De jachtakte van prinses Amalia voor het beheer van het Kroondomein |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Amalia: Ik ben geboren binnen een leven en dat heb ik geaccepteerd»?1
Ja, dit bericht is me bekend.
Is het waar dat prinses Amalia haar jachtakte heeft behaald? Zo nee, is ze voornemens haar jachtakte te halen?
Nee. Prinses Amalia heeft niet een jachtakte, maar een jachtdiploma gehaald. De jachtakte kan vanaf de 18de verjaardag worden aangevraagd wanneer men aan de vereisten voldoet (artikel 3.28 Wnb). Eén van deze vereisten is het hebben behaald van het wettelijk erkende jachtexamen. Het is mij niet bekend of prinses Amalia ook voornemens is een jachtakte aan te vragen wanneer zij de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
Is het juist dat de jachtakte niet behaald kan worden voorafgaand aan de 18e verjaardag? Zo ja, is er voor prinses Amalia een uitzondering gemaakt, indien ze haar jachtakte heeft behaald? Zo nee, waarom niet?
Dat klopt. Prinses Amalia heeft het jachtdiploma gehaald, niet de jachtakte. De minimumleeftijd voor het behalen van de wettelijk erkende jachtexamens is 16 jaar.
Indien voor de prinses een uitzondering is gemaakt op de geldende wettelijke voorwaarden, op welke uitzonderingsgronden is dit besluit dan gebaseerd?
Er is geen uitzondering gemaakt.
Is het waar dat prinses Amalia van mening is dat een bezitter van een jachtakte meer weet van de natuur dan een boswachter? Zo nee, op welke wijze heeft ze zich dan uitgelaten over dit onderwerp?2
Zij is geen bezitter van een jachtakte, maar van een jachtdiploma. Het behalen van het jachtdiploma is een intensief proces, waarna men geacht wordt een uitgebreide kennis te hebben van de diersoorten die bejaagd, bestreden en/of beheerd mogen worden en de leefomgeving van deze diersoorten. Met de uitspraak dat men dan meer weet dan een boswachter wordt in spreektaal tot uitdrukking gebracht dat het examen geen sinecure is.
Kunt u aangeven hoe lang de opleiding tot boswachter duurt en wat de opleidingseisen zijn, inclusief vooropleiding?
De opleidingseisen voor boswachters zijn MBO niveau 3 Bos- en Natuurbeheer of MBO niveau 4 Bos- en Natuurbeheer. Beide vooropleidingen duren drie jaar. Eenmaal in dienst als boswachter wordt de vooropleiding permanent aangevuld met diverse vaktrainingen, afhankelijk van de werkzaamheden. Te denken valt aan trainingen op het gebied van beheer, ecologie of omgaan met vrijwilligers.
Kunt u aangeven wat de opleidingsduur van een jachtakte in de regel is en hoe lang in het geval van prinses Amalia? Zijn er vooropleidingseisen?
Er is geen vastgestelde opleidingsduur voor het behalen van het jachtexamen. De kandidaten voor het jachtexamen volgen de cursus Jacht en Faunabeheer ter voorbereiding op het wettelijk erkende examen, dat wordt afgenomen door de Stichting Jachtexamens. De exameneisen zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming (art 3.28), het Besluit natuurbescherming (art 3.18 art 3.9–3.11) en de Regeling natuurbescherming (art 3.9–3.11). Er zijn geen verplichte vooropleidingseisen.
Ik kan geen uitspaak doen over individuele examens.
Deelt u de mening dat het diffamerend is in de richting van boswachters als een jachtaktehouder met een staatsrechtelijke voorbeeldfunctie beweert dat jachtaktehouders meer van de natuur weten dan boswachters? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het behalen van het jachtdiploma is een intensief proces, waarna men geacht wordt een uitgebreide kennis te hebben van de ecologie. Met de uitspraak dat men dan meer weet dan een boswachter wordt in spreektaal tot uitdrukking gebracht dat het examen geen sinecure is.
Klopt het dat prinses Amalia haar jachtakte heeft behaald omdat de Koning heeft aangegeven dit van belang te vinden, omdat prinses Amalia «later het Kroondomein» zal overnemen? Zo ja, klopt het dat het beheer van het Kroondomein niet direct in handen van de Koning ligt, noch van prinses Amalia zal komen? Zo ja, deelt u het inzicht dat prinses Amalia voor het aansturen van het beheer van het Kroondomein geen jachtakte nodig heeft? Zo nee, waarom niet?
Nee, prinses Amalia heeft niet een jachtakte, maar het jachtdiploma gehaald. In het boek wordt inderdaad gesteld dat de Koning heeft gezegd het van belang te vinden dat de kroonprinses zich voorbereidt op het op termijn overnemen van het Kroondomein. De verantwoordelijkheid voor het beheer van het Kroondomein is aan de Kroondrager, die dit in de dagelijkse praktijk aan de rentmeester van Kroondomein het Loo toevertrouwt. Voor het aansturen van het beheer van het Kroondomein is een jachtakte niet noodzakelijk. Het oordeel of een jachtakte om andere redenen noodzakelijk of wenselijk is, is aan de Kroondrager en de kroonprinses.
Is er enig verband tussen de voorgenomen aanvraag tot subsidie voor het Kroondomein en de opmerking van prinses Amalia dat ze haar jachtakte is gaan halen op verzoek van de Koning en het feit dat ze op termijn «het Kroondomein zal gaan overnemen» en «niet zomaar een beetje kan gaan jagen»? Zo nee, ziet u een verband tussen het behalen van een jachtakte door de kroonprinses en beheer van het Kroondomein? Zo ja, welk?
Nee, er is geen verband tussen de subsidieaanvraag en de jachtakte en evenmin tussen de jachtakte en het beheer van het Kroondomein. Voor het beheer van het Kroondomein is het bezit van een jachtakte geen wettelijk vereiste. Het oordeel of een jachtakte om andere redenen noodzakelijk of wenselijk is, is aan de Kroondrager en de kroonprinses.
Kunt u deze vraag één voor één beantwoorden voorafgaand aan de behandeling van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zonder daarbij te verwijzen naar eerdere antwoorden?
Ja.
De subsidieaanvraag van de Koning voor het beheer van het Kroondomein Het Loo |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Joost Sneller (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Koning vraagt opnieuw subsidie aan voor Kroondomein Het Loo»?1
Ja.
Heeft u er kennis van genomen dat de Koning benadrukte dat er vier categorieën subsidies zijn, waarvan er maar één openstelling als voorwaarde heeft, en dat de Koning daarover zei: «Het is een hele legpuzzel. We zijn nog aan het kijken hoe dit het best opgelost kan worden»?
Ja.
Kunt u aangeven welke vier categorieën subsidies dit zijn en welke voorwaarden voor elke subsidie gelden?
De subsidie bestaat uit zeven verschillende onderdelen. Deze zijn in drie categorieën te groeperen, namelijk natuur, agrarische natuur en landschap. Het natuurdeel, uiteraard gericht op de natuurgebieden, kent een beheer- en monitoringcomponent en bijdragen voor toezicht, voorzieningen en schaapskuddebeheer. Het aanvragen van de beheervergoeding is noodzakelijk om de bijdragen en monitoringsvergoeding te mogen ontvangen. Voor het natuurdeel geldt een openstellingsverplichting voor de gebieden waar subsidie voor wordt aangevraagd, behoudens enkele uitzondering ter bescherming van de natuur. Subsidie voor landschapsbeheer is een jaarlijkse vaste vergoeding voor het onderhoud van bestaande landschapselementen binnen de natuurpercelen. Het agrarisch natuurbeheerdeel geldt alleen voor agrarische percelen. Voor de agrarische percelen geldt geen openstellingsplicht. De subsidievoorwaarden zijn reeds in september 2021 naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 35 570 I, nr. 16).
Deelt u de opvatting dat deze «legpuzzel» niet mag leiden tot een sluiproute om de openstellingsvoorwaarde voor Kroondomein Het Loo te omzeilen?
Het is aan (de rentmeester van) de Koning om de subsidieaanvraag in te vullen. Voor gebieden die onder het natuurdeel worden aangevraagd, moet men zich houden aan de openstellingsvoorwaarden zoals deze in de voorwaarden zijn gesteld.
Kunt u, zodra de aanvraag binnen is, aangeven welke subsidie(s) de Koning heeft aangevraagd voor welke gedeelten van Kroondomein Het Loo en voor hoeveel hectare?
De aanvraag is op de website van Kroondomein het Loo gepubliceerd.
Is het juist dat niet de Koning maar de Staat grondeigenaar is van Kroondomein Het Loo? Zo ja, op basis van welke wet of regeling kan de Koning subsidie aanvragen voor het beheer van het Kroondomein dat niet zijn eigendom is? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs uw Kamer voor deze vraag naar antwoorden op eerdere vragen van het lid Wassenberg (PvdD)(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3389 en vergaderjaar 2020–2021, nr. 2424).
Kunt u zich herinneren dat u hebt geschreven dat de aanvrager zich met het aanvragen van de natuursubsidie verplicht de subsidiabele terreinen 358 dagen van zonsopgang tot zonsondergang open te stellen?2
De gebieden waarvoor natuurbeheersubsidie wordt aangevraagd en waarvoor geen uitzondering op de openstellingsplicht geldt, zoals aangegeven in de voorwaarden van de subsidie, moeten worden opengesteld.
Welke terreinen zijn volgens het Natuurbeheerplan 2022 van de provincie Gelderland uitgezonderd van de openstellingsplicht en op basis waarvan?
Zoals eerder op vragen van het lid Wassenberg (PvdD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 126) is aangegeven, worden er in het Natuurbeheerplan 2022 van de provincie Gelderland niet expliciet natuurterreinen uitgesloten van de openstellingsplicht, maar wordt dit per aanvraag beoordeeld.
Geldt deze uitzondering voor alle grondeigenaren en erfpachters?
De algemene uitzonderingsgronden gelden voor alle grondeigenaren en erfpachters die een natuursubsidie willen ontvangen.
Kunt u zich herinneren dat de Koning afgelopen zomer stelde: «Ik wil dat Het Loo precies hetzelfde wordt behandeld als alle andere grote landgoederen in Nederland. (…) Gelijke monniken, gelijke kappen»?3
Ja.
Deelt u het standpunt dat uit die uitspraak volgt dat er geen uitzondering gemaakt wordt op de voorwaarde dat bij het toekennen van de natuursubsidie het landgoed 358 dagen per jaar geopend in voor het publiek?
Ik deel het standpunt dat de Koning niet anders behandeld zal worden dan andere terreinbeheerders. De met uw Kamer gedeelde voorwaarden zijn daarin duidelijk: terreinen waarvoor subsidie aangevraagd wordt, dienen 358 dagen per jaar opengesteld te worden, tenzij er uitzonderingen gelden ten behoeve van het beschermen van de natuur of deze niet toegankelijk zijn buiten machte van de beheerder.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de aangevraagde subsidie voor Kroondomein Het Loo zodra de aanvraag binnen is en ruim voordat u een besluit neemt over de subsidieverlening?
De aanvraag is op de website van Kroondomein het Loo gepubliceerd.
Het bericht ‘Honderden veehouderijen bij natuurgebieden mogen toch uitbreiden’ |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Honderden veehouderijen bij natuurgebieden mogen toch uitbreiden»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel bedrijven daadwerkelijk zijn uitgebreid, of dit tot extra stikstofuitstoot heeft geleid en, indien dit het geval is, hoeveel extra stikstof dit heeft opgeleverd?
Provincies zijn de bevoegde gezagen als het aankomt op vergunningverlening. Er is geen overzicht, bij mij en bij provincies, over het aantal bedrijven dat daadwerkelijk is uitgebreid.
Indien een initiatiefnemer een bedrijfswijziging of uitbreiding wil doorvoeren zal allereerst aan de hand van een AERIUS berekening gekeken moeten worden of er een depositiestijging plaatsvindt ten opzichte van de vergunde situatie. Mede op basis daarvan wordt er vastgesteld of er mogelijk significant negatieve effecten optreden voor Natura 2000-gebieden. Indien dit het geval is moet er een vergunning worden aangevraagd. Een depositietoename kan worden voorkomen door voor de wijziging of uitbreiding nog niet gebruikte maar wel vergunde emissieruimte te gebruiken (door middel van intern salderen) voor bedrijfswijziging of -uitbreiding. Ingebruikname van deze ruimte is toegestaan omdat het reeds is vergund. Er hoeft er geen nieuwe vergunning aangevraagd te worden. Omdat in deze situaties de vergunningplicht ontbreekt, ontbreekt ook het overzicht over de hoeveelheid bedrijven die daadwerkelijk zijn uitgebreid.
Overigens is er een aantal maatregelen dat zorgt voor beperkingen aan het gebruik maken van emissieruimte die ontstaat door innovatie. Zo begrenzen dier- en fosfaatrechten een toename van het aantal varkens, pluimvee en melkvee op landelijk niveau. Voorts kan milieuregelgeving, mede afhankelijk van de lokale milieuruimte, beperkend zijn voor bedrijfsuitbreidingen. Ook zijn er financiële en economische belemmeringen die het gebruik van vergunde emissieruimte beperken.
Ik verken momenteel samen met provincies op welke wijze feitelijke toenames van emissies en daarmee van deposities kunnen worden tegengegaan.
Is het juist dat technische stalmaatregelen de stikstofuitstoot minder verlagen dan verwacht? Zo ja, hoe kan dit?
De Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) heeft in 2020 het advies «Stikstofverliezen uit mest in stallen en mestopslagen» uitgebracht. De CDM bevestigt de CBS-studie, waarin wordt geconcludeerd dat de effectiviteit van emissiearme stallen, om NH3-emissie te beperken, minder groot lijkt dan eerder bepaald. In mijn brief van 13 oktober 2020 aan uw Kamer (Kamerstuk 35 334, nr. 122) heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd en aangegeven welke acties ik in gang heb gezet. In deze brief is onder andere een onderzoek aangekondigd naar de effectiviteit van emissiearme stalsystemen in de praktijk. Dit onderzoek richt zich ook op de mogelijkheden deze effectiviteit te verbeteren. De resultaten daarvan komen naar verwachting in de eerste helft van 2022 beschikbaar.
Hoe kijkt u naar de juridische houdbaarheid van deze stalmaatregelen nu de effectiviteit hiervan ter discussie staat, en op welke wijze borgt u deze juridische houdbaarheid?
Emissiefactoren geven de te verwachten gemiddelde emissie per dierplaats van een staltechniek weer en komen tot stand op basis van beoordeling in praktijkstallen bij goed gebruik van die techniek. De factoren vormen de best beschikbare wetenschappelijke kennis ter zake. Als er duidelijke aanwijzingen zijn dat een emissiefactor onjuist is, wordt nader onderzoek gedaan dat kan leiden tot aanpassing van de emissiefactor. De factoren zijn door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat vastgesteld zodat het bevoegd gezag kan toetsen of een veehouderij voldoet aan het Besluit emissiearme huisvesting.
De emissiefactoren worden in de praktijk ook gebruikt voor de toestemmingverlening in het kader van de Wet natuurbescherming om de depositie van stalsystemen te berekenen aan de hand van AERIUS. De factoren worden door veehouders gebruikt als input voor de stalemissies aan de hand waarvan met AERIUS wordt berekend welke depositie daarbij hoort. Voor het berekenen van deposities ten behoeve van een Wet natuurbescherming-vergunning geldt dat daarvoor de best beschikbare wetenschappelijke kennis ter zake moet worden gebruikt (ECLI:EU:C:2004:482).
Bij eventuele wijzigingen, bijvoorbeeld op grond van nieuwe wetenschappelijke inzichten waardoor in de Regeling ammoniak en veehouderij vastgestelde emissiefactoren moeten worden aangepast, geldt dat de rechtszekerheid van agrariërs wordt geborgd als sprake is van een onherroepelijke vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming. Voor reeds verleende vergunningen waartegen geen beroep meer open staat geldt dat deze in rechte vaststaan. Een aangepaste besluitvorming heeft hier dus geen invloed op. Bij een bedrijfswijziging of -uitbreiding na gewijzigde besluitvorming, geldt dat het bevoegd gezag bij het nemen van besluiten uit moet gaan van de best beschikbare kennis ter zake van dat moment. Dit is een standaard vereiste.
Emissiearme stalmaatregelen worden primair genomen vanwege de verplichtingen in het Besluit emissiearme huisvesting. De juridische houdbaarheid van stalmaatregelen in het kader van het Besluit emissiearme huisvesting staat niet ter discussie. In enkele provincies gelden op grond van de Wnb strengere emissie-eisen voor ammoniak uit stallen.
Enkele rechtbanken hebben geoordeeld dat er twijfel is of de in de Regeling ammoniak en veehouderij vastgestelde emissiefactoren voor emissiearme stalsystemen voldoende zekerheid geven over de werkelijke emissie van het veehouderijbedrijf in het kader van de Wet natuurbescherming. Tegen deze uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland is hoger beroep ingesteld door provincie Utrecht. Ik ondersteun dit proces.
Vindt u dat de provincies op dit moment juist handelen met hun vergunningverlening en bent u bereid toe te lichten waarom dit al dan niet het geval is?
De rechter heeft geoordeeld dat er twijfel is of de in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) vastgestelde emissiefactoren voor emissiearme stalsystemen voldoende zekerheid geven over de werkelijke emissie van het veehouderijbedrijf in het kader van de Wet natuurbescherming. Tegen deze uitspraken is hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak van de Afdeling zie ik met belangstelling tegemoet.
Deelt u de mening dat boeren die te goeder trouw hebben gehandeld en op wetenschappelijk gewogen gronden een vergunning hebben verkregen, niet kan worden verweten dat er mogelijk extra stikstofuitstoot is ontstaan? Zo ja, bent u bereid om samen met de provincies naar een oplossing voor deze boeren te zoeken en op welke wijze gaat u dat doen? Zo nee waarom niet.
Ik deel deze mening, zoals blijkt uit mijn antwoorden op de vragen 4 en 5. Ik ben bereid hierover met provincies in gesprek te gaan. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4 heb ik nauw contact met provincies over de lopende juridische procedures en de mogelijke gevolgen daarvan. Vooralsnog vormt het hoger beroep de belangrijkste actie hieromtrent omdat de Afdeling bestuursrechtspraak een richting gevende uitspraak zal doen over het gebruik van de factoren bij de toestemmingverlening.
De voordelen en de stimulering van voedselbossen. |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Deelt u het inzicht dat voedselbossen, waarin het voedselproductiesysteem een natuurlijk bos nabootst, een zeer duurzame vorm van landbouw is? Beaamt u dat in voedselbossen (na de aanplant) de bodem niet beroerd wordt en er geen toevoer is van externe middelen zoals (kunst)mest of landbouwgif?
Ik zie voedselbossen als een vorm van natuur-inclusieve landbouw die kan bijdragen aan onze klimaatopgaven en het herstel van de biodiversiteit, terwijl het tegelijkertijd potentie heeft voor een nieuw verdienmodel. In de voorschriften voor het gebruik van de gewascode voedselbossen bij de gecombineerde opgave is opgenomen dat er geen mest en externe inputs gebruikt worden. Het is daarnaast gangbaar dat bij voedselbossen de bodem zo veel mogelijk met rust wordt gelaten na de aanplantfase.
Kunt u bevestigen dat in voedselbossen gebruik wordt gemaakt van specifieke bomen en planten die stikstof uit de lucht vast kunnen leggen om de bodem te «bemesten», waardoor het systeem de natuurlijke stikstofkringloop benut en er dus geen extra stikstof wordt toegevoegd, zoals wel het geval is in de gangbare landbouw?
Stikstofbindende bacteriën leven in symbiose met bepaalde plantensoorten. Door gebruik te maken van dergelijke soorten in een voedselbos wordt de natuurlijke stikstofkringloop benut. Er wordt vanuit de definitie voedselbossen zoals opgenomen voor de gewascode inderdaad geen stikstof toegevoegd in de vorm van mest. Of de stikstofbindende bomen op de lange termijn genoeg zijn om de stikstof kringloop gesloten te houden, moet verder onderzocht worden.
Kunt u aangeven hoeveel kilogram CO2 voedselbossen gemiddeld per hectare per jaar uit de lucht binden en vastleggen? Hoeveel kilogram is dat gemiddeld voor gangbare landbouwsystemen, zoals een monocultuur raaigras of snijmaïs?
Uit de meest recente gegevens vanuit de Factsheets Klimaatmaatregelen met Bomen, Bos en Natuur1 blijkt dat voedselbossen in de eerste 10 jaar na aanplant 2,3–3,5 ton CO2/hectare/jaar vastleggen. Na 10 jaar is dit 4,6–6,8 ton CO2/hectare/jaar. Deze berekening is gebaseerd op basis van een kroonbedekking van 50–75% ten opzichte van nieuw bos. Deze berekening betreft de boven- en ondergrondse levende houtige biomassa, dus de gehele boom inclusief wortels. De vastlegging in de bodem, bijvoorbeeld door bladeren of ander organisch materiaal dat verteerd wordt, is hier niet in meegenomen. Een gemiddeld Nederlands landbouwperceel op zand of klei (minerale bodems) kan gemiddeld jaarlijks ca. 0,25 ton koolstof (ofwel 1 ton CO2) per hectare vastleggen in de bodem (Lesschen et al., 2012). Er is verder onderzoek nodig om een completere vergelijking te kunnen maken tussen de systemen, omdat het bij deze kengetallen enerzijds de levende houtige biomassa betreft, en anderzijds de biomassa in de bodem.
Beaamt u dat de opstartfase van voedselbossen veel langer is dan bij andere vormen van landbouw, omdat het langer duurt voordat bomen en struiken oogst geven?
Het klopt dat de opstartfase van een voedselbos langer duurt dan bij de teelt van eenjarige gewassen. Dat is niet alleen het geval bij voedselbossen maar geldt bijvoorbeeld ook voor de notenteelt. Door de grote variatie aan plantensoorten die kenmerkend is voor een voedselbos, is het moment dat er voor het eerst geoogst kan worden ook per soort variabel. Voor bessen is dit relatief snel, maar voor notenbomen duurt dit meerdere jaren.
Kunt u bevestigen dat pas vijf jaar na aanplant van een voedselbos de eerste oogst te verwachten valt en dat het pas vanaf zeven jaar na aanplant rendabel is, maar dat het daarna voor decennia een goed verdienvermogen geeft?1
Wanneer de eerste oogst te verwachten valt is afhankelijk van onder ander het gekozen ontwerp, de uitgangsituatie en de bodemsoort. Om meer inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de oogst en het verdienvermogen lopen er momenteel meerdere onderzoeken. Het Nationale Monitoringsprogramma Voedselbossen3 doet langjarig en gestandaardiseerd onderzoek naar voedselbossen. Het programma richt zich hierbij op zowel ecologische indicatoren (biodiversiteit boven en ondergronds), klimaat (koolstof opslag), sociale indicatoren (bezoekers, vrijwilligers, betaalde banen, gezondheid) en economische indicatoren (input van uren en geld, en output van verwaarde productie en nevenactiviteiten). Ook binnen de PPS «Wetenschappelijke bodemvorming onder de voedselbosbouw»4 wordt aandacht besteed aan de verdienmodellen rondom voedselbossen. Daarnaast start er 2022 onderzoek waarbij gekeken ook gekeken wordt naar verdienmodellen van agroforestry in het buitenland. Gezamenlijk geven deze onderzoeken meer inzicht over het verdienvermogen van agroforestry. Ik volg deze resultaten met interesse.
Kunt u bevestigen dat eigenaren van duurzame, klimaatvriendelijke voedselbossen aanspraak maken op dezelfde hectarepremies uit het nieuwe Europese Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) als waarop boeren die intensief gebruik maken van drijfmest, kunstmest en landbouwgif, en daarmee een bedreiging vormen voor de natuur, het klimaat en de volksgezondheid aanspraak kunnen maken? Maken de eigenaren van voedselbossen ook aanspraak op deze subsidie tijdens de aanleg- en opstartfase, waarin een voedselbos nog niet productief is?
Voedselbossen zijn aangemerkt als subsidiabele landbouwgrond, en kunnen in aanmerking komen voor de basispremie.
Is het waar dat eigenaren van voedselbossen geen aanspraak maken op de aanvullende eco-regelingen en/of de subsidie voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb) uit het GLB, ondanks dat voedselbossen een positieve impact hebben op de biodiversiteit, bodem- en waterkwaliteit en het klimaat? Zo ja, kunt u uitleggen wat uw gedachte hierachter is? Bent u bereid om voedselbossen in deze subsidieregeling te betrekken? Zo nee, waarom niet?
De ecoregeling is een regeling die beheer vergoedt, met als doel om landbouwers te ondersteunen bij het versterken van hun inzet voor klimaat en leefomgeving. Deze regeling is bij de start met name ingericht voor activiteiten op akkerland en grasland, inclusief de houtige elementen daarop die na het aanpassen van de definitie subsidiabele landbouwgrond daartoe behoren. Door het aanpassen van deze definitie worden veel vormen van agroforestry op akker- en grasland verder mogelijk gemaakt. Een voedselbos heeft een hogere dichtheid van bomen dan toegestaan op akker- of grasland, en wordt beschouwd als een permanente teelt, op dezelfde wijze als bijvoorbeeld fruitteelt. In dit geval is het mogelijk om deel te nemen aan de ecoregeling, maar dan met activiteiten op niet-productief areaal. De doorwerking daarvan wordt nog besproken met belanghebbenden. Gezien de scope van de ecoregeling, een zo groot mogelijk aantal landbouwers die landbouwgrond beheren, wordt tevens beoordeeld of het opnemen van voedselbossen in de ecoregeling de juiste plaats is, of dat een andere interventie hiervoor beter geschikt is. In het kader van de haalbaarheid wil ik er wel voor zorgen dat we eerst het systeem draaiende krijgen en dat de ecoregeling op tijd van start kan, ook in relatie tot uitvoering en gezien de korte tijd die er nog is, voor ik dit verder verken.
Kunt u bevestigen dat biologische percelen automatisch voldoen aan het niveau «goud» van de eco-regelingen in het Nationaal Strategisch Plan (NSP)? Waarom laat u dit niet ook gelden voor voedselbossen?
De mogelijkheid om de biologische landbouw automatisch te laten voldoen aan de ecoregeling hangt samen met het Europees gecertificeerd zijn van de biologische landbouw. Daardoor is er een grondslag die het mogelijk maakt om op basis van certificaat subsidie te verstrekken. Voedselbossen zijn niet in bezit van zo’n certificaat, wat maakt dat eventuele Europese subsidie voor de activiteiten behoort te worden verantwoord op basis van inkomensderving, daadwerkelijk gemaakte kosten en transactiekosten, en wordt dus ook op dit niveau gecontroleerd. Bovendien is het niet zo dat een gedeeltelijk biologisch bedrijf in de ecoregeling automatisch kwalificeert voor het niveau goud. Om in aanmerking te komen voor de ecoregeling behoort het biologische deel en het reguliere deel opgeteld samen te voldoen aan het niveau van uitbetaling. Indien ervoor wordt gekozen dat een voedselbos «automatisch» een hoge bijdrage levert aan doelen, zullen deze dus ook als onderdeel worden meegenomen in de beoordeling van het gehele bedrijf.
Kunt u in het NSP een specifieke subsidie opnemen voor de aanleg van voedselbossen, bijvoorbeeld in de tweede pijler voor plattelandsontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
In het NSP worden twee interventies opgenomen die het mogelijk maken om de aanleg van een voedselbos te subsidiëren: het ondersteunen van productieve en niet-productieve investeringen. Het inzetten van deze mogelijkheid voor specifiek voedselbossen is een besluit dat in afstemming met provincies, in een later stadium kan worden genomen, na goedkeuring van het NSP.
Bent u voornemens om parallel aan het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw, waarbij u boeren ondersteunt tijdens de tweejarige omschakelperiode naar biologische landbouw, ook een programma voor de omschakeling naar voedselbossen op te zetten, waarbij er meer tijd is voor de benodigde omschakelperiode? Zo nee, bent u voornemens om de omschakeling van gangbare landbouw naar een voedselbos op een andere manier te faciliteren?
Met het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw stimuleer ik agrarische ondernemers versneld om te schakelen naar een stikstofarmere, meer extensieve en meer duurzame bedrijfsvoering. Hierbij kunt u denken aan (maar niet uitsluitend) systeemveranderingen naar kringlooplandbouw, biologische landbouw, natuur- en landschapsinclusieve landbouw, en dus ook aan agroforestry, waarvan voedselbossen als een van de vormen van agroforestry. Agrarische ondernemers die voornemens zijn om om te schakelen naar een voedselbos en daarvoor op zoek zijn naar financiering kunnen al een aanvraag doen bij het Pilot-Investeringsfonds Duurzame Landbouw onder het Omschakelprogramma. Dit is niet gebonden aan een omschakelingsperiode van twee jaar, een ondernemer kan ook een plan indienen voor een langere periode. De beoordelingscommissie zal vervolgens de aanvraag inhoudelijk beoordelen of deze bijdraagt aan de doelen van het fonds. Ik verken bovendien verder hoe de omschakeling naar agroforestry gefaciliteerd kan worden, bijvoorbeeld via een ondersteuning voor aanleg binnen het NSP. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 9.
Is voor de omschakeling van een perceel met gangbare landbouw naar een voedselbos doorgaans een gemeentelijke vergunning nodig? Zo ja, welke vergunning is dat en waarom is dat noodzakelijk?
Nee, er is niet altijd een vergunning nodig, dit is afhankelijk van de voorschriften in het bestemmingsplan. Als er bij de bestemming «agrarisch» geen voorschriften in het plan staan met restricties met betrekking tot het planten van bomen is er geen vergunning nodig. Als er in het bestemmingsplan wel restricties zijn opgenomen voor het planten van bomen, bijvoorbeeld met betrekking tot openheid van het landschap, of een maximale hoogte van het gewas, kan een omgevingsvergunning nodig zijn.
Kunt u bevestigen dat de Green Deal Voedselbossen eind 2021 afloopt? Kunt u al concrete uitkomsten van deze Green Deal delen met de Kamer? Zo nee, op welke manier wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Het klopt dat de Green Deal Voedselbossen eind 2021 afloopt. Via de website van de Green Deal zijn de resultaten die de Green Deal heeft geboekt, bijvoorbeeld op de thema’s onderzoek en wet- en regelgeving, al gedocumenteerd5. Een concreet voorbeeld dat ik al eerder heb genoemd is de handleiding wet- en regelgeving voor voedselbossen die uit het samenwerkingsverband is voortgekomen. De Green Deal zal nog geëvalueerd worden. Als dit wenselijk is kan ik de uitkomsten hiervan met uw Kamer delen.
Wordt het samenwerkingsverband uit de Green Deal Voedselbossen voortgezet na 2021? Zo ja, op welke manier zal u daar aan bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt verkend op welke manier er een vervolg gegeven kan worden aan het samenwerkingsverband. Een van de mogelijkheden die hierbij wordt verkend is het onderbrengen van het samenwerkingsverband vanuit de Green Deal in het in oprichting zijnde Agroforestry Netwerk Nederland. LNV faciliteert de opbouw van dit landelijke netwerk, en is een van de initiatiefnemers voor de oprichting hiervan.
Wat is uw ambitie voor de stimulering van voedselbossen?
De 1.000 hectare voedselbosbouw in 2030 die andere partijen eerder als doel stelden heb ik in de Bossenstrategie ondersteund als ambitie. Verdere verkenningen moeten laten zien hoe haalbaar deze ambitie is op de korte of middellange termijn, hoe we het pad er naartoe kunnen vormgeven, en of we wellicht zelfs kunnen versnellen. Ik werk momenteel via verschillende sporen aan het stimuleren van agroforestry. Er is al resultaat geboekt. U kunt hierbij denken aan de ontwikkeling van een passende gewascode voor voedselbossen, waardoor dit landgebruik nu in aanmerking komt voor de hectare vergoeding van het GLB. Ook stimuleer ik onderzoek dat de ontwikkeling van voedselbossen kan versterken. Zoals al eerder genoemd werk ik verder met verschillende partijen aan de ontwikkeling van een landelijk kennisnetwerk agroforestry, en verken ik hoe we financiële prikkels en ondersteunende beleidskaders kunnen bieden.
Bestaat er een centrale registratie van alle voedselbossen in Nederland? Zo ja, waar is deze te vinden? Zo nee, waarom niet?
Omdat er een gewascode voor voedselbossen bestaat, registreert RVO de voedselbossen die door landbouwers wordt opgegeven in de Gecombineerde opgave. Ook wordt door de Stichting Voedselbosbouw een overzichtskaart met alle voedselbossen in Nederland die voldoen aan de definitie van de Green Deal voedselbossen bijgehouden. Deze is te vinden via: https://www.voedselbosbouw.org/voedselbossen-in-nederland.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb de beantwoording van deze vragen zo spoedig mogelijk aan uw Kamer doen toekomen.
De uitbreiding van zeker 360 veehouderijen te midden van de natuurcrisis |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat minstens 360 veehouderijen sinds de PAS-uitspraak van de Raad van State in mei 2019 hebben kunnen uitbreiden, terwijl de natuur in erbarmelijke staat verkeert en vele woningbouwprojecten geen vergunning kunnen krijgen vanwege de stikstofuitstoot?1
Provincies zijn de bevoegde gezagen voorverlening van vergunningen als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming aan veehouderijen. Er is geen overzicht, bij mij en bij provincies, over het aantal bedrijven dat daadwerkelijk is uitgebreid.
Indien een initiatiefnemer een bedrijfswijziging of uitbreiding wil doorvoeren zal allereerst aan de hand van een AERIUS-berekening gekeken moeten worden of er een depositiestijging plaatsvindt ten opzichte van de vergunde situatie. Mede op basis daarvan wordt er vastgesteld of er mogelijk significant negatieve effecten optreden voor Natura 2000-gebieden. Indien dit het geval is moet er een vergunning worden aangevraagd. Een depositietoename kan worden voorkomen door voor de wijziging of uitbreiding nog niet gebruikte maar wel vergunde emissieruimte te gebruiken (door middel van intern salderen) voor bedrijfswijziging of -uitbreiding. Ingebruikname van deze ruimte is toegestaan omdat deze reeds is vergund. Er hoeft dan geen nieuwe vergunning aangevraagd te worden, tenzij de wijziging of uitbreiding door andere factoren dan stikstof een significant negatief effect voor een Natura 2000-gebied kan hebben. Omdat in deze situaties de vergunningplicht ontbreekt, ontbreekt ook het overzicht over de hoeveelheid bedrijven die daadwerkelijk zijn uitgebreid.
Overigens is er een aantal maatregelen dat zorgt voor beperkingen aan het gebruik maken van emissieruimte die ontstaat door innovatie. Zo moet een bedrijf dat varkens, pluimvee of melkvee houdt over voldoende dier- en fosfaatrechten beschikken. Het aantal rechten en daarmee het aantal varkens, pluimvee en melkvee is op landelijk niveau begrensd. Voorts kan milieuregelgeving, mede afhankelijk van de lokale milieuruimte, beperkend zijn voor bedrijfsuitbreidingen. Ook zijn er financiële en economische belemmeringen die het gebruik van vergunde emissieruimte beperken.
Ik verken momenteel samen met provincies op welke wijze feitelijke toenames van emissies en daarmee van deposities kunnen worden tegengegaan.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de rechtbanken Noord-Nederland en Midden-Nederland en de door de NRC aangehaalde hoogleraren, die ernstige twijfels hebben bij de werking van technische lapmiddelen (die de uitstoot van deze uitbreidingen zouden moeten compenseren) en stellen dat de natuur daar de dupe van is?2, 3, 4
De Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) heeft in 2020 het advies «Stikstofverliezen uit mest in stallen en mestopslagen» uitgebracht. De CDM bevestigt de CBS-studie, waarin wordt geconcludeerd dat de effectiviteit van emissiearme stallen, om NH3-emissie te beperken, minder groot lijkt dan eerder bepaald. In mijn brief van 13 oktober 2020 aan uw Kamer (Kamerstuk 35 334, nr. 122) heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd en aangegeven welke acties ik in gang heb gezet. In deze brief is onder andere een onderzoek aangekondigd naar de effectiviteit van emissiearme stalsystemen in de praktijk. Dit onderzoek richt zich ook op de mogelijkheden deze effectiviteit te verbeteren. De resultaten daarvan komen naar verwachting in de eerste helft van 2022 beschikbaar.
Beaamt u dat Nederland onder andere in de stikstofcrisis terecht is gekomen doordat de overheid te makkelijk natuurvergunningen uitgaf, die op papier geen negatief effect zouden hebben op de natuur, maar dat dat in de praktijk anders was?
De stikstofcrisis is veroorzaakt door vele factoren. Ik focus mij nu op de structurele aanpak die moet leiden tot stikstofreductie en natuurverbetering. Daarbij wordt ook gekeken naar het beleid ten aanzien van natuurvergunningen.
Waarom acht u het acceptabel dat provincies toestemming blijven geven voor uitbreidingen van veehouderijen op basis van compensatie (intern salderen) met falende technische maatregelen? Deelt u het inzicht dat dit hetzelfde soort lakse beleid is als waardoor we in de natuurcrisis terecht zijn gekomen?
Enkele rechtbanken hebben geoordeeld dat er twijfel is of de in de Regeling ammoniak en veehouderij vastgestelde emissiefactoren voor emissiearme stalsystemen voldoende zekerheid geven over de werkelijke emissie van het veehouderijbedrijf in het kader van de Wet natuurbescherming. Tegen deze uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland is hoger beroep ingesteld door provincie Utrecht. Ik ondersteun dit hoger beroep.
Kunt u bevestigen dat u op eerdere Kamervragen antwoordde dat veel staltechnieken «in de praktijk niet zo goed presteren als in de regelgeving verondersteld wordt»?5
Dat klopt. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van vraag 2, wordt er daarom onderzoek gedaan naar de effectiviteit van emissiearme stalsystemen in de praktijk. Daarnaast blijkt uit onderzoek naar het rendement van combiluchtwassers voor ammoniak dat combiwassers kunnen voldoen aan de rendementen zoals die in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) zijn vastgelegd (Kamerbrief van de Staatssecretaris van IenW van 30 november 2021).
Zoals aangegeven in antwoord op eerdere vragen van het lid Geurts (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2773) zijn de emissiefactoren voor ammoniak uit stallen in de Regeling ammoniak en veehouderij tot stand gekomen op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke meetmethode en beoordeling volgens een procedure die ook internationaal wordt toegepast. Ze zijn in internationale vergelijking goed, zoals is aangegeven in het advies van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof. Indien de wetenschappelijke inzichten tot wijziging van de factoren leidt, zal deze ook worden meegenomen in de berekening op grond waarvan emissies en deposities worden bepaald ten behoeve van een natuurvergunning.
Emissiefactoren geven de te verwachten gemiddelde emissie per dierplaats van een staltechniek weer en komen tot stand op basis van beoordeling in praktijkstallen bij goed gebruik van die techniek. De factoren vormen de best beschikbare wetenschappelijke kennis ter zake. Als er duidelijke aanwijzingen zijn dat een emissiefactor onjuist is, wordt nader onderzoek gedaan dat kan leiden tot aanpassing van de emissiefactor. De factoren zijn vastgesteld zodat het bevoegd gezag kan toetsen of een veehouderij voldoet aan het Besluit emissiearme huisvesting. Daarnaast worden de factoren gebruikt voor de toestemmingverlening om de depositie van stalsystemen te berekenen aan de hand van AERIUS.
Voorts is, zoals ook in mijn antwoord op vraag 2 is aangegeven, in mijn brief aan uw Kamer van 13 oktober 2020, «Aanbieding en reactie op CDM-advies «Stikstofverliezen uit mest in stallen en mestopslagen'» (Kamerstuk 35 334, nr. 122) een onderzoek aangekondigd naar de effectiviteit van emissiearme stalsystemen in de praktijk. De resultaten daarvan komen naar verwachting in de eerste helft van 2022 beschikbaar. Het trekken van beleidsconclusies op basis van dit onderzoek is aan het nieuwe kabinet.
Vindt u het een effectieve besteding van belastinggeld als u enerzijds veehouderijen uitkoopt ten behoeve van stikstofreductie en anderzijds veehouderijen laat uitbreiden? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, bent u bereid om uitbreidingen van veehouderijen niet langer toe te staan?
Indien een initiatiefnemer een bedrijfswijziging of uitbreiding wil doorvoeren zal allereerst aan de hand van een AERIUS berekening gekeken moeten worden of er een depositiestijging plaatsvindt ten opzichte van de vergunde situatie. Mede op basis daarvan wordt er vastgesteld of er mogelijk significant negatieve effecten optreden voor Natura 2000-gebieden. Indien dit het geval is moet er een vergunning worden aangevraagd. Een depositietoename kan worden voorkomen door voor de wijziging of uitbreiding nog niet gebruikte maar wel vergunde emissieruimte te gebruiken (door middel van intern salderen) voor bedrijfswijziging of -uitbreiding. Ingebruikname van deze ruimte is toegestaan omdat het reeds is vergund. Er hoeft geen nieuwe vergunning aangevraagd te worden. Omdat in deze situaties de vergunningplicht ontbreekt, ontbreekt ook het overzicht over de hoeveelheid bedrijven die daadwerkelijk zijn uitgebreid.
Kunt u uitsluiten dat de veehouderijen die de afgelopen tweeënhalf jaar zijn uitgebreid door intern salderen, voor 2030 alsnog zullen moeten worden uitgekocht door de overheid om de natuur- en klimaatdoelen te halen? Zo ja, waarop baseert u dat? Zo nee, waarom gaat u dan door met dit soepele beleid voor intern salderen?
De keuze om gebruik te maken van intern salderen ligt bij de individuele ondernemer. Om te zorgen dat veehouders bij beslissingen hierover een afgewogen keuze maken heb ik gestimuleerd dat veehouders hierbij gebruik maken van begeleiding door onafhankelijke bedrijfscoaches. Het pakket om te komen tot de benodigde stikstofreductie bestaat uit een divers aantal maatregelen om zo afhankelijk van de situatie de opgave te kunnen invullen. Ten aanzien van de agrarische sector gaat het onder andere om stalinnovaties, extensivering en opkoopregelingen, waar boeren vrijwillig op kunnen intekenen.
Eén van de opties in een mogelijke vervolgaanpak stikstof is het reduceren van stikstofdepositie door het verder opkopen van veehouderijen. Een onderzochte variant van de mogelijke vervolgaanpak stikstof (zie mijn brief aan uw Kamer d.d. 12 november jl., Kamerstuk 35 334, nr. 170) bevat een integrale gebiedsgerichte aanpak. Deze variant kent een breed scala aan maatregelen, waaronder de opkoop van veehouderijen, inzet op stalinnovatie en het stimuleren van omschakeling voor de boeren die blijven. Het onderzochte pakket is dus nadrukkelijk integraal ingestoken met een balans voor blijvers en stoppers. Het is aan een volgend kabinet om hierover te besluiten.
Kunt u bevestigen dat u in antwoord op eerdere Kamervragen erkende dat u met de reservering van 678 miljoen euro tot 2030 voor technische lapmiddelen voor de veehouderij niet heeft geregeld dat de hiermee gewonnen «emissieruimte» direct weer wordt opgevuld door een uitbreiding van het aantal dieren, maar dat u erop rekent dat andere maatregelen (zoals dier- en fosfaatrechten) dit effect zullen beperken?6
In eerdere Kamervragen heb ik inderdaad aangegeven dat er gevallen bestaan waarin «gewonnen» emissieruimte ingezet kan worden voor uitbreiding. Er is echter een aantal maatregelen dat zorgt voor beperkingen aan het gebruik maken van gewonnen emissieruimte door innovatie. Zo is er wet- en regelgeving die een toename van het aantal dieren begrenst of beperkt. Zoals zijn er dier- en fosfaatrechten, eisen en kosten met betrekking tot mestverwerking, milieuregelgeving en de Wet veehouderij en ammoniak. Ook zijn er financiële en economische belemmeringen die het gebruik van vergunde emissieruimte beperken (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 231).
Kunt u bevestigen dat de dier- en fosfaatrechten gewoon verhandelbaar zijn en dat veehouders deze dus kunnen kopen van stoppende collega’s, waardoor uitbreidingen en schaalvergroting gewoon mogelijk zijn, zoals ook is gebeurd bij de genoemde 360 bedrijven?
Het is inderdaad mogelijk om de dier- en fosfaatrechten over te nemen van stoppende bedrijven. Daarbij moeten bedrijven binnen de vergunde ruimte blijven. Zoals in de beantwoording van vraag 3 aangegeven, worden de emissie en depositie bepaald op grond van de best beschikbare wetenschappelijke kennis ter zake. Daarnaast zijn er een aantal beperkingen voor ingebruikname van vergunde, maar nog niet gebruikte, emissieruimte zoals benoemd in de beantwoording van vraag 1.
Vindt u het een effectief natuurbeleid en een effectieve besteding van 678 miljoen euro belastinggeld om stikstof te reduceren, wanneer de gerealiseerde «emissieruimte» door de betreffende veehouders direct weer opgevuld kan worden met een uitbreiding van het aantal dieren door intern salderen?
Investeren in emissiereducerende stalsystemen beschouw ik als een belangrijk instrument voor de landelijke opgave om stikstof te reduceren. Daarom blijf ik inzetten op nader onderzoek om de emissies van dergelijke systemen zo nauwkeurig mogelijk vast te kunnen stellen en ervoor zorg te dragen dat de systemen op een juiste wijze worden geïmplementeerd en gebruikt (Kamerstuk 35 334, nr. 122).
Zoals aangegeven wordt op dit moment samen met de provincies verkend op welke wijze feitelijke toenames van emissies, en daarmee deposities, kunnen worden tegengegaan. Indien blijkt dat de condities voor behoud en herstel van instandhouding met de doelstellingen en het bijbehorende maatregelenpakket niet worden behaald, dan worden deze bijgesteld.
Kunt u bevestigen dat u in antwoord op eerdere Kamervragen stelde dat het inzetten van emissieruimte voor economische ontwikkelingen «alleen gebeurt als het effect van deze maatregelen vaststaat en additioneel is ten opzichte van wat nodig is voor behoud en het halen van de voorgestelde wettelijke reductie- en instandhoudingsdoelstellingen»?7
Dat klopt. Bij het treffen van bronmaatregelen is het uitgangspunt van het beleid dat het effect van maatregelen vast moet staan voordat depositieruimte kan worden ingezet voor economische ontwikkelingen. Ook moeten de maatregelen additioneel zijn ten opzichte van de reductie- en instandhoudingsdoelstellingen. Dat betekent dat stikstofreductiemaatregelen, die naar hun aard kunnen dienen om te voldoen aan de verplichtingen uit artikel 6, eerste en tweede lid, Habitatrichtlijn (Hrl) (behoud borgen en verslechtering voorkomen) alleen als beschermingsmaatregelen ter mitigatie van effecten van nieuwe plannen en projecten in de zin van artikel 6, derde lid, van de Hrl kunnen worden ingezet als deze niet nodig zijn voor behoud van de kwaliteit van de voor stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten in een Natura 2000-gebied of het op termijn bereiken van de uitbreidings- en verbeterdoelstellingen.
Kunt u bevestigen dat zelfs alle natuur- en bronmaatregelen uit de structurele aanpak tezamen niet zullen zorgen voor het behalen van de landelijke instandhoudingsdoelstellingen uit de Habitatrichtlijn, omdat ze er niet op zijn gericht om alle natuurgebieden in een gunstige staat van instandhouding te brengen? Waarom denkt u dan toch dat er tot wel 70% van de gewonnen «emissieruimte» ingezet kan worden voor economische activiteiten?
De Wet stikstofreductie en natuurverbetering – waarin de structurele aanpak van de stikstofproblematiek is verankerd – bevat wettelijk vastgestelde resultaatsverplichtende doelstellingen voor de reductie van de stikstofbelasting van Natura 2000-gebieden en de opdracht om een programma met maatregelen vast te stellen om die doelstelling te realiseren en effecten te monitoren. Vooruitlopend op de vaststelling van het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering is reeds gestart met de uitvoering van het maatregelenpakket. Als uit de monitoring blijkt dat die doelstellingen niet worden gehaald dan zullen de maatregelen daarop worden bijgestuurd. Het in de vorige vraag genoemde additionaliteitsvereiste geldt evenzeer voor de ruimte die wordt ingezet voor economische activiteiten in het kader van extern salderen.
Kunt u deze vragen één voor één en ruimschoots voor de behandeling van de LNV-begroting beantwoorden?
Wegens interne afstemming is het niet gelukt om de vragen tijdig te beantwoorden.
Het Wierdense Veld. |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Slagveld om het Wierdende Veld (2) – Beleid kapittelt wetenschap» en de conclusie dat «geen van de scenario’s van de betrokken onderzoekers zouden leiden tot het behalen van de beoogde natuurdoelen»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat een betrokken onderzoeker van dit natuurbeleid aangaf dat er «ingrijpendere maatregelen nodig zouden zijn om de beoogde doelen te halen»?2
De in het artikel opgenomen uitspraak was mij eerder niet bekend. Omdat de onderzoeker deze uitspraak – volgens het artikel – alleen anoniem wilde doen, is het voor mij ook niet mogelijk om na te gaan wat er precies heeft plaatsgevonden.
Bent u ermee bekend dat LTO Noord de niet behaalbare doelen heeft aangekaart bij de provincie Overijssel en extra geld gevraagd heeft voor aanvullend onderzoek, maar dat er tot dusver geen besluit is genomen?
In de bestuurlijke adviescommissie van de gebiedsuitwerking Wierdense Veld heeft LTO Noord de tussentijdse resultaten van de uitwerking van het inrichtingsplan aan de orde gesteld. Deze lieten zien dat voor het realiseren van de instandhoudingsdoelen een grotere bufferzone nodig was dan voorzien in de Natura 2000-Gebiedsanalyse, dat aanvullende interne maatregelen nodig waren en dat mogelijk op korte termijn de drinkwaterproductie verminderd zou moeten worden.
Naar aanleiding hiervan heeft de provincie Overijssel toen besloten een pas op de plaats te maken, de verhouding tussen de opgaven voor hoogveenherstel en drinkwaterproductie nader te verkennen en hiervoor oplossingsrichtingen te verkennen.
Kunt u een reactie geven op de geschetste situatie in vraag 1 tot en met 3?
Hoe het in het verleden ook precies is gelopen, vastgesteld kan worden dat de provincie de genoemde verkenning heeft afgerond en besloten heeft het gebiedsproces te hervatten. Tevens is het maatregelenpakket door provinciale staten goedgekeurd, waaruit bleek dat er vertrouwen is in de effectiviteit van de maatregelen. Onlangs zijn ook al interne maatregelen in het gebied getroffen. Ik ga ervan uit dat ook in de toekomst – in overleg met de bij het gebiedsproces betrokken partners – de benodigde maatregelen zullen worden getroffen.
Bent u bekend met het rapport «Plan van Aanpak planuitwerking PAS/N2000 Wierdense Veld»?3
Ja.
Bent u ermee bekend dat het adviesbureau Tauw – dat dit rapport heeft opgesteld – tevens een prominente rol heeft in het onderzoek zelf?
Ja. De provincie Overijssel heeft LTO Noord opdracht gegeven de maatregelen van de Natura 2000-gebiedsanalyse uit te werken in een inrichtingsplan. LTO Noord heeft voor de uitvoering hiervan expertise van Tauw ingezet.
Kunt u een reactie geven over waarom een adviesbureau niet alleen een adviserende maar ook een prominente, onderzoekende rol heeft in het plan van aanpak?
Onderzoek en advies liggen in elkaars verlengde. En aangezien de benodigde gebiedsspecifieke expertise niet breed beschikbaar is, lag het voor de hand om hetzelfde bureau voor beide aspecten in te zetten.
Bent u bekend met het rapport «Ecologische beoordeling Wierdense Veld», waarin gesproken wordt van enkele tientallen hectaren? Waarom staan op de habitatkaart in AERIUS dan enkele honderden hectaren ingetekend als «herstellend hoogveen»?4
De habitatkartering laat zien dat er in totaal 383 ha Herstellende hoogvenen (H7120) aanwezig is in het Wierdense Veld. Dit betreft álle onderdelen van dit breed gedefinieerde habitattype. De op pagina 5 van de Ecologische beoordeling genoemde tientallen hectaren betreffen slechts een onderdeel van de ambitie voor kwaliteitsverbetering van Herstellende hoogvenen, namelijk het vervangen van veenmosarme door veenmosrijke begroeiingen.
Hoe beoordeelt u de «enkele tientallen hectares» in dit ecologische rapport en de honderden gekarteerde hectares in AERIUS?
De tientallen hectares uit het rapport betreffen slechts een klein deel van het totale oppervlak van het habitattype, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 8.
Bent u bekend met het rapport «Vooronderzoek Wierdense Veld»?5
Ja.
Bent u van mening dat de conclusie correct is dat het Wierdense Veld gekarteerd staat als «herstellend hoogveen» in AERIUS terwijl het in het jaar 1800 heideveld betrof?
In het genoemde rapport staat op pagina 75: «De vegetatie in het huidige natuurreservaat Wierdense Veld bestond rond 1800 uit heidevelden en hoogvenen.» Het is onduidelijk waar de auteurs deze conclusie op baseren; er staat namelijk in dat rapport geen kaart uit 1800 met dit onderscheid en de uitspraak vloeit ook niet voort uit de informatie die in het hoofdstuk wordt besproken. Op pagina 6 van het rapport staat echter wel een kaart van eind 17e eeuw met voor het Wierdense Veld en de wijde omgeving de aanduiding «Moerige Veenen», wat duidt op een hoogveenlandschap.
Tot de vegetatietypen die behoren tot hoogveenlandschappen behoren ook bepaalde vormen van dophei- en struikheibegroeiingen: «heidevelden» kunnen dus zowel onderdeel zijn van hoogveenlandschappen als van zandlandschappen. Alleen in het laatste geval is sprake van andere habitattypen, zoals Vochtige heiden en Droge heiden. Voor de conclusie of vegetatietypen die kwalificeren voor Herstellende hoogvenen (H7120) daadwerkelijk tot dat habitattype behoren, is het dus noodzakelijk om na te gaan of ter plekke in het verleden een hoogveenlandschap voorkwam. Dat kan op een direct wijze worden vastgesteld op basis van de aanwezigheid van een veenbodem, maar die veenbodem kan inmiddels afgegraven zijn waardoor niet op voorhand kan worden geconcludeerd dat er van een hoogveenlandschap sprake is. In dat laatste geval moeten oude kaarten worden geïnterpreteerd. Dat is gedaan in het rapport «Kartering van de habitattypen Actief en Herstellend hoogveen in Nederland» (Jansen e.a., 2013). Op pagina 76 staat over het Wierdense Veld: «De huidige gebiedsbegrenzing ligt volledig binnen het voormalige hoogveenlandschap». Ook volgens hoofdstuk 20 in het standaardwerk «Hoogvenen» (Jansen & Grootjans, 2019) was het hele Wierdense Veld onderdeel van een uitgestrekt hoogveenlandschap; de dichtstbijzijnde zandgronden lagen ruim buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied.
Dat betekent dat het terecht is dat in AERIUS het gehele oppervlak met kwalificerende vegetatietypen in het Wierdense Veld is aangeduid als Herstellende hoogvenen.
Kunt u exact aangeven welk deel van het Wierdense veld in 1800 heideveld betrof en waar de veenputten – daar waar op kleine schaal turf is gewonnen – zich exact bevinden?
Het is op grond van de rond 1800 gemaakte kaarten niet mogelijk om onderscheid te maken tussen onaangetaste hoogveenbegroeiingen met dop- of struikhei («heidevelden») enerzijds en veenputten anderzijds. Op de veldkaart die is gemaakt voor de militaire kaart van rond 1850 staan echter in het zuidwestelijke deel al wel veenputten ingetekend; de rest van het gebied is ingetekend als onontgonnen, moerassig hoogveen, waarbij geen onderscheid is gemaakt tussen het al dan niet begroeid zijn met heidesoorten. Voor de bepaling van het habitattype is het onderscheid is de genoemde onderdelen niet relevant, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 11.
Bent u bereid elke vraag apart te beantwoorden?
Ja.
Het bericht Biodiversiteitstop worstelt met vage doelen en beloften’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Biodiversiteitstop worstelt met vage doelen en beloften»?1
Ja.
Hoe komt het commitment van Nederland voor de bescherming van 30% land-en natuuroppervlak (in het kader van de High Ambition Coaliton) concreet terug in de inzet van Nederland tijdens de Convention on Biological Diversity (CBD) in Kunming?
De inzet voor de 15de Conferentie van Partijen (COP-15) van het Biodiversiteitsverdrag (CBD) wordt in EU-verband bepaald. Nederland onderschrijft, evenals de Europese Commissie en verschillende andere lidstaten, de High Ambition Coalition (HAC) en zet zich bij de onderhandelingen over het EU-standpunt in voor opname van de ambitie van de HAC voor bescherming van natuur op 30 procent van het wereldwijde land- en wateroppervlak.
Kunt u bevestigen dat meerdere landen vorige maand tijdens het congres van de International Union for Conservation of Nature and Natural Resources (IUCN) concrete toezeggingen hebben gedaan voor grootschalige natuurbescherming- en herstel in het Marseille Manifesto? Zo ja, hoe draagt Nederland bij aan de ambitie van dit manifest dat ook op wereldniveau verankerd wordt?
Ja. Nederland is aangesloten bij verschillende van de initiatieven waaraan in het Marseille Manifesto wordt gerefereerd, waaronder de bovengenoemde HAC en de Alliance for the Conservation of Rainforests. Daarnaast zet Nederland zich bij de onderhandelingen voor het nieuwe strategisch plan van de CBD voor de periode 2020–2030 (Global Biodiversity Framework), conform de motie-Jetten/De Groot (beide D66) (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1617) in voor ambitieuze doelen en verbeterde implementatie.
Hoe beoordeelt u dat uit het rapport Global Biodiversity Outlook 5 blijkt dat het overgrote deel van de Aichi doelen niet of nauwelijks gehaald is?2
Het kabinet onderschrijft de conclusies van de Global Biodiversity Outlook 5. Vanwege de urgentie van het verlies van biodiversiteit is het is zeer zorgelijk dat het overgrote deel van de Aichi-doelen niet zijn gehaald. De belangrijkste reden dat de Aichi-doelen niet zijn gehaald is de gebrekkige implementatie door Partijen.
Hoe gaat Nederland ervoor zorgen dat nieuw geformuleerde doelen wel gehaald gaan worden?
Bij de onderhandelingen voor het nieuwe biodiversiteitsraamwerk zet Nederland zich in voor een versterkt systeem van monitoring, rapportage en verantwoording met bindende rapportage vereisten, evenals een mechanisme voor tussentijdse ophoging van inzet en ambitie («ratcheting up»). De implementatie van het verdrag wordt hiermee versterkt en beter verzekerd. Ook kan op die manier tijdig worden bijgestuurd, mochten de gestelde doelstellingen niet binnen bereik komen. Nederland blijft zich op deze wijze internationaal inzetten voor de motie-Jetten/De Groot (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1617).
Wat is er de afgelopen jaren gebeurd om de afstand tussen beleid op papier en uitvoering in de praktijk te overbruggen?
In de afgelopen periode heb ik u middels diverse brieven geïnformeerd over de implementatie van de kabinetsinzet met betrekking tot biodiversiteit in relatie tot zowel nationaal- als internationaalbeleid. Het betreft onder andere de kabinetsappreciatie van het Intergovernmental Platform on Biodiversity and Ecosystem Services (IPBES) Global Assessment (Kamerstuk 26 407, nr. 130), de brief versterken internationale inzet biodiversiteit (Kamerstuk 26 407, nr. 134) en de brief versterken programma biodiversiteit (Kamerstuk 26 407, nr. 136).
Wat was uw precieze inzet bij de digitale bijeenkomst die afgelopen week plaatsvond?
Het eerste deel van de 15de conferentie van partijen (COP-15) van de CBD in Kunming bestond mede uit een «High Level»-gedeelte, waar ik een bijdrage heb geleverd aan de discussie over de financiering voor biodiversiteit in het nog overeen te komen strategisch raamwerk. Tijdens het eerste deel van COP-15 vonden geen onderhandelingen plaats over het GBF, wel zijn er besluiten genomen over het budget voor het secretariaat en het voortzetten van COP-15 op een later tijdstip. De onderhandelingen over het GBF en aanverwante onderwerpen, zoals financiering en monitoring vinden plaats tijdens het tweede gedeelte van COP-15. De Nederlandse inzet is onverminderd gericht op ambitieuze doelen en verbeterde implementatie en is overeenkomstig de Europese inzet.
Hoe worden de gemaakte afspraken tijdens de CBD straks geïmplementeerd in Nederlands beleid?
Na het tweede gedeelte van CBD COP-15, dat vooralsnog gepland staat van 25 april tot 8 mei 2022, zal bezien worden wat de gemaakte afspraken betekenen voor het kabinetsbeleid en hoe dit aansluit bij de Europese Biodiversiteit Strategie (EBS) en nationale doelstellingen. Vooruitlopend op de afspraken in Kunming is namelijk al gestart met de uitwerking en de implementatie van de EBS. Op basis van de afspraken in het kader van de CBD zal bezien worden of nationaal aanvullende actie is vereist. Ik heb uw Kamer eerder gemeld dat ik in Nederland wil inzetten op een sterkere doorwerking van internationale en Europese doelstellingen in ons nationale beleid.
Hoe wordt er toegezien op de uitvoering?
In de afgelopen periode (1998–2018) is er zes keer gerapporteerd over de implementatie van de CBD. Nederland zet zich ervoor in om de uitvoering van de monitoring, rapportage en verantwoording te versterken in het GBF, zodat ook tussentijds bijsturen mogelijk wordt. Verder wordt aangesloten bij EU-verplichtingen op het gebied monitoring, rapportage en verantwoording.
Hoe wordt in beeld gebracht of de uitvoering ook leidt tot een beter doelbereik?
Nederland en de EU pleiten voor de opname van ambitieuzere rapportagevereisten in het GBF, waaronder de verplichting voor landen om nationale doelstellingen te formuleren. Om het doelbereik verder te verbeteren wil Nederland dat met grotere regelmaat gerapporteerd wordt, zodat de bijdrage van landen aan internationale doelstellingen inzichtelijk wordt en deze beter aan elkaar gekoppeld worden. Versterking van de rapportagevereisten is noodzakelijk voor een beter doelbereik omdat dit in de huidige afspraken onvoldoende geborgd is.
Welke rol speelt ecologische monitoring hierin?
Naast het vaststellen van het nieuwe biodiversiteitsraamwerk (GBF) worden tijdens het tweede deel van CBD COP-15 ook afspraken gemaakt over het monitoring raamwerk dat alle indicatoren bevat om de afgesproken doelen te kunnen monitoren. Ecologische monitoring zal naar verwachting met name betrekking hebben op doelen gerelateerd aan de eerste twee hoofddoelen van de CBD, namelijk Conservation en Sustainable Use en in mindere mate van toepassing zijn op het derde hoofddoel Access & Benefit Sharing.
Het afschuwelijke recordafschot van wilde zwijnen op de Veluwe |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de berichten «Recordafschot wilde zwijnen door voedseltekort in Veluwse bossen» en «Een zware winter zorgt niet voor sterfte bij zwijnen, dat doet de jacht»?1, 2
Ja.
Klopt het dat u geen nationaal overzicht heeft van de afschotcijfers, de vergeven afschotvergunningen en hoeveel zwijnen en/of herten er zijn geteld? Zo ja, hoe kunt u dan inhoud geven aan uw eindverantwoordelijkheid voor de natuur? Zo nee, kunt u deze cijfers met de Kamer delen?
Dat klopt, dit overzicht heb ik niet. Toezicht op afschotcijfers is een gedecentraliseerde verantwoordelijkheid van provincies. Faunabeheereenheden rapporten aan de desbetreffende gedeputeerde staten. Faunabeheereenheden publiceren deze vervolgens op hun website en deze is voor eenieder te raadplegen.
Systeemverantwoordelijkheid neem ik door toe te zien of het systeem functioneert en of een ieder in staat is zijn eigen rol te vervullen. Het Rijk is verantwoordelijk voor de kaders en ambities en de provincies zijn verantwoordelijk voor het invullen en uitvoeren van dit beleid. De keuze of de provincies maatregelen nemen die daarvoor zijn benoemd of andere – vergelijkbare of betere – maatregelen, is de verantwoordelijkheid van de provincies. Desgewenst kunnen Rijk en provincies hierover in overleg treden.
Controleert u de faunabeheerplannen van de provincies om invulling te geven aan uw eindverantwoordelijkheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vaak controleert u deze plannen en hoe?
Nee, zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangeef wordt door de gedeputeerde staten van de provincies toezicht gehouden op de faunabeheerplannen. Ik zie dit niet als mijn verantwoordelijkheid.
Kunt u aangeven hoe u invulling geeft aan uw eindverantwoordelijkheid met betrekking tot de staat van de natuur, wanneer u geen overzicht heeft van de draagkracht van leefgebieden en hoe deze zich tot elkaar verhouden?3
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u het inzicht dat u, als eindverantwoordelijke, een overzicht zou moeten hebben van de getelde dieren, de afschotcijfers en de omvang van de populaties in alle Nederlandse leef- en natuurgebieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dit opstellen?
Zoals ik bij vraag 2 heb aangegeven zie ik het niet als onderdeel van mijn systeemverantwoordelijkheid om overzichten en cijfers bij te houden. Provincies zijn hierin bevoegd gezag.
Klopt het dat er landbouwenclaves zijn op de Veluwe? Kunt u aangeven hoeveel hectare deze omvatten en wat er wordt verbouwd? Welk gedeelte van de gebieden is deugdelijk afgeschermd om schade van in het wild levende dieren te voorkomen?
Ja, er zijn landbouwenclaves op de Veluwe aanwezig. In totaal wordt 7.524 hectare (ha) (GDI, 2021) geheel omsloten door Natura 2000-gebied; daarvan is 3.006 ha in agrarisch gebruik en dus aan te merken als landbouwenclave. In volgorde van afnemende oppervlakte gaat het met name om grasland, snijmaïs, granen en aardappelen. Daarnaast vindt er ook agrarisch gebruik plaats binnen het Natura 2000-gebied Veluwe; het gaat daarbij om kleine locaties die mede van belang zijn voor de vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen. De omvang hiervan is 2.190 ha akker- en grasland. Deze oppervlakte is dus Natura 2000-gebied.
Op veel plekken zijn maatregelen getroffen om de gebieden af te schermen, bijvoorbeeld zwijn-kerende rasters rond de agrarische enclave Uddel Elspeet. Om welk deel van de landbouwenclaves het gaat, is niet exact bekend.
Hoeveel hectare van deze landbouwgebieden wordt meegerekend als Natura 2000-gebied?
2.190 ha akker- en grasland, zie mijn antwoord op vraag 6.
Hoeveel hectare van deze landbouwgebieden is ingetekend als nog niet gerealiseerde natuur?
Dit is terug te vinden in het Natuurbeheerplan (NBP) van de provincie4. In het NBP begrenzen en beschrijven provincies de gebieden waar beheerders subsidie kunnen krijgen voor het beheer en de ontwikkeling van natuur, agrarische natuur en landschapselementen. De begrenzing is aangeduid op twee kaarten, de beheertypenkaart en de ambitiekaart. Op de beheertypenkaart staat de actuele natuursituatie voor het (agrarisch) natuurbeheer. Op de ambitiekaart staat de ambitie van de provincies voor de (agrarische) natuur. Het NBP wordt vastgesteld en gewijzigd bij besluit van gedeputeerde staten van de provincies.
Is er onderzoek gedaan naar de gevolgen voor trek- en zwerfgedrag van wolven wanneer hun leefgebied verstoord wordt door jacht op hun prooidieren en wat de effecten kunnen zijn voor hun foerageergedrag met betrekking tot landbouwhuisdieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn daarvan de resultaten?
Tot op heden is niet gebleken dat wolven verstoord worden door het beheer van grote hoefdieren. Wanneer wolven in gebieden komen met meerdere prooisoorten (dam-, edelhert, ree en wild zwijn) die in voldoende omvang aanwezig zijn, is het risico op predatie van landbouwhuisdieren laag. Wolven hebben een duidelijke voorkeur voor wilde dieren.
Is het u bekend dat jagers met name mannelijke dieren schieten en daarmee de natuurlijke populatiedynamiek kunstmatig beïnvloeden? Zo nee, waarom niet en bent u bereid daar nader onderzoek naar te verrichten? Zo ja, hoe beoordeelt u het kunstmatig beïnvloeden van de natuurlijke populatiedynamiek en bent u bereid hier paal en perk aan te stellen?
Navraag bij de provincie Gelderland leert mij dat er in absolute aantallen meer vrouwelijke dieren worden geschoten dan mannelijke. Interpretatie en aansturing is aan gedeputeerde staten. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen en besluiten die de provincie hierbij neemt.
Kunt u aangeven of er nog gejaagd mag worden in delen van de Veluwe die mogelijk afgesloten worden vanwege toeristische drukte?4
Faunabeheer vindt uit oogpunt van veiligheid bij voorkeur plaats op rustige plekken. De precieze locatie is een afweging die de jachthouder maakt.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
De export van dolfijnen naar een pretpark in China |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat, voordat de dolfijnen, walrussen en zeeleeuwen op transport gaan, er aan drie voorwaarden voldoen moet zijn, te weten de CITES-exportvergunning (Convention on International Trade in Endangered Species of wild fauna and flora), een veterinaire keuring (niet ouder dan 48 uur voor vertrek) en onderzoek in het kader van artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren?1
Het klopt dat voor de voorgenomen overdracht van deze dieren veterinaire en CITES-regelgeving geldt en dat op grond van artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren de dierentuin zich ervan moet verzekeren dat de ontvangende partij de dieren houdt, huisvest en verzorgt volgens de normen die voor (Nederlandse) dierentuinen gelden op grond van hoofdstuk 4.1 van dat Besluit.
Voor tuimelaar dolfijnen en walrussen is bij uitvoer een CITES-exportvergunning vereist. Deze CITES-vergunningen worden door de RVO uitgegeven. Californische zeeleeuwen worden niet beschermd onder het CITES-verdrag en voor die dieren geldt deze verplichting derhalve niet.
Voor alle drie de diersoorten geldt dat kort voor vertrek een veterinaire keuring plaatsvindt om te waarborgen dat de dieren gezond en fit voor transport zijn. Die wordt uitgevoerd door een dierenarts van het Dolfinarium. Of tevens een veterinair exportcertificaat vereist is, hangt af of het ontvangende land – in dit geval China – veterinaire importeisen stelt. Alleen in dat geval voert de NVWA ter controle een veterinaire keuring en exportcertificering uit. Het Dolfinarium heeft de NVWA vooralsnog niet op de hoogte gesteld van eventuele veterinaire importeisen van de Chinese autoriteiten.
Welke dierenarts voert de veterinaire keuring uit? Is deze dierenarts volledig onafhankelijk van het Dolfinarium, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en het Hainan Ocean Paradise? Zo ja, kunt u dit aantonen?
Hierbij verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
Hoe ziet het onderzoek dat het Dolfinarium moet doen in het kader van artikel 4.11 Besluit houders van dieren eruit? Is dat een onderzoek ter plaatse?
De in artikel 4.11 van het Besluit opgenomen verplichting legt de verantwoordelijkheid bij de overdragende dierentuin neer om dierentuindieren naar een geschikte bestemming over te dragen. Het artikel geeft niet aan op welke wijze de overdragende dierentuin onderzoek moet doen. Een onderzoek ter plaatse is derhalve geen verplichting, maar kan een manier zijn om zich ervan te verzekeren dat de dieren op die locatie worden gehouden, verzorgd en gehuisvest conform het Besluit Houders van dieren. De overdragende dierentuin zal dit in elk geval in voldoende concrete mate moeten kunnen aantonen, waarbij het moment van overdracht als beslissend peilmoment geldt.
Hoe toetst de RVO de uitvoering van dit onderzoek?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) beoordeelt of uit de aangeleverde informatie door het Dolfinarium blijkt dat de dieren in Hainan Ocean Paradise worden gehouden, verzorgd en gehuisvest op een wijze conform de hierboven genoemde voorschriften van het Besluit Houders van dieren. Dat doet RVO onder meer door de aangeleverde informatie te vergelijken met de meest recente eisen die dierentuinorganisaties, zoals EAZA (European Association of Zoos and Aquaria), AZA (Association of Zoos and Aquariums) en EAAM (European Association for Aquatic Mammals) aan de huisvesting en verzorging van zeezoogdieren stellen. Wanneer er op basis van de beoordeling twijfel bestaat of de ontvangende dierentuin voldoet aan de voorschriften, kan RVO aanvullend onderzoek doen of schakelen met derde partijen om te beoordelen of de overdragende dierentuin aan artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren voldoet. RVO kan ook gebruik maken van (externe) deskundigen. Tevens kan RVO aanvullende informatie opvragen bij de overdragende dierentuin.
Om te kunnen concluderen dat het Dolfinarium aan artikel 4.11 heeft voldaan is vereist dat op het moment van overdracht alle verstrekte informatie actueel is en overeenkomt met de feitelijke situatie in Hainan Ocean Paradise. Het Dolfinarium zal RVO daarover tijdig, maar kort voor het moment van overdracht van de dieren informeren, zodat een definitieve beoordeling kan plaatsvinden.
Maakt het volledige onderzoeksverslag deel uit van de onderliggende documenten van de exportvergunning? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek dat het Dolfinarium uitvoert vindt plaats op grond van de verplichting die volgt uit artikel 4.11 van het Besluit Houders van dieren. Van het uitgevoerde onderzoek in het kader van het Besluit wordt geen apart onderzoeksverslag gemaakt. Dolfinarium levert informatie aan en die wordt zorgvuldig beoordeeld door RVO.
Een CITES-exportvergunning heeft betrekking op de instandhouding van wilde diersoorten. Dierenwelzijn maakt daar geen onderdeel van uit. Het onderzoek staat hier derhalve los van.
Bent u bereid om het onderzoek dat het Dolfinarium moet doen in het kader van artikel 4.11 Besluit houders van dieren, met de Kamer delen, zodra het gereed is? Zo nee, waarom niet?
Ik zie op voorhand geen bezwaar om de desbetreffende stukken te zijner tijd met uw Kamer te delen.
Bent u het eens met de stelling dat het inzetten van de dieren als performers, zoals het doen van kunstjes op commando niet bijdraagt aan een goed dierenwelzijn en dat deze «dierpresentaties» daarom onderdeel zouden moeten zijn van de dierenwelzijnstoets? Bent u het eens met de stelling dat, indien het «niet in uw bevoegdheid ligt om de dierpresentaties in China te toetsen», de dierenwelzijnstoets met betrekking tot Hainan Ocean Paradise onvolledig en ontoereikend is? Zo nee, waarom niet?2
Ik deel de opvatting dat bij de overdracht het dierenwelzijn voorop moet staan.
Ten aanzien van het houden van dierpresentaties ben ik van mening dat die een educatief doel moeten dienen, zoals ook is bepaald in artikel 4.10, tweede lid, van het Besluit. Het educatieve doel van dierpresentaties wordt bij Nederlandse dierentuinen beoordeeld. Educatie maakt geen onderdeel uit van de toetsing op grond van 4.11 van het Besluit, omdat dit artikel specifiek ziet op het houden, huisvesten en verzorgen van dieren in de ontvangende dierentuinen, en niet op het tentoonstellen. Dat het niet in mijn bevoegdheid ligt om vanuit Nederland de dierpresentaties in China te inspecteren en daarop te handhaven, maakt niet dat de beoordeling op grond van 4.11 van het Besluit Houders van dieren ontoereikend is. Die wordt volledig uitgevoerd.
Hoeveel verdient het Dolfinarium aan de verkoop van de acht dolfijnen, twee walrussen en twee zeeleeuwen aan het Chinese pretpark Hainan Ocean Paradise? Kunt u de verkoopprijs van elk dier aangeven?
Het Dolfinarium ontvangt een onkostenvergoeding voor de overdracht van de twaalf dieren, onder meer voor de kosten van voer, verzorging, medicatie en het transport. De hoogte daarvan is onbekend en valt onder geheimhoudingsclausules in de afspraken tussen het Dolfinarium en Hainan Ocean Paradise.
Is het voor Hainan Ocean Paradise toegestaan de aangekochte dolfijnen, zeeleeuwen en walrussen door te verkopen aan een ander pretpark? Zo ja, erkent u dan dat hier een lacune in de Nederlandse wetgeving bestaat omdat alleen de dierenwelzijnsnormen bij de tussenhandelaar worden gecontroleerd?
Een eventuele overdracht van dieren van een Chinese dierentuin naar een derde partij in een ander land, is een aangelegenheid van die betrokken landen. Ik heb daarbij geen bevoegdheden en geen rechtsmacht en kan die evenmin met een wijziging van het Nederlands recht creëren. Ik ben enkel bevoegd om een Nederlandse dierentuin verplichtingen op te leggen en daarop te handhaven. Artikel 4.11 van het Besluit Houders ziet dan ook enkel op de huidige overdracht naar Hainan Ocean Paradise. Uit de gegevens die Dolfinarium heeft overgelegd blijkt overigens niet dat de Chinese dierentuin het voornemen heeft om de dieren door te verkopen.
Hoe kan het dat het Dolfinarium dieren verkoopt «om de resterende dieren meer bewegingsvrijheid te geven», terwijl de directeur van het Dolfinarium heeft aangegeven niet uit te sluiten om weer actief te gaan fokken?3 4 Waarom is het voor het Dolfinarium toegestaan om te fokken met dolfijnen als de dieren geen onderdeel zijn van het Europese instandhoudingsprogramma European Endangered Species Programme (EEP)?5
Zoals ik in mijn antwoorden op uw eerdere Kamervragen reeds heb ik aangegeven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 77), vind ik het onwenselijk als het Dolfinarium met de overgebleven dieren zou fokken. Daarnaast vind ik dat, wanneer Dolfinarium toch met dieren fokt, dit moet bijdragen aan de instandhouding van de diersoort. Zo draagt het Europees instandhoudingsprogramma EEP bij aan zorg voor een gezonde en genetisch gevarieerde populatie van verschillende diersoorten binnen Europese diersoorten en zorgt het ervoor dat er niet meer dieren geboren worden dan noodzakelijk voor het programma.
Het Dolfinarium fokt momenteel niet met de dieren in de dierentuin en daartoe bestaat ook de komende jaren niet het voornemen. De dierentuin heeft mij verzekerd dat, mochten zij in een later stadium toch opnieuw willen gaan fokken met de dieren, het Dolfinarium zich opnieuw aansluit bij het EEP.
Deelt u de mening dat het niet deel uit maken van het Europese instandhoudingsprogramma EEP, de verkoop van dieren (zogenaamd om leefruimte te maken) en de aankondiging van het weer actief willen fokken met dolfijnen de suggestie wekt dat het Dolfinarium dolfijnen wil gaan fokken voor de verkoop? Zo niet, waarom niet?
Hierbij verwijs ik naar het antwoord op de vorige vraag.
Kunt u deze vragen vóór 31 oktober beantwoorden, in verband met de rechtszaak tegen RVO, inzake het Dolfinarium aangespannen door House of Animals en Sea Shepherd?
Het is mij vanwege de vereiste zorgvuldigheid en afstemming niet gelukt uw vragen eerder dan heden te beantwoorden. Overigens wordt de door Sea Shepherd ingestelde beroepszaak op 6 januari 2022 door de rechtbank op zitting behandeld.
Het bericht ‘Brussel maakte wél verslag van gesprek over Wierdense Veld’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Brussel maakte wél verslag van gesprek over Wierdense Veld»?1
Ja.
Waarom gaf u in antwoord op eerdere schriftelijke vragen aan dat er geen verslag is, terwijl nu blijkt dat er wel degelijk een verslag is gemaakt? Waarom heeft u dit gespreksverslag niet bij de Europese Commissie opgevraagd en aan de Kamer doen toekomen?2
Toen ik op 6 september 2021 antwoordde «Er is geen verslag gemaakt van het gesprek met de Eurocommissaris», was ik niet op de hoogte van het feit dat er binnen de diensten van de Europese Commissie een e-mail was verzonden met een korte samenvatting van het door mij gevoerde gesprek met eurocommissaris Sinkevičius, het zogenoemde «flash report». Deze e-mail is niet gedeeld met mij of mijn medewerkers. Naar mijn beste weten was er dus geen verslag gemaakt.
Begrijpt u het belang van goede informatievoorziening voor de volksvertegenwoordiging om het bestuur te controleren?
Het is inderdaad heel belangrijk dat de volksvertegenwoordiging goed geïnformeerd wordt. Dat heb ik ook in dit geval naar beste weten gedaan. En ik hoop dat mede door de nu gegeven antwoorden – ook in deze specifieke casus – burgers vertrouwen hebben in de overheid.
Beseft u wat voorvallen zoals deze doen met het vertrouwen van burgers in de overheid en het draagvlak voor het overheidsbeleid, in het bijzonder bij deze specifieke casus?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Nederland een andere interpretatie geeft aan Habitatrichtlijn artikel 6, dan de Europese Commissie en dat de Commissie de uitleg die Nederland hieraan geeft niet deelt? Zo ja, waarin zit dit verschil in interpretatie exact? Welke uitleg geeft de Commissie aan dit artikel en wat is uw eigen uitleg?
Een discussie over dit specifieke onderwerp heeft niet tijdens mijn overleg met de eurocommissaris plaatsgevonden. De vraag lag in dat gesprek alleen voor hoeveel flexibiliteit dit artikel biedt.
In het reguliere ambtelijke overleg tussen ambtenaren van de EC en ambtenaren van ministeries en provincies dat op 23 juni plaatsvond, is stilgestaan bij de vraag op welke wijze zou kunnen worden omgegaan met een situatie waarbij er onvoldoende «passende maatregelen» zouden zijn om verslechtering te voorkomen (lid 2 van art. 6), of waarbij denkbare maatregelen grote openbare belangen raken terwijl onzeker is of verslechtering plaatsvindt. Wanneer is het nemen van maatregelen nog proportioneel? Als voorbeeld is daarbij de drinkwaterwinning bij het Wierdense Veld genoemd. Daarbij is door Nederland bij de Europese Commissie verkend of voor de toepassing van lid 2 van artikel 6 (het nemen van passende maatregelen om verslechtering te voorkomen) een procedure denkbaar is die lijkt op die van lid 3 en 4 van artikel 6, de zogenoemde «ADC-procedure», om te bepalen of een maatregel passend en proportioneel is. De ADC-procedure van lid 3 en 4 is bedoeld voor toestemmingsverlening voor nieuwe activiteiten, waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt. Nederland heeft de vraag gesteld of die procedure wellicht ook gebruikt kan worden bij bestaande activiteiten waar geen alternatief (A) voor is, die vallen onder een dwingende (D) reden van groot algemeen belang en waarbij elders compensatie (C) van schade aan de natuur kan worden gerealiseerd. Nederland wilde dus verkennen of het mogelijk zou zijn om in zulke gevallen de activiteit door te kunnen laten gaan ondanks het daardoor veroorzaakte risico op verslechtering van de natuur en zonder het nemen van voldoende maatregelen om dat te voorkomen. De EC adviseerde echter om zo’n benadering niet toe te passen onder lid 2, omdat de Habitatrichtlijn deze interpretatie volgens de EC niet toelaat. De EC adviseerde om zo’n situatie te beoordelen onder lid 3 van de Habitatrichtlijn, als ware het een nieuwe activiteit. Hoe dat dan zou kunnen voor bestaande situaties die niet nieuw zijn – zoals bijvoorbeeld de drinkwaterwinning bij het Wierdense Veld – is tijdens het overleg niet duidelijk geworden. Dit zou immers betekenen dat het níet nemen van een passende maatregel passend beoordeeld zou moeten worden, als ware dat een nieuwe activiteit. De EC noemt dit een «ex post-toepassing» van art. 6, derde lid. Omdat dit een nieuwe suggestie is, moet nog nader worden verkend hoe dat in de praktijk vormgegeven zou kunnen worden.
Kortom: Nederland heeft met de EC verkend hoe flexibel de Habitatrichtlijn op dit punt geïnterpreteerd kan worden, maar de EC bleek het niet eens met de benadering die Nederland verkende om een algemeen belang – zoals bijvoorbeeld drinkwaterwinning – voorrang te kunnen geven in een Natura 2000-gebied.
Klopt het dat uit het gesprekverslag blijkt dat er geen volledige wetenschappelijke zekerheid verkregen is of te verkrijgen is over het succes van de voorgestelde ingrijpende beheermaatregelen in Wierdense Veld?
Vanuit de provincie Overijssel is voorafgaand aan het gesprek informatie gegeven over de voorgenomen maatregelen en de verwachte effectiviteit daarvan (Annex 3B van het verslag). Uit de tekst blijkt dat het heel moeilijk is om precies te voorspellen hoe de waterstanden in het natuurgebied zullen reageren op het gecombineerde effect van de hoeveelheid neerslag en de te nemen herstelmaatregelen enerzijds en de al dan niet toenemende wateronttrekking anderzijds. Bij benutting van de drinkwaterwinning volgens het langjarige gemiddelde is het voorgenomen maatregelpakket in de ecologische beoordeling als toereikend beoordeeld voor het behoud van het hoogveen. Als de waterwinningen structureel intensiever benut worden, is het huidige maatregelpakket mógelijk niet toereikend en dan zouden aanvullende maatregelen nodig kunnen zijn. Er is een kans dat als gevolg van klimaatverandering en hiermee samenhangende droge en warme zomers de winningen in de toekomt intensiever benut gaan worden. Of dat zo is, is niet te voorspellen. Het is daarom nodig de ontwikkelingen goed te monitoren. Als daaruit zou blijken dat verslechtering optreedt, zijn aanvullende maatregelen nodig, bijvoorbeeld de vermindering van de drinkwaterproductie. De resultaten van de ecologische beoordeling geven daartoe echter nu nog geen aanleiding.
Waarom ziet Nederland, zoals te lezen is in het gespreksverslag, het dan pas na het nemen van ingrijpende (en wetenschappelijke onzekere) maatregelen, zoals onder meer de opkoop van omliggende landbouwgronden, als een «optie» om alsnog gebruik te maken van de mogelijkheid van compensatie in de zin van artikel 6, lid 4 van de Habitatrichtlijn in andere hoogveennatuurgebieden?
Compensatie is een laatste mogelijkheid. Voordat daartoe wordt besloten, moet een lidstaat eerst al het mogelijke doen om passende maatregelen te nemen ter voorkoming van verslechtering.
Waarom kiest u er niet voor om al te compenseren voorafgaand aan het nemen van deze ingrijpende en sociaaleconomisch onomkeerbare maatregelen, waarvan de uitkomsten ook nog eens wetenschappelijk onzeker zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Is drinkwaterwinning niet per definitie een dwingende reden van groot openbaar belang in de zin van artikel 6, lid 4 van de Habitatrichtlijn, zoals in het verslag genoemd?
Drinkwaterwinning als zodanig is een dwingende reden van groot openbaar belang. De locatie waar die winning plaatsvindt, is echter niet dwingend. Vandaar dat in de ADC-procedure eerst de stap gezet moet worden van het verkennen van alternatieven, zoals het verplaatsen van de winning.
Waarom wil Nederland als lidstaat volgens het gespreksverslag dan toch per se in Wierdense Veld eerst een pakket maatregelen blijven nemen die volgens hetzelfde gespreksverslag qua uitkomst wetenschappelijk onzeker zijn en waarvan de resultaten ten gevolge van de drinkwaterwinning door gebrek aan ecologische kennis onbekend zijn?
Zie het antwoord op vragen 7 en 8.
Waarom stelt Nederland verderop in het verslag tegenover de Commissie dan toch dat het pakket maatregelen «volgens de huidige inzichten» de verslechtering van het hoogveen zal voorkomen en behoud van huidige hoogveenwaarden zal verzekeren? Spreekt Nederland zichzelf hier tijdens het gesprek met de Commissie niet tegen? Heeft u of de provincie soms andere inzichten dan de ontbrekende ecologische kennis en wetenschappelijke onzekerheid?
Uit het antwoord op vraag 6 blijkt dat er geen sprake is van een tegenstelling in de gepresenteerde informatie.
Waarom noemt de Commissie deze keuze in de titel «de weg die Nederland wil kiezen in deze situatie»? Vermeldt de Commissie in het gespreksverslag zelf niet expliciet dat de optie van artikel 6, lid 4 voor compensatie (van het verlies in Wierdenseveld ten gevolge van drinkwaterwinning) in andere Natura 2000-gebieden met hoogveenwaarden reeds open staat en dat deze optie in nieuwe Europese richtsnoeren over de toepassing van artikel 6 van de Habitatrichtlijn zal zijn opgenomen? Waarom heeft Nederland hier dan nog steeds geen gebruik van gemaakt of soortgelijke opties verkend? Vallen dergelijke opties duurder of goedkoper uit dan de omvangrijke en qua resultaat wetenschappelijk onzekere maatregelen in het Wierdense Veld?
De geciteerde titel («The path that the Netherlands wants to choose in this situation») is de titel die Nederland zelf heeft gebruikt in de schriftelijke informatie die voorafgaand aan het mondelinge overleg van 23 juni. Het is dus niet de Commissie die zegt dat Nederland deze weg wil kiezen. De voorgestelde keuze is voorgelegd aan de Commissie om te weten te komen of dit een begaanbare weg zou kunnen zijn. Vervolgens bleek tijdens het overleg dat de EC een andere route voorstelt; zie verder het antwoord op vraag 5.
Is het juist dat de Commissie stelt open te staan voor dialoog over de kosten en de proportionaliteit van de maatregelen in Wierdense Veld die door Nederland, provincie en terreinbeheerder reeds deels zijn ingeleid? Zo ja, op welke termijn zullen gesprekken met de Commissie hierover plaatsvinden en waarom wordt er niet gewacht op de uitkomst van deze dialoog? Zou bovendien met de aanzienlijke financiële middelen behorende bij de maatregelen in Wierdenseveld niet in andere Natura 2000-gebieden veel meer hoogveen behouden en hersteld kunnen worden, indien gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid van artikel 6, lid 4 zoals door de Europese Commissie wordt geopperd?
De Commissie staat open voor een dialoog over proportionaliteit van maatregelen in concrete gevallen. Er is echter geen concreet zicht geboden op mogelijkheden om met succes te stellen dat een maatregel disproportioneel is en daarom niet hoeft te worden genomen. De toezegging moet worden gezien in de context van het gesprek. In het verslag staat namelijk eerst: «COM stated that we need to rely on the guidance from the EU Court of Justice.» Het Hof heeft, volgens de Europese Commissie, tot op heden nog nooit geoordeeld dat een noodzakelijke maatregel niet hoeft te worden genomen in geval die disproportioneel zou zijn, uitsluitend vanwege de daaraan verbonden economische kosten. Alleen als er meerdere maatregelen mogelijk zijn die alle minstens even effectief zijn, is er een keuzemogelijkheid, waarbij rekening gehouden moet worden met de gevolgen op economisch, sociaal en cultureel gebied (artikel 2, derde lid, Habitatrichtlijn).
De wijze waarop de stikstofdepositie berekend wordt |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Is de veronderstelling juist dat terreinruwheid (inclusief de overgang van lage naar hoge vegetatie) onderscheidenlijk het landgebruik eigenstandige bijdragen leveren aan de depositiesnelheid?1 2
De structuur van de vegetatie en het aardoppervlak, variërend van oppervlaktewater tot loof- en naaldbos, wordt kortheidshalve aangeduid als landgebruik. Deze variabele speelt op meerdere manieren een rol in de berekening van stikstofdepositie (via het OPS-model in AERIUS). Enerzijds wordt hiermee de terreinruwheid bepaald. Elke landgebruiksklasse heeft zijn eigen ruwheid. Een hogere terreinruwheid leidt tot een hogere depositiesnelheid, doordat meer luchtwervelingen ontstaan. Anderzijds wordt de landgebruiksklasse ook gebruikt bij het berekenen van adsorptie (hechting aan oppervlakken) en absorptie (opname door de planten), op basis van oppervlaktekenmerken. Elke landgebruiksklasse heeft bijvoorbeeld een karakteristieke hoeveelheid bladoppervlak (uitgedrukt in de LAI: Leaf Area Index), die afhankelijk is van het seizoen.
Het is dus niet zo dat terreinruwheid een eigen bijdrage levert naast het landgebruik: op basis van het landgebruik worden verschillende oorzaken van de depositiesnelheid berekend, waar terreinruwheid er één van is.
Is de veronderstelling juist dat bij een hexagoon die voor de helft overlapt met een lage heidevegetatie en voor de helft met een hoge bosvegetatie de depositiebijdrage van de helft met de lage heidevegetatie lager zal zijn dan de depositiebijdrage van de helft met de hoge bosvegetatie vanwege het verschil in landgebruik (bos vangt meer stikstof in dan heide)?
Deze veronderstelling is niet juist: de ruwheid – en daarmee de mate van turbulentie – wordt bepaald door een groter gebied rondom een rekenpunt op het AERIUS-grid (het zogenoemde receptorpunt). Dat wordt gemodelleerd middels een gebied met een oppervlakte van ca. 6,25 ha. De berekende ruwheid is representatief voor het hele hexagoon van 1 ha.
Is de veronderstelling juist dat, gelet op het voorgaande, bij hexagonen op de overgang van bos naar stikstofgevoelige habitats met een lage vegetatiestructuur, ook met inachtneming van de hogere depositie op de lage vegetatie vanwege de naastgelegen hoge vegetatie, in AERIUS sprake is van overschatting van de stikstofdepositie op deze stikstofgevoelige habitats en dat een goede vergelijking met de kritische depositiewaarde voor de betreffende lage vegetatie dan niet mogelijk is?
Deze veronderstelling is niet juist: het bos naast het heideveld zorgt voor meer turbulentie boven het heideveld. Dit leidt er dus toe dat een lage vegetatie naast een hoge vegetatie meer depositie ontvangt dan eenzelfde lage vegetatie in een homogeen gebied. Er is dus geen sprake van een structurele overschatting op deze plekken. De vergelijking met de kritische depositiewaarde (KDW) gebeurt ook op deze locaties op een goede wijze.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat bij de vergelijking tussen actuele deposities en de kritische depositiewaarden gecorrigeerd wordt voor de genoemde overschatting en/of deze hexagonen niet mee te tellen bij de monitoring van de omgevingswaarde voor de stikstofdepositie in de Wet natuurbescherming/Omgevingswet?
Het effect van vegetatieovergangen op de depositieberekeningen is een reëel effect. Er is dus geen reden om te corrigeren of hexagonen weg te laten.
De toezending van gespreksverslagen van bijeenkomsten van de minister van Landbouw, of haar medewerkers, met de Europese Commissie |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Brussel maakte wél verslag van gesprek over «Wierdense Veld»»?1, 2
Ja.
Waarom heeft u het lid Boswijk in het bijzonder en de Kamer in het algemeen in uw beantwoording niet geïnformeerd over het feit dat er wel een verslag van de bijeenkomst op 25 februari 2021 en een verslag van de bijeenkomst met de Commissie op 23 juni 2021 over hetzelfde onderwerp was?
Op 25 februari 2021 heeft eurocommissaris Sinkevičius met mij gesproken. Van dat gesprek is geen gezamenlijk verslag gemaakt. Toen ik op de vraag van het lid Boswijk op 6 september 2021 antwoordde «Er is geen verslag gemaakt van het gesprek met de Eurocommissaris», was ik niet op de hoogte van het feit dat er binnen de diensten van de Europese Commissie wel een e-mail was verzonden met een korte samenvatting van het gesprek, het zogenoemde «flash report». Deze e-mail is niet gedeeld met mij of mijn medewerkers.
Op 23 juni 2021 vond een regulier overleg plaats tussen ambtenaren van de Europese Commissie en ambtenaren van ministeries en provincies, waarin een groot aantal onderwerpen ter sprake is gekomen, waaronder de interpretatie van de Habitatrichtlijn in relatie tot het Wierdense Veld. Bij dit overleg waren de Eurocommissaris en ikzelf niet aanwezig. Van het overleg is een gezamenlijk verslag gemaakt, dat op 17 september is vastgesteld.
Op 5 juli is door het lid Boswijk gevraagd naar «het verslag van het bestuurlijk overleg met Eurocommissaris Sinkevičius over het Wierdense Veld, zoals bij de behandeling van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet op 30 juni 2020 besproken en verzocht in de eerste set schriftelijke vragen». Deze vraag had dus betrekking op het overleg van 25 februari 2021. Naar mijn beste weten was van dat overleg geen verslag gemaakt.
Ná de beantwoording van de vragen over het overleg met de Eurocommissaris, is door de ambtelijke dienst van de Commissie, op 17 september, het verslag verstuurd van het bovengenoemde ambtelijke overleg van 23 juni 2021. Op dat overleg had de vraag van het lid Boswijk geen betrekking.
Bent u het eens met de stelling dat de interpretatie van de Europese Richtlijnen voortdurend een punt van discussie is in het stikstofbeleid en dat het daarom van groot belang is dat dit soort verslagen per ommegaande naar de Kamer worden gestuurd? Zo nee, waarom niet?
Er vindt voortdurend ambtelijk overleg met de Commissie plaats over de uitvoering en interpretatie van richtlijnen, zo ook over de interpretatie van de Habitatrichtlijn.
De Kamer wordt geïnformeerd conform de geldende EU-informatie-afspraken die tussen uw Kamer en het kabinet zijn overeengekomen ten aanzien van EU-dossiers. De laatste stand van zaken over die afspraken is op 13 juli 2020 met uw Kamer gedeeld3. Tijdens het jaarlijkse Commissiedebat EU-informatievoorziening met de Minister van Buitenlandse Zaken komen de EU-informatie-afspraken en de werking daarvan aan de orde.
Gespreksverslagen vallen niet onder die afspraken, mede omdat dit naar de mening van het kabinet niet ten goede komt aan de omgang van Nederland met de Commissie en andere Lidstaten en omdat dit behoort tot de onderhandelingsruimte die Nederland moet hebben. De Kamer wordt op belangrijke terreinen geïnformeerd via bijvoorbeeld de gebruikelijke Kamerbrieven en Commissiedebatten, via de Geannoteerde Agenda’s en verslagen van de Landbouw- en Visserijraad en de Milieuraad met daarbij horende Commissiedebatten of Schriftelijke overleggen, waarbij gelegenheid is om nader over onderwerpen van gedachten te wisselen.
Bent u van mening dat de Kamer zo volledig mogelijk geïnformeerd moet worden en dat dit soort verslagen daar onder vallen? Zo nee, waarom niet?
Vragen van uw Kamer over het beleid van de Europese Unie worden door mij volledig beantwoord binnen de afspraken die daarover tussen kabinet en Kamer worden gemaakt.
Bent u het eens met de stelling dat dit weinig vertrouwen wekt in uw inspanningen als Minister om de Kamer goed te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik hoop dat uit bovenstaande antwoorden blijkt dat uw Kamer er vertrouwen in mag hebben dat ik mij inspan om u goed te informeren.
Kunt u toezeggen dat de gespreksverslagen met de Eurocommissaris en/of de Europese Commissie voortaan per ommegaande aan de leden van de commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit worden gezonden? Zo nee waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Nieuwe natuur |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Welke opgave ligt er, in het kader van natuurversterking, om nieuwe natuur te ontwikkelen?
De provincies hebben in de zesde Voortgangsrapportage Natuur gerapporteerd over de voortgang van het Natuurnetwerk Nederland, in het bijzonder over de inrichtingsopgave van 80.000 ha nieuwe natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 200).1 Op 1 januari 2020 resteerde nog een inrichtingsopgave 38.530 ha. De zevende Voortgangsrapportage Natuur wordt later dit najaar naar de Tweede Kamer gezonden. Daarin is de restant inrichtingsopgave nieuwe natuur per 1 januari 2021 opgenomen.
In het kader van het Programma Natuur worden voor de periode 2021–2023 provinciale uitvoeringsprogramma’s voor natuurherstel in overbelaste stikstofgevoelige natuurgebieden door het Rijk gefinancierd. Een tweede tranche wordt gefinancierd in de periode 2024–2030.
Welk deel hiervan komt voort uit stikstofproblemen?
De provinciale uitvoeringsprogramma’s van het Programma Natuur zijn integraal onderdeel van de structurele aanpak stikstof. De focus binnen het Programma Natuur ligt op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. In het Natuurnetwerk Nederland worden ook andere natuurtypen beheerd en ontwikkeld.
Welke organisaties zijn betrokken bij de totstandkoming van nieuwe natuur en welke rol hebben zij daarbij?
Naast Rijk en provincies zijn onder andere betrokken de terreinbeherende organisaties (Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, de 12 Provinciale Landschappen), particuliere eigenaren, andere overheden en de agrarische sector (onder meer Boerennatuur en LTO).
Hoe wordt besloten welk type nieuwe natuur er gerealiseerd gaat worden? Wat is uw rol daarbij?
De realisatie van nieuwe natuur binnen het Natuurnetwerk Nederland is gedecentraliseerd naar de provincies, die via een gebiedsgerichte aanpak bepalen op welke plek welk type natuur wordt gerealiseerd.
Voor wat betreft het Programma Natuur financiert het Rijk provinciale uitvoeringsprogramma’s voor natuurherstel op basis van een rijksregeling. De provincies rapporteren het Rijk jaarlijks over de voortgang van de realisatie en de uitputting van de middelen.
Deelt u de mening dat er gestreefd moet worden naar nieuwe natuur die zo min mogelijk gevoelig is voor stikstof, dit om te voorkomen dat er straks nieuwe stikstofproblemen gecreëerd worden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, kunt u toelichten wat dit betekent voor de toekomst van onze landbouw?
Voor het beantwoorden van de vraag welke natuur moet worden gerealiseerd, speelt de stikstofgevoeligheid geen rol. Provincies bepalen de natuurdoelen in hun natuurbeheerplannen, op basis van onder ander de aanwezige en potentiële natuurwaarden. Voor Natura 2000-gebieden zijn de doelen tevens vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten. Via de structurele aanpak stikstof werk ik samen met de provincies aan het reduceren van stikstofbronnen en het herstel van natuur in de overbelaste stikstofgevoelige natuurgebieden. Dit heeft inderdaad gevolgen voor de landbouw rondom natuurgebieden. Dat past ook in de omslag in de landbouw naar een kringlooplandbouw, die ik beoog en die ik in mijn visie «Waardevol en verbonden» uiteen heb gezet.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Natuur van 7 oktober a.s.?
Ja.
De vondst van zeehonden met hoogpathogene vogelgriep in Duitsland |
|
Eva van Esch (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u gezien dat er in Duitsland drie zeehonden zijn gevonden die besmet bleken te zijn met hoogpathogene vogelgriep (H5N8)?1
We zijn op de hoogte van de vondst van zeehonden in Duitsland in september jl. die besmet waren met hoogpathogene aviaire influenza (HPAI) type H5N8.
Deelt u de mening dat het zeer zorgwekkend is dat het vogelgriepvirus nu is overgesprongen op zeehonden, nadat het virus afgelopen mei ook al bij vossen werd aangetroffen? Zo nee, waarom niet?
We hebben kennis genomen van de bevinding. Vogelgriepvirus kan sporadisch overgedragen worden op wilde zoogdieren zoals vossen en zeehonden en op gezelschapsdieren zoals honden. Dit is echter zeer uitzonderlijk en na directe intensieve blootstelling (RIVM.nl). Bij vossen en honden kan dit als gevolg van bijtcontact met besmette kadavers van vogels. Overdracht van hond naar mensen is nog nooit vastgesteld.
Er zijn eerder dit jaar besmettingen gemeld bij zeehonden in het Verenigd Koninkrijk en ook in voorgaande jaren zijn er meldingen geweest van besmette zeehonden, in de Baltische zee2. Aangezien zeehonden vogels verschalken, is het niet verwonderlijk dat ook deze dieren besmet kunnen worden met aviaire influenza (AI). De bevinding in Duitsland komt niet als een verrassing. We kunnen echter niet voorkomen dat wilde zoogdieren in contact komen met besmette wilde watervogels en evenmin kunnen we besmettingen bij wilde vogels voorkomen. De besmettingen bij vogels zijn veelal het gevolg van contacten tussen wilde vogels onderling.
Erkent u dat de kans aanzienlijk is dat zeehonden in Nederland ook besmet raken met het vogelgriepvirus?
Wij achten het zeer wel mogelijk dat ook in Nederland zeehonden besmet gevonden zullen worden, gezien het feit dat dit jaar ook in de Nederlandse Waddenzee besmette watervogels zijn gevonden en daar ook zeehonden voorkomen. De vondst in Duitsland is ook besproken door de deskundigen in het Signaleringsoverleg-zoönosen. Daarin is afgesproken dat door de NVWA een protocol ontwikkeld wordt voor het opruimen van dode zoogdieren in gebieden waar aviaire influenza heerst.
Wat heeft u gedaan met de aanbevelingen van de deskundigengroep dierziekten om verschillende diersoorten, zoals met name zeehonden, marterachtigen, knaagdieren en vossen, te monitoren op antistoffen tegen vogelgriep?2
Om dieren te monitoren op antistoffen dienen wilde dieren te worden gevangen en wordt een invasieve methode gebruikt om bloed te verzamelen ten behoeve van het serologisch onderzoek. Bemonstering van levende wilde zoogdieren achten wij om die reden niet gewenst.
We monitoren de situatie in de wilde fauna door gevonden dode dieren, vogels en zoogdieren, indien daar aanwijzingen voor zijn, te onderzoeken op de aanwezigheid van het vogelgriepvirus. Wilde dieren worden onderzocht door het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) en indien nodig bij Erasmus MC en Wageningen Bioveterinary Research voor aanvullende diagnostiek. Daarnaast monitoren we ook levende wilde vogels op aanwezigheid van het vogelgriepvirus. Op die manier geven we invulling aan de aanbeveling om de AI-situatie in verschillende dieren te monitoren.
Kunt u bevestigen dat niet alleen in Nederland, maar ook in andere delen van Europa, gedurende de hele zomer gevallen van vogelgriep zijn opgedoken?
Ja.
Kunt u bevestigen dat het vogelgriepvirus dus een heel jaar rond aanwezig is gebleven?
Dat lijkt inderdaad het geval te zijn. Er zijn de laatste weken vondsten gedaan van dode wilde vogels die besmet waren met type H5N1, dat de laatste weken tot besmetting van een aantal pluimveelocaties heeft geleid. Het betreft een introductie van een nieuw serotype dat met wilde vogels is meegekomen vanuit Rusland naar Nederland. Uw Kamer is hierover meerdere keren geïnformeerd.
Kunt u bevestigen dat het risico op uitbraken van vogelgriep vanaf nu weer toeneemt, waarbij de kans groot is dat er (weer) een zwaar «vogelgriepseizoen» aan komt?
We verwachten, mede op basis van de risicobeoordelingen van de deskundigengroep dierziekten dat het aantal besmettingen, bij wilde vogels weer zal oplopen en daarmee tevens de kans op besmetting. Op 24 augustus gaven de deskundigen in hun beoordeling aan dat het risico matig was, en eind september gaven deskundigen van WBVR eenzelfde schatting aan. Op 26 oktober jl. heeft de deskundigengroep dierziekten, vanwege de vondsten van dode vogels in het noorden van Nederland, de situatie in Europa, de op gang gekomen vogeltrek en de uitbraak op het pluimveebedrijf in Zeewolde, een nieuwe beoordeling gedaan. De deskundigengroep heeft toen aangegeven te verwachten dat het risico van HPAI bij wilde vogels in de komende weken tot maanden aanzienlijk kan toenemen en schat de kans van besmetting van een pluimveebedrijf in Nederland in als hoog.
Op 12 november jl. hebben we uw Kamer over de laatste beoordeling van de deskundigengroep geïnformeerd. In deze beoordeling schatten de deskundigen het risico op besmetting van een pluimveebedrijf in als zeer hoog. De deskundigen verwachten dat de kans op besmetting met hoog pathogene aviaire influenza (HPAI) bij wilde vogels mogelijk verder zal toenemen en de komende maanden waarschijnlijk zeer hoog zal blijven. Wij hebben u bij de brief van 12 november het laatste verslag van de deskundigen toegestuurd.
Is het protocol al gereed dat u samen met provincies zou opstellen voor het opruimen van dode vogels met vogelgriep?3 Zo nee, deelt u de mening dat hier zo snel mogelijk duidelijkheid over dient te komen?
Er is een protocol om kadavers van wilde vogels op een veilige wijze af te voeren en te laten onderzoeken op HPAI. Een vergelijkbaar protocol is er nu ook voor zoogdieren. Zoals aangegeven in onze brief aan uw Kamer van 20 september jl. is er overleg geweest met de provincies Groningen en Friesland over de aanpak. Recent is dit overleg vervolgd om concrete nadere afspraken te maken over waar en wanneer dode vogels die verdacht worden van vogelgriep opgeruimd worden.
Kunt u bevestigen dat er voor gevallen van vogelgriep in de pluimveehouderij een zeer uitgebreid draaiboek bestaat, maar dat er voor in het wild levende vogels slechts een korte instructie bestaat van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), waardoor in de praktijk zwaar wordt geleund op handvatten opgesteld door o.a. Stichting DierenLot?
Ja. Voor de instructie voor het afvoeren van kadavers hebben wij gebruik gemaakt van de expertise van verschillende organisaties. De ziekte bij wilde watervogels is niet te bestrijden en meer maatregelen ten aanzien van besmettingen bij wilde vogels zullen wij niet opleggen. We zullen vogelopvangcentra nogmaals wijzen op de risico’s van opvang van vogels met vogelgriep en wijzen op de door DierenLot opgestelde handvatten.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is dat bij vondst van in het wild levende vogels met vogelgriep geen maatregelen worden genomen om het risico op verspreiding te verkleinen, zoals het instellen van een jachtverbod in een straal van 10 kilometer? Zo nee, waarom niet?
Die mening delen wij niet. Wij voeren geen beleid om de ziekte bij wilde vogels te bestrijden. In sommige gevallen nemen we wel maatregelen bij vondsten bij wilde vogels om gehouden vogels te beschermen (zoals een ophokplicht). Over een jachtverbod heeft de deskundigengroep dierziekten eerder geadviseerd en zij kwamen tot de conclusie dat de toegevoegde waarde wat betreft het voorkomen van verspreiding zeer beperkt is (rapport 8 juni 2016 (deskundigengroepdierziekten/user/ba9cc767-dd43–4953-ac57–35e16eb72571/files).
Klopt het dat er nog onduidelijkheid bestaat over verantwoordelijkheden en handelingsmogelijkheden bij de vondst van nog levende wilde vogels met vogelgriep, bijvoorbeeld over de rol die dierenhulpverleners zouden kunnen spelen bij het opvangen van deze dieren? Zo ja, bent u bereid ook hiervoor een protocol op te laten stellen?
Als een vogel wordt verdacht besmet te zijn met HPAI, is opvang in een vogelcentrum riskant voor dier- en volksgezondheid. De vogelopvangcentra zijn met die risico’s bekend en hebben een protocol opgesteld voor het zo goed mogelijk opvangen van wilde vogels (www.dier.nu/bf/handvatten-voor-omgang-met-vogelgriep).
Herinnert u zich dat zeer gevaarlijke vogelgriepvarianten vrijwel uitsluitend ontstaan door mutaties in de pluimveehouderij?4
Tijdens replicatie van virus in een gastheer na een besmetting kunnen altijd mutaties ontstaan. Dit kan gebeuren bij besmettingen van pluimvee en ook van wilde vogels en andere diersoorten. Daarom nemen we ook strikte maatregelen bij besmette pluimveebedrijven en andere locaties met besmette vogels. De belangrijkste maatregel is het stoppen van replicatie door het doden van alle pluimvee op een besmette locatie.
Op welke wijze en wanneer gaat u aan de slag met de aanbevelingen van de expertgroep zoönosen om het aantal pluimveebedrijven in waterrijke gebieden en de dichtheid van pluimveebedrijven te verminderen?5
De aanbevelingen uit het rapport Bekedam worden momenteel uitgewerkt. U wordt hierover met een brief geïnformeerd.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De massale dolfijnslachting op de Faeröer eilanden |
|
Christine Teunissen (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
de Th. Bruijn , Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Woede om massale dolfijnslachting op Faeröer eilanden»?1
Ja.
Bent u, net als uw ambtsvoorgangers, nog steeds van mening dat het doden van dolfijnen niet acceptabel is en dat deze afschuwelijke slachting nooit plaats had mogen vinden?
Nederland, als actief lid binnen de International Whaling Commission (IWC), is groot voorstander van de bescherming van alle walvisachtigen en zal zich daar altijd voor blijven inzetten. Ik betreur de massale slachting van dolfijnen die in september heeft plaatsgevonden ten zeerste en ben van mening dat deze jaarlijkse jacht niet acceptabel is.
Deelt u de mening dat dieren niet gedood of mishandeld zouden mogen worden vanwege tradities? Zo niet, waarom niet?
Ik deel uw zorg over dierenleed bij de vangst van grienden op de Faeröer eilanden. Onnodig lijden van dieren moet altijd voorkomen worden.
De Nederlandse ambassadeur in Denemarken heeft hierover meerdere gesprekken gevoerd met Faeröerse vertegenwoordigers. In deze gesprekken is ook de boodschap overgebracht dat Nederland deze jacht niet acceptabel vindt.
Is het bij u bekend of er ook andere diersoorten dan grienden en witflankdolfijnen slachtoffer zijn geworden van deze zinloze slachting? Is het bekend of hierbij, net zoals eerder het geval was, meer zeldzame soorten walvissen slachtoffer zijn geworden (Kamerstuk 33 400 XIII, nr. 136)?
Dit is mij niet bekend.
Is, net zoals in het verleden, de Deense marine betrokken geweest bij het faciliteren van deze slachtpartij? Is het bekend of hierbij wederom dierenbeschermers tegengehouden of zelfs gearresteerd zijn?
Dit is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat de door de Faeröerse regering aangekondigde evaluatie van de jaarlijkse witflankdolfijnslachting te weinig en te laat is?2 Gaat u de Faeröerse regering krachtig aanspreken op de afschuwelijke slachting?
De Nederlandse ambassadeur in Denemarken heeft hierover meerdere gesprekken gevoerd met Faeröerse vertegenwoordigers. In deze gesprekken is ook de boodschap overgebracht dat Nederland deze jacht niet acceptabel vindt. In reactie hierop is door de Faeröerse vertegenwoordigers duidelijk gemaakt dat zij zich zeer bewust zijn van de internationale kritiek, maar dat een meerderheid van de bevolking op dit moment geen voorstander is van een verbod. Dit zou op termijn kunnen veranderen, omdat de jongere generatie minder gelegen is aan de jacht. De Faeröerse vertegenwoordigers lieten tevens weten dat de slachting van de witflankdolfijnen veel minder gebruikelijk is dan de griendenjacht en dat de Faeröerse autoriteiten strengere regels willen gaan stellen aan deze jacht.
Bent u bereid Denemarken hierop aan te spreken? Zo ja, wanneer en hoe? Wanneer heeft u weer overleg met Denemarken? Gaat u de Deense ambassadeur ter verantwoording roepen?
Zoals ik uw Kamer heb gemeld in het antwoord op vraag 6 zijn er gesprekken met de Faeröerse regering. Als autonoom onderdeel van het Koninkrijk Denemarken zijn de Faeröer Eilanden zelf verantwoordelijk voor het beheer van hun natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van de jacht op walvisachtigen.
Kunt u een opsomming geven van momenten waarop u overeenkomstig met de motie-Ouwehand (Kamerstuk 21501-32, nr. 734) Denemarken hebt aangesproken op de slachtpartij? Wanneer heeft u dit voor het laatst gedaan? En wat waren de resultaten van het aanspreken van Denemarken op deze slachtpartijen door u en uw voorgangers?
Nederland zet zich in nationaal en internationaal verband zeer in voor de bescherming van alle walvisachtigen. Binnen de International Whaling Commission (IWC), het Verdrag ter bescherming van kleine walvisachtigen in de Noordzee, Oostzee, Keltische Zee en Noordoost Atlantische Oceaan (ASCOBANS) en het Verdrag van Bonn heeft Nederland zich uitgesproken tegen de jacht op kleine walvisachtigen. In bilateraal verband zijn ook Denemarken en de Faeröerse regering hierop aangesproken. Het meeste recent hebben er in de afgelopen weken nog een drietal gesprekken met de Faeröerse overheid plaatsgevonden, waar dit is geadresseerd. Verder verwijs ik uw Kamer ook naar het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid de dolfijnslachting op de Faeröer eilanden te agenderen voor de aankomende Europese Landbouw- en Visserijraad? Zo niet, waarom niet?
Naar aanleiding van de berichten over de dolfijnslachting en de Kamervragen is er veelvuldig contact geweest met andere EU-landen om dit punt te agenderen en is besloten om in de eerstvolgende Raadswerkgroep over walvisjacht de te nemen stappen te bespreken. Er is ondertussen een verzoek vanuit de Europese Commissie gestuurd om een gezamenlijke reactie voor te bereiden. Nederland zal zich in dit verband ten zeerste inzetten tegen deze jacht.
Klopt het dat er nog steeds geen EU-wetgeving is die het slachten van dolfijnen verbiedt? Zijn er pogingen gedaan om tot zulke wetgeving te komen? Zo ja, waarom is dit niet van de grond gekomen? Bent u bereid zich in te zetten voor dergelijke wetgeving?
Artikel 12 van de Habitatrichtlijn verbiedt het doden van beschermde soorten op Annex IV, waaronder walvisachtigen. De Faeröer eilanden vallen echter niet onder de reikwijdte van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.
Bent u bereid om in EU-verband naar gelijksgezinde landen te zoeken om samen druk uit te oefenen op Denemarken en de autoriteiten van de Faeröer eilanden om de slachting te verbieden?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 9.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het meerekenen van intensieve landbouwgronden als Natura 2000-gebieden terwijl Nederland bijna wereldkampioen biodiversiteitsverlies is |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de berichten «Nederland is bijna wereldkampioen biodiversiteitsverlies» en «30 procent beschermde natuur in Nederland in 2030? Om dat doel te halen, moet er snel natuur bijkomen»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het inzicht van wetenschappers, zoals Louise Vet, dat het nergens in de wereld zo slecht gaat met de biodiversiteit als in Nederland?3
Ik onderschrijf de conclusie dat het helaas niet goed gaat met de biodiversiteit, in de hele wereld, en zeker ook in Nederland. Ik verwijs u hiervoor onder andere naar de kabinetsreactie op het IPBES-rapport over biodiversiteit (Kamerstuk 26 407, nr. 130), op de meest recente landenrapportage van het Koninkrijk der Nederland in het kader van het wereldwijde Biodiversiteitsverdrag (Kamerstuk 26 407, nr. 128) en op de meest recente rapportage van het Nederland in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (VHR) (Kamerstuk 26 407, nr. 131).
Deelt u het inzicht dat zolang de fundamentele factoren van biodiversiteitsverlies niet worden aangepakt, zoals de intensieve landbouw, uw beleid dweilen met de kraan open is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft in zijn reactie op het IPBES-rapport benadrukt dat (systeem)veranderingen op tal van terreinen nodig zijn om het wereldwijde biodiversiteitsverlies te keren. De landbouw is hierbij een belangrijke factor; mede daarom heb ik in Nederland de omslag naar kringlooplandbouw in gang gezet. Maar ook op het gebied van bijvoorbeeld industrie, infrastructuur en woningbouw zijn veranderingen noodzakelijk. Uiteindelijk is een transitie naar een natuurinclusieve samenleving noodzakelijk. Daaraan werken we, samen met provincies en andere maatschappelijke partijen, onder andere via de Agenda Natuurinclusief (Kamerstuk 35 334, nr. 131 en Kamerstuk 33 576, nr. 244).
Klopt het dat er behalve natuur ook akkers en weilanden opgenomen zijn in beschermde Natura 2000-gebieden? Zo ja, hoeveel hectare akkers en hoeveel hectare wei- of graslanden bevinden zich in Natura 2000-gebied en kunt u dit uitsplitsen naar type akker, weiland en grasland?
Ja. In 2021 liggen er 5.096 hectares (ha) akkers (bouwland) en 54.943 ha weilanden en graslanden binnen Natura 2000-gebied (Gecombineerde Data Inwinning (GDI) 2021).
Akkers (bouwland)
5.096
Grasland, blijvend
22.483
Grasland, natuurlijk. Hoofdfunctie landbouw.
27.540
Grasland, natuurlijk. Hoofdfunctie natuur.
4.920
Totaal
60.039
(GDI 2021)
Op welke akkers en weilanden in Natura 2000-gebieden wordt intensief bemest en wordt landbouwgif en/of kunstmest gebruikt? Om welke gewassen gaat dat vooral en hoeveel hectare is dit in totaal?
Als er geen beheerovereenkomst is afgesloten op een akker of weiland dan mag er bemest worden volgens de gebruiksnormen en is het gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen toegestaan. Als er wel een beheeroverkomst is afgesloten, staat daarin vermeld of het is toegestaan om te bemesten en of het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is toegestaan. Op bouwland (akkers) gaat het dan met name om de gewassen: suikerbieten, aardappelen, snijmais, tijdelijk grasland en granen. Dit is op ten hoogste 4.300 ha bouwland (akkers) en 19.500 ha weiland/grasland (GDI 2021). Dit is een schatting aangezien er geen cijfers bekend zijn over of en hoeveel kunstmest en/of gewasbeschermingsmiddelen op een akker of weiland gebruikt worden.
Zijn er ook biologische akkers en/of weilanden in Natura 2000-gebieden? Zo ja, om hoeveel hectare gaat het en kunt u dit uitsplitsen per akker en weiland?
Ja, dit gaat om 7.443 ha (GDI 2021).
Bouwland (granen)
307
Bouwland (overig)
151
Grasland, blijvend
3.038
Grasland, natuurlijk. Hoofdfunctie landbouw.
3.510
Grasland, natuurlijk. Hoofdfunctie natuur.
256
Grasland, tijdelijk
181
Totaal
7.443
(GDI 2021)
Deelt u het inzicht van onder andere de rechtbank Noord-Nederland dat negatieve significante effecten van het gebruik van landbouwgif op nabijgelegen Natura 2000-gebieden niet op voorhand kunnen worden uitgesloten? Deelt u de mening dat landbouwgif zeker niet gebruikt zou moeten worden ín Natura 2000-gebieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat landbouwgif gebruikt wordt in Natura 2000-gebieden?4
Ik neem aan dat u deze uitspraak bedoelt: https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBNNE:2021:2483
Zoals ik eerder in de beantwoording van uw vragen (Aanhangsel Handelingen II 2020-2021, nr. 3927) en de vragen van lid Boswijk (Aanhangsel Handelingen II 2020-2021, nr. 3584) heb aangegeven, oordeelde de rechtbank dat in de lokale en concrete situatie de provincie Drenthe onvoldoende invulling heeft gegeven aan de eigen onderzoeksplicht, als bepaald in de Algemene wet bestuursrecht. Volgens de rechter is onvoldoende door de provincie aangetoond dat op grond van objectieve gegevens op voorhand kan worden uitsloten dat de drainage en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de nabijheid van een Natura 2000-gebied geen negatieve significante effecten kan hebben voor het betrokken gebied. Die zekerheid is wel vereist om af te kunnen zien van een vergunningstoets op grond van de Wet natuurbescherming. De provincie is het bevoegde gezag in deze zaak en beraadt zich op het vervolg. Het past mij om het vervolg van deze concrete rechtsgang af te wachten, voordat ik tot een interpretatie van deze kwestie kan komen en kan bepalen welke stappen nodig zijn om de impact in kaart te brengen.
Klopt het dat bemeste graslanden in de uiterwaarden als onderdeel van Natura 2000-gebieden worden aangewezen als foerageergebied voor onder andere de bescherming van grauwe ganzen en dat op basis van deze aanwijzing graslanden meetellen als natuur? Zo nee, waarom niet?
Ja, in bijvoorbeeld het Natura 2000-gebied Rijntakken is de landbouw een zeer dominante factor voor de instandhoudingsdoelen. Veel vogelsoorten zoals ganzen, smienten, zwanen en ook de kwartelkoning zijn sterk gebonden aan agrarisch grasland. Voortzetting van het bestaande agrarische gebruik is een bestaansvoorwaarde voor een aantal Natura 2000-soorten (https://www.gelderland.nl/bestanden/Documenten/Gelderland/03Natuur/190114_Beheerplan_Natura2000_Rijntakken_2019_toegankelijk.pdf, blz. 99).
Klopt het dat grauwe ganzen, kolganzen en brandganzen bejaagd worden op agrarische percelen in en rond Natura 2000-gebieden in het kader van schadebeheer en -bestrijding?5
Ja, in de Wet natuurbescherming wordt onderscheid gemaakt tussen jacht, schadebestrijding en populatiebeheer. De jacht is alleen mogelijk op de soorten genoemd in artikel 3.20 van de Wet natuurbescherming, dit betreft fazant, houtduif, wilde eend, haas en konijn. De provincie kan, als bevoegd gezag, op basis van haar eigen beleid een ontheffing verlenen voor bestrijding van schade die wordt veroorzaakt door de genoemde ganzensoorten. Volgens de Wet natuurbescherming is dit ook toegestaan in Natura 2000-gebieden. Voor Natura 2000-gebieden gelden aanvullende regels en is een gebiedsvergunning noodzakelijk. Het is verboden handelingen te verrichten in een Natura 2000-gebied die voor de te beschermen soorten het leefgebied kunnen verslechteren of een groot verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. Het is aan de Faunabeheereenheden om hiertoe een vergunning en/of ontheffing aan te vragen op basis van het provinciale Faunabeheerplan.
Deelt u het inzicht dat het zeer tegenstrijdig en inefficiënt beleid is om ganzen te beschermen en zelfs aan te trekken met bemeste graslanden in beschermde natuurgebieden om vervolgens deze ganzen te doden in het kader van schadebeheer? Zo nee, waarom niet?
De Wet natuurbescherming vormt de basis voor de bescherming van gebieden en soorten dieren in de natuur. Soorten die belangrijke schade veroorzaken aan bijvoorbeeld gewassen mogen worden bestreden, mits deze soorten niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen. Schadebestrijding dient zorgvuldig conform de wet te worden toegepast. De bescherming van ganzen in natuurgebieden is overwegend gericht op het beschermen van de populaties trekkende ganzen die voor hun winterrust Nederland bezoeken, terwijl schadebestrijding vooral plaatsvindt bij de populaties ganzen die in Nederland broeden. Van inefficiëntie en tegenstrijdigheid is derhalve geen sprake.
Deelt u de mening dat intensief beheerde landbouwgrond, akkers en weilanden in principe geen natuur zijn – ook niet als het binnen een Natura 2000-gebied ligt – en als zodanig niet meegerekend kan worden als beschermde natuur voor het behalen van de biodiversiteitsdoelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Akkers en weilanden – al dan niet intensief beheerd – kunnen zeker deel uitmaken van een Natura 2000-gebied en bijdragen aan de instandhoudingsdoelen. Als voorbeeld kan ik het Natura 2000-gebied Oudeland van Strijen noemen. Het huidige agrarische gebruik zorgt voor een ruim aanbod van preferent voedsel voor de overwinterende ganzen en smienten: eiwitrijk gras, graan(resten), nog niet gerooide suikerbieten en oogstresten. Ook draagt het huidige agrarische gebruik bij aan de gewenste openheid (https://www.bij12.nl/wp-content/uploads/2020/09/Natura-2000-Beheerplan-110-Oudeland-van-Strijen.pdf, blz. 95).
Kunt u aangeven of andere Europese landen landbouwgrond in Natura 2000-gebied als beschermde natuur opgeven bij de Verenigde Naties in het kader van het Biodiversiteitsverdrag? Hoeveel landen doen dit en om hoeveel hectare landbouwgrond gaat het?
De Europese Natura 2000-gebieden worden integraal opgenomen als beschermd gebied in de werelddatabase voor beschermde gebieden (WDPA) die de Verenigde Naties gebruiken in het kader van het Biodiversiteitsverdrag. Alle lidstaten van de EU hebben landbouwgrond aangewezen als Natura 2000 omdat nu eenmaal ook gebieden aangewezen moeten worden voor soorten die afhankelijk zijn van of in belangrijke mate voorkomen in agrarisch gebied, zoals in graslanden, wijngaarden, olijf- of fruitboomgaarden, of op akkers of rijstvelden. Bronnen over de hoeveelheid hectares in de EU zijn niet geheel eenduidig, maar variëren van ruim 10% van het areaal Natura 2000 (https://ec.europa.eu/environment/nature/natura2000/management/docs/FARMING%20FOR%20NATURA%202000-final%20guidance_nl.pdf – hoofdstuk 2) tot ruim 15% (https://publications.jrc.ec.europa.eu/repository/bitstream/JRC120383/annex_eu_ecosystem_assessment_final.pdf – factsheet 3.2.213).
Hoeveel hectare natuur staat al in de boeken, maar is nog niet gerealiseerd?
In het Natuurpact uit 2013 heeft het Rijk met de provincies afgesproken dat zij het Natuurnetwerk Nederland nog zullen uitbreiden met minimaal 80.000 hectare in 2027. Via de jaarlijkse voortgangsrapportages natuur van Rijk en provincies, die ook aan uw Kamer worden aangeboden, rapporteren zij over de voortgang van deze afspraak. Uit de meest recente (zesde) voortgangsrapportage natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 200) blijkt dat op 1 januari 2020 nog 38.530 hectare moest worden ingericht.
Bent u bereid om de intensieve akkers en raaigraslanden die momenteel zijn aangewezen als Natura 2000-gebied te bestempelen als «nog niet gerealiseerde natuur ambitie» met het doel om deze activiteiten te beëindigen en de gebieden te ontwikkelen als natuur? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en per wanneer zal u dit uitvoeren?
Nee, deze akkers en weilanden zijn aangewezen omdat ze een functie hebben binnen het Natura 2000-gebied, bijvoorbeeld als foerageergebied. Het is aan het bevoegd gezag, vaak de provincies, welke (beheer)maatregelen op deze landbouwgronden noodzakelijk zijn. Dit is dan in het beheerplan aangegeven.
Kunt u deze vragen per vraag beantwoorden, zonder naar antwoorden op andere vragen te verwijzen?
Ja.
De subsidie voor het Kroondomein |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Zal het Kroondomein per 15 september 2021 voor 358 dagen van zonsopgang tot zonsondergang geopend zijn, nu uit uw brief van 8 september 2021 (Kamerstuk 2021Z15091) blijkt dat de huidige subsidieverlening niet aan de wettelijke openstellingsvoorwaarden voldoet? Zo nee, waarom niet?
Nee. De nieuwe subsidievoorwaarden die ik uw Kamer heb toegestuurd, gelden vanaf 2022. De tijdelijke sluiting van het gebied per 15 september 2021 is niet in strijd met de thans geldende subsidievoorwaarden.
Bent u bereid op basis van uw voorgenomen beleidswijziging ten aanzien van de subsidievoorwaarden in relatie tot openstelling, terstond motie van de Partij voor de Dieren (Kamerstuk 33 576, nr. 123)1 uit te voeren waarin de Kamer verzoekt om jaarronde openstelling van Kroondomein Het Loo? Zo nee, waarom niet?
Zijn er in het Natuurbeheersplan 2022 van de provincie Gelderland terreinen uitgesloten van de openstellingsplicht of is een dergelijke uitzonderingsbepaling voorzien, gezien het feit dat in de specifieke subsidievoorwaarden (Agrarisch) natuurbeheer Kroondomein 2022–2027 in artikel 5 onder d bepaald wordt dat de openstellingsplicht niet geldt als «het terrein in het natuurbeheersplan 2022 van de provincie Gelderland uitgesloten [is] van de openstellingsplicht»? Zo ja, welke en op welke gronden?
Zal het mogelijk zijn om bezwaar aan te tekenen tegen de nieuwe subsidieaanvraag? Hoe lang loopt de bezwaar- en beroepstermijn wanneer er sprake is van een nieuwe subsidieaanvraag en waar zal deze worden gepubliceerd?
Deelt u het kabinetsstandpunt dat de subsidieverlening aan de Koning als gebruiker voortaan overeenkomstig de voor iedereen geldende openstellingsbepalingen, kennelijk op dit moment niet overeenkomstig de geldende regels heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de ten onrechte verstrekte subsidie van 4,7 miljoen euro terug te vorderen wegens het niet voldoen aan de openstellingsplicht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kunt u aangeven welke afschotvergunningen er zijn verstrekt aan het Kroondomein voor het komende jachtseizoen 2021/2022, in aantallen per diersoort?
Kunt u deze vragen vóór 15 september 2021 beantwoorden?
Mislukte veenvorming in het Wierdense Veld |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het onderzoek dat de provincie Overijssel de onderbouwing van de consequenties van een beoogd maatregelenpakket met betrekking tot hoogveengebied Wierdense Veld niet heeft afgerond toen de tussentijdse resultaten uitwezen dat de doelen daarmee niet zullen worden gehaald?1
Ik ben bekend met de bewering van Stichting AgriFacts, maar het tegendeel blijkt waar te zijn: de eindconcepten van het in opdracht van LTO Noord uitgevoerde onderzoeken lieten zien dat de doelen juist wel gehaald kunnen worden, zij het met fors meer impact op de omgeving dan eerder voorzien. In de Bestuurlijke Adviescommissie voor het Wierdense Veld zijn de bevindingen onderschreven; deze commissie bestaat uit vertegenwoordigers van LTO Noord, Landschap Overijssel, het waterschap, Vitens, de gemeenten Wierden en Hellendoorn en de provincie Overijssel. Door het stil leggen van het gebiedsproces in het najaar van 2019 zijn de onderzoeksrapporten weliswaar nog niet van het stempel «definitief» voorzien, maar dat had niets te maken met de inhoud van die rapporten. Recent hebben gedeputeerde staten van Overijssel besloten het gebiedsproces te hervatten. Hierbij wordt voortgebouwd op de resultaten van de onderzoeken.
Bent u bekend met de bevinding dat op de locatie waar een miniem perceel «actief hoogveen» staat ingetekend geen hoogveen werd aangetroffen, terwijl de ontwikkeling van «herstellend hoogveen» in veruit het grootste deel van het gebied in geen geval reëel lijkt?
Ik ben bekend met de bewering, maar van een bevinding is geen sprake. Zoals ik op 7 september jl. heb geantwoord op schriftelijke vragen van de PVV-fractie (2021D32304) is in opdracht van het Ministerie van LNV eerder dit jaar door hoogveendeskundigen in het Wierdense Veld de locatie met «actief hoogveen» opnieuw beoordeeld en ingemeten.
Evenmin is de bewering juist dat de ontwikkeling van «herstellend hoogveen» in veruit het grootste deel van het gebied in geen geval reëel lijkt. Dit habitattype is reeds over een groot deel van het gebied aanwezig en hoeft dus niet ontwikkeld te worden. Het ontwikkelen van het type buiten het huidige voorkomen is overigens ook geen onderdeel van de instandhoudingsdoelstelling, want die doelstelling omvat alleen kwaliteitsverbetering van de bestaande oppervlakte.
Kunt u de constatering bevestigen dat er geen studie beschikbaar is waaruit blijkt dat het zogenaamde veenvormend vermogen in de gekarteerde 383 hectares van het Wierdense Veld naar verwachting binnen dertig jaar, dus voor 2030 gerekend na twintig jaar herstelmaatregelen, is hersteld?2
De basis voor de conclusie dat «herstellend hoogveen» met een oppervlakte van 383 ha aanwezig is, is gelegd in het rapport «Kartering van de habitattypen Actieve en Herstellende hoogvenen in Nederland» (Jansen e.a., 2013). In dat rapport is uitgelegd waarom en in hoeverre voor de bestaande kwalificerende vegetatie geldt dat deze in 30 jaar verbeterbaar is, mits de noodzakelijke herstelmaatregelen worden getroffen. Met «verbeterbaar» wordt verwezen naar wat in de Habitatrichtlijn wordt verstaan onder «Aangetast hoogveen waar natuurlijke regeneratie nog mogelijk is» (zoals de officiële naam luidt van H7120). Uit die naam blijkt dat niet hoeft te worden aangetoond dát het aangetaste hoogveen binnen 30 jaar is hersteld, maar alleen dat het die potentie heeft. Het hangt af van het moment van het daadwerkelijk uitvoeren van alle benodigde maatregelen wat 30 jaar concreet betekent. Het jaar 2030 is dus niet bepalend, vooral niet omdat tot nog toe slechts een deel van de benodigde maatregelen daadwerkelijk is uitgevoerd.
Overigens hebben op 22 september jl. Provinciale staten van Overijssel ingestemd met de uitvoering van deze benodigde maatregelen.
Onderkent u dat Nederland een andere definitie voor herstellend hoogveen hanteert dan voorgeschreven door de Europese Commissie, waarbij de harde termijn van dertig jaar voor redelijkerwijze veenvorming ten onrechte is weggelaten?
In het Profielendocument uit 2009 is de Europese definitie («there is a reasonable expectation of reestablishing vegetation with peat-forming capability within 30 years») praktisch vertaald. In de EU-definitie staat namelijk niet welke vegetatie tot veenvorming in staat is en wat die veenvorming precies inhoudt. Die praktische vertaling is in samenwerking met hoogveendeskundigen tot stand gekomen. Eerst is onderscheid gemaakt tussen het al dan niet voorkomen van hoogveenvegetatie op onveraarde veengronden (zo ja: dan is hoogveenherstel binnen 30 jaar een redelijke verwachting). Vervolgens is onderscheid gemaakt tussen vegetaties met een goede en een matige kwaliteit (is de kwaliteit goed, dan is eveneens hoogveenherstel binnen 30 jaar een redelijke verwachting; is de kwaliteit matig, dan moet er nader onderzoek op locatie gedaan worden naar de herstelbaarheid). De termijn van 30 jaar staat dus nog steeds in de definitie van H7120; van weglaten is daarom geen sprake.
Ziet u in dat de maatregelen in het Wierdense Veld een miljoenenverspilling zijn en een typisch voorbeeld van Natura 2000-beleid waarin Nederland doelen nastreeft op een wijze die strenger is dan de Europese Commissie voorschrijft en die alleen op papier haalbaar zijn?
Uit bovenstaande antwoorden blijkt dat hier geen sprake van is.
Het bericht ‘Dierenpark Amersfoort waarschuwt bezoekers voor loslopende wolf’ |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Dierenpark Amersfoort waarschuwt bezoekers voor loslopende wolf»?1
Ja.
Acht u Dierenpark Amersfoort veilig voor bezoekers nu er voor de tweede keer in korte tijd dieren ontsnapt zijn?
Er is veel aandacht voor de veiligheid van mens en dier binnen dierentuinen en er worden voorzorgsmaatregelen genomen om ontsnappingen te voorkomen. Zo moeten dierverblijven in dierentuinen beschikken over een adequate afscheiding die het uitbreken van dieren voorkomt en een veilige barrière vormt tussen de dieren en het publiek. Als een ontsnapping toch voorkomt, moet hier adequaat op gereageerd worden om gevaarlijke situaties te voorkomen of te beëindigen. Daarom moeten dierentuinen in het bezit zijn van een noodprotocol. Beide zaken worden getoetst bij verlening van een dierentuinvergunning.
Het is dan ook uitzonderlijk dat dierentuindieren ontsnappen, helemaal wanneer dit twee keer achter elkaar in hetzelfde dierenpark gebeurt. DierenPark Amersfoort heeft in beide gevallen adequaat opgetreden en bezoekers snel in veiligheid gebracht. Bovendien heeft de dierentuin beide incidenten onderzocht en maatregelen getroffen om ontsnappingen in de toekomst nog beter te voorkomen.
Herinnert u het antwoord op de vragen over de doodgeschoten ontsnapte chimpansees in Amersfoort waarin u aangaf dat er een onafhankelijk onderzoek gestart zou worden naar wat is misgegaan en wat verbeterd kan worden?2 Is dit onderzoek al afgerond, en zijn de conclusies geïmplementeerd? Zo ja, kunt u dit onderzoek met de Kamer delen? Zo niet, op welke termijn kan dit onderzoek worden verwacht?
DierenPark Amersfoort heeft zelf een onafhankelijk onderzoek uit laten voeren naar aanleiding van de ontsnapping van de chimpansees. Dit onderzoek is inmiddels afgerond. Ik heb het onderzoeksrapport niet in mijn bezit. Wel ben ik met de dierentuin in gesprek gegaan over de uitkomsten van het onderzoek en de implementatie daarvan.
Er is binnen het onderzoek gekeken naar de totstandkoming van de ontsnapping en naar het neerschieten van de ontsnapte dieren. De chimpansees konden ontsnappen door een menselijke fout. Het verblijf werd niet volledig gesloten en er is geen controle geweest op het sluiten van het verblijf. Bij controle van het verblijf werd te veel op handelingen door de dierverzorgers vertrouwd, bijvoorbeeld bij het dubbel checken of de dierverblijven correct waren afgesloten.
Direct na de ontsnapping heeft de dierentuin de werkwijze bij de chimpansees aangescherpt om herhaling te voorkomen. Bovendien zijn naar aanleiding van het onderzoeksrapport verdere verbeteringen geïmplementeerd. Zo is er een zogenaamd lock out tag out-systeem aangebracht. Dit systeem zorgt er met behulp van mechanische blokkering voor dat bepaalde handelingen pas uitgevoerd kunnen worden nadat een vorige handeling is voltooid. Zo is het nu bijvoorbeeld technisch onmogelijk het verblijf van de chimpansees te openen voordat het luik dat de dieren buiten sluit gesloten is. Daarnaast zijn op aanbeveling van het onderzoeksbureau veiligheidsprotocollen geconcretiseerd, werkinstructies vernieuwd en is de training die nieuwe medewerkers ondergaan geüpdatet. Deze aanpassingen zijn in eerste instantie toegepast bij de chimpansees en worden momenteel ook zoveel mogelijk geïmplementeerd in de rest van de dierentuin. Zo wordt het risico op ontsnappingen in de gehele dierentuin verkleind.
Ook kan naar aanleiding van het onderzoek geconcludeerd worden dat het doodschieten van de ontsnapte chimpansees de enige handeling was die een einde kon maken aan de levensbedreigende situatie die was ontstaan doordat de dieren medewerkers aanvielen. Het teruglokken van de dieren naar hun verblijf was even daarvoor niet succesvol gebleken. Het toepassen van eventuele alternatieve methoden om de dieren uit te schakelen, bijvoorbeeld via verdoving of het vangen van de dieren met een net, zou te veel gevaar voor de medewerkers hebben opgeleverd.
Hoeveel incidenten met ontsnapte dieren staat u toe voordat de vergunning van Dierenpark Amersfoort wordt ingetrokken?
Het is uitzonderlijk dat dierentuindieren ontsnappen, maar als het gebeurt neem ik dit serieus. Er wordt dan onderzocht of een dierentuin zich heeft gehouden aan de geldende veiligheids- en noodprotocollen. Als dit niet het geval is, zal de dierentuin hierop aangesproken worden. De veiligheids- en noodprotocollen worden bij aanvraag van de dierentuinvergunning beoordeeld. Ook is hier nadrukkelijk aandacht voor tijdens inspecties binnen dierentuinen. DierenPark Amersfoort heeft bij beide ontsnappingen gewerkt volgens de geldende veiligheids- en noodprotocollen.
Bent u bereid om na dit incident het bestaansrecht van dierentuinen te heroverwegen? Zo ja, op welke manier wilt u dit gaan doen? Zo niet, waarom niet?
Nee. Het betreft hier een uitzonderlijk incident, terwijl dierentuinen een belangrijke maatschappelijke bijdrage leveren op het gebied van educatie en conservatie.
Wel vind ik het belangrijk dat onderzocht wordt wat er mis is gegaan en hoe ontsnappingen in de toekomst nog beter voorkomen kunnen worden. DierenPark Amersfoort heeft dit gedaan na de ontsnapping van de chimpansees, zoals uitgelegd in mijn antwoord op vraag 3. Ook na de ontsnapping van de wolven heeft de dierentuin direct maatregelen genomen om herhaling te voorkomen. Het dierenpark deelt haar ervaringen ook met andere dierentuinen. Ook zal de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de ervaringen in DierenPark Amersfoort meenemen in de beoordeling en inspecties van verblijven in andere dierentuinen.
Deelt u de mening dat de wolf als soort die van nature in Nederland thuishoort niet in gevangenschap zou moeten leven, maar juist de kans moet krijgen om onderdeel uit te maken van de Nederlandse natuur?
Dat dieren ook in de Nederlandse natuur voorkomen, staat los van de educatieve waarde van het houden van deze dieren in dierentuinen. Het tentoonstellen van inheemse diersoorten in dierentuinen kan juist helpen om mensen enthousiast te maken over de natuur dicht bij huis. Dierentuinbezoekers leren daarmee de Nederlandse natuur beter te waarderen en worden gestimuleerd zich in te zetten om de natuur beter te beschermen. Dat neemt niet weg dat ook natuurexcursies zeer educatief kunnen zijn. Dit soort natuureducatie, waaronder informatieverstrekking over de wolf in de Nederlandse natuur, is belegd bij de provincies.
Deelt u de mening dat mensen veel meer over de wolf kunnen leren van een natuurexcursie, dan van dieren in gevangenschap? Zo ja, gaat u dit omzetten in beleid? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Vraag 6 en 7 heb ik voorzien van een gecombineerd antwoord.
Afschot van grote meerderheid van wilde zwijnen |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Jagers schieten recordaantal edelherten dood op Veluwe» waarin de Faunabeheereenheid (FBE) concludeert dat «het afschieten van wilde zwijnen weinig effect heeft»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat wilde zwijnen bijzonder intelligent zijn, een nieuwsgierig karakter kennen, in sociale structuren leven en op een complexe wijze met elkaar communiceren?
Wilde zwijnen zijn inderdaad bijzonder intelligente dieren.
Hoe rechtvaardigt u het doden van gezonde (pasgeboren) dieren en het aan flarden schieten van sociale structuren, groepshiërarchie en populatiedynamiek? Deelt u de mening dat je dieren niet beschermt door ze af te schieten?
In de Wet natuurbescherming is het faunabeheer en zo ook het beheer van wilde zwijnen gedecentraliseerd naar de provincies. Gedeputeerde staten zijn in dezen bevoegd gezag en besluiten over de door de Faunabeheereenheid Gelderland vastgestelde faunabeheerplannen waarin het beheer beschreven staat. Het faunabeheerplan dient tevens ter onderbouwing van de aanvraag om ontheffing die vervolgens door gedeputeerde staten wordt afgegeven onder de daarin opgenomen voorwaarden. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen en besluiten die de provincie hierbij neemt.
Hoe zou u de intrinsieke waarde van deze dieren willen omschrijven?
Voor de intrinsieke waarde van dieren volg ik de zienswijze van de Raad van Dieraangelegenheden (RDA) «Wegen van welzijn van dieren in de natuur» uit 2017. De RDA stelt hierin dat de intrinsieke waarde van het dier verwijst naar een eigenwaarde die losstaat van het nut dat het dier voor de mens kan hebben. Respect voor deze eigenwaarde betekent dat belangen van dieren worden meegewogen bij het nemen van beslissingen. De RDA maakt het respect voor de intrinsieke waarde van het dier concreet in de vorm van een moreel vereiste dat menselijk ingrijpen in het dier of zijn leefomgeving niet leidt tot structurele of substantiële aantasting van dierenwelzijn, diergezondheid en integriteit van het dier2.
Is het waar dat er in 2021 een grotere natuurlijke sterfte onder jonge zwijnen is vastgesteld dan in eerdere jaren? Zo ja, kunt u aangeven waarom dan toch de jacht op biggen is geopend per 1 juli?
Navraag bij de provincie Gelderland leert dat zij geen aanwijzingen heeft dat sprake zou zijn van een grotere natuurlijke sterfte onder jonge zwijnen. Zoals ik bij vraag 3 aangeef is het faunabeheer in de Wet natuurbescherming gedecentraliseerd naar de provincies. Gedeputeerde staten zijn bevoegd gezag en besluiten over het betreffende faunabeheerplan. In de faunabeheerplannen staan onder andere de aanvangstijden van het wildbeheer. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen van de Faunabeheereenheid Gelderland en besluiten die de provincie neemt in het kader van populatiebeheer en schadebestrijding.
Kunt u per FBE/afschotgebied aangeven hoeveel zwijnen er geteld zijn in de diverse regio's van de Veluwe in 2021 en hoeveel afschotvergunningen er verstrekt zijn?
Mijn ministerie beschikt niet over deze gegevens, zie ook het antwoord op vraag 5. Voor Kroondomein Het Loo verwijs ik u graag door naar https://www.kroondomeinhetloo.nl/media/1498/het-faunabeheerplan-kroondomein-het-loo-2021.docx.
Kunt u aangeven of de verschillen tussen getelde zwijnen en vergunde afschotaantallen groter of kleiner zijn dan in voorgaande jaren?
Zoals ik ook aangeef in het antwoord op vraag 6, beschikt mijn ministerie niet over deze gegevens.
Kunt u de ontwikkeling in de verhouding getelde zwijnen/verleende toestemming afschotaantallen over de laatste vijf jaar verstrekken?
Zie mijn antwoord bij vraag 6.
Deelt u de mening dat bij minder getelde aantallen wilde zwijnen het aantal vergunde afschotaantallen zou moeten afnemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid daarover in contact te treden met de provincie Gelderland, gelet op het feit dat afschot plaatsvindt in het leefgebied van de wolf als beschermde soort?
Zoals ik al eerder aangeef in mijn beantwoording is het niet aan mij om te treden in de afwegingen en besluiten die de provincie neemt in het kader van schadebestrijding en populatiebeheer. Zoals ik al eerder heb aangegeven in antwoord op uw vragen (kenmerk 2021D24569) kan in gebieden waar de wolf gevestigd is jacht, schadebestrijding en populatiebeheer plaatsvinden, overeenkomstig de voor die gebieden geldende goedgekeurde faunabeheerplannen en daaruit voortvloeiende ontheffingen.
Kunt u aangeven hoe de vergunde afschotaantallen van wilde zwijnen zich verhouden tot de draagkracht van het leefgebied en wie deze draagkracht heeft vastgesteld en op welke wijze?
Mijn ministerie beschikt niet over deze gegevens, zie mijn antwoord bij vraag 6.
Is het waar dat de zichtbaarheid van wilde zwijnen is afgenomen gedurende de lockdown en dat er geen bijzondere schade aan de natuur is opgetreden onder invloed van de populatieontwikkeling van het wilde zwijn? Zo nee, op welke bronnen baseert u zich?
Deskundigen van de faunabeheereenheid Gelderland bevestigen dat dieren zich door de hogere recreatiedruk op de Veluwe dieren dieper in de bossen ophouden dan voor de lockdown. Dieren laten ander gedrag zien als gevolg van deze menselijke aanwezigheid. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat populaties verschoven zijn. Dit omdat wilde zwijnen op de gehele Veluwe voorkomen. Uit de tussenrapportage naar het topvraatmonitoring komt naar voren dat de huidige populaties wilde zwijnen een negatieve invloed hebben op de habitatdoelen van Natura 2000 zoals de oude eiken- en beukenbossen door vraat- en wroetschade3.
Kunt u aangeven hoeveel procent van de populatie wilde zwijnen op de Veluwe dit jaar op de planning staat om geschoten te worden? Hoe beoordeelt u dit percentage in relatie tot het feit dat het gaat om een beschermde diersoort en in relatie tot de wettelijk erkende intrinsieke waarde van het zwijn?
Mijn ministerie beschikt niet over deze gegevens, zie ook het antwoord op vraag 3 en 4.
Bent u bereid zowel de telgegevens als de verleende afschotvergunningen voor zwijnen op de Veluwe integraal te delen? Zo nee, waarom niet?
De telgegevens evenals de afschotvergunningen zijn al geopenbaard en voor een ieder toegankelijk. Voor verleende afschotvergunningen en telgegevens verwijs ik u graag door naar https://www.faunabeheereenheid.nl/gelderland/PUBLICATIES/Archief.
Bent u bereid om het «nulstandsbeleid» op te heffen, zodat wilde zwijnen die buiten de Veluwe en Nationaal Park De Meinweg (voor)komen niet direct worden gedood puur en alleen vanwege het feit dat ze buiten bepaalde gebieden lopen?
Zoals ik bij vraag 3 heb aangegeven is het beheer van zwijnenpopulaties een verantwoordelijkheid van de provincies.
Wilt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.