Het schieten van zogende dieren |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Jager schiet moedervos dood, vier babyvosjes wees»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het schieten van zogende dieren, zoals in dit geval, onaanvaardbaar dierenleed met zich meebrengt voor de verweesde jongen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen om dergelijk dierenleed te voorkomen?
Het schieten van zogende dieren moet voorkomen worden, onder andere vanwege het onnodige leed dat dat kan veroorzaken voor de achterblijvende jongen. Een goede jager zal in principe niet in de dracht- en zoogperiode vossen doden. Ik verwijs u naar mijn brief van 23 mei jl., Kamerstuk 31 581, nr. 20.
Bent u bereid een jachtverbod in te stellen tijdens de draag- en zoogtijd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Nee, een dergelijk verbod zou een te zware inbreuk vormen op de praktijk van populatiebeheer en schadebestrijding, slechts een zeer minimale meerwaarde hebben ten opzichte van de huidige wettelijke bescherming en daarmee zijn doel voorbij schieten.
Hoe verhoudt het afschieten van dieren in de draag- en zoogtijd en het verweesd achterlaten van onverzorgde jongen zich in uw optiek tot de in de Flora- en Faunawet opgenomen zorgplicht? Bent u van mening dat in dit geval vervolging ingesteld zou moeten worden tegen de betreffende jager wegens het verzaken van de zorgplicht? Zo nee, waarom niet?
Uit artikel 2 van de Flora- en faunawet vloeit voort dat het gebruik van alternatieve methoden in de rede ligt voordat overgegaan wordt tot het doden van dieren, waarvoor een landelijke of provinciale vrijstelling geldt. De zorgplicht in artikel 2 van de Flora- en faunawet bepaalt immers dat een ieder verplicht is nadelige gevolgen voor planten of dieren zoveel mogelijk te beperken, voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd. Als er effectieve schadebestrijdingsmethoden zijn die minder belastend of ingrijpend zijn voor de flora en fauna dan afschot, dienen deze methoden eerst aangewend te worden.
Ik doe geen uitspraak over het vervolgen van personen in individuele zaken. Die beslissing is aan het Openbaar Ministerie.
Deelt u de mening dat de opvangcentra voor wilde dieren belangrijk werk verrichten? Zo ja, bent u bereid om opvangcentra voor wilde dieren financieel bij te staan? Zo nee, waarom niet?
Het werk dat door de opvangcentra wordt verricht is waardevol en wordt door vele mensen gewaardeerd, getuige de donaties die zij van particulieren ontvangen. De opvangcentra zijn private ondernemingen die verantwoordelijk zijn voor hun eigen bedrijfsvoering. Verder verwijs ik u naar mijn brief van 3 juni jl., 2013D22780.
Hoe verhoudt het afschieten van een zogende vos zich tot uw aanname in uw brief d.d. 23-05-2013 dat het schieten van drachtige dieren indruist tegen de weidelijkheidsregels, die de jagers hanteren voor een goede en betamelijke uitvoering van hun vak en staan de genoemde weidelijkheidsregels het schieten van zogende dieren en het onverzorgd achterlaten van hulpbehoevende dieren wel toe? Zo ja, in hoeverre brengt dat wijziging in uw standpunt dat er van weidelijkheidsregels bescherming zou uitgaan voor dieren in de draag- en/of zoogtijd?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Boogschieten op damherten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Fries damhert met pijl in kop afgeschoten»?1
Ja.
Kunt u aangeven of de dader van het beschieten van het damhert met pijl en boog inmiddels is opgespoord?
Uit onderzoek door de politie is/zijn geen verdachte(n) naar voren gekomen. Aangezien verdere aanknopingspunten ontbreken, is het onderzoek stopgezet. Zodra er nieuwe informatie binnenkomt zal het onderzoek weer worden voortgezet.
Kent u het streven van de Nederlandse Vereniging voor Boogjagers om de jacht met pijl en boog c.q. kruisboog gelegaliseerd te krijgen in Nederland?
Deze vereniging heeft dit streven nooit formeel onder mijn aandacht gebracht. Wel heb ik naar aanleiding van deze schriftelijke vragen kennis genomen van een brief, gedateerd 27 september 2011, die deze vereniging op internet heeft geplaatst, alsmede van informatie op de website van deze vereniging, waarin wordt gepleit voor het toestaan van de jacht met een boog in Nederland.
Deelt u de mening dat het beschieten van dieren met pijl en boog behalve verboden ook uiterst onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van pijl en boog voor de jacht is onder de Flora- en faunawet niet toegestaan. Het gebruik van dit middel is ongeschikt, omdat het risico op onnodig lijden voor dieren te groot is.
Kunt u aangeven of er plannen zijn de boogjacht te legaliseren?
Er zijn geen plannen om de boogjacht te legaliseren.
Het gebruik van slangen in amusementsprogramma’s |
|
Marianne Thieme (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Wat er ook gebeurt: altijd blijven zingen»?1
Ja.
Deelt u de mening van Dr. Freek Vonk dat (zowel acute als langdurige) stress bij dieren het immuunsysteem aantast en dat dat de kans op een infectie nog groter maakt?2
In artikel 36, lid 1, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is aangegeven dat het verboden is om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen. Ook amusementsprogramma’s dienen zich hieraan te houden.
Op basis van dit artikel voert de NVWA – onder leiding van het Openbaar Ministerie – een strafrechtelijk onderzoek uit naar een mogelijke overtredingen van dit artikel. In dat onderzoek waar de mate van stress onderdeel van is worden ook deskundigen op het terrein van dierenwelzijn geraadpleegd. Hangende dat onderzoek doe ik geen mededelingen over de uitlatingen van Dr. Freek Vonk en de stress, die de slangen mogelijk ondergaan hebben.
Deelt u de mening dat de in het programma getoonde slangen zichtbaar enorme stress hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het veroorzaken van stress bij dieren ten behoeve van amusement moet worden bestreden? Zo ja, op welke wijze wilt u programma’s als deze aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het toezicht op het gebruik van dieren ten behoeve van amusement te verscherpen? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Nee, juist het feit dat er onmiddellijk een onderzoek is gestart door de NVWA geeft mij geen aanleiding het toezicht te verscherpen.
Het doden van zwerfdieren in Sotsji |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Sotsji wil zwerfdieren» «verwijderen»?1
Ja.
Is het waar dat de Russische stad Sotsji ter voorbereiding van de Olympische Winterspelen zwerfdieren van straat gaat verwijderen?
Ik ben bekend met een artikel uit de Moscow Times d.d. 17 april 20132 waarin staat dat de gemeentelijke overheden een tender hebben uitgezet met als doel het verwijderen van straat honden en katten voor de Olympische Winterspelen in 2014. Over meer informatie dan dit persbericht beschik ik niet.
Deelt u de mening dat de wijze waarop het gemeentebestuur van Sotsji het probleem van zwerfdieren aanpakt, waarbij onduidelijk is wat er met de dieren gebeurt, onethisch is? Zo ja, hoe beoordeelt u het plan van de Russische stad om dieren te «vangen, selecteren en verwijderen»? Bent u bereid de Russische overheid hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Ik ken het officiële beleid van de stad Sotsji met betrekking tot het verwijderen van zwerfdieren niet. Ik kan hierover dan ook geen oordeel vellen. Het persbericht geeft mij onvoldoende aanleiding de Russische overheid hierop aan te spreken.
Is het waar dat er in Sotsji al gif is gestrooid, met als doel het doden van zwerfdieren?
Bij een bezoek aan Sotsji vorige maand van Ambassademedewerkers is geconstateerd dat onder meer in de nabijheid van het Olympisch Dorp (in aanbouw) zwerfhonden aanwezig waren, die zich daar ongestoord ophielden.
Dat duidt erop dat er in ieder geval op dat moment geen grootschalige actie gaande was met het oog op het opruimen van deze zwerfdieren. Sotsji is een toeristenstad waar veel mensen met kinderen op straat lopen. Het strooien van gif is daarom onwaarschijnlijk gezien de gezondheidsrisico’s voor mensen.
Bent u bereid met uw buitenlandse collega’s een discussie te voeren met het doel mogelijke dodingsacties in de toekomst te voorkomen, gezien de verschillende dodingsacties die afgelopen jaren in de aanloop naar internationale sportwedstrijden hebben plaatsgevonden, zoals in China2 en Oekraïne?3 Zo nee, waarom niet?
Zwerfdieren vormen een risico voor de volksgezondheid. Het is daarom begrijpelijk dat de Russische autoriteiten zoeken naar een aanpak voor dit probleem. Het is daarbij aan de Russische autoriteiten zelf om te bepalen op welke wijze het probleem van zwerfdieren wordt aangepakt. Uiteraard vind ik dat, indien het noodzakelijk is om dieren te doden, dit op een diervriendelijke wijze dient te gebeuren. Door de OIE (World Organisation of Animal Health), waarbij ook Rusland is aangesloten, zijn richtlijnen en aanbevelingen opgesteld over de aanpak van zwerfdieren. Ik ga ervan uit dat de Russische autoriteiten bij de aanpak van zwerfdieren de aanbevelingen van de OIE volgen. Ik zie derhalve geen noodzaak om met mijn buitenlandse collega’s in contact te treden.
Het doden van een hond na een bijtincident |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Vrouw sluit zich op in kooi bij rechtbank om hond te redden», over een vrouw die protesteerde tegen het plan om haar hond te doden, nadat de hond haar gebeten had?1
Ja.
Is het waar dat de betreffende hond de dag nadat een bijtincident had plaatsgevonden door de politie in beslag is genomen en dat het dier zal worden geëuthanaseerd zonder dat bekeken is of een training met de hond een oplossing zou kunnen zijn?
Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente te besluiten hoe om te gaan met bijtincidenten. De burgemeester heeft de advocaat van de eigenaresse bericht dat hij het aanbod van het Martin Gaus Gedragscentrum accepteert om de hond kosteloos op te nemen en te bekijken of het dier nog trainbaar is en zo ja, het dier vervolgens in bijzijn van de eigenaresse te trainen. Hierna zal een advies worden uitgebracht hoe verder met het dier dient te worden omgegaan. De burgemeester heeft daarbij aangegeven de optie open te houden om op kosten van de gemeente na afloop van de training alsnog een risico-assesment te laten uitvoeren door de Gedragskliniek Utrecht. Het dier bevindt zich nu in het Martin Gaus Gedragscentrum.
Bent u bereid op zoek te gaan naar oplossingen op maat voor honden, zoals gehoorzaamheids- en gedragscursussen, opdat er geen honden onnodig meer worden gedood? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de Raad voor Dierenaangelegenheden gevraagd zijn zienswijze op te stellen over de wijze waarop maatschappelijk onaanvaardbaar gedrag van honden ten algemene – en agressie in het bijzonder – voorkómen kan worden, zowel in preventieve als in curatieve zin met als doel het verkrijgen van beter gesocialiseerde honden en in het verlengde daarvan een substantiële vermindering van het aantal bijtincidenten. Ik heb daarbij aangegeven dat het van belang is dat de veiligheid van de mens voorop wordt gesteld. Ik wacht de zienswijze van de Raad af waarna ik u zal informeren.
Deelt u de mening dat er een einde zou moeten komen aan verkeerd uitgevoerde gedragstesten, die een onbetrouwbare uitslag kunnen geven met alle gevolgen van dien? Zo ja, kunt u in de door u toegezegde zienswijze2 uiteenzetten hoe u gaat zorgen voor betrouwbare methoden om mogelijk agressieve honden zorgvuldig te testen en te trainen?
Zie antwoord vraag 3.
De aanwezigheid van huisdieren in voedsel en veevoer |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Is het waar dat er in Spanje straathonden, aangereden wild en huisdieren worden verwerkt in producten die onder meer verkocht werden als grondstof voor voer en de mogelijkheid bestaat dat dit voer ook aan Nederlandse bedrijven is geleverd?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
De Spaanse autoriteiten zijn in januari 2013 een onderzoek gestart naar aanleiding van een verdenking dat dode gezelschapsdieren verwerkt werden tot diermeel en dat deze verwerkte dierlijke eiwitten gebruikt zouden worden in de productie van voeder voor gezelschapsdieren. Uit het Spaanse onderzoek blijkt dat het diermeel (verwerkte dierlijke eiwitten) van het verwerkingsbedrijf geen honden DNA bevat. Daarmee is voor de Spaanse autoriteiten dit spoor gesloten.
Is het waar dat Spaanse bedrijven honden- en kattenvlees in gehakt hebben verwerkt en een Nederlands bedrijf hier ook van wordt verdacht?2 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 bleken alle monsters negatief te zijn op honden DNA. Ook over de link naar een Nederlands bedrijf is vanuit de contacten met de Spaanse autoriteiten geen aanwijzing gekomen. Op 5 april jl. is door de Spaanse autoriteiten gemeld dat er geen RASFF-melding (Rapid Alert System for Food and Feed) valt te verwachten omdat daar geen aanleiding toe is.
Hoe verhouden de berichten over de aanwezigheid van straathonden, gezelschapsdieren en aangereden dieren in voer en de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven zich tot uw antwoorden op eerdere vragen3 waarin u aangeeft dat er in Nederland geen sprake is van dit soort frauduleuze praktijken, die bovendien de voedselveiligheid in gevaar brengen?
Zie antwoord op vraag 1 en 2. Spaans onderzoek heeft opgeleverd dat er geen honden DNA in de producten is aangetroffen. Omdat er geen bewijs is dat illegale materialen zijn verhandeld heeft Spanje geen meldingen gedaan.
Acht u de controle van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op (gezelschaps) diervoeding van voldoende kwaliteit? Zo ja, hoe verklaart u dat de aanwezigheid van onder andere straathonden en gezelschapsdieren in de voeding niet is opgemerkt? Zo, nee wat gaat u doen om de controle aan te scherpen en op welke termijn gebeurt dat?
Ja. Bij de petfoodbedrijven controleert de NVWA op de aanvoer van dierlijk materiaal en op de etikettering van het petfood (risicogebaseerd). Deze controles acht ik voldoende. In Nederland zijn er geen aanwijzingen voor aanwezigheid van huisdieren in voeding of veevoer.
Kunt u bevestigen dat het in de Betuwe gevestigde bedrijf dat gespecialiseerd is in het vervoer van verwerkte dierlijke eiwitten een vergunning van de NVWA heeft voor het handelen in dierlijke bijproducten?4 Zo ja, bent u bereid om deze vergunning in te trekken als blijkt dat het bedrijf bewust ook handelde in producten afkomstig van zwerfdieren, aangereden wild en gezelschapsdieren en waarom wel of niet?
Het bedrijf in de Betuwe heeft een registratie als handelaar van verwerkte dierlijke eiwitten (diermeel). Als een bedrijf betrokken is bij handel in illegale producten zal de NVWA optreden. De bestraffing kan bestaan uit boetes, strafrechtelijke vervolging en/of intrekken van de registratie. Dit laatste betekent dat het bedrijf niet meer mag handelen. De vorm van bestraffing is afhankelijk van de ernst van de overtreding.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de eigenaar van de in Zaltbommel gevestigde groothandel in kracht- en mengvoer dat het niet erg is als honden hondenvlees te eten krijgen omdat ze elkaar in de natuur immers ook opeten?5
Vanuit biologisch oogpunt bezien klopt het dat honden of hondachtigen in de natuur elkaar kunnen opeten. In Europa is echter het gebruik van honden (gezelschapsdieren) voor menselijke en dierlijke consumptie wettelijk niet toegestaan.
Deelt u, onder andere met het oog op voedselveiligheid en ziektebeperking, de mening van de eigenaar van het in Zaltbommel gevestigde Cagemax? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u voorkomen dat er producten van honden of katten worden verwerkt in gezelschapsdiervoeding?
In de Europese regelgeving, in Nederland via de Wet dieren geïmplementeerd, is het gebruik van gezelschapsdieren voor de productie van verwerkte dierlijke eiwitten ten behoeve van gebruik als diervoedergrondstof, verboden. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat in Nederland dit verbod wordt overtreden.
Kunt u uitleggen waarom de NVWA vooralsnog geen alarm slaat naar aanleiding van deze vormen van voedselfraude?
De Spaanse autoriteiten hebben geen melding gemaakt van betrokkenheid van Nederlandse bedrijven. Bovendien is er geen honden DNA aangetroffen in diermeel. Dit is voor de NVWA reden om geen alarm te slaan.
Hoe beoordeelt u het feit dat Spanje nog geen melding heeft gemaakt van deze fraudepraktijken via het Europese alarmeringssysteem RASFF en kunt u aangeven hoe hier vanuit de EU naar wordt gekeken?
Zie antwoord op vraag 2.
Bent u bereid in Europa aan te geven dat het onacceptabel is dat Spanje haar verantwoordelijkheid niet neemt door geen melding te maken van deze praktijken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het RASFF-systeem is een systeem waarmee lidstaten elkaar informeren als er een gezondheidsrisico wordt geconstateerd.
Een lidstaat die informatie heeft over levensmiddelen of diervoeders die een ernstig risico voor de gezondheid vormen moet onmiddellijk de Europese Commissie op de hoogte stellen met behulp van het RASFF-systeem. Zoals eerder vermeld ziet Spanje geen reden voor een RASFF melding, omdat er geen bewijs is dat illegale materialen zijn verhandeld.
Kunt u bevestigen dat er stukjes dolfijn zijn aangetroffen in blikjes tonijn?6 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Nee. Over de berichtgeving n.a.v. het onderzoek heeft IMARES zelf op 19 maart onderstaand bericht op haar website heeft geplaatst:
«De aanwezigheid van dolfijn in blikken tonijn is….nooit onderwerp van onderzoek geweest. In 2010 is wel een kleinschalig onderzoek uitgevoerd waaruit bleek dat erfelijk materiaal (DNA) van dolfijn kon worden aangetoond in de onderzochte ingevroren pakken tonijn. Dat heeft waarschijnlijk voor de verwarring gezorgd. Uit deze resultaten kunnen echter geen conclusies worden getrokken over andere dan de onderzochte tonijnproducten en ook niet over het voorkomen van soortvreemd DNA in blikproducten.»Imares en producenten werken momenteel aan het ontwikkelen van een keurmerk dat garandeert dat visproducten geen sporen van andere soorten bevatten.»
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van dolfijn in tonijnproducten is veroorzaakt door de methode van tonijnvangst en dat deze huidige methoden onverantwoord zijn met het oog op de bijvangst die ze veroorzaken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid er in Europa voor te pleiten dat vangstmethoden die dergelijke bijvangst tot gevolg hebben verboden moeten worden en waarom wel of niet?
Het is bekend dat dolfijnen in sommige visserijen worden bijgevangen, maar het is de vraag of dat ook automatisch de oorzaak is. Als er sprake is van dolfijn DNA in tonijn producten, zullen de betreffende controle agentschappen alle mogelijke oorzaken moeten onderzoeken. De EU heeft reeds in 2004 maatregelen genomen om de bijvangst van dolfijn- en walvisachtigen in kaart te brengen en te voorkomen. Deze verordening is niet voldoende effectief gebleken. Uw Kamer is geïnformeerd over de evaluatie van de Europese Commissie hierover (31 oktober 2011).
Ik pleit er in Brussel dan ook voor dat onder de nieuwe technische maatregelen (in het kader van het nieuwe Gemeenschappelijke Visserij Beleid) wél effectieve voorwaarden worden gesteld. Mijn inzet is dat visserij mogelijk blijft met een minimum aan bijvangsten van kwetsbare diersoorten.
Het bericht dat het bestuurscollege van Bonaire de beschermde status van het Bonaire national marine park inperkt |
|
Wassila Hachchi (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving1 over de voorgenomen wijziging in de beschermde status van het Bonaire National Marine Park en het Ruimtelijke Ontwikkelingsplan Bonaire (ROB)?
In de berichtgeving van Amigoe van 2 april jl. wordt de vrees uitgesproken dat door de herziening van het ROB ontwikkelingen worden toegestaan die negatieve gevolgen hebben voor de mariene biodiversiteit en het Bonaire Mariene Park. Het Openbaar lichaam Bonaire is verantwoordelijk voor een goed beheer, behoud en bescherming van het mariene park overeenkomstig de Verordening Natuurbeheer Bonaire en de kaders van de ruimtelijke ordening. Wijzigingen in het beheer, als gevolg van bijvoorbeeld een herziening van het ROB of het toelaten van bepaalde ontwikkelingen in het Bonaire Mariene Park, kunnen alleen genomen worden na zorgvuldige afweging en met een goede onderbouwing.
Heeft u over deze plannen contact gehad met het bestuurscollege van Bonaire of de lokale natuurorganisaties, bijvoorbeeld in het kader van het natuurbeleidsplan voor de BES-eilanden?
Ambtelijk is contact geweest over de plannen van het bestuurscollege in het kader van de ontwikkeling van activiteiten in de kustzone van Bonaire.
Wanneer bent u van plan het natuurbeleidsplan BES naar de Kamer te sturen en de financiële gevolgen daarvan in de begroting te verwerken?
Het natuurbeleidsplan is op 23 april 2013 (Kamerstuk II 30 825, nr.191) aangeboden aan de Tweede Kamer. In het plan is aangegeven op welke wijze de 7,5 miljoen euro voor natuur in Caribisch Nederland besteed wordt. Deze middelen worden eenmalig toegevoegd aan de begroting van het ministerie EZ.
Kunt u bij het natuurbeleidsplan BES een overzicht geven van de voorgenomen ruimtelijk-economische ontwikkelingen in en rondom de belangrijkste natuurgebieden op de eilanden die een grote impact op de lokale natuur en in het bijzonder op het koraal hebben, zoals de aanleg van de pier die genoemd wordt in dit artikel?
In het natuurbeleidsplan Caribisch Nederland is geen overzicht opgenomen van voorgenomen ruimtelijke economische ontwikkelingen in en rondom de belangrijkste natuurgebieden van de eilanden. Het natuurbeleidsplan geeft het kader voor de door de eilanden op te stellen natuurplannen. In deze natuurplannen zullen de eilanden aangeven op welke wijze het beheer en behoud van natuur concreet wordt vormgegeven. In het natuurbeleidsplan Caribisch Nederland staat de aanbeveling om mitigatie-, herstel- en compensatierichtlijnen voor de ruimtelijke ontwikkeling op te nemen in de eilandelijke natuurplannen.
Is de opmerking waar in het artikel dat er een kritisch onderzoeksrapport is opgesteld over de mogelijke gevolgen van de aanleg van een nieuwe pier in het onderwaterpark? Kunt u dit aan de Kamer toesturen?
Ten behoeve van de vergunningverlening op grond van de Wet maritiem beheer BES voor de aanleg van de pier in het onderwaterpark zijn drie rapporten opgesteld door het onderzoeksinstituut Caribean Research and Management of Biodiversity (CARMABI). Ten behoeve van de advisering over de gevolgen van de pier voor het mariene milieu en natuur is een rapport opgesteld door het Marien onderzoek instituut van Wageningen UR (IMARES). De rapporten treft u aan als bijlage2: Possible environmental effects of the construction of a pier and its future usages near Karel’s Bar, Bonaire, October 2011; Environmental impacts associated with the planned expansion of Karel’s Beach Bar, Bonaire, November 2011; Evironmental impact assessment of the Construction of a pier and its future usages near Karel’s Bar, august 2012; Kort advies ten aanzien van het optreden van effecten bij de aanleg en exploitatie van de uitbreiding van Karlel’s Pier, Bonaire, oktober 2012.
Kunt u bevestigen dat Rijkswaterstaat de vergunning voor deze werkzaamheden moet verlenen? Op welke termijn gebeurt dit, en is er daarbij sprake van een Milieu Effect Rapportage of kunt u bij deze vergunningverlening aandringen op het schenken van aandacht aan de milieugevolgen van de eventuele bouw?
Voor de aanleg van een nieuwe pier in het Bonaire Mariene Park dienen op grond van de vigerende BES wet- en regelgeving verschillende vergunningen te worden aangevraagd bij verschillende instanties. De Minister van Infrastructuur en Milieu (Rijkswaterstaat) is verantwoordelijk voor vergunningverlening op grond van de Wet maritiem beheer BES. Het bestuurscollege van Bonaire is verantwoordelijk voor de vergunningverlening op grond van de Verordening Natuurbeheer Bonaire en de Bouw- en woningverordening Bonaire.
Voor het verlenen van een vergunning op grond van de Wet maritiem beheer BES moet de Minister van Infrastructuur en Milieu bij de beoordeling van de aanvraag de effecten van de aanleg en het gebruik van het voorgenomen bouwwerk op het mariene milieu, de natuur, de veiligheid van de scheepvaart en het maritiem archeologisch erfgoed uitdrukkelijk in overweging nemen. Een Milieu Effect Rapportage (MER) is bij de aanvraag niet verplicht. Een vergunning kan geweigerd worden, indien één of meer belangen op onoverkomelijke wijze in het gedrang zouden komen door verlening van de vergunning. Deze beoordeling geschiedt voor het aspect natuur in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken. Gebleken is dat de effecten van het voorgenomen bouwwerk op het mariene milieu en natuur niet dusdanig zijn dat deze belangen op onoverkomelijke wijze in het gedrang komen. De vergunning is onder strikte voorwaarden verleend. De gestelde voorwaarden zijn onder andere bedoeld om mogelijke negatieve effecten van de aanleg en het gebruik op het mariene milieu en de natuur te voorkomen. Naast een vergunning op grond van de Wet maritiem beheer BES dient de initiatiefnemer in het bezit te zijn van alle overige benodigde vergunningen alvorens hij kan aanvangen met de aanleg van de nieuwe pier. Op welke termijn deze vergunningen verleend zullen worden, ligt aan het bestuurcollege van Bonaire.
Kent u het in het artikel aangehaalde rapport van onderzoeksbureau Carmabi over de schade aan het koraal, onder andere als gevolg van bouwactiviteiten? Is het raadzaam om bij nieuwe bouwactiviteiten aan de kust of op het water bij Bonaire steeds specifiek te kijken naar de gevolgen daarvan voor het koraal?
Ja, het rapport is bij mij bekend en als bijlage3 bijgevoegd (Environmental impact assessement of the Construction of a pier and its future usages near Karel’s Bar, Bonaire; Vermeij; august 2012). Bij iedere activiteit waarvoor een vergunning noodzakelijk is op grond van de Wet maritiem beheer BES zal door mij gekeken worden naar de effecten op het koraal. In aanvulling hierop werk ik samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu en het openbaar lichaam aan het uitvoeren van een Strategische Milieueffect Rapportage voor de kustzone van Bonaire. De rapportage zal inzicht geven over welke toekomstige activiteiten waar en op welke wijze plaats kunnen vinden zonder schade te berokkenen aan de natuur en het mariene milieu.
Heeft zulk onderzoek plaatsgevonden voor de in dit artikel2 omschreven projecten? Zo nee, kunnen Nederlandse kennisinstellingen, zoals het NIOZ of IMARES, daarbij een helpende hand bieden?
Ja, dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden door het instituut CARMABI en door IMARES.
Doet het meest recente bestemmingsplan voor de kust van Bonaire naar uw mening recht aan de waarde van ecosysteemdiensten, zoals kustbescherming, zoals omschreven in de recente studies van The Economics of Ecosystems and Biodiversity (TEEB)3 die gedaan zijn over het eiland? Is er in het ROB sprake van een goede balans tussen economie en natuur op de korte en de lange termijn?
Zie beantwoording onder 1.
Natuurbezuinigingen en schaapskuddes |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Enige schaapskudde Veluwe failliet»?1
Ja.
Is het waar dat natuurbezuinigingen direct of indirect ten grondslag liggen aan het faillissement van genoemde schaapsherder? Zo ja, wat is het verband? Zo nee, kunt u de oorzaak dan op andere wijze duiden?
De financiële problemen voor de herder waren volgens de Vereniging Natuurmonumenten niet het gevolg van het wegvallen van reguliere begrazingsopdrachten van Natuurmonumenten.
Er is volgens de vereniging sprake van het niet verkrijgen van een incidentele begrazingsopdracht voor een project bij het Hulshorsterzand, waarvoor een openbare aanbesteding is geweest en waarop verschillende kuddes hebben ingeschreven. De opdracht is gegund aan een kudde die het beheer op de door de Vereniging Natuurmonumenten beoogde wijze wil uitvoeren en goedkoper heeft ingeschreven.
Bent u bereid Natuurmonumenten te steunen in het zoeken naar een acceptabele oplossing voor de dieren die het slachtoffer dreigen te worden van het faillissement van hun herder?2
Er is reeds een oplossing gevonden waarmee de acute nood voor de kudde is gelenigd en er heeft overleg plaatsgevonden tussen Natuurmonumenten en de herder. De herder heeft aangegeven erop te vertrouwen dat samen met Natuurmonumenten en andere partijen een structurele oplossing zal worden gevonden voor het behoud van de kudde. Ik ben blij dat er een oplossing voor deze kudde gevonden lijkt en ik ben bereid mee te denken over oplossingen voor rondtrekkende gescheperde schaapskuddes, met in acht neming van de verantwoordelijkheid van de provincies.
Bent u bereid terreinbeherende organisaties zodanig tegemoet te komen in hun exploitatiekosten dat natuurbeheer op de meest correcte wijze kan worden uitgevoerd anders dan geleid door louter economische korte termijn motieven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Beheersubsidie aan terreinbeherende organisaties wordt niet meer door het Rijk verleend maar door de provincies, via de provinciale Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) en eventuele andere regelingen.
Heeft u kennisgenomen van de maatschappelijke verontwaardiging over de economisering van het natuurbeleid en de gevolgen daarvan? Zo ja, op welke wijze wilt u voorkomen dat incidenten zoals genoemd vaker voor zullen komen?
Ja, ik heb de berichtgeving en de reacties in de diverse media gevolgd. Ik heb een grote maatschappelijke betrokkenheid gezien bij deze schaapskudde. Ik ben ook blij dat veel Nederlanders zich betrokken voelen bij natuur en landschap. In mijn brief «Vooruit met natuurbeleid» (Kamerstuk 33 576, nr. 1) heb ik ook aangegeven deze ontwikkeling te zien en daarop in te willen spelen, om de betrokkenheid en inzet van de maatschappij bij natuur maximaal te kunnen benutten.
De Natura 2000-gebieden Nieuwkoopse plassen en Binnenveld |
|
Pieter Litjens (VVD), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de voortdurende stikstofproblematiek in Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen en De Haeck?1
Ja.
Bent u bereid in het concept-aanwijzingsbesluit voor Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen en De Haeck, gelet op de voortdurende stikstofproblematiek in het gebied, de uitbreidingsdoelstellingen voor de habitattypen blauwgrasland en veenmosrietland om te zetten in behoudsdoelstellingen? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze uitbreiding is nodig voor het bereiken van de landelijk gunstige staat van instandhouding van deze natuurwaarden. Voor de stikstofproblematiek biedt het op behoud zetten van de instandhoudingsdoelstellingen van blauwgrasland en veenmosrietland geen oplossing. De maatregelen die noodzakelijk zijn voor behoud zijn ook voldoende om op termijn de uitbreidingsdoelstelling te realiseren.
Bent u bereid te wachten, conform uw antwoord op eerdere vragen over de Nieuwkoopse Plassen, met het definitief aanwijzen van de Nieuwkoopse Plassen als Natura 2000-gebied zolang niet duidelijk is hoe de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) uitwerkt voor dit gebied en er geen draagvlak bestaat onder de betrokkenen? Zo nee, waarom niet?2
Het gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck zal ik, ter uitvoering van de motie Geurts c.s. (Kamerstuk 33 037, nr. 62), niet voor de zomer aanwijzen. In september zal ik u informeren over de stand van zaken van het gebiedsproces en zal ik aangeven wanneer dit gebied wordt aangewezen.
Kunt u aangeven of Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland inmiddels met hun advies voor het gebied Nieuwkoopse Plassen en de Haeck zijn gekomen wat betreft het definitief aanwijzen van het gebied in relatie tot het beheerplan en de PAS? Zo ja, wat vindt u van dit advies en bent u bereid dit advies naar de Kamer te sturen?
De provincie Zuid-Holland heeft aangegeven een door het gebied gedragen aanvullend advies over de instandhouding van Veenmosrietland te hebben ontvangen. De provincie Zuid-Holland geeft aan dat uit het advies blijkt dat het mogelijk is om de instandhouding van dit Natura 2000-doel te waarborgen. Momenteel vertaalt de provincie Zuid-Holland, als voortouwnemer van het beheerplan Nieuwkoopse Plassen & De Haeck, dit door naar het ontwerpbeheerplan voor dit gebied.
Heeft u kennisgenomen van de kritiek van ondernemers, waterschap en de gemeenten Rhenen en Veenendaal op het beheerplan voor Natura 2000-gebied Binnenveld? Wat vindt u van deze kritiek?3
Ja, hier heb ik kennis van genomen. In een constructief overleg tussen mijn departement, de gedeputeerden van de provincies Utrecht en Gelderland en het waterschap Vallei en Veluwe, is op 24 april gesproken over de toekomstige inrichting van het Natura 2000-gebied Binnenveld. De twee provincies en het waterschap hebben mij aangegeven graag de verantwoordelijkheid voor het beheerplan van het Rijk over te nemen. In lijn met de decentralisatie ondersteun ik dit verzoek. De regionale overheden hebben aangegeven te willen werken aan een nieuw integraal beheerplan dat én voldoet aan de doelen voor Natura 2000 én kan rekenen op draagvlak in het gebied. Zij hebben hiervoor alternatieve maatregelen op het oog die de gevolgen voor de omgeving mogelijk zouden kunnen beperken.
Bent u bereid in het concept-aanwijzingsbesluit voor Natura 2000-gebied Binnenveld, gelet op het grote aantal Natura 2000-gebieden waar voor habitattype blauwgrasland een uitbreidingsdoelstelling geldt en de forse consequenties als gevolg van de voorgestelde peilverhoging, de uitbreidingsdoelstelling voor het habitattypen blauwgrasland om te zetten in een behoudsdoelstelling? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze uitbreiding is nodig voor het bereiken van de landelijk gunstige staat van instandhouding van blauwgrasland. Daarbij biedt het op behoud zetten van de instandhoudingsdoelstelling van blauwgrasland geen oplossing voor de stikstofproblematiek in dit Natura 2000-gebied. De noodzakelijke hydrologische maatregelen zijn nodig voor behoud. Met deze maatregelen zal naar verwachting op de langere termijn ook de uitbreidingsdoelstelling worden gerealiseerd.
Bent u bereid te wachten met het definitief aanwijzen van het Binnenveld tot Natura 2000-gebied zolang er geen draagvlak bestaat onder de betrokkenen in het gebied? Zo nee, waarom niet?
Het gebied Binnenveld zal ik, ter uitvoering van de motie Geurts c.s. (Kamerstuk 33 037, nr. 62), niet voor de zomer aanwijzen. In september zal ik u informeren over de stand van zaken van het gebiedsproces en zal ik aangeven wanneer dit gebied wordt aangewezen.
Natuurontwikkeling in het Binnenveld |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Natura Binnenveld onhaalbaar» en «Liever boerengrond dan blauwgrasland»?1 2
Ja.
Bent u op de hoogte van de langdurige impasse rond de natuurontwikkeling in het Binnenveld en het beheerplan voor het gelijknamige Natura 2000-gebied?
Het is mij bekend dat het hier een ingewikkeld gebiedsproces betreft. Het is mijn voornemen om binnenkort bestuurlijk met de andere bevoegde instanties te overleggen over mogelijke oplossingen.
Hoe beoordeelt u het gebrek aan draagvlak voor het beheerplan voor het Natura 2000-gebied Binnenveld bij gemeenten, waterschap en landbouworganisaties?
Het Natura 2000-gebied Binnenveld is één van de laatste natuurparels in de Gelderse Vallei. Het concept beheerplan beschrijft maatregelen om deze hoge natuurwaarden te beschermen, in een omgeving met veel bedrijvigheid en ambitie. Dit raakt velen en het kost veel energie en tijd om de noodzakelijke maatregelen goed uit te leggen. Ik hecht aan een goede afstemming in de streek om het draagvlak te verbreden. Maatregelen zijn niet alleen voor natuurdoelen nodig, ook zijn ze nodig om ontwikkeling rond het gebied middels de Programmatische Aanpak Stikstof mogelijk te maken.
Klopt het dat nu wordt gewerkt aan een oplossing waarbij het peil in het riviertje de Grift met 20 cm wordt verhoogd, om te kunnen voldoen aan een goede instandhouding van de Natura 2000-gebieden? Welke andere mogelijke oplossingen ziet u om de kwetsbare gebieden in het Binnenveld te beschermen?
In het Binnenveld speelt een aantal ecologische problemen. Een belangrijk knelpunt is verdroging. Om de waterhuishouding van dit natuurgebied te verbeteren is een optie om het peil van de Grift te verhogen. Daarnaast wordt door het Waterschap Vallei en Veluwe nog gewerkt aan andere opties.
Kunt u toelichten waarom een peilverhoging van 20 cm in een landbouwgebied met een grootte van 200 ha noodzakelijk is om een natuurgebied van 10,8 ha te beschermen?
Het totale Natura 2000-gebied Binnenveld bedraagt 110 ha.
Het Natura 2000-gebied Binnenveld is een restant van habitats en soorten die decennia geleden nog in grote oppervlakten in Nederland en specifiek in de Gelderse Vallei voorkwamen. Deze natuurwaarden zijn nu zeer bedreigd door de cumulatie van activiteiten in en rond het gebied. Dat is ook de reden dat Nederland de verplichting heeft om deze kenmerkende soorten en habitats in een goede staat van instandhouding te herstellen. Dat kan alleen door specifieke maatregelen te nemen zoals vernatting. De optionele maatregelen bespreek ik binnenkort met de andere bevoegde instanties.
Klopt het dat deze 20 centimeters nodig zijn voor de instandhoudingsdoelen? Bij Natura 2000 zijn de instandhoudingsdoelen voor de kortere termijn, maar uiteindelijk gaat het toch om de realisatie van de ontwikkeldoelstellingen? Deelt u de mening dat het beter is om ook te kijken naar de ontwikkeldoelstellingen, opdat gewerkt kan worden aan een gedragen oplossing die ook op de lange termijn houdbaar is?
Nederland is gehouden zich in te spannen om tenminste te voorkomen dat de natuurkwaliteiten verder verslechteren en moet deze op termijn verbeteren, om de instandhoudingsdoelen te behalen.
Kunt u aangeven of Staatsbosbeheer van plan is om gronden in het Binnenveld te verkopen als onderdeel van de taakstelling voor het afstoten van gronden? Zo ja, om welke gronden en hoeveel hectare gaat het dan? Wat zou volgens u de inzet van Staatsbosbeheer moeten zijn voor het slagen van dit gebiedsproces?
Staatsbosbeheer zal geen natuurgebieden die behoren tot Natura 2000 en/of de EHS verkopen. Wel wordt er met Staatsbosbeheer constructief overlegd op welke wijze zij dit proces kunnen ondersteunen.
Is het u bekend dat de verhoudingen tussen de verschillende partijen in het gebied behoorlijk verstoord zijn? Bent u bereid om in overleg te treden met de verschillende overheden en belangenorganisaties in het Binnenveld om te zorgen dat de natuurontwikkeling in het gebied uit de impasse geraakt en er een «haalbare en betaalbare» invulling van het beheerplan van het Natura 2000-gebied komt?
Onder vraag 2 heb ik al aangegeven dat het om een ingewikkeld gebiedsproces gaat. Om te komen tot een mogelijke oplossing voor de lastige problemen die er nu zijn ben ik ingegaan op een verzoek van de beide bevoegde instanties (provincie Utrecht en provincie Gelderland) en het bestuur van het Waterschap Vallei en Veluwe om met hen eind april in overleg te treden.
Bent u bereid deze vragen voor 17 april te beantwoorden, in verband met het algemeen overleg Natuur- en milieueffecten veehouderij inclusief PAS dat op deze datum zal plaatsvinden?
Ja.
De tijgermug |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Aziatische tijgermug heeft zich in Nederland gevestigd»1 en «Misverstand over tijgermug in Nederland»?2
Ja.
Op basis van welke gegevens maakt Nederland onderscheid tussen «waargenomen» (geel) en «gevestigd» (rood), en hoe is het mogelijk dat het Europese centrum voor infectieziektenbestrijding (EDCD) aanvankelijk op basis van deze gegevens geconcludeerd heeft dat sprake was van vestiging?
Recent heeft ECDC de weergave van de kaarten aangepast, door onderscheid te maken in nieuwe categorieën. In gele gebieden hebben introducties van muggen plaatsgevonden. In rode gebieden zijn muggenpopulaties gevestigd. Bij de aanpassing van de kaarten is ten onrechte een deel van Nederland rood weergegeven. De oorzaak was dat er in Nederland op dezelfde locaties herhaaldelijk nieuwe introducties zijn geweest, wat als vestiging is bestempeld door de automatische categorisering. In Nederland nemen wij echter maatregelen om aangetroffen muggen te bestrijden en zo vestiging van muggen te voorkomen.
Hoe is geborgd dat de ECDC-kaart de juiste situatie weergeeft en hoe is het in dat licht mogelijk dat deze kaart (die op 21 maart jl. openbaar werd gemaakt) pas fouten bleek te bevatten, nadat Nederlandse media op 29 maart het publiek hadden geattendeerd op de vestiging van de tijgermug in Nederland?
De kaarten worden gemaakt op basis van data aangeleverd door onderzoekers uit de EU lidstaten. In Nederland gebeurt dat door het Centrum Monitoring Vectoren (CMV), onderdeel van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). De aangeleverde data worden vervolgens gevalideerd door een door ECDC gefinancierde databeheerder. Vervolgens worden de aangeleverde data door routinematige computerprocessen gecategoriseerd. Validatie van de indeling van de aangeleverde data in categorieën moet in de toekomst voorkomen dat gebieden ten onrechte rood worden weergegeven.
De verkeerde indeling op de kaarten van het ECDC werd reeds eerder geconstateerd door het CMV. Zij hebben contact opgenomen met het ECDC met het verzoek om de kaartjes te rectificeren. Het heeft enkele dagen geduurd voordat de kaartjes waren aangepast, maar inmiddels zijn de gegevens gecorrigeerd.
Op welke locaties (gespecificeerd naar bedrijfsnaam en adres) zijn sinds 2005 tijgermuggen en andere gezondheidsbedreigende exotische muggen (zoals de gele koortsmug ofwel de denguemug en de Amerikaanse rotspoelmug) aangetroffen en gedurende welke perioden? Welke locaties (gespecificeerd naar bedrijfsnaam en adres) worden momenteel onderzocht op de aanwezigheid van tijgermuggen en andere gezondheidsbedreigende muggen en met welke frequentie?
Zoals de directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM in reactie op de berichten in o.a. de Volkskrant heeft aangegeven, is de tijgermug in Nederland wel geïntroduceerd maar niet gevestigd. Er worden maatregelen getroffen om vestiging van exotische muggen te voorkomen.
Sinds 2005 zijn er bij bedrijven die handelen in Lucky Bamboo plantjes tijgermuggen aangetroffen. Naast monitoring van de NVWA is er via een AMvB een verplichting gekomen voor deze bedrijven om de plantjes die zij importeren te behandelen met biociden. De afgelopen jaren is het aantal gevonden tijgermuggen bij Lucky Bamboo bedrijven afgenomen, van 496 in 2006 tot 15 in 2012 en tot nog toe 2 in 2013. Er zijn op dit moment in totaal 6 bedrijven die handelen in Lucky Bamboo, die zich bevinden in Amstelveen, Aalsmeer, ’s Gravenzande, Bleiswijk, en De Kwakel.
Bij bedrijven die handelen in gebruikte banden zijn sinds 2009 op een vijftal locaties in Nederland exotische muggen aangetroffen. Dit betreft bedrijven in Oss, Montfoort, Heijningen, Weert en Oosterhout. Bij bandenbedrijven met verhoogd risico op introductie van tijgermuggen, vindt monitoring plaats en worden eventueel aangetroffen muggen door de NVWA bestreden. Met de bandensector ben ik bovendien in overleg over preventieve maatregelen.
Vanwege monitoring en bovengenoemde genomen maatregelen is er op dit moment geen aanleiding om te denken dat de tijgermug op dit moment in Nederland is gevestigd.
Hoe kan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) met absolute zekerheid verklaren dat er op dit moment nergens in Nederland sprake is van vestiging van de tijgermug, gezien het feit dat u geen restricties stelt aan de import van tijgermuggen, het grote aantal bedrijven dat gebruikte banden importeert dan wel geïmporteerde Lucky bambooplantjes opkweekt en gezien het feit dat die slechts steekproefsgewijs worden bemonsterd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening van muggenexpert Bart Knols dat de tijgermug zich in Nederland zal vestigen indien er geen effectieve maatregelen worden genomen tegen de voortdurende invoer van de muggen via de import van Lucky bambooplantjes en gebruikte banden? Zo ja, welke maatregelen gaat u daartegen nemen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is er een draaiboek gemaakt voor het geval de tijgermug zich in Nederland gevestigd heeft? Zo ja, is dat draaiboek voor eenieder in te zien?
Zoals in bovenstaande antwoorden opgemerkt, worden er maatregelen genomen om vestiging van de tijgermug te voorkomen. De NVWA heeft een intern draaiboek klaarliggen voor als er een tijgermug wordt aangetroffen en er bestrijding plaats moet vinden. Daarnaast is er voor GGD-medewerkers een werkinstructie te vinden op de site van het RIVM.
Dierproeven in het Biomedical Primate Research Centre |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de afbouw van het aantal apen in het Biomedical Primate Research Centre (BPRC)? Klopt het dat er op dit moment evenveel apen in het BPRC zitten als in 2002, toen het kabinet schreef dat het wenselijk is «het aantal experimenten op apen terug te dringen en uiteindelijk tot nul te reduceren»?1
Ook het lid Graus heeft gevraagd naar het aantal apen in het BPRC en wat de reden is dat er nog zoveel apen zitten. Het BPRC heeft aangegeven dat er momenteel rond de 1500 apen aanwezig zijn. Het merendeel zit in de fokkolonie. Het BPRC wil niet afhankelijk zijn van aanvoer uit verre landen en houdt al jaren een fokkolonie in stand. Voor het aantal experimenten op dieren kan ik u verwijzen naar de website van het BPRC (www.bprc.nl ).
De jaarverslagen van de NVWA (Zodoende) geven aan dat het aantal proeven met apen in Nederland vanaf 2002 een dalende lijn laat zien. In 2002 was het aantal dierproeven op apen in Nederland 691 en in 2011 was dat 345. Het BPRC geeft aan dat van deze 345 dierproeven ongeveer 184 bij het BPRC werden uitgevoerd. Het aantal apen dat in Nederland gebruikt wordt in dierproeven is dus sterk gereduceerd. Het is momenteel nog niet mogelijk dierproeven met apen geheel te vermijden. Dierproeven met apen worden alleen uitgevoerd als uit een zorgvuldige toetsing is gebleken dat de proef een groot belang heeft en geen alternatieven beschikbaar zijn. In Nederland en het BPRC worden apen vrijwel uitsluitend ingezet in proeven die worden uitgevoerd ten behoeve van de humane gezondheid en ten behoeve van de eigen (apen)soort.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het vinden van alternatieven voor proeven op apen? Voor hoeveel dierproeven en proefdieren heeft het BPRC nu een alternatief gevonden?
Voor wat betreft het ontwikkelen van alternatieven wil ik benadrukken dat alternatieven bestaan uit Vervanging, Vermindering en Verfijning. Vervanging moet worden toegepast waar mogelijk en verder wordt veel invulling gegeven aan Vermindering en Verfijning. Aangezien Vervanging helaas niet in alle gevallen kan worden toegepast is de ontwikkeling van methoden voor Vermindering en Verfijning erg belangrijk. Het BPRC heeft meerdere prijzen voor alternatieven voor dierproeven gekregen, daarvoor verwijs ik u graag naar hun website.
Bedrijven zijn niet verplicht aan de overheid te rapporteren over het gebruik van alternatieven voor dierproeven. Ik kan u dus geen antwoord geven op de vraag voor hoeveel dierproeven en proefdieren het BPRC een alternatief gevonden heeft.
Hoeveel Nieuwe Wereldapen (marmosets) bevinden zich momenteel in het BPRC? Behoren deze apen tot een beschermde diersoort? Worden er proeven gedaan op apen die behoren tot een beschermde diersoort en wat voor proeven?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 heeft het BPRC aangegeven dat er momenteel rond de 1500 apen aanwezig zijn. Een uitsplitsing hiervan kan ik u niet geven, deze gegevens worden niet op instellingsniveau vrijgegeven. Wel kan ik u melden hoeveel Nieuwe Wereldapen en Oude Wereldapen het BPRC in 2011 heeft gebruikt in dierproeven. Het BPRC heeft in 2011 18 Marmosets, 115 Rhesus-makaken en 12 Java-makaken gebruikt voor onderzoek met betrekking tot de mens en 11 Marmosets en 28 Rhesus-makaken voor een wetenschappelijke onderzoeksvraag. Deze cijfers kunt u vinden in het jaarverslag van het BPRC.
Marmosets en Java-makaken behoren tot de beschermde dieren die vallen onder de Convention on International Trade in Endangered Species (CITES) regelgeving. Ze behoren tot lijst B van de CITES, dat houdt in dat het beschermde diersoorten maar geen bedreigde diersoorten zijn.
Kunt u meer informatie verstrekken over de aard, het doel en de noodzaak van de dierproeven die in de afgelopen jaren (2011 en 2012) in het BPRC zijn verricht?
In het jaarverslag van de NVWA kunt u zien welke dierproeven in 2011 op apen in Nederland werden verricht. Op de website van het BPRC kunt u de proefdierkundige jaarverslagen vinden waar het doel van de dierproeven op apen in het BPRC meer gedetailleerd wordt beschreven.
Hoe wordt de onafhankelijkheid van de dierenexperimentencommissie van het BPRC gewaarborgd?
Een Dierexperimentencommissie moet een voorzitter en 2 deskundige leden hebben die niet in een arbeidsverhouding met de vergunninghouder staan en verder 2 deskundige leden die niet betrokken zijn bij het verrichten van dierproeven. Daarnaast mogen leden nooit deelnemen aan het opstellen van een advies voor een proef als zij zelf betrokken zijn bij het verrichten van de proef.
Hoeveel apen worden er per jaar geïmporteerd en geëxporteerd ten behoeve van wetenschappelijk doeleinden in en vanuit Nederland?
Op grond van de CITES wetgeving worden de import en export van apen van en naar landen buiten de EU geregistreerd. In 2011 zijn er in Nederland 648 levende apen voor wetenschappelijke en biomedische doeleinden ingevoerd van buiten de EU. In 2012 betrof het 99 apen. In 2011 zijn er uit Nederland geen levende apen voor wetenschappelijke en biomedische doeleinden geëxporteerd. In 2012 betrof het 14 apen.
De invoer en uitvoer binnen Europa wordt op instellingsniveau geregistreerd. Deze gegevens op instellingsniveau worden niet vrijgegeven. De transportbewegingen van apen staan onder toezicht van de NVWA en worden geregistreerd in het TRAde Control and Expert System (TRACES). In TRACES staat het aantal apen dat wordt verzonden binnen de EU of doorgevoerd over het grondgebied van de EU. Aan deze data is echter geen doelstelling gekoppeld.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het geplande algemeen overleg Dierproeven op 10 april a.s.?
Uw Kamer ontvangt de beantwoording voor het uitgestelde Algemeen Overleg dierproeven op 15 mei a.s.
De aanhouding van een jachtopziener voor illegale jacht |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Jachtopziener opgepakt voor illegale jacht»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de geconstateerde misstanden plaatsvonden op het landgoed De Eese?
Het strafrechtelijk onderzoek naar de jachtopziener is in volle gang. In het belang van het onderzoek kan het Openbaar Ministerie thans geen verdere mededelingen doen.
Kunt u aangeven of verdachte in dienst is van de familie die het landgoed bezit of van de BV die eigenaar is van het landgoed en verantwoordelijk is voor de exploitatie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeverre verdachte handelde met het oogmerk de belangen van de jachthouder te beschermen?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of de jachthouders op landgoed De Eese gehoord worden in het onderzoek naar de wetsovertredingen om vast te stellen of zij daarbij al dan niet betrokken zijn? Zo nee, welk ander belang zou de jachtopziener kunnen hebben gehad bij het overtreden van de wet en waarom wordt zijn werkgever daar niet op aangesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of er anderen jachthouders zijn van het gebied dan de leden van de familie die het landgoed bezit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven wie?
Wie jachthouder zijn, is geen openbaar gegeven. Daarom volsta ik met de vermelding dat aan de jachtopziener een vergunning werd verleend volgens artikel 36, tweede lid van de Flora-en faunawet.
Deelt u de mening dat de jachthouders op De Eese en hun jachtgasten een direct belang hadden bij de wetsovertredingen van de nu aangehouden jachtopziener? Zo nee, waarom niet? Zo ja, strekt het onderzoek zich uit naar hun belangen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of verdachte lid is van de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Natuurtoezicht (KNVvN)? Zo ja, treft de vereniging disciplinaire maatregelen tegen verdachte?
De Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Natuurtoezicht heeft bekendgemaakt dat de verdachte lid is. Het is aan de vereniging of, en zo ja hoe, disciplinair zal worden omgegaan met de verdachte.
Is het waar dat de verdachte buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) is? Zijn zijn opsporingsbevoegdheid en aanstelling zijn ingetrokken? Zo nee, wanneer en voor welke duur wordt die dan ingetrokken?
De persoon was buitengewoon opsporingsambtenaar. Inmiddels is zijn opsporingsbevoegdheid ingetrokken. Het is aan zijn werkgever om te bepalen of het dienstverband zonder de functie van boa wordt voortgezet.
Is het waar dat de kroonprins heeft gejaagd op landgoed De Eese? Zo ja, hoe ziet u de aanhouding van de daar verantwoordelijke jachtopziener in relatie tot de voorbeeldfunctie van de kroonprins?
Koning Willem-Alexander is ten onrechte in verband gebracht met een van strafbare feiten verdachte jachtopziener. Z.M. de Koning, voor de troonswisseling op 30 april jongstleden Z.K.H. de Prins van Oranje, is in de periode dat deze jachtopziener in dienst was niet op het betreffende landgoed geweest, noch heeft hij ooit met hem gejaagd.
Deelt u de mening dat overtredingen door BOA’s nauwelijks zijn vast te stellen omdat juist zij de toezichthoudende taak in een bepaald gebied vervullen, veelal het eigendom van hun broodheer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen waardoor de onafhankelijkheid in het veldtoezicht beter gewaarborgd wordt?
Nee, het Openbaar Ministerie houdt toezicht op de onafhankelijkheid van de opsporing door en de kwaliteit van de processen-verbaal van buitengewoon opsporingsambtenaren. Daarnaast is de politie verantwoordelijk voor het directe toezicht op buitengewoon opsporingsambtenaren. Dat ziet op de dagelijkse taakuitoefening en de samenwerking met de andere partijen in de opsporing.
Hoe vaak zijn BOA’s in de afgelopen twee geverbaliseerd?
De processen-verbaal tegen boa’s worden niet apart geregistreerd. Indien er een proces-verbaal tegen een boa wordt opgemaakt, adviseren de politie en OM mij over het intrekken van de opsporingsbevoegdheid. Bij mijn besluit daarover weegt ook mee van welk strafbaar feit de boa wordt verdacht.
Deelt u de mening dat ook de werkgevers van BOA’s aangesproken moeten worden voor wetsovertreding van hun personeel, zeker waar het in de rede ligt aan te nemen dat ze ofwel opdrachtgever zijn tot wetsovertreding ofwel daarvan kennis dragen?
Indien een werkgever kennis draagt van door zijn personeel gepleegde strafbare feiten, ligt het in de rede dat hij daar aangifte van doet. In het geval dat een werkgever opdracht heeft gegeven tot het plegen van strafbare feiten, pleegt hij zelf een strafbaar feit. Indien het strafbare feit betrekking heeft op de werkzaamheden bij de werkgever, zal ook de werkgever hierop aangesproken worden indien dit nodig is.
De aanmelding van Polder Stein als Habitatrichtlijngebied |
|
Pieter Litjens (VVD), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aanmelding van Polder Stein als Habitatrichtlijngebied?1
Dit gebied zal nog dit jaar weer bij de Europese Commissie worden aangemeld als Habitatrichtlijngebied.
Is het waar dat de Landelijke Vegetatie Databank aangeeft dat het habitattype glanshaver- en vossenstaarthooilanden (H6510) niet in Polder Stein voorkomt?
In de Landelijke Vegetatie Databank zijn opnames opgenomen van het vegetatietype Kievitsbloem-associatie in Polder Stein. Dit vegetatietype kwalificeert voor het in kader van Natura 2000 benoemde habitattype glanshaver- en vossenstaarthooilanden. In bijlage 12 vindt u de door u gevraagde gegevens. Binnen de door u gevraagde periode zijn alleen opnamen beschikbaar in de periode 2003–2012. Deze opnamen betreffen steekproeven.
Bij de selectie van Natura 2000-gebieden in 2003 is Polder Stein geselecteerd als één van de drie beste gebieden voor H6150B op basis van historische gegevens en expertkennis.
In 2010 is op basis van de hieronder genoemde wetenschappelijke gegevens3 de conclusie getrokken dat de Kievitsbloem-associatie – en daarmee het habitattype – op dat moment en ten tijde van de aanmelding niet aanwezig was. Dat was de reden dat is gemeld dat Polder Stein niet als Habitatrichtlijngebied zou worden aangewezen. Vervolgens is aan de Europese Commissie verzocht dit gebied van de Communautaire lijst te halen.
In 2012 bleek deze conclusie niet correct. In april 2012 heeft, naar aanleiding van de bij vraag 4 genoemde brief, een veldbezoek plaatsgevonden (voor verslag zie bijlage 2)4 waaruit de conclusie is getrokken dat het niet verwaarloosbaar aanwezig was en daarmee kwalificeert als habitattype. Uit nadere analyse van de vegetatieopnamen in bijlage 15 bleek dat het type ook in 2003 aanwezig was. Gezien de achteruitgang van dit habitattype als gevolg van onder andere verdroging is het aannemelijk dat er in 2004 meer oppervlakte aanwezig was dan op het moment van het veldbezoek waardoor geconcludeerd is dat het ook in 2004 kwalificeerde.
Het in het gebied gevoerde beheer is onvoldoende gericht geweest op het behoud van de Glanshaver- en vossenstaart hooilanden. Inmiddels is de verdroging in het gebied aangepakt en is in het gebied herstelbeheer gestart waardoor er goede kansen voor het behouden van dit habitattype in het gebied zijn.
Kunt u aangeven op grond van welke gegevens, zoals genoemd in Kamerstuk 32 500 XIII nr. 167, de Habitatrichtlijnstatus van Polder Stein is komen te vervallen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de brief waarin richting het Rijk en de Europese Commissie werd aangegeven dat het habitattype glanshaver- en vossenstaarthooilanden (H6510) toch in Polder Stein voorkomt, zoals vermeld in Kamerstuk 32 670 nr. 68, naar de Kamer sturen)?
Hierbij stuur ik u een afschrift van deze brief (bijlage 3)6.
Kunt u de meet- en observatiegegevens van de afgelopen twintig jaar met betrekking tot het voorkomen, de oppervlakte en de kwaliteit van het habitattype glanshaver- en vossenstaarthooilanden (H6510) in Polder Stein naar de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 2.
Is de veronderstelling juist dat het schijnbaar voorkomen van het habitattype glanshaver- en vossenstaarthooilanden (H6510) in Polder Stein in het kader van de Habitatrichtlijn gekwalificeerd kan worden als «aanwezig, maar verwaarloosbaar»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is de veronderstelling juist dat artikel 5, lid 1 van de Habitatrichtlijn impliceert dat ten opzichte van de vastgestelde communautaire lijst met Habitatrichtlijngebieden aanwijzing van nieuwe gebieden pas noodzakelijk is als het prioritaire habitattypen en soorten betreft?
Het uitgangspunt is dat de gebieden die in aanmerking komen voor aanwijzing als speciale beschermingszone door de lidstaten worden voorgesteld op basis van de criteria van bijlage III7 (fase 1) bij de Habitatrichtlijn (artikel 4, eerste lid, Habitatrichtlijn). De Europese Commissie beoordeelt op basis van de daarvoor geldende criteria van bijlage III8 (fase 2) bij de Habitatrichtlijn welke van de door de lidstaat geselecteerde gebieden daadwerkelijk in aanmerking komen voor plaatsing op de lijst van gebieden van communautair belang voor de betrokken biogeografische regio en stelt met instemming van de lidstaten een ontwerplijst op (artikel 4, tweede lid, Habitatrichtlijn). Vervolgens stelt zij deze lijst vast volgens de daarvoor geldende procedure (artikel 4, derde lid, Habitatrichtlijn). Ten algemene geldt dat de Commissie, als een lidstaat de selectie niet juist uitvoert en te weinig of verkeerde gebieden selecteert, in het uiterste geval de lidstaat kan dwingen tot een betere of aanvullende selectie te komen door middel van een inbreukprocedure bij het Europese Hof van Justitie. Dit is uiteraard alleen aan de orde als de lidstaat en de Commissie het na overleg niet eens zijn over een aanpassing van de selectie.
Een dergelijke inbreukprocedure kan ook aan de orde zijn als een gebied in een later stadium van de lijst van gebieden van communautair belang wordt geschrapt op basis van door de lidstaat geleverde onjuiste gegevens en de lidstaat het gebied na vaststelling van de onjuistheid van die gegevens het gebied niet opnieuw aandraagt voor opname op de lijst.
Artikel 5, eerste lid, van de Habitatrichtlijn voorziet los daarvan – overigens ook in de situatie dat de lidstaat niet onmiddellijk in strijd heeft gehandeld met de criteria van bijlage III9 of andere bepalingen van het gemeenschapsrecht – in een procedure om in uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid te openen dat er een gebied wordt aangewezen dat niet door een lidstaat is voorgesteld, maar dat de Europese Unie voor de handhaving van een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort van essentieel belang acht.
Is het waar dat in Polder Stein geen prioritaire habitattypen en soorten voorkomen?
Ja.
Waarom is het feit dat het habitattype glanshaver- en vossenstaarthooilanden (H6510) in verschillende gebieden voorkomt en beschermd moet worden, ook als het gaat over subtype B, niet voldoende om Polder Stein niet opnieuw aan te hoeven melden als Habitatrichtlijngebied?
Nederland is er vanuit de Habitatrichtlijn aan gehouden de ecologische variatie en de verspreiding van habitattypen binnen ons land in stand te houden en waar nodig te herstellen. De specifieke vorm van H6510B met kievitsbloemen komt buiten Polder Stein, alleen in Noord Oost-Nederland (m.n. Overijssel) voor. Verdwijnen van dit habitattype in Polder Stein zou betekenen dat er geen voorkomen meer over zou zijn in heel West-Nederland. Voor een goede verspreiding en de daarmee gepaard gaande gunstige staat van instandhouding is het noodzakelijk dat ook in Polder Stein het habitattype weer duurzaam kan voorkomen10.
Hoe waardeert u de statusverwisselingen van Polder Stein in het licht van de rechtszekerheid van belanghebbenden in en nabij het gebied?
Ik vind de ontstane situatie zeer vervelend. Ondanks dat in het kader van de aanwijzing als Vogelrichtlijngebied al een beheerplan voor het gebied is afgerond, zullen ook consequenties van de aanwijzing als Habitatrichtlijngebied moeten worden opgenomen in het beheerplan. Dit gebied hoeft niet opgenomen te worden in de PAS aangezien de kritische depositiewaarde van het meest stikstofgevoelige habitattype (H6510B) niet wordt overschreven.
Bent u bereid Polder Stein niet voor te dragen als Habitatrichtlijngebied en alles in het werk te stellen om aanwijzing als Habitatrichtlijngebied te voorkomen?
Nee, ik ga het gebied weer aanmelden bij de Europese Commissie als Habitatrichtlijngebied. Ondanks de ontstane situatie is het waardevol dat we de conclusie kunnen trekken dat de glanshaver- en vossenstaarthooilanden nog in het gebied voorkomen. Hierdoor kunnen we, voordat het habitattype echt zou verdwijnen, met de nu al ingezette maatregelen en het juiste beheer deze natuurwaarden behouden voor de toekomst.
De sterke afname van de vlinderstand |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek dat erop wijst dat de grote achteruitgang van wilde bestuivers, zoals vlinders, hommels, zweefvliegen en wilde bijen, een groot gevaar is voor de landbouw en voor de voedselzekerheid?1
Ja.
Deelt u de bezorgdheid over de sterke daling van het aantal vlinders in ons land, waardoor de vlinderstand momenteel op het laagste niveau van de laatste twintig jaar is beland?2
Ik heb kennisgenomen van het feit dat van de 51 in ons land voorkomende vlindersoorten vanaf 1992 van iets meer dan de helft van die soorten de populatieomvang is gedaald, en van een kwart, gestegen. Deze informatie draagt bij aan inzicht in wat nu nog niet goed lijkt te gaan, onder meer met het oog op de biodiversiteitsdoelstellingen voor 2020.
Kunt u bevestigen dat de belangrijkste oorzaak van de achteruitgang van de vlinderstand gevonden kan worden in de intensivering van de landbouw, waardoor het leefgebied van vlinders sterk is afgenomen door versnippering, vermesting en verdroging? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan en op welke wijze wilt u de verdere intensivering van de landbouw en de negatieve gevolgen daarvan tegengaan?
Ik kan bevestigen dat voor een aantal vlindersoorten sterk wordt vermoed dat oorzaken van achteruitgang liggen in het verdwijnen van geschikt leefgebied, versnippering, intensivering van de landbouw, verdroging en vermesting. Voor het terugdringen van vermesting en verdroging zijn er in het verleden al diverse generieke maatregelen in gang gezet. Daarnaast zijn voor vier soorten dagvlinders Natura 2000-gebieden aangewezen en kunnen provincies voor 32 vlindersoorten met een zogeheten kleurcode «oranje» of «rood» zelf maatregelen nemen in het kader van het soortenbeleid.
Bent u bereid om een extra en een forse inspanning te leveren om het leefgebied voor vlinders en andere wilde bestuivers weer te vergroten? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik ben met de provincies in gesprek over het natuurbeleid binnen en buiten de EHS, waaronder het agrarisch natuurbeheer. Daarover kan ik uw Kamer binnenkort informeren. Provincies zien toe op de uitvoering van maatregelen voor Natura 2000-soorten en kunnen naar eigen inzicht ook maatregelen nemen voor diverse andere soorten (zie ook mijn antwoord op vraag 3).
Deelt u de mening dat de bermen van wegen een leefgebied zouden kunnen vormen voor vlinders en andere wilde bestuivers, wanneer deze worden ingezaaid met bloemenzaden? Zo ja, bent u bereid om ervoor te zorgen dat deze bermen inderdaad als zodanig worden ingericht, ook in samenwerking met provincies en gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Bloemrijke bermen kunnen zeker een leefgebied zijn voor diverse insecten. Zoals ik in mijn brief van 14 januari 2013 (Kamerstuk 32 372, nr. 96) heb aangegeven, heeft mijn voorganger terreinbeheerders vorig jaar opgeroepen meer aandacht te schenken aan bloemrijk groenbeheer voor bijen en wilde bestuivers. In het kader van het Jaar van de Bij zijn door partijen bijeenkomsten georganiseerd over bloemrijk openbaar groen, waaronder bermen. Vele positieve voorbeelden passeerden hier de revue en vormden een stimulans voor anderen.
Tevens is het mogelijk dat provincies subsidies kunnen verstrekken in het kader van het Plattelands OntwikkelingsPlan (POP) voor bloeiende akkerranden om het voedselaanbod voor honingbijen en wilde bestuivers te vergroten.
Oostvaarderswold |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de eindrapportage «Open Planproces Natuur in Flevoland» die in opdracht van de provincie Flevoland is opgesteld door Prof. mr. Roel Bekker?
Ja.
Op grond van het advies van de heer Bekker heeft het college van Gedeputeerde Staten van Flevoland inmiddels besloten haar inzet met betrekking tot de ontwikkeling van de ecologische verbindingszone Oostvaarderswold definitief te stoppen en de verkoop van de reeds verworven gronden voor te bereiden; in hoeverre is dit voornemen in strijd met het voornemen in het regeerakkoord om de ecologische hoofdstructuur inclusief verbindingen te gaan realiseren?
De provincie Flevoland heeft op basis van het advies van de heer Bekker besloten de inzet op de verbindingszone Oostvaarderswold los te laten. De provincie heeft gekozen voor een tijdelijk moratorium, dat dient om rust en duidelijkheid in het gebied te krijgen. Parallel bereidt de provincie een programma Nieuwe Natuur voor. Hierbij zal een deel van de hectares worden ingericht als natuur, andere hectares worden naar een betere plaats geruild en daar ingericht als natuur en er worden gronden verkocht om met de opbrengst onder andere inrichting te betalen.
De situatie in de provincie Flevoland is complex, onder andere als gevolg van wijzigingen van het rijksbeleid en de uitspraak van de rechter inzake het provinciaal inpassingsplan. Het is de verantwoordelijkheid van de provincies om de uitvoering van het natuurbeleid met zoveel mogelijk draagvlak vorm te geven in het licht van het kabinetsbeleid. Ik ben daarnaast voornemens met de provincie en de betrokken gemeenten in gesprek te gaan over de natuurplannen in Flevoland.
De verwerving van de gronden ten behoeve van de aanleg van deze ecologische verbinding is destijds mogelijk gemaakt dankzij een aanzienlijke rijksbijdrage; in hoeverre past verkoop van de betreffende gronden binnen de gestelde voorwaarden bij deze rijksbijdrage? Is de provincie vrij in de besteding van de opbrengsten bij verkoop?
In het bestuursakkoord natuur is afgesproken dat de provincies gronden die in de toekomst geen onderdeel uitmaken van de EHS via het grond voor grond principe kunnen inzetten voor het ontwikkelen (verwerven en inrichten) van natuur en voor het nakomen van harde juridische verplichtingen. Het verkopen van grond is dus niet per definitie in strijd met de gemaakte afspraken. Echter voor gronden die zijn aangekocht met ILG geld, geldt dat de opbrengst bij verkoop dient te worden ingezet voor de ontwikkelopgave zoals afgesproken in het bestuursakkoord natuur. Deze voorwaarde geldt voor alle provincies en dus ook voor de provincie Flevoland.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat boeren die land eerst voor veel geld aan de staat verkocht hebben, deze nu goedkoper terug gaan kopen?
Over het algemeen deel ik de opvatting dat het niet wenselijk is dat eigenaren die land hebben verkocht aan de overheid deze later goedkoper terugkopen.
Bent u bereid om met de provincie Flevoland in gesprek te gaan teneinde te voorkomen dat realisatie van de verbindingszone Oostvaarderwold door verkoop van verworven gronden onmogelijk wordt gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
De aantasting van het leefgebied van de zeer zeldzame veldspitsmuis in Sibculo |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Is het waar dat de beschermde zeer zeldzame veldspitsmuis voorkomt op het kloosterterrein in Sibculo, maar dat Stichting Klooster Sibculo door intensief beheer en niet toegestane onderhoudswerkzaamheden meerdere malen het leefgebied van de veldspitsmuis heeft aangetast en daarmee verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet heeft overtreden?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
In het verleden hebben kapwerkzaamheden plaatsgevonden, waardoor mogelijk verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet zijn overtreden. Uit onderzoek dat de Stichting Klooster Sibculo (verder: de Stichting) na de kap heeft laten uitvoeren door de Zoogdiervereniging blijkt dat er inderdaad veldspitsmuizen voorkomen op het kloosterterrein. Door Dienst Regelingen is daarom bij de Stichting om een beheerplan gevraagd. De Stichting heeft door de Zoogdiervereniging een beheerplan laten opstellen.
Kunt u uiteenzetten hoe u ervoor zorgt dat het beheer van het kloosterterrein in overeenstemming is en blijft met de Flora- en faunawet en welke deskundige(n) u hiervoor raadpleegt?
Als daar aanleiding voor is, controleert de NVWA op verzoek van Dienst Regelingen of de stichting zich houdt aan het door de Zoogdiervereniging opgestelde beheerplan.
Kunt u bevestigen dat u Stichting Klooster Sibculo heeft opgelegd de toekomstige kloostertuin die zij willen realiseren geschikt te maken als leefgebied voor de veldspitsmuis als compensatie voor het blootleggen van oude kloostermuren? Zo neen, waarom niet?
De Stichting zal bij werkzaamheden die niet onder het beheerplan vallen opnieuw onderzoek moeten (laten) verrichten. De Stichting is daarvan op de hoogte. Het is dan aan Dienst Regelingen om te bepalen of al dan niet compensatie moet worden opgelegd.
Is het waar dat Stichting Klooster Sibculo het niet eens is met de aanvullende maatregelen die u heeft opgelegd ten aanzien van de inrichting en onderhoud van het kloosterterrein in Sibculo? Zo ja, hoe beoordeelt u dit en hoe wilt u voorkomen dat in de toekomst nogmaals het leefgebied van de veldspitsmuis verder zal worden aangetast?
Bij de Stichting leven nog enige onduidelijkheden. Er zal nog overleg met Dienst Regelingen plaatsvinden.
Deelt u de mening dat verdere aantasting van het leefgebied van de zeer zeldzame veldspitsmuis te allen tijde dient te worden voorkomen in plaats van achteraf te worden opgemerkt en dat daar intensief toezicht voor noodzakelijk is, gelet op het feit dat Stichting Klooster Sibculo in het verleden meerdere malen de fout in is gegaan met het beheer en ouderhoud van het terrein? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten hoe u ervoor zorgt dat er voldoende toezicht zal worden gehouden op het beheer en onderhoud van het kloosterterrein, de inrichting van de toekomstige kloostertuin en of dit wel in overeenstemming gebeurt met de door u gestelde aanvullende eisen met betrekking tot zeer extensief en gefaseerd onderhoud, zodat het leefgebied van de velspitsmuis niet verder wordt aangetast? Zo neen, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 5.
Het niet functioneren van tal van faunavoorzieningen die als compensatie moesten dienen voor het aantasten van de natuur |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Is het waar dat veel faunavoorzieningen die zijn aangelegd als compensatie voor de schade die economische activiteiten toebrengen aan de natuur, niet functioneren, zoals droogstaande vispassages, verdronken zoogdiertunnels, amfibieëntunnels met ontwerp en constructiefouten en in verval geraakte looprichels terwijl deze dienen om de weg ter hoogte van een brug of duiker te kunnen passeren?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Mij zijn geen onderzoeksgegevens bekend die bovenstaande bewering kunnen bevestigen of ontkennen. Het is uiteraard niet wenselijk dat aangelegde faunavoorzieningen niet als zodanig functioneren. Zie verder mijn antwoord op de vragen 3, 5 en 6.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze en met welke regelmaat faunavoorzieningen worden gecontroleerd? Kunt u de resultaten ten aanzien van het functioneren van faunavoorzieningen over de afgelopen 3 jaar uiteenzetten? Zo neen, waarom kunt u daar geen inzage in verschaffen?
Faunavoorzieningen worden in de regel aangelegd in het kader van het Meerjarenprogramma Ontsnippering. Door Rijkswaterstaat zijn in dat kader vele honderden faunapassages en vele honderden kilometers raster, onder meer om dieren naar die passages te geleiden, aangelegd. Rijkswaterstaat organiseert zelf inspectie en onderhoud van faunavoorzieningen en heeft daarvoor richtlijnen opgesteld.2 Ook door provincies, waterschappen, gemeenten en particuliere organisaties worden dergelijke voorzieningen getroffen. Het is mij niet bekend hoe deze organisaties op het functioneren van faunavoorzieningen controleren.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak er de afgelopen 3 jaar wettelijke sancties zijn opgelegd voor het niet functioneren van faunavoorzieningen die zijn aangelegd ter compensatie van activiteiten of ontwikkelingen die schade toebrengen aan de natuur? Zo neen, waarom niet?
Indien het gaat om overtredingen van de Flora- en faunawet of voorzieningen die zijn voorgeschreven op grond van een ontheffing ex artikel 75 van die wet, kan ik handhavend optreden. De afgelopen drie jaar is door Dienst Regelingen in 200 gevallen afgedwongen dat de vereiste faunavoorzieningen alsnog werden gerealiseerd of, indien deze niet functioneerden, werden gerepareerd. In de meeste gevallen zijn de beheerders tot herstel van de faunavoorzieningen overgegaan, zodat geen sancties behoefden te worden opgelegd. Het betrof hier niet slechts faunapassages, maar ook andere faunavoorzieningen zoals nestgelegenheid voor vogels, vleermuiskasten, voortplantingspoelen voor amfibieën e.d.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat er bij schadelijke activiteiten voor de natuur op basis van de natuurwetgeving vaak wordt overgegaan tot mitigerende en compenserende maatregelen in de vorm van faunavoorzieningen, terwijl de gerealiseerde voorzieningen vervolgens niet of onvoldoende worden gecontroleerd en gemonitord op deugdelijkheid, functioneren en op de te realiseren doelen ten aanzien van de getroffen soort(en)? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u maatregelen treffen? Zo neen, waarom niet?
Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 3 beperkt mijn verantwoordelijkheid en bevoegdheid zich tot voorzieningen die zijn gerelateerd aan overtredingen van de Flora- en faunawet en voorzieningen die zijn voorgeschreven op grond van een ontheffing ex artikel 75 Flora- en faunawet. In voorkomende gevallen wordt bestuurlijk handhavend opgetreden.
Kunt u de observaties bevestigen van ecoloog en onderzoeker Edgar van der Grift van Alterra dat de vele in verval geraakte loopbruggen, verdronken zoogdiertunnels en in slechte staat verkerende paddenschermen geen incidenten zijn? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt dit zich dan tot de vele niet functionerende voorzieningen die zijn aangetroffen in een steekproef waarvan de resultaten zijn gepubliceerd in Natuur Bos en Landschap?
De publicatie in Vakblad Natuur, Bos en Landschap heeft dezelfde strekking als de publicatie waarnaar u in vraag 1 verwijst. Als dit allemaal klopt, is dat reden voor zorg. Ik kan echter deze beweringen nu niet bevestigen.
Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar het functioneren van faunavoorzieningen? Zo nee, waarom acht u dit niet noodzakelijk? Zo ja, op welke termijn?
Eenieder die gebreken aan faunavoorzieningen constateert, kan de verantwoordelijke beheerder daarop aanspreken en, indien de voorziening voortkomt uit verplichtingen voortvloeiend uit de Natuurbeschermingswet 1998 of de Flora- en faunawet, een handhavingsverzoek indienen bij respectievelijk de provincie dan wel Dienst Regelingen van mijn ministerie. Ik roep dan ook iedereen op dit ook te doen. Ik zal zelf de verschillende terreinbeherende organisaties en de gemeenten en provincies benaderen en hen vragen te bezien of er inderdaad een achteruitgang is in het functioneren van faunavoorzieningen.
Het mogelijk stellen van natuur boven mensen in Flevoland |
|
Pieter Litjens (VVD), Ton Elias (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport «Voorstudie operationeel concept Lelystad Airport» van 20 december 2012?1
Ja. De rapportage waar u aan refereert, is een gezamenlijk werkdocument opgesteld door mijn ministerie, het ministerie van Defensie, de Luchtverkeerleiding Nederland (LVNL), de Schiphol Group en Lelystad Airport. Het werkdocument bevat een beschrijving van de inzichten uit de «Voorstudie operationeel concept Lelystad» die betrokken partijen hebben uitgevoerd in navolging van de openstaande vragen in het Aldersadvies Lelystad. De Tweede Kamer is begin september 2012 geïnformeerd over de inzichten uit de Voorstudie operationeel concept Lelystad, met het toezenden van de Luchtruimvisie en de kabinetsreactie op het Aldersadvies Lelystad. Hierna heeft een technische briefing plaatsgevonden op 15 november 2012 waar u nader bent geinformeerd over de Luchtruimvisie en de Voorstudie operationeel concept Lelystad. Het werkdocument is besproken en toegelicht aan de Alderstafel Lelystad en in het het Bestuurlijk Overleg Lelystad Airport (BOLA).
Klopt het dat wetgeving het overvliegen van natuurgebieden op minder dan 900 meter hoogte verbiedt, terwijl bij bewoonde gebieden veel lager mag worden overgevlogen? Zo nee, waarom niet?
De heer Alders heeft in zijn advies voor de ontwikkeling van Lelystad Airport de vigerende nationale eisen en normen vanuit bestaande wet- en regelgeving voor zowel natuur en milieu als voor de bescherming van de leefomgeving toegepast zoals dit ook gebeurt voor andere (regionale) luchthavens in Nederland.
De gebiedsbescherming uit de Habitat- en de Vogelrichtlijn is geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998. De verordening van de Europese Commissie inzake de Vogel en Habitatrichtlijn kent een directe doorwerking in de Nederlandse wet- en regelgeving. Als gevolg hiervan zijn er in Nederland gebieden aangewezen als Natura2000 gebieden. Deze gebieden en de daarin aanwezige flora en fauna kennen hierdoor een beschermde status. Indien een initiatiefnemer een activiteit voornemens is die mer-plichtig is op basis van de Wet Milieubeheer, dient er door middel van een milieueffectrapportage een beoordeling te worden gemaakt naar de effecten op flora en fauna. Dit geldt voor alle planvorming-initiatieven in Nederland en gelden niet uitsluitend voor luchthavenontwikkeling.
In de totstandkoming van het Aldersadvies Lelystad heeft de heer Alders uitvoerig onderzoek gedaan naar de effecten van vliegverkeer op de aanwezige flora en fauna in de specifieke Natura2000 gebieden nabij Flevoland2. Er is in nauwe samenwerking met diverse experts onderzoek verricht en de effecten zijn bepaald op de vogelpopulaties van de ontwikkeling van de grote burgerluchtvaart in de Natura2000 gebieden. In algemene zin kan daarbij gesteld worden dat bij de gehanteerde norm voor de geluidsbelasting van 46 dB(A) Lden geen significant effect op vogelpopulaties is te verwachten. Naast het auditieve aspect van verstoring van de vogelpopulaties door vliegtuigen, wordt door de deskundigen ook het visuele aspect als relevant genoemd. Op basis van eerder onderzoek wordt hierbij een minimum ondergrens van 3000 voet gehanteerd, die ook in eerdere onderzoeken en de jurisprudentie is erkend dat boven de 3000 ft nauwelijks of geen effecten te verwachten zijn. De heer Alders heeft gezamenlijk met partijen geconcludeerd dat, indien voor deze gebieden een minimale vlieghoogte van 3000 voet en een beschermingsniveau van 46 dB(A)Lden wordt gerespecteerd nabij Natura2000 gebieden, negatieve significante effecten op de aanwezige vogelsoorten zijn uit te sluiten.
In de wet- en regelgeving zijn ook normen vastgelegd voor de bescherming van omwonenden. Deze niveau’s zijn vastgesteld op 56 dB(A) Lden en 48 dB(A) Lden. Daarnaast worden er met omwonenden en regionale bestuurders afspraken gemaakt om de hinder van het luchtverkeer en de luchthaven zoveel mogelijk te beperken. Dit gebeurt in nauw overleg met alle betrokken partijen aan de Alderstafel Lelystad.
Bent u bekend met de situatie in Flevoland, waar door de huidige regelgeving bijvoorbeeld het dorp Zeewolde veel overlast van vliegtuigen te dulden heeft, terwijl de Oostvaardersplassen juist worden ontzien?
Binnen de huidige vergunning en bestaande infrastructuur op Lelystad Airport is het niet mogelijk om groot commercieel luchtverkeer te accommoderen conform de uitgangspunten van het Aldersadvies Lelystad. In de huidige situatie geldt dat het gaat om overlast van BKL verkeer3, daarvoor zijn geen routes vastgelegd, zoals dat voor groot commercieel verkeer het geval is.
Voor de toekomst geldt, zoals ik in mijn kabinetsreactie heb aangegeven, dat in de Provincie Flevoland effecten als gevolg van vliegverkeer niet uit te sluiten zijn. Op basis van de indicatieve routestructuur heb ik aangegeven waar er effecten zullen optreden. Voor de Oostvaarderplassen is een vertrekroute ontworpen die een minimale vlieghoogte van 3000 voet respecteert. Voor de vertrek- en naderingsroutes wordt er niet over de kern van Zeewolde gevlogen teneinde de geluidshinder zoveel als mogelijk te beperken. Vanuit beide belangen bestaat de wens en is het mijn streven om de effecten van vliegverkeer te minimaliseren binnen de daarvoor aanwezige mogelijkheden. Daarbij gaan het optimaliseren vanuit de natuur of hinderbeperking hand in hand, aangezien er een wens is om het gebied zoveel als mogelijk te ontzien en het verkeer op zo groot mogelijke hoogte te laten passeren.
Bent u van mening dat de natuur niet belangrijker zou moeten zijn dan mensen? Zo nee, waarom niet?
Voor zowel de bescherming van mens als van natuur wordt de geldende nationale wet- en regelgeving toegepast die bij de uitbreiding van luchthavens van kracht is.
Bent u bereid om samen met de gemeente Zeewolde en andere getroffen woongebieden in de regio naar een redelijke oplossing te zoeken, waarbij de natuur niet automatisch boven de leefbaarheid in bewoonde gebieden wordt gesteld? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Zeewolde is één van de partijen die deelnemen aan de Alderstafel Lelystad en is in die hoedanigheid betrokken geweest bij de totstandkoming van het advies. De gemeente Zeewolde heeft destijds bij het opstellen van het advies geen afwijkend standpunt ingenomen hierover.
Ik heb eind vorig jaar de heer Alders de opdracht gegeven om een uitvoeringsprogramma op te stellen voor de uitwerking van het Aldersadvies Lelystad en dat gezamenlijk met de partijen aan tafel te doen. Ik hecht eraan dat aan die tafel ook de verdere uitwerking van de indicatieve routestructuur plaatsvindt en het pakket aan hinderbeperkende maatregelen, waarbij dit in het geheel geplaatst dient te worden van de afspraken aan de Alderstafel Lelystad en binnen de juridische kaders die gelden. Bij deze uitwerking is de gemeente Zeewolde ook een van de betrokken partijen. Ik heb er vertrouwen in dat daar in goed overleg gezocht wordt naar de mogelijkheden om de hinder zoveel mogelijk te beperken, daar waar dat kan.
Het faillissement van Stichting Nederlands Opvangcentrum Papegaaien (N.O.P.) |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat Stichting Nederlands Opvangcentrum Papegaaien (N.O.P.) failliet is verklaard? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Ja, op dinsdag 29 januari jl. is door de rechtbank Den Bosch het faillissement uitgesproken.
Kunt u uiteenzetten hoe het nu met het welzijn van de dieren in het N.O.P. is gesteld, of de dieren genoeg voedsel en verzorging krijgen en wie nu verantwoordelijk is voor het welzijn van de dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van mening dat het dierenwelzijn en de zorg voor de dieren goed zijn gewaarborgd en waarom wel of niet?
Na de signalen over de financiële problemen is de NOP eerst maandelijks en vanaf november 2012 wekelijks door de NVWA bezocht. De huidige houder, de curator, is op dit moment verantwoordelijk voor de dieren, totdat een nieuwe eigenaar of houder voor de dieren wordt gevonden. Ook met de curator is regelmatig contact en ook nu wordt het welzijn van de dieren regelmatig gecontroleerd. Op de verzorging en het welzijn van de dieren is en wordt derhalve intensief toegezien. Er is op dit moment geen reden te twijfelen aan het welzijn van de dieren.
Kunt u bevestigen dat het welzijn van de dieren na faillissement onder verantwoordelijkheid van een curator is gekomen, zoals eerder aangegeven door een woordvoerder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?1 Zo nee, hoe zit het dan? Zo ja, hoe wordt het dierenwelzijn gewaarborgd en wie neemt de zorg voor de dieren op zich?
Na de faillissementverklaring is door de rechtbank een curator aangewezen. De curator moet zich, net als elke houder van (beschermde)dieren, houden aan de relevante wetgeving.
Kunt u uiteenzetten of en hoeveel dieren er nog bij het N.O.P. aanwezig zijn, wat er met deze dieren gaat gebeuren en door wie zij opgevangen zullen worden? Zo nee, waarom niet?
Er zijn op dit moment nog zo'n 1800 á 1900 dieren aanwezig bij de NOP. De curator is bezig om een oplossing te vinden voor de dieren. Hij is onder andere op zoek naar een overnamekandidaat of een locatie elders waar de dieren kunnen worden ondergebracht.
Is de NVWA nog betrokken bij het toezicht op (de dieren van) het N.O.P. en het waarborgen van het dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet en hoe kunt u het welzijn van deze dieren dan borgen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid ervoor zorg te dragen dat alle dieren, die nog bij het N.O.P. aanwezig waren of zijn, een goed opvangadres krijgen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik zie toe op de naleving van de relevante wetgeving. Het is nu aan de curator om een oplossing te vinden voor de dieren.