Het bejagen en serveren van beschermde zwanen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over het restaurant dat adverteert met het serveren van zwanen, geschoten in de provincie Zuid-Holland?1
Ja.
Serveert het restaurant deze beschermde vogels zonder in het bezit te zijn van een ontheffing daarvoor, zoals dit restaurant in het verleden ook deed?2 Zo ja, hoe is dit mogelijk, hoe bent u van plan hier tegen op te treden en hoe voorkomt u dat dit in de toekomst nog een keer gebeurt?
De knobbelzwaan is een beschermde inheemse diersoort in de zin van de Flora- en faunawet. Het is daarom onder meer verboden om knobbelzwanen te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.
De knobbelzwaan veroorzaakt echter ook schade in delen van het land. Daarom is de knobbelzwaan geplaatst op bijlage 2 van het Besluit beheer en schadebestrijding, waarmee provincies op grond van artikel 65 van de wet de mogelijkheid hebben om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor het bestrijden van knobbelzwanen.
Provincies zijn ook bevoegd om op basis van artikel 68 van de Flora- en faunawet ontheffing te verlenen voor populatiebeheer van knobbelzwanen. Een ontheffing kan slechts worden verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en er sprake is van een aangewezen belang, zoals de volksgezondheid, openbare veiligheid of de voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren.
Provincies kunnen ontheffing verlenen van het verbod op het onder zich hebben en verhandelen van in het kader van schadebestrijding en populatiebeheer gedode knobbelzwanen. Tegen de verhandeling van producten van dieren, die zijn gedood op grond van een geldige vrijstelling of ontheffing van de provincies, bestaat uit een oogpunt van soortenbescherming in beginsel geen bezwaar.
Uiteraard zal wel te allen tijde moeten worden voldaan aan de op grond van de Wet dieren geldende hygiënevoorschriften voor het op de markt brengen van dierlijke producten. Het is aan de provincies om handhavend op te treden.
Hoe gaat u deze commerciële activiteiten, waarvan u eerder heeft gezegd dat die ten aanzien van beschermde diersoorten ongewenst zijn, stoppen?3
Zie antwoord vraag 2.
Is in de ontheffing (verleend door de provincie Zuid-Holland) opgenomen dat gedode zwanen mogen worden gebruikt voor commerciële doelen en voor consumptie? Zo nee, bent u bereid de provincie hierop aan te spreken?
De provincies maken binnen de kaders van de wet hun eigen afweging bij het verlenen van ontheffingen voor het beheren van knobbelzwanen en het onder zich hebben of verhandelen van deze zwanen.
De door gedeputeerde staten van Zuid-Holland verleende ontheffing voor het beheer van knobbelzwanen is mede verleend uit oogpunt van verkeersveiligheid. In de betreffende ontheffing is niet opgenomen dat de gedode knobbelzwanen voor commerciële doeleinden en voor consumptie mogen worden gebruikt.
In de ontheffing van gedeputeerde staten van Zuid-Holland worden de volgende alternatieven vermeld die de houders van de ontheffing moeten aanwenden: verjaging, bewerken van eieren, plaatsen van vlaggen en gebruik van knalapparaten. Ondanks de inzet van deze alternatieven is er schade ontstaan en zijn verkeersonveilige situaties opgetreden. Daarom is afschot door de provincie noodzakelijk geacht. De gevraagde feitelijke gegevens zijn te verkrijgen bij de provincie Zuid-Holland.
Kunt u aangeven voor welk bedrag zwanen de afgelopen vijf jaar schade hebben aangericht in de provincie Zuid-Holland, hoeveel zwanen in deze provincie zijn afgeschoten en welke diervriendelijke alternatieven zijn gebruikt om zwanenschade te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met de ontheffingen verleend door de provincie Flevoland en Gelderland om zwanen af te schieten, omdat zwanen daar jaarlijks voor nog geen 2.000 euro en respectievelijk 6.000 euro aan schade zouden aanrichten?4 5
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de Kamer inlichten over welke alternatieven voor afschot eerst zijn uitgeprobeerd (wettelijke eis) en hoe vast is komen te staan dat de alternatieve schadepreventie en -bestrijding niet werkte?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat deze bedragen in geen geval een legitieme reden zijn om beschermde dieren af te schieten? Zo ja, bent u bereid de provincies hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het verkrijgen van panda’s uit China |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat door de jaren heen drie Minister-Presidenten, te weten Wim Kok, Jan Peter Balkenende en Mark Rutte, brieven hebben geschreven aan de Chinese autoriteiten over de huur van pandaberen?1 Zo ja, wat was de strekking van deze brieven? Welke argumenten werden gebruikt richting China om de panda’s naar Nederland te krijgen? Kan de Kamer inzage krijgen alle brieven die vanuit het kabinet inzake de levering van panda’s zijn geschreven? Zo nee, waarom niet?
De komst van de panda’s is onderdeel van een uitgebreid natuurbeschermingsproject waaraan Ouwehands Dierenpark gaat deelnemen. De dierentuin heeft zich de afgelopen 15 jaar ingezet om te kunnen participeren in het Chinese natuurbeschermingsprogramma ter bescherming van de reuzenpanda. In de afgelopen jaren heeft het kabinet op verschillende niveaus en manieren met de Chinese autoriteiten gesproken over bilaterale samenwerking tussen China en Nederland ter bescherming van de reuzenpanda en heeft aangegeven de inzet van Ouwehands Dierenpark richting de Chinese autoriteiten te ondersteunen.
Het uitgebreide natuurbeschermingsproject waaraan Ouwehands Dierenpark gaat deelnemen omvat naast de panda-uitleen ook andere elementen. Hiermee worden onderzoek, fokprogramma’s en programma’s om de reuzenpanda weer terug te brengen in het wild gefinancierd. Ook zal Ouwehands Dierenpark in Nederland onderzoek doen in samenwerking met Wageningen Universiteit. Verder biedt de samenwerking op het gebied van panda’s een goede basis om ook rond andere dierenbeschermingsprogramma’s samen te werken met China. Het biedt de kans om expertise en ervaring uit te wisselen en bij te dragen aan onderzoek, fokprogramma’s en programma’s om de reuzenpanda weer terug te brengen in het wild.
Deelt u de mening dat de Minister-President en de Minister van Buitenlandse Zaken zich met belangrijkere zaken bezig zouden moeten houden dan met het verkrijgen van pandaberen voor een dierentuin?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het ethisch acceptabel dat dieren in het algemeen, en panda’s in het bijzonder, inzet zijn van diplomatieke en economische relaties? Zo ja, waarom vindt u dat?
Dat China deze panda’s uitleent aan Nederland is een reflectie van de bijzondere en brede relaties die Nederland en China met elkaar hebben. Zoals hierboven staat beschreven is de uitleen onderdeel van een breder programma dat zich richt op bescherming van de reuzenpanda.
Vindt u het maatschappelijk en ethisch acceptabel om, door het accepteren van de panda’s, ja te zeggen tegen een innigere handelsrelatie met een land dat op grote schaal mensen- en dierenrechten schendt? Zo ja, hoe rechtvaardigt u een nauwere handelsrelatie met China? Zo nee, bent u bereid af te zien van het «pandageschenk»?
Economische diplomatie en aandacht voor mensenrechten zijn geen gescheiden trajecten. Rechtszekerheid, respect voor de rechtsstaat en mensenrechten maken een land economisch aantrekkelijker en sterker. Nederland zal ook daarom in de toekomst de dialoog met China blijven aangaan over deze onderwerpen.
Kunt u uiteenzetten hoe de aantasting van het welzijn van deze pandaberen, vanwege het langdurige transport en verandering van leefomgeving, zich verhoudt tot het doel van het Ouwehands Dierenpark om met de panda’s extra publiek te trekken?
Het vervoer van de pandaberen zal geschieden conform de normen van de internationale luchtvaartorganisatie IATA en de eisen die hiervoor in het kader van CITES (Convention on International Trade in Endangered Species of wild fauna and flora) worden gesteld. Er is de Chinese overheid en de ontvangende dierentuin alles aan gelegen om het vervoer vanuit het fokcentrum in China naar de Nederlandse dierentuin zo goed mogelijk te laten verlopen, zonder nadelige gevolgen voor het welzijn van de panda’s. Ouwehands Dierenpark heeft aangegeven deze bijzondere, bedreigde diersoort graag te willen huisvesten en hoopt dat de panda’s voor nageslacht zullen zorgen. Op die wijze kan Ouwehands Dierenpark bijdragen aan het behoud van deze diersoort. Aangezien de panda’s bij het grote publiek een bekende en geliefde diersoort zijn, hoopt de dierentuin op extra bezoekers om daarmee ook de kosten van huisvesting en verzorging van deze panda’s te kunnen bekostigen.
Hoe kunt u garanderen dat de driemaandelijkse cursus over de verzorging van pandaberen voldoende is om borg te dragen voor de intensieve zorg die deze kwetsbare soort nodig heeft?
De Chinese overheid zorgt ervoor dat de kennis, die in het fokcentrum in China is opgedaan met betrekking tot een optimale verzorging, huisvesting en voeding van de pandaberen, wordt overgedragen op de Nederlandse verzorgers. Hiervoor is een overeenkomst gesloten tussen het Chinese fokcentrum en Ouwehands Dierenpark, waarin garanties zijn opgenomen voor het welzijn van de panda’s.
Hoeveel huur wordt jaarlijks voor de pandaberen betaald? Kunt u garanderen dat er geen Nederlands belastinggeld gaat naar de huur voor de panda’s?
De dierentuin draagt de kosten van dit programma.
Is er geld door de Nederlandse overheid in het gehele traject geïnvesteerd in het naar Nederland halen van de panda’s? Zo ja, hoeveel?
De Nederlandse regering heeft de afgelopen jaren op diverse momenten de inzet van Ouwehands Dierenpark richting de Chinese autoriteiten ondersteund. De Nederlandse overheid heeft hier geen geld in geïnvesteerd.
De berichtgeving ‘Dinkelland tegen besluit EZ over Natura 2000’ en ‘Geen naaldbossen in Twente’ |
|
Helma Lodders (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving «Dinkelland tegen besluit EZ over Natura 2000» en «Geen naaldbossen in Twente»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op de berichtgeving?
Ik heb begrip voor de gevoelens die de voorgestelde wijziging in de streek heeft opgeroepen. In de ontwerp geactualiseerde gebiedsanalyse van het gebied Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek die als onderdeel van de partiële herziening van het PAS op 7 september jl. ter inzage is gelegd, is een extra maatregel opgenomen. De achtergrond van deze maatregel is dat op grond van de meest recente inzichten met AERIUS Monitor 2015 is berekend dat de stikstofdepositie in delen van dit gebied hoger is dan in Monitor 2014 en de daling trager verloopt. Om te kunnen blijven garanderen dat de gebiedsanalyse in het kader van het programma aanpak stikstof kan blijven fungeren als passende beoordeling is vanuit het voorzorgsbeginsel een extra maatregel opgenomen.
Na de ter inzage legging (TIL) is de maatregel, mede in het licht van de vragen over nut en noodzaak, opnieuw beoordeeld. Er is een oplossing gevonden om tot een ecologisch verantwoorde invulling te komen met veel minder invloed op het gebied.
Is het waar dat er eenzijdig door u besloten is maatregelen te nemen om het Natura2000-gebied Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek (AVAV) uit te breiden?
Het Ministerie van Economische Zaken is voortouwnemer voor het opstellen van de gebiedsanalyse voor dit gebied en heeft daartoe besloten de maatregel als voorstel in de ontwerp geactualiseerde gebiedsanalyse op te nemen. In dit geval was er, gezien de bestuurlijk afgesproken planning, onvoldoende tijd om middels een uitgebreider proces aan de voorkant andere belanghebbenden te betrekken. De inspraakprocedure voorziet hier uiteraard wel in.
Kunt u aangeven hoe er met de provincie Overijssel en de gemeente Dinkelland is gecommuniceerd over dit besluit?
De wijziging is zo snel mogelijk gecommuniceerd met de provincie Overijssel zodra duidelijk was dat deze maatregel zou worden opgenomen. Helaas was dit erg kort voor de start van de TIL. Sindsdien is er overleg met de provincie Overijssel om de situatie nader te onderzoeken. Met de gemeente heeft geen overleg plaatsgevonden, omdat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering bij de provincie ligt.
Klopt de berichtgeving dat dit zal gebeuren naar aanleiding van de tussentijdse aanpassing van AERIUS?
Ja.
Is de tussentijdse aanpassing van AERIUS besproken met de provincies voor de invoering van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) op 1 juli 2015? Zo ja, wat was de reactie toentertijd van de afvaardiging uit de provincie?
Ja, dit is een bestuurlijke afspraak tussen de PAS-partners. Uw kamer is hierover op 14 april jl. geïnformeerd (Kamerstuk 33 037, nr. 151).
Wat betekent dit voor de meldingen en de vergunningverlening voor ondernemers die sinds 1 juli 2015 een aanvraag hebben kunnen indienen? Liggen alle aanvragen nu stil? Wat zijn hier de economische en financiële gevolgen van voor bedrijven?
Bedrijven die sinds 1 juli 2015 een melding hebben gedaan in het kader van de PAS hoeven niet alsnog een vergunning aan te vragen. Wanneer een vergunning is toegekend voor de inwerkingtreding van de geactualiseerde AERIUS Monitor 2015, kan worden besloten overeenkomstig de oorspronkelijke AERIUS Monitor 2014. Wanneer een vergunning is aangevraagd voor de inwerkingtreding van de nieuwe AERIUS-versie, maar het besluit is genomen na de aanpassing, zal dat besluit gebaseerd moeten worden op de geactualiseerde versie van AERIUS. Dat kan betekenen dat een aanvraag moet worden aangepast. Aanvragen hoeven daarom niet stil te liggen.
Kunt u aangeven of het klopt dat bedrijven die in een eerder stadium een melding hebben gemaakt nu genoodzaakt zullen zijn een vergunning aan te vragen met als gevolg extra leges?
Zie antwoord vraag 7.
In het persbericht bij de invoering van de PAS geeft gedeputeerde Maij aan: «met de PAS geven rijk en provincies ruimte aan ondernemers, omdat ze belangrijk zijn voor onze economie», maar deelt u de mening dat op deze manier zo de mogelijkheid tot ontwikkeling op slot zit terwijl de PAS juist ruimte diende te bieden?3
Nee. Om ervoor te zorgen dat de PAS zo optimaal mogelijk werkt, is het noodzakelijk dat wordt uitgegaan van de meest actuele kennis. Dit betekent in beginsel een jaarlijkse actualisatie van het onderdeel AERIUS Monitor, zoals is beschreven in het programma. Ik verwijs u hiervoor ook naar mijn antwoord op vraag 6.
Op welke andere plekken in Nederland levert de tussentijdse aanpassing van AERIUS extra maatregelen op ter uitbreiding van de natuur? Wat betekent dit voor de meldingen en de vergunningaanvraag?
Bij de berekening met AERIUS Monitor 2015 is gebleken dat bij de gebieden Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek en het Drentsche Aa-gebied de stikstofdepositie hoger blijkt te zijn dan berekend met AERIUS Monitor 2014. Het ecologisch oordeel was hierbij niet meer volledig te onderbouwen met de huidige herstelmaatregelen, waardoor vanuit het voorzorgbeginsel aanvullende herstelmaatregelen nodig worden geacht. Hiermee wordt voorkomen dat de meldingen en vergunningverlening voor dit gebied komt stil te liggen.
Deelt u de mening dat dergelijke gevolgen van de aanpassingen in AERIUS het draagvlak voor de PAS ondermijnen?
Nee, hoewel ik begrip heb voor de onrust die is ontstaan. De actualisatie van AERIUS Monitor en de eventuele gevolgen daarvan voor de ontwikkelingsruimte of maatregelenpakketten zijn noodzakelijk om het programma de juridische basis te kunnen blijven bieden voor activiteiten die stikstof uitstoten. Uw Kamer heeft ook het belang van de juridische houdbaarheid van het programma en de daarmee samenhangende monitoring en bijsturing benadrukt.
Waarom is er door u eenzijdig gekozen om herstelmaatregelen te nemen zoals het aanplanten van 46 hectare naaldbos in het buffergebied?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 3.
Waarom is er binnen dit specifieke natuurgebied gekozen voor een naaldbos, aangzien dit daar van nature helemaal niet voorkomt?
De gedachte is dat naaldbomen meer stikstof invangen, omdat deze bomen jaar rond hun naalden behouden.
Bent u bereid om in overleg te treden met lokale en provinciale overheden teneinde te komen tot passende maatregelen?
Er vinden reeds gesprekken met provincie Overijssel plaats. Naar aanleiding van de zienswijzen hebben mijn medewerkers overleg gevoerd met meerdere deskundigen op het gebied van stikstofdepositie. Dit heeft geresulteerd in een aanpassing van de aanvullende maatregel. Deze aanpassing behelst dat er geen aanplanting van naaldbos zal zijn. Ook zal de omvang van de beplanting beperkter blijven dan eerder gedacht. Deze aanpassing zal in de definitieve versie van de gebiedsanalyse worden verwerkt.
Het bericht “Illegale opvangers vrijuit om wanbeleid Pieterburen” |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Illegale opvangers vrijuit om wanbeleid Pieterburen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 5 oktober jl. waarin twee opvangers van zeehonden ontslagen zijn van rechtsvervolging omdat de rechter het gerechtvaardigd vond dat zij de zorg voor die zeehonden niet aan Pieterburen toevertrouwden?2
Het Openbaar Ministerie heeft op 16 oktober jl. hoger beroep ingesteld naar aanleiding van voornoemde uitspraak van de rechtbank. De zaak is daarmee onder de rechter.
Indien u de analyse van de rechter deelt, vindt u het zorgelijk dat bij een van de drie erkende zeehondenopvangcentra schijnbaar het financieel belang in plaats van het belang van dierenwelzijn voorop staat?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn voor u de mogelijkheden om te interveniëren in deze kwestie om te komen tot een oplossing waarin zowel het dierenwelzijn als financiële houdbaarheid is geborgd? Zou u bijvoorbeeld mediation kunnen faciliteren?
De bestaande drie centra met een ontheffing voor de opvang van zeehonden die in nood verkeren, zijn particuliere initiatieven. De overheid stelt op grond van de Flora- en Faunawet de kaders waar de opvangcentra aan moeten voldoen.
In het Algemeen Overleg Natuurbeleid en Biodiversiteit op 28 mei jl. is de opvang van zeehonden aan de orde geweest. In het AO is toegezegd dat in samenspraak met de provincies en betrokken partijen naar mogelijke oplossingen gekeken zal worden.
Op voorspraak van de Waddenprovincies voert de heer B. Eenhoorn op verzoek van mijn voorganger en de provincies een aantal verkennende gesprekken met betrokkenen. Over de uitkomst daarvan zal ik u nader informeren.
De wijziging van de gebiedsanalyse van Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geen maatregelen van bovenaf»?1
Ja.
Klopt het dat bij de wijzing van de gebiedsanalyse 46,2 hectare dennenbos wordt toegevoegd aan het Natura gebied Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek, meer bepaald aan de bufferzone van de Agelerbroek?
In de ontwerpgeactualiseerde gebiedsanalyse die op 7 september als onderdeel van de partiele herziening van het programma aanpak stikstof ter inzage gelegd is een maatregel opgenomen om stikstof in te vangen, door het bebossen van de bufferzone bij Agelerbroek en enkele kleinere bufferzones bij Voltherbroek. Hierbij is aangegeven dat de aanplant met loofbomen in combinatie met stroken naaldbomen, die meer stikstof afvangen omdat ze in de winter hun blad behouden, voor mogelijk werd gehouden.
Heeft het Rijk het voortouw genomen in deze wijziging van de gebiedsanalyse?
Omdat het Ministerie van Economische Zaken voortouwnemer is voor het opstellen van de gebiedsanalyse voor dit gebied, is besloten de maatregel als voorstel in de ontwerp geactualiseerde gebiedsanalyse op te nemen.
Waarom is deze wijziging niet gecommuniceerd en afgestemd met de Provincie en de bestuurlijk trekker van het gebiedsproces, te weten de gemeente Dinkelland?
De wijziging is zo snel mogelijk gecommuniceerd met de provincie Overijssel zodra duidelijk was dat deze maatregel zou worden opgenomen. Helaas was dit kort voor de start van de ter inzage legging (TIL). Sindsdien is er overleg met de provincie Overijssel om de situatie nader te onderzoeken. Met de gemeente heeft geen overleg plaatsgevonden, omdat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering bij de provincie ligt.
Bent u zich er van bewust dat deze onaangekondigde wijziging een sterke negatieve invloed heeft op het lopende gebiedsproces en alle inspanningen die er zijn geweest ten aanzien van het convenant «samen werkt beter»? Zo ja, hoe heeft u hier dan rekening mee gehouden?
Ik heb begrip voor de gevoelens die de voorgestelde wijziging in de streek heeft opgeroepen. In dit geval was er, gezien de bestuurlijk afgesproken planning, onvoldoende tijd om middels een uitgebreider proces aan de voorkant andere belanghebbenden te betrekken. In de ontwerp geactualiseerde gebiedsanalyse van het gebied Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek die als onderdeel van de partiële herziening van het PAS op 7 september jl. ter inzage is gelegd, is een extra maatregel opgenomen. De achtergrond van deze maatregel is dat op grond van de meest recente inzichten met AERIUS Monitor 2015 is berekend dat de stikstofdepositie in delen van dit gebied hoger is dan in Monitor 2014 en de daling trager verloopt. Om te kunnen blijven garanderen dat de gebiedsanalyse in het kader van het programma aanpak stikstof kan blijven fungeren als passende beoordeling is vanuit het voorzorgsbeginsel een extra maatregel opgenomen.
Na de ter inzage legging (TIL) is de maatregel, mede in het licht van de vragen over nut en noodzaak, opnieuw beoordeeld. Er is een oplossing gevonden om tot een ecologisch verantwoorde invulling te komen met veel minder invloed op het gebied.
Deelt u de mening dat het proces bij een ingrijpende wijziging van een gebiedsanalyse anders moet? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 5.
Kunt u toelichten of deze wijzing van de gebiedsanalyse voortkomt uit een technische aanpassing in de rekenmethode van Aerius waardoor de stikstofdepositie hoger is uitgevallen?
Bij de berekening met AERIUS Monitor 2015 is gebleken dat bij de gebieden Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek en het Drentsche Aa-gebied de stikstofdepositie hoger was dan berekend met AERIUS Monitor 2014. Het ecologisch oordeel was hierbij niet meer volledig te onderbouwen met de huidige herstelmaatregelen, waardoor vanuit het voorzorgbeginsel aanvullende herstelmaatregelen nodig worden geacht. Hiermee wordt voorkomen dat de meldingen en vergunningverlening voor dit gebied komen stil te liggen.
Kunt u toelichten waarom er voor deze maatregel is gekozen van het aanleggen van 46,2 hectare dennenbos en niet voor andere mogelijke maatregelen? Kunt u aangeven welke andere maatregelen mogelijk zijn?
Ecologische herstelmaatregelen zijn voor het gebied niet meer voorhanden. Het betreft hier een grondwaterafhankelijke habitattype, waarvoor het nemen van hydrologische maatregelen essentieel is om deze typen voor verslechtering te behoeden. Deze maatregelen waren reeds in de gebiedsanalyse van 1 juli jl. opgenomen en dienen met urgentie te worden uitgevoerd. Stikstof-verminderende maatregelen waren nog de enige mogelijke maatregelen. Hierbij werd gedacht aan stikstof-invangende beplanting en saneren van piekbelasters. Aangezien de bufferzone reeds in de vigerende gebiedsanalyse was opgenomen, werd beplanting met stikstof invangende naaldbomen als meest kansrijk gezien. De gedachte hierbij was dat naaldbomen meer stikstof invangen, omdat ze jaarrond hun naalden behouden.
Naar aanleiding van de zienswijzen hebben mijn medewerkers overleg gevoerd met meerdere deskundigen op het gebied van stikstofdepositie. Dit heeft geresulteerd in een aanpassing van de aanvullende maatregel. Deze aanpassing behelst dat er geen aanplanting van naaldbos zal zijn. Ook zal de omvang van de beplanting beperkter blijven dan eerder gedacht. Deze aanpassing zal in de definitieve versie van de gebiedsanalyse worden verwerkt.
Heeft u bij de keuze voor de aanleg van 46,2 hectare dennenbos rekening gehouden met andere effecten van deze maatregel, zoals of het past in dit gebied waar alleen maar loofbos is en of het naaldbos juist niet de hydrologische situatie en het grondwater in het gebied zal verslechteren? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft u er, bij uw beslissing om 46,2 hectare dennenbos aan te leggen in een loofbosgebied, rekening mee gehouden dat het effect van de aanleg van een dennenbos in het algemeen (en in een niet omringende bosgordel in het bijzonder) zeer beperkt is? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven hoeveel landbouwgrond er verloren gaat door de maatregel om 46,2 hectare naaldbos aan te leggen?
Deze maatregel wordt toegepast in de bufferzone (46,2 hectare), die in de gebiedsanalyse van 1 juli jl. is benoemd als te verwerven en in te richten voor hydrologische maatregelen. De gebiedsanalyse laat ruimte voor aangepast agrarisch beheer in deze zone. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op de vragen 8 t/m 10.
Het bericht dat gemeenten uitbreidingsvergunningen voor nertsenhouderijen goedkeuren |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verbod en tóch meer nertsen erbij, Gemert-Bakel en Laarbeek keuren uitbereiding goed?1
Ja.
Is het waar dat sinds de rechtbank de Wet op het verbod op de pelsdierhouderij (hierna: de wet) heeft geschorst alleen al in Noord-Brabant zes gemeenten vergunningen hebben verleend voor het houden van duizenden volwassen nertsen en er in Brabant in totaal bijna 15.000 volwassen nertsen bij zijn gekomen?
Ik kan bevestigen dat in de provincie Noord-Brabant sinds de inwerkingtreding van de Wet verbod pelsdierhouderij op 15 januari 2013 in totaal voor acht bedrijven omgevingsvergunningen zijn afgegeven voor de uitbreiding van het aantal dieren. In totaal gaat het, sinds 15 januari 2013, om bijna 15.000 moederdieren. Dit is het totaal van uitbreidingsvergunningen minus een aantal ingetrokken vergunningen. De provincie Noord-Brabant kan niet bevestigen of de kooien voor het aantal vergunde dieren ook daadwerkelijk gerealiseerd zijn. Het verkrijgen van een omgevingsvergunning betekent niet dat de pelsdierhouder ook in strijd met de Wet verbod pelsdierhouderij heeft gehandeld.
Zijn er andere gemeenten buiten Noord-Brabant waar er nertsenhouderijen bij zijn gekomen of waar uitbreidingen hebben plaatsgevonden sinds de wet is geschorst?
Het is nog niet bekend of in Noord-Brabant sprake is van daadwerkelijke realisatie van de omgevingsvergunningen voor uitbreiding. Het valt niet uit te sluiten dat er buiten de provincie Noord-Brabant nertsenhouderijen zijn bij gekomen dan wel zijn uitgebreid sinds het moment dat de wet buiten werking was gesteld. De Wet verbod pelsdierhouderij was in de periode 21 mei 2014 tot 10 november 2015 door de rechtbank buitenwerking gesteld en de NVWA heeft daarom in deze periode de wet niet kunnen handhaven.
Wat is uw reactie op de uitspraken van het College van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, dat stelt niet de instrumenten te hebben om de ongewenste nieuwe vestiging of uitbreiding van nertsenhouderijen te voorkomen?
Het verlenen van omgevingsvergunningen is een bevoegdheid van gemeenten met een toetsing op milieu en bouwaspecten welke los staat van de Wet verbod pelsdierhouderij, die op een ethische afweging is gebaseerd. Dergelijke vergunningen kunnen, onafhankelijk van de Wet verbod pelsdierhouderij verleend worden.
Uit een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt echter wel dat gemeenten bij de vormgeving van hun bestemmingsplannen rekening kunnen houden met de Wet verbod pelsdierhouderij (26 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2718). Deze rechtszaak ging over een bestemmingsplan waarin alleen bestaande pelsdierhouderijen waren toegestaan. Het bestemmingsplan bood, gelet op de Wet verbod pelsdierhouderij, geen ruimte voor nieuwe pelsdierhouderijen. De Afdeling achtte dit toelaatbaar. De Afdeling overwoog dat aan de Wet verbod pelsdierhouderij weliswaar geen ruimtelijk motief ten grondslag ligt, maar dat de gemeente rekening mocht houden met de ruimtelijke gevolgen van die wet en de gevolgen van de wet voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Dat de Wet verbod pelsdierhouderij door de rechtbank Den Haag buiten werking was gesteld, leidt volgens de Afdeling niet tot een ander oordeel. De gemeente mocht, aldus de Afdeling, belangrijke betekenis toekennen aan het door de wetgever beoogde verbod op pelsdierhouderijen.
Wat kunt u, nu de wet tijdelijk buiten werking is gesteld, doen om de uitbreiding van nertsenhouderijen te stoppen?
Zoals aangegeven in mijn brief van 11 november 2015 (Kamerstuk 30 826 nr. 41) onderzoek ik op dit moment met het Openbaar Ministerie wat de gevolgen zijn van het arrest van het gerechtshof Den Haag voor de handhaving van de Wet verbod pelsdierhouderij. De Nederlandse Federatie van Edelpelsdierhouders (NFE) kan in cassatie gaan bij de Hoge Raad.
Wanneer verwacht u een definitieve uitspraak in de beroepsprocedure die u heeft aangespannen tegen het opschorten van de wet?
Zie antwoord vraag 5.
Het rapport Stop met kiloknallen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het rapport «Stop met kiloknallen» van Wakker Dier, waaruit blijkt dat kiloknallers zorgen voor dierenleed in de vleesindustrie?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de notitie van het Landbouw Economisch Instituut (LEI) in opdracht van Wakker Dier, waaruit blijkt dat de dalende opbrengst heeft geleid tot a) het houden van meer dieren per bedrijf, b) het houden van meer dieren per vierkante meter en c) het verhogen van de productie per dier?2
De notitie van het LEI beschrijft op een objectieve wijze de (bedrijfseconomische) ontwikkelingen in de Nederlandse vleesvarkens- en vleeskuikenhouderij in de periode 1980 – 2013.
Deelt u de conclusies van EFSA 2012 dat het verhogen van de productie per dier nadelige gevolgen heeft voor het dierenwelzijn, zoals bijvoorbeeld meer spenen per zeug fokken om zo meer biggen te werpen met hogere biggensterfte tot gevolg, het fokken van kippen die hun eigen gewicht niet meer kunnen dragen, het fokken van koeien op meer melk waardoor koeien welzijnsproblemen ondervinden zoals vruchtbaarheidsproblemen en uierontsteking? Zo nee, waarom niet?3
Naast verhoogde productie is een groot aantal factoren van invloed op het welzijn van dieren zoals bezettingsdichtheid, voeding, huisvesting, ingrepen en transport. Het EFSA-rapport waar u naar refereert gaat over varkens. Daarin staat dat er sprake is van verminderd welzijn wanneer er niet voldoende productieve spenen zijn voor deze extra biggen. De stuurgroep bigvitaliteit heeft ten doel de biggensterfte terug te dringen en zet erop in dat een zeug de biggen ook zelf moet kunnen grootbrengen en daarvoor voldoende spenen heeft. Of de ontwikkeling naar een grote toom per zeug maatschappelijk en ethisch geaccepteerd wordt, zal voor de sector een belangrijk aandachtspunt moeten zijn bij verdere verduurzaming. Ik ben hierover in gesprek met de stuurgroep bigvitaliteit. Voor mijn standpunt over verhogen van de productie per melkkoe verwijs ik u naar mijn brief van 14 juli 2015 over de gevolgen van de stijging van de Nederlandse melkproductie (Kamerstuk 33 979, nr. 99).
Bent u bereid tot regelgeving die grenzen stelt aan de verhoging van de productie per dier ten behoeve van het dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
Zoals ook aangegeven in mijn brief van 14 juli jl. zal ik geen norm stellen aan de melkgift per koe. Ook ben ik niet voornemens voor andere diersoorten normen op te stellen.
Een houder is verantwoordelijk voor het welzijn van zijn dieren. Hij heeft er belang bij dat zijn dieren, ouders en nakomelingen, gezond en vitaal zijn, ook bij verhoging van de productie. Hij kan daaraan bijdragen door het kiezen van bepaalde rassen, goede huisvesting, goed management. Ik zie de fokkerij als een kans en mogelijkheid om verdere stappen te zetten naar een duurzame veehouderij. Ook fokkerijorganisaties en de Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij hebben een verantwoordelijkheid te nemen in deze.
Hoe beoordeelt u de conclusies van het Compendium voor de Leefomgeving dat het houden van meerdere dieren per vierkante meter leidt tot een verminderde weerstand en een hogere infectiedruk, waardoor boeren meer antibiotica gingen gebruiken met het gevolg dat er anno 2015 sprake is van antibioticaresistentie met grote risico’s voor de volksgezondheid? Bent u met ons van mening dat een effectieve maatregel binnen het antibioticabeleid het verminderen van de dierbezetting is? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid om te treffen? Zo nee, waarom niet?4
De veehouderijsectoren hebben de afgelopen jaren een stevige daling in het antibioticumgebruik gerealiseerd. Hiervoor zijn diverse maatregelen door de sectoren ingevoerd. Deze zijn veelal bedrijfsspecifiek van aard. Een goede diergezondheid vraagt om een bedrijfsspecifieke aanpak waarbij meerdere factoren worden betrokken, in plaats van eendimensionale maatregelen sector breed. In de Kamerbrief van 27 mei 2015 (Kamerstuk 29 638, nr. 200) is per sector aangegeven welke maatregelen zij oppakken om een verdere daling in het gebruik te realiseren. In deze brief is tevens aangegeven dat de komende periode benut wordt om het beleid te reflecteren en te komen tot een vervolgbeleid voor de komende 5 jaar. Met dit vervolgbeleid zullen bestaande en nieuwe maatregelen ingevoerd worden gericht op de vermindering van resistentie, verdere daling in het gebruik en verdere verbetering van de diergezondheid.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Inspecteur Generaal-NVWA en conclusies van het Planbureau voor de Leefomgeving en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid dat het prijsbeleid van supermarkten voedselfraude in de hand werkt en dat voedselschandalen een onoverkomelijk gevolg zijn van de lage marges die de vleesketen hanteert?5 6 7
In mijn brief van 14 januari 2015 (Kamerstuk 31 532, nr. 144) heb ik reeds aangegeven dat ik het onwenselijk vind dat supermarkten aanbiedingen voor vlees hanteren, waarbij het product zeer voordelig in de winkelschappen wordt aangeboden. Dergelijke aanbiedingen kunnen leiden tot extra prijsdruk in de keten (onder meer boer en slachterijen). Ik deel de zorg hierover. Daarnaast kan het gebruik van aanbiedingen van vlees een signaal zijn dat vlees een stuntartikel is, terwijl ik vind dat voor kwalitatief goed vlees, een redelijke prijs moet worden betaald. Daar komt bij dat wanneer de marges te klein worden, er druk kan ontstaan om de grenzen van het wettelijk minimum op te zoeken, zowel in termen van dierenwelzijn als voedselveiligheid.
Mijn beleid is gericht op een markt gestuurde verduurzaming van de productie en consumptie van vlees die maatschappelijk gedragen wordt (brief van 6 juni 2014, Kamerstuk 21 501-32, nr. 789). Het initiatief ligt primair bij het bedrijfsleven en bij de consument. Vanuit de overheid wordt dit ondersteund, onder andere met de pilot in de agrofoodsector over een gedragscode eerlijke handelspraktijken.
Tevens gaf ik in mijn brief van 14 januari 2015 aan dat met het CBL en de overige organisaties die deel uitmaken van de Alliantie Verduurzaming Voedsel (FNLI, KHN, LTO en Veneca), in de Agenda Verduurzaming Voedsel 2013–2016 afgesproken is dat vanaf 2020 al het vlees dat in Nederland wordt aangeboden op duurzame wijze geproduceerd is. Prijsafspraken als zodanig maken hier geen onderdeel van uit, maar wel dat een eerlijke prijs voor de producent onderdeel is van duurzaamheid. Ook gaf ik aan in gesprek te zullen gaan met verschillende grote supermarkten met als doel te komen tot afspraken over het uitbannen van het stunten met vlees. Op 29 januari 2015 heb ik met enkele supermarkten en de branchevereniging Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) gesproken over het goedkoop aanbieden van vlees. In het gesprek heb ik benadrukt dat een dergelijke strategie niet past in tijden van vleesschandalen en ook niet bij de gezamenlijke wens tot verduurzaming van de vleesketen. In het gesprek werd bevestigd dat er sprake is van een gedeelde wens om te komen tot (verdere) verduurzaming van de vleesketen. Daar hoort prijsvorming en het effect daarvan in de keten bij. Tevens voer ik met enkele individuele supermarkten gesprekken hierover.
Mijn standpunt omtrent het verbieden van vlees onder de kostprijs heb ik reeds uiteengezet in mijn brief van 6 juni 2014 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 789). Zoals ik in die brief heb aangegeven verwacht ik geen positief effect van een wettelijk verbod op de verkoop onder de inkoopprijs.
Erkent u dat het produceren van goedkoop vlees onwenselijk is omdat dit een bedreiging vormt voor de volksgezondheid, de voedselveiligheid en het dierenwelzijn? Bent u bereid om de verkoop van vlees onder de kostprijs te verbieden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de stand van zaken betreffende het door u aangekondigde convenant kiloknallers? Bent u bereid om de bulkproductie van goedkoop vlees, bestemd voor de export, uit te faseren? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Duizenden kalveren die langzaam stikken tijdens en na de slacht van de moederkoe |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u het Duitse ARD-programma gezien waaruit blijkt dat in Duitsland 18.000 drachtige koeien per jaar worden geslacht?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel drachtige koeien op jaarbasis in Nederlandse slachthuizen worden geslacht? Zo nee, waarom niet?
Nee. Hier wordt geen registratie van bijgehouden. Drachtige dieren mogen op basis van de transportverordening (Vo (EG) 1/2005) niet vervoerd worden indien de dracht 90% of verder gevorderd is.
Onderschrijft u de kritiek van Duitse dierenartsen dat, bij het slachten van drachtige koeien, ongeboren kalveren een langzame verstikkingsdood van soms wel twintig minuten moeten ondergaan? Zo nee, waarom niet?
Ongeboren kalveren zijn voor hun zuurstofvoorziening afhankelijk van de zuurstofaanvoer via de placenta, en hebben geen zelfstandige ademhaling of ademhalingsreflex). Bij het slachten van het moederdier zullen de dieren als gevolg van het wegvallen van de zuurstofvoorziening komen te overlijden.
Op basis van de geldende internationale wetenschappelijke opinie, conform de OIE, wordt aanbevolen, indien bij de slacht een ongeboren vrucht wordt aangetroffen, deze ongemoeid in de uterus te laten tot deze als gevolg van zuurstofgebrek overleden is. Recent worden er vraagtekens bij geplaatst of dit inderdaad in alle stadia van de dracht de meest diervriendelijke optie is.
Samen met mijn Duitse, Deense en Zweedse collega heb ik recent aan de EFSA advies gevraagd op welke wijze het aanbieden van drachtige dieren voor de slacht het beste teruggedrongen kan worden. En áls drachtige dieren desondanks toch geslacht worden, hoe dan het beste met de ongeboren vrucht omgegaan kan worden. De EFSA werkt momenteel aan deze vragen, en zal uiterlijk 30 november 2016 hierover rapporteren2. Op basis van de EFSA rapportage zal ik met mijn collega’s overleggen welke passende maatregelen gewenst zijn.
Ook heb ik recent Wageningen UR/Livestock Research opdracht gegeven hiernaar onderzoek te verrichten. Dit onderzoek kan tevens input leveren aan de EFSA-studie.
Bent u bereid, in navolging van uw Duitse collega, tot een verbod op het slachten van drachtige koeien? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet? Welke belangen verzetten zich tegen een verbod?
Er is in Duitsland geen verbod op het slachten van drachtige dieren. Op basis van de transportverordening (Vo (EG) 1/2005) mogen dieren niet vervoerd worden indien de dracht 90% of verder gevorderd is. Er wordt tussen de verschillende betrokken partijen momenteel wel gesproken om overeen te komen om geen drachtige dieren aan te voeren op het slachthuis gedurende de laatste drie maanden van de dracht. Het Duitse ministerie beziet hiervoor de mogelijkheid voor uitbreiding van de regelgeving voor nationale transporten. Voor internationale transporten is het niet mogelijk de transportverordening nationaal uit te breiden.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 heb ik recent aan EFSA advies gevraagd en Wageningen UR opdracht gegeven voor onderzoek. Op basis hiervan zal ik bezien welke maatregelen gewenst zijn. Ik zal daarbij de uitkomsten van het overleg en de mogelijkheden die in Duitsland worden bezien voor aanpassing van de nationale wetgeving, betrekken.
Bent u bereid om samen met uw Duitse collega te pleiten voor een verbod op het slachten van drachtige koeien in de gehele Europese Unie? Zo ja, bij welke gelegenheid ziet u die kans? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om, in navolging van uw Duitse collega, het huidige vervoersverbod voor drachtige koeien uit te breiden naar drie maanden voor de uitgerekende kalverdatum? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Natuurmonumenten gaat de mist in met bonus’ |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw mening over het bericht «Natuurmonumenten gaat de mist in met bonus»?1
Wat is uw mening over de feiten dat (1) Natuurmonumenten de directie een bonus verstrekt terwijl dit niet is toegestaan volgens de brancheregels, (2) dit niet wordt vermeld in het jaarverslag en (3) dit na kritische vragen wordt hersteld in een herzien jaarverslag, maar dat dit herziene jaarverslag vervolgens (in eerste instantie) niet online wordt gezet?
Bent u bereid Natuurmonumenten – met wie u een subsidierelatie heeft- aan te spreken op deze fouten?
Voor welke prestaties heeft de directie exact de bonus ontvangen?
Hebben alle andere medewerkers van Natuurmonumenten ook een dergelijke bonus/gratificatie ontvangen?
Hebben de medewerkers die bijgedragen hebben aan de bij vier genoemde prestaties ook een dergelijke bonus/gratificatie ontvangen?
Bent u ervan op de hoogte dat het directeurssalaris bij Natuurmonumenten 138 duizend euro bedraagt plus 12 duizend euro vakantiegeld (en bovengenoemde bonus)? Wat vindt u van de hoogte van dit salaris voor een goededoelenorganisatie?
Bent u ervan op de hoogte dat dit 14% meer is dan het voorgaande jaar? Vindt u deze verhoging redelijk of bent u van mening dat dit niet in lijn is met de maatschappelijke kritiek op de grote inkomensverschillen tussen lagere en hogere inkomens? Heeft de rest van het personeel ook 14% salarisverhoging ontvangen?
Hoe verklaart u dat het accountantsverslag is goedgekeurd ondanks deze fout?
Kunt u deze maal een serieus antwoord op bovenstaande vragen geven waarbij per vraag een inhoudelijk antwoord wordt geformuleerd?
Ik beantwoord vragen altijd serieus. Gezien de aard van uw vragen in relatie tot mijn verantwoordelijkheid heb ik gemeend uw vragen adequaat te hebben beantwoord. Ik heb bij de beantwoording van uw vragen tevens rekening gehouden met bevoegdheden die bij de vereniging Natuurmonumenten zelf, en meer in het bijzonder haar Verenigingsraad, zijn belegd.
Vindt u zelf als oud-Kamerlid dat u de Kamer serieus neemt bij haar recht op het stellen van schriftelijke vragen en het recht op informatie gezien de wijze waarop u de vragen over het bericht: «Natuurmonumenten gaat de mist in met bonus» op 31 augustus jongstleden heeft beantwoord? Zo ja, kunt u dit toelichten?2
Ja. Voor een toelichting verwijs ik u naar het antwoord op vraag 10.
Misstanden in de nertsenhouderij en massale uitbreidingen door nertsenhouders |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Schokkende beelden van nertsen met verwondingen in nertsenfokkerij Milheeze» van Omroep Brabant?1
Ja.
Op de beelden zijn verschillende nertsen met grote open wonden te zien: hoe verklaart u dat deze misstanden mogelijk zijn in de Nederlandse nertsenhouderij?
Op de beelden zijn dieren met grote verwondingen te zien. Dat is ernstig en deze dieren hebben zorg nodig. Aan de hand van de beelden is echter geen verklaring te geven van de oorzaak van deze specifieke verwondingen, noch of deze beelden afkomstig zijn van Nederlandse bedrijven. Omdat het onduidelijk is hoe, waar en wanneer de door u aangeduide beelden verkregen zijn, kan ik deze niet nader duiden in relatie tot de huidige situatie in de Nederlandse nertsenhouderij.
Wat gaat u doen om misstanden bij Nederlandse nertsenhouders te voorkomen en te bestrijden?
De NVWA inspecteert in 2015 de helft van alle nertsenhouderijen ten behoeve van de welzijnsnormen, in 2016 de andere helft. Wanneer daarbij dieren worden aangetroffen waarbij de nodige zorg wordt onthouden, of wanneer niet aan de huisvestingseisen wordt voldaan, kan bestuursrechtelijk of strafrechtelijk worden opgetreden.
Wat is uw mening over de toestanden op de nertsenhouderij die hier bloot zijn gelegd?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Onderkent u dat hier sprake is van dierenleed? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke actie onderneemt u tegen de betreffende nertsenhouder? Ziet u mogelijkheden voor het opleggen van een houdverbod?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Algemeen geldt dat een houdverbod mogelijk is als bijkomende straf. Dit is een maatregel die via het strafrecht kan worden opgelegd. Het is aan de strafrechter om te besluiten of een strafrechtelijk houdverbod kan worden opgelegd.
Ziet u het onthouden van zorg aan gewonde dieren en een bedrijfsvoering die niet voorkomt dat dieren grote open wonden krijgen, als zijnde in strijd met de intrinsieke waarde van het dier en de wet?
Ja. In de Wet dieren wordt de intrinsieke waarde van het dier erkend. Dit houdt in dat dieren een eigen waarde hebben. Bij het opstellen van regels bij of krachtens de Wet dieren wordt ten volle rekening gehouden met de intrinsieke waarde van het dier. In de Wet dieren en het Besluit houders van dieren is dat ook gebeurd. Tegen overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren wordt door de NVWA opgetreden.
Is de betreffende nertsenhouder eerder beboet, gewaarschuwd of veroordeeld?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoeveel controles heeft deze nertsenhouder de afgelopen jaren gehad? Kunt u een overzicht van controles en geconstateerde misstanden per jaar opstellen en aan de Kamer sturen?
Tot en met 2014 werden de dierenwelzijnscontroles jaarlijks uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van het productschap PPE. Vanaf 2015 worden de controles uitgevoerd door de NVWA. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 kan ik, gezien de onduidelijkheid over de beelden, geen uitspraak doen over de controles bij deze nertsenhouderij.
Hoeveel menskracht zet de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in op controles bij nertsenhouderijen?
NVWA heeft acht inspecteurs ingezet voor de inspecties op dierenwelzijn in de nertsenhouderij.
Wat voor soort controles worden bij nertsenhouders uitgevoerd en hoe vaak krijgt een gemiddelde nertsenhouderij een bezoek van een NVWA-inspecteur?
Zoals in eerdere beantwoording van vragen over «Europese berisping Nederlandse Pelsdierhouders» (Vergaderjaar 2014–2015, Aannhangselnummer 2505) aangegeven, wordt gecontroleerd op regelgeving voor dierlijke bijproducten, de welzijnsnormen uit het Besluit houders van dieren en de Wet verbod pelsdierhouderij.
Tussen 2011 en 2013 zijn er 185 inspecties bij nertsenbedrijven uitgevoerd op het vervoedering van dierlijke bijproducten aan nertsen (van toepassing op alle locaties), de erkenningsvoorwaarden voor de faciliteit voor het onthuiden van pelsdieren (ruim de helft van de locaties) en eisen voor de registratie voor het drogen van de huiden (ruim een kwart van de locaties).
De controles op welzijnsnormen nertsen zijn tot en met 2014 uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van het productschap PPE, waarbij alle bedrijven jaarlijks zijn gecontroleerd. Met ingang van 2015 vinden de inspecties op de welzijnsnormen plaats door de NVWA. In 2015 zijn 78 inspecties gepland.
Daarnaast zijn in 2013 en 2014 locaties bezocht in het kader van de Wet verbod pelsdierhouderij.
Hoeveel overtredingen zijn gesignaleerd bij nertsenhouders, hoeveel waarschuwingen zijn er uitgedeeld en hoeveel boetes, hoeveel zaken zijn aangedragen bij het Openbaar Ministerie, hoe vaak is geschikt en hoeveel houdverboden zijn opgelegd aan nertsenhouders?
Momenteel hebben circa 72 bedrijven inspectie in het kader van de welzijnsnormen gehad. Tot 19 november zijn bij drie bedrijven afwijkingen aangetroffen. Bij één bedrijf is vastgesteld dat in een aantal leefruimtes onvoldoende verrijkingsobjecten waren aangebracht. Bij een ander bedrijf werd het aantal aanwezige fokdieren niet geregistreerd. Bij het derde bedrijf werd de norm van de bezetting per leefruimte overschreden.
Conform het NVWA-interventiebeleid is voor de overtredingen een schriftelijke waarschuwing uitgedeeld. Mocht bij hercontrole blijken dat niet aan de eis wordt voldaan, dan wordt een bestuurlijke boete opgelegd.
Overigens zijn in het kader van de Wet verbod pelsdierhouderij tot mei 2014 enkele overtredingen geconstateerd. Deze zijn aangedragen bij het Openbaar Ministerie. Zoals aangegeven in mijn brief van 11 november 2015 (Kamerstuk 30 826 nr. 41) onderzoek ik op dit moment met het Openbaar Ministerie wat de gevolgen zijn van het arrest van het gerechtshof Den Haag voor de handhaving van de Wet verbod pelsdierhouderij.
Er zijn geen houdverboden opgelegd aan nertsenhouders.
Kent u het bericht «Nertsenfokkers breiden massaal uit» van Animal Rights?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat nertsenhouders massaal uitbreiden? Kunt u de cijfers bevestigen dat 343.635 nertsen nu jaarlijks extra gefokt worden, dat er acht uitbreidingen van nertsenfokkerijen plaatsvinden in Noord-Brabant, vijf in Limburg, vijf in Gelderland en één in Zuid-Holland en dat er sinds 21 mei 2014 negentien vergunningen afgegeven zijn voor 55.425 fokteven en 11.085 reuen, goed voor 277.125 jonge nertsen en dat er zo’n 70.000 kooien bij zijn gekomen op de nertsenfokkerijen?
U vraagt mij of ik kan bevestigen dat nertsenhouders zijn uitgebreid. De Wet verbod pelsdierhouderij was in de periode 21 mei 2014 tot 10 november 2015 door de rechtbank buitenwerking gesteld en de NVWA heeft daarom in deze periode de wet niet kunnen handhaven.
Het afgeven van omgevingsvergunningen betreft een bevoegdheid van de gemeenten in het kader van de ruimtelijke ordening en dergelijke informatie is niet op voorhand bekend bij het Rijk. Ik kan bevestigen dat er door gemeenten omgevingsvergunningen voor uitbreidingen zijn afgegeven. Zo geeft provincie Noord-Brabant in haar Statenmededeling van 7 september 2015 (nr. 3860260, uitbreiding nertsenfokkerijen in Brabant) aan met welk aantal het vergunde aantal moederdieren sinds 15 januari 2013 is toegenomen. In totaal zijn in die periode in deze provincie 14.907 moederdieren extra vergund en dat is een procentuele toename van circa 3%.
Het verkrijgen van een omgevingsvergunning wil nog niet betekenen dat de pelsdierhouder ook in strijd met de Wet verbod pelsdierhouderij heeft gehandeld.
Op dit moment beraad ik me op de wijze waarop een en ander in beeld gebracht kan worden.
Heeft u deze informatie over massale uitbreidingen eerder met de Kamer gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Welke mogelijkheden ziet u voor gemeenten om vergunningen voor nertsenhouderijen te weigeren?
De uitzending van VPRO Zomergasten van 16 augustus 2015 |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u ook genoten van de uitzending van VPRO Zomergasten van 16 augustus 2015 waar een landschapsarchitect te gast was?
Ik heb de uitzending niet gezien.
Bent u ook zo geschrokken van de opeenvolging van onsamenhangende borden, gebouwen en rommel die de landschapsarchitect toonde van het aangezicht van Leiden/Leiderdorp gezien vanaf de A4? Zo nee, waarom niet?
Ik ken het zicht vanaf de A4 rond Leiden en Leiderdorp goed. De bebouwing langs de A4 leidt tot een betere omgevingskwaliteit voor de inwoners van Leiderdorp die hierachter wonen. Iets verder langs de A4, tussen Zoeterwoude en Leidschendam, bevindt zich één van de mooiste snelweguitzichten van Nederland, met zicht op het Groene Hart en de Driemolengang bij Stompwijk. De discussie over meer samenhang tussen diverse projecten in een gebied of langs een route die Adriaan Geuze aanzwengelt kan bijdragen aan meer aandacht voor de beleving van het landschap.
Vindt u ook dat Zuid-Holland min of meer doorgestreept kan worden als provincie waar nog sprake is van enige landschappelijke schoonheid en ruimtelijke kwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ook in Zuid-Holland valt landschappelijke schoonheid en ruimtelijke kwaliteit te beleven, bijvoorbeeld in het Groene Hart, de duinen en de kust, Midden-Delfland en de vernieuwde stationslocaties van Rotterdam en Den Haag Centraal. Juist in deze dichtbebouwde provincie is het van belang om een goede samenhangende afweging te maken tussen het behoud van de bestaande landschappelijke kwaliteiten en de ontwikkeling van nieuwe kwaliteiten.
Deelt u de paniek van de landschapsarchitect die het bijzondere van eeuwenlang ingenieurschap, onder anderen verbeeld door de Oude Meesters en de Haagse School en ook nog zichtbaar in bouwkundige en waterbouwkundige werken van deze tijd, langzaamaan vermalen ziet worden door een grondmarkt waar de korte termijn (vier jaar wethouderschap) en het snelle geld (vastgoedjongens, projectontwikkelaars) het karakter bepalen van een publiek goed als het landschap en de openbare ruimte? Zo nee, waarom niet?
Nee, Adriaan Geuze schetst een te negatief beeld. Met oprechte inzet van verantwoordelijke bestuurders en andere betrokkenen wordt op vele plekken in ons land gewerkt aan de kwaliteit van onze leefomgeving, bijvoorbeeld rond de Utrechtsebaan.
Bent u van mening dat er paal en perk gesteld moet worden aan de wildgroei aan «zichtlocaties» langs snelwegen die het uitzicht op het bijzondere en gevarieerde Nederlandse landschap ondermijnen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik vind niet dat er sprake is van «wildgroei». Ik vind dat we met elkaar zorg moeten dragen voor behoud én ontwikkeling van onze omgevingskwaliteit, ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid en betrokkenheid. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heb ik de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd met als doel de ruimte zorgvuldig te benutten en overprogrammering te voorkomen. Via het MIRT werk ik met de regionale bestuurders samen aan integrale gebiedsontwikkeling. Voor het bereiken van meer omgevingskwaliteit is een samenhangende en integrale gebiedsontwikkeling van belang vanuit de identiteit van het gebied. Soms met de nadruk op de beleving van historische kwaliteiten en soms op de ontwikkeling van nieuwe kwaliteiten. Ik vraag het College van Rijksadviseurs regelmatig om advies, of om zitting te nemen in een kwaliteitsteam die de inpassing en vormgeving van infrastructuur en landschap begeleiden. Met het beleid voor Architectuur en Ruimtelijk Ontwerp zet ik stevig in op de rol van ontwerp bij de overheid om een integrale aanpak te bevorderen en het draagvlak voor ruimtelijke ingrepen te vergroten. Begin dit jaar heb ik aangekondigd daar ook het Ontwerpteam aan toe te voegen om gemeenten met ontwerp te ondersteunen bij ruimtelijke ontwikkelingsvraagstukken. Dit alles binnen de verantwoordelijkheidsverdeling die we met elkaar afgesproken hebben. Op mijn verzoek houdt het Planbureau voor de Leefomgeving de vinger aan de pols middels de Monitor Infrastructuur en Ruimte. In aanloop naar een Nationale Omgevingsvisie agendeer ik de vraag wat er kan verbeteren aan onze omgevingskwaliteit en wie welke bijdrage daaraan kan leveren.
Vindt u het stuk van de A2 tussen Zaltbommel en Den Bosch getuigen van bouwkundige smaak? Wat is volgens u de bouwkundige en functionele samenhang van deze brede straat?
Ruimtelijke keuzes worden gemaakt op de plek waar ze het beste passen. Ik vertrouw er op dat de betrokken bestuurders hun verantwoordelijkheid nemen.
Hoe lang duurt het nog voor de A7 door Fryslân veranderd is in een aaneengesloten straat met kantoren en bedrijfsdozen aan weerskanten? Heeft u het daar over met de gemeenten en de provincie in die regio? Wat zijn alternatieve mogelijkheden om bedrijvigheid in Fryslân te huisvesten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn uw plannen om het bijzondere karakter van het Nederlandse landschap, grotendeels door mensenhanden gemaakt en nu voor een deel weer verpest door zichtlocaties, maar ook door megastallen, overbemesting en steeds leger wordende vogelarme graslanden, beter voor het voetlicht te brengen? Hoe gaat u alle Nederlanders meer betrekken bij beheer, behoud en beleving van ons unieke landschap?
Wat is mooi en wat is uniek? Onze vermaarde polders bijvoorbeeld zijn heel functioneel ontworpen. Ik ben van mening dat brede betrokkenheid van ontwerpers, burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden bij het Nederlandse landschap zal bijdragen aan de kwaliteit van onze leefomgeving. Het Jaar van de Ruimte dat nu loopt richt zich op een brede betrokkenheid bij de ruimtelijke ontwikkeling van ons land. Dit sluit aan bij de voorbereidingen die gestart zijn voor een Nationale Omgevingsvisie die verschijnt wanneer de nieuwe Omgevingswet van kracht wordt. In deze Nationale Omgevingsvisie staan de gezamenlijke nationale opgaven en ambities centraal, en volgt hieruit een rolverdeling.
Het doden van wilde dieren door trofeejagers |
|
Eric Smaling |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw mening over het doden van de leeuw Cecil in een nationaal park in Zimbabwe, door een plezierjager die hier 50.000 euro voor heeft betaald?1
Onder voorwaarden is jacht onder de bestaande internationale verdragen toegestaan om inkomsten te genereren ten behoeve van natuurbeheer en om bewoners die een deel van hun kudde of oogst verliezen door wilde dieren, schadeloos te stellen. In het specifieke geval van de dood van de leeuw Cecil is mogelijk niet aan de door de Convention on International Trade in Endangered Species of wild fauna and flora (CITES) aan jacht gestelde voorwaarden voldaan. Sowieso zijn wij tegen trofeejacht.
Welk deel van dergelijke bedragen komt werkelijk ten goede aan de lokale bevolking, die schade heeft aan gewassen en vee door toedoen van wilde dieren?
Wij beschikken niet over dergelijke gegevens. Er is onderzoek naar gedaan en de percentages van gelden die rurale huishoudens bereiken variëren sterk per land en soms ook binnen een land.
Welke mogelijkheden zijn er om de lokale bevolking op een andere manier te laten profiteren van opbrengsten uit jacht, zolang dit zich beperkt tot populatiebeheer en schadebestrijding?
Er zijn verschillende mogelijkheden die per land sterk kunnen verschillen. Meestal profiteert de bevolking door maatregelen die genomen worden om de oogsten, kuddes en de mensen die met wilde dieren samenleven te beschermen.
Welke mogelijkheden ziet u om hierover het gesprek aan te gaan met landen met savannes en tropisch bos, zonder meteen beticht te worden van het geheven vingertje?
Binnen landschapsontwikkelingsprogramma’s die door Nederland worden gesteund zijn ook natuurgebieden en/of community conservancies en bufferzones in landgebruiksplannen opgenomen. Wij zullen nader bezien of en waar mogelijk in deze programma’s ingezet kan worden op steunen van alternatieven voor de trofeejacht die ook resulteren in een verbeterde bescherming van mensen, vee en gewassen tegen wilde dieren. Gedacht kan worden aan het organiseren van «extreme tracking» of «photo-safaris» om inkomsten te genereren. Dit zal ook worden bekeken bij het verder uitwerken van het op basis van de motie Smaling en Leegte ontwikkelde wildlife crime programma in de Hoorn van Afrika, dat beheerd zal worden door IUCN-Nederland. Daarnaast zullen problemen rond de trofeejacht onder de aandacht worden gebracht in het kader van het CITES-verdrag en bij projecten van het African Elephant Fund.
Wat is uw inzet op het moment om in internationaal verband de plezierjacht op bedreigde dieren zoals leeuwen en neushoorns te beperken cq. te beëindigen?
De Staatssecretaris van Economische Zaken zal in oktober 2015, zoals toegezegd in het AO Natuurbeleid en Biodiversiteit van 28 mei jl., een verkenning naar de Kamer sturen van de mogelijkheden om de invoer van jachttrofeeën verder te verminderen of te verbieden.
Hoe voorkomt u dat Nederlandse trofeejagers in Afrika op bedreigde dieren zoals leeuwen en neushoorns gaan schieten?
Zie de antwoorden bij vragen 4 en 5.
Wat doet u om de invoer en doorvoer van jachttrofeeën zoals dode leeuwen onmogelijk te maken?
Zie het antwoord bij vraag 5.
Hoeveel opsporingscapaciteit zet u in om invoer en handel in illegale jachttrofeeën op te sporen? Wat is de pakkans en welke straf wordt in welke mate hierbij opgelegd? Hoeveel zaken worden met een schikking afgedaan of geseponeerd?
Toezicht op de invoer en handel in illegale jachttrofeeën maakt deel uit van het toezicht op de illegale handel in beschermde soorten dat door de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) wordt uitgeoefend. Daarnaast ziet de Douane aan de buitengrenzen toe op de illegale import van beschermde soorten. Douane en NVWA werken op dat terrein nauw samen. Gezien de inzet van deze diensten achten wij de pakkans aanzienlijk.
Het behandelen van «CITES-zaken» is een prioriteit van het Openbaar Ministerie. Wanneer bij een douanecontrole jachttrofeeën worden aangetroffen zonder de benodigde documenten wordt daarvan een proces-verbaal opgemaakt. Artikel 13 van de Flora- en faunawet bevat verboden met betrekking tot het bezit van en de handel in specimens, afkomstig van beschermde inheemse en uitheemse diersoorten. Overtreding van dit verbod is een economisch delict op grond van artikel 1a, onderdeel 1, van de Wet op de Economische Delicten (WED). Volgens artikel 6, eerste lid, onderdeel 1, van de WED kan overtreding worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, taakstraf of geldboete van de vijfde categorie (€ 81.000,00). Nadere gegevens over op welke wijze deze zaken worden afgedaan (zoals bijvoorbeeld een schikking of een sepot) kunnen niet uit de bedrijfsprocessen van het Openbaar Ministerie worden gegenereerd.
De laatste jaren zijn overigens slechts enkele gevallen van jachttrofeeën van door Nederlandse jagers geschoten dieren aangetroffen en in beslag genomen.
Bent u bereid in Europa te bepleiten de invoer van jachttrofeeën te verbieden voor een grotere categorie bedreigde dieren, bijvoorbeeld voor alle dieren op lijst 1 en 2 van de «Convention on International Trade in Endangered Species of wild fauna and flora» (CITES), of tenminste alle dieren op CITES lijst 1?
Zie het antwoord bij vraag 5.
Wat is de actuele stand van zaken betreffende de uitvoering van de Motie Van Gerven over de handel in wilde dieren via internet (Kamerstuk 28 286, nr. 579) die vraagt om met Marktplaats in gesprek te gaan over de handel in wilde dieren?
Er is regelmatig overleg met Marktplaats over advertenties die betrekking hebben op handel in bedreigde diersoorten. In overleg met Marktplaats worden potentiële kopers erop gewezen dat een CITES-certificaat nodig is zodra ze artikelen aanschaffen die CITES-plichtig zijn. Indien blijkt dat een advertentie illegale zaken bevat, wijzen NVWA-inspecteurs Marktplaats daarop. Marktplaats verwijdert daarop de advertentie.
Wat is uw mening over het feit dat op Marktplaats opgezette schildpadden, cobra’s en poolvossen worden aangeboden, opgezette apen te koop worden gevraagd en onder andere levende stinkdieren en eekhoorns worden aangeboden?
Voorop staat dat de op Marktplaats aangeboden waar legaal verkregen moet zijn. Voor beschermde diersoorten betekent dit dat daarvoor de benodigde papieren moeten worden overlegd bij overdracht.
De berichtgeving inzake de certificering van Maleisisch hout |
|
Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ruzie over tropisch hout ontspoort in Kamer»?1
Ja.
Welke reden heeft u om aan de bedoelingen van milieuorganisaties zoals Greenpeace en het Wereld Natuur Fonds te twijfelen? Is het waar dat deze organisaties zelf geen belang bij het Forest Stewardship Council (FSC)-keurmerk hebben?
In de Kamerbrief van 13 juli jl.2 is gewezen op belangenverstrengelingen die zich voordoen in de lobby rondom houtkeurmerken. Zo worden bestuursfuncties bij FSC bekleed door dezelfde mensen die óók sleutelposities bij de non gouvernementele organisaties (ngo’s) hebben.
Tijdens het bezoek aan Maleisië in juli is door enkele ngo’s gemeld dat het nadrukkelijk beleid is om uitsluitend FSC te ondersteunen.
Hoe oordeelt u over de genoemde voorbeelden in het artikel «Weinig duurzaams aan Maleisisch hardhout», waaruit blijkt dat de Maleisische overheid het niet zo nauw neemt met de certificering?2
Het opinie-artikel geeft de persoonlijke mening van de auteur weer. Het is niet duidelijk in hoeverre de beweringen in het artikel op feiten berusten.
Een groot deel van het artikel gaat over het vermeende handelen van de Maleisische overheid. Het is in dit kader goed te benadrukken dat in het Nederlandse houtinkoopbeleid niet het overheidsbeleid wordt beoordeeld, maar het functioneren van een onafhankelijk certificatiesysteem. Bij veel van de voorbeelden in het opinieartikel is niet duidelijk of deze betrekking hebben op Malaysian Timber Certification Scheme (MTCS)-gecertificeerd bos of op gebieden daarbuiten.
Dat er in Maleisië nog steeds ontbossing plaatsvindt, is bekend. Dit betreft over het algemeen gebieden waar geen certificering is. Van de bossen in Maleisië was in 2013 32% gecertificeerd.
Om vast te kunnen stellen of de eerder geïdentificeerde punten bij MTCS zijn opgelost wordt de Toetsingcommissie Inkoop Hout (TPAC) gevraagd een laatste check te doen.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Toetsingscommissie Inkoop Hout stelt dat het Maleisisch keurmerk de standaard nog steeds niet haalt?
In augustus 2013 heeft TPAC beoordeeld dat het MTCS keurmerk op dat moment nog niet volledig voldeed aan de Nederlandse TPAS-inkoopcriteria. Tijdens het bezoek aan Maleisië in juli jl. heeft Staatssecretaris Dijksma kunnen constateren dat er verbeteringen zijn doorgevoerd. Er lijken geen belemmeringen meer te zijn om MTCS te erkennen in het duurzaam inkoopbeleid voor hout. TPAC wordt gevraagd een laatste check te doen.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de voorzitter van de grootste organisatie van inheemse volken in Maleisië JOAS, die stelt dat de inheemse volken helemaal niet tevreden zijn met het gevoerde systeem, dit in tegenstelling tot wat vertegenwoordigers ter plaatse volgens u beweerden?3
Tijdens het bezoek aan Maleisië afgelopen juli is gesproken met meerdere belangengroepen, waaronder Jaringan Orang Asal SeMalaysia (JOAS). Alle belangengroepen hebben zich tijdens deze gesprekken positief uitgesproken over het keurmerk MTCS en de verbeteringen die in de afgelopen jaren tot stand zijn gebracht.
Met de recente brief neemt JOAS afstand van het MTCS-keurmerk. De punten die zij in de brief aanvoeren komen niet overeen met het beeld dat zij tijdens het bezoek hebben geschetst.
Kunt u toelichten waarom u, ondanks genoemde voorbeelden die op het tegendeel lijken te wijzen, er het volste vertrouwen in blijft houden dat de Maleisische overheid wel aan de voorwaarden ten aanzien van de certificering voldoet?
Met het recente bezoek aan Maleisië heeft de Nederlandse regering zich op de hoogte gesteld van de vorderingen die gemaakt zijn in het MTCS-systeem ten aanzien van de eerder, op aangeven van de ngo’s, geconstateerde tekortkomingen. Het beeld dat deze punten succesvol zijn opgepakt door de keurmerkorganisatie en de gecertificeerde bosbeheerders is tijdens dat bezoek bevestigd.
Kunt u, los van de goede bilaterale contacten, aangeven waarom de Maleisische overheid gebruikmaakt van een PR-bureau om haar positie met betrekking tot houtexport in Nederland te vertegenwoordigen? Weet u zeker dat u zich geen zand in de ogen laat strooien, zoals wel vaker gebeurt wanneer natuur en biodiversiteit moeten opboksen tegen economisch gewin?
De Maleisische overheid laat zich in Nederland vertegenwoordigen door de Maleisische ambassade.
Uit de discussie blijkt dat vele belangen gemoeid zijn met de acceptatie van MTCS in het inkoopbeleid. Net als ngo’s lobbyt de houthandel om hun visie op de problematiek voor het voetlicht te brengen.
Uiteindelijk is het aan de Staatssecretaris van IenM om te besluiten over acceptatie van certificatiesystemen als bewijs voor duurzaam hout. Om tot een zorgvuldig oordeel te komen is met een breed scala aan betrokkenen gesproken en laat de Staatssecretaris zich adviseren door toetsingscommissie TPAC.
Kunt u de klacht ingediend bij de Europese Commissie over het FSC-only beleid van Nederlandse gemeenten toelichten? Wat is volgens u de waarde van een duurzaamheidskeurmerk wanneer omwille van economische belangen moet worden afgezien van inkoop van hout met dit gecertificeerd keurmerk?
Veel gemeenten kopen al duurzaam hout in. Dit is een positieve ontwikkeling waarmee ze duurzaam bosbeheer wereldwijd stimuleren.
Gemeenten lijken hierbij niet altijd voldoende oog te hebben voor de juridische kaders die gelden bij de inkoop van duurzaam hout. Het vragen om een specifiek houtkeurmerk is in strijd met de aanbestedingsregels. Er is over het FSC only-beleid bij Nederlandse gemeenten een klacht ingediend bij de Europese Commissie. Dit betreft dus niet het inkopen van hout met het FSC keurmerk als zodanig, maar over het uitsluiten van andere keurmerken dan het FSC keurmerk.
In hoeverre worden de kwetsbare veengebieden in Zuidoost-Azië inmiddels ontzien bij de commerciële houtkap?
Bij duurzaam gecertificeerd bosbeheer vindt geen houtkap plaats in kwetsbare veengebieden. Onder zowel FSC als MTCS wordt in bosgebieden met zogenaamde high conservation values, zoals kwetsbare veengebieden, niet gekapt. Certificering biedt dus bescherming voor deze veengebieden.
De dolfijnenslachtingen op de Faeröer-eilanden |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de beelden van de gruwelijke slachtingen van grienden die weer plaats hebben gevonden bij de Faeröer-eilanden?1
Ja.
Is het waar dat de dolfijnenslachtingen weer onder de bescherming van de Koninklijke Deense Marine en de Deense politie hebben plaatsgevonden en dat de arrestaties van activisten met behulp van de Deense marine verricht zijn? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja.
Kunt u uiteenzetten wat u concreet heeft ondernomen om de dolfijnenslachtingen op de Faeröer-eilanden te stoppen, wat de resultaten daarvan tot nu toe zijn geweest en welke stappen u nog meer gaat zetten?
Een belangrijke stap in het onderbrengen van de kleine walvisachtigen onder de werkingssfeer van de International Whaling Commission is bereikt tijdens de laatste jaarvergadering in 2014. Met de aanname van een resolutie, ingediend door Monaco, is besloten dat de wetenschappelijke gegevens van betrokken intergouvernementele organisaties over de status van de populaties van kleine walvisachtigen nu formeel met de IWC worden gedeeld. Uw Kamer is hierover in het verslag van IWC65 geïnformeerd. (TK 34 000 XIII, nr. 125).
Tijdens deze vergadering heeft Nederland ook een bedrag van € 85.000 toegezegd aan het Small Cetaceans Fund dat onder andere wordt besteed aan verder onderzoek naar kleine walvisachtigen. Naast de IWC vraagt het kabinet vanuit het ASCOBANS verdrag blijvend aandacht voor het stoppen van het doden van (kleine) walvisachtigen.
Tijdens de aankomende jaarvergadering van de IWC in oktober 2016 zal een terugkoppeling over de voortgang van het wetenschappelijke comité worden gegeven.
Bent u bereid Denemarken, dat zich als EU-lidstaat zou moeten houden aan wetgeving die het slachten van walvisachtigen verbiedt, zowel bilateraal als in EU-verband aan te spreken op het steunen van en het samenwerken met de Faeröese walvisvaarders? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de antwoorden van het kabinet van 29 december 2014 (TK 2014D47663) en overeenkomstig de motie van het lid Ouwehand (TK 21 501-32, nr. 734) zal het kabinet Denemarken blijvend aanspreken en aangeven dat het doden van dolfijnen zoals dat gebeurt op de Faeröer-eilanden niet acceptabel is. Nederland zal dit ook in EU-verband blijven doen. Overigens bestaat er geen EU-wetgeving die het slachten van walvisachtigen verbiedt.
In de brief aan uw Kamer van 4 maart 2013 over de inzet van de Nederlandse regering ten aanzien van onder andere het doden van dolfijnen op de Faeröer-eilanden (TK 33 400 XIII, nr. 136), is aangegeven dat de Faeröer-eilanden zich beroepen op zijn autonomie en cultuur. Ook Denemarken geeft aan dat de Faeröer-eilanden een zelfbesturende gemeenschap vormen binnen het Koninkrijk Denemarken en dat de autoriteiten van de Faeröer-eilanden verantwoordelijk zijn voor het eigen beheer van natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van de jacht op walvisachtigen.
Bent u bereid de Europese Commissie op te roepen in actie te komen om de Deense regering per direct te verbieden deze dolfijnenslachtingen nog langer te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Ik zal de Europese Commissie verzoeken om mogelijkheden te onderzoeken of en op welke wijze de EU kan optreden. Op basis daarvan wil ik dit agenderen in een komende Landbouw- en Visserijraad.
Kunt u aangeven welke vervolgstappen genomen zijn nadat de 65e vergadering van de International Whaling Commission (IWC65) een resolutie van Monaco heeft aangenomen1 waarmee een eerste stap gezet is in het onderbrengen van de kleine walvissoorten onder de werkingssfeer van de IWC en wat dit voor consequenties kan hebben voor de dolfijnenslachtingen bij de Faeröer-eilanden?
In de brief aan uw Kamer van 14 november 2014 is aangegeven dat de IWC het initiatief neemt tot gegevensuitwisseling en onderzoek voor alle walvisachtigen (TK 34 000 XIII, nr. 125). Het wetenschappelijk comité van de IWC geeft hieraan uitvoering. Tijdens de aankomende jaarvergadering van de IWC in oktober 2016 wordt een terugkoppeling van de voortgang van het wetenschappelijk comité gegeven.
Kunt u aangeven of er al met de voorbereidingen van de volgende vergadering van de International Whaling Commission (IWC66) in oktober 2016 is begonnen en wat de Nederlandse inzet hier zal zijn? Zo nee, wanneer bent u van plan de Kamer hierover te informeren?
De voorbereiding van de aankomende IWC jaarvergadering (IWC66) vindt plaats aan de hand van de agenda van de IWC. Zodra de agenda bekend is, zal deze voorafgaand aan de jaarvergadering met uw Kamer worden gedeeld, inclusief de inzet van de EU en Nederland.
Het zogeheten gelijkberechtigingsdossier |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over het bericht «Grond natuurclubs moet in de verkoop; Een à twee miljard ten onrechte verkregen subsidies», waarin u aangeeft grote betekenis toe te kennen aan een grotere private betrokkenheid bij het natuurbeheer en verder aangaf gelijkberechtiging van terreinbeherende natuurorganisaties (TBO's) en andere private natuurbeheerders daarbij als uitgangspunt te nemen?1
Ja.
Vindt u dat het huidige natuurbeheerbeleid verenigbaar is met het staatssteunrecht en het gelijkheidsbeginsel?
Ja.
Is het waar dat de Europese Commissie als ook de Europese rechter heeft geoordeeld dat TBO's ondernemingen zijn? Zo ja, wat heeft u met dit oordeel in Nederland gedaan?
Het Gerecht van het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft, in een uitspraak van 12 september 2013 in een beroep van Duitsland tegen een beschikking van de Europese Commissie (EC), geoordeeld dat natuurbeheer een maatschappelijk karakter heeft en geen economische activiteit is. Het Gerecht oordeelde ook dat de betreffende Duitse natuurbeheerders economische activiteiten konden verrichten die niet rechtstreeks verbonden en ondergeschikt waren aan hun primaire taak, het natuurbeheer. Op grond van die omstandigheid oordeelde het Gerecht dat de Duitse natuurbeheerders in deze zaak beschouwd moeten worden als ondernemingen in de zin van het staatssteunrecht.
Nederland heeft in 2009 de Modelsubsidieregeling grondaankopen EHS (zie bijlage bij Kamerstuk 30 825, nr. 181) gemeld bij de EC, die deze regeling vervolgens verenigbaar heeft verklaard met de gemeenschappelijke markt.
Verbindt u aan het Europese oordeel de conclusie dat TBO's in vergelijking met andere particulieren zijn bevoordeeld? Zo nee, waarom niet?
Nee. De in het antwoord op vraag 3 genoemde en door de EC goedgekeurde Modelsubsidieregeling grondaankopen EHS staat open voor alle particulieren.
De Vereniging Gelijkberechtiging Grondbezitters voert sinds 2008 een klachtprocedure bij de EC over de situatie van voor de goedkeuring van de genoemde modelsubsidieregeling. De klacht houdt in dat de Nederlandse Staat in het verleden onrechtmatige staatssteun zou hebben verleend aan terreinbeherende natuurorganisaties, door de verwerving van natuurgronden door deze organisaties te subsidiëren.
De Europese Commissie onderzoekt de klacht en heeft zich nog niet uitgesproken over de gegrondheid van de klacht. De Europese Commissie is hierbij niet aan termijnen gebonden.
Kunt u verder aangeven wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot het dossier gelijkberechtiging? Welke procedures hieromtrent lopen er onder andere nog? Hoe komt het dat dit geschil nog steeds niet is beslecht? Welke beslismomenten komen er nog en wanneer?
Ten aanzien van het dossier gelijkberechtiging heb ik actief stappen gezet om particulieren bij het natuurbeheer te betrekken. In een overleg onder mijn voorzitterschap hebben alle betrokken organisaties ingestemd met een gezamenlijke opdracht om een goede samenwerking te bevorderen tussen TBO’s en de particuliere terreinbeheerders. Ter uitvoering van de opdracht zijn inmiddels in diverse provincies pilots gestart. Procesbegeleiders zijn de heren Verdaas en Schaap. Na de zomer wordt een evaluatiebijeenkomst georganiseerd, waarin het eindadvies van de procesbegeleiders wordt besproken.
Bent u bekend met het artikel over de Marker Wadden naar aanleiding van de sommatie van de Vereniging Gelijkberechtiging Grondbezitters (VGG) inhoudende dat het project gestaakt moet worden vanwege strijd met het staatssteunrecht en het gelijkheidsbeginsel?2
Ja.
Wat vindt u ervan (in het licht van uw eerdere uitspraken) dat een dergelijk project op weerstand van een (groot aantal particulieren vertegenwoordigende) vereniging als de VGG stuit?
Ik vind dit jammer, temeer omdat er mijns inziens geen aanleiding voor is; zie hiervoor mijn antwoord bij vraag 8.
Waarom heeft u gekozen voor Natuurmonumenten als enige samenwerkingspartner bij het project Marker Wadden?
De Markerwadden is een project dat wordt gerealiseerd in opdracht van de Staat op/in gronden die in eigendom zijn en blijven van de Staat. De aanleg van de eerste fase Markerwadden is daarmee een aanbestedingsplichtige overheidsopdracht. Deze wordt door Rijkswaterstaat aanbesteed en daarbij wordt alle relevante wet- en regelgeving in acht genomen.
Om potentieel geïnteresseerde samenwerkingspartners in de gelegenheid te stellen om deel te nemen, is op 17 september 2013 een openbare uitvraag gedaan in de Staatscourant (Stctr. 2013, 25889). Naast deelname in de realisering konden partijen ook aangeven interesse te hebben in het verkrijgen van (een al dan niet gedeeld) recht van erfpacht. Behalve Natuurmonumenten hebben zich geen andere partijen gemeld.
De beoordeling van eventuele gegadigden zou gebeuren op basis van vooraf bekendgemaakte criteria door een selectiecommissie onder leiding van een onafhankelijke voorzitter.
Waarom is er geen open en non-discriminatoire selectieprocedure gehouden?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u het feit dat andere particulieren, nadat Natuurmonumenten al als voornaamste samenwerkingspartner was geselecteerd, «konden aanhaken» (reactie Natuurmonumenten in Volkskrant) niet mosterd na de maaltijd waardoor particulieren zich gepasseerd kunnen voelen?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft de overheid in het algemeen en uw ministerie in het bijzonder beleidsregels voor hoe projecten als de Marker Wadden toegekend kunnen worden conform het gelijkheidsbeginsel? Zo nee, gaat u deze opstellen?
In het Natuurpact « ontwikkeling en beheer van natuur in Nederland» (Kamerstuk 33 576, nr. 11) hebben Rijk en provincies afgesproken dat gelijkberechtiging van private partijen het uitgangspunt is bij het beheer en de verwerving van bestaande en nieuwe natuur. De provincies hebben dit uitgangspunt in overleg met alle betrokken partijen nader uitgewerkt. Dit heeft geresulteerd in de in IPO-verband opgestelde notitie «Beheer en eigendom van natuur» van maart 2014.
De notitie beschrijft dat levering van gronden die voortkomen uit projecten die een wettelijk traject hebben doorlopen, zoals landinrichtingsprojecten, reconstructiegebieden en kavelruilen, kunnen worden geëffectueerd omdat deze afspraken de wettelijk voorgeschreven procedure hebben doorlopen en diverse inspraak- en bezwaarmomenten hebben gekend. In andere gevallen geldt het uitgangspunt dat verkoop of aanbesteding van inrichting en/of beheer van gronden of de rechten daarop door de provincies altijd openbaar, transparant, marktconform en volgens het principe van gelijkberechtiging zal geschieden.
Bent u van mening dat het in het algemeen beter had gekund bij de toekenning van het project Marker Wadden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft u met de provincies gesproken over in het verleden gemaakte afspraken over grondtransacties?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u van mening dat deze grondtransacties door kunnen gaan, terwijl die afspraken niet het gevolg zijn van een open en non-discriminatoire procedure?
Zie antwoord vraag 11.
De erkenning van MTCS als een duurzaam certificeringssysteem voor hout in het Nederlands beleid voor duurzaam inkopen en de reactie hierop van inheemse volken |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de reactie van Jaringan Orang Asal SeMalaysia (JOAS) van 24 juli 2015 op uw brief1 aan de Kamer van 13 juli 2015, waarin het stellig ontkent dat het tijdens uw consultaties zou hebben bevestigd dat alle inheemse gemeenschappen, zoals u in uw brief schrijft, door de bosbeheerders met een «Malaysian Timber Certification Scheme»-certificaat (MTCS) zorgvuldig worden geconsulteerd zowel voorafgaand, tijdens als na de bosbouwactiviteiten, en waarin het juist bevestigt dat JOAS MTCS afwijst en veel van zijn 89 leden bij voortduring hebben geklaagd over de gebrekkige of volledig afwezige consultatie door MTCS?
Ja.
Hoe verklaart u de verschillen tussen uw persoonlijke verslag over onder andere uw consultatie met verschillende vertegenwoordigers van Maleisische inheemse volkeren en de schriftelijke verklaring die als reactie hierop wordt afgegeven door JOAS, waarin het aangeeft in de consultatie van 19 januari duidelijk te kennen hebben gegeven dat het niet van mening is dat het criterium «free and prior informed consent» op goede wijze in de guidelines van MTCS is opgenomen en in de praktijk correct wordt toegepast?
De brief aan uw Kamer is gebaseerd op de meest recente stand van zaken en gesprekken en observaties gedaan tijdens het bezoek van juli 2015. Tijdens dat bezoek heeft Staatssecretaris Dijksma gesproken met meerdere belangengroepen op het gebied van de rechten van inheemse bevolkingsgroepen, waaronder JOAS. Alle belangengroepen hebben zich positief uitgesproken over MTCS in het algemeen en de mogelijkheden die dat systeem aan inheemse bevolkingsgroepen biedt om mee te praten over de bossen waarin zij leven, alsook over de recente verbeteringen bij het keurmerk en de toepassing daarvan. We constateren dat de punten die JOAS in hun brief van 24 juli noemt, niet overeen komen met het beeld dat zij tijdens het gesprek met Staatssecretaris Dijksma hebben geschetst. We kunnen dit verschil niet verklaren.
MTCS-gecertificeerde bosbeheerders zijn verplicht de rechten van inheemse volkeren in ogenschouw te nemen en hebben van hen «free, prior and informed consent» nodig voordat er kapwerkzaamheden kunnen plaatsvinden in een gebied.
De organisaties waarmee gesproken is maakten kenbaar dat MTCS het criterium «free, prior and informed consent» (FPIC) goed heeft opgenomen in de guidelines en dat dit in de praktijk ook wordt toegepast.
Heeft u uw persoonlijke verslag van uw consultaties met inheemse volken in Maleisië geverifieerd met de organisatie JOAS alvorens u de Tweede Kamer hierover hebt geïnformeerd?
Nee, de gesprekken met betrokkenen in Maleisië hebben ons een duidelijk beeld gegeven van de verbeteringen die in het MTCS systeem zijn doorgevoerd, de lokale discussies over MTCS en van de positie van inheemse volkeren. Op basis van deze gesprekken en observaties in het veld hebben wij uw Kamer geïnformeerd over onze bevindingen.
Welke waarde hecht u aan de inbreng van Persatuan Orang Alsi Perak (POAP) en Federation of Orang Ulu Associations Sarawak (FORUM) als vertegenwoordigers van Maleisische inheemse volkeren na kennisneming van informatie in de brief van JOAS over de representativiteit en onafhankelijkheid van deze twee geconsulteerde organisaties die u in uw brief noemt?
In Maleisië zijn veel organisaties actief die aangeven te spreken namens de inheemse volkeren. Het is niet aan ons een oordeel te vellen over de onderlinge verhoudingen tussen deze organisaties. Door te spreken met meerdere organisaties hebben wij geprobeerd om een zo breed mogelijk beeld te krijgen van de betrokkenheid van inheemse bevolkingsgroepen bij bosbouwactiviteiten in MTCS-gecertificeerd bos.
Bent u nog steeds van mening dat er zeer gedetailleerde kaarten zijn van alle bossen die MTCS-gecertificeerd zijn en dat deze publiek toegankelijk zijn? Hoe verklaart u dan de mededeling van JOAS dat de topografische kaarten en luchtfoto’s alleen beschikbaar zijn voor overheidsbureaus en houtbedrijven maar niet voor ngo’s en Orang Asli-gemeenschappen? Deelt u de mening dat de genoemde kaarten voor iedereen toegankelijk moeten zijn?
Het bezoek aan Maleisië bevestigde dat de Forestry Departments over zeer gedetailleerde kaarten van alle MTCS-gecertificeerde bossen beschikken, zowel in de hoofdstad Kuala Lumpur als in de regiokantoren in de deelstaten. Eenieder die dat aanvraagt krijgt inzage in het kaartmateriaal. De Maleisische overheid geeft aan terughoudend te zijn met het op internet vrijgeven van gedetailleerd kaartmateriaal, onder andere omdat dit illegale houtkap, stroperij en conversie in de hand kan werken. Daarom is gekozen voor een andere manier om het kaartmateriaal beschikbaar te maken voor iedereen, zowel overheidsorganisaties, houtbedrijven als ngo’s en burgers.
Waarom draait u de volgorde om en trekt u nu al een conclusie over het opnemen van MTCS in het duurzaam inkoopbeleid van Nederland en wacht u niet eerst het advies van TPAC af?
Op 2 juni 2014 is door de staatsecretaris van IenM besloten MTCS toe te laten tot het houtinkoopbeleid voor een periode van twee jaar. Binnen die twee jaar moeten de door TPAC geconstateerde tekortkomingen verholpen zijn.
Er zijn meerdere bezoeken naar Maleisië geweest om ons op de hoogte te stellen van de vorderingen die de afgelopen jaren gemaakt zijn. Ter plaatse is vastgesteld dat de resterende punten opgepakt zijn en het MTCS-systeem daarmee zover is dat deze punten door TPAC opnieuw bezien kunnen worden.
Deelt u de mening dat het Timber Procurement Assessment Committee (TPAC) voldoende in staat is om meningen en feiten van ngo's te onderscheiden en er dus geen zorgen hoeven te zijn over belangenverstrengeling van ngo’s?
De opdracht aan TPAC is om op basis van objectief verifieerbare informatie advies te geven.
Vindt u dat het hogere doel van duurzaam bosbeheer ook wordt gediend als er areaal wordt gecertificeerd door systemen die op belangrijke punten niet aan de Nederlandse eisen van duurzaam bosbeheer voldoen?
Het doel van het beleid voor duurzaam inkopen van hout door de Nederlandse overheid is bijdragen aan duurzaam bosbeheer. Certificering helpt om duurzaam bosbeheer aantoonbaar en beloonbaar te maken. De duurzaamheidscriteria voor het duurzaam inkoopbeleid van hout zijn daarbij leidend. Naar onze mening zijn er geen belemmeringen meer om MTCS te erkennen in het duurzaam inkoopbeleid voor hout. TPAC wordt gevraagd een laatste check te doen.
Wat verstaat u precies onder de «informatie en resultaten van het afgelopen bezoek» op basis waarvan u TPAC zal vragen om op korte termijn een laatste check te doen op de in uw brief genoemde punten? Wordt daarbij ook de brief van JOAS betrokken?
Voor de check door TPAC moeten de onafhankelijkheid, zorgvuldigheid en snelheid geborgd zijn, mede in het licht van het Europese kader terzake. Hiermee komen we tegemoet aan de wens van uw Kamer uit Motie Van Veldhoven c.s. (Kamerstuk 30 196, nr. 239) dat er geen uitloop zal zijn bij de eindevaluatie van MTCS en het al dan niet toelaten van MTCS in het inkoopbeleid.
Momenteel wordt bezien hoe het beste invulling gegeven kan worden aan de laatste check van MTCS door TPAC.
Krijgen andere ngo’s nog gelegenheid te reageren en mag TPAC dit ook meenemen?2
Zie antwoord vraag 9.
Waarom wilt u het onderzoek van TPAC beperken tot de «informatie en resultaten van het afgelopen bezoek»?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u dat het onderzoek van TPAC nog als onafhankelijk geldt als u bepaalt welke informatie TPAC wel en niet mag betrekken bij zijn onderzoek en oordeel?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid TPAC zelf te laten beslissen welk onderzoek het nodig acht om tot een degelijk en onafhankelijk oordeel over MTCS te komen? Zal TPAC bij dit onderzoek in ieder geval conform de motie-Van Veldhoven c.s. (Kamerstuk 30 196 nr. 238) uit 2014 ook veldonderzoek doen inclusief raadpleging van JOAS en de Malaysian Nature Society (MNS)?
Zie antwoord vraag 9.
Mogelijke schade door zoutwinning aan de flora en fauna van werelderfgoed de Waddenzee |
|
Henk Leenders (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek dat de Waddenvereniging, Natuurmonumenten en Vogelbescherming Nederland hebben laten uitvoeren, waaruit blijkt dat de bodem van de Waddenzee toch kan dalen wanneer zoutfabriek Frisia onder de Waddenzee zout wint?1
Ja.
Wat is uw inhoudelijke reactie op dit onderzoek met betrekking tot de mogelijke schade aan de flora en fauna in de Waddenzee?
Ik heb op 2 september 2014 een vergunning aan Frisia Zout B.V. verleend op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor het winnen van zout onder de Waddenzee. Ik heb uw Kamer diezelfde dag geïnformeerd over de wijze waarop en op grond van welke informatie en adviezen ik dit besluit heb genomen (Kamerstuk 32 849, nr. 33). Ik ben van mening dat ik als gevolg van de in genoemde Kamerbrief uiteengezette werkwijze tot een zorgvuldig genomen besluit ben gekomen.
Ik heb bij mijn besluitvorming elke twijfel willen uitsluiten over mogelijke effecten van de voorgenomen zoutwinning en de daarmee gepaard gaande bodemdaling in de diepe ondergrond op de morfologie van geulen en platen als belangrijk natuurlijk kenmerk van de Waddenzee, en op de natuur en de instandhoudingsdoelen.
Tegen de vergunning zijn bezwaren ingediend. Op 12 mei 2015 heb ik beide bezwaren ongegrond verklaard, met uitzondering van het aspect dat ziet op de looptijd van de vergunning. De Kamer is hierover geïnformeerd (Kamerstuk 32 849, nr. 38).
De Waddenvereniging c.s. hebben beroep ingesteld tegen het laatstgenoemde besluit bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het onderzoek Bodemdaling Wadden door zoutwinning (juli 2015) waarover onderhavige vragen zijn gesteld, is door appellanten ingebracht in de beroepsprocedure over de verleende vergunning. Het is aan de Afdeling om een oordeel te geven over de besluitvorming voor de voorgenomen zoutwinning onder de Waddenzee. In dit licht wil ik nu geen inhoudelijke reactie geven op het genoemde onderzoeksrapport. Die inhoudelijke reactie zal uiteraard wel volgen binnen de beroepsprocedure en bij mijn verdediging van de verleende vergunning. Ik zal de Kamer informeren nadat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in deze zaak.
Wat is uw reactie op het specifieke probleem dat kan ontstaan als door zoutwinning de bodem op de ballastplaat enkele centimeters daalt en fouragerende trekvogels vanwege hun korte snavels niet meer bij voedsel kunnen komen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uw reactie geven op de gevolgen die dit heeft voor de situatie van vogels in Nederland waarmee het slecht is gesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren waarom de uitkomsten van het onderzoek van de Waddenvereniging, Natuurmonumenten en Vogelbescherming Nederland haaks staan op die van Arcadis, de organisatie die in opdracht van zoutwinner Frisia onderzoek heeft gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Weidevogels ernstig bedreigd door koeienexplosie’ |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Deelt u de zorgen van de Vogelbescherming over de snelle toename van het aantal koeien in Nederland en de gevolgen voor de biodiversiteit?1
De achteruitgang van de weidevogels wordt veroorzaakt door een aantal verschillende factoren, waarvan de intensiteit van het gebruik van grasland er één is. De intensiteit van het gebruik van grasland heeft een relatie met de omvang van de melkveehouderij, waarover ik u per brief van 2 juli jl. heb geïnformeerd (Kamerstuk 33 979, nr. 98).
Kunt u aangeven hoeveel extra koeien en kalveren in Nederland er zijn bijgekomen na de afschaffing van het melkquotum en wat de verwachte toename is voor dit jaar?
Op basis van het Identificatie- en Registratie (I&R) register voor runderen is het aantal vrouwelijke runderen (koeien, pinken en kalveren) van 1 april 2015 tot en met 1 juli 2015 met 57.744 toegenomen. Dat is een toename van 1,8 procent. De verwachting is dat in de tweede helft van dit jaar een geringere stijging van het aantal melkkoeien zal plaatsvinden na het bekend worden van de referentiedatum voor de fosfaatrechten en als gevolg van de daling van de melkprijs.
Bent u voornemens om bij het fosfaatrechtenstelsel en het stikstofbeleid aanvullende voorwaarden te stellen ter bescherming van de biodiversiteit, in het bijzonder voor de weidevogels? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het stelsel van fosfaatrechten kan geen aanvullende voorwaarden omvatten die specifiek zien op de bescherming van weidevogels. De Meststoffenwet, waarin het stelsel van fosfaatrechten zal worden opgenomen, heeft tot doel de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater te beschermen tegen verontreiniging met nutriënten (stikstof, fosfaat) uit de landbouw. Indirect is de biodiversiteit daarbij gebaat. De Meststoffenwet heeft echter de bescherming van weidevogels niet als doel. Daartoe zijn andere beleidsinstrumenten meer geëigend. Zo hebben boeren in de gebieden die belangrijk zijn voor weidevogels de mogelijkheid om zich door middel van overeenkomsten in het kader van het agrarisch natuurbeheer actief in te zetten voor het behoud van weidevogels.
Deelt u de mening dat extensivering van het agrarisch gebruik van een significant deel van de weidegronden nodig is om onze weidevogels te redden? Zo ja, hoe wilt u dit bereiken? Zo nee, welke andere aanpak stelt u zich voor om de weidevogelstand te beschermen?
Extensivering van bepaalde vormen van agrarisch gebruik is een van de maatregelen die helpen om de omgeving beter geschikt te maken voor weidevogels. Het belangrijkste instrument voor de verbetering van de weidevogelstand is het weidevogelbeheer in de zogenoemde kerngebieden in het kader van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Dit weidevogelbeheer gebeurt collectief door boeren uit een streek, die de vereiste maatregelen in samenhang nemen.
Tijdens het wetgevingsoverleg over de Natuurbeschermingswet heb ik toegezegd uw Kamer een brief te sturen over mijn visie op de aanpak van de teruglopende weidevogelstand. In die brief zal ik nader ingaan op deze vraag.
Het gebrekkige toezicht en de handhavingsaanpak bij zwanendriften |
|
Eric Smaling , Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag op 11 juli 2015 waaruit blijkt dat de politie nauwelijks handhavend optreedt tegen zwanendrifters?
Ja.
Vindt u de werkwijze van de in de uitzending getoonde zwanendrifter een vorm van dierenmishandeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is er dan sprake van een strafbaar feit?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar het antwoord op de vragen 3, 4 en 7 van de Kamervragen van het lid Van Dekken (2015Z14074).
Wat is uw reactie op de aantijging, gedaan in de uitzending, dat de politie niet afkomt op meldingen en burgers ontraadt om aangifte te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de aantijging dat de zwanendrifters niet strafrechtelijk vervolgd worden, maar dat de melder zich moet verantwoorden en het risico loopt strafrechtelijk vervolgd te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de politie voor handhaving verwijst naar de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA), maar dat het NVWA noodnummer regelmatig niet bereikbaar is en dat NVWA-inspecteurs buiten werktijden niet direct ter plaatse kunnen komen? Hoe bent u van plan een betere afstemming tussen de politie en NVWA te realiseren zodat er adequaat kan worden gereageerd op meldingen?
Er is reeds sprake van een goede afstemming tussen de politie en de NVWA. Beide diensten hebben hun eigen bereikbaarheid georganiseerd en geborgd en zijn voldoende bekend met elkaars bereikbaarheidsprocedures. De NVWA is 24 uur per dag telefonisch bereikbaar via haar centrale meldnummer. Meldingen bij de NVWA over zwanendriften worden doorgeleid naar de medewerkers in het veld. Zij zijn indien nodig ook buiten kantoortijden beschikbaar. Met de politie, en overigens ook met gemeenten in het Groene Hart, vindt continu overleg plaats over samenwerking en/of assistentie bij de handhaving op dit gebied. Het is gezien de grootte van het gebied en de aard van de werkzaamheden echter niet eenvoudig voor zowel de politie als de NVWA om zwanendrifters te allen tijde actief aan te treffen en hen op heterdaad te betrappen wanneer zij strafbare feiten plegen.
Deelt u de mening dat de NVWA onvoldoende capaciteit heeft en het noodzakelijk is dat ook de politie de benodigde kennis en instructies verkrijgt en zo bij heterdaad situaties kan optreden? Zo ja, bent u bereid de capaciteit bij de NVWA uit te breiden en de kennis bij de politie te vergroten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. De inzet van de NVWA is op dit moment ruim voldoende. Het toezicht is zo geregeld dat de NVWA binnen afzienbare tijd aanwezig kan zijn om de nodige kennis en expertise te leveren bij heterdaadsituaties die door de politie worden vastgesteld. Ook bij de politie is voldoende kennis en ervaring aanwezig om overtredingen vast te stellen en daartegen op te treden. Er is geen sprake van een gebrekkige handhavingsaanpak. De NVWA is sinds de start van het broedseizoen 2015 begonnen met controles in het buitengebied. Tot nu toe zijn op basis van die controles door RVO.nl 142 dieren bestuursrechtelijk in bewaring genomen bij 2 zwanendrifters en 2 afnemers. Voorts heeft de NVWA recent een last onder dwangsom van € 3.500 verbeurd verklaard bij een zwanendrifter voor het eigenhandig leewieken van 7 knobbelzwanen.
Hoe bent u van plan om op korte termijn het gebrekkige toezicht en de handhavingsaanpak voor zwanendriften te verbeteren en te zorgen dat melders beschermd worden?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat er een onmiddellijk verbod dient te komen op het zwanendriften? Kunt u zo spoedig mogelijk een voorstel voor een verbod naar de Kamer sturen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
In haar brief van 1 mei 20151 heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken aangekondigd de wettelijke mogelijkheden te bezien om het zwanendriften te verbieden. Over de uitkomst zal zij u in het najaar informeren.
Het niet ingrijpen van de politie bij het zwanendriften |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het feit dat zwanendrifters nog altijd hun gang gaan, zoals aangetoond door Een Vandaag?1
Zoals de Staatssecretaris van Economische Zaken in haar brief aan uw Kamer van 1 mei jl.2 heeft aangegeven, beziet zij op korte termijn de wettelijke mogelijkheden om het zwanendriften te verbieden. Zwanendriften is tot op heden dan ook een legale vorm van (extensieve) dierhouderij. Voor het uitoefenen van zwanendriften is geen vergunning of ontheffing nodig en dus ook niet gegeven. De ontheffing waarover de Staatssecretaris van Economische Zaken sprak in de uitzending van EénVandaag van 2 mei 2015 betrof de ringplicht van zwanen. Twee zwanendrifters hadden nog een ontheffing van de plicht om hun knobbelzwanen te ringen voor de vogels die zij op de ingangsdatum van de ontheffing nog onder zich hadden. Voor de nakomelingen van deze vogels geldt de ringplicht onverkort. Deze ontheffingen zijn ingetrokken per 7 mei 2015. De politie is hiervan op de hoogte gesteld door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl).
In de schriftelijke reactie van de politie wordt aangegeven dat de zwanendrifters een ontheffing hebben van het ministerie; hoe rijmt u dit met uw uitspraak in Een Vandaag op 2 mei j.l. waarin u zei «ik zal die ontheffing intrekken»? Is de ontheffing voor de zwanendrifters inmiddels officieel ingetrokken? Zo ja, op welke datum is dit precies gebeurd en is de politie hiervan op de hoogte gesteld? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit onmiddellijk te doen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de politie niet komt bij een melding van illegaal zwanendriften in combinatie met het illegaal betreden van andermans terrein, zoals aangegeven door een klokkenluider, maar wel bij een melding van de zwanendrifters dat iemand hun autosleutel tijdelijk in beslag heeft genomen totdat de politie komt evenals de melding dat een andere klokkenluider de zwanendrifters zou stalken? Kunt u hierop reageren? Deelt u de mening dat dit de omgekeerde wereld is?
Zoals gemeld in het antwoord op de vragen 1 en 2 is zwanendriften tot op heden legaal, maar zijn de ontheffingen op de ringplicht ingetrokken. Het toezicht op het zwanendriften geschiedt in eerste instantie door de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). Zij ziet ook toe op handelingen zoals leewieken en tatoeëren. Die handelingen mogen alleen door dierenartsen worden uitgevoerd. De NVWA werkt bij het toezicht samen met de lokale politie en RVO.nl. Het is de taak van de politie om op te treden wanneer er sprake is van (vermoedelijke) strafbare gedragingen. Op meldingen van mishandeling van dieren wordt in principe direct gereageerd en wordt daar waar nodig repressief opgetreden. De politie komt ook bij een melding van het illegaal betreden van iemands terrein. Het kan voorkomen dat de politie een melding met een hogere prioriteit eerst oppakt en daarna alsnog de melding van het illegaal betreden afhandelt.
Dat zwanendriften aandacht van de politie heeft, blijkt uit een groot strafrechtelijk onderzoek dat in april 2014 is gestart door de eenheid Midden-Nederland. De NVWA en RVO.nl hebben aan dat onderzoek meegewerkt, onder meer door het uitvoeren van controles en het meewerken aan opsporingsactiviteiten. Gedurende dat onderzoek hebben de NVWA, de politie en RVO.nl verschillende keren meldingen ontvangen over zwanendrifters. Deze zijn betrokken bij het onderzoek.
In maart 2015 heeft de politie dit opsporingsonderzoek afgesloten met een proces-verbaal dat bij het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM) is ingediend. Dit heeft geleid tot de beslissing van het Functioneel Parket om over te gaan tot strafrechtelijke vervolging van meerdere verdachten waaronder de twee zwanendrifters, die onder andere worden verdacht van het overtreden van de Wet dieren en de Flora en faunawet. Daarnaast loopt er bij het OM in Den Haag een aantal zaken waarin aangifte is gedaan van strafbare feiten zoals bedreiging, mishandeling en belaging. Deze aangiftes zijn beoordeeld door het OM en staan ingepland voor behandeling door de politierechter in oktober, omdat een voorstel om de zaken via mediation op te lossen is afgewezen
De NVWA verricht momenteel tevens onderzoek naar de in de uitzending getoonde beelden. De resultaten van het onderzoek worden voorgelegd aan het Functioneel Parket van het OM.
Waarom is het filmpje waarop de anonieme vrouw geslagen werd geen bewijs voor de politie? Waarom is film dan wel bewijs om een onderzoek naar een klokkenluider te starten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u reageren op de uitspraken van een advocaat van een klokkenluider: dat de politie niet handhaaft omdat zij de zwanendrifters kennen en dat de advocaat dit corruptie noemt?
Zoals gemeld in het antwoord op de vragen 1 en 2 is zwanendriften tot op heden legaal. In Nederland is een beperkt aantal zwanendrifters actief, waardoor de kans groot is dat politiemensen weten wie deze zwanendrifters zijn. De politie treedt op wanneer er sprake is van (vermeende) strafbare gedragingen. Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake is van corruptie. Burgers kunnen bij klachten over politieoptreden een klachtenprocedure opstarten. Dat is in deze zaak niet gebeurd. Na navraag bij de betreffende teamchef zie ik op dit moment onvoldoende aanleiding om agenten van andere korpsen in te zetten.
Is het nodig om agenten van andere korpsen in te zetten om te handhaven op zwanendriften, om daarmee de schijn van corruptie te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het belachelijk is dat de politie niet controleert op zwanendrifters? Bent u bereid met onmiddellijke ingang de politie hierop te laten controleren, in te laten grijpen en zwaar te laten straffen? Kunnen hierbij de beelden gemaakt door Een Vandaag en de klokkenluiders betrokken worden waaruit blijkt dat deze zwanendrifters niet alleen dieren, maar ook mensen aanvallen?
Zie antwoord vraag 3.