De aanpak van Wildlife crime |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bereid de mededeling van de Europese Commissie over de aanpak van de Europese Unie (EU) inzake de bestrijding van de handel in wilde dieren en planten op de politieke agenda te zetten?1
In het BNC fiche dat op 14 maart jl. aan uw Kamer is gezonden, wordt aangekondigd dat een schriftelijke reactie aan de Commissie zal worden verstuurd naar aanleiding van de Mededeling. Deze reactie zal met uw Kamer worden gedeeld.
Nederland zal ook vertegenwoordigd zijn op de conferentie die de Commissie op 10 april 2014 organiseert om de Mededeling met stakeholders te bespreken.
Heeft Nederland de eerdere aanbeveling van de Europese Commissie uit 2007 van EU-regels met betrekking tot de handel van ingevolge de Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES) beschermde diersoorten te verbeteren, overgenomen en uitgevoerd?2 Zo ja, welke stappen, zoals een nationaal actieplan, afschrikwekkende straffen voor strafbare feiten op dit vlak en gebruik van risicobeoordelingen en analyses van inlichtingen, zijn overgenomen en uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft aanbeveling 2007/425/EC uitgevoerd. De Commissie beveelt daarin de lidstaten aan de handhaving van EG raadsverordening 338/97 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten te versterken en een aantal acties te ondernemen.
In 2008 heeft de toenmalige minister van LNV een convenant nalevingstrategie natuurwetten 2008 – 2012 gesloten met de douane, de politie, het Openbaar Ministerie en het IPO. In dat convenant worden risico’s en prioriteiten gesteld en zijn afspraken gemaakt over de samenwerking tussen de verschillende handhavingspartners. De douane, politie, NVWA, RVO.nl en het OM overleggen geregeld in het landelijk overleg CITES over gezamenlijke toezichtprojecten. In de milieukamer nemen het OM, de politie en de bijzondere opsporingsdiensten besluiten over het opstarten van grote opsporingsonderzoeken.
Bent u bereid betere handhaving van de EU-regels ter bestrijding van de handel in wilde dieren en planten door middel van wetgeving met bindende criteria voor effectieve inspecties en toezicht door de lidstaten hoog op de politieke agenda te zetten? Zo ja, hoe gaat u dat dan doen?
Het kabinet is van mening dat de huidige EU-regelgeving voldoet om effectief op te treden. De implementatie van de regelgeving ten aanzien van de handhaving kent een nationaal karakter. Binnen Europa vindt regelmatig overleg plaats over CITES handhavingszaken en trends. Nederland neemt actief deel aan dit overleg en is van mening dat dit forum voldoet om effectiviteit van de handhaving in Europa op elkaar af te stemmen.
Kent u de richtlijn 2008/99/EG inzake de bescherming van het milieu, waarin door middel van het strafrecht wordt vereist van alle lidstaten dat zij ervoor zorgen dat de illegale handel in wilde dieren en planten op grond van de nationale wetgeving als strafbaar feit wordt aangemerkt, zodat effectieve, evenredige en ontmoedigende strafrechtelijke sancties mogelijk zijn? Zo ja, hoe wordt deze richtlijn in Nederland toegepast?
In Nederland zijn alle overtredingen met betrekking tot de illegale handel in wilde dieren en planten aangemerkt als strafbaar feit. Bovendien maakt de strafwetgeving het ontnemen van het wederrechtelijk genoten voordeel mogelijk.
Hoe vaak wordt de maximale straf, die kan worden gegeven bij een verdachte van een Wildlife-misdrijf, ook daadwerkelijk opgelegd?
De handel in beschermde (inheemse en uitheemse) planten en dieren is strafbaar gesteld in artikel 13 Flora- en faunawet (FFW) in combinatie met artikel 1a onder 1°, artikel 2 en artikel 6 van de Wet Economische Delicten. De delictsomschrijving van artikel 13 FFW bevat een verbodsbepaling ten aanzien van zowel dieren en planten beschermd onder the Convention on the International Trade of Endangered Species (CITES) en dieren die beschermd zijn op Europees dan wel nationaal niveau. Indien het delict opzettelijk is begaan, is er sprake van een misdrijf. De maximumstraf op dit misdrijf is een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, een taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie (€ 81.000,–). Voor rechtspersonen kan de maximale boete nog met één categorie worden verhoogd (€ 810.000,–).
In Nederland wordt slechts bij uitzondering de maximumstraf opgelegd.
Het Openbaar Ministerie kent geen gevallen waarin dit is gebeurd. Wél zijn er recentelijk hoge straffen door de rechter opgelegd. Zo heeft de rechtbank op
15 november 2013 een persoon veroordeeld tot 10 maanden gevangenisstraf waarvan 4 voorwaardelijk, onder meer voor het illegaal vervoeren van beschermde vogels, waardoor ook het risico bestond van de verspreiding van besmettelijke dierziekten. In een andere zaak heeft de rechtbank op 31 oktober 2013 uitspraak gedaan tegen een dierenhandelaar die een groot aantal dieren had verwaarloosd en zich voorts schuldig had gemaakt aan verduistering, bedreiging en overtreding van de FFW. De dierenhandelaar is veroordeeld tot 3 jaar gevangenisstraf, waarvan 2 voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren. Als bijzondere voorwaarde is opgelegd dat hij gedurende de proeftijd niet mag handelen in dieren.
Is er genoeg capaciteit en expertise beschikbaar bij het Openbaar Ministerie (OM) en de rechterlijke macht in Nederland om de georganiseerde criminaliteit op de juiste manier te straffen en bent u van plan om meer strafrechtelijk onderzoek te laten uitvoeren naar wildlife-criminaliteit? Zo ja, hoe gaat u dat dan doen?
De strafrechtelijke handhaving van CITES-criminaliteit is in handen van het Functioneel Parket. Het Functioneel Parket, dat is gespecialiseerd in complexe milieuzaken, heeft criminaliteit met internationale handelsstromen (waaronder CITES-criminaliteit) de afgelopen jaren tot prioritair thema benoemd. De hiervoor benodigde capaciteit en expertise zijn aanwezig. Ook in de afspraken met ketenpartners als de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en andere partners is CITES als prioriteit benoemd.
Is het waar dat de hoogte van de strafrechtelijke sancties, die in de EU gelden voor de handel in wilde dieren en planten, aanzienlijk verschilt? Zo ja, klopt het dat in sommige lidstaten de maximale strafmaat minder dan één jaar hechtenis is?
Ik heb geen zicht op de hoogte van sancties in de 27 andere landen in de EU.
Bent u van mening dat de verschillen in de hoogte van strafrechtelijke sancties tussen de lidstaten een gerechtelijke samenwerking tussen de lidstaten in de weg zitten om criminelen op te pakken? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zoals vermeld onder vraag 3 is de bepaling van de maximale strafnorm een zaak die nationaal door de lidstaten vastgesteld wordt. Uit het regelmatige EU overleg over handhavingszaken komt niet naar voren dat verschil in de hoogte van sancties effectieve samenwerking in de weg staat.
Het lot van uitgezette otters in Nederland |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u gelezen dat er opnieuw otters zijn gestorven in een muskusrattenklem?1
Ja.
Deelt u de zorg van Natuurmonumenten over de muskusrattenvallen? Zo nee, waarom heeft u er geen moeite mee dat uitgezette dieren de dood vinden in wrede klemmen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Muskusrattenbestrijders zijn bij het plaatsen van de vangmiddelen alert op de aanwezigheid van otters. Uit de «Gedragscode voor bestrijding van muskusrat en beverrat» volgt dat muskusrattenbestrijders bijvangsten in muskusrattenvallen zoveel mogelijk proberen te voorkomen en eventueel bijgevangen levende dieren direct loslaten. Mogelijke maatregelen (o.a. optimaliseren inzwemopening, locatie van de vallen) worden genomen om te voorkomen dat andere dieren dan muskusratten in de vallen terechtkomen. Desondanks kan nooit 100% voorkomen worden dat andere dieren worden gevangen.
Deelt u de zorg van wetenschappers over hoge concentraties PCB’s in de bodem van de grote rivieren, die via de voedselketen otters onvruchtbaar kunnen maken?2 Zo nee, waarom niet?
De meningen over de effecten van PCB’s op de instandhouding van de otterpopulatie lopen uiteen tussen verschillende wetenschappers. Het oorzakelijke verband tussen belasting met PCB’s en verminderde vitaliteit van otterpopulaties en individuen is nooit daadwerkelijk aangetoond3. Aangenomen wordt dat PCB’s met name een negatieve rol spelen voor een otter wanneer het dier ook door andere factoren onder stress staat. Indien de otter zijn vetreserve moet aanspreken, bijvoorbeeld door een slechte voedselbeschikbaarheid, dan kunnen de in het vet opgeslagen PCB’s vrijkomen4. Er is echter geen effect aangetoond op populatieniveau.
Daarbij komt dat sinds de 80er en 90er jaren van de vorige eeuw de waterkwaliteit van de grote rivieren, inclusief de visstand, aanmerkelijk is verbeterd. In 2000 werd de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW beoogt in 2015 een goede chemische- en ecologische toestand van de Europese grond- en oppervlaktewateren te bereiken. De productie van PCB’s is sinds de 80er jaren verboden.
De uitgezette otterpopulatie in Overijssel verkeert in een zeer goede conditie en lijkt geen problemen te ondervinden van PCB’s op hun gezondheid en vruchtbaarheid. Dit ondanks het feit dat PCB gehalten in enkele geanalyseerde otters na terugvondst behoorlijk hoog waren5.
Is het waar dat de helft van de uitgezette en geboren otters inmiddels is doodgereden? Zo nee, hoeveel zijn het er dan?
De otterpopulatie laat over de afgelopen jaren een sterke aanwas zien en werd in de winter van 2012/2013 geschat op 100–120 dieren. Er is nog geen nieuwe schatting gedaan van de omvang van de populatie. In het daaraan voorafgaande jaar registreerde Alterra 18 doodgereden otters. In 2013 registreerde Alterra 27 doodgereden otters.
Vindt u het verantwoord om otters uit te zetten als veel van deze dieren worden doodgereden in het verkeer, ze nog steeds niet veilig zijn voor muskusrattenbestrijders en het gif in de bodem de dieren onvruchtbaar kan maken? Zo ja, kunt u uw opvatting toelichten?
De ontheffingen voor herintroductie passen in de Beleidslijn herintroducties waarmee uw Kamer heeft ingestemd (Kamerstuk 31 200 XIV, nr. 215). Deze beleidslijn is geheel in overeenstemming met de bepalingen van de richtlijnen van de International Union for the Conservation of Nature (IUCN). Een ontheffing van de Flora- en faunawet voor het uitzetten van (een) otter(s) wordt dus niet zonder meer gegeven; er moet aan vele voorwaarden zijn voldaan. De ontheffingen zijn gericht op het vergroten van de genetische diversiteit van de Nederlandse otterpopulatie. Autonome uitwisseling met populaties uit omringende landen blijkt nog slechts incidenteel te gebeuren.
Er zijn afgelopen jaren twee ontheffingen verleend. Eén aan It Fryske Gea, welke nu verlopen is en één aan Stichting ARK. Op dit moment is alleen de ontheffing aan Stichting ARK nog geldig. In 2012 is door mijn ambtsvoorganger een ontheffing verleend aan de Stichting ARK voor het uitzetten van otters in het rivierengebied. Daarbij gaat het om maximaal 25 uit te zetten otters over een periode van 5 jaar.
De ontheffingen hebben geleid tot het het uitzetten van drie otters in 2011 en drie otters in 2012 in Nationaal Park De Alde Faenen door Stichting Otterstation Nederland op basis van de ontheffing van It Fryske Gea. Ook is er in 2012 één otter in een natuurgebied tussen Doesburg en Doetinchem door Stichting ARK uitgezet op basis van bovengenoemde ontheffing.
Otters worden niet uitgezet dan nadat het uitzetgebied geschikt is bevonden als leefgebied voor de soort. De initiatiefnemers moeten voorafgaand aan het uitzetten mogelijke verkeersknelpunten oplossen, de waterkwaliteit en -kwantiteit geschikt maken voor de otter en maatregelen nemen om bijvangsten bij muskusrattenbestrijding en visvangst tegen te gaan.
Omdat de otter zich in een snel tempo autonoom aan het verspreiden is over heel Nederland, worden er ook buiten de uitzetgebieden maatregelen getroffen om het veiliger te maken voor de otter. Terreinbeheerders, Rijkswaterstaat en provincies treffen maatregelen om het aantal verkeersslachtoffers onder otters te beperken. Muskusrattenbestrijders nemen het voorkómen van bijvangsten zeer serieus en stellen alles in het werk om zulke ongevallen te voorkomen. Het uitvoeren van de Kaderrichtlijn Water zal voor een steeds groter en beter leefgebied van de otter kunnen zorgen. Via deze richtlijn nemen de verantwoordelijke autoriteiten maatregelen om de hoge gehaltes aan bestrijdingsmiddelen en nutriënten terug te dringen. De zelfstandige terugkeer van de otter staat dan ook symbool voor het succes van deze maatregelen6.
Kunt u uiteenzetten waar u uw stelling, dat de herintroductie binnen de regels van de International Union for the Conservation of Nature (IUCN) viel (brief van 1 maart 2013 over herintroductieprojecten)3, op heeft gebaseerd gegeven de wetenschappelijke literatuur dat dit niet4 of slechts ten dele5 het geval was en dat er redenen zijn om het herintroductieproject stop te zetten?
Van Liere & Van Liere beweren in aangehaalde artikel uit 2005 (voetnoot 8) dat de oorzaken van de achteruitgang van de otter niet zijn weggenomen en er dus niet voldaan wordt aan de richtlijnen van de IUCN. Met name de aanwezigheid van PCB’s in het water en de bedreiging van verkeer worden gezien als oorzaken van achteruitgang die nog steeds aanwezig zijn, en die nog steeds otterslachtoffers maken. Daarnaast beweren Van Liere & Van Liere dat de uitgezette otters te oud waren en dat niets wijst op draagvlak bij de locale bevolking voor het herintroductieprogramma. Ook hier werd volgens Van Liere & Van Liere niet voldaan aan de IUCN richtlijn. Volgens Van Liere & Van Liere moet het otter herintroductieprogramma volgens IUCN richtlijnen worden stopgezet.
Het tweede aangehaalde artikel van Van ’t Hof & Van Langevelde, eveneens uit 2005 (voetnoot 9), weerlegt de argumenten van Van Liere & Van Liere. Zij beweren dat de argumenten van Van Liere & Van Liere voornamelijk gebaseerd zijn op de fase na het uitzetten van otters, in tegenstelling tot het oorspronkelijke artikel van Van ’t Hof en Van Langevelde10. Deze laatsten baseerden de conclusies op basis van het proces tot aan de uiteindelijke uitzet in 2002.
De conclusies van Van Liere & Van Liere gaan verder dan deze. Van ’t Hof & Van Langevelde zijn van mening dat het voortraject van de herintroductie van de otter in Nederland volgens de IUCN richtlijnen is uitgevoerd. Ik ben het eens met deze conclusie dat het uitzetproject volgens de richtlijnen van de IUCN en het geldende natuurbeleid van de Beleidslijn herintroducties (Kamerstuk 31 200 XIV, nr. 215) is uitgevoerd.
In beide aangehaalde artikelen uit 2005 merk ik wel een pleidooi voor een evaluatie van het herintroductieproces na de uitzetting in 2002. Voor, tijdens en na de herintroductie is er jarenlang wetenschappelijke begeleiding en onderzoek geweest en hebben we de populatie laten monitoren. Op dit moment wordt daarvan veel opgepakt door lokale overheden, stichtingen en vrijwilligers. We zijn nu in 2014 en onderzoek heeft het succes van de herintroductie in Nederland reeds aangetoond11.
Is het nog steeds de lijn van het kabinet, zoals eerder verwoord door uw ambtsvoorganger,6 om pas op de plaats te maken en eerst te investeren in de randvoorwaarden alvorens verder te gaan met het introduceren van de otterpopulatie zelf? Zo nee, waarom niet?
In het Algemeen Overleg Biodiversiteit van 3 oktober 2013 heb ik met uw Kamer gesproken over mijn beleid omtrent herintroductieprojecten13 mede naar aanleiding van mijn brief hierover14. Daarin heb ik aangegeven dat er een keuze is tussen niets doen, afwachten of de natuur een handje helpen, waarbij uitzetten een optie kan zijn. Mijn streven is primair om de biodiversiteit in Nederland te versterken.
De ontwikkeling van de populatie van de otter in Nederland neemt niet weg dat we, samen met partners, waar mogelijk bestaande bedreigingen weg zullen nemen om overlevingskansen te vergroten. Ik heb aan Alterra gevraagd om een rapport op te stellen over de verkeersknelpunten waar otters vaak slachtoffer van het verkeer zijn. Ook hebben kabinet en provincies het Natuurpact gesloten, waarmee het Nationale Natuurnetwerk en verbindingen tussen natuurgebieden worden aangelegd.
Er is op dit moment nog één ontheffing geldig, zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 5. Als bronpopulaties voor de uit te zetten otters zal gebruikgemaakt worden van dieren die worden aangeboden via de IUCN-SSC Otter Specialist Group. De focus zal liggen op otters uit Midden- en Oost-Europese landen, zoals Duitsland, Tsjechië, Oostenrijk en Polen. Het betreft hier otters in gevangenschap die genetisch en qua gedrag geschikt zijn voor bijplaatsing. Het bijplaatsen van de otters biedt een oplossing voor de beperkte genetische variatie van de Nederlandse otterpopulatie en zodoende draagt het bij aan de gunstige staat van instandhouding en het duurzame voortbestaan van de otter in Nederland.
Het gaat hierbij om een maatschappelijk initiatief dat ook vanuit de betrokken organisaties (ARK en WNF) wordt gefinancierd. Voorafgaand aan de ontheffingaanvraag is onderzoek gedaan naar de kansen voor otters in het rivierengebied en zijn samen met provincies, Rijkswaterstaat en waterschappen maatregelen genomen om het leefgebied geschikt te maken. Dit past in mijn visie op het natuurbeleid.
De argumenten op basis waarvan deze ontheffing is verleend gelden nog steeds.
Er is met deze ontheffing tot hiertoe één otter uitgezet en dit in een natuurgebied tussen Doesburg en Doetinchem. In najaar/winter 2013–2014 heeft ARK vier jonge ottervrouwtjes en een mannetje gekregen uit Duitsland, onverwant aan de dieren in de Nederlandse populatie. De keuze van de bijplaatslocatie (vergroten genetische diversificatie) zal komend voorjaar in overleg met onderzoekers gemaakt worden.
Er zijn mij verder geen plannen bekend voor het indienen van een nieuwe aanvraag tot ontheffing.
Houdt u zich aan de toezegging dat er geen nieuwe otters zullen worden uitgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om reeds verleende ontheffingen voor de herintroductie van otters in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het vergassen van ganzen |
|
Ton Elias (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Piloten slaan alarm over ganzengevaar»?1
Ja.
Kloppen de berichten dat het gedurende heel 2014 niet mogelijk is om de ganzenoverlast op luchthavens door middel van vergassing te bestrijden?
Nee, deze berichten kloppen niet. Partijen in de Nationale Regiegroep Vogelaanvaringen spannen zich ervoor in dat in de komende ruiperiode opnieuw ganzen rondom Schiphol gevangen en met CO2 gedood kunnen worden. De Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden biedt de mogelijkheid van het afgeven van een vrijstelling. Dit was ook de afgelopen jaren de wettelijke grondslag voor de inzet van CO2.
Bent u bekend met de opvatting van de Raad van Dierenaangelegenheden dat het vergassen van ganzen als de meeste aanvaardbare methode wordt gezien om de vliegveiligheid te waarborgen?
Ja. Dat is ook de reden waarom deze methode ook in 2012 en 2013 is toegepast In 2012 is de populatie verkleind met ruim vijfduizend en in 2013 bijna tienduizend ganzen.
Kunt u toelichten waarom de Europese vrijstelling voor het vergassen van ganzen niet van toepassing is in 2014? Kunt u aangeven of er sprake was van een eenmalige vergunning en waarom geen uitzondering wordt gemaakt voor de regio Schiphol? Indien er inderdaad sprake was van een eenmalige vergunning, kunt u aangeven welke acties u heeft ondernomen om alsnog de vergunning rond Schiphol te krijgen?
Er loopt momenteel een procedure om te komen tot een biocidetoelating voor CO2 voor toepassingen om vogels te doden ter bescherming van het luchtvaartverkeer. De Staatssecretaris van EZ heeft uw Kamer hier op 27 januari jl. over geïnformeerd naar aanleiding van vragen van het lid Geurts over het gebruik van CO2 voor faunabeheer (2013Z24464). Zodra de stof in Europa officieel op de lijst is geplaatst van toegestane middelen kan door het College voor de toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) een toelating voor een middel op basis van CO2 in Nederland worden afgegeven. Vanwege de tijd die het kost voor beoordeling door de instanties is het nog niet mogelijk om dit jaar CO2 te gebruiken onder het regiem van «toelating» van de Wet gewasbeschermings-middelen en biociden (Wgb), terwijl het convenant Reduceren risico vogelaan-varingen Schiphol wel aangeeft dat het nodig is om de ganzenpopulatie in de omgeving van Schiphol zo spoedig mogelijk te reduceren. Zoals bij vraag 2 aangegeven is ook in de afgelopen jaren het systeem van een vrijstelling daarvoor benut.
Kunt u aangeven waarom de terreinbeherende organisaties en de Vogelbescherming vasthouden aan de winterrust, terwijl is aangetoond dat niet wordt voldaan aan de in 2005 afgesproken doelstelling voor de ganzenpopulatie?
Uit informatie, ingewonnen bij terreinbeherende organisaties en Vogelbescherming, blijkt dat zij vasthouden aan de winterrust omdat Nederland binnen West-Europa een zeer belangrijk overwinteringgebied voor ganzen is. De meeste ganzensoorten worden net als alle andere vogels die van nature in het wild voorkomen, beschermd door de Flora- en faunawet. Nederland draagt een grote internationale verantwoordelijkheid voor het voortbestaan van deze trekvogels. Overigens is be- en verjagen van ganzen rondom Schiphol middels een ontheffing ook in de winter toegestaan.
Deelt u de opvatting van de Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers dat het wachten is op een ramp als de ganzen op Schiphol niet afdoende bestreden worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 8.
Bent u bereid om zo snel mogelijk (interim-)maatregelen te nemen die de bestaande ganzenoverlast verminderen en de vliegveiligheid waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 8.
Zo ja, bent u bereid de Kamer hier uiterlijk op 1 maart a.s. schriftelijk over te informeren?
We wachten niet af, met de aanpak uit het convenant reduceren risico vogelaanvaringen, wordt er sinds 2012 intensief via vier sporen gewerkt aan het reduceren van het risico op vogelaanvaringen op Schiphol. Via het spoor populatiebeheer wordt via verschillende maatregelen de populatie ganzen teruggedrongen. Het fourageerspoor zorgt ervoor dat de agrarische ondernemers rond Schiphol, de graanresten die na de oogst op het land achterblijven worden ondergewerkt zodat ganzen op deze percelen geen voedsel meer kunnen vinden. Via het spoor van de ruimtelijke ordening wordt bekeken op welke manier nieuwe initiatieven in dit gebied rondom Schiphol worden getoetst op de vogelaantrek-kende werking. Tenslotte wordt in het spoor techniek detectieapparatuur ontwikkeld die informatie kan genereren over risicovolle vogels die het vliegpad van vliegtuigen tijdens de start en landingsfase dreigen te kruisen.
Conform de motie van de leden Houwers en Geurts (nr. 636 – 28 286) d.d. 3 juli 2013 zal ik eind dit jaar de Kamer informeren over de resultaten van deze inspanningen.
De dolfijnenslachtingen in Taji en de handel in dolfijnen voor entertainment |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft de Nederlandse ambassadeur in Japan de dolfijnenslachtingen in Taiji inmiddels veroordeeld, zoals toegezegd door de minister van Buitenlandse Zaken tijdens het mondelinge vragenuur op 21 januari jl.? Zo ja, op welke wijze heeft hij dat gedaan en wat waren de reacties daarop? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassadeur heeft op 23 januari zijn afkeuring geuit over de dolfijnenslacht. De reacties op zijn tweet hierover waren in Japan over het algemeen negatief. Nederland wordt verweten de eigen normen op te leggen. Ook wordt gesteld dat het gaat om een eeuwenoude traditie die diepgeworteld is in de lokale cultuur.
Heeft u gelezen dat dolfijnen die eerder gevangen zijn in Taiji, door Rusland zijn gekocht en naar Sotsji zijn getransporteerd om daar de bezoekers van de Winterspelen te entertainen?1 Deelt u de mening dat de handel in dolfijnen voor entertainment onethisch is, en al helemaal als deze gepaard gaat met slachtingen zoals op Taiji?
Zoals ik aangaf in het mondelinge vragenuur op 21 januari keurt het kabinet deze rituele slacht van dolfijnen af. De handel in dolfijnen wordt gereguleerd door het CITES-verdrag. Deze handel is onder voorwaarden toegestaan volgens internationaal recht. De voorwaarden van de EU zijn strenger, wat betekent dat de handel van in het wild gevangen dolfijnen van en naar de EU niet toegestaan is.
Is de Nederlandse regering – gelet op de beloofde inzet om het vangen en slachten van dolfijnen door Japan uiteindelijk te kunnen stoppen – bereid zich uit te spreken tegen de inzet van dolfijnen uit Taiji op de Winterspelen? Zo nee, waarom ziet u deze gelegenheid niet als een mogelijkheid om de weerstand tegen de dolfijnenslachtingen te doen toenemen en de druk op Japan te kunnen opvoeren?
Zoals tijdens het vragenuur van 21 januari jl. aangegeven, stelt Nederland deze kwestie via de International Whaling Commission (IWC) aan de orde. Nederland zal dit blijven doen. Het betreft een breder internationaal probleem dat in IWC-kader moet worden opgelost.
Wat vindt u ervan dat sinds het nieuwe vangstseizoen in Taiji al zeker tientallen walvisachtigen verkocht zijn aan dierenparken en dolfinaria?
Het kabinet is verontrust over wat zich afspeelt in de baai in Taiji. De jacht vindt echter plaats in de territoriale wateren van Japan waar de internationale gemeenschap geen zeggenschap over heeft. De dolfijnen die in de baai van Taiji gevangen worden behoren tot de beschermde soorten die in Appendix II staan van het CITES-verdrag. Dit betekent dat in bepaalde gevallen internationale handel in deze dieren mogelijk is.
Kunt u uiteenzetten wat u tot nu toe heeft gedaan met de motie Ouwehand die de Nederlandse regering vraagt zich in te zetten voor een Europees verbod op de import van en de handel in uit het wild gevangen dolfijnen?2 Kunt u voorts uiteenzetten wat tot nu toe het resultaat van uw inzet is geweest? Zo nee, waarom niet?
De reactie van het kabinet op deze motie is aan uw Kamer gestuurd op 15 april 2010, zie Kamerstuk 32 123 XIV, nr. 193 in bijlage.
Welke voorbereidingen treft u om op de eerstvolgende vergadering van de Internationale Walvisvaart Commissie (IWC) met een zo breed mogelijk gesteund voorstel te komen om het beschermingsregime van de IWC uit te breiden naar kleine walvisachtigen zodat ook dolfijnen kunnen worden beschermd?
Het kabinet zet zich in internationale fora zoals de IWC in voor het verbieden van de jacht op onder andere dolfijnen. Nederland heeft in 2010 tijdens de jaarvergadering van de IWC (IWC62) gepleit voor het onder het mandaat van de IWC brengen van de kleine walvisachtigen zoals dolfijnen. Een door België ingediend voorstel om dit mogelijk te maken werd door Nederland gesteund maar behaalde helaas geen meerderheid.
Tijdens de laatste jaarvergadering van de IWC in juli 2012 (IWC64) heeft de Nederlandse delegatie een krachtig pleidooi gehouden voor een versterking van de rol van de IWC bij de bescherming van de kleine walvisachtigen. De bereidheid binnen de IWC om het werk uit te breiden naar alle walvisachtigen lijkt te groeien. Nederland is vertegenwoordigd in en heeft een financiële bijdrage gegeven aan de IWC werkgroep voor de bescherming van kleine walvisachtigen. Het kabinet zal zich blijven inzetten voor uitbreiding van het mandaat van de IWC naar de kleine walvisachtigen, samen met andere landen binnen en buiten de EU. Over de inzet van Nederland tijdens de komende jaarvergadering van de IWC in september 2014 zal uw Kamer tijdig worden geïnformeerd.
Kunt u uiteenzetten wat de inzet van Nederland was in de voorbereiding van het bezoek van de Europese Commissie aan Japan waarbij het doel was Europese producten te promoten? Heeft u ingebracht dat de Europese Commissie wat Nederland betreft de mensenrechtensituatie, de schending van moratorium op de walvisjacht door Japan en het vangen en slachten van dolfijnen in Taiji aan de orde moest stellen? Zo nee, waarom heeft u dat niet gedaan, terwijl u eerder betoogde dat het stellen van voorwaarden aan een eventueel vrijhandelsakkoord met Japan uw voorkeur niet had maar dat juist onderhandelingen en gesprekken over een vrijhandelsakkoord gelegenheid zouden geven om genoemde zaken aan de orde te stellen bij Japan?
Tussen de EU en Japan wordt onderhandeld over een vrijhandelsverdrag. In overeenstemming met de Nederlandse inzet zijn in dit overleg onder andere een hoofdstuk over handel en duurzaamheid en afspraken over dierenwelzijn aan de orde. Parallel hieraan wordt over een kaderovereenkomst onderhandeld waarin de politieke samenwerking tussen Japan en de EU wordt geregeld. Hierin vinden ook mensenrechten een plaats. Zoals aan uw Kamer toegezegd, heeft Nederland bij het vaststellen van een onderhandelingsmandaat voor de kaderovereenkomst er op aangedrongen dat het beheer van cetaceeën (walvisachtigen) in de maritieme dialoog wordt meegenomen. U zult te zijner tijd over de uitkomsten van deze dialoog worden geïnformeerd.
De jacht op walvisachtigen is o.a. aangekaart met Japan tijdens een gesprek tussen de Staatssecretaris van Economische Zaken en Minister Hayashi van Landbouw, Bosbouw en Visserij tijdens zijn bezoek aan Nederland in juni 2013.
De ecotopenkaarten van de Westerschelde |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de areaalontwikkeling van de verschillende ecotopen in het Westerschelde-estuarium vanaf de datum van aanwijzing als Natura 2000-gebied?1
Ja. Ik wil hierbij melden dat in de toegezonden ecotopenkaarten2 van 2008, 2010, 2011 en 2012 abusievelijk een stuk van het grondgebied van het Vlaams Gewest is meegenomen. Hierbij ontvangt u de gecorrigeerde kaarten en tevens een overzichtstabel met de juiste cijfers.3
Is de veronderstelling juist dat het areaal laagdynamisch intergetijdengebied de optelsom is van de arealen «laagdynamisch hooggelegen litoraal», «laagdynamisch middelhooggelegen litoraal» en «laagdynamisch laaggelegen litoraal»?
Ja, dit zijn de hoofdelementen van het areaal laagdynamisch intergetijdengebied.
Deelt u de constatering dat het areaal laagdynamisch intergetijdengebied in ieder geval sinds 1996 zich eerder positief dan negatief heeft ontwikkeld?
Wat primair opvalt in een eerste, grove analyse van de ecotopenkaarten is dat het Schelde-estuarium een grote dynamiek kent, die zich kenmerkt door van jaar tot jaar verschuivingen van arealen tussen ecotopen. Als sec wordt gekeken naar het verschil tussen het areaal laagdynamisch litoraal in het jaar 1996 en dat van het jaar 2012, dan kan men inderdaad tot de conclusie komen dat dit areaal laagdynamisch litoraal enigszins is toegenomen. Er kan echter op basis van de arealen uit genoemde periode, en de jaarlijkse fluctuatie daarbinnen, niet geconcludeerd worden dat er sprake is van een structureel positieve trend op weg naar een goede toestand van het estuarium, waar de uitbreiding van het estuarium (ontpoldering via het Natuurpakket Westerschelde) deel van uitmaakt.
Hoe is deze areaalontwikkeling te rijmen met de in Kamerstukken veronderstelde achteruitgang?
In de Kamerstukken4 wordt uitgegaan van een achteruitgang van het ecologisch systeem van het Schelde-estuarium door onder andere menselijke ingrepen. Bijvoorbeeld door inpolderingen en verruimingen van vaargeulen. Hierdoor bevindt zich het estuarium in een slechte toestand.
Wat nodig is, is dat dit estuarium meer ruimte krijgt voor natuurherstel. De basis daarvoor is de analyse uit de Ontwikkelingsschets 2010 Schelde-estuarium. Het Verdrag betreffende de uitvoering van de Ontwikkelingsschets 2010 Schelde-estuarium is daarop gebaseerd. Er is door Nederland en het Vlaams Gewest afgesproken dat in Nederland 600 ha nieuwe estuariene natuur wordt gerealiseerd. Tevens voldoet Nederland hiermee aan Europese verplichtingen in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn.
Sinds 2007 werkt de provincie Zeeland aan de uitvoering hiervan (Natuurpakket Westerschelde). Onderdeel is de uitbreiding van het estuarium en (daardoor) ontwikkeling van nieuwe natuur, ook op de locatie Hertogin Hedwigepolder.
Wat betekent dit voor de noodzaak en urgentie van de voorgestelde ontpoldering van de Hedwigepolder en andere maatregelen in het gebied?
Het in uitvoering zijnde Natuurpakket Westerschelde is nodig om het estuarium meer ruimte te geven, de verslechtering te stoppen en de beoogde natuurdoelstellingen te behalen. Verdergaande monitoring en evaluatie via het beheerplan Westershelde en Saeftinghe zal op termijn moeten uitwijzen hoe het Schelde-estuarium zich verder ontwikkelt.
Het bericht over de visie van natuurclubs op het Waddengebied in relatie tot de Natuurwet |
|
Aukje de Vries (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht over de visie van de natuurclubs op het Waddengebied in relatie tot de Natuurwet in de Leeuwarder Courant en de visie zelf?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van Natuurmonumenten in het artikel dat natuur duidelijk voor economische principes moet gaan in het Waddengebied? Deelt u deze opvatting?
De hoofddoelstelling van het rijksbeleid voor de Waddenzee, zoals vastgelegd in de Structuurvisie Derde Nota Waddenzee, is de duurzame bescherming van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap. Van daaruit zijn overeenkomstig de Structuurvisie in het «Besluit algemene regels ruimtelijke ordening» (Barro), randvoorwaarden vastgelegd over het gebruik van en bebouwing in en nabij de Waddenzee.
Als «Ontwikkelingsperspectief» voor de Waddenzee is in de Structuurvisie Derde Nota Waddenzee beschreven:
De Structuurvisie Derde Nota Waddenzee geeft hiermee duidelijk aan dat in het Waddengebied ruimte is voor economische ontwikkelingen mits deze passen binnen de hoofddoelstelling van het gebied. De Structuurvisie gaat niet in op de ontwikkeling, daarvoor wordt verwezen naar het Waddenfonds. In het Waddenfonds, nu de verantwoordelijkheid van de provincies, is de balans tussen natuur en economie opgenomen.
Deelt u de opvatting dat in het Waddengebied het juist gaat om de balans tussen natuur en economie, aangezien de bewoners en ondernemers op de Waddeneilanden en rond het Waddengebied en hun activiteiten altijd onderdeel zijn geweest van het Waddengebied en dat ook moeten blijven? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat bijvoorbeeld toeristische en (jacht-)havenontwikkeling mogelijk moet blijven in en rond het Waddengebied? Zo nee, waarom niet?
Ja, de Structuurvisie Derde Nota Waddenzee geeft zoals omschreven in het Ontwikkelingsperspectief ruimte aan economische ontwikkelingen mits passend binnen de hoofddoelstelling van de Structuurvisie. Dit geldt dus ook voor toeristische- en (jacht)havenontwikkeling, waarvoor het onder auspiciën van de provincies opgestelde Convenant Vaarrecreatie leidend is.
Voor (jacht)havenontwikkeling zijn nog nadere ruimtelijke beleidsregels opgenomen in het Barro.
Deelt u de opvatting dat het Waddengebied al één van de best beschermde gebieden is van Nederland door de planologische kernbeslissing Waddenzee, Natura 2000 en de Kaderrichtlijn Water en dat daarom extra bescherming niet nodig is? Zo nee, waarom niet?
Het Waddengebied is op dit moment goed beschermd en dat is gezien het belang van dit gebied ook terecht. Hier zal ik me dan ook voor blijven inzetten.
Deelt u de opvatting dat de plannen van de natuurclubs kunnen leiden tot een verstoring van de gewenste balans tussen economie en ecologie in het Waddengebied? Zo ja, bent u bereid de voorstellen voor kennisgeving aan te nemen en naast u neer te leggen?
De Waddenzee is een gebied waar vele belangen spelen waarop verschillende visies mogelijk zijn. Ik waardeer het dan ook dat natuurorganisaties met hun ideeën komen. Ik kom binnenkort met mijn voorstellen voor de nieuwe Natuurwet. Dit voorstel is het resultaat van vele gesprekken met zowel vertegenwoordigers van economische sectoren als van natuurorganisaties. In dit voorstel zoek ik de verbinding tussen economie en ecologie.
Uitbreiding van vergunningsplicht bij natuur |
|
Helma Lodders (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Vergunningsplicht bij natuur uitbreiden»?1
Ja.
Wat vindt u van de plannen van de coalitie van natuurbeheerders, milieubeschermers en dierenbeschermers om de vergunningsplicht voor activiteiten bij natuurgebieden uit te breiden naar «natuurgebieden van nationaal belang» en deelt u de opvatting dat, indien deze plannen doorgang vinden, het voor ondernemers veel moeilijker wordt om nog aan bedrijfsontwikkeling te doen in natuurgebieden? Zo ja, bent u bereid om deze plannen voor kennisgeving aan te nemen en naast u neer te leggen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennisgenomen van het visiedocument «Een nieuwe wet natuurbescherming» van de natuur-, landschaps- en dierenwelzijnsorganisaties. Het wetsvoorstel natuurbescherming is thans aanhangig bij uw Kamer. Het neemt de bescherming van de Europese en internationale natuurwaarden als uitgangspunt en biedt binnen de gegeven juridische kaders zoveel mogelijk ruimte voor een praktische invulling van de natuurbescherming. De in het regeerakkoord aangekondigde nota van wijziging voorziet in aanpassingen van het wetsvoorstel die de verbinding tussen economie en ecologie onderstrepen: een sterke natuur, zonder extra regeldruk. Ik ben voornemens de nota van wijziging dit voorjaar bij uw Kamer in te dienen.
Wat is uw reactie ten aanzien van het voorstel van de coalitie van natuurorganisaties om saldering verder in te perken en alleen nog te laten plaatsvinden onder strenge voorwaarden en binnen vooraf gestelde bandbreedtes en deelt u de opvatting dat van inperking van saldering geen sprake kan zijn zolang de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) niet van kracht is en er voldoende bewijs is dat deze als instrument werkt en bedrijfsontwikkeling in en rondom natuurgebieden moeilijker wordt als saldering alleen nog onder strenge voorwaarden kan plaatsvinden? Zo ja, bent u bereid om dit voorstel voor kennisgeving aan te nemen en niet over te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw mening ten aanzien van het voorstel van de organisaties dat de lijst met bejaagbare soorten moet worden afgeschaft en dat afschot kan worden toegestaan als er schade ontstaat en alternatieven niet blijken te werken? Deelt u de opvatting dat het volledig afschaffen van de lijst met bejaagbare soorten ten koste gaat van de biodiversiteit omdat sommige dieren zo snel in aantal toenemen dat kwetsbare soorten zoals weidevogels in het gedrang komen en de schade voor de landbouw en recreatiesector zal toenemen? Zo ja, bent u bereid de huidige lijst met bejaagbare soorten in de nieuwe Wet natuurbescherming te handhaven?
Zie antwoord vraag 2.
Het doodschieten van een verweesd jong damhert bij Marum |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht over een afgeschoten damhert in een wei in Marum?1
Ja.
Is het dier in een particulier weiland doodgeschoten door de politie?
Wat was de directe aanleiding om het dier dood te schieten? Was er sprake van een noodsituatie met een afweging ter plekke, of is het besluit eerder genomen?
Is het waar dat het verweesde dier op een vaste locatie was opgenomen door een kudde koeien met medeweten van de eigenaar van de kudde en dat er geen gevaar voor de verkeersveiligheid was?
Heeft de politie contact gezocht met de eigenaar van het weiland? Zo nee, waarom niet?
Heeft de politie geprobeerd opvang te realiseren voor het verweesde dier? Zo nee, waarom niet?
Is het waar dat het dier eerst was aangeschoten door een jager? Zo ja, was de jager gerechtigd om in het betreffende weiland op het damhert te schieten?
Wat is er met het kadaver van het geschoten dier gebeurd?
Bent u van mening dat alle regels zijn gerespecteerd? Zo ja, bent u tevreden met die regels? Zo nee, welke gevolgen geeft u hieraan?
Deelt u de mening dat, indachtig de Flora- en faunawet, het protocol zou moeten zijn dat indien controle over een dier in het wild gewenst is, eerst andere middelen zoals verdoving toegepast dienen te worden en slechts in uiterst geval een dier gedood mag worden? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat een dergelijk protocol gehanteerd wordt? Zo nee, waarom niet?
Uit artikel 2 van de Flora- en faunawet vloeit voort dat het gebruik van alternatieve methoden in de rede ligt voordat overgegaan wordt tot het doden van dieren. De zorgplicht in artikel 2 van de Flora- en faunawet bepaalt immers dat een ieder verplicht is nadelige gevolgen voor planten of dieren zoveel mogelijk te beperken, voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd. Of daarvan in dit geval sprake was, kan ik u niet zeggen lopende het politieonderzoek naar deze zaak. Overigens is de implementatie van de Flora- en faunawet een verantwoordelijkheid van de provincie (Gedeputeerde Staten).
De zorgen die leven bij de Vereniging Natuurmonumenten over de beheersvergoedingen in het kader van het rietlandbeheer in Nationaal Park de Weerribben-Wieden |
|
Jaco Geurts (CDA), Eddy van Hijum (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de zorgen die leven bij de Vereniging Natuurmonumenten over de beheersvergoedingen in het kader van het rietlandbeheer in Nationaal Park de Weerribben-Wieden?1
Ja.
Deelt u de zorg van Natuurmonumenten dat de reële beheersvergoedingen die in het kader van het rietlandbeheer aan riettelers verstrekt kunnen worden ontoereikend zijn om de gewenste natuurkwaliteit via het regime van zomermaaibeheer te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Met de afspraken uit het Natuurpact zijn provincies nu verantwoordelijk voor de kwaliteit en het beheer van natuurgebieden. De provincie stelt vast welke vergoedingen daarvoor nodig en mogelijk zijn. De provincies hebben hierover een overeenkomst gesloten met de zogenaamde Manifestpartijen, waaronder de terreinbeherende organisaties. Deze overeenkomst heb ik u als bijlage van het Natuurpact toegestuurd (Kamerstuk 33 576, nr. 6, bijlage 252784).
In deze overeenkomst tussen de Manifestpartijen en de provincies is vastgelegd dat de vergoeding voor natuurbeheer binnen het Natuurnetwerk Nederland 75% van de normkosten zal bedragen. Voorzover mijn kennis reikt zijn de omstandigheden sinds het sluiten van deze overeenkomst niet veranderd.
Deelt u de zorg dat de werking van het standaardkostprijssysteem, op basis waarvan het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) voorziet in een aanvulling op de rietlandopbrengsten, wordt doorkruist door de toepassing van het hoge BTW tarief alsmede enkele veranderingen in de inkomstenbelasting?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, hebben de provincies met de terreinbeheerders een overeenkomst gesloten over de beheervergoeding. Er is sinds de totstandkoming van het natuurpact niets gewijzigd in de inkomstenbelasting aangaande natuurbeheer. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Voor de btw geldt dat over de door de provincies aan terreineigenaren verstrekte natuursubsidies die zijn vastgesteld in de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer geen btw verschuldigd is. Deze subsidies worden verstrekt in het algemeen belang. Voor de btw-heffing is er dan geen sprake van belastbaar verbruik. Als de terreineigenaar die het landschap beheert er echter voor kiest het beheer (deels) tegen betaling uit te besteden (bijvoorbeeld het rietsnijden), dan is de vergoeding die de terreineigenaar voor dit beheer betaalt wel belast met btw. Ik verwijs hierbij ook naar een recente uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 3 mei 2012, nr. 11/00926, waarin in een vergelijkbaar geval ook is geoordeeld tot een belaste prestatie.
Op basis van de mij bekende gegevens kan ik niet beoordelen of en in hoeverre de verstrekte beheersvergoedingen die in het kader van het rietlandbeheer aan riettelers verstrekt worden ontoereikend zijn om de gewenste natuurkwaliteit via het regime van zomermaaibeheer te realiseren.
Bent u bereid om, zoals Natuurmonumenten bepleit, de mogelijke consequenties van het per 1 januari 2014 veranderde inkomstenbelastingstelsel op de doelstelling van het SNL te onderzoeken en de resultaten daarvan te betrekken in de standaardkostprijssystematiek? Zo nee, waarom niet?
Er zijn per 1 januari 2014 geen wijzigingen aangebracht in het inkomstenbelastingstelsel, die met natuurbeheer verband houden. Natuurmonumenten doelt op de vrijstelling die geldt voor natuursubsidies die worden uitgekeerd onder de SNL en haar voorlopers. Deze vrijstelling echter is niet gewijzigd.
Deze stimulans voor particulier natuurbeheer is overigens staatssteun. De Europese Commissie moet de verlening van staatssteun door een lidstaat goedkeuren. De goedkeuring voor de vrijstelling van natuursubsidies voor inkomstenbelasting is per 1 januari 2014 verlopen. Vorig jaar is een verzoek voor een nieuwe goedkeuring ingediend bij de Europese Commissie. Het onderzoek door de Europese Commissie heeft nog niet tot een goedkeuring geleid.
Bent u bereid om het lage BTW-percentage van 6% van toepassing te verklaren voor uitvoerend werk op het gebied van bos- en natuurbeheer? Zo niet, welke andere mogelijkheden ziet u om de gerezen problemen op te lossen?
Neen. De btw is een belasting die binnen de Europese Unie vergaand is geharmoniseerd. Dit komt onder andere tot uitdrukking in de Europese BTW-richtlijn 2006/112, waarin in bijlage III een limitatieve lijst met goederen en diensten is opgenomen, waarop de lidstaten het verlaagd btw-tarief mogen toepassen. De belastinginspecteur heeft beoordeeld dat binnen dit wettelijke kader geen verlaagd btw-tarief mogelijk is voor het maaien of snijden van riet. Ook een specifieke vrijstelling zoals de landbouwvrijstelling is binnen de Europese regels niet mogelijk. De enige vrijstelling of belastingvermindering die wel mogelijk is, is de regeling voor kleine ondernemers (art. 25 van de Wet op de omzetbelasting 1968). Mogelijk biedt deze in bepaalde gevallen nog uitkomst waarin de rietmaaier niet meer dan € 1.345 btw op jaarbasis zou hoeven te voldoen en een ontheffing kan aanvragen voor de btw-afdracht. De door de sector aangedragen visie dat sprake is van een niet btw-plichtig samenwerkingsverband tussen de terreineigenaar en de rietmaaier is door de belastinginspecteur niet geaccepteerd: er is geen sprake van een samenwerkingscombinatie die als entiteit in het economische verkeer optreedt naar de Provincie. De Provincie heeft alleen een rechtsbetrekking met de grondeigenaar aan wie de subsidie wordt betaald. De grondeigenaar contracteert zelf weer de pachter, die tegen vergoeding het natuurbeheer verricht.
Handhaving dumping drugsafval in de natuur |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Grote dump drugsafval in natuur rond Venlo» en «Dumpen xtc-afval aanpakken»? 1 2
Ja.
Deelt u de mening dat er afdoende wettelijke mogelijkheden moeten zijn om dergelijk natuurvandalisme hard aan te pakken? Zo ja, zijn de bestaande wettelijke mogelijkheden afdoende en waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Het dumpen van chemisch afval kan ernstige gevolgen hebben voor de omgeving van de dumpplaats en risico’s inhouden voor mens, dier en milieu. Het dumpen van chemisch afval is een misdrijf, dat strafbaar is gesteld via het kader van de Wet milieubeheer. Dit wettelijk kader biedt voldoende mogelijkheden om het illegaal dumpen aan te pakken.
Bent u op de hoogte van de kosten die natuurorganisaties vorig jaar hebben moeten maken bij het opruimen van dergelijk natuurvandalisme? Deelt u de mening dat deze kosten niet voor rekening van de natuurorganisaties moeten komen? Wat is uw mening over de opvatting van de natuurorganisaties dat er nieuwe wettelijke regels moeten komen om het dumpen van xtc-afval en ander natuurvandalisme tegen te gaan?
Wij zien geen aanleiding om nieuwe wettelijke regels vast te stellen. Er is immers al een verbod op grond van de Wet milieubeheer. Ik vind dat de dader in eerste instantie moet opdraaien voor de kosten van het opruimen en herstellen van de gevolgen van zijn handelen. Dit uitgangspunt staat in de Wet milieubeheer. Om te voorkomen dat natuurorganisaties telkens op moeten draaien voor de opruimkosten zal gekeken moeten worden naar nieuwe initiatieven, zoals bijvoorbeeld een waarborgfonds. Ik heb geen overzicht over de hoogte van de kosten die natuurorganisaties vorig jaar hebben gemaakt bij het opruimen van illegaal gedumpt xtc-afval.
Hoeveel gevallen van drugsdumpingen zijn er het afgelopen jaar geconstateerd in de natuur en in hoeveel gevallen is het daarbij tot strafvervolging en strafoplegging gekomen? Hoe hoog zijn de boetes die hierbij kunnen worden gegeven? In hoeveel gevallen is vorig jaar daadwerkelijk een opgelegde boete geïnd?
Het dumpen van drugsafval kan door de opsporingsinstanties als milieufeit worden aangemerkt en geregistreerd maar het kan ook worden geregistreerd als een overtreding van de Opiumwet. Indien het als een milieufeit wordt geregistreerd dan bedraagt de maximale boete voor dit soort dumpingen een geldboete van de vijfde categorie, oftewel € 81.000,– en of een gevangenisstraf van maximaal 6 jaar. Indien er sprake is van eventuele vervolging van een delict op grond van de Opiumwet kunnen – bij een veroordeling – de geldboetes en andere straffen hoger zijn. Nadere gegevens over aantallen drugsafvaldumpingen en de daarop volgende strafvervolging/strafoplegging en geïnde geldboetes en/of gevangenisstraffen kunnen niet uit de bedrijfsprocessensystemen van het OM en de opsporingsinstanties worden gegenereerd. Dat komt onder andere doordat de term «dumpen van drugsafval» in de bedrijfsprocessensystemen geen registratiekenmerk is.
Hoeveel capaciteit is er om de dumpingen van drugsafval in de natuur op te sporen en te handhaven? Is dit wat u betreft voldoende? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
In het debat dat wij op 30 januari jl. met uw Kamer voerden over stroperij is onderkend dat het dumpen van drugsafval een milieumisdrijf is waar goed georganiseerde criminelen achter zitten. Daar moet dus ook goed georganiseerd tegen worden opgetreden. Voor het opruimen van dumpingen van chemische afvalstoffen die worden gebruikt voor de productie van synthetische drugs is het project in Noord-Brabant heel veelbelovend. In het kader van de gezamenlijke aanpak doen politie en OM in deze provincie onderzoek naar dumpingen om de daders te achterhalen. Ook onderzoekt de provincie Noord-Brabant hoe de kosten voor het opruimen van drugsafval en het schoonmaken van het terrein terug kunnen worden gedrongen. De provincie onderzoekt tevens de haalbaarheid van een waarborgfonds zodat gedupeerde grondeigenaren niet alleen voor de opruimkosten hoeven op te draaien.
Is er voldoende kennis bij de handhaving hoe om te gaan met dit drugsafval, dat vaak zeer giftig is, om ervoor te zorgen dat er geen schade wordt toegebracht aan natuur, waterkwaliteit en volksgezondheid? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Afhankelijk van de eigenschappen van het gedumpte materiaal zal er specifieke kennis nodig zijn om de gevolgen van een illegale dump in te schatten. Dergelijke gespecialiseerde expertise zal niet aanwezig zijn bij alle handhavers. Dat hoeft ook niet, omdat de betrokken handhaver de mogelijkheid heeft om deskundigen van buiten in te schakelen. Door de politie wordt sinds 2002 de Landelijke Faciliteit ondersteuning Ontmantelen (LFO) ingezet bij de ontmanteling van productieplaatsen van synthetische drugs en bij het opruimen van dumpingen van chemische afvalstoffen afkomstig van productieplaatsen. De beschikbaarheid van kennis is op deze wijze goed geborgd. De motie van het lid Jacobi over ditzelfde onderwerp, die uw Kamer op 4 februari jl. heeft aangenomen3, beschouw ik dan ook als een ondersteuning van mijn beleid.
Rondslingerende munitie in de natuur |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Jagers verliezen munitie»?1
Ja.
Hoeveel loodhoudende munitie wordt in Nederland gebruikt? Welk deel daarvan komt in het milieu en in de natuur terecht?
Dergelijke gegevens zijn niet voorhanden en het zou een forse inspanning vergen om deze te verkrijgen.
In welke EU-lidstaten is het gebruik van loodhoudende (jacht)munitie op dit moment verboden en in welke lidstaten is het gebruik toegestaan?
In het kader van het Euro-Afrikaans Watervogelverdrag (AEWA) hebben partijen afgesproken om het gebruik van loodhoudende hagel voor de jacht uit te faseren. Uit de rapportages van het secretariaat bij dit verdrag blijkt dat 14 lidstaten van de EU een verbod op het gebruik van loodhoudende hagel hebben vastgesteld, waaronder Nederland, Frankrijk, Spanje en delen van Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Er zijn geen gegevens beschikbaar over regels met betrekking tot het gebruik van loodhoudende kogelpatronen in de verschillende EU-lidstaten.
Wat is de stand van zaken op Europees niveau ten aanzien van de discussie over de schadelijkheid van loodhoudende munitie voor het milieu en voor de volksgezondheid in gevallen dat in het wild levende dieren met lood afgeschoten en vervolgens geconsumeerd worden?2
De discussie over het gebruik van loodhoudende munitie in de jacht vindt op Europees niveau plaats in de intergroup duurzame jacht van het Europees Parlement. De aandacht van de lidstaten gaat momenteel vooral uit naar de uitvoering van de afspraken, genoemd in het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het in de natuur achterlaten van munitie zeer onwenselijk is en dat dit daarom een hoge strafmaat verdient? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw opvattingen ten aanzien van de strafmaat? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het achterlaten van munitie in het buitengebied zeer onwenselijk. Buiten het gevaar dat dit kan opleveren voor passanten, wordt ook schade aan het milieu toegebracht. Van jagers wordt verwacht dat zij zorgvuldig met hun wapen en munitie omgaan. Dit is wettelijk verankerd in de regelgeving met betrekking tot wapens en munitie.
Het incident, genoemd in het aangehaalde mediabericht, geeft mij onvoldoende aanleiding om het geldende verbod op het gebruik van loodhoudende hagel uit te breiden met een verbod op het gebruik van loodhoudende kogelpatronen voor jacht en schadebestrijding.
Bent u bereid in Nederland een totaalverbod op het gebruik van loodhoudende hagel uit te breiden naar loodhoudende kogels voor jacht en schadebestrijding? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Geweld tegen Australisch exportvee in Gaza |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de videobeelden van het extreme geweld dat tegen Australisch exportvee gebruikt wordt in Gaza?1
Ja.
Kunt u aangeven of er Nederlandse dieren in directe of indirecte zin levend geëxporteerd worden naar Gaza? Deelt u de mening dat, indien dit het geval is, de export gestaakt moet worden? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Er worden vanuit Nederland in directe zin geen levende runderen naar Gaza geëxporteerd omdat Nederland geen veterinair exportcertificaat is overeengekomen met Gaza. Zonder dat kan geen export plaatsvinden. Overigens exporteert Nederland alleen fok- en gebruiksrunderen naar landen buiten de EU, geen slachtdieren.
Bent u bereid uw ambtsgenoot in Gaza aan te spreken op deze vorm van excessief geweld tegen weerloze dieren? Zo nee, waarom niet?
Voor de Nederlandse regering geldt een no contact policy met de de facto autoriteiten in Gaza.
Hamas staat op de Europese lijst van terroristische organisaties.
Er zijn dan ook geen officiële contacten tussen Nederland en Gaza.
Bent u bereid uw Australische ambtsgenoot te vragen een exportverbod voor levende dieren naar Gaza af te kondigen op basis van deze beelden? Zo nee, waarom niet?
De Australische regering maakt een eigen afweging, mogelijk mede op basis van de aandacht naar aanleiding van de berichtgeving, of en zo ja welke maatregelen genomen moeten worden.
Natura 2000-complementaire doelen |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Provincies mogen complementaire Natura 2000 doelen niet in aanwijzingsbesluiten opnemen»?1
Ja.
Kunt u vertellen in hoeverre de provincies voornemens zijn de ruimte te benutten om aanvullend natuurbeleid te voeren en dit mee te nemen in de beheerplannen?
Provincies stellen op dit moment beheerplannen op voor Natura 2000-gebieden. Het is aan de provincies om een uitwerking te geven aan de Natura 2000-doelen zoals geformuleerd in het aanwijzingsbesluit. De aanwijzingsbesluiten bevatten geen complementaire doelen.
Zoals ik in mijn brief van 2 december 2013 aan uw Kamer heb gemeld (Kamerstukken II 2013/13, 32 670, nr. 84), hebben de provincies wel de ruimte om in aanvulling op de bescherming van de in het aanwijzingsbesluit opgenomen instandhoudingsdoelstellingen, voor een Natura 2000-gebied aanvullend natuurbeleid te voeren en dit onderdeel te laten zijn van het beheerplan. De voornemens van de provincies op dit punt zijn voor zover mij bekend nog niet uit gekristalliseerd.
Herinnert u zich nog de motie Lodders/Koopmans (Kamerstuk, 32 670 nr. 38) die de regering verzoekt om in de nieuwe Natuurwet op te nemen dat vergunningen niet af mogen ketsen op (provinciale) complementaire doelen en maatregelen die niet onder het wettelijk regime van Natura 2000 vallen? Zo ja, kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van deze motie?
Het wetsvoorstel natuurbescherming, dat bij uw Kamer aanhangig is, voorziet in het vervallen van eventueel in geldende aanwijzingsbesluiten opgenomen instandhoudingsdoelstellingen die niet nodig zijn voor de uitvoering van de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn (voorgesteld artikel 9.1, tweede lid).
Aangezien de instrumenten ter bescherming van Natura 2000-gebieden, zoals de vereiste vergunning voor projecten en handelingen met mogelijk verslechterende of significant verstorende effecten alleen betrekking hebben op de bescherming van de instandhoudingsdoelstellingen die zijn opgenomen in het aanwijzingsbesluit, zullen andere beleidsmaatregelen geen invloed hebben op de toepassing van deze instrumenten.
Bent u bereid om in de nieuwe Natuurwet een wettelijk kader te scheppen dat vergunningen niet mogen afketsen op (provinciale) complementaire doelen en maatregelen die niet onder het wettelijk regime van Natura 2000 vallen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Het jagen op vossen in het donker |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de uitspraken 201012263/1/A3 en 201100944/1/A3-A van de Raad van State over de jacht op vossen en het gebruik van kunstlicht bij die jacht?
Ja, ik heb uw Kamer bij brief van 6 december 2013 nader geïnformeerd over de inhoud van de uitspraken en de gevolgen daarvan voor beheer en schadebestrijding.
Deelt u de mening dat deze uitspraak een bevestiging vormt voor het absolute verbod op de jacht in nachtelijke uren en het gebruik van kunstlicht en restlichtversterkers tijdens jacht en andere vormen van afschot? Zo nee, waarom niet? Zo ja, onder welke voorwaarden is nachtjagen met kunstlicht wel toegestaan?
De Benelux-overeenkomst Jacht en Vogelbescherming verbiedt het jagen in de nachtelijke uren en het gebruik van jachtmiddelen, anders dan de middelen die door het Comité van Ministers van de Benelux Unie zijn aangewezen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State concludeert dat deze verboden ook van toepassing zijn op de uitvoering van beheer en schadebestrijding en dat de overeenkomst geen ruimte biedt aan de provincies om daar van af te wijken.
Hoeveel ontheffingen voor het jagen met kunstlicht op vossen of andere dieren zijn er door provincies gegeven en hoe beoordeelt u dat?
De ontheffingen waarover het in de uitspraken gaat, zijn ontheffingen van het verbod om beheer en schadebestrijding uit te voeren met behulp van kunstmatige lichtbronnen. Verschillende provincies hebben ontheffing verleend van dit verbod aan de faunabeheereenheden voor de bestrijding van vossen, maar ook voor de bestrijding van andere schadeveroorzakende dieren zoals konijnen en wilde zwijnen. Twee van die ontheffingen zijn afgelopen woensdag vernietigd. Een aantal andere ontheffingen is momenteel nog onderwerp van gerechtelijke procedures. Voor mijn oordeel verwijs ik u naar mijn brief van 6 december 2013.
Op welke wijze gaat u waarborgen dat er geen vergunningen meer worden afgegeven die in strijd zijn met de Benelux-Overeenkomst?
Ik verwijs u naar mijn brief van 6 december 2013.
Bent u bereid erop toe te zien dat provincies alle vergunningen die zijn verstrekt in strijd met de Benelux-Overeenkomst, zoals het jagen met kunstlicht, per direct worden ingetrokken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van het oordeel van de Raad van State dat zowel het college van Noord-Holland als het college van Friesland onvoldoende heeft gemotiveerd dat er een noodzaak is om op vossen te jagen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de argumentatie van de Raad van State eveneens van toepassing is op de landelijke vrijstelling van de vos? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het uitbreiden in oppervlakte van bestaande Natura 2000-gebieden |
|
Helma Lodders (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u toelichten wie of welk orgaan verantwoordelijk is voor het uitbreiden van de aangewezen Natura 2000-gebieden Engbertsdijkvenen, Willinks Weust en Lopikerwaard en kunt u tevens aangeven of diegene bevoegd is om dat te doen?
De Habitatrichtlijn verplicht landen gebieden aan te melden voor plaatsing op de communautaire lijst. Het gaat om gebieden die van communautair belang zijn voor de beschermingsopgave van de richtlijn. De Europese Commissie bepaalt het communautaire belang van de op de nationale lijst geplaatste gebieden. Op basis van in de Habitatrichtlijn genoemde criteria stelt de Commissie, met instemming van elk van de lidstaten, een ontwerplijst van gebieden van communautair belang op en stelt deze vast overeenkomstig de daarvoor geldende beheerscomitéprocedure. Voor de Atlantische Zone, waar Nederland deel van uitmaakt, is de lijst door de Commissie op 7 december 2004 vastgesteld. Binnen zes jaar nadat een gebied van communautair belang is verklaard, moet het door de betrokken lidstaat volgens de procedure van nationaal recht worden aangewezen (op grond van de Habitatrichtlijn). Aan de selectie en aanwijzing van Vogelrichtlijngebieden gaat – anders dan bij de speciale beschermingszones van de Habitatrichtlijn – geen formeel besluit van de Europese Commissie vooraf. De meeste Vogelrichtlijngebieden zijn reeds in 2000 of eerder aangewezen. De begrenzing van deze gebieden ligt daarmee vast en is sindsdien beperkt aangepast. Indien aangepast betrof dit veelal het gelijktrekken van de begrenzing van het Vogelrichtlijngebied met die van het Habitatrichtlijngebied.
Het is inmiddels vaste jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie en de Raad van State1 dat bij de selectie, aanwijzing en afbakening van Natura 2000-gebieden uitsluitend ecologische criteria een rol kunnen spelen. De Europese richtlijnen bepalen verder dat rekening moet worden gehouden met actuele wetenschappelijke inzichten2. Dit betekent dat op basis van actuele inzichten de definitieve begrenzing van de Habitatrichtlijngebieden wordt vastgesteld bij de aanwijzing van het gebied als Natura 2000-gebied.
De bevoegdheid van het vaststellen van de aanwijzingsbesluiten ligt bij de bewindspersoon van Economische Zaken (Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet), Art. 10a lid 1). Indien het beheer over een Natura 2000-gebied of een gedeelte daarvan berust bij een van de andere ministers, dan neemt de bewindspersoon van Economische Zaken een besluit in overeenstemming met die andere minister (Nbwet 1998, art. 10, lid 2).
Bij het aanwijzen van de Natura 2000-gebieden is afdeling 3.4 van de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing. Dit betekent dat een aanwijzing wordt voorbereid middels een inspraakprocedure op het ontwerpbesluit en vervolgens eventueel een beroepsprocedure op het (definitieve) aanwijzingsbesluit. In deze procedure kunnen belanghebbenden gemotiveerd aangeven op welke onderdelen het betreffende besluit zou moeten worden aangepast. Dit kan zowel de begrenzing (en daarmee oppervlakte) als de instandhoudingsdoelstellingen betreffen. Deze inspraakprocedure, maar ook de processen in het kader van het beheerplan en de Programmatische Aanpak Stikstof, heeft geleid tot voortschrijdende kennis. Deze kennis heeft in een groot deel van de gebieden geleid tot (beperkte) aanpassingen van de begrenzing. Hierbij is zowel een vergroting als een verkleining van het oppervlakte aan de orde.
Zo is het habitatrichtlijngebied Engbertsdijksvenen ten opzichte van de aanmelding verkleind, de oppervlakte van Willinks Weust en Uiterwaarden Lek (Lopikerwaard) is ten opzichte van de aanmelding uitgebreid. In vrijwel alle gebieden is er sprake van enige uitbreiding of verkleining van de begrenzing en daarmee oppervlakte. Nog niet alle gebieden zijn definitief vastgesteld, ook is de beroepsprocedure voor een aantal gebieden nog niet afgerond. Voor dit moment is de stand dat voor 39 habitatrichtlijngebieden de begrenzing/oppervlakte verkleind is en voor 49 habitatrichtlijngebieden deze vergroot is.
Bij de selectie, aanwijzing en afbakening van Natura 2000-gebieden mogen de effecten op de regionale economie niet worden meegenomen. Wel wordt met het zogenaamd strategisch lokaliseren bepaald voor welke gebieden het beste een behouds- of uitbreidingsdoelstelling geformuleerd kan worden. Daarbij is de opgave voor het realiseren van de landelijke gunstige staat van instandhouding leidend. In het beheerplan kan bij de uitwerking van de doelen en maatregelen wel rekening worden gehouden met de regionale economie. Bij dit beheerplanproces worden ondernemers en omwonenden betrokkenen.
Kunt u aangeven of het uitbreiden in oppervlakte van deze Natura 2000-gebieden gebeurt volgens de wettelijke regels en op welk moment de Kamer hier een bevoegdheid in heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten welke oorzaken eraan ten grondslag kunnen liggen dat Natura 2000-gebieden worden uitgebreid?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of het bekend is welke effecten het uitbreiden van Natura 2000-gebieden voor de lokale economie heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Bij welke Natura 2000-gebieden vinden naast Engbertsdijkvenen, Willinks Weust en Lopikerwaard ook uitbreidingen plaats en kunt u ten aanzien van deze Natura 2000-gebieden aangeven welk orgaan daar verantwoordelijk is geweest, of het uitbreiden van deze gebieden conform wettelijke regels heeft plaatsgevonden, welke oorzaken ten grondslag hebben gelegen aan deze uitbreiding en welke effecten deze uitbreiding op de lokale economie rondom deze gebieden heeft?
Zie antwoord vraag 1.
De bedreigde status van vissen door de jacht op nepkaviaar |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de uitzending «Kaviaar» van de Keuringsdienst van Waarde van donderdag 7 november 2013, waarin in beeld wordt gebracht dat na het bijna uitsterven van de steur nu ook de snotolf (Cyclopterus lumpus) wordt bedreigd vanwege de jacht op kuit voor kaviaar?1
Ja.
Is het waar dat deze vissoort inmiddels bedreigd wordt, doordat vrouwtjes in de paaitijd om hun kuit worden gedood en vervolgens levenloos overboord worden gegooid? Zo nee, hoe zit het dan en welke wetenschappelijke onderbouwing heeft u hiervoor? Zo ja, wat vindt u hiervan?
De snotolf (Cyclopterus lumpus ) is een vissoort waarvan weinig bekend is. Hij wordt sporadisch door wetenschappers in Nederlandse wateren aangetroffen. De internationale wetenschappers van de International Coucil for the Exploration of the Sea (ICES) geven over de snotolf geen advies. Ook de International Union for the Conservation of Nature (IUCN) heeft de status van de soort niet beoordeeld. De snotolf komt voor bij stenige habitats, soms tot grote diepten. Sportduikers in de Oosterschelde komen ze wel eens tegen. De dieren leven door het jaar heen solitair op stenige habitats en groeperen alleen in het paaiseizoen. De vrouwelijke vis wordt in het paaiseizoen bejaagd in IJslandse wateren omwille van de kuit.
Op basis van biologische surveys en commerciële vangsten rondom IJsland kunnen wetenschappers een schatting maken van de ontwikkelingen in bestandsomvang en visserijsterfte. Deze tonen sterke fluctuaties en pas de laatste jaren enige stabiliteit. Deskundigen van het IJslandse Mariene Instituut hebben zorgen om de geconstateerde terugloop in het bestand en vragen zich af hoe de vis zal reageren op de reeds in IJsland genomen maatregelen om de inspanning en vlootomvang te beperken.
Wordt er ook in Nederlandse wateren op de snotolf gejaagd voor de productie van nepkaviaar? Kunt u uiteenzetten hoeveel van deze vissen jaarlijks worden gedood en hoeveel kilo kuit er met deze jacht op jaarbasis wordt gekaapt? Kunt u tevens een overzicht geven van de aantallen van vorige jaren? Zo nee, waarom niet?
In Nederland wordt niet gericht op deze soort gevist, niet om de vis en niet om kaviaar. Het gaat om toevallige bijvangsten. Sinds 2002 is er in Nederland in totaal zo’n 500 kg aangeland.
Deelt u de mening dat het ecologisch en ethisch gezien onacceptabel is om vissers te laten jagen op vissen louter voor hun kuit, terwijl zij juist op het punt staan om zich voort te planten? Zo ja, bent u bereid hiertegen op te treden? Zo nee, waarom niet?
Het Europese en het Nederlandse visserijbeleid is erop gericht om, indien visbestanden worden bedreigd, passende beschermende maatregelen te nemen. Of de snotolf bedreigd is (zie antwoord 2), is niet vastgesteld. Mede gelet op het sporadisch voorkomen en de geringe omvang van de vangsten is wat mij betreft een vangstverbod in Nederland niet aan de orde. Wel zal ik in de Visserijraad aandacht vragen voor de problematiek, aangezien andere lidstaten zoals Denemarken en Zweden grotere hoeveelheden aanlanden.
Deelt u de mening dat het binnen de Europese afspraken rondom highgrading ontoelaatbaar is om de van hun kuit beroofde snotolf vrouwtjes dood overboord te gooien? Zo ja, bent u bereid hiertegen op te treden? Zo nee, waarom niet?
Technisch gezien is er geen sprake van highgrading, aangezien het hier om een niet gequoteerde vis gaat. Ik ben het met de leden van de Partij van de Dierenfractie eens dat de teruggooi van vis na de oogst van de kuit een verspilling is. Zie verder antwoord 4.
Bent u bereid om een verbod in te stellen op het jagen op de snotolf voor het verzamelen van nepkaviaar? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 4.
De angorawolproductie |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de schokkende beelden, waarin de omstandigheden van de productie van angorawol van konijnen te zien zijn?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat 90 procent van de wereldproductie van angorawol van konijnen uit China komt en dat Nederland deze producten importeert? Zo ja, wat is het volume? Indien u niet kunt aangeven hoeveel angorawol(producten) worden geïmporteerd, bent u bereid om dit te gaan registreren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Statistieken over de wereldwijde productie van angorawol zijn niet bekend. Wel zijn statistieken beschikbaar over de hoeveelheid angorawol van konijnen die door de EU wordt geïmporteerd. Deze komt voor een groot deel uit China. De totale EU-import2 van angorawol uit China bedroeg in 2012 559 ton, in 2011 865 ton, in 2010 1.028 ton en in 2009 660 ton. Nederland importeert geen angorawol. Er zijn geen cijfers beschikbaar over producten met angorawol die in Nederland worden geïmporteerd. Producten die worden geïmporteerd en een wolsoort bevatten worden niet geregistreerd naar diersoort. In het kader van de administratieve lasten acht ik dit ook niet wenselijk.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er in Nederland producten worden verkocht afkomstig van konijnen, waarvan op gewelddadige wijze de vacht van het lijf getrokken wordt, zoals in de beelden te zien is?
De getoonde praktijk acht ik onacceptabel. Een aantal kledingketens heeft aangegeven over te gaan tot een (tijdelijke) productiestop van angorawol dan wel het uit de collectie halen van deze producten. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Bent u ervan op de hoogte dat er in de EU-lidstaten België, Denemarken, Zweden en Italië een nationaal importverbod van kracht is op een aantal materialen van dierlijke herkomst (recentelijk op honden- en kattenbont) op grond van dierenwelzijns- en ethische overwegingen en bent u bereid voorbereidingen te treffen voor een nationaal importverbod op angorawol van konijnen? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet?
Van Denemarken en Zweden zijn dergelijke importverboden niet bekend.
In het verleden zijn in België en Italië nationale verboden ingesteld op de import respectievelijk het op de markt brengen van honden- en kattenbont en in België ook van producten afkomstig van zeehonden. Op deze producten zijn tegenwoordig echter EU-regels van toepassing.
Tijdens het Nota-overleg dierenwelzijn van 2 december jl. heb ik aangegeven dat ik ten aanzien van dieronvriendelijke praktijken bij het verkrijgen van angorawol in overleg met de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wil bezien welke acties mogelijk zijn en wat er in Europees verband geagendeerd moet worden, en dat ik met de kleding- en textielbranche in gesprek wil gaan over de stappen die zij kunnen zetten.
Bent u van plan om u in Europa in te zetten voor een Europees importverbod op angorawol van konijnen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is er een etiketteringsplicht voor kleding gemaakt van angorawol van konijnen? Zo nee, bent u bereid een gespecificeerde etiketteringsplicht in te voeren voor alle dierlijke producten in lijn met de etiketteringsplicht in Zwitserland, opdat consumenten in de huidige situatie tenminste de kans krijgen om een andere aankoopkeuze te maken?
Ja, Verordening (EU) nr. 1007/2011 schrijft al voor dat textielproducten, gemaakt van haren/wol van angorakonijnen, geëtiketteerd of gemerkt moeten zijn of van handelsdocumenten vergezeld dienen te gaan, met de aanduiding «angora», of «angorawol» of «angorahaar».
Het gebruik van de geboortekrik |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Verboden geboortekrik populair»?1
Ja.
Is het waar dat zowel veehouders als dierenartsen op grote schaal gebruikmaken van de geboortekrik om geboortes te forceren? Zo ja, beschikt u over betrouwbare cijfers over dit illegale gebruik of bent u bereid daar onderzoek naar te doen? Zo nee, op welke gegevens baseert u dat?
Er zijn signalen dat de veeverlossers in de praktijk worden gebruikt. Ik ben met verschillende partijen in gesprek om hier meer zicht op te krijgen.
Klopt het dat er nooit wordt gecontroleerd op het gebruik van de verboden geboortekrik?
Het gebruik van een veeverlosser is lastig te constateren en te controleren, omdat dit alleen op heterdaad kan gebeuren. Indien gebruik wordt geconstateerd vindt handhaving plaats.
Dat wil zeggen opmaken van een proces-verbaal dan wel afhandeling van de concrete situatie en omstandigheden eerst schriftelijk waarschuwen. De afgelopen twaalf maanden is dat niet gebeurd.
Hoe vaak is de afgelopen 12 maanden door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) het gebruik van de geboortekrik geconstateerd en wat is het handhavingsbeleid op het gebruik van de geboortekrik?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vaak is de afgelopen 12 maanden strafrechtelijk opgetreden tegen het gebruik van de geboortekrik en hoe vaak is een overtreding met een waarschuwing afgedaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat bij de totstandkoming van het verbod op het gebruik van krachttoestellen, zoals de krik, de reden is geweest voor het instellen van een verbod?
Op grond van artikel 36, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: GWWD) is het verboden zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen. Uit artikel 36, tweede lid, van de GWWD volgt dat tot de in het eerste lid verboden gedragingen in ieder geval wordt gerekend het bij de verlossing van een koe gebruik maken van dierlijke trekkracht of van een niet door mij toegelaten krachttoestel. Het verbod geldt reeds sinds 1962. Achtergrond van het verbod is dat ondeskundig gebruik van de veeverlosser grote risico's met zich meebrengt voor zowel kalf als koe. Aanvankelijk was het verbod opgenomen in het Wetboek van Strafrecht. Sinds begin jaren negentig staat het verbod in de GWWD. In de GWWD is de mogelijkheid voor de minister toegevoegd om krachttoestellen toe te laten. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat dit is gebeurd omdat een algeheel verbod te ongenuanceerd zou zijn.
Wordt bijgehouden hoe vaak gekneusde of gebroken ribben, poten of ruggengraat, gescheurde middenrif en zenuwbeschadigingen, die leiden tot verlammingen, voorkomen en of die het gevolg zijn van het gebruik van trekkracht bij de geboorte? Zo ja, hoe vaak treedt dit letsel op bij kalveren? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen, zodat duidelijk is hoeveel kalveren en koeien letsel oplopen door gebruik van de geboortekrik?
Nee. Er wordt niet bijgehouden hoe vaak dit soort trauma’s voor komen en wat de oorzaak van deze trauma’s is. Het is mij derhalve ook niet bekend hoe vaak dit letsel optreedt bij kalveren. Ik ben met verschillende partijen in gesprek om hier meer zicht op te krijgen.
Is het waar dat in de melkveehouderij sprake is van een toename in moeilijke geboortes? Zo ja, kunt u aangeven wat hiervan de onderliggende oorzaken zijn? Zo nee, op basis van welke onafhankelijke onderzoeken concludeert u dat?
Op basis van CRV 3gegevens in het kader van geboorteverloop, welk al jaren lang worden bijgehouden, blijkt dat het percentage moeilijke geboorten de laatste 5 jaar is gedaald van 11% naar 7,5% bij vaarzen en van 5,5% naar 4% bij de oudere koeien. Dit komt neer op een afname van 25 tot 30% moeilijke geboorten. Dit is de verklaren door het gerichte fokkerijbeleid waarbij stieren met meer dan gemiddelde geboortemoeilijkheden niet meer vermarkt worden of door de veehouder nauwelijks meer worden ingezet voor de fokkerij.
Daarnaast hebben de meeste melkveehouders tegenwoordig een afkalfbox met stro waardoor het natuurlijke geboorteproces wordt bevorderd.
Is het waar dat de afname in weidegang een deel van de toename in moeilijke geboortes zou kunnen verklaren, doordat de fysieke conditie van koeien op stal achteruit gaat? Zo nee, op basis van welke onafhankelijke onderzoeken concludeert u dat?
Dit is mij niet bekend. Het blijkt overigens ook niet uit het door u meegestuurde onderzoek.
Is het waar dat in Nederland sprake is van een toenemende kalversterfte? Zo nee, op basis van welke onafhankelijke onderzoeken concludeert u dat?
Uit gegevens van CRV (2012) blijkt dat het percentage levend geboren kalveren bij vaarzen afneemt in de periode 1995 – 2010; het percentage levend geboren kalveren bij koeien neemt in diezelfde periode licht toe. De precieze oorzaken van de kalversterfte bij vaarzen zijn nog niet goed bekend. Er zijn vele factoren die van invloed zijn op kalversterfte zoals bijvoorbeeld tweelinggeboorten, vroeggeboorten, leeftijd van de koe tijdens de eerste keer afkalven, de genetische aanleg van de stier, de voedingstoestand van het moederdier en het management rond de geboorte. Begeleiding van het afkalfproces is met name bij vaarzen die voor het eerst afkalven van belang.
Uit de Identificatie en Registratiegegevens blijkt dat er in 2012 159.123 doodgeboren kalveren waren. Een doodgeboren kalf is een kalf dat voordat hij gemerkt is (en een eigen identificatiecode heeft) dood gaat. Het kalf wordt met de identificatiecode van het moederdier gemeld in het I&R-systeem.
Is het waar dat de kalversterfte in Nederland hoger ligt dan in de meeste andere landen, zoals uit onderzoek van dr. John Mee naar voren komt?2
Dat is mij niet bekend.
Hoeveel kalveren sterven er per jaar in Nederland binnen hun eerste levensjaar?
Naast het aantal doodgeboren kalveren zoals aangegeven bij vraag 10 zijn er van de in Nederland geboren kalveren in het eerste levensjaar 146.000 met een doodmelding aan het I&R-systeem doorgegeven (periode oktober 2012 tot oktober 2013). Het aantal geboortemeldingen op jaarbasis is ongeveer
1,5 miljoen.
Is het waar dat bij vleesveebedrijven de geboortekrik veel minder tot (nagenoeg) niet wordt gebruikt in gevallen van natuurlijke geboortes? Zo ja, hoe verklaart u dit en zou dit te maken kunnen hebben met het verschil in economische waarde tussen een vleeskalf en een kalf uit de melkveehouderij? Zo nee, op welke gegevens baseert u dat?
Ik beschik niet over gegevens over het gebruik van de veeverlosser, noch op vleesveebedrijven, noch op melkveebedrijven. Ik ben met verschillende partijen in gesprek om hier meer zicht op te krijgen.
Deelt u de mening dat de economische waarde van een kalf niet doorslaggevend zou mogen zijn bij de keus of de geboortekrik wel of niet wordt ingezet? Zo nee, waarom niet?
Vrouwelijke kalveren zijn de toekomstige melkkoeien, de meeste dienen ter vervanging van de melkveestapel van melkveehouder. Mannelijke kalveren worden verkocht aan de vleesveehouderij. In beide gevallen vertegenwoordigen de kalveren een economische waarde voor de melkveehouder.
De melkveehouder heeft er derhalve alle belang bij alle kalveren, ongeacht de sexe, zo goed mogelijk ter wereld te brengen. De keuze voor het gebruik van een veeverlosser staat hier dus los van.
Hoe verklaart u dat melkveehouders niet zouden weten dat het gebruik van de geboortekrik verboden is en 80 procent van de melkveehouders een geboortekrik bezit?3
Een melkveehouder dient te weten dat het gebruik van een veeverlosser op dit moment verboden is. Het is mij niet bekend hoeveel veehouders dat niet weten en ook weet ik niet waarom ze dat niet weten. Ook uit het artikel waar u aan refereert leid ik dat niet af. Het in bezit hebben van een veeverlosser is volgens de GWWD niet strafbaar.
Is de huidige praktijk met de geboortekrik voor u aanleiding om strenger te handhaven bij het verboden gebruik van de geboortekrik? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om tot naleving van de wetgeving te komen? Zo nee, waarom niet?
Het is in het belang van het kalf en het moederdier dat de verlossing zo goed mogelijk verloopt. Ik ben in gesprek met diverse partijen om meer zicht te krijgen op het gebruik van de veeverlosser en voorwaarden waaronder een eventueel gebruik zou kunnen worden toegestaan. Mijn voornemen is, op basis van het tot nu toe verkregen inzichten, het gebruik – zoals ook door diverse partijen gevraagd – te regelen, waarbij er voorwaarden gesteld zullen worden aan zowel gebruiker als apparaat. Over de exacte uitwerking zal ik uw Kamer zo spoedig mogelijk informeren.
Het vangen van duiven in Amsterdam |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Duke Faunabeheer vangt duiven zonder aanleiding»?1
Bent u bekend met het handhavingsverzoek van de Dierenbescherming Amsterdam bij de Dienst Regelingen en bent u bereid de Kamer te informeren over de afhandeling?
Was er voorafgaand aan de vangactie sprake van gevaar voor openbare veiligheid, volksgezondheid dan wel bescherming van de fauna? Zo ja, waar baseert u dat op en hoe verklaart u dat er voor deze locatie geen overlastmelding is binnengekomen bij de Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GGD) Amsterdam? Kunt u toelichten wie bepaalt of er aan deze voorwaarde van de ontheffing is voldaan?
Staat de ontheffing toe het schietnet te gebruiken om duiven te vangen en aan een poelier te verkopen? Zo ja, bent u bereid om aan dit gebruik een einde te maken?
Wat waren de kwalificaties van de leidinggevende van deze vangactie, waarmee voldaan zou moeten zijn aan voorwaarde 7 van de ontheffing?
Voldeed de leidinggevende van de vangactie aan de eis dat hij op HBO-, dan wel universitair niveau een opleiding heeft genoten met als zwaartepunt (Nederlandse) ecologie?
Voldeed de leidinggevende aan de eis dat hij op MBO-niveau een opleiding heeft afgerond met als zwaartepunt de Flora- en faunawet, soortenherkenning en zorgvuldig handelen ten opzichte van die soorten?
Voldeed de leidinggevende aan de eis dat hij als ecoloog werkzaam is voor een ecologisch adviesbureau?
Voldeed de leidinggevende aan de eis dat hij zich aantoonbaar actief inzet op het gebied van de soortenbescherming en is aangesloten bij en werkzaam is voor de daarvoor in Nederland bestaande organisaties, zoals Zoogdiervereniging, Reptielen Amfibieën Vissen Onderzoek Nederland (RAVON), Vogelbescherming Nederland, Vlinderstichting, Natuurhistorisch Genootschap, Vereniging voor Veldbiologie (KNNV), Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (NJN), Instituut voor natuureducatie en duurzaamheid (IVN), European Invertebrate Survey (EIS) Nederland, FLORON, Sovon Vogelonderzoek Nederland (SOVON), Steenuilenoverleg Nederland (STONE), Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, De Landschappen en Stichting Beheer Natuur en Landelijk gebied?
Voldeed de leidinggevende aan de eis dat hij zich aantoonbaar actief inzet op het gebied van de soortenmonitoring en/of -bescherming?
Bent u bereid om vanwege overtreding van de voorwaarden de ontheffing in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid, gezien het oneigenlijke gebruik, geen ontheffingen meer te verlenen aan dit bedrijf? Zo nee, waarom niet?
Hoe verhouden de ruime voorschriften in de ontheffing zich tot het dierenwelzijnsbeleid van de gemeente Amsterdam om eerst alternatieven te onderzoeken voor er eventueel over wordt gegaan tot het doden van dieren?
De (illegale) aanleg van bedrijventerrein Baanstee Noord in het leefgebied van beschermde diersoorten als de steenuil en de kerkuil |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is de status van de kerkuil en steenuil in Nederland anno 2013 en klopt het dat deze diersoorten zijn opgenomen in de Rode Lijst?1
Volgens actuele gegevens van het Netwerk Ecologische Monitoring is er de laatste tien jaar sprake van een «matige toename» van de kerkuil en is de populatietrend van de steenuil «stabiel». De status op de meest recente officiële Rode Lijst Vogels (Staatscourant 2004, nr. 218) is voor beide soorten «kwetsbaar».
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Rechtbank Haarlem van 28 augustus jongstleden inzake de aanleg van bedrijventerrein Baanstee Noord in het leefgebied van beschermde diersoorten en klopt het dat uit deze uitspraak volgt dat er in dit geval een ontheffingsprocedure gevolgd dient te worden?2
Ja. Uit deze uitspraak volgt dat de aanvraag getoetst dient te worden aan de in artikel 75 van de Flora- en faunawet gestelde eisen.
Waarom heeft u beroep ingesteld tegen deze uitspraak?
Ik ben van mening dat met het aangepaste besluit van Dienst Regelingen op correcte wijze uitvoering is gegeven aan de opdracht van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State om te beoordelen of de aanvraag voor ontheffing van de gemeente Purmerend voor wat betreft de steenuil en de kerkuil kon worden ingewilligd. Daarbij is getoetst aan de in artikel 75 van de Flora- en faunawet gestelde eisen. Zie ook mijn antwoord op vraag 4 en vraag 7 met betrekking tot de inhoudelijke afweging.
Hoe verhoudt uw besluit om geen ontheffingsprocedure te volgen zich tot de verplichtingen die voortvloeien uit Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn, en vindt u dat u hiermee handelt naar de letter en de geest van de verdragsverplichtingen die voortvloeien uit de Conventie van Bern, waaraan Nederland is gebonden?3
In de beslissing van 29 augustus 2012 is de aanvraag voor ontheffing voor wat betreft de steenuil en de kerkuil van de gemeente Purmerend door de Dienst Regelingen inhoudelijk beoordeeld en afgewezen. Naar vaste rechtspraak is geen ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig indien maatregelen worden genomen die de blijvende ecologische functionaliteit van een broed- of rustplaats garanderen. De gemeente Purmerend heeft voorafgaand aan de werkzaamheden nestkasten opgehangen in het betrokken gebied en een nieuw jacht-/leefgebied van 60 hectare aangelegd. Uit een eind juli 2012 uitgevoerde controle blijkt dat de steenuil niet is waargenomen in het betrokken gebied en dat de kerkuil nu één van de opgehangen nestkasten gebruikt als broed- of rustplaats, zodat geen ontheffing op grond van de Flora- en faunawet hoefde te worden verleend. Als gevolg van de maatregelen blijft de ecologische functionaliteit van de broed- of rustplaatsen van de steenuil en de kerkuil gegarandeerd.
Is er momenteel een overschot aan bedrijventerreinen in Noord-Holland Noord en kunt u aangeven hoeveel hectare leegstand er is?
De provincie Noord-Holland heeft mij desgevraagd meegedeeld dat Purmerend gezien wordt als een onderdeel van de metropoolregio Amsterdam en in dit geval dus niet tot Noord-Holland Noord wordt gerekend.
De laatste behoefteraming voor werklocaties (w.o. bedrijventerreinen) is gehouden in 2010 in het kader van de uitvoeringsstrategie Platform voor Bedrijven en Kantoren, een samenwerkingsverband van lokale en regionale overheden in de Metropoolregio Amsterdam.
Bestuurlijk is in deze uitvoeringsstrategie het zgn. Global Gateway-scenario van het Centraal Planbureau als uitgangspunt gehanteerd voor het programmeren van het aanbod aan bedrijventerreinen. Voor de regio Zaanstreek-Waterland, waar Purmerend toe behoort, komt dit neer op een behoefte van 130 ha bedrijventerrein in de periode 2010–2040. Het aanbod bedroeg in 2010 158 ha en er was dus een aanbodoverschot van 28 ha tot 2040.
Anno 1-1-2013 is in deze situatie weinig veranderd (bron: monitor Platform Bedrijven en Kantoren 2012/2013). In 2011 en 2012 is de uitgifte in Zaanstreek-Waterland klein geweest (totaal 0,5 ha); het geplande aanbod is nog iets gegroeid, maar er is ook 15 ha bestaand terrein aan de voorraad onttrokken.
Uitgeefbaar aanbod is niet hetzelfde als leegstand. Direct uitgeefbaar terrein kan bijvoorbeeld als agrarisch terrein in gebruik zijn. De leegstand op bestaande bedrijventerrein is niet exact bekend. Uit de monitor werklocaties van de provincie blijkt echter niet dat er op bestaande bedrijventerreinen in Zaanstreek-Waterland een hoge leegstand is. Wel wordt op verschillende plaatsen, met name in de Zaanstreek, gezocht naar nieuwe functies voor voormalige bedrijfspanden. Voor zover ze een bedrijfsfunctie zullen behouden, worden ze in de bovengenoemde aanbodcijfers meegerekend.
Baanstee-Noord is met 80 ha direct uitgeefbaar aanbod het grootste terrein in de regio Zaanstreek Waterland.
Waarom vindt u dat er een zwaarwegend algemeen belang gediend wordt met de aanleg van dit specifieke bedrijventerrein, gelet op de bestaande leegstand?
Vanuit het provinciaal ruimtelijk economisch beleid gezien is dat zwaarwegende algemeen belang er niet, althans niet op dit moment voor het gehele bedrijventerrein. Het bestemmingsplan is echter op 9 juni 2010 onherroepelijk geworden. Gedeputeerde Staten hadden namelijk eerder aan onderdelen van het bestemmingsplan goedkeuring onthouden, omdat de fasering van het bedrijventerrein niet juridisch bindend in de planvoorschriften was opgenomen. De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter de uitspraak gedaan dat de fasering van Baanstee Noord niet in de planvoorschriften hoefde te worden opgenomen. Dat neemt niet weg dat de provincie liever had gezien dat de fasering wel bindend in het plan opgenomen was.
Hoeveel vergelijkbare zaken, waarbij een ontheffingsprocedure nodig is, spelen er jaarlijks en wat is uw afwegingskader bij besluiten om wel of niet in beroep te gaan in dergelijke zaken?
In 2013 zijn bij Dienst Regelingen 418 aanvragen voor ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet ingediend. Dienst Regelingen heeft 47 beroepszaken en 10 hoger beroepszaken behandeld.
Aan de hand van de regelgeving en jurisprudentie wordt een uitspraak van de Raad van State geanalyseerd. Mocht hieruit naar voren komen dat de uitspraak afwijkt van deze regelgeving en jurisprudentie, kan dit aanleiding geven om in hoger beroep te gaan. De precedentwerking ten gevolge van het in stand laten van de uitspraak weegt hierin mee.
Bent u van mening dat in de herziening van de natuurwetgeving moet worden opgenomen dat zaken zoals deze in de toekomst voorkomen worden? Zo ja, op welke wijze?
Het wetsvoorstel natuurbescherming (TK 33 348) neemt de bescherming van de Europese en internationale natuurwaarden als uitgangspunt. Met het oog op een goede doorwerking van de Europese en internationale beschermingskaders, een goede bescherming van de natuur en maximale duidelijkheid voor burgers, ondernemers en overheden zijn de Europese en internationale voorschriften op herkenbare wijze in het wetsvoorstel geregeld.
Bent u bereid maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat bij de inrichting van het terrein en het bouwen van de gebouwen rekening gehouden wordt met de kerkuilen en steenuilen? Zo nee, waarom niet?
Bij het aanvragen van een ontheffing in het kader van artikel 75 Flora- en faunawet (ruimtelijke ingrepen) wordt gewezen op de mogelijkheid om mitigerende en compenserende maatregelen te nemen, zodat de schade aan flora en aan fauna zoveel mogelijk wordt voorkomen. In dit geval is dat gebeurd door extra terrein geschikt te maken voor de kerkuil en de steenuil en door het bieden van rust- en nestgelegenheid via het ophangen van nestkasten. Daarmee wordt voldoende rekening gehouden met de aanwezigheid van deze beschermde soorten.