De maffiahandel in puppy’s |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brabant spil in grootscheepse puppyhandel: dierenartsen spreken van maffiapraktijken»?1
Ja.
Klopt het dat er wekelijks honderden puppy’s die onder erbarmelijke omstandigheden zijn gefokt vanuit Oost-Europa naar Nederland worden gebracht?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief over de puppyhandel die tegelijkertijd aan uw Kamer is verzonden.
Welke controlemechanismen zijn er om de illegale handel in puppy’s te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke risico’s vormen gesmokkelde puppy’s voor hun eigenaren en andere mensen en dieren?
Een risico vormen ziekten die kunnen worden overgedragen naar andere dieren en ook op mensen (zoönose). Een belangrijk voorbeeld hiervan is rabiës (hondsdolheid). Mensen kunnen rabiës krijgen via een beet of een lik van een besmet zoogdier zoals een hond, vos of aap. Het risico op deze ziekte varieert naar gelang de mate waarin deze infectieziekte voorkomt in het land van herkomst, het contact van pups met andere (wilde) dieren, maar ook de vaccinatiestatus van het moederdier. Rabiës is een ziekte die, indien niet tijdig behandeld, dodelijk is. Mede in verband met een toenemend risico van insleep van rabiës door de toegenomen handel in pups uit nieuw toegetreden Oost-Europese lidstaten die niet allemaal een rabiësvrije status heb ik vorig jaar besloten de rabiësvaccinatie vrijstelling voor pups te beëindigen.
Naast rabiës kunnen ook andere ziekten die voor de mens besmettelijk zijn, zoals bijvoorbeeld Leishmania, Giardia of Echinococcose, een risico vormen bij import. Pups kunnen ook infectieziekten onder de leden hebben die niet gevaarlijk zijn voor mensen maar wel voor andere honden besmettelijk zijn, zoals Parvo.
Welke stappen kunnen dierenartsen en andere belanghebbenden zetten indien zij denken te maken te hebben met illegaal gesmokkelde puppy’s?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief over de puppyhandel die tegelijkertijd aan uw Kamer is verzonden.
Welke bescherming genieten dierenartsen indien zij bedreigd worden?
Een dierenarts die wordt bedreigd kan aangifte doen bij de politie. De politie zal de aard van de bedreiging beoordelen en waar nodig, maatregelen treffen ter vergroting van de veiligheid van de dierenarts.
Welke straffen kunnen deze handelaren en smokkelaars krijgen?
Het vermoeden bestaat dat er fraude plaatsvindt bij toepassing van de veterinaire regels voor invoer en intracommunautair verkeer (o.a. rabiës enting, paspoort en chip en registratie in veterinair toezichtsysteem). Zowel beleidsmatig als ook bij de handhavende instanties heeft dit de aandacht. Daar waar bij handhaving en toezicht blijkt dat Nederlandse dierenartsen betrokken zijn bij illegale hondenhandel kunnen zij strafrechtelijk, dan wel tuchtrechtelijk worden vervolgd. Ik verwijs u voor een uiteenzetting van de sancties naar de brief over de puppyhandel.
Klopt het dat er dierenartsen zijn die deze handel steunen, eventueel onder betaling? Welke stappen gaat u nemen om deze dierenartsen aan te pakken en welke straffen kunnen zij krijgen?2
Zie antwoord vraag 7.
Welke vervolgstappen gaat u zetten om deze vreselijke situatie zo snel mogelijk een halt toe te roepen?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief over de puppyhandel die tegelijkertijd aan uw Kamer is verzonden.
Het gebruik van CO2 voor het vergassen van veldmuizen in Friesland |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de techniek om onder een sleepzeil veldmuizen te vergassen met CO2 en het voornemen hiermee muizen te bestrijden in Friesland?1
Ja.
Deelt u de mening dat de methode conform de Europese biocidenrichtlijn niet mag worden ingezet voor de bestrijding van muizen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u van plan handhavend op te treden tegen de inzet van deze techniek? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De problematiek van de schade aan grasland door veldmuizen verdient een serieuze aanpak. Ik zal met het oog daarop laten nagaan of deze methode in de toekomst toegepast kan gaan worden en zo ja, welke juridische stappen hiertoe gezet moeten worden. Tevens verwijs ik u naar mijn antwoorden van 9 maart 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1522).
Dieronvriendelijke muizenbestrijding |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het inzetten van een zogenoemde «verzuipmachine» waarmee boeren van plan zijn duizenden muizen te verdrinken?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een zeer dieronvriendelijke techniek is en dat dit daarnaast ook niet effectief is? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 27 januari (Kamerstuk 27 858, nr. 295) heb ik aangegeven dat de bestrijding van de veldmuis mag plaatsvinden ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen. Ter voorkoming van schade mag een grondgebruiker de veldmuis doden, verwonden, vangen, bemachtigen of met het oog daarop opsporen, opzettelijk verontrusten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen of verstoren.
Het is primair aan de grondgebruiker om in het geval van schade aan de gewassen die door de muizen is veroorzaakt, een manier te kiezen om de muizen te doden. Daarbij wijs ik er op dat het ook onder natuurlijke omstandigheden regelmatig gebeurt, bijvoorbeeld bij het onderlopen van uiterwaarden bij hoogwater, dat muizenholen onderlopen en muizen verdrinken.
Heeft u de inzet van deze zeer dieronvriendelijke methode al ontmoedigd, zoals u in antwoord op eerdere vragen heeft beloofd te zullen doen?2 Zo nee, waarom niet? Wanneer en op welke wijze bent u voornemens om de inzet van deze machine te ontmoedigen?
De provincie Fryslân voert met LTO-Noord en het Wetterskip Fryslân de regie over een gezamenlijk onderzoek naar de maatregelen die kunnen worden genomen om de schade van muizen nu en in de toekomst te beperken. Het Ministerie van EZ zal dit onderzoek mede financieren. Ik heb de betrokken partijen gevraagd om hierin aandacht te hebben voor de ontwikkeling van een early warning systeem, voor preventieve maatregelen en voor biologische bestrijding.
De resultaten van het onderzoek zullen duidelijkheid geven over de manier waarop de bestrijding van muizen het beste ingevuld kan worden. Ik zie geen aanleiding om vooruitlopend daarop de betreffende methode te ontmoedigen.
Welke voortgang heeft u in samenwerking met het waterschap en de provincie al geboekt in het komen tot het wegnemen van de oorzaken van de muizenoverlast, zoals de lage waterstanden, het gebrek aan weidegang, roofvogelvervolging en de jacht op predatoren zoals vossen?
Zoals is aangegeven in mijn brief van 27 januari 2015 over het plan van aanpak muizenproblematiek Friesland, moet onderscheid worden gemaakt in preventieve maatregelen en maatregelen voor de acute bestrijding van muizen op perceelniveau. Ik heb betrokken partijen gevraagd om in het genoemde onderzoek naar de maatregelen die kunnen worden genomen om de schade van muizen nu en in de toekomst te voorkomen, aandacht te hebben voor preventieve maatregelen.
Ganzen afschotdag |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Exoten bestrijding Limburg 21 februari 2015»?1
Nee.
Deelt u de mening dat geen enkele diersoort overal en op elk moment als schadelijk dient te worden aangemerkt? Zo nee, waarom niet?
Sommige diersoorten worden op plaatsen waar zij door niet-natuurlijke oorzaken verschijnen, zoals uitzetten of ontsnappen uit gevangenschap, beschouwd als exoot. Deze soorten kunnen een bedreiging vormen voor de inheemse fauna en de biodiversiteit en kunnen daarom als schadelijk worden aangemerkt. De Canadese gans is in de Regeling beheer en schadebestrijding dieren aangewezen als beschermde soort waarvan de stand in het belang van voorkomen van schade aan gewassen, flora en fauna kan worden beperkt. De Nijlgans is een onbeschermde soort.
In het kader van het Biodiversiteitsverdrag zijn landen verplicht een beleid te ontwikkelen om introductie van soorten die inheemse soorten of ecosystemen kunnen bedreigen, te voorkomen. Ingrijpen in uitheemse soorten die reeds aanwezig zijn, vindt plaats wanneer deze een bedreiging vormen voor de inheemse biodiversiteit.
Deelt u de mening dat de intrinsieke waarde van als schadelijk aangemerkte ganzen niet gerespecteerd wordt, wanneer louter hun nut of schade voor de mens in aanmerking wordt genomen bij de overweging of ze in leven mogen blijven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een oproep om «op één dag zoveel mogelijk ganzen te schieten» moet worden opgevat als een wedstrijd in het doden van zoveel mogelijk dieren en dat een dergelijke oproep op gespannen voet staat met de wettelijke zorgplicht voor dieren? Zo nee, waarom niet?
De bestrijding van exoten is een beheershandeling, die voortvloeit uit internationale afspraken (zie ook het antwoord op vraag 3). Van een strijdigheid met de wettelijke zorgplicht is naar mijn oordeel dan ook geen sprake. In het ganzenakkoord van provincies en maatschappelijke organisaties is ten aanzien van uitheemse ganzensoorten vermeld dat deze gedurende het jaar met alle toegestane wettelijke middelen mogen worden bestreden. Het ganstrekken is met ingang van 1 juli 2014 in ons land verboden.
Deelt u de mening dat zowel het ganstrekken als traditie, als het massale afschieten van Limburgse ganzen op gespannen voet staat met de respectvolle omgang met dieren die een beschaafd land kenmerkt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de oproep van de Nederlandse Organisatie voor Jacht en Grondbeheer (NOJG) te zien als een oproep tot deelname aan een wedstrijd met dieren, zoals bedoeld in artikel 2.15 «Wedstrijden met Dieren» van de Wet Dieren en die wedstrijd te verbieden met het oog op de goede zeden en de openbare orde? Zo nee, waarom niet?
De formulering van de oproep is mij niet bekend (zie antwoord op vraag 1). Uit verslaggeving van de ganzen afschotdag op 21 februari jl. blijkt niet dat hier sprake was van strijdigheid van de bepalingen van de Wet Dieren. Ten aanzien van «goede zeden» en openbare orde is de bevoegdheid in handen gelegd van de burgemeesters.
Deelt u de mening dat het massaal en georganiseerd schieten van ganzen leidt tot een ernstige, grootschalige en onwenselijke verstoring van de natuur? Zo nee, waarom niet?
Er is mij niet gebleken dat de ganzen afschotdag van 21 februari heeft geleid tot een ernstige en grootschalige verstoring van de natuur.
Hoe beoordeelt u het feit dat gesproken wordt over het «bij verrassing naderen van het terrein»? Deelt u de mening dat omwonenden en recreanten tenminste van tevoren kennis zouden moeten kunnen nemen van het voornemen van jagers om in bepaalde gebieden in heel Limburg te gaan jagen op ganzen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid op deze grond in te grijpen en het evenement op deze korte termijn te verbieden?
Uit verslaglegging van de ganzen afschotdag op 21 februari jl. kan worden opgemaakt dat het bejagen van de uitheemse ganzensoorten heeft plaatsgevonden binnen de wettelijke bepalingen. Het informeren van omwonenden en recreanten is een verantwoordelijkheid van de jagers zelf. Er was geen aanleiding om het evenement te verbieden.
De belangen van de jachtopzichter naar aanleiding van het schieten van houtsnippen door jachtopzieners |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het fotoverslag van een jachtpartij op Landgoed Duivenvoorde waarbij een aanwezige jachtopziener, een oud-jachtopziener en 4 andere leden van het jachtgezelschap houtsnippen schoten in strijd met de wettelijke bepalingen?1
Ja.
Kunt u aangeven of er proces-verbaal is opgemaakt van deze overtreding van de Flora- en faunawet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en door wie?
Op 3 februari 2015 is aangifte gedaan van het jagen op en doden van een beschermde diersoort (artikel 9 van de Flora- en faunawet) op Landgoed Duivenvoorde. De politie-eenheid Den Haag doet onderzoek naar de zaak. Het onderzoek is op dit moment in volle gang. Wanneer dit is afgerond zal de korpschef, op grond van artikel 42 van de Flora- en faunawet, besluiten of de jachtaktes van de betrokkenen al dan niet worden ingetrokken.
Deelt u de mening dat een jachtopziener die is belast met het toezicht op naleving van de Flora- en faunawet, maar zelf die wet overtreedt direct uit zijn functie ontheven zou dienen te worden en dat zijn jachtakte dient te worden ingetrokken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze zal daaraan invulling worden gegeven?
De jachtopzichter heeft een dubbele taak: hij verzorgt het jachtveld van een jachthouder en is tevens buitengewoon opsporingsambtenaar. Het beschermen van de belangen van de jachthouder door de jachtopzichter ziet vooral toe op het toezicht houden op het jachtbedrijf om excessen te signaleren en daartegen zo nodig op te treden – waarmee de belangen van de weidelijke jacht worden beschermd – en de aanpak van stroperij. Dit laatste is ook ter bescherming van de jachtbelangen, omdat de stroperij een bedreiging vormt voor het behoud van een redelijke wildstand en de maatschappelijke acceptatie van de jacht in gevaar brengt. Als buitengewoon opsporingsambtenaar is zijn inzet van belang voor handhaving en toezicht in natuurgebieden en daarmee voor de orde, de veiligheid en het natuurbehoud aldaar.
Voorzien is in een opleidings- en bijscholingstraject, waarmee wordt verzekerd dat buitengewone opsporingsambtenaren op professionele, onafhankelijke wijze handelen. Elke buitengewone opsporingsambtenaar staat bovendien onder toezicht van een hoofdofficier van justitie en de korpschef.
Deelt u de mening dat er te veel incidenten zijn waarbij jachtopzieners betrokken zijn bij het overtreden van de Flora- en faunawet, terwijl zij geacht worden die te handhaven? Kunt u aangeven in hoeveel gevallen proces verbaal is opgemaakt tegen jachtopzieners in de afgelopen 5 jaar? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke conclusie is niet zonder meer te trekken aangezien de politie geen centraal overzicht bijhoudt van incidenten waarbij jachtopzieners zijn betrokken.
Deelt u de mening dat de omschrijving in de Flora- en faunawet, waarin staat dat de «jachtopzichter degene is die zorg draagt voor de bescherming van de jachtbelangen van een jachthouder en tevens als buitengewoon opsporingsambtenaar belast is met de opsporing van de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten en van de overige in de akte of aanwijzing als bedoeld in artikel 142, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering aangeduide strafbare feiten» zorgt voor belangenverstrengeling zoals in dit geval? Zo ja, bent u bereid de behartiging van de jachtbelangen van een jachthouder en het opsporen en handhaven niet langer bij één functionaris onder te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat jagers die in een jachtcombinatie wederrechtelijk op houtsnippen jagen het beeld bevestigen dat het jagen geen ander doel dient anders dan het genot van het schot en het bemachtigen van jachtbuit? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de jacht, mede vanwege de intrinsieke waarde van het dier, een maatschappelijk doel moet dienen. Dit komt ook naar voren in het gewijzigde wetsvoorstel natuurbescherming (TK 33348). In artikel 3.18, vijfde lid, van dit voorstel is geregeld dat de jacht moet plaatsvinden overeenkomstig een van te voren opgesteld afschotplan dat onderdeel uitmaakt van het faunabeheerplan. Met deze voorgestelde verplichting wordt geborgd dat alle inspanningen in het kader van de jacht ten dienste staan van het gebied waarin die inspanningen worden verricht, en dat recht wordt gedaan aan de specifieke omstandigheden in het betrokken gebied en aan de gevoelens en verwachtingen van de bewoners van de streek, vanuit hun betrokkenheid bij en beleefde verantwoordelijkheid voor hun directe leefomgeving en het beheer daarvan.
Deelt u de mening dat nu blijkt dat er in Nederland wederrechtelijk houtsnippen geschoten worden, er een verbod zou moeten komen op de handel in deze diersoort, inclusief de import en doorvoer er van? Zo nee, waarom niet?
De houtsnip is een wettelijk beschermde inheemse soort als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Flora- en faunawet. Aangezien deze vogel geen wildsoort is, mag hij niet worden bejaagd.
De handel in houtsnippen, dood of levend, is in Nederland verboden op grond van artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet. Volledigheidshalve wijs ik erop dat wanneer producten van de houtsnip elders dan in Nederland op legale wijze zijn verkregen, deze verboden niet gelden op grond van artikel 11, tweede lid, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten. Dit vanwege het vrij verkeer van personen en goederen op grond van het EU-verdrag.
Kunt u aangeven of de jachtaktes van de leden van het betreffende jachtgezelschap zijn ingetrokken of zullen worden ingetrokken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het schieten van in het wild levende dieren verboden zou moeten worden indien het voor geen ander doel dient dan het plezier van de jager? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u een dergelijk verbod instellen?
Zie antwoord vraag 6.
De uitspraak van de Raad van State over beweiding en bemesting in het kader van de Natuurbeschermingswet (201305073/1/R2) |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State over vergunningverlening in het kader van de Natuurbeschermingswet voor beweiding en bemesting?
Ja.
Is de veronderstelling juist dat deze uitspraak betekent dat (effecten van) beweiding en bemesting integraal deel moeten (gaan) uitmaken van vergunningaanvragen in het kader van de Natuurbeschermingswet en de beoordeling daarvan?
De uitspraak maakt duidelijk dat een vergunningplicht kan gelden op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw) voor het weiden van dieren en uitrijden van mest nabij een Natura 2000-gebied waar zich stikstofgevoelige habitats bevinden wanneer verslechtering van die habitats als gevolg van de activiteiten niet op voorhand kan worden uitgesloten. De uitspraak maakt ook duidelijk dat een vrijstelling van de vergunningplicht kan gelden wanneer er sprake is van «bestaand gebruik». De activiteit kan worden aangemerkt als «bestaand gebruik» wanneer onderbouwd kan worden dat de activiteit op de betrokken percelen niet wezenlijk is gewijzigd sinds 31 maart 2010. Een enkele verwijzing naar gegevens met betrekking tot de uitvoering van de meststoffenwetgeving is blijkens de uitspraak onvoldoende.
Gedeputeerde staten van de betrokken provincie zijn bevoegd gezag voor de vergunning op grond van de Nbw en zullen moeten beoordelen of in het concrete geval sprake is van «bestaand gebruik».
Is de veronderstelling juist dat deze uitspraak betekent dat bemesting niet (zonder meer) gezien mag worden als bestaand gebruik, hoewel de gebruiksnormen en de regels voor het uitrijden de afgelopen jaren eerder zijn aangescherpt dan versoepeld?
Zie antwoord vraag 2.
Is de veronderstelling juist dat deze uitspraak betekent dat voor beweiding en bemesting tot op perceelsniveau berekend moet worden welke depositie deze veroorzaken op stikstofgevoelige natuur in een nabijgelegen Natura 2000-gebied? Zijn dergelijke berekeningen überhaupt verantwoord mogelijk?
Het is niet uit te sluiten dat de depositie op perceelsniveau moet worden bepaald om aan te tonen dat geen sprake is van verslechtering van de kwaliteit van de habitats in een nabij gelegen Natura 2000-gebied. Evenmin is uit te sluiten dat de depositie op perceelsniveau moet worden bepaald om aan te tonen dat sprake is van ongewijzigd «bestaand gebruik».
Welke consequenties kan deze uitspraak hebben voor bedrijven die al een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet hebben, maar waarin beweiding en bemesting niet specifiek is opgenomen?
Het is denkbaar dat in vergelijkbare zaken handhavingsverzoeken zullen worden ingediend naar aanleiding van de uitspraak. Wanneer in een dergelijk geval vanwege de ligging van het perceel op voorhand niet kan worden uitgesloten dat verslechtering van het Natura 2000-gebied kan plaatsvinden, moet op grond van de geldende wettelijke regels een vergunning worden aangevraagd. Een uitzondering hierop geldt voor «bestaand gebruik» en voor activiteiten die zijn vrijgesteld in het beheerplan. Deze uitzonderingen gelden ook na inwerkingtreding van de programmatische aanpak stikstof.
In het geval toch een vergunning moet worden aangevraagd voordat het programma in werking treedt, kan een eventueel verslechterend effect worden voorkomen door interne of externe saldering.
In het geval een vergunningaanvraag aan de orde is nadat het programma in werking is getreden, zal geen ontwikkelingsruimte nodig zijn voor de activiteit ingeval vaststaat dat hier sprake is van in het verleden reeds bestaand gebruik. Uit de betrokken gebiedsanalyses en de generieke passende beoordeling van het programma blijkt dat de bestaande depositie geen verslechtering kan opleveren voor de in het programma opgenomen Natura 2000-gebieden omdat deze deel uitmaakt van de achtergronddepositie.
Welke consequenties kan deze uitspraak hebben voor de huidige praktijk van vergunningverlening op grond van de Natuurbeschermingswet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke consequenties kan deze uitspraak hebben voor de Programmatische Aanpak Stikstof en de wijze waarop daarin de emissie en depositie als gevolg van beweiding en bemesting berekend en meegenomen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw inzet om negatieve consequenties van deze uitspraak voor erkenning van bestaand gebruik, voor vergunningverlening op grond van de Natuurbeschermingswet en een goed functioneren van de Programmatische Aanpak Stikstof, en voor het stimuleren van beweiding te voorkomen?
Ik verwijs hiervoor naar de brief over vrijstelling vergunningplicht Natuurbeschermingswet 1998 voor beweiding en bemesten, die gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer is gezonden.
Het bericht ‘De vulkaan van Saba kan bezig zijn te ontwaken’ |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «De vulkaan van Saba kan bezig zijn te ontwaken»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de gouverneur van Saba over het dreigende gevaar van vulkanische verschijnselen op Saba?
De gezaghebber op Saba is opperbevelhebber in geval van (natuur) rampen en is net als mijn collega-bewindspersonen van IenM, VenJ, Defensie en ikzelf, logischerwijs bezorgd over de hypothetische mogelijkheid van een vulkaanuitbarsting.
Bent u van mening dat het van groot belang is dat mogelijke risico’s tijdig in beeld zijn?
Ja.
Vindt u het zorgelijk dat de seismograaf op Saba al geruime tijd buiten werking is?
De seismometer op Saba is sinds 2006 in werking. Het is echter mogelijk dat door stroomuitval of problemen met de internetverbinding geen meetgegevens naar het KNMI en regionale seismologische centra gezonden kunnen worden. In de zomer van 2014 was dit het geval van 3 tot 21 juni en van 3 tot 16 augustus. Sinds 2006 is 75% van de meetgegevens ook daadwerkelijk op het KNMI aangekomen en gedistribueerd aan lokale seismologische centra.
Voor een goede monitoring zijn continue meetgegevens van belang, stabiliteit in de verbinding en stroomvoorziening is daarvoor essentieel. Maatregelen zullen genomen worden om de beschikbaarheid van de meetgegevens te verhogen.
Wat heeft u tot nu toe gedaan aan het ontbreken van een werkende seismograaf?
Het KNMI controleert dagelijks of de meetgegevens in De Bilt binnenkomen. Is dat niet het geval dan wordt direct actie ondernomen. De uitvoer ter plaatse kan echter tijd in beslag nemen. Stroom- of internetuitval kan oorzaak van een storing zijn.
Kunt u aangeven op welk moment het monitoringsysteem op Saba volledig zal werken?
Op dit moment werkt de seismometer die op Saba is geplaatst. Er worden juni 2015 twee extra seismografen geplaatst. Dit najaar wordt ook een GPS-installatie geplaatst. Met GPS wordt het eventueel opzwellen van de vulkaan gemeten.
Hoe gaat u er voor zorgen dat ook de andere natuurlijke risico’s («combinatie van zeer steile, instabiele hellingen en regelmatig terugkerende stromen en slagregens») op het eiland beter gemonitord worden?
De natuurlijke risico’s die u noemt zijn ten dele te monitoren. Uitgebreide GPS metingen op meerdere plaatsen kunnen hierbij van dienst zijn. De huidige inspanningen zijn erop gericht vulkanische activiteit te monitoren. Daarnaast wordt er zoveel als mogelijk, bijvoorbeeld bij de aanleg van wegen, rekening gehouden met deze risico’s. Overigens zijn ongeacht de mate en aard van de monitoring, door de feitelijke geografische en natuurlijke kenmerken van het eiland, dergelijke risico’s nooit helemaal uit te sluiten.
Welk departement in Nederland is eindverantwoordelijk om de veiligheid op Saba te waarborgen?
Op basis van de Veiligheidswet BES (artikel 53 lid2 heeft de gezaghebber (vergelijkbaar met een burgemeester van een gemeente) het opperbevel in geval van een ramp of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Degenen die aan de bestrijding van een ramp deelnemen, staan onder zijn bevel. Net als voor andere (natuur)rampen, zoals een orkaan, is een rampenplan van toepassing. Bij een boveneilandelijke3 ramp of crisis krijgt de Rijksvertegenwoordiger een coördinerende rol, maar de gezaghebber blijft het opperbevel voeren. Ook ziet de Rijksvertegenwoordiger erop toe dat de rampenplannen actueel zijn en aan de wettelijke eisen voldoen. Vanuit het rijk heeft de Inspectie Veiligheid en Jusititie een toezichthoudende rol ten aanzien van de rampenbestrijding en crisisbeheersing in Caribisch Nederland.
Op welke manier verloopt de communicatie tussen de verschillende betrokken departementen, en tussen het eilandsbestuur van Saba en Nederland, over de veiligheid op Saba?
Onder leiding van het Ministerie van Veiligheid en Justitie is er tussen de verschillende departementen op ambtelijk niveau structureel overleg over de rampenbestrijding en crisisbeheersing in Caribisch Nederland. Ook zijn er de nodige contacten met de Rijksvertegenwoordiger, gezaghebber, eilandsecretaris en de beleidsmedewerker Openbare Orde en Veiligheid op Saba. Tevens vindt jaarlijks tijdens de CN-week4 tussen de betrokken departementen, gezaghebbers en eilandsecretarissen communicatie plaats over de rampenbestrijding en crisisbeheersing in Caribisch Nederland.
Op welke manier wordt er bij de aanleg van infrastructuur op Saba rekening gehouden met het vulkaangevaar?
Wanneer de infrastructuur wordt aangepast wordt er zoveel als mogelijk rekening gehouden met de plaatselijke omstandigheden. Zo worden er aanpassingen verricht aan de veiligheid op en rond de wegen, zijn er specifieke bouwvoorschriften en worden er op bepaalde plaatsen op het eiland geen bouwactiviteiten toegestaan.
Wat is het veiligheidsprotocol voor mogelijk vulkaangevaar?
Zodra er melding wordt gemaakt door het KNMI van toenemende vulkanische activiteit komt het eilandelijk beleidsteam bij elkaar. Aangezien dit een boveneilandelijke situatie betreft, wordt er opgeschaald naar het niveau van de Rijksvertegenwoordiger. De gezaghebber, tevens Opperbevelhebber, informeert de Rijksvertegenwoordiger. De gebruikelijke draaiboeken worden dan opgepakt en in werking gesteld. De Rijksvertegenwoordiger heeft in dit soort gevallen direct contact met betrokken ministeries in Nederland.
Hoe wordt het veiligheidsprotocol up-to-date gehouden?
Dit is wettelijk vastgelegd in de Veiligheidswet BES art 42, 43 & 44. Hierin is geregeld dat de rampenplannen minimaal elke 4 jaar geactualiseerd dienen te worden. Het rampen- en crisisplan wordt tussentijds geactualiseerd, indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.
Op welke manier worden de veiligheidsprotocollen in de praktijk getest?
In 2014 is op Saba in het voor- en najaar geoefend. In maart 2014 is door de Inspectie Veiligheid en Justitie in het kader van de nulmeting «organisatie rampenbestrijding Saba» een alarmerings- en opkomstoefening gehouden. In november 2014 is op Saba door het Openbaar Lichaam een trainingsweek georganiseerd, waarin deelprocessen zijn uitgewerkt en de daarbij verantwoordelijke groepen van Emergency Support Functions (ESF) zijn benoemd. Deze processen zijn vervolgens door middel van twee operationele scenario’s (een verkeersongeval en een ontploffing) beoefend. In mei 2015 staat een volgende trainingsweek gepland. Hierbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de structuur binnen de rampenorganisatie en de bijbehorende deelprocessen.
Hoe is de communicatie tussen betrokken hulpdiensten zoals brandweer, ambulance en politie geregeld?
De hulpdiensten communiceren binnen de eigen kolom met een radiocommunicatie systeem Chuchubi, een vergelijkbaar systeem met het in Nederland gebruikte C 2000 systeem. Voorts kan iedere hulpdienst op ieder eiland communiceren met de meldkamer op Bonaire met de Chuchubi.
In geval van calamiteiten komen de lokale leidinggevenden van de hulpdiensten fysiek bij elkaar, samen met de gezaghebber, waarbij de afstemming en coördinatie ter plekke plaatsvindt. Daarnaast hebben de lokale leidinggevenden van de hulpdiensten maandelijks onderling overleg.
Is het duidelijk wie de verantwoordelijkheid heeft indien er sprake is van acuut gevaar?
Ja, op basis van de Veiligheidswet BES is duidelijk wie de verantwoordelijkheid heeft indien er sprake is van acuut gevaar. Zie daarvoor het antwoord op vraag 8.
Wanneer wordt er bij een dreigende vulkaanuitbarsting een evacuatieplan ingezet?
Als er een aannemelijk gevaar voor de gezondheid van de bewoners is, wordt tot evacuatie overgegaan.
Op welke manier wordt de evacuatie geregeld?
Hiervoor zijn afspraken gemaakt tussen de verschillende betrokken partijen en afhankelijk van de actuele situatie worden er dan maatwerk afspraken gemaakt. Veelal zal er sprake zijn van extra bijstand waarop en beroep wordt gedaan op aanwezigheid van Defensie en Kustwacht CARIB op Sint Maarten en Curaçao.
Hoeveel tijd kost het om, in het geval van acute veiligheidsrisico’s, steun naar Saba te sturen?
Er geldt geen normering ten aanzien van de opkomsttijden van bijstandseenheden.
Uiteraard komen eenheden zo snel mogelijk ter plaatse als operationeel uitvoerbaar is. Al naar gelang de aard van het veiligheidsrisico zal er in eerste instantie bijstand worden verleend door in het Caribisch gebied of in de regio beschikbare capaciteiten, zowel vanuit Caribisch Nederland, Sint Maarten als overige omliggende landen. De coördinatie van de bijstand en het aanvragen ervan, vindt plaats door de Rijksvertegenwoordiger5. Indien het een evacuatie betreft zullen in eerste instantie de organisaties die beschikken over varend en vliegend materieel waaronder Defensie en de Kustwacht CARIB, worden benaderd als ook private bedrijven. Een eerste snelle reactie met klein materieel is mogelijk binnen enkele uren. Als de in het Caribisch gebied aanwezige middelen ontoereikend zijn, zal de Rijksvertegenwoordiger opschalen naar Nederland. Gelet op het feit dat bijstandseenheden uit Europees Nederland zullen moeten worden gealarmeerd, gemobiliseerd, naar het gebied zullen moeten worden getransporteerd en daar weer dienen te worden ontplooid, dient als uitgangspunt te worden gehanteerd dat het naar verwachting zeker 24 à 48 uur kan duren alvorens de eerste bijstandseenheden ten behoeve van het ondersteunen van evacuaties ter plaatse zijn.
Heeft Nederland samenwerkingsverbanden in de regio die sneller ter plaatse kunnen zijn om steun te bieden?
Er zijn geen formele samenwerkingsverbanden. Wel bestaan goede contacten tussen de Nederlandse en Franse Defensie in het Caribisch gebied. Tijdens de Hurricane Exercise (HUREX) juni 2015 op Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius gaat de Nederlandse Defensie samen met de Franse Defensie oefenen. Tevens zullen dan de mogelijkheden voor evacuatie worden bekeken, zoals het inwinnen van informatie over plaatsen waar de bevolking kan verzamelen voor een evacuatie en plaatsen waar schepen en helikopters kunnen (aan)landen om de evacuatie daadwerkelijk uit te voeren.
De herintroductie van de Atlantische zalm |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de herintroductie van de Atlantische zalm minder succesvol is dan gepland en dat het aantal terugkerende Atlantische zalmen de afgelopen jaren drastisch is gedaald, zoals aangegeven door Der Atlantische Lachs?1
Ja.
Onderschrijft u deze bevindingen van Der Atlantische Lachs?
Het is bekend dat de herintroductie van de zalm te maken heeft met afnemende aantallen terugkerende zalmen. Dit geldt echter niet alleen voor de terugkeer van zalmen in de Rijn, ook elders in Europa is de afgelopen jaren een afname van het aantal terugkerende zalmen geconstateerd. Volgens «Der Atlantische Lachs» komt dit in het geval van de Rijn door een toename van de visserijdruk door nieuwe vergunningen voor de visserij met staand want en zegen, met name in de delta van Rijn en Maas (waaronder Haringvliet en de Benedenrivieren). Dat kan ik niet onderschrijven. In tegenstelling tot de beweringen is er geen sprake van nieuwe vergunningen en kent de betreffende visserij wel degelijk beperkingen en zijn deze niet onlangs gewijzigd. Er gelden beperkingen ten aanzien van de periode waarin de vistuigen mogen worden gebruikt, voor de soorten waar op mag worden gevist en voor het aantal netten dat mag worden gebruikt. De betreffende visserij vindt al tientallen jaren op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden plaatst. Daarbij geldt dat kwetsbare vissen als zalm, zeeforel, maar ook elft en houting onmiddellijk levend in hetzelfde water moeten worden teruggezet. Voor de visserij met de zegen kan gesteld worden dat dit een selectieve vorm van visserij is, waarbij alle vissen die niet mogen worden behouden zonder enig beletsel kunnen worden teruggezet. In de visserij met staand want kan bijvangst niet uitgesloten worden, maar hier zijn geen gegevens beschikbaar waaruit zou blijken dat veel zeldzame trekvissen worden bijgevangen of dat overleving van teruggezette dieren mogelijk een probleem zou zijn. Uit een recent (in 2012) uitgevoerd visserijkundig onderzoek in het gebied bleek juist dat sprake is van een gezonde visstand zonder tekenen van overbevissing2.
Specifiek met betrekking tot de zalm en de zeeforel is, naar aanleiding van vragen vanuit de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn, in 2008 onderzocht wat de invloed van de totale visserij (beroepsvisserij en sportvisserij) op de bestanden van beide soorten is. Hierbij is vastgesteld dat de visserij in Nederland slechts een geringe bijdrage levert aan het totaal aantal «verdwijningen» van zalm en zeeforel en dat bijna alle «verdwijningen» van deze soorten door onbekende oorzaak plaatsvinden tijdens de fase die de soorten doorbrengen in de oceaan. Tevens bleek uit het onderzoek dat de impact van de beroepsvisserij en van de sportvisserij op genoemde soorten in dezelfde orde van grootte lagen. Dit is destijds ook zo door mijn ambtsvoorganger aan de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn gerapporteerd. Tot slot wil ik opmerken dat de visserij met fuiken in het gebied sinds 2011 is verboden vanwege de dioxineproblematiek, en dat specifiek bij de Haringvlietsluizen nog een visserijvrij zone is ingesteld van 500 m, waarin geen enkele vorm van nettenvisserij meer plaatsvindt.
Bent u op de hoogte van het feit dat de oorzaak hiervan deels aan de bijvangst bij het vissen op zeebaars wordt toegeschreven?
Nee, er zijn mij geen gegevens bekend waaruit dit zou blijken. Er geldt een terugzetverplichting voor zalm.
Bent u op de hoogte van het feit dat er grote investeringen zijn gedaan om de Atlantische zalm te herintroduceren, en dat deze investeringen nu grotendeels teniet worden gedaan?
Het is mij bekend dat aanzienlijke investeringen zijn gedaan ter herintroductie van de Atlantische zalm. Echter, omdat de oorzaak van het achterblijvende succes niet precies bekend is, kan ik mij niet scharen achter uw conclusie dat deze investering teniet wordt gedaan.
Welke oplossingen/maatregelen ziet u om de herintroductie van de Atlantische zalm te verbeteren?
De verwachting is dat het instellen van de Kier (Haringvliet) in 2018 niet alleen een positieve bijdrage zal leveren aan de intrek van paairijpe zalm uit zee, maar ook dat er meer smolts (jonge zalmen) naar zee zullen trekken, wat naar verwachting weer een positieve bijdrage levert aan het aantal paairijpe zalmen die terugkeren. Daarnaast zullen de bestaande beperkingen in de visserij ter bescherming van de bestanden van trekvissen in het algemeen, en van zalm in het bijzonder, gehandhaafd blijven.
Bent u bereid om, in overleg met de regio/sector, deze maatregelen te treffen ter verbetering van de herintroductie van de Atlantische zalm?
Overleg hierover vindt reeds plaats in verschillende internationale gremia en met name in het kader van de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn. Hier is de Nederlandse overheid direct bij betrokken vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en Rijkswaterstaat. De inzet wordt hierbij gecoördineerd en afgestemd met het Ministerie van Economische Zaken. Onderwerpen als de Kier en vismigratie zijn hierbij nadrukkelijke aandachtsvelden.
Het ernstig lijden van kalfjes na het onthoornen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Steeds meer pijnstilling bij onthoornen», waaruit blijkt dat meer dan een op de vijf boeren geen pijnbestrijding geeft omdat zij geen nut zien in het bestrijden van pijn of vanwege economische redenen?1
Ja.
Erkent u dat het onthoornen bij kalveren een ingreep is waardoor een kalf volgens Canadees onderzoek van de University of British Columbia wel tot 44 uur na de ingreep kan lijden aan ernstige pijn, zware stress, verhoogde ademhaling en hartslag?2 Erkent u dat hiermee het welzijn van kalveren ernstige schade ondervindt? Zo nee, waarom niet?
Kalveren die worden ingezet ter vervanging van de melkveestapel worden onthoornd. Dat gebeurt in de gangbare veehouderij onder andere vanwege de veiligheid voor de houder en om beschadigingen aan soortgenoten te voorkomen in de stalperiode. Met de melkveesector heb ik afgesproken dat onthoornen vanwege het veiligheidsaspect vooralsnog blijft toegestaan. Het onthoornen van kalveren is een ingreep die pijn en stress meebrengt. Daarom heb ik met de melkveesector afgesproken dat het onthoornen zo diervriendelijk mogelijk moet gebeuren (Kamerstuk 28 286, nr. 651). Dat betekent naast de wettelijk verplichte verdoving bij het onthoornen, toe te dienen door een dierenarts, ook postoperatieve pijnbestrijding. Het toedienen van pijnstilling heeft bovendien ook positieve invloed op een snel herstel.
Kunt u aangeven waarom pijnbestrijding bij het onthoornen van kalveren in Nederland op vrijwillige basis gebeurt, terwijl dit bijvoorbeeld in Noorwegen wettelijk verplicht is? Zo nee, waarom niet?
In 2013 heb ik over postoperatieve pijnbestrijding afspraken gemaakt met de sector en de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD). De KNMvD heeft in december 2014 een standpunt Pijnbestrijding bij lichamelijke ingrepen in de landbouwhuisdierensector uitgebracht waarin dierenartsen en veehouders worden opgeroepen om pijnbestrijding bij de uitvoering van lichamelijke ingrepen te optimaliseren. De sectororganisaties hebben via bijeenkomsten leden bewust gemaakt van het belang en nut van pijnbestrijding en handvatten aangereikt. Boeren hebben er ook belang bij dat het onthoornen goed gebeurt en dat het kalf snel herstelt. LTO ziet een sterke toename van boeren die postoperatieve pijnbestrijding geven, tot ongeveer – zoals blijkt uit de recente peiling van De Boerderij – 80% in 2015. Deze aanpak waarbij de sector haar verantwoordelijkheid neemt heeft mijn voorkeur boven regelgeving.
Erkent u dat het niet toepassen van pijnbestrijding bij 20% van de veehouders een te hoog percentage is? Bent u bereid om pijnbestrijding te verplichten en daarmee miljoenen kalveren te verlossen van ernstig lijden als gevolg van onthoorning? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik beschouw 80% niet als het eindstation. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Is u bekend dat een op de vier veehouders het onthoornen zelf uitvoert? Deelt u de mening van een deel van de geënquêteerde veehouders dat dierenartsen deskundiger zijn in het onthoornen dan veehouders zelf? Bent u bereid, zolang er geen verbod op het onthoornen is, om te verplichten dat deze pijnlijke ingreep alleen door een dierenarts wordt uitgevoerd? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het onthoornen is een wettelijk toegestane handeling voor een veehouder (artikel 2.28 lid b Besluit houders van dieren).
Voorwaarde is dat de ingreep geschiedt op aanwijzing van een plaatselijk praktiserende dierenarts nadat deze een plaatselijke verdoving ten behoeve van deze ingreep heeft toegepast. Het is aan de veehouder om, indien hij vindt dat de dierenarts bekwamer is dan hijzelf in het uitvoeren van deze handeling, deze handeling door een dierenarts te laten uitvoeren. Ik zie geen reden om te verplichten dat alleen dierenartsen mogen onthoornen.
Hoe wordt art. 3 richtlijn 98/58/EG in Nederland gehandhaafd met betrekking tot het onthoornen van kalveren en de pijn die daarop volgt? Hoe frequent wordt er gecontroleerd en wordt er extra gecontroleerd bij veehouders die zelf onthoornen?
Op de melkveehouderijbedrijven die door de NVWA gecontroleerd worden, wordt in minimaal de helft van de gevallen gecontroleerd op de wijze van onthoornen. Daarbij wordt aan de hand van het logboek gecontroleerd of het onthoornen van de kalveren heeft plaatsgevonden onder verdoving door de dierenarts. Uit de controles komt het beeld naar voren dat het onthoornen op melkveebedrijven in het algemeen op correcte wijze plaatsvindt.
Welke afspraken heeft u met de sector gemaakt om het onthoornen uit te faseren? Bent u bereid om voor de evaluatie van de afspraken over het onthoornen in 2018 een tussenevaluatie naar de Kamer te sturen met daarin de stand van zaken over de gemaakte stappen door de sector? Zo nee, waarom niet?
Met de melkveesector heb ik afgesproken dat onthoornen vanwege het veiligheidsaspect vooralsnog blijft toegestaan en dat zij zoekt naar en inzet op alternatieven. Zo werkt de sector aan het versneld invoeren van hoornloze dieren (van oudsher bestaan er verschillende hoornloze rassen) en het ontwikkelen van andere houderijsystemen of vernieuwing van delen van bestaande stalsystemen waardoor onthoornen minder noodzakelijk wordt. Dat kost tijd.
Een tussenevaluatie voor de toegezegde evaluatie in 2018 vind ik derhalve niet opportuun.
De Rijksverkoop van natuur in Nationaal Park |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u de berichten over de onrust in Bloemendaal en Noord-Holland over de verkoop van een natuurgebied (Vafamil terrein) door het Rijksvastgoedbedrijf?1 2
Ja.
Deelt u de mening van de provinciale staten van Noord-Holland dat het gebied in beheer moet worden genomen door een grote natuurbeheerder uit het Nationaal Park Zuid-Kennemerland? Zo ja, wat gaat u doen om dat te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het gaat hier om een terrein dat onderdeel is van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS) en ook is aangewezen als Natura 2000-gebied. De huidige en toekomstige eigenaar van dit gebied is gehouden het gebied volgens de voorwaarden van het bestemmingsplan van de gemeente Bloemendaal in stand te houden en het te beheren volgens het Natura 2000-beheerplan. Om deze reden maakt het dan in beginsel niet uit aan wie het terrein wordt verkocht; een grote natuurbeheerder of een andere particuliere rechtspersoon. Inmiddels is, naar aanleiding van de in provinciale staten van Noord-Holland aangenomen motie, door de provincie Noord-Holland contact opgenomen met het Rijksvastgoedbedrijf om de situatie en het vervolg te bespreken.
Waarom is dit terrein, dat in de Ecologische Hoofdstructuur, het Nationaal Park Zuid-Kennemerland en Natura 2000 gebied ligt, niet meegenomen bij de overdracht van Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) naar de provincies?
Het terrein is niet overgedragen door Bureau Beheer Landbouwgronden, omdat het eigendom is van Defensie.
Bent u bereid om af te stoten natuurterreinen van het Rijk (in het vervolg) voor een symbolisch bedrag aan natuurbeheerders, dan wel de betreffende provincie aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Overtollige onroerende zaken van het Rijk moeten ingevolge art. 9 lid 1 van de Regeling materieel beheer rijksoverheid 2006 worden overgedragen aan het Rijksvastgoedbedrijf. Het Rijksvastgoedbedrijf verkoopt het overtollige vastgoed namens de Staat. Verkoop geschiedt ter voorkoming van staatsteun op basis van marktconformiteit, openbaarheid en transparantie voorgeschreven in de Mededeling van de Europese Commissie over staatssteunelementen bij verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties (Publicatieblad EG C 209, 10.7.97).
Vindt u grondspeculatie wenselijk in de Ecologische Hoofdstructuur, een Nationaal Park, of Natura 2000 gebied? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de intrinsieke waarde van de natuur? Zo nee, bent u bereid om openbare verkoop van het Vafamil-terrein achterwege te laten?
Gezien de status van het terrein als EHS en N2000-gebied, lijkt grondspeculatie niet aan de orde omdat de aanwezigheid van de natuur en de natuurwaarden via het bestemmingsplan (en het natuurbeheerplan) is gewaarborgd. Nakoming en handhaving behoren tot de verantwoordelijkheden van de gemeente Bloemendaal en de provincie Noord-Holland. Openbare verkoop verandert hier niets aan.
Heeft u overwogen om voor de verkoop op zijn minst de dubbelbestemming recreatie en de 600 m2 bouwoppervlakte uit het bestemmingsplan te verwijderen, of een kettingbeding op te nemen? Zo nee, op basis waarvan meent u dat verkoop verantwoord is? Zo ja, waarom heeft u dit niet gedaan?
De taken en bevoegdheden in het kader van de Wet Ruimtelijke Ordening, zoals een wijziging in het bestemmingsplan, behoort tot de verantwoordelijkheid van de gemeente.
De import van illegaal gekapt hout |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Illegaal hout ook hier volop te koop»?1
Ja.
Maakt zich u ook zorgen over de conclusie van het rapport, namelijk 46% van al het hout in Nederland buiten het Europese importverbod valt?
Voor de beantwoording van deze vraag is navraag gedaan bij de opsteller van het rapport, Stichting Probos. De conclusie dat 46% van al het hout in Nederland buiten de Houtverordening valt, berust op een verkeerde presentatie van gegevens.
Niet al het hout dat op de Nederlandse markt wordt aangeboden, wordt geïmporteerd. Een klein deel is afkomstig uit Nederlandse bossen. Van al het hout dat we wel importeren viel in de periode 2008–2013 gemiddeld 6% niet onder de Houtverordening, berekend op basis van de hoeveelheid, in gewicht, en 16% berekend op basis van de geldelijke waarde. Een behoorlijk deel van het hout dat we importeren betreft overigens «transit trade», wat betekent dat het niet wordt aangeboden op de Nederlandse markt.
Van al het hout dat we importeerden in de periode 2008–2013 betrof 66% primaire houtproducten (rondhout, gezaagd hout, plaatmaterialen, houtpulp, e.d.) en 34% secundaire houtproducten (vloeren, meubels, boeken, e.d.). Van de primaire houtproducten viel in die periode 1% niet onder de Houtverordening, van de secundaire houtproducten was dit 16,8% (berekend op basis van de hoeveelheid, in gewicht).
In de publiciteit is een vertekend beeld ontstaan van de hoeveelheid hout in Nederland die niet onder de Houtverordening valt. Desalniettemin vind ik ook een percentage van 16,8% van de hoeveelheid geïmporteerde bewerkte houtproducten die niet gedekt wordt door de Houtverordening een punt van zorg.
Wanneer wordt gekeken naar de geldelijke waarde van de Nederlandse import van buiten de EU, dan hebben de secundaire producten die niet onder de Houtverordening vallen een aandeel van ca. 46% binnen de totale import van secundaire houtproducten van buiten de EU. Echter, de waarde in Euro’s is iets anders dan de hoeveelheid hout die ermee gemoeid is. Daarbij importeert Nederland niet alleen secundaire houtproducten van buiten de EU, maar ook van binnen de EU.
Vindt u het ook zorgelijk dat de stijgende trend in de import van secundaire houtproducten leidt tot meer import van illegaal hout en vervolgens meer illegale ontbossing?
Een stijgende trend in de import van secundaire houtproducten leidt niet per definitie tot meer import van illegaal hout, maar maakt het wel lastiger om na te gaan waar het verwerkte hout oorspronkelijk vandaan komt en onder welke omstandigheden het gekapt is. Deze ondoorzichtigheid, gecombineerd met producerende landen die in een aantal gevallen minder belang hechten aan de legaliteit van het hout dat ze importeren en verwerken, zorgt voor een verhoogd risico op illegaal hout. Het is aan bedrijven die dergelijke producten op de markt willen aanbieden om zich bewust te zijn van dit risico en hiernaar te handelen.
Bent u ook van mening dat de import van secundaire houtproducten die van illegale origine zijn moet worden voorkomen?
Ik ben inderdaad van mening dat we het risico op illegaal hout op de Nederlandse markt moeten minimaliseren. Dat doen we onder andere door goed te controleren op de naleving van de Houtverordening.
Welke oplossing stelt u voor om er zeker van te zijn dat er door middel van bewerkte producten geen «fout hout» meer wordt geïmporteerd?
Dit jaar vindt de evaluatie van de EU-Houtverordening door de Europese Commissie plaats, waarbij ook nadrukkelijk de lidstaten worden geconsulteerd.
Ik zal in dat kader de problematiek van de import van bewerkte producten van illegaal hout, zoals genoemd in het rapport van Probos, aan de orde stellen. De Europese Commissie is inmiddels van het rapport op de hoogte.
Bent u bereid om samen met grote Nederlandse meubelbedrijven, die de meeste secundaire houtproducten (stoelen) voor Nederland importeren, afspraken te maken over het waarborgen van het importeren van meubels van gecertificeerd hout?
Verschillende brancheorganisaties van meubelbedrijven hebben zich aangesloten bij de Green Deal Bevorderen Duurzaam Bosbeheer, een deal waar ik zelf ook medeondertekenaar van ben. Het doel van deze Green Deal is dat het gebruik van hout uit duurzaam beheerde bossen gemeengoed wordt in Nederland (zie voor meer informatie de website http://bewustmethout.nl). In het kader van deze Green Deal wordt door de Centrale Bond van Meubelfabrikanten, de Raad Nederlandse Detailhandel en INretail met WNF besproken hoe samengewerkt kan worden om daar waar nodig houtstromen te verduurzamen.
Duurzaamheidscertificaten voor hout zijn overigens geen garantie voor de legaliteit van het hout. Ook producten met een dergelijk keurmerk vallen daarom onder de EU-Houtverordening. Daarnaast worden de duurzaamheidscertificaten voor hout regelmatig onderworpen aan een toets door toetsingscommissie TPAC om te bezien of ze nog voldoen aan de criteria van het duurzaam inkoopbeleid.
Op dit moment is die toets gaande voor het FSC-keurmerk.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Nederlandse importbedrijven een voldoende doorzichtig, en dus traceerbaar, importbeleid van secundaire houtproducten naleven?
In het kader van de Houtverordening zijn bedrijven die hout voor het eerst op de EU-markt brengen verplicht om een stelsel van zorgvuldigheidseisen te hanteren (een «due dilligence»-systeem). Dit stelsel bestaat uit het verzamelen (en 5 jaar beschikbaar houden) van gegevens over de herkomst van het hout, het uitvoeren van risicoanalyses om in te schatten of het hout illegaal gekapt kan zijn en het minimaliseren van het risico op illegaliteit door het nemen van maatregelen.
De Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) controleert Nederlandse bedrijven die hout voor het eerst op de EU-markt brengen op naleving van het verbod om illegaal gekapt hout op de markt te brengen en op de aanwezigheid van een due dilligence systeem, en gaat na hoe dat systeem in de praktijk wordt toegepast. De NVWA controleert alleen bedrijven die producten op de markt brengen die onder de Houtverordening vallen.
Bent u bereid om het probleem van geïmporteerde bewerkte illegaal hout in Nederland en Europa op de Europese agenda zetten?
Ja. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Wat is uw mening over de aanbeveling van het Wereld Natuur Fonds (WNF) om de EU-Houtverordening uit te breiden, en daar een importverbod op illegaal hout van niet alleen de primaire, maar ook secundaire houtproducten in op te nemen en wat zijn daarbij uw overwegingen?
De EU-Houtverordening betreft niet een importverbod, maar een verbod op het op de EU-markt aanbieden van illegaal gekapt hout. Onder de Houtverordening vallen nu nagenoeg alle primaire houtproducten (rondhout, gezaagd hout en plaatmateriaal) en een groot deel van de secundaire houtproducten (onder andere kantoormeubilair, bedden en kledingkasten). Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bereid om exportlanden, en met name China, die geen wetgeving hebben op illegaal hout aan te sporen tot een beter beleid en wetgeving omtrent houtkap?
Er bestaat sinds 2009 een bilateraal overleg tussen de Europese Commissie en het verantwoordelijk departement voor het bosbeheer in China over het bestrijden van de handel in illegaal hout.
Het bericht dat er plannen zijn om een vismigratierivier ter waarde van meer dan 80 miljoen te maken in de Afsluitdijk |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Het duurste gaatje ooit zit in de Afsluitdijk»?1
Ja.
Heeft er een effectiviteitsonderzoek plaatsgevonden naar deze toekomstige vismigratierivier? Zo ja, waren de uitkomsten daarvan positief? Zo ja, bent u van mening dat deze rivier noodzakelijk is en daarmee in verhouding staat tot het prijskaartje van 80 miljoen euro?
Een maatregel die de vispasseerbaarheid vergroot bij Kornwerderzand acht ik noodzakelijk, maar dat kan ook een meer eenvoudige vispassage zijn (zie ook het antwoord op vraag 3).
Het regionale project vismigratierivier is ondergebracht bij het regionale samenwerkingsverband De Nieuwe Afsluitdijk (DNA). Hierin werken de provincies Noord-Holland en Fryslân, en de gemeenten Súdwest-Fryslân, Harlingen en Hollands Kroon samen. Onder het programma «naar een rijke Waddenzee» is de afgelopen periode intensief onderzoek gedaan naar de effectiviteit van de vismigratierivier bij de Afsluitdijk. Hierbij is kennis ingebracht vanuit diverse kennisinstituten en deskundigen.2 Conclusie is dat de vismigratierivier een zeer effectieve manier is om de visintrek te faciliteren.
De kosten van de vismigratierivier worden momenteel op circa € 55 mln. geraamd. Met deze investering kan naar verwachting een substantiële bijdrage worden geleverd aan de verbetering van de visstand van een groot aantal (bedreigde) vissoorten. Ook kan de vismigratierivier dienen als internationaal voorbeeld van Dutch Delta Design. Tevens worden extra (internationale) bezoekers aan de Afsluitdijk verwacht als gevolg van de bouw van de vismigratierivier.
Door de initiatiefnemers wordt de afweging gemaakt of de kosten en baten van de vismigratierivier met elkaar in verhouding staan.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn als deze vismigratierivier niet zal worden gebouwd?
In het Beheer- en ontwikkelplan voor de Rijkswateren (BPRW) zijn vier maatregelen toegezegd op grond van Europese verplichtingen voor het «vispasseerbaar» maken van de Afsluitdijk:
Aan de maatregel vispassage Kornwerderzand wordt door middel van de vismigratierivier invulling gegeven. Indien de vismigratierivier niet doorgaat, dient Rijkswaterstaat hier alsnog een (meer eenvoudige) vispassage aan te leggen om aan Europese verplichtingen te voldoen.
Maakt dit project deel uit van de maatregelen ten behoeve van uitvoering van de Kaderrichtlijn Water? Zo ja, waarom?
De vismigratierivier vervangt de KRW-maatregel «vispassage Kornwerderzand». Zie ook het antwoord op vraag 3.
Zijn er andere experimenten verkend die de vispopulatie in het IJsselmeer ten goede kunnen komen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Naast de vier voorziene KRW-maatregelen (zie antwoord op vraag 3), worden door de omringende waterschappen knelpunten tussen het IJsselmeer en de wateren in hun beheer opgelost, zodat de vis gemakkelijker kan migreren van en naar sloten, meren, beken en rivieren. Op de website www.rws.nl/krwkaart is zichtbaar welke Kaderrichtlijn Water (KRW) maatregelen door Rijkswaterstaat worden uitgevoerd.
Kunt u aangeven hoeveel er precies vanuit de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu gefinancierd zal worden ten behoeve van dit project, aangezien deze vismigratierivier onderdeel is van een akkoord over renovatie van de Afsluitdijk tussen gedeputeerde staten van de provincies Fryslân en Noord-Holland en een drietal gemeenten?2
De vismigratierivier betreft een ambitie die de regio wil realiseren en waarvoor de regio het overgrote deel van de financiering op zich neemt. De regio heeft aangegeven bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) een aanvraag te willen indienen voor een bijdrage van € 8 mln., te financieren uit de bijdrageregeling voor de ambities voor de Afsluitdijk4. Via de bijdrageregeling voor de regionale ambities bij de Afsluitdijk is in totaal een bedrag van maximaal € 20 mln. beschikbaar. De provincie Fryslân coördineert de aanvragen voor bijdragen.
Daarnaast wil de regio een verzoek indienen voor een bijdrage van € 5,3 mln.; het bedrag dat door het Ministerie van IenM gereserveerd is voor een vispassage op diezelfde locatie (die bij aanleg van de vismigratierivier kan komen te vervallen). Het Ministerie van IenM heeft nog geen verzoek van de regio ontvangen en dus ook nog geen besluit genomen over de bijdrage.
Wie is er verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van deze zogenaamde vismigratierivier?
De vismigratierivier zal in twee delen gerealiseerd worden: een coupure (doorgang) in de Afsluitdijk en de rivier aan Waddenzee- en IJsselmeerzijde. De coupure zal door Rijkswaterstaat worden aangelegd en beheerd. Bekostiging vindt plaats door bijdragen van de provincies Noord-Holland en Fryslân en het Rijk (zie ook het antwoord op vraag 6). Beheer en onderhoud van de coupure wordt door de initiatiefnemers eeuwigdurend afgekocht. De vismigratierivier zelf zal door de initiatiefnemers worden aangelegd. Zij zijn tevens verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de vismigratierivier.
In hoeverre wordt de Afsluitdijk verzwakt door deze gaten? Is het effect op de veiligheid van de dijken onderzocht?
De coupure is ontworpen conform het wettelijk verplichte veiligheidsniveau van de Afsluitdijk (1:10.000). De coupure is hiermee net zo sterk als de rest van de Afsluitdijk na versterking. Aanleg van de vismigratierivier zal geen verzwakking van de Afsluitdijk ten gevolge hebben.
Kunt u een overzicht geven van alle huidige vismigratierivieren of -tunnels in Nederland en de bijbehorende kosten, inclusief beheer en onderhoud?
De vismigratierivier bij de Afsluitdijk is de enige vismigratierivier in Nederland en voor zover bekend zelfs wereldwijd. Wel zijn er op verschillende plaatsen in Nederland sinds 1930 meer dan 600 maatregelen genomen door Rijkswaterstaat en de waterschappen om de vispasseerbaarheid te vergroten. Er zijn grote verschillen in de kosten van de maatregelen. Soms gaat het om visvriendelijk sluisbeheer zonder extra kosten, soms om het aanleggen van een vispassage zoals een vistrap of vishevel. Met name maatregelen bij de overgang tussen zoet en zout water zijn relatief kostbaar in verband met het beperken van de zoutindringing. De beheer en onderhoudskosten zijn in het algemeen onderdeel van het beheer en onderhoud van het object waar de vispassage zich bevindt (vaak sluizen en stuwen) en zijn daardoor niet apart inzichtelijk.
Ter illustratie: de kosten voor de vispassage bij Den Oever bedragen ongeveer € 2,1 mln. Voor het visvriendelijk spuibeheer bij Den Oever en Kornwerderzand zijn zoutbeperkende maatregelen nodig die voor beide locaties samen € 4,5 mln. bedragen.
Zijn er plannen voor soortgelijke projecten in de rest van Nederland? Zo ja, kunt u een overzicht geven van toekomstige vismigratierivieren of -tunnels?
Er zijn, voor zover mij bekend, op dit moment geen plannen voor soortgelijke projecten in Nederland. In de ontwerpstroomgebiedbeheerplannen zijn voor de periode 2016–2021, naast de eerder genoemde 600 passages, nog eens ruim 500 vispassages gepland. Het gaat echter niet om «vismigratierivieren of -tunnels».
De verschillen in faunabeleid tussen provincies |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Faunabescherming: Wild is vogelvrij in Utrecht»?1
Ja.
Heeft u inzicht in hoeverre er sprake is van samenhang en eenheid in het faunabeleid uitgevoerd door de twaalf provincies sinds de invoering van de Flora- en Faunawet?
Op grond van de Flora- en faunawet zijn de provincies belast met de uitvoering van de wettelijke regels over het faunabeheer. De provincies passen dezelfde regels toe, neergelegd in de Flora- en faunawet en de daarop gebaseerde regelgeving. De provincies hebben binnen deze regels de ruimte voor een eigen beleid, waarbij zij rekening kunnen houden met regionale omstandigheden en maatwerk kunnen leveren. De provincies werken op dit punt ook samen en stemmen waar nodig met elkaar af. Dat daarmee onderlinge verschillen zullen bestaan tussen de uitvoeringspraktijk van de verschillende provincies, is evident.
Hoe beoordeelt u het uitgevoerde provinciale faunabeleid met betrekking tot eenheid en samenhang?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat rechtsongelijkheid te allen tijde vermeden dient te worden, en dat dit uitgangspunt ook van toepassing moet zijn in handhaving en uitvoering van de Flora- en Faunawet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe waarborgt u de eenheid, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid in het faunabeleid? Ziet u de rijksoverheid als bewaker van eenheid, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid van gedecentraliseerd beleid? Zo nee, hoe en door wie wordt de eenheid, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid dan bewaard om juridische procedures bij de rechter te voorkomen?
De primaire verantwoordelijkheid voor het handelen binnen de kaders van de Flora- en faunawet ligt bij de provincies zelf. Provinciale staten oefenen daartoe controle uit op het handelen van gedeputeerde staten. Met de instrumenten voor het interbestuurlijk toezicht als verankerd in de Provinciewet en de Wet Naleving Europese regelgeving publiekrechtelijke entiteiten zijn de provincies in voorkomend geval door het Rijk aanspreekbaar op een goede uitoefening van hun taken en verantwoordelijkheden en op handelen in overeenstemming met het algemeen belang en het recht.
Hoe beoordeelt u het verschil tussen de provincie Utrecht en de provincies Noord- en Zuid-Holland, namelijk dat de provincie Utrecht het gebruik van vangkooien voor kraaien en roeken goedkeurt, terwijl Noord- en Zuid-Holland dit middel niet toestaan omdat het in strijd is met de Vogelrichtlijn? Hoe verhoudt een dergelijk verschil zich tot eenheid van beleid en tot het gelijkheidsbeginsel, dat in casu betekent dat dieren overal in ons land in gelijke omstandigheden, op gelijke wijze beschermd dienen te worden?
Op grond van artikel 15a van de Flora- en faunawet is ter implementatie van de Vogelrichtlijn het gebruik van niet-selectieve middelen voor het vangen en doden van vogels, waaronder vangkooien, verboden. De Vogelrichtlijn staat onder voorwaarden uitzonderingen toe op dit verbod. Het is op grond van artikel 68 van de Flora- en faunawet aan gedeputeerde staten van de provincies om in concrete gevallen ontheffing te verlenen voor het gebruik van vangkooien en daarbij te toetsen of aan de voorwaarden voor uitzondering is voldaan.
Bent u bereid het verschil in aanpak tussen de provincies bij de provincies aan de orde te stellen teneinde de eenheid te bevorderen en daarmee de rechtszekerheid? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo, nee waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 2 en 5.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar mogelijke verschillen in toezicht en handhaving in het kader van de huidige Flora- en Faunawet en de Kamer daarover te berichten voorafgaand aan de behandeling van de nieuwe Wet natuurbescherming? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
De Flora- en faunawet geeft de provincies de ruimte om, binnen de kaders van de wet, een eigen uitvoeringsbeleid te voeren en rekening te houden met regionale omstandigheden (zie mijn antwoorden op vragen 2 en 5). De provincies zijn ook verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving en de handhaving van deze regels van de Flora- en faunawet. Ik zie geen aanleiding om hierover een onderzoek in te stellen.
Kunt u aangeven op welke wijze u voornemens bent om in de nieuwe Wet Natuurbescherming een eenduidig beschermingsregime voor dieren in de verschillende provincies te waarborgen? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel natuurbescherming2, dat aanhangig is bij uw Kamer, voorziet in een eenduidig beschermingsregime voor in het wild levende dieren (zie hoofdstuk 3 van het wetsvoorstel). Het legt, net als nu onder de Flora- en faunawet, de verantwoordelijkheid bij de provincies om op dit punt uitvoering te geven aan de wettelijke regels.
Het agressieve gedrag van paardenhandelaren jegens NVWA-inspecteurs |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten over de agressieve sfeer op de paardenmarkt in Hedel1 2 waaruit blijkt dat paardenhandelaren agressief reageerden toen zij werden aangesproken op de aanwezigheid van trekpaarden waarvan de staarten waren gecoupeerd?
Ja.
Wat is uw oordeel over het agressieve gedrag jegens NVWA-inspecteurs, buitengewone opsporingsambtenaren, dierenartsen en inspecteurs van dierenwelzijnsorganisaties? Wat is uw oordeel over het besluit van de organisatie van de paardenmarkt in Hedel en de NVWA om de trekpaarden met gecoupeerde staarten niet te verwijderen?
De medewerkers van de NVWA hebben het gedrag van de paardenhandelaren of de medewerkers van de paardenmarkt niet als agressief ervaren.
Het besluit dat genomen is over de afvoer van de paarden van de markt is niet beïnvloed door het gedrag van de paardenhandelaren en is in samenspraak met de organisatoren van de paardenmarkt tot stand gebracht.
Besloten werd om twee paarden met gecoupeerde staarten te verwijderen.
Van twee andere gecoupeerde paarden werd besloten dat ze konden blijven staan. Het betrof één paard met een gecoupeerde staart van voor 2001 en één paard met een gecoupeerde staart met een attest van de dierenarts over de veterinaire noodzaak van de ingreep.
Erkent u dat dergelijk agressief gedrag de autoriteit van de NVWA ondermijnt en dat intimiderend en agressief handelen door paardenhandelaren jegens de NVWA bestraft moet worden? Zo ja, op welke wijze bent u van plan dit te doen? Zo nee, waarom niet?
De medewerkers van de NVWA hebben het gedrag van de handelaren niet als intimiderend en agressief ervaren. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven of art. 2.16, derde en vierde lid van de Wet dieren, waarin staat het verboden is om paarden met een gecoupeerde staart tentoon te stellen, tevens geldt voor paardenmarkten? Zo ja, op welke wijze gaat u paardenmarkten hiervan op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Het verbod van art. 2.16 ziet op tentoonstellingen en keuringen. Het verbod op het aanbieden van dieren waarbij een verboden ingreep is gedaan is opgenomen in art. 2.7 lid 3 Wet dieren. Dit verbod geldt ook voor paardenmarkten. Dit is een voortzetting van een verbod dat ook al gold onder de gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Het verbod is bekend bij handelaren, fokkers en tentoonstellingen. De NVWA handhaaft op de naleving hiervan.
Kunt u aangeven wat de validiteit van het Protocol Welzijn Paardenmarkten is, waarin onder andere de paardenmarkten Hedel, Zuidlaren en Elst hebben afgesproken geen paarden met gecoupeerde staarten toe te staan, als dit structureel geschonden wordt? Bent u bereid om wet- en regelgeving in te stellen nu blijkt dat vrijblijvende protocollen geen toegevoegde waarde hebben in de praktische toepassing en uitwerking? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik ben positief over het feit dat organisatoren van paardenmarkten hun verantwoordelijkheid voor het waarborgen van dierenwelzijn en bioveiligheid op de markt hebben genomen en deze hebben vastgelegd in een protocol.
Ik ga er vanuit dat de organisatie van een paardenmarkt zich aan haar protocol houdt.
De NVWA intervenieert op grond van de vigerende wet- en regelgeving en niet op basis van private protocollen.
Zie ook het antwoord op vraag 4.
Hoe oordeelt u over het feit dat de secretaris van de Koninklijke Vereniging «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» (KVTH) heeft geïntervenieerd toen de paardenmarktorganisatie probeerde het Protocol Welzijn Paardenmarkten na te leven en de eigenaars van paarden met gecoupeerde staarten na 2001 verzocht van de markt te vertrekken? Hoe verhoudt dit gedrag zich met de «voorbeeldfunctie» die hij volgens u vervult?
De specifieke inhoud van de interventie van bovengenoemde persoon is mij niet bekend.
In de gesprekken met de KVTH staan de (il-)legaliteit van het couperen, het uitdragen van het standpunt dat de ingreep van couperen niet alleen verboden maar ook maatschappelijk ongewenst is en de voorbeeldfunctie die van het bestuur van de KVTH mag worden verwacht centraal.
Hoe zijn de gesprekken3 verlopen die u eerder met de secretaris van de KVTH hebt gehad? Bent u bereid om zijn voorbeeldfunctie naar aanleiding van zijn interventie op de paardenmarkt in Hedel aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de aanwezigheid van een dierenarts vanaf het begin van de aanvoer tot het einde van de paardenmarkt verplicht te stellen voor de medische keuring van paarden en pony’s?
De primaire verantwoordelijkheid voor het waarborgen van dierenwelzijn en bioveiligheid van de paarden op de markten ligt bij de organisatie van de markt. In de protocollen van sommige markten, zoals die van Barneveld, is voorzien in de aanwezigheid van een praktiserende dierenarts bij het afladen van paarden die het marktterrein betreden.
Indien paarden de markt verlaten voor export wordt in de periode voorafgaand aan de markt contact gezocht met de NVWA en worden afspraken gemaakt over toezicht en mogelijke certificering. Ik zie geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Het goed samen gaan van natuur en veehouderij |
|
Helma Lodders (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Natuur en veehouderij gaan goed samen»?1
Ja.
Het bericht gaat in op het rapport «Toepassing van stenoeciteit voor ruimtelijke beleidsvraagstukken, een advies aan EZ», waarin een onderzoeksteam van Alterra van Wageningen UR en de Dienst Landelijk Gebied tot de conclusie komen dat de verwevenheid van landbouw en natuur niet leidt tot een negatief effect op de natuur; Deelt u deze conclusie? Zo ja, hoe neemt u deze mee in het beleid? Zo nee, waarom niet?
De conclusie wekt de indruk dat er geen negatieve relaties bestaan tussen landbouw en natuur. Het stenoeciteitsonderzoek doet echter geen uitspraak over de relatie tussen uitstoot van ammoniak vanuit agrarische bedrijven, de stikstofdepositie en de schadelijkheid daarvan voor natuurgebieden. In het algemeen heeft stikstofdepositie effect op de soortenrijkdom van natuurgebieden. Het is daarmee niet gezegd dat verweving van landbouw en natuur onmogelijk is. Met name soorten van droge, voedselrijke omstandigheden kunnen in het algemeen goed samengaan met een landbouwfunctie van percelen in de omgeving.
Het rapport stelt dat er «geheel tegen de verwachting in» geen correlatie blijkt te zijn tussen natuurkengetallen over de flora en de landbouwkengetallen; op welke verwachting is deze uitspraak in het rapport gebaseerd? Deelde u deze verwachting? Graag een toelichting.
De verwachting is gebaseerd op de gedachte dat in gebieden met intensieve landbouw de natuur sterk onder druk is komen te staan, met verdwijnen van soorten als gevolg. Deze verwachting deel ik niet. Het hangt namelijk van de soort en het type natuur af of ze negatieve invloeden van de landbouw kunnen ondergaan (zie ook het antwoord op vraag 2). Daarnaast hangt het ook af van het wel of niet nemen van beschermingsmaatregelen als er inderdaad sprake is van gevoeligheid voor met name stikstof, ontwatering en gewasbeschermingsmiddelen.
Uit het onderzoek, dat plaats vond in Noordoost-Twente, een gebied met een relatief grote verwevenheid tussen waardevolle landbouw en waardevolle natuur, valt af te leiden dat de verwevenheid tussen landbouw en natuur een niet aanwijsbaar negatief effect heeft op de landbouw en/of de natuur; verwacht u dat deze conclusie representatief is voor andere delen in Nederland waar landbouw en natuur verweven zijn? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor het beleid? Zo nee, waarom niet?
Ik verwacht niet dat de conclusie per definitie representatief is voor andere delen in Nederland. Dit hangt namelijk af van de specifieke omstandigheden. In noordoost-Twente is sprake van een grote variatie in bodemeigenschappen en grondwaterregime op korte afstand, een van oudsher zeer hoge soortenrijkdom én een grote inzet op natuurbeheer en natuurherstel in de afgelopen decennia. Dat heeft ertoe geleid dat, ondanks de gevolgen van stikstofdepositie, verdroging en versnippering, nog relatief veel soorten konden overleven. Deze situatie komt ook elders voor, maar is niet representatief voor het landelijk gebied in zijn algemeenheid.
Bent u bereid om middels een vervolgonderzoek te analyseren of de conclusies uit het onderzoek in Noordoost-Twente van toepassing zijn voor de rest van Nederland? Zo ja, binnen welke termijn kan de Kamer de resultaten hiervan verwachten? Zo nee, waarom niet?
Een vervolgonderzoek acht ik niet zinvol, omdat de onderzoeksopzet niet geschikt is om de getrokken conclusies mee te onderbouwen. Daarnaast is er al veel bekend over hoe bepaalde natuurwaarden kunnen voortbestaan of zelfs kunnen toenemen in verwevingsgebieden.
In het rapport valt te lezen dat de biodiversiteit omvangrijker is naarmate de milieuvariatie toeneemt; kunt u bevestigen dat de milieuvariatie belangrijker is voor de biodiversiteit dan de stikstofdepositie? Waar baseert u het antwoord op?
De milieuvariatie is een belangrijkere indicatie voor de soortenrijkdom dan de huidige stikstofdepositie. Uit onderzoek blijkt dat de hoogste biodiversiteit wordt gevonden in zogenoemde overgangsmilieus.
Onderschrijft u de bevinding in het rapport dat een relatief grote verwevenheid tussen waardevolle landbouw en waardevolle natuur niet tot conflicten met eenzijdige verliezen hoeft te leiden, en aangrijpingspunten biedt voor een vervolgonderzoek op de «aanvankelijk teleurstellende bevinding dat er geen correlatie gevonden is tussen stenoeciteit en de hoeveelheid gehouden melkvee»? Zo ja, is het gebruikelijk dat wanneer een uitkomst teleurstellend is aanvullend onderzoek wordt gedaan?
Nee. Er zijn verschillende mogelijkheden voor een goede combinatie en verweving van natuur en landbouw (zie ook het antwoord op vraag 2). Zo draagt agrarisch natuurbeheer in belangrijke mate bij aan natuur- en landschapswaarden in het agrarisch gebied. Daarnaast is het bekend dat de natuur aan oppervlak en kwaliteit heeft verloren als gevolg van de intensivering van het landgebruik.
Of aanvullend onderzoek wordt gedaan als uitkomsten teleurstellend zijn, hangt af van het belang dat zo'n onderzoek kan dienen.
Het rapport is een advies aan het Ministerie van Economische Zaken en in december 2013 gepubliceerd; kunt u aangeven wat u met dit advies en de uitkomsten van dit onderzoek heeft gedaan? Graag ook een toelichting op de adviezen en uitkomsten waar u niets mee heeft gedaan.
Het rapport stelt dat als een deel van de agrarische bedrijven omschakelt naar agrarisch natuurbeheer er ruimte ontstaat (of blijft bestaan) voor intensieve agrarische bedrijven (met bulkproducties).
Dat is in overeenstemming met mijn beleid. Dit beheer kan een belangrijke bijdrage leveren aan het behoud van natuur- en landschapswaarden in het agrarisch gebied, zoals de instandhouding van Habitat- en Vogelrichtlijnsoorten.
De antiboeren-natuurwetgeving in Nederland |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Provinciale politiek wil duidelijkheid over Europees natuurbeleid»?1
Ja.
Begrijpt u dat de miljoenen die Nederland steekt in zogenaamde natuurbescherming, in ondermeer Overijssel, weggegooid geld zijn gezien de situatie in Duitsland, waar boeren niet geconfronteerd worden met de overmatige natuurregelgeving?
De investeringen in natuurbescherming komen voort uit de noodzaak om bepaalde habitattypen en soorten een voldoende bescherming te geven zodat ze behouden blijven. De afweging welke investeringen noodzakelijk zijn vindt plaats bij het totstandkoming van het beheerplan voor het gebied, waarbij ook de sociaaleconomische gevolgen in ogenschouw worden genomen.
Uit onderzoek naar de implementatie van natuurregelgeving (Natura 2000) in Nederland in vergelijking met andere landen in de EU blijkt dat Nederland hierbij niet strenger is dan andere landen. Er is een beperkte marge waarbinnen de lidstaten de natuurregelgeving kunnen implementeren en waarvan ook gebruik wordt gemaakt.
Er is binnen de EU geen vastgestelde wijze waarop stikstofdepositie moet worden beoordeeld. Voor elke lidstaat geldt de verplichting om te toetsen aan significante negatieve effecten. Nederland ontwikkelt daartoe een Programmatische Aanpak Stikstof, waarbij ontwikkelingsruimte kan worden toegedeeld zonder dat passende beoordelingen noodzakelijk zijn bij vergunningaanvragen. Duitsland hanteert momenteel een werkwijze met een grenswaarde, boven deze grenswaarde moeten aanvragen afzonderlijk worden beoordeeld.
Nederland is dichtbevolkt, waarbij stikstof emitterende bedrijven (met name landbouw) dichtgelegen zijn tegen N2000-gebieden. De hoge stikstofbelasting overschrijdt in de meeste N2000-gebieden de kritische grens. Mede daardoor wordt het stikstofprobleem zwaarder gevoeld dan in omringende landen waaronder Duitsland. Overigens gaat vanuit Nederland meer stikstof naar het buitenland dan andersom.
Ten behoeve van een goede grensoverschrijdende afstemming vindt overleg plaats met de buurlanden.
Kunt u aangeven welke andere provincies kampen met de problematiek zoals die in Overijssel?
In het algemeen kunnen deze situaties zich voordoen in de gehele grensregio. Vergelijkbare situaties zoals beschreven in het bericht zijn bij mij niet bekend.
Deelt u de visie dat Nederland eens te meer het braafste jongetje van de klas heeft willen zijn door, in tegenstelling tot Duitsland en België, veel meer namen van dieren en planten door te geven dan waarom gevraagd werd? Zo neen, waarom niet?
Nee, de regels van de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn voor alle lidstaten hetzelfde. De bescherming van soorten geldt voor inheems in Europa voorkomende soorten. Per lidstaat worden uiteraard alleen die soorten beschermd die daadwerkelijk voorkomen. De bescherming van de soorten in de richtlijnen bestaat uit twee componenten: bescherming van de soort/het individu zelf en het aanwijzen van beschermde gebieden. De nationale rapportages 2013 van de Habitatrichtlijn (art.17) en Vogelrichtlijn (art.12) bieden hierover de volgende informatie.
De soortbescherming geldt voor alle op het Europese grondgebied inheems voorkomende vogelsoorten en voor alle soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Deze soorten mogen niet zomaar bejaagd, verstoord, gedood of verhandeld worden. In theorie geldt deze bescherming in alle lidstaten voor alle 468 vogelsoorten die inheems in Europa voorkomen (+ 307 soorten dwaalgasten) en voor alle 1015 soorten die op bijlage IV van de Habitatrichtlijn staan. In de praktijk zijn in Nederland in totaal ca. 214 vogelsoorten inheems en komen 49 soorten van bijlage IV voor. In Duitsland komen ca. 275 vogels inheems voor en 111 soorten van bijlage IV, voor België zijn dit er respectievelijk ca. 215 en 51.
Gebiedsbescherming geldt voor de 192 soorten van bijlage I van de Vogelrichtlijn, de trekkende vogelsoorten die voldoen aan de criteria van artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn en voor de 972 soorten van bijlage II van de Habitatrichtlijn. In Nederland betreft dit 47 vogelsoorten van bijlage I, 50 soorten die voldoen aan artikel 4.2 en 35 soorten van bijlage II van de Habitatrichtlijn. In Duitsland zijn deze aantallen 72, 24 en 113, en voor België 43, 25 en 40.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om de Nederlandse lijst met te beschermen planten en dieren (inclusief vogels) terug te brengen van 1.000 naar 20, om zo de Nederlandse boer dezelfde ruimte tot ondernemen te geven als boeren in omringende landen? Zo neen, waarom niet?
Er is geen sprake van nationale lijsten. Nederland geeft net als Duitsland bescherming aan de habitattypen en soorten die genoemd zijn in beide richtlijnen voor zover deze voorkomen op het grondgebied van de lidstaat. De specifieke omstandigheden in Nederland maken echter dat eventuele knelpunten zwaarder worden gevoeld.
Het afschieten van een bijna verdronken vos |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten over een vos die na een lange strijd tegen de verdrinkingsdood vanuit een auto werd afgeschoten door een jager?1 2 Zo ja, is dit waar?
Ja.
Deelt u de mening dat uitgeputte dieren eerder hulp verdienen dan afschot?
Op grond van artikel 2.1, zesde lid, van de Wet dieren dient een ieder een hulpbehoevend dier, ook een in het wild levende dier, de nodige zorg te verlenen. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Flora- en faunawet neemt een ieder voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren. Deze zorg is in de eerste plaats gericht op het redden van in nood zijnde dieren, maar als duidelijk is dat een dier gaat sterven en lijdt, is het verlossen van het dier uit zijn lijden ook een vorm van zorg.
Deelt u de mening dat het niet aan een jager is om te beoordelen of een uitgeput dier al dan niet overlevingskansen heeft? Deelt u de mening dat vanuit een motorvoertuig sowieso geen goede inschatting kan worden gemaakt van hoe een dier eraan toe is? Zo nee, waarom niet?
Bij het verlenen van zorg en de beoordeling van zijn overlevingskansen is veelal sprake van een noodsituatie waarin een onverwijld handelen is vereist. Jagers beschikken over deskundigheid om ten aanzien van in het wild levende dieren een inschatting te maken van de situatie waarin een dier in nood zich bevindt. Ik wijs op de eisen die aan jachtaktehouders worden gesteld: zij moeten een jachtexamen afleggen, waarin hun kennis wordt getoetst over diersoorten, zoals de vos, over het gebruik van het geweer en over hetgeen een goed jager betaamt (artikel 6, tweede lid, van het Jachtbesluit). Over de vraag of in dit specifieke geval een goede inschatting kon worden gemaakt, kan ik geen oordeel geven.
Hoe verhoudt het handelen van de jager zich tot het verbod om uitgeputte dieren te schieten en het verbod om afschot vanuit een motorvoertuig te laten plaatsvinden?3
De aangehaalde regels over de uitoefening van de jacht (artikel 53 van de Flora- en faunawet) zijn niet van toepassing, aangezien die uitsluitend betrekking hebben op het doden en vangen van dieren van de wettelijke wildsoorten – haas, fazant, wilde eend, konijn en houtduif (artikel 32, eerste lid, van de Flora- en faunawet). Wel gelden de regels over beheer en schadebestrijding (artikel 65 en verder van de Flora- en faunawet). Artikel 7, negende lid, onderdeel d, van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren voorziet in een verbod op het gebruik van een geweer vanuit een rijdend motorvoertuig.
Of de jager in dit geval al dan niet in overeenstemming met de wettelijke vereisten heeft gehandeld, is een strafrechtelijke kwestie waarover ik geen uitspraken kan doen.
Is er proces verbaal opgemaakt tegen de betreffende jager? Zo nee, waarom niet en bent u bereid te bevorderen dat dit alsnog zal gebeuren? Zo ja, op grond van welke overtreding(en)?
Mij is niet bekend of er een proces verbaal is opgemaakt tegen de jager. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag nr. 4.
Deelt u de mening dat de vogelvrije status van de vos bijdraagt aan de stigmatisering van deze diersoort en onzorgvuldig handelen als in onderhavig geval? Zo nee, waarom niet?
De vos wordt als inheemse diersoort beschermd op grond van de Flora- en faunawet. Het is onder meer verboden om vossen te doden, te vangen of te verwonden (artikel 9 van de Flora- en faunawet). Met het oog op de bestrijding van schade door grondgebruikers en het beheer van populaties is bij en krachtens de Flora- en faunawet geregeld onder welke voorwaarden het is toegestaan om vossen te doden of te vangen.
Deelt u de mening dat delegatie van jachtwetgeving aan provincies leidt tot rechtsongelijkheid of tenminste afwijkend beleid per provincie in vergelijkbare omstandigheden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de bescherming van dieren in een centraal, landelijk beleid te laten plaatsvinden?
De provincies passen bij de uitvoering van de vrijstelling voor schadebestrijding door grondgebruikers en de uitvoering van populatiebeheer dezelfde regels toe (artikelen 65, 67 en 68 van de Flora- en faunawet). Dat de toepassing van deze regels in de praktijk kan leiden tot onderlinge verschillen tussen de provincies, is evident aangezien de regionale omstandigheden niet overal hetzelfde zijn en maatwerk moet worden geleverd.
Voor de goede orde wijs ik erop dat het regime over de uitoefening van de jacht op de wettelijk aangewezen wildsoorten op Rijksniveau is vastgesteld, met uitzondering van het besluit om de jacht tijdelijk te sluiten vanwege weersomstandigheden.
Oversteekplaatsen voor otters |
|
Rudmer Heerema (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Overheid moet otters beschermen»?1
Ja.
Op welke wijze gaat de Nederlandse Staat invulling geven aan de uitspraak van het gerechtshof in Den Haag d.d. 4 november 2014 inzake de monitoringsplicht van de otterpopulatie en de te nemen maatregelen om verkeersdoden onder migrerende otters te voorkomen (zaaknummer 200.132.309/01)?
Monitoring van de otter is onderdeel van de verplichte monitoring in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Deze monitoring wordt van jaar tot jaar in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken (EZ) uitgevoerd door Alterra. EZ gaat in overleg met de provincies en Rijkswaterstaat de verkeersknelpunten, vermeld in het arrest, voor de otter aanpakken.
Kunt u precies aangeven welke verkeersknelpunten zullen worden aangepakt en binnen welke termijn? Is de regering voornemens om zowel de 21 urgente als de 79 potentiële knelpunten aan te pakken? Zo ja, binnen welke termijn en welk afwegingskader wordt hierbij toegepast? Met welke specifieke maatregelen worden de verkeersknelpunten aangepakt? Wat zijn de kosten (graag uitsplitsen naar investering en exploitatie) van iedere specifieke maatregel en ieder verkeersknelpunt?
Het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (Rijkswaterstaat) en de provincies Friesland en Overijssel starten direct met de
zeven meest urgente knelpunten zoals benoemd in het arrest. Voorts komt er nader overleg tussen de provincies en het EZ om de andere 14 urgente knelpunten die in het arrest genoemd staan op te lossen. Dit kan naar verwachting grotendeels in 2016 worden afgerond. Halverwege 2017 moeten, conform het arrest, alle 21 urgente knelpunten zijn opgelost. Over de overige knelpunten zal nader overleg plaatsvinden. Vier van de zeven maatregelen liggen langs rijkswegen.
De kosten van deze door Rijkswaterstaat te realiseren maatregelen bedragen circa € 665.000. Van de overige drie urgente maatregelen, die door de provincies worden uitgevoerd en bekostigd heb ik nog geen beeld. De scope en kosten van de 14 overige (niet urgente) maatregelen moeten nog nader worden vastgesteld.
Hoeveel (extra) oversteekplaatsen moeten er worden gerealiseerd? Wie is er verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van deze zogenaamde oversteekplaatsen, het Ministerie van Economische Zaken, lokale overheden of een andere partij?
In het rapport van Alterra «Infrastructurele knelpunten voor de otter» (nr. 2513), dat in opdracht van EZ is opgesteld, staat per knelpunt aangegeven welke maatregelen mogelijk zijn om een oplossing te bieden voor het voorkomen van slachtoffers van otters in het verkeer. Bij drie knelpunten lijkt het plaatsen van een nieuwe oversteekplaats (faunabuis) een mogelijke oplossing. In de overige gevallen betreffen het andere maatregelen zoals het plaatsen van een geleidend raster. Voor uw vraag over het beheer en onderhoud, verwijs ik u naar mijn brief van 18 december 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 885).
Kunt u aangeven hoeveel otters er nu precies in Nederland zijn? Welk aantal wordt er nagestreefd, hoeveel otters overlijden er jaarlijks en wat zijn hier de oorzaken van? Welke maatregelen zijn en worden er genomen om de doelstellingen met betrekking tot de (nagestreefde) hoeveelheid otters te realiseren? Wat zijn hiervan de jaarlijkse kosten?
De huidige omvang van de otterpopulatie (op basis van de monitoringsronde in de winter van 2013/2014) wordt geschat op 112–125 individuen. Er is geen hard getal te noemen waarop een otterpopulatie een duurzame omvang heeft bereikt. Op basis van literatuur wordt voor middelgrote tot grote zoogdieren vaak een getal genoemd van 500 individuen.
In 2014 zijn er 37 otters dood aangetroffen, waarvan 34 verkeersslachtoffers. Omdat het verkeer de belangrijkste doodsoorzaak van otters is, wordt er momenteel gewerkt aan het oplossen van de belangrijkste verkeersknelpunten. De kosten van deze maatregelen staan in het antwoord op vraag 3. Er zijn geen overige jaarlijkse kosten behalve van monitoring en genetisch onderzoek en onderhoudskosten van de aan te leggen voorzieningen.
Kunt u aangeven of snelheidsbeperkingen nodig zijn op de rijks-, provinciale en gemeentelijke wegen en zo ja, waar, waarom en op welke termijn? Kunt u aangeven hoe zich dit verhoudt met de snelheden die nu gelden op deze wegen en de doelstellingen die nu gelden voor de verkeersveiligheid?
Snelheidsbeperkende maatregelen zijn mogelijk een oplossing bij het knelpunt N351 Kuinre-Wolvega, Pieter Stuyvesantweg/Spanga. Een otterwissel kruist hier de provinciale weg. De provincie Friesland heeft dit knelpunt inmiddels opgepakt en kijkt momenteel welke oplossingen hier mogelijk en uitvoerbaar zijn.
Welk doel streeft u na met de voorgenomen maatregelen onder vragen 3, 4, 5 en 6? Is dat de instandhouding van het aantal otters? Zo ja, welk aantal wordt dan nagestreefd? Of is het een doelstelling, analoog aan de doelstellingen wat betreft gewonden en doden binnen het verkeersveiligheidsbeleid, van een maximum aantal gewonde en gedode otters als gevolg van het verkeer? Zo ja, welke doelstellingen worden dan binnen welke termijn nagestreefd?
Het doel van de voorgenomen maatregelen betreft het wegnemen van knelpunten voor de otter om zodoende de gestage groei van de otterpopulatie en de verdere verspreiding en migratie naar nieuwe leefgebieden niet in de weg te staan. Op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn streeft Nederland, op termijn, naar een goede staat van instandhouding van de otters. Zie ook mijn antwoord op vraag 5. Het oplossen van de belangrijkste verkeersknelpunten heeft prioriteit.
Deelt u de mening dat de investeringen uit het Meerjarenprogramma Ontsnippering (MJPO) van ruim 500 miljoen euro, in het licht van het bovenstaande niet effectief zijn gebleken? Zo nee, waarom niet? Kan worden aangegeven met cijfers in hoeverre otters gebruikmaken van de reeds voor de otter aangelegde oversteekplaatsen? In hoeverre zijn deze opgenomen in het MJPO? Kan de effectiviteit van dergelijke oversteekplaatsen worden onderbouwd, mede in het in het licht van diverse peperdure oversteekplaatsen die niet of nauwelijks worden gebruikt, zoals de eekhoornbrug in het Haagse bos?
Hiervoor verwijs ik u graag naar de brief van de Minister van Infrastructuur en Milieu van 7 oktober 2014 (Kamerstuk 29 652, nr. 4), waarin specifiek wordt ingegaan op de effectiviteit en de budgettaire vrije ruimte van het MJPO.
Deelt u de mening dat de voorgenomen maatregelen onder vragen 3, 4, 5 en 6 op dit moment niet uit de begroting van Infrastructuur en Milieu gefinancierd moeten worden, maar uit de begroting van Economische Zaken?
De maatregelen genoemd onder vragen 3, 4, 5 en 6 worden gefinancierd uit de begroting van EZ.
Kunt u aangeven wat de financiële effecten voor de betrokken provincies zijn op het moment dat de decentralisatie van natuur naar de provincies geëffectueerd is? Betekent dit met het huidige wetsvoorstel voor de nieuwe natuurbeschermingswet dat de provincies verantwoordelijk worden voor de financiële gevolgen?
Rijk en provincies hebben in het Bestuursakkoord Natuur (2011) en het Natuurpact (2013) afgesproken dat het Rijk verantwoordelijk is voor de kaders en ambities en provincies verantwoordelijk zijn voor het invullen en uitvoeren van dit beleid, waaronder het soortenbeleid binnen en buiten het Natuurnetwerk Nederland. Ik ben in overleg met provincies om dit nader uit te werken, binnen de financiële afspraken van het Bestuursakkoord en het Natuurpact.
Kunt u per provincie opsommen welke (provinciale) infrastructurele maatregelen geen doorgang meer kunnen vinden als de middelen ingezet moeten worden voor de aanpak van de reeds genoemde knelpunten?
Ik heb geen beeld van de wijze waarop de provincies de begroting aanpassen rond de op te lossen knelpunten. Dit is bovendien een verantwoordelijkheid van de provincies.
In hoeverre gaat deze uitspraak ook gevolgen hebben voor de handelwijze met andere beschermde diersoorten in relatie tot de bestaande en nieuw aan te leggen infrastructuur?
De uitspraak van het Gerechtshof heeft geen verdere gevolgen. Elke wegbeheerder die een nieuwe weg aanlegt of uitbreidt, dient reeds rekening te houden met effecten op beschermde soorten en dient eventueel mitigerende maatregelen te nemen, zoals de aanleg van kleine faunatunnels. Rijkswaterstaat en ProRail voeren verder de momenteel geprogrammeerde maatregelen uit het Meerjarenprogramma Ontsnippering (MJPO) uit. Gezien het gebiedsgerichte karakter van het MJPO treffen in het verlengde daarvan provincies en gemeenten ook vaak aanvullende maatregelen. Verder hebben Rijk en provincies in het Bestuursakkoord Natuur (2011) en het Natuurpact (2013) afgesproken dat provincies verantwoordelijk zijn voor de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland en soortenmaatregelen binnen en buiten het netwerk.
Bent u tevens bekend met het bericht «Gerechtshof: staat moet otters helpen bij oversteken», waaruit blijkt dat de overheid verbindingen tussen gebieden met wilde hamsters moet herstellen?2 Hoeveel en welke maatregelen zijn er genomen om deze verbindingen te herstellen? Welke doelstellingen worden hiermee nagestreefd en welke doelstellingen zijn er tot op heden gerealiseerd? Wat hebben deze maatregelen tot op heden gekost, welke financieringsbron is hiervoor gebruikt en wat is de gebleken effectiviteit?
Ja.
Nederland heeft vanaf 1995 actief beleid gevoerd om de korenwolf te beschermen, mede door een dreigende infractieprocedure van het Europese Hof. Er zijn diverse opeenvolgende hamsterbeheerplannen uitgevoerd, gericht op herstel van een aantal kernleefgebieden en agrarische natuurbeheer. De hoofddoelstelling is om een duurzame hamsterpopulatie te realiseren die, naast reservaatbeheer, inpasbaar is in de agrarische bedrijfsvoering.
Het korenwolfbeleid is geëvalueerd en blijkt in de afgelopen twintig jaar in effectiviteit te zijn toegenomen (Planbureau voor de Leefomgeving, 2014). De kosten van het korenwolfbeleid bedragen momenteel 1,2 miljoen euro per jaar. De provincie Limburg en het Ministerie van Economische Zaken dragen zorg voor de financiering.
De aangepaste begrenzing van Natura 2000-gebieden na uitspraken van de Raad van State |
|
Rudmer Heerema (VVD), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitspraken van de Raad van State ten aanzien van de Brabantse Wal (201305332/1/R2) en de Loonse en Drunense duinen & Leemkuilen (201305364/1/R2)?
Ja.
Waarom is er in de onderhavige gevallen in eerste instantie voor gekozen om de genoemde gronden niet op te nemen binnen de begrenzing?
In eerste instantie is in het aanwijzingsbesluit:
Brabantse wal er voor gekozen het gebiedsdeel Jagersrust niet aan te wijzen omdat in het gebied geen actuele Natura 2000-waarden aanwezig waren die een aanwijzing rechtvaardigen;
Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen er voor gekozen om de percelen ten zuiden van het gebiedsdeel De Brand niet aan te wijzen, omdat niet de overtuiging bestond dat de percelen noodzakelijk waren om de instandhoudingsdoelstellingen te realiseren.
Waar in de Europese regelgeving wordt gerefereerd aan de verplichting om gronden waarvoor nieuwe natuurontwikkeling gepland is op te nemen binnen de begrenzing van een Natura 2000-gebied?
Uit artikel 3 van de Habitatrichtlijn en artikelen 2 en 4 van de Vogelrichtlijn volgt de verplichting om speciale beschermingszones aan te wijzen om de soorten en habitattypen die in Nederland voorkomen en die in de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn opgenomen in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen. In sommige gevallen is de aanwijzing van natuurontwikkelingsgebieden noodzakelijk om aan deze verplichting te voldoen.
Kunt u een overzicht geven van alle uitspraken van de Raad van State waarin aanwijzingsbesluiten werden vernietigd vanwege het niet opnemen van gronden waarvoor nieuwe natuurontwikkeling gepland stond? In hoeverre hebben deze uitspraken geleid tot daadwerkelijke aanpassing van de begrenzing?
Naast de genoemde uitspraken zijn geen uitspraken gedaan waarin aanwijzingsbesluiten zijn vernietigd wegens het ten onrechte niet aanwijzen van nieuwe natuur of natuurontwikkelingsgrond.
Gaat u zeer terughoudend om met het opnemen van gronden waar natuurontwikkeling gepland is maar nog niet aanwezig binnen de begrenzing van Natura 2000-gebieden? Zo nee, waarom niet?
Ik ga slechts over tot het aanwijzen van gebieden bedoeld voor natuurontwikkeling wanneer overwegingen van ecologische aard daartoe aanleiding geven. Op grond van vaste (Europese) jurisprudentie mag ik geen rekening houden met andere vereisten.
Nieuwe natuur is mee begrensd indien:
het natuurdoel van de nieuwe natuur overeenkomt met dat van het aangrenzende aangemeld Natura 2000-gebied (de natuurwaarden zijn al aanwezig of zullen conform vastgestelde plannen worden ontwikkeld) en invulling geeft aan de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied;
de nieuwe natuur aantoonbaar noodzakelijk is om de instandhoudingsdoelstellingen te kunnen realiseren.
Bestaat de kans dat naar aanleiding van uitspraken van de Raad van State nog meer wijzigingen van begrenzing van reeds aangewezen Natura 2000-gebieden plaatsvinden? Zo ja, binnen welke termijn? Waarom acht u deze wijzigingen noodzakelijk?
Ja, dit is mogelijk door een beperkt aantal uitspraken van de Raad van State, die in de loop van 2015 te verwachten zijn. De noodzaak voor wijziging zal moeten blijken uit de uitspraken zelf.
Het bericht Springendal bij Vasse definitief Natura 2000-gebied, boeren teleurgesteld |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Springendal bij Vasse definitief Natura 2000-gebied, boeren teleurgesteld»?1
Ja.
Wat is de economische impact van de definitieve aanwijzing van het Springendal en het Dal van de Mosbeek in Overijssel tot Natura 2000-gebied?
Een nauwkeurige vaststelling van de gevolgen van een aanwijzingsbesluit kan pas bij vaststelling van het beheerplan plaatsvinden. Bij de vaststelling van de noodzakelijke maatregelen ter realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen van het betrokken gebied in het beheerplan moet de opsteller van het beheerplan rekening houden met vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, alsmede met regionale en lokale bijzonderheden (artikel 19a, vierde lid, Natuurbeschermingswet 1998). Het beheerplanproces voor het gebied Springendal en het dal van de Mosbeek is gestart in 2008 en zal in de eerste helft van 2015 worden afgerond.
Kunt u een overzicht van de voor- en nadelen voor de economie in de omgeving van Vasse verschaffen?
Nee, de eventuele kosten- en batenanalyse vindt plaats bij de ontwikkeling van het beheerplan.
Deelt u de opvatting dat bij de selectie en begrenzing nu uitsluitend overwegingen van ecologische aard kunnen worden betrokken?2
Ja, volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie kunnen bij een aanwijzingsbesluit voor een Habitatrichtlijngebied uitsluitend overwegingen van ecologische aard betrokken worden bij de begrenzing van het gebied. Hierbij mag geen rekening worden gehouden met vereisten op economisch, sociaal of cultureel gebied en met regionale en lokale bijzonderheden zoals vermeld in artikel 2, derde lid, van de Habitatrichtlijn (arrest van 7 november 2000, First Corporate Shipping, C-371/98, punten 16 en 25).
Bij de selectie van gebieden is wel rekening gehouden met economische en maatschappelijke belangen. Vele natuurgebieden waarin soorten en habitattypen van de Habitatrichtlijn voorkomen, zijn niet opgenomen in het Natura 2000-netwerk, maar tellen wel mee voor het bereiken van de landelijk staat van instandhouding. Binnen bepaalde randvoorwaarden (een voldoende mate van dekking) bestaat deze bestuurlijke vrijheid om niet álle gebieden met deze natuurwaarden aan te wijzen. Door de Europese Commissie is hierop getoetst. Door deze gebieden buiten de begrenzing te houden, is de impact van de strikte regelgeving minder groot geworden.
Hoe wordt bij de aanwijzing van Natura 2000-gebieden rekening gehouden met de balans tussen ecologie en economie?
Zie antwoord vraag 4.
Lijdt de economie niet onnodig onder onvolledige berekeningen in het voordeel van de ecologie?
Nee, van onvolledige berekeningen is geen sprake geweest. Het aanwijzingsbesluit Springendal & Dal van de Mosbeek is op één punt van begrenzing vernietigd. De Afdeling is van oordeel dat de grens op de bosrand rond de Vasserheide onvoldoende is gemotiveerd. Of de grens nu op de bosrand ligt of door het bos wordt getrokken, zoals de betreffende appellant heeft bepleit, maakt in dit geval voor de economie weinig uit. Door de grens door het bos te trekken komen een deel van het bos en twee landbouwpercelen buiten het gebied te liggen. Hier komen geen relevante habitattypen of soorten voor en zijn geen beheermaatregelen voorzien voor de instandhouding van het Natura 2000-gebied.
Ziet u, gezien het feit dat de Raad van State bij het beroep tegen de aanwijzing van Natura 2000-gebied bij Eilandspolder een soortgelijke afweging heeft gemaakt, hier een trend ontstaan? Zo ja, hoe beoordeelt u deze trend? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is geen sprake van een (nieuwe) trend. Volgens vaste jurisprudentie kan bij de begrenzing van Habitatrichtlijngebieden uitsluitend rekening worden gehouden met ecologische criteria. Dit is een bekend gegeven, waarmee lidstaten bij de aanwijzing van de gebieden rekening dienen te houden. Bovendien betrof het in het geval van Natura 2000-gebied Eilandspolder geen uitbreiding, maar het terugdraaien van een ten onrechte op de kaart aangebrachte verkleining van het gebied. Bebouwing, erven en tuinen, die in beginsel tekstueel zijn uitgezonderd, zijn zoveel mogelijk ook op de kaarten uitgezonderd als onderdeel van het Natura 2000-gebied. Volgens de uitspraak Eilandspolder was dat op twee plekken ten onrechte of te ruim gebeurd. In het ene geval was een tijdelijke botenopslag aangezien voor een bouwwerk. In het andere geval waren tuinen te ruim uitgezonderd. In beide gevallen is in het wijzigingsbesluit, dat ingevolge de uitspraak moest worden genomen, teruggevallen op de oorspronkelijke grens van het in 2000 aangewezen Vogelrichtlijngebied.
Deelt u het vermoeden dat de uitspraak van de Raad van State in alle toekomstige gevallen ecologie boven economie zal stellen?3
Bij uitspraken van de Raad van State is hiervan als zodanig geen sprake. De Afdeling Bestuursrechtspraak toetst of het aanwijzingsbesluit is gebaseerd op een motivering die vereist is volgens de Habitarichtlijn.
Op welke manier kunnen de economie en de impact op de maatschappij in de beoordeling worden meegenomen bij de besluitvorming?
Voor alle Natura 2000-gebieden moeten beheerplannen opgesteld worden. In een beheerplan wordt vastgelegd hoe en wanneer de natuurdoelen voor een gebied gehaald worden. Activiteiten in en rondom Natura 2000-gebieden (landbouw, recreatie, waterbeheer) die negatieve effecten op de natuur(doelen) hebben, kunnen ook in het beheerplan geregeld worden. Hiermee wordt een integrale aanpak bewerkstelligd, waarvan een sociaal economische toetsing onderdeel uitmaakt.