat «het vertrouwen in de veiligheidsdiensten» is geschaad. Evenmin acht ik een «grootschalig onderzoek» naar «de handelwijze» van de BVD nodig. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 en 7 aangaf maakt de AIVD onderzoek mogelijk naar de geschiedenis van de BVD en diens voorlopers, niet alleen door dossiers uit het archief over te brengen naar het Nationaal Archief maar onder meer ook door medewerking te verlenen aan onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek, zoals door het NIOD.
Met een terugblik op eerder gestelde schriftelijke vragen over de BVD2 3, deelt u de mening dat grootschalig onderzoek naar de handelwijze van de BVD nodig is?
Zie antwoord vraag 8.
Pro-Palestina demonstratie plaats in Amsterdam |
|
Marjolein Faber (PVV), Max Aardema (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat er op zaterdag 17 februari 2024 een pro-Palestina demonstratie plaatsvond in Amsterdam?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u ermee bekend dat tijdens die demonstratie een bord omhoog werd gehouden door de vice-fractievoorzitter van GroenLinks in provinciale staten van Gelderland met daarop de tekst «viva viva INTIFADA» (zie de foto in het bericht)?1
Ja, daar ben ik nu mee bekend.
Deelt u de mening dat «viva viva INTIFADA» niets anders is dan een keiharde oproep tot geweld?
Ik ben van mening dat de leus als zodanig te veroordelen is. De beoordeling of er mogelijk sprake is van een strafbaar feit in een individueel geval is primair een verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en – mits de zaak wordt aangebracht bij de rechtbank – uiteindelijk is die beoordeling voorbehouden aan de rechter.
Is de politie in Amsterdam overgegaan tot het aanhouden van deze persoon? Zo nee, waarom niet?
De hierboven, in vraag 2 aangehaalde specifieke uiting is tijdens de inzet niet gesignaleerd door de aanwezige politieagenten. Er is derhalve ten tijde van de demonstratie niet tot aanhouding overgegaan. Het Openbaar Ministerie is niet bekend met een aangifte en is geen strafrechtelijk onderzoek gestart.
Kunt u de Kamer informeren of het Openbaar Ministerie tot vervolging over gaat van deze oproep tot geweld door deze politicus?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer zorgt u er nu eens voor dat dit soort handelingen keihard aangepakt wordt?
De beoordeling of er mogelijk sprake is van een strafbaar feit in een individueel geval is primair een verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en – mits de zaak wordt aangebracht bij de rechtbank – uiteindelijk is die beoordeling voorbehouden aan de rechter.
Zakelijke vliegreizen binnen de Rijksoverheid |
|
Joost Sneller (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kan de Staatssecretaris inzichtelijk maken hoeveel zakelijke vliegreizen sinds 2018 jaarlijks door ambtenaren van de Rijksoverheid zijn gemaakt en deze uitsplitsen tussen business en economyclass?1
Ik beperk mij in mijn antwoorden tot de situatie bij de sector Rijk. Het Ministerie van Defensie is daardoor niet meegenomen in de beantwoording.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal vliegreizen van de sector Rijk, uitgesplitst tussen economyclass (EC) en businessclass (BC). Vanwege het reisbeleid (zie mijn beantwoording van vraag 6) zijn vluchten in businessclass in principe verre afstandsvluchten (vluchten van zes uur of meer). Percentueel kan de verhouding van vliegkilometers tussen economy- en businessclass daarom anders liggen.
Aantal EC
Aantal BC
EC%
BC%
Jaar 2018
21.918
4.902
82%
18%
Jaar 2019
34.713
5.181
87%
13%
Jaar 2020
11.831
721
94%
6%
Jaar 2021
11.268
1.290
90%
10%
Jaar 2022
23.683
4.144
85%
15%
Jaar 2023
30.512
4.962
86%
14%
Bestaat er een duidelijk kader om de noodzakelijkheid van een zakelijke vliegreis voor overheidsambtenaren te toetsen? Zo nee, is de Staatssecretaris voornemens zo’n toets op te stellen?
Volgens de CAO Rijk is een dienstreis een door de werkgever noodzakelijk geachte reis in verband met het verrichten van werkzaamheden op een andere locatie dan de eigen werklocatie. Dit bepaalt de leidinggevende, maar ministeries kennen hiervoor ook hun eigen kaders. Vanuit het Rijksbrede programma Denk Doe Duurzaam is een checklist beschikbaar.2
De CAO Rijk geeft vervolgens regels over wanneer een buitenlandse dienstreis met de trein moet worden afgelegd en wanneer deze met het vliegtuig mag worden gemaakt. Treinreizen is daarbij het uitgangspunt. Deze regels zijn in 2020 aangescherpt, waardoor niet meer het aantal kilometers, maar het aantal uur leidend is. De dienstreis wordt per trein gemaakt als de reistijd per trein maximaal acht uur is. Is de reistijd meer dan acht uur, maar minder dan anderhalf keer de reistijd per vliegtuig, wordt de reis alsnog met de trein gemaakt. Hierbij geldt als reistijd de tijd die met het reizen is gemoeid, berekend vanaf de werklocatie van de werknemer tot de plek van bestemming. Dit is inclusief het voor- en natransport naar station of vliegveld en inclusief wachttijd (inchecktijd).
Werkgever Rijk en vakbonden hebben in het akkoord over de CAO Rijk 2022–2024 werkgevers en werknemers bij organisatieonderdelen die veel internationaal reizen opgeroepen om actief het gesprek te (blijven) voeren en maatregelen te treffen, zoals het verder inperken van businessclass reizen, zo veel mogelijk rechtstreekse vluchten in te zetten en online overleg in plaats van reizen te overwegen.
Deelt de Staatssecretaris de mening dat de cao van de Rijksoverheid een voorbeeldfunctie heeft om duurzame arbeidsvoorwaarden te stimuleren?
De sector Rijk heeft zich verbonden aan een duurzame bedrijfsvoering. In relatie tot het reizen leidt dit tot keuzes om reizen te beperken tot het noodzakelijke, het gebruik van het openbaar vervoer te bevorderen en het toepassen van klimaatcompensatie.
De werkgever Rijk is de grootste werkgever van Nederland en heeft in die hoedanigheid een verantwoordelijkheid en een voorbeeldrol, ook in het kader van duurzaamheid. De werkgever Rijk zet daarom ook in op verduurzaming van de arbeidsvoorwaarden. Een recent voorbeeld is de afspraak in het akkoord over de CAO Rijk 2022–2024 dat werknemers een werkgeversbijdrage en IKB-budget kunnen besteden aan verduurzaming van de woning. Naar aanleiding van hetzelfde cao-akkoord is daarnaast 2023 de Pilot duurzame cao gestart. Ook tijdens de nieuwe cao-onderhandelingen zet de werkgever Rijk in op verduurzaming van de arbeidsvoorwaarden.
Binnen de Pilot duurzame cao2 worden vliegreizen niet meegenomen in het duurzame reisgedrag, waarom niet?
Tijdens de onderhandelingen over de CAO Rijk 2022–2024 hebben vakbonden en werkgever Rijk een pilot afgesproken voor verduurzaming van de cao. De bedoeling van deze pilot is om duurzame ideeën uit te proberen, om ze daarna als dat kan rijksbreed door te voeren. Uit de ruim 300 ingestuurde ideeën zijn er veertien geselecteerd, aan de hand van zes vuistregels: originaliteit, uitvoerbaarheid, schaalbaarheid, impact, gedragsverandering en inclusiviteit. Tegelijkertijd bestond de wens ook om een spreiding over de verschillende aspecten van verduurzaming binnen de cao en bedrijfsvoering te creëren. Binnen de Pilot duurzame cao zijn vier andere ideeën die te maken hebben met reizen of mobiliteit uitgewerkt. Zoals in mijn beantwoording op vraag 1 al benoemd, hebben werkgever Rijk en vakbonden in hetzelfde cao-akkoord wel opgeroepen om actief het gesprek te (blijven) voeren en maatregelen te treffen in relatie tot internationaal reizen.
Hoe waardeert de Staatssecretaris het initiatief van andere grote werkgevers om hun werknemers standaard in economy(plus) te laten vliegen, gezien een vlucht in de businessclass 2,6 tot 4,3 keer zoveel CO2-uitstoot oplevert?3
De sector Rijk werkt op vele manieren aan het terugdringen van de CO2-uitstoot. Onderdeel hiervan is dat de sector Rijk het zakelijke verkeer van alle rijksambtenaren wil verduurzamen. De ministeries moeten hiermee zelf aan de slag. Het beperken van vliegen in businessclass en vliegreizen in het algemeen zijn manieren om dat te doen. Werkgevers die daarop inzetten, leveren dan ook een positieve bijdrage.
De CAO Rijk geeft regels over het reizen in economy- dan wel businessclass. Bij een vlucht van minder dan zes uur, wordt de reis in economyclass gemaakt. Het reizen in businessclass is toegestaan als de vlucht zes uur of meer bedraagt, maar dit is geen verplichting. Economyclass is voor uitgezonden werknemers (bij verlof, opleiding in Nederland, overplaatsing en familiebezoek / gezinshereniging) de standaard.
Over arbeidsvoorwaardelijke afspraken uit de CAO Rijk moet ik overeenstemming bereiken met de vakbonden en deze kan ik dus niet eenzijdig aanpassen. De werkgever rijk zet ook tijdens de nieuwe cao-onderhandelingen in op verduurzaming van de arbeidsvoorwaarden.
Overigens geldt dat naast dat reisbeleid duurzaam moet zijn, er ook andere overwegingen spelen. De werkgever moet ervoor zorgen dat de werknemer de reis veilig en verantwoord kan maken, mede met het oog op de gezondheid van de werknemer. Zo moet het reisbeleid de werknemer bijvoorbeeld in staat stellen zijn werkzaamheden zowel na aankomst op de plaats van bestemming als na terugkomst in zijn woonplaats en zo nodig tijdens de heen- en terugreis optimaal te verrichten en fit te zijn en te blijven.
Kan de Staatssecretaris toezeggen om vliegen in economy(plus) voor zakelijke vliegreizen door ambtenaren van de Rijksoverheid de standaard te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Een sociaal veilige werkomgeving voor Rijksambtenaren |
|
Sandra Palmen (NSC), Glimina Chakor (GL) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het manifest «FNV eist een sociaal veilige werkomgeving voor Rijksambtenaren» (aangeboden aan de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, op 13-02-2024), het achterliggend onderzoeksrapport «Omgangsvormen op de werkvloer Ministerie van VWS» en het verslag «Praktijkervaringen van medewerkers: over grensoverschrijdend gedrag bij het Ministerie van VWS»? (FNV Overheid/ februari 2024).
Beschikte u al eerder over gegevens over een onveilige werkomgeving bij het Ministerie van VWS of kende u daar signalen van? Zo ja, wat heeft u ondernomen om te werken aan een veiliger werkomgeving? Zo nee, hoe kan dat en waarom komt FNV daar dan wel achter?
Deelt u de mening dat er geen sprake is van een veilige werkomgeving bij het Ministerie van VWS omdat te veel medewerkers te maken hebben met pesten, intimidatie, discriminatie en andere vormen van grensoverschrijdend gedrag? Zo nee, waarom niet en over welke andere informatie beschikt u dan?
Deelt u de mening dat het extra schokkend is dat in veel van de gevallen een leidinggevende de veroorzaker van het grensoverschrijdend gedrag is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Juist van leidinggevenden verwacht ik een voorbeeldrol. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Herkent u in het genoemde onderzoeksrapport geschetste beeld dat het ontbreekt aan goed werkgeverschap en er sprake is van een doofpotcultuur? Zo ja, over welke signalen beschikte u al eerder en wat heeft u daarmee gedaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik herken het – in de genoemde rapportage – geschetste beeld niet dat het zou ontbreken aan goed werkgeverschap en er sprake zou zijn van een doofpotcultuur. Dit laat onverlet dat er actie geboden is om de sociale veiligheid binnen VWS te vergroten, zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 13.
Deelt u de mening dat medewerkers die misstanden melden daar op geen enkele wijze negatieve gevolgen van mogen ondervinden, laat staan weggepest of ontslagen mogen worden? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat er voor dergelijke klokkenluiders juist meer ruimte, veiligheid en bescherming moet komen om in alle vrijheid melding te kunnen doen, hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, ik deel de mening dat medewerkers die misstanden melden daar op geen enkele wijze negatieve gevolgen van mogen ondervinden.
Medewerkers die een melding hebben gedaan van een vermoeden van een misstand mogen als gevolg daarvan door hun werkgever niet worden benadeeld. Onder benadeling vallen ook een dreiging met en een poging tot benadeling. In artikel 17da van de Wet bescherming klokkenluiders staan voorbeelden van mogelijke benadelingshandelingen, zoals ontslag of schorsing, een negatieve beoordeling, discriminatie, intimidatie of pesterijen. De positie van melders van vermoedens van misstanden is versterkt met de Wet bescherming klokkenluiders (die nu ruim een jaar geldt). Zo is de bewijslast bij benadeling na een melding verschoven naar de werkgever. Dat betekent dat in een juridische procedure het uitgangspunt is dat de benadeling het gevolg is van de melding. Het is nu aan de werkgever om aan te tonen dat de benadeling niet het gevolg is van de melding.
Specifiek voor de sector Rijk gelden regels en voorzieningen bij melden vermoeden van een misstand.3 Op grond van de CAO Rijk geldt dat aanspraak bestaat op vergoeding voor rechtsbijstand als er een melding is gedaan van een vermoeden van een misstand en als deze melding – kort gezegd – is afgerond en de melder ervaart benadeling door de werkgever. De melder heeft dan recht op een vergoeding van de werkgever voor de gemaakte kosten voor de beroepsmatige rechtsbijstand vanwege de gevoerde procedure (tot een gemaximeerd bedrag).
Daarnaast geldt sinds 1 februari 2024 gratis rechtsbijstand of mediation voor klokkenluiders.4 Op grond van die regeling kunnen (potentiële) melders van een vermoeden van een misstand (ook buiten de sector Rijk) voor gratis mediation en rechtsbijstand via de Raad voor Rechtsbijstand in aanmerking komen als wordt voldaan aan de voorwaarden van die regeling. Een melder bij het Rijk kan, als er sprake is van samenloop, kiezen of deze gebruik wil maken van de vergoeding voor beroepsmatige rechtsbijstand op grond van de CAO Rijk, dan wel rechtsbijstand in natura op grond van de algemene subsidieregeling.
Herkent u de signalen dat met name topambtenaren veelal niet aangesproken worden op grensoverschrijdend gedrag? Graag uw antwoord met uitgebreide toelichting.
Het is jammer te vernemen dat blijkbaar de indruk bestaat dat met name topambtenaren niet worden aangesproken op grensoverschrijdend gedrag. Immers, op gemeld vermeend grensoverschrijdend gedrag wordt op VWS altijd geacteerd. In de afdoening wordt daarbij rekening gehouden met de functie van degene over wie gemeld is. Zo hebben leidinggevenden een voorbeeldfunctie en worden zij «steviger» aangesproken en zal eerder een zwaardere maatregel worden opgelegd dan aan een medewerker zonder leidinggevende taken.
Kunt u in een toelichting aangeven hoe de uitkomsten van het genoemde onderzoek zich verhouden tot goed werkgeverschap?
Zie mijn antwoorden op vraag 5 en 13.
Deelt u de aanbevelingen van FNV Overheid dat leidinggevenden die sociale onveiligheid veroorzaken vervangen moeten worden, dat alle leidinggevenden geschoold moeten worden in het creëren van een veilige werkomgeving en het optreden tegen grensoverschrijdend gedrag, dat meldingen van werknemers objectief onderzocht moeten worden, dat meldingen geen arbeidsrechtelijke gevolgen mogen hebben en dat leidinggevenden en andere betrokken medewerkers getraind moeten worden in het herkennen van signalen over suïcide? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, welke aanbevelingen gaat u niet overnemen en waarom niet?
Sociale veiligheid, en goede onderlinge omgangsvormen en samenwerking zijn voor het Ministerie van VWS heel erg belangrijk. Een sociaal veilige werkomgeving bij de Rijksoverheid gaat daarbij concreet over een open en veilige gesprekscultuur waarin ambtenaren zich durven uitspreken, zonder angst voor repercussies. Een omgeving waarin ambtenaren geen last hebben van ongewenste omgangsvormen als pesten, discriminatie, ongewenste seksuele aandacht en intimidatie. Het Ministerie van VWS hoort voor elke medewerker (inclusief leidinggevenden) een veilige en plezierige werkomgeving te zijn. Daar was en is de inzet volledig op gericht.
Leidinggevenden worden ondersteund in het creëren van een veilige werkomgeving en het optreden tegen grensoverschrijdend gedrag. Er worden hiervoor trainingen aangeboden.
Er is niet één aanpak of oplossing om een sociaal onveilige situatie op te lossen of te sanctioneren. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Uiteraard benadruk ik het belang en ondersteun ik het feit dat meldingen van medewerkers objectief onderzoek verdienen. Dit gebeurt nu ook, volgens rijksbrede regels en kaders, zoals de Baseline Intern Persoonsgericht Onderzoek (BIPO).5 Een te goeder trouw ingediende melding dient inderdaad geen arbeidsrechtelijke gevolgen te hebben.
Het is een zaak van ons allemaal om een veilige werkomgeving te creëren en om op elkaar te letten. Het gaat er vooral om dat signalen (van welke aard dan ook) worden herkend en dat wordt doorverwezen. De al bestaande informatie hierover is en wordt nog nadrukkelijker onder de aandacht gebracht. (Zie voor de doorverwijsmogelijkheden ook mijn antwoord op vraag 13.)
Zoals gezegd hoort Ministerie van VWS voor alle medewerkers een veilige en plezierige werkomgeving te zijn. Om die reden is, zoals gezegd in mijn antwoord op de vragen 1–3, ook een thematisch medewerkersonderzoek sociale veiligheid en omgangsvormen gestart. Over doelen en aanleiding heb ik uw Kamer bij brief van 27 februari 2024 uitgebreider ingelicht. Aan de hand van de uitkomsten hiervan worden dan uiteraard – waar nodig – gerichte maatregelen genomen. Ook wordt op basis van de uitkomsten van het medewerkersonderzoek een plan van aanpak gemaakt, waarin ook aanbevelingen vanuit de FNV-enquête en -manifest worden meegewogen.
Bent u het eens dat het in strijd is met de afgelegde ambtseed indien ambtenaren zich schuldig maken aan grensoverschrijdend gedrag, en dat het schenden van de ambtseed niet zonder gevolgen mag blijven? Graag uw antwoord met uitgebreide toelichting.
Ja, op grond van de afgelegde ambtseed of belofte bevestigen ambtenaren (onder andere) zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. Dat ze zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar zullen zijn én dat ze niets zullen doen dat het aanzien van het ambt zal schaden. Overigens wordt de ambtseed voor rijksambtenaren gewijzigd en wordt in de nieuwe tekst zelfs expliciet benoemd dat je als rijksambtenaar iedereen rechtvaardig, gelijkwaardig en met respect behandelt.
Het afleggen van de ambtseed is een betekenisvolle rechtshandeling waarmee wordt voldaan aan een wettelijke plicht van zowel de ambtenaar als de overheidswerkgever. Deze plicht is geregeld in de Ambtenarenwet 2017. Sinds de invoering van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren wordt de rechtsverhouding tussen de ambtenaar en de overheidswerkgever beheerst door het civiele arbeidsrecht. Ook integriteitskwesties worden binnen deze rechtsverhouding afgewikkeld.
Het voorgaande betekent dat een ambtenaar zich niet schuldig mag maken aan ongewenste omgangsvormen of andere vormen van een integriteitsschendingen. De Gedragscode Integriteit Rijk (GIR) geldt hierbij voor de Rijksoverheid als minimumkader voor integer handelen. In de GIR wordt ongewenst gedrag omschreven als: «pesten, (seksuele) intimidatie, discriminatie, agressie en geweld zijn uitingen van ongewenste omgangsvormen en worden niet getolereerd binnen de Rijksoverheid.» De GIR gaat ook in op wat de medewerker kan doen, die te maken krijg met ongewenste omgangsvormen en op de rol van leidinggevenden. In eerste instantie is het van belang om het gesprek aan te gaan over gewenste en ongewenste omgangsvormen en om ongewenst gedrag te corrigeren.
Als een rijksambtenaar zich toch en wellicht herhaaldelijk aan een schending schuldig maakt, kan na zorgvuldig onderzoek en eventueel voorafgegaan door een officiële waarschuwing, een straf worden opgelegd op basis van de (hoofdstuk 15 van) de CAO Rijk 2022–2024). Straffen kunnen variëren van een schriftelijke berisping tot een beëindiging van het dienstverband. Dit is uiteraard afhankelijk van de ernst en mate van verwijtbaarheid van het gedrag.
Deelt u de mening dat de sociale veiligheid niet verhoogd kan worden indien de afdelingsgesprekken over sociale onveiligheid geleid worden door de leidinggevende die zelf verantwoordelijk is voor grensoverschrijdend gedrag? Graag uw antwoord met uitgebreide toelichting.
Van belang is dat het gesprek over gewenst en ongewenst gedrag op een veilige manier kan worden gevoerd. Dat betekent voortdurend en dus ook vóórdat er concreet iets aan de hand zou zijn. Gelet op de voorbeeldfunctie die leidinggevenden hebben en de taak van leidinggevenden om ongewenst gedrag te corrigeren, vervullen zij een belangrijke rol in dat gesprek. Daarbij dienen zij open te staan voor feedback op hun eigen handelen en gedrag. Welke rol een leidinggevende precies op welk moment daarin vervult, hangt echt af van de concrete situatie. Zeker wanneer een leidinggevende zelf wordt aangesproken op grensoverschrijdend gedrag, is het verstandig om zo’n gesprek onder professionele begeleiding te laten plaatsvinden.
Zijn er bij de overige ministeries vergelijkbare onderzoeken naar de sociale veiligheid en/of grensoverschrijdend gedrag gedaan? Zo ja, wat was daarvan de uitslag? Zo nee, ziet u in het onderzoek van FNV Overheid aanleiding om deze onderzoeken alsnog te laten doen en op welke termijn gaat u daarvoor zorgen?
Er is sprake van periodieke monitoring op het thema integriteit en sociale veiligheid binnen de sector Rijk. In 2022 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten uit de Personeelsenquête Rijk (PER) sociale veiligheid en integriteit en de versterkte aanpak van sociale veiligheid binnen de Rijksoverheid. Voor de uitkomsten verwijs ik u naar de betreffende Kamerbrief van 27 juni 2022 van de Minister van BZK, betreffende sociale veiligheid, veilig werken en weerbaarheidsscan.6
Ook in het Werkonderzoek 2022 is aandacht voor het thema sociale veiligheid en ongewenst gedrag. Het Werkonderzoek is gericht op de werkbeleving van werknemers (leidinggevenden en medewerkers) in het openbaar bestuur en het onderwijs.7 Om de drie jaar is er een groot Werkonderzoek onder alle Rijksambtenaren (momenteel rond de 100.000), in opdracht van het Ministerie van BZK en in samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Kunt u een overzicht geven wat er binnen de Rijksoverheid al wordt gedaan aan het verbeteren van de sociale veiligheid en het tegengaan van grensoverschrijdend gedrag? En welke resultaten heeft dat gehad?
Aangezien u de vragen aan mij heeft gericht (als Minister van VWS) zal ik ingaan op wat er binnen mijn Ministerie van VWS gebeurt, uiteraard in het licht van de rijksbrede activiteiten en ontwikkelingen.
Bij het Ministerie van VWS is er continu aandacht voor sociale veiligheid. Een sociaal veilige werkomgeving gaat over een open en veilige gesprekscultuur waarin ambtenaren zich durven uitspreken, zonder angst voor repercussies. Een omgeving waarin ambtenaren geen last hebben van ongewenste omgangsvormen als pesten, discriminatie, ongewenste seksuele aandacht en intimidatie. Het Ministerie van VWS stimuleert medewerkers het onderwerp te bespreken met elkaar en met hun leidinggevende, de HR-adviseur, de interne en externe vertrouwenspersonen en de integriteitscoördinatoren. Daarnaast kunnen medewerkers terecht bij: de bedrijfsmaatschappelijk werker, de bedrijfsarts en de personeelsraadgever (onder meer bij (dreigende) arbeidskwesties).
Extern kunnen medewerkers melding doen via: externe vertrouwenspersonen, het Rijksloket Advies en Bemiddeling Arbeidskwesties (RABA), de klachtencommissie ongewenste omgangsvormen VWS en het Huis voor klokkenluiders.
Geregeld vindt communicatie en uitwisseling plaats via formele en informele kanalen zoals: personeelsgesprekken, gesprekken tussen medewerkers onderling in teamoverleggen en in managementvergaderingen, intranet (zoals Rijksportaal), introductiebijeenkomsten, het tweejaarlijkse medewerkersonderzoek, overleg met de departementale ondernemingsraad (vast vergaderpunt), jaarlijkse planning en control-cyclus, de jaarlijkse week van de integriteit, de jaarlijkse dag van vertrouwenspersonen, workshops, trainingen en sessies op het gebied van integriteit, sociale veiligheid en moreel beraad.
Hiermee sluit het Ministerie van VWS ook aan op de rijksbrede initiatieven, waarvoor ik u verwijs naar de in vraag 12 genoemde Kamerbrief van 27 juni 2022 van de Minister van BZK, betreffende sociale veiligheid, veilig werken en weerbaarheidsscan, waarvoor de Staatssecretaris van BZK verantwoordelijk is.
Rijksbrede initiatieven om sociale veiligheid te vergroten en ongewenste omgangsvormen tegen te gaan worden gecoördineerd door het Ministerie van BZK. Hierbij werkt het Ministerie van BZK samen met andere ministeries, uitvoeringsorganisaties en het Nationaal Actieprogramma aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld. Hierbij kan ieder ministerie zelf aan de slag met de departementale vertaling van maatregelen.
Als werkgever voor de sector Rijk zet het Ministerie van BZK in op een veilige, diverse en inclusieve Rijksoverheid waar werknemers zich welkom voelen en gelijkwaardig behandeld worden. Dit is een vereiste voor een rechtvaardige en betrouwbare overheid, goed werkgeverschap en de kwaliteit van onze dienstverlening ten behoeve van de samenleving. Ongewenste omgangsvormen zoals pesten, agressie, bedreigen, uitsluiting, discriminatie, racisme en seksueel grensoverschrijdend gedrag accepteren we niet binnen het Rijk. Dit is vastgelegd in de GIR, die geldt voor iedereen die bij of voor de Rijksoverheid werkt.
Het tegengaan van ongewenste omgangsvormen is een serieuze aangelegenheid. Vanuit het Ministerie van BZK wordt onder andere ingezet op normstelling, het verder vergroten van bekendheid van meldmogelijkheden en bewustwording, onder andere door de Week van de Integriteit en de GIR(-app).
De sector Rijk heeft een stelsel van vertrouwenspersonen, integriteitscoördinatoren en klachtencommissies voor medewerkers. Het Kader Uniforme Basiseisen Vertrouwenspersonen Rijksoverheid heeft aandacht voor de professionalisering van vertrouwenspersonen. In de basisopleidingen van vertrouwenspersonen wordt aandacht besteed aan hoe om te gaan met ongewenste omgangsvormen, meldmogelijkheden, doorverwijsmogelijkheden en te verlenen nazorg. Het Ministerie van BZK werkt ook aan een Rijksbrede klachtencommissie waar medewerkers terecht kunnen als zij ongewenste omgangsvormen ervaren. Ook werkt BZK samen met de vakbonden, in navolging van de commissies bij de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Financiën, aan een rijksbrede onafhankelijke externe integriteitscommissie.
Momenteel wordt binnen de Rijksoverheid een interne campagne voorbereid om sociale veiligheid en inclusie te vergroten en ongewenste omgangsvormen binnen het Rijk tegen te gaan. Dit wordt naar verwachting op 19 maart 2024 gestart. Deze richt zich niet alleen op «het goede gesprek», maar ook op wat het bevorderen en handhaven van een sociaal veilige en inclusieve werkomgeving vraagt van leidinggevenden. Leidinggevenden staan hier niet alleen voor en zullen worden gefaciliteerd. Die campagne start naar verwachting op hetzelfde moment als de campagne Nationaal Actieplan tegen Racisme (NAP), gesteund door de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (Mariëtte Hamer).
Tot slot wordt vanuit het BZK-programma Dialoog en Ethiek gewerkt aan een open en veilige gesprekscultuur, waarin onderzoek naar moreel- ethische kwesties onderdeel is van de werkpraktijk van ambtenaren. Hiermee investeert de sector Rijk niet alleen in de preventie van ongewenst gedrag en misstanden maar vooral aan de ambtelijke kwaliteiten en het bevorderen van een veilig en prettig werkklimaat.
De (toegang tot) zorg voor ongedocumenteerde personen op Aruba, Sint-Maarten en Curaçao |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kunt u naar aanleiding van de voortgangsbrief van afgelopen oktober naar aanleiding van de aangenomen motie-Simons c.s., waarin wordt verzocht in gesprek te gaan met NGO’s om te onderzoeken hoe de Nederlandse overheid desgevraagd en op maat gesneden technische assistentie, ervaringen en expertise in kan zetten om de andere autonome landen te assisteren bij de aanpak van de vluchtelingenproblematiek op Curaçao, Aruba en Sint-Maarten en in acht nemend dat er verscheidene lokale organisaties op o.a. Curaçao actief zijn (bijvoorbeeld Sala pa Tur, Venex en Fundashon Bos di Hubentut), toelichten met welke lokale organisaties gevestigd in Curaçao, Aruba of Sint-Maarten er op welk niveau is gesproken binnen het kader van de betreffende motie?1
In het kader van motie-Simons c.s. zijn er in december en januari jl. op ambtelijk niveau gesprekken gevoerd tussen de Ministeries van VWS en BZK, inclusief de Tijdelijke Werkorganisatie (TWO), de Curaçaose organisatie Salu pa Tur en Stichting Vluchteling. Deze gesprekken richtten zich op de uitdagingen waar ongedocumenteerde personen op Curaçao voor staan, zoals de toegang tot tweedelijns, specialistische en psychosociale zorg voor ongedocumenteerde patiënten. Daarnaast heeft er recent op directeurenniveau vanuit het Ministerie van BZK een gesprek plaatsgevonden met de uitgaande directeur van Human Rights Defense Curaçao (HRDC). Tijdens dit gesprek werd tevens de huidige situatie rondom migratie en ongedocumenteerde personen op Curaçao aangehaald.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft 14, 15 en 16 maart jl. een werkbezoek afgelegd aan de benedenwindse eilanden Aruba, Curaçao en Bonaire. Op Curaçao heeft hij onder meer met lokale ngo’s het gesprek gevoerd over migratie en uitvoering van het migratiebeleid op Curaçao. In het gesprek zijn de aandachtspunten van het maatschappelijke middenveld en hun samenwerking met de lokale overheid besproken. In dat verband is aangegeven dat nodige stappen zijn gezet om de uitvoering van het migratiebeleid en situatie van migranten te verbeteren. Daarnaast benadrukten de ngo’s duurzame financiële ondersteuning als aandachtspunt omdat zij ook leunen op (onzekere) fondsenwerving. In het algemeen is er een goede samenwerking met de overheid, maar verdere stappen kunnen nog worden gezet om zo het beleid waaronder ook de aanpak van mensenhandel en -smokkel en de uitvoering van het migratiebeleid en grensbeheer verder te versterken en optimaliseren.
Ten slotte zullen de Staatssecretaris van JenV en ikzelf in april van 2024 opvolging geven aan het bestuurlijk overleg met Amnesty International Nederland en Vluchtelingenwerk Nederland.
Kunt u toelichten hoe – in het kader van de motie – is ingezet op gezondsheidszorg en bescherming van minderjarige ongedocumenteerden (alleenstaand of in familieverband) bij de desgevraagd en op maat gesneden inzet van technische assistentie, ervaringen en expertise?
Ik erken de uitdagingen waar de Caribische landen van het Koninkrijk voor staan op het gebied van mensenrechten en migratie. Feit blijft echter dat migratiebeleid inclusief de toegang tot de gezondheidszorg en bescherming van minderjarige ongedocumenteerden een landsaangelegenheid is, en de Landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden hier zelf primair voor verantwoordelijk zijn.
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer vinden momenteel binnen de werkgroep Onderlinge regeling Vreemdelingenketen (ORVK) gesprekken plaats over de verdere samenwerking op diverse beleidsonderwerpen.2 Zoals recentelijk aangegeven in de periodieke rapportage hoofdlijnen JVO aan uw Kamer wordt onder andere over voortzetting van de samenwerking op het terrein van terugkeer en een pilot informatie-uitwisseling tussen grensbewakingsautoriteiten van de Landen gesproken.3Toekomstige samenwerking en eventuele hulp en bijstand zal voortbouwen op de geboekte vooruitgang in het kader van de ORVK en naar aanleiding van de hulp en bijstand die sinds 2019 in het kader van het bestedingsplan optimalisering van de vreemdelingenketen in Aruba en Curaçao is geleverd. Afhankelijk van de wensen en behoefte kan worden gezien welke bijstand Nederland kan leveren. Uw Kamer wordt in de eerste helft van 2024 door de Staatssecretaris van JenV geïnformeerd over de voortgang van deze activiteiten en de mogelijke nieuwe bijstandsverzoeken vanuit de Landen.
Kunnen de rapportages waarnaar verwezen wordt in de Uitvoeringsagenda Curaçao Q1 2024 gedeeld worden met de Kamer? En zo ja, wanneer?
De rapporten kunnen worden gedeeld zodra Curaçao ze zelf openbaar heeft gemaakt. Het zijn immers rapporten van het land Curaçao. Het delen van deze rapporten voordat Curaçao zelf tot openbaarmaking is overgegaan verhoudt zich niet met de afspraken zoals gemaakt in de onderlinge regeling Samenwerking bij hervormingen.
Welke ruimte is er voor evaluatie van de rapportages met input van organisaties binnen het maatschappelijk middenveld gericht op duurzame plannen en eventuele stelselwijzigingen op het gebied van zorg voor ongedocumenteerde personen?
Het kabinet erkent dat het maatschappelijk middenveld een belangrijke rol kan vervullen bij het beschermen en bevorderen van rechten van ongedocumenteerde personen. Het delen van ervaringen en best practices kan zo dienen als een waardevol instrument voor zowel de autonome regeringen als ngo's. De Staatssecretaris van VWS, de Staatssecretaris van JenV en ik achten het van belang dat een actieve dialoog wordt voortgezet over het optimaliseren van de samenwerking met het maatschappelijk middenveld. Desalniettemin zijn de rapportages en diens evaluaties aangelegenheden van de autoriteiten van Curaçao. Het is daarom aan Curaçao om input bij het maatschappelijk middenveld op te halen en die te verwerken in de evaluaties.
In hoeverre kan een structurele vorm van inbreng van dergelijke (lokale) organisaties georganiseerd worden voor het «Vierlandenoverleg Zorg», gezien veel van de gesprekken rondom zorg op ambtelijk niveau worden gevoerd binnen het «Vierlandenoverleg Zorg» en met in het achterhoofd de kabinetsreactie op het rapport «Curaçao: weinig verbetering in de bescherming van Venezolanen» van Amnesty International (waarin werd gesteld dat (lokale) maatschappelijke organisaties een grote rol vervullen in aanbod van onder andere gezondheidszorg)?
Het kabinet beseft dat ongedocumenteerde personen in de Landen zich in een lastige situatie bevinden. Het kabinet doet daarom wat mogelijk is, passend binnen de staatkundige verhoudingen in het Koninkrijk (waarbij de autonome Landen bevoegd en verantwoordelijk zijn voor de omgang met ongedocumenteerden in de Landen). Als resultaat van deze werkgroepen is er bijvoorbeeld een overzicht gemaakt van preventieve interventies die op de CAS en BES worden uitgevoerd bijvoorbeeld rondom leefstijl en overgewicht. Op basis van dit overzicht kunnen de eilanden in de toekomst uitwisselen over geleerde lessen en best practices. In de werkgroep «preventie» is het onderwerp seksuele gezondheid een aandachtsgebied. De eilanden hebben met elkaar afgesproken om het komende jaar over dit thema kennis en ervaring uit te wisselen en te bezien of er samenwerking op thema's nodig of wenselijk is. Indien de landen dit verzoeken, is de Staatssecretaris van VWS bereid om met de Landen mee te denken over de voorbereiding en uitwerking van deze agendapunten.
Kunt u inzage geven in of aandacht wordt besteed binnen de uitvoeringsagenda aan de zorgen van lokale organisaties over de toegankelijkheid en beschikbaarheid van medicatie voor HIV en andere infectieziekten op Aruba, Curaçao en Sint Maarten binnen het kader zorg? Zo ja, kunt u toelichten hoe dit wordt vormgegeven? Zo nee, kunt u inzage geven hoe tot deze keuze is gekomen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Gemeenteraad Baarn wil spoedberaad over Paleis Soestdijk nadat Raad van State het bestemmingsplan voor het landgoed vernietigde’ |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Gemeenteraad Baarn wil spoedberaad over Paleis Soestdijk nadat Raad van State het bestemmingsplan voor het landgoed vernietigde»?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Herinnert u zich dat Landgoed Paleis Soestdijk in 2017 door het Rijksvastgoedbedrijf is verkocht aan de MeyerBergman Erfgoed Groep (MBEG) onder voorwaarde van een duurzame en passende herbestemming?
Landgoed Paleis Soestdijk is inderdaad in 2017 verkocht en geleverd aan de MBEG. Er heeft in de verkoopprocedure een kwalitatieve beoordeling plaatsgevonden van de door de deelnemers aan de verkoopprocedure ingediende projectplannen. Een van de doelen die in het beoordelingskader was opgenomen was «een duurzame en passende herbestemming van Landgoed Paleis Soestdijk». Er is bij de beoordeling van de plannen onder meer gekeken naar de mate waarin aan dit doel tegemoet werd gekomen.
Onderkent u dat voor de realisatie van de plannen van de MBEG voor Landgoed Paleis Soestdijk (restauratie, beheer en exploitatie, vinden van kostendragers) een zeer aanzienlijke aanpassing van het bestemmingsplan nodig is?
Het bestemmingsplan is vernietigd. De MBEG is nu aan zet om in samenspraak met de gemeente Baarn te bepalen hoe zij nu verder willen omgaan met de uitspraak van de Raad van State. Op de eventuele gevolgen die dat heeft voor het bestemmingsplan en de opnieuw te doorlopen procedurestappen kan ik niet vooruitlopen. Overigens is het aan de gemeenteraad van Baarn om een nieuw planologisch kader (bestemmingsplan, buitenplanse omgevingsplanactiviteit of wijziging omgevingsplan) vast te stellen.
Bent u ervan op de hoogte dat dit unieke en complexe dossier de afgelopen jaren onevenredig veel van de gemeente Baarn gevergd heeft, in termen van ambtelijke en bestuurlijke capaciteit, participatietrajecten en advieskosten?
Ik ben ervan bewust dat het gaat om een complex dossier. Voor het antwoord op de vraag of de behandeling ervan beschouwd zou moeten worden als een onevenredige belasting voor de gemeente Baarn verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 8 en 9.
Wat zijn de gevolgen van het feit dat de Raad van State, na ruim een jaar bestudering van het aangepaste bestemmingsplan, dit bestemmingsplan nietig heeft verklaard?
Landgoed Paleis Soestdijk valt weer terug op het bestemmingsplan Landelijk Gebied dat in 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld en inmiddels van rechtswege onderdeel is van het Omgevingsplan Baarn. Het plan van de MBEG kan volgens de regels van dat plan niet worden uitgevoerd.
Deelt u de verwachting dat aanzienlijke aanpassingen van de plannen voor Landgoed Paleis Soestdijk nodig zijn, alsmede navenante aanpassingen van het bestemmingsplan en dat dit hele proces, inclusief alle eventuele bezwaarprocedures, opnieuw jaren zal vergen?
De MBEG is nu aan zet om in samenspraak met de gemeente Baarn te bepalen hoe zij nu verder willen omgaan met de uitspraak van de Raad van State. Op de eventuele gevolgen die dat dat heeft voor de plannen voor het landgoed, het bestemmingsplan en de opnieuw te doorlopen procedurestappen kan ik niet vooruitlopen. De gemeente Baarn heeft aangegeven de gemeente Soest hier ook bij te willen betrekken, omdat het landgoed tegen de kern van Soest aan ligt. Hoe lang zo’n proces zal duren is op dit moment niet te zeggen en is mede afhankelijk van de wensen van de MBEG.
Hoe beoordeelt u het feit dat de noodzakelijke restauratie van Paleis Soestdijk (inclusief landgoed en monumentale bijgebouwen) als gevolg daarvan opnieuw jarenlang uitgesteld zal worden, met verdere verpaupering tot gevolg?
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State zullen de restauraties worden uitgesteld. De afgelopen jaren is het landgoed Paleis Soestdijk open geweest voor publiek en technisch in stand gehouden. De MBEG heeft aangegeven dat het noodzakelijke onderhoud ook de komende periode zal worden gecontinueerd.
Onderkent u dat de gemeente Baarn opnieuw onevenredig zwaar belast zal worden om dit complexe dossier tot een goed einde te brengen?
Gemeenten kunnen geconfronteerd worden met een breed spectrum aan complexe dossiers, die overigens ook van gemeente tot gemeente verschillen. Gemeenten moeten in de regel in staat geacht worden om dergelijke complexe dossiers tot een goed einde te brengen.
Bovendien wordt opgemerkt dat het vaststellen van een nieuw planologisch kader na een doorgelopen bezwaar- en beroepsprocedure, tot de kerntaken van een gemeente behoort.
Deelt u de opvatting dat het niet reëel is dat van de gemeente Baarn, een gemeente van 25.000 inwoners, opnieuw dezelfde materiële/financiële en immateriële inspanningen gevraagd worden met betrekking tot dit dossier als in de afgelopen (zeven) jaren?
Zoals aangegeven bij vraag 8 kan elke gemeente in Nederland geconfronteerd worden met een breed spectrum aan complexe dossiers. Gemeenten moeten in de regel in staat geacht worden om dergelijke complexe dossiers tot een goed einde te brengen, zeker als het kerntaken betreft.
Bent u bereid zich ervoor in te spannen dat de Rijksoverheid financiële en personele ondersteuning zal bieden aan de gemeente Baarn, als onmisbare noodzakelijke voorwaarde om dit complexe dossier tot een goed einde te brengen?
Aanvullende bekostiging en/of personele ondersteuning is niet aan de orde. Zie het antwoord op de vragen 8 en 9.
Bijeenkomsten met ambtenaren naar aanleiding van de verkiezingsuitslag van 22 november 2023 |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Steven van Weyenberg (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Zijn er op uw ministerie bijeenkomsten georganiseerd op departementaal niveau, dan wel op directoraat-generaal (DG) of directieniveau naar aanleiding van de verkiezingsuitslag?
Nee.
Zo ja, wat was de aanleiding c.q. het doel van deze bijeenkomsten?
In verschillende reguliere bestaande overleggen die wekelijks plaatsvinden op DG- en directieniveau is er over de verkiezingen gesproken, zoals dit altijd gebeurt bij actualiteiten van politieke aard en die van invloed kunnen zijn op de beleidsinhoud van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De dag na de verkiezingen is er in verschillende overleggen gesproken hoe de verkiezingen van invloed zou kunnen zijn voor het inhoudelijke werk van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Is het waar dat tijdens deze bijeenkomsten ambtenaren konden aangeven wat er voor hen in hun werkhouding zou veranderen naar aanleiding van de verkiezingsuitslag of na een eventueel door de winnende partijen te vormen coalitie?
Het beeld over een mogelijk veranderende werkhouding naar aanleiding van de verkiezingen herkennen wij niet. Van ambtenaren mag verwacht worden dat zij op een professionele, deskundige en neutrale wijze werken. Wij hechten er waarde aan dat er binnen het ministerie ruimte is voor een open gesprekscultuur, waar over alle onderwerpen gesproken kan worden, zo ook over politieke gebeurtenissen.
Kunt u aangeven hoeveel ambtenaren van uw ministerie aanwezig zijn geweest bij dergelijke bijeenkomsten?
Dit is niet mogelijk, er worden geen overzichten bijgehouden van hoeveel en welke medewerkers er bij welke overleggen aanwezig zijn geweest ook omdat er geen centraal georganiseerde bijeenkomst was, maar omdat de verkiezingen in reguliere bestaande werkoverleggen besproken zijn.
Beseft u dat ambtenaren die op één van de partijen hebben gestemd die hebben gewonnen hierdoor in een moeilijke positie worden geplaatst ten aanzien van hun collega’s? Deelt u de mening dat dit zeer ongewenst is?
Het past in een open en veilig werkklimaat, zoals beschreven in het antwoord op vraag 3, dat ambtenaren zich kunnen uitspreken en van gedachten kunnen wisselen. De gehele Rijksoverheid hecht hier veel waarde aan. Dat men van mening kan verschillen, hoort daarbij en moet dus ook op een veilige en respectvolle manier kunnen. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgever en werknemers om met elkaar die veiligheid te bieden. Daarnaast verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
Zijn er plannen om bij een eventueel regeerakkoord van de huidige formerende partijen dergelijke bijeenkomsten weer te organiseren?
Nee, er zijn geen bijeenkomsten gepland. Bij een eventueel regeerakkoord zal er zoals gebruikelijk bij een nieuw regeerakkoord in verschillende reguliere bestaande overleggen gekeken worden naar op welke wijze het eventuele regeerakkoord invloed heeft op de verschillende inhoudelijke beleidsterreinen binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, omdat het ministerie uitvoering moet geven aan de plannen uit een regeerakkoord die raken aan het beleidsterrein van Justitie en Veiligheid.
Kunt u toezeggen dat er in de toekomst naar aanleiding van verkiezingsuitslagen geen aparte bijeenkomsten zullen worden georganiseerd waar ambtenaren hun zorgen mogen etaleren over de winst van democratisch gekozen partijen?
Wij verwijzen u graag naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat dergelijke bijeenkomsten op zeer gespannen voet staan met de gewenste neutraliteit en objectiviteit van ambtenaren?
Nee. Het is belangrijk dat ambtenaren politiek neutraal zijn en blijven in hun werk. In Nederland werken ambtenaren zonder politieke binding en ongeacht de eigen politieke voorkeur voor het algemeen belang. Dat past ook bij ons democratisch bestel, de ministeriële verantwoordelijkheid en het gegeven dat Nederland geen wisseling van de ambtenaren kent bij een nieuwe regering. Een bewindspersoon is verantwoordelijk voor een politiek besluit. Hij of zij legt hierover verantwoording af aan het parlement.
Ambtenaren hebben hierbij een ondersteunende, adviserende en uitvoerende rol, waarin zij op basis van professionaliteit worden geacht om objectief te adviseren, en alle inzichten en opties aan bewindspersonen voor te leggen. Het is de taak van ambtenaren om te zorgen voor een transparant en goed besluitvormingsproces.
Vervolgens voeren ambtenaren uit wat politiek is besloten, ook als de politieke weging tot een ander besluit heeft geleid dan werd geadviseerd. Als de uitvoering van een politiek besluit onbedoelde gevolgen heeft, is het de taak van ambtenaren om die signalen terug te leggen bij de verantwoordelijk bewindspersoon zodat die het besluit kan heroverwegen.
Een sociaal veilige werkomgeving is een randvoorwaarde om professionele tegenspraak te kunnen bieden, maar ook om met de functie-uitoefening verbonden ethische vraagstukken en morele kwesties te kunnen bespreken. Ongeacht het onderwerp. Het kabinet bevordert een werkklimaat waarbij medewerkers op de werkvloer hun vragen en dilemma’s- bij collega’s en leidinggevenden kunnen uitspreken en samen met hen kunnen onderzoeken hoe hier het beste mee om te gaan. Het bieden van ruimte voor reflectie en dialoog op de werkvloer behoort volgens het kabinet niet alleen tot goed werkgeverschap, maar is juist ook noodzakelijk om als rijksdienst effectief te kunnen functioneren en de neutraliteit te behouden.
Wilt u deze vragen als verantwoordelijk Minister separaat en uitsluitend voor uw eigen ministerie beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Werkgroep moet scherven van geflopte BES – top bijeenvegen' |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Werkgroep moet scherven van geflopte BES – top bijeenvegen»?1
Ja.
Wanneer is het kabinet voornemens de herziening van de Wet op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna WolBES) en de herziening van de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (FinBES) voor te leggen aan deze Kamer?
De herziening van de Wet op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: WolBES) en de herziening van de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: FinBES) (hierna: het wetsvoorstel) bevindt zich thans in de consultatiefase. Deze consultatiefase heb ik op verzoek van de bestuurscolleges en eilandsraden van Bonaire, Sint Eustatius en Saba verlengd. De consultatie zou kunnen leiden tot wijzigingen van het wetsvoorstel. Het appreciëren en verwerken van de inbreng van de openbare lichamen zal tijd vergen. Pas hierna wordt het wetsvoorstel aan de ministerraad voorgelegd en vervolgens aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Na het advies van de Afdeling zal nog een nader rapport als reactie moeten worden opgesteld. Het is lastig om een uitspraak te doen over het tijdsbestek dat hiermee gepaard gaat, maar ik streef ernaar om het wetsvoorstel voor het eind van het jaar bij uw Kamer in te dienen.
Voor de volledigheid wordt meegegeven dat het herbeleggen van de taken van de Rijksvertegenwoordiger op grond van de Veiligheidswet BES nog een openstaand punt was bij het in consultatie geven van het wetsvoorstel. Vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid is over de invulling daarvan op ambtelijk niveau contact geweest met onder meer Bonaire, Saba en Sint Eustatius. De benodigde aanpassingen van de Veiligheidswet BES zullen worden meegenomen in het wetsvoorstel. Hierover vindt nog bestuurlijke consulatie plaats.
Kunt u nader toelichten welke rol het bevoegd gezag van de drie openbare lichamen speelt bij de totstandkoming van de wet, mede in het licht van de concrete afspraken die zijn gemaakt in de aanloop naar 10-10-2010?
In de pre-consultatiefase zijn gedurende ruim drie jaar ambtelijk en bestuurlijk met de openbare lichamen veel gesprekken gevoerd ter voorbereiding van het wetsvoorstel.
In 2021 is voornamelijk gewerkt aan het opstellen van een concept van het wetsvoorstel en de bijbehorende memorie van toelichting. In die periode is veelvuldig ambtelijk contact geweest met de openbare lichamen en hebben expertmeetings plaatsgevonden.
In juli 2022 heb ik met de eilandsraad van Bonaire gesproken over de herziening van de WolBES en de FinBES. De eilandsraad heeft vervolgens ook een technische briefing ontvangen van mijn ambtenaren, waarbij stil is gestaan bij de voorlopige wijzigingsvoorstellen en de wensen van de eilandsraad als volksvertegenwoordigers.2 Op 15 september 2022 heb ik het wetsvoorstel besproken tijdens bestuurlijke overleggen met de bestuurscolleges van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. In oktober 2022 heb ik een conceptversie van het wetsvoorstel en de memorie van toelichting gedeeld met de openbare lichamen in het kader van een preconsultatie. In dezelfde periode zijn mijn ambtenaren naar Bonaire, Sint Eustatius en Saba gegaan om gesprekken te voeren met als doel informatie op te halen en technische briefings te verzorgen voor de bestuurscolleges en eilandsraden. Op 8 november 2022 heb ik het wetsvoorstel opnieuw met de eilandsraad van Bonaire besproken. Met deze informatie is het wetsvoorstel en de memorie van toelichting verder aangescherpt. Tijdens mijn dienstreis naar Bonaire, Sint Eustatius en Saba in april 2023 heb ik de start van de consultatie aangekondigd en zowel de eilandsraden als de bestuurscolleges uitdrukkelijk uitgenodigd om hun zienswijze kenbaar te maken.
In juni 2023 heb ik de internetconsultatie opengesteld en voorts de openbare lichamen op basis van artikel 209 van de WolBES formeel verzocht om hun schriftelijke reacties op het wetsvoorstel met mijn ministerie te delen. Mijn ambtenaren hebben in juli en augustus 2023 technische briefings verzorgd aan de eilandsraden en bestuurscolleges van Sint Eustatius en Saba.
In augustus en september 2023 heb ik tijdens mijn gesprekken met de bestuurscolleges en eilandsraden van Bonaire, Sint Eustatius en Saba het signaal ontvangen dat er behoefte is aan meer tijd om tot een weloverwogen appreciatie te komen van het wetsvoorstel. Bonaire, Sint Eustatius en Saba hebben destijds aangegeven dat dit verzoek mede is ingegeven door de behoefte om gebruik te kunnen maken van aanvullende en onafhankelijke juridische ondersteuning. Voorts heb ik in deze gesprekken met de eilandsraden en bestuurscolleges begrepen dat er behoefte is aan intensiever en uitputtender overleg op politiek niveau over de inhoud van het wetsvoorstel. Ik heb naar aanleiding van deze signalen en verzoeken de consultatiefase verlengd en het proces aangepast. Met het nieuwe proces kom ik aan de verzoeken van de openbare lichamen tegemoet.
De verlenging van de termijn voor schriftelijke reacties, de onafhankelijke juridische ondersteuning en de gezamenlijke bereidheid om intensiever overleg te voeren op politiek niveau over het wetsvoorstel heeft geresulteerd in het plan om een werkconferentie te organiseren in Europees Nederland van maandag 3 maart tot woensdag 6 maart 2024. De conferentie is een collectieve bijeenkomst op bestuurlijk niveau met de eilandsraden en bestuurscolleges van Bonaire, Sint Eustatius en Saba ter bespreking van het wetsvoorstel en de toegezegde schriftelijke reacties van de openbare lichamen. Ik vertrouw erop dat het bevoegd gezag van de openbare lichamen en ik met de werkconferentie kunnen komen tot een goed gesprek en gedragen afronding van de consultatiefase van de wetswijziging.
Deelt u de mening dat de input van de openbare lichamen, bij significante wetswijzigingen voor de BES-eilanden, structureel moeten worden ingebed gedurende het proces van het wetgevingstraject? Zo ja, kunt u nader toelichten op welke wijze de Staatssecretaris dit heeft toegepast in het proces van de herziening van de WolBES als de FinBES? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf het belang van een nauwgezette betrokkenheid van de openbare lichamen bij belangrijke wetswijzigingen voor Caribisch Nederland. In artikel 209 van de WolBES is ook wettelijk vastgelegd dat de betrokken bestuurscolleges in de gelegenheid moeten worden gesteld om hun oordeel te geven omtrent wetsvoorstellen waarbij van de openbare lichamen regeling of bestuur wordt gevorderd of in betekenende mate wijziging wordt gebracht in de taken en bevoegdheden van het eilandsbestuur. Het is een uitdaging om deze betrokkenheid bij wetgevingstrajecten in de praktijk vorm te geven. Dit heb ik ook met uw Kamer gedeeld in mijn brief over de toepassing van het principe «comply or explain» van 23 juni 2023.
Voor een toelichting op de totstandkoming van het wetsvoorstel en de consultatie verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Streeft u ernaar de financiering van het bevoegd gezag op de eilanden van Caribisch Nederland structureel in lijn te brengen, met de structurele taken van de eilanden, die immers niet alleen lokale, maar ook typische provinciale en waterschapstaken betreffen, alsmede de zorg voor een internationale zeehaven en de vierde grootste luchthaven van Nederland? Zo ja, kunt u nader toelichten op welke wijze dit wordt toegepast?
Onlangs heeft IdeeVersa onderzoek gedaan naar de eilandelijke taken en middelen van Caribisch Nederland. Daarbij stond ook de toereikendheid van de vrije uitkering, zodat de openbare lichamen hun taken adequaat kunnen uitvoeren, centraal. Ik heb uw Kamer daar over geïnformeerd bij brief van 9 oktober 2023.3 IdeeVersa heeft berekend wat de openbare lichamen minimaal nodig hebben om hun structurele eilandelijke taken uit te voeren.
Uit het onderzoek blijkt dat voor Sint Eustatius en Saba de vrije uitkering – door de toevoegingen uit de CN-envelop – zo goed als op niveau is. Om op het benodigde structurele niveau te komen zijn volgens IdeeVersa slechts in beperkte mate aanvullende middelen nodig. Op basis van het onderzoek zou de vrije uitkering van Bonaire – door de stevige groei van de bevolking van Bonaire in de afgelopen tien jaar – aanzienlijk moeten worden verhoogd. Dit is overigens op basis van de huidige taken en met verrekening van een deel van de eigen inkomsten van de openbare lichamen. Uit het onderzoek van IdeeVersa blijkt verder dat sommige structurele taken incidenteel worden bekostigd. Dit kan leiden tot problemen bij het aantrekken van structureel personeel en bemoeilijkt het begrotingsproces en in het bijzonder het opstellen van een meerjarenraming. Voor de langere termijn beveelt IdeeVersa aan om betere afspraken te maken tussen het Rijk en de openbare lichamen over hoe om te gaan met investeringsbeslissingen op de eilanden. In de vrije uitkering is volgens IdeeVersa tot nu toe vrijwel geen ruimte voor investeringen. Het Rijk stelt, met name via bijzondere uitkeringen, middelen ter beschikking voor investeringen. Bij investeringen is onderhoud en vervanging van belang. Hier wordt echter bij de verstrekking van de middelen voor investeringen volgens IdeeVersa tot nu toe geen rekening mee gehouden. De wijze waarop wordt omgegaan met investeringen is daarmee volgens IdeeVersa niet gericht op duurzame instandhouding.
Ik heb zowel de openbare lichamen als het Cft gevraagd om een schriftelijke reactie op het rapport. Ik ga hier op korte termijn met hen over in gesprek. Ook heb ik de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) gevraagd advies uit te brengen over dit onderzoek en dit zal naar verwachting medio februari/maart verschijnen. Ten aanzien van de uitkomsten van deze reacties en/of advies zal ik u te zijner tijd nader informeren. De uitkomsten van het onderzoek van IdeeVersa zijn voor mij aanleiding om te bezien welke stappen op korte termijn al gezet kunnen worden, maar ook met het realisme dat verbeteringen tijd kosten en daarmee ook aan het nieuwe kabinet zijn.
Voorziet u open overleg tussen het kabinet en de delegaties van de eilanden om tot conclusies te komen over voor te stellen wetgeving? Zo ja, wanneer staat het eerst volgende overleg tussen het kabinet en de delegaties gepland? Bent u bereidt om zo snel mogelijk na het overleg een planning van de herziening van de WolBES en FinBES te sturen naar de Kamer?
Voor het antwoord op de eerste twee deelvragen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3. Uiteraard ben ik bereid om uw Kamer na de werkconferentie te informeren over het vervolgproces van het wetsvoorstel.
Een overzicht van de functies of rollen die leden van het kabinet en het Koningshuis op dit moment vervullen bij het World Economic Forum |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kan het kabinet de Kamer een overzicht verschaffen van de functies of rollen (zoals lid of (vice)voorzitter van, of verbindingsofficier met een «global action group», «regional action group», «steering committee», «consortium», «council», «platform» et cetera) die leden van het kabinet en het Koningshuis op dit moment vervullen bij het World Economic Forum?
De Minister van SZW is lid van het Jobs Consortium1, dat zich richt op een betere toekomst van werk voor iedereen. Daarnaast is de Koningin, in haar hoedanigheid van Speciale pleitbezorger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor inclusieve financiering voor ontwikkeling, lid van de Edison Alliance2, een initiatief van het WEF dat zich richt op het bevorderen van digitale inclusie op de thema’s gezondheidszorg, financiële diensten en onderwijs. De Koningin was, zoals eerder gemeld in antwoorden op Kamervragen van 7 juni 20223, lid van de Stewardship Board of the World Economic Forum System Initiative on Shaping the Future of Financial and Monetary Systems. Deze board is recentelijk opgeheven.
Welke leden van het kabinet en het Koningshuis hebben op dit moment toegang tot de «Great Reset Portal» van het World Economic Forum?
Een Great Reset Portal van het World Economic Forum bestaat niet meer. In 2020 en 2021 bestond er een webpagina die betrekking had op het destijds lopende Great Reset Initiative,binnen het systeem Toplink. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de Minister van Financiën en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat hadden toegang tot deze webpagina.
Kunnen deze twee vragen binnen drie weken door het kabinet worden beantwoord?
Met het oog op een zorgvuldige en volledige beantwoording is het niet gelukt om deze vragen binnen drie weken te beantwoorden.
Het artikel 'Gendersensitieve aanpak nog onvoldoende aanwezig in bestaand beleid, gemeenten en Rijksoverheid aan zet' |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Gendersensitieve aanpak nog onvoldoende aanwezig in bestaand beleid, gemeenten en Rijksoverheid aan zet»?1
Ja.
Wat is de voortgang van de toepassing van de kwaliteitseis «gender» c.q. de gendertoets bij alle ministeries, zoals verzocht in de motie van de leden Özütok c.s over het inzichtelijk maken hoe de kwaliteitseis «gender» in het integraal afwegingskader (IAK) wordt toegepast en hoe dit leidt tot inzicht in gendereffecten?2
Bij brief van 29 oktober 2020 (Kamerstuk 30 420, nr. 352) heeft toenmalig Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geantwoord op de motie van de leden Özütok c.s. Kort samengevat komt het erop neer dat er niet expliciet is gerapporteerd over de gendertoets in de gepubliceerde stukken die naar uw Kamer waren gestuurd in de periode van januari 2019 tot januari 2020. Het is mogelijk dat een departement de toets wel heeft uitgevoerd, maar de gemaakte overwegingen niet heeft opgenomen in de Kamerstukken; het vermelden van de gendertoets was en is namelijk niet verplicht.
Sinds het voorjaar van 2023 is het IAK vervangen door het beleidskompas. Daarin is de kwaliteitseis «Effecten op gendergelijkheid» als een van de verplichte kwaliteitseisen opgenomen (bij het onderdeel effecten van beleid). Deze «gendertoets» zorgt ervoor dat er bij beleidsvoorbereiding wordt nagedacht over de mogelijke effecten op gendergelijkheid. Genderverschillen in de uitwerking van beleid kunnen zo in vroeg stadium inzichtelijk worden gemaakt en worden meegenomen in de verdere beleidsvorming. Op deze manier wordt voorkomen dat nieuw beleid bijdraagt aan het vergroten van genderongelijkheid. Het beleidskompas verplicht niet tot het opnemen van de gendertoets in de memorie van toelichting of beleidsnota. Het is dus niet mogelijk om vast te stellen hoe vaak de toets wel of niet is uitgevoerd.
De verantwoordelijkheid voor het correct doorlopen van het beleidskompas en de daarbij behorende toetsen ligt bij de verschillende ministeries zelf. Als coördinerend Minister van Emancipatie stimuleer ik uiteraard wel dat mijn ambtsgenoten bij hun beleid een gendertoets laten uitvoeren. Zie meer uitgebreid het antwoord op vraag 7. Het staat uw Kamer vrij om bij de behandeling van wetsvoorstellen of beleidsstukken te vragen of er gekeken is naar de effecten op gendergelijkheid en om naar de resultaten hiervan te vragen.
Bent u als Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in gesprek met andere ministeries over hoe een verbeterde toepassing van de kwaliteitseis «gender» c.q. de gendertoets in de praktijk gebracht kan worden, bijvoorbeeld in de vorm van pilots bij een aantal ministeries?
Zoals aangegeven ligt de verantwoordelijkheid voor het correct doorlopen van het beleidskompas en de daarbij behorende toetsen bij de verschillende ministeries zelf. Als coördinerend Minister van Emancipatie kan ik daarbij steun verlenen en op bepaalde terreinen een aanjagende of agenderende rol vervullen.
In de Emancipatienota3 en voortgangsrapportage4 ga ik in detail in op de terreinen van emancipatie en wijze waarop ik samenwerk met andere departementen.
Is de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bereid om een eventuele dergelijke pilot te faciliteren?
De Minister voor Medisch Zorg heeft aangegeven een gendersensitieve aanpak te faciliteren. Op 25 mei 2023 heeft ZonMw een verzoek van VWS ontvangen om een voorstel te doen om de beweging die is ingezet met de Taakopdracht Gender en Gezondheid voort te zetten en te bestendigen. Dit is nodig om de verankering van sekse en gender in gezondheidsonderzoek en -programmering breed te laten beklijven. Verandering kost immers tijd. De Minister van VWS heeft de Taakopdracht Gender en Gezondheid verlengd tot halverwege 2026 en hiervoor financiële middelen beschikbaar gesteld.
De Minister voor Medische Zorg onderstreept het belang van het doel van de Taakopdracht: het stimuleren van duurzame aandacht voor en integratie van sekse en gender in onderzoek en onderzoeksprogrammering in gezondheid en zorg, teneinde goede gezondheid en passende zorg voor iedereen te realiseren, ongeacht sekse en gender. In de vervolgopdracht blijven kennisontwikkeling via andere ZonMw programma's, verankering van sekse en gender in processen en procedures, en vergroten van methodologische kennis belangrijk. In de komende drie jaar zal daarbij meer nadruk komen te liggen op een bredere blik naar buiten en het zichtbaar maken van het proces en de opbrengsten van de Taakopdracht.
Hoe vaak is sinds het verschijnen van de brief over de kwaliteitseis «gender» en de gendertoets uit 2020 expliciet gerapporteerd over de toepassing van deze gendertoets?3
Deze informatie is niet voorhanden. Doordat het niet verplicht is om in Kamerstukken te rapporteren over de uitkomsten van de gendertoets, zal nieuw onderzoek ook geen antwoord geven op de vraag of de effecten op gendergelijkheid daadwerkelijk bij de afwegingen zijn betrokken.
Op welke beleidsterreinen is sinds dat moment een gendersensitieve aanpak geïntroduceerd?
Zie antwoord vraag 2 en vraag 5.
Welke stappen zijn er verder genomen om de gendertoets beter toe te passen bij beleidsvorming?
Op dit moment laat ik onderzoek doen naar belemmerende en behulpzame factoren voor het betrekken van gendereffecten in de gehele beleidscyclus. Het beleidskompas is daarbij een van de instrumenten waarmee rekening gehouden kan worden. Het onderzoek wordt in de tweede helft van 2024 opgeleverd. Met de aanbevelingen van dat onderzoek kan o.a. worden bezien welke stappen genomen kunnen worden om te stimuleren dat de gendertoets wordt uitgevoerd.
Verder vraag ik als coördinerend Minister van Emancipatie bij de verdere implementatie van het beleidskompas expliciet aandacht voor het uitvoeren van de gendertoets. Er wordt gekeken naar manieren om de bekendheid van de gendertoets te vergroten, bijvoorbeeld door de informatievoorziening te verbeteren of door een training te ontwikkelen voor beleidsmedewerkers van de rijksoverheid. Ten slotte kan ik als coördinerend Minister van Emancipatie ook steun verlenen bij vragen over gendergelijkheid op verschillende terreinen.
De vrijheid van meningsuiting voor ambtenaren |
|
Ines Kostić (PvdD), Glimina Chakor (GL) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de berichten «Friese ambtenaren moeten klimaatzorg inslikken» en «Ambtenaren die openlijk overheid bekritiseren: mag dat en is het wenselijk?»?1, 2
Ja.
Deelt u de mening dat ook ambtenaren recht op vrijheid van meningsuiting, het recht op vereniging, tot vergaderring en betoging hebben? Zo nee, waarom niet?
Ambtenaren hebben, zoals iedereen in Nederland, het recht van vrijheid van meningsuiting, het recht tot vereniging en het recht tot vergadering en betoging. Het recht op de (bescherming van de) vrijheid van meningsuiting is vastgelegd in onder andere artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Die grondrechten kunnen alleen bij wet worden beperkt.
Voor de meeste ambtenaren (waaronder rijksambtenaren) zijn beperkingen op het openbaren van gedachten en gevoelens neergelegd in artikel 9 en 10, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017. Artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017 stelt dat de ambtenaar zich dient te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.3 De wetgever heeft hiermee beoogd de grondrechten van ambtenaren niet méér te beperken dan voor de goede functievervulling van de openbare dienst strikt noodzakelijk is.4 Uitgangspunt bij de toepassing van de norm is dat ambtenaren vrijheid van meningsuiting hebben en dat voorzichtigheid geboden is bij de inperking daarvan.
Voor rijksambtenaren gelden ook verschillende andere relevante (gedrags-)regels zoals de Aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren5 en de Gedragscode Integriteit Rijk.6
In hoeverre worden deze rechten van ambtenaren door wet- of regelgeving meer beperkt dan voor niet-ambtenaren? Welke wet- en regelgeving betreft dit?
Zie antwoord vraag 2.
Kan bij de uitoefening van die rechten onderscheid bestaan tussen een persoon die ze als privépersoon dan wel als ambtenaar uitoefent? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Of de uitoefening van de rechten binnen de kaders blijft, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij verschillende factoren – ook in samenhang met elkaar – meewegen. Zie ook het antwoord op vraag 5. De hoedanigheid waarin het recht wordt uitgeoefend kan in de veelheid van factoren een rol spelen. Naarmate de ambtenaar zich nadrukkelijker en specifieker als ambtenaar in functie uitspreekt, is de relatie met die functie publiekelijk gemakkelijker te leggen. In dat geval zal – onder omstandigheden – overschrijding van de norm van artikel 10, eerste lid, Ambtenarenwet 2017 eerder aan de orde kunnen zijn dan in het geval de uitlating als privépersoon is gedaan. Het is niet altijd duidelijk of de ambtenaar zijn uitlatingen heeft gedaan binnen diens functievervulling, dan wel daarbuiten. Indien de ambtenaar hierover zelf onduidelijkheid laat bestaan, kan dit een factor zijn die meeweegt bij de beoordeling of de norm is overschreden (zie aanwijzing 12 en ook aanwijzing 14 en de toelichting daarbij van de Aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren). Verder geldt dat in de hedendaagse tijd privéuitlatingen, onder andere door gebruik van social media, sneller in verband kunnen worden gebracht met het werk als ambtenaar. De identiteit van de ambtenaar en de relatie tot diens ambtelijke functie kan soms onbedoeld worden achterhaald. Ambtenaren dienen zich van dit risico bewust te zijn.
Hoe wordt de zin uit artikel 10 van de Ambtenarenwet concreet ingevuld waarin staat dat een ambtenaar zicht dient te onthouden van het uitoefenen van de genoemde rechten «indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd»? Kunt u, onder andere aan de hand van relevante jurisprudentie of concrete voorbeelden, aangeven wanneer van een ambtenaar terughoudendheid wordt verwacht bij de uitoefening van genoemde rechten?
Vooropgesteld zij dat de wetgever uitdrukkelijk heeft gekozen voor één algemene normstelling. Daarbij speelde onder meer de gevarieerdheid van casusposities een rol. «Vooreerst zijn de casusposities, die zich kunnen voordoen met betrekking tot de uitoefening van grondrechten door hen, die in overheidsdienst werkzaam zijn, schier onuitputtelijk naar aantal en gevarieerdheid: de onvoorzienbaarheid van dit alles brengt reeds mede, dat het uitgesloten is voor al die gevallen of categorieën van gevallen afzonderlijk en gedetailleerde voorschriften te geven.»7
Of sprake is van een overtreding van artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017, verschilt dus per concrete situatie. Een compleet overzicht van wanneer terughoudendheid wordt verwacht is dus niet te geven. In de memorie van toelichting bij de wijziging van de (toenmalige) Ambtenarenwet waarbij de wettelijke beperkingen op de grondrechten van ambtenaren werden ingevoerd, zijn wel diverse factoren genoemd die van belang zijn.8 In de Aanwijzingen externe contacten rijksambtenaren9 worden de relevante factoren genoemd, die – ook in samenhang met elkaar – meewegen:
In de toelichting op de Aanwijzingen worden deze factoren nader toegelicht.
Ook in de jurisprudentie komen deze factoren terug. Een voorbeeld waarbij grotere terughoudend wordt verwacht, is als er een nauw verband bestaat tussen het werk van de ambtenaar en het onderwerp waarover hij zich wil uitspreken. Ter illustratie kan worden verwezen naar een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarbij het verband tussen werk en het onderwerp van de uiting, naast andere factoren, zwaar meewoog bij het oordeel dat sprake was van een schending van artikel 10 Ambtenarenwet 2017 (indertijd 125a van de Ambtenarenwet).10 Het betrof een bij de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) gedetacheerde ambtenaar die uitlatingen op Twitter deed over ISIS. Geoordeeld is dat de uitlatingen van de ambtenaar raken aan het functioneren van de openbare dienst (in dit geval NCTV), omdat ze betrekking hebben op de kerntaken van de NCTV en afstralen op de NCTV als organisatie. Er zijn overigens meer uitspraken over één of meer van bovengenoemde factoren.11
In de rechtspraak wordt veel waarde gehecht aan de bescherming van ambtenaren voor wat betreft de vrijheid van meningsuiting. Vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep was dat bij de beoordeling van de vraag of de ambtenaar de norm heeft overtreden een zekere voorzichtigheid in acht moet worden genomen, omdat beperkingen worden gegeven van in de Grondwet verankerde rechten. Dit uitgangspunt is ook terug te vinden in de adviezen van Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening (AGFA).12
Wie beoordeelt er in eerste instantie of er sprake is van een overtreding van artikel 10 van de Ambtenarenwet? Wat kan een werkgever van een ambtenaar doen als die meent dat een ambtenaar tegen artikel 10 van de Ambtenarenwet heeft gehandeld? Welke instrumenten heeft de werkgever beschikbaar?
Het is allereerst aan de individuele ambtenaar om alle relevante aspecten mee te nemen in de afweging tot (openbare) uiting, zoals deelname aan een demonstratie of protest. Hiervoor hoeft geen toestemming vooraf te worden gevraagd. Dit heeft te maken met het verbod op censuur. Als daar aanleiding toe bestaat, dienen ambtenaren zich jegens hun werkgever wel te verantwoorden over de afwegingen en keuzes die zijn gemaakt. Het is dan vervolgens aan de werkgever om te beoordelen of er sprake is van een overtreding van geldende wet- en regelgeving.
Het kabinet vindt het van groot belang dat ambtenaren en hun leidinggevenden in dit soort situaties het gesprek met elkaar voeren over wat de ambtenaar bezighoudt. Daarbij kunnen alle perspectieven ter sprake komen. Volgens het kabinet zouden alle inspanningen erop moeten zijn gericht om samen tot een handelingsperspectief te komen.
Bij het overtreden van normen kan de werkgever de ambtenaar hierop aanspreken, een waarschuwing geven, of binnen de geldende arbeidsrechtelijke kaders sanctioneren (een straf opleggen). Relevant hierbij is ook of de ambtenaar volhardt in het gedrag waarop deze is aangesproken. Daarnaast kan de werkgever indien nodig ordemaatregelen opleggen. De werkgever dient altijd een zorgvuldige procedure te doorlopen. Voor bijvoorbeeld rijksambtenaren kan hierbij worden verwezen naar hoofdstuk 15 van de CAO Rijk. Als de werkgever Rijk een maatregel wil opleggen wegens het overtreden van artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017 moet deze daarover eerst advies vragen aan de Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening (AGFA). Zowel de betrokken ambtenaar als de werkgever worden in dit geval gehoord door de AGFA.
Welke instrumenten heeft de ambtenaar ter beschikking om zich te verzetten indien die van mening is dat de werkgever van een verkeerde uitleg van artikel 10 van de Ambtenarenwet uitgaat of anderszins deze ambtenaar in de uitoefening van de genoemde rechten beperkt?
Zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven, vindt het kabinet het van groot belang dat ambtenaren en hun leidinggevenden in dit soort situaties het gesprek met elkaar voeren over wat de ambtenaar bezighoudt en dat alle perspectieven worden besproken. Ambtenaren kunnen bij vragen over integriteitskwesties, klachten of gevoelens van onveiligheid ook terecht bij bijvoorbeeld vertrouwenspersonen, integriteitscoördinatoren of bedrijfsmaatschappelijk medewerkers. Daarnaast kan de ambtenaar voor belangenbehartiging terecht bij een vakbond of rechtsbijstandsadviseur. Dit laatste geldt ook ingeval van (voorgenomen) orde- of strafmaatregelen, waarbij altijd hoor en wederhoor dient te worden toegepast. Hoor en wederhoor vindt ook plaats in de voor de werkgever Rijk verplichte adviesaanvraag aan de AGFA. Zie het antwoord op vraag 6. Voor rijksambtenaren kan voorts worden verwezen naar hoofdstuk 16 van de CAO Rijk. Hierin is geregeld dat een rijksambtenaar zich bij een verschil van mening kan wenden tot het Rijksloket advies en bemiddeling arbeidszaken (RABA), of – zonder tussenkomst van het RABA – tot de Geschillencommissie als de werkgever de ambtenaar een straf wil opleggen. Ook kan de ambtenaar een geschil altijd voorleggen aan de kantonrechter.
Deelt u de verwachting van de in het tweede bericht genoemde hoogleraar Bestuurskunde aan de Universiteit Leiden dat uitingen en protestacties onder ambtenaren vaker zullen voorkomen en dat met name «de jonge generatie ambtenaren meer de neiging voelt zich uit te spreken over maatschappelijke kwesties»? Zo ja, wat betekent dat voor uw beleid ten aanzien hiervan? Zo nee, waarom deelt u die verwachting niet?
Het kabinet ziet bij ambtenaren een grote betrokkenheid bij de publieke zaak. Deze betrokkenheid uit zich soms ook buiten het eigen dossier of het eigen werk. Het kabinet juicht betrokkenheid van alle ambtenaren, ongeacht generatie, toe en ziet dit als een groot goed. Deze bevlogenheid past bij de overheid die we willen zijn. Uiteraard mag het functioneren van de overheid hierdoor niet in gevaar komen. Daarbij zal het soms zoeken zijn naar de juiste balans. Daarvoor wordt verwezen naar de antwoorden op de vragen 4, 5 en 6.
Voor zover uw vraag zich richt op rijksambtenaren, kan ik hier het volgende over melden. Recent is een eerste versie van de Handreiking Ambtenaar en grondrechten13 tot stand gebracht, met als doel ambtenaren uitleg te geven van de bestaande kaders en handvatten voor de omgang daarmee. De Handreiking is in ontwikkeling, zij is niet af. Hoe ambtenaren zich in de huidige tijdgeest verhouden tot de verantwoordelijkheden die bij hun ambt horen en de spanningen die daarbij soms tot uitdrukking komen, is een blijvend onderwerp van gesprek dat uitdrukkelijk ook met vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers en andere betrokkenen binnen en buiten de Rijksoverheid wordt gevoerd.
Kunt u in overleg treden met vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers van ambtenaren om richtlijnen op te stellen hoe er met de bepaling van artikel 10 van de Ambtenarenwet moet worden omgegaan? En kunt u de Kamer daarover berichten?
Zie antwoord vraag 8.