Het bericht ‘Drenthe moet op zoek naar alternatieve locaties voor windmolens’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Drenthe moet op zoek naar alternatieve locaties voor windmolens?1
Ja.
Bent u bereid om te kijken naar de mogelijkheden om de zoekgebieden voor windenergie in Drenthe te verruimen? Zo nee, waarom niet en op welke manier wilt u dan uit de impasse komen? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u?
In het Energieakkoord zijn afspraken gemaakt over het realiseren van 14% hernieuwbare energie in 2020 en 16% in 2023. Onderdeel daarvan is de afspraak tussen het Rijk en de provincies om 6000MW windenergie op land te realiseren in 2020.
Voor het realiseren van de doelstelling voor windenergie op land heeft het kabinet de Structuurvisie Windenergie op land (SvWOL) vastgesteld, waarin na overleg met de provincies gebieden zijn aangewezen voor grootschalige windparken. De SvWOL, die is vastgesteld op 28 maart 2014, is het beleidskader voor windparken groter dan 100MW. Het gebied van windpark De Drentse Monden en Oostermoer is één van de gebieden die daarin is opgenomen.
In de afspraken over windenergie op land tussen het Rijk en de provincies heeft de provincie Drenthe zich gecommitteerd aan de realisatie van 285,5MW. In de provincie Drenthe is 135,5MW aan windenergie voorzien in de gemeenten Emmen en Coevorden. Het windpark De Drentse Monden en Oostermoer met een omvang van circa 150MW is voorzien in het Veenkoloniale gedeelte van de gemeenten Borger-Odoorn en Aa en Hunze.
Gelet op de gemaakte afspraken met de provincie Drenthe over windenergie op land in 2020 zie ik geen mogelijkheid om de zoekgebieden voor windenergie in de provincie Drenthe te verruimen.
Bent u bereid een constructief houding aan te nemen wanneer het Provinciebestuur met u om de tafel wil gaan zitten om samen naar verruiming van de zoekgebieden voor windenergie te kijken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u samen met de Provincie hiermee aan de slag?
Het realiseren van 6000MW aan windenergie op land is vastgelegd in het Energieakkoord. Voor de afgesproken 285,5MW aan windenergie op land in 2020 in de provincie Drenthe zijn de gebieden vastgelegd. Het college van gedeputeerde staten van Drenthe heeft aangegeven uitvoering te geven aan de gemaakte afspraken over windenergie op land. Daarnaast heb ik geen signaal van het college van gedeputeerde staten van Drenthe ontvangen om overleg te hebben om deze afspraken te wijzigen.
Een voorstel voor aanpassingen van de Gecombineerde Opgave |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het voorstel voor aanpassing van de Gecombineerde opgave van landschapsontwerper Heebing?1
Ja.
Herkent u zich in het geschetste beeld dat de wijze waarop de Gecombineerde opgave nu tot stand komt een negatieve prikkel in zich heeft voor de hoeveelheid groen -bomen, houtsingels, hagen et cetera- op landbouwgrond? Aangezien de hoeveelheid groen van het effectief grondgebruik wordt afgetrokken, kunnen boeren minder mest op eigen grond uitrijden; deelt u de mening dat dit een ongewenste prikkel is?
Nee, ik herken mij niet in het geschetste beeld dat de Gecombineerde opgave een negatieve prikkel in zich zou hebben voor landschapselementen op landbouwgrond.
Landbouwers geven in de Gecombineerde opgave alle tot hun bedrijf behorende percelen op voor de Landbouwtelling, het mestbeleid en aanvragen voor Europese steun. Op percelen met alleen landschapselementen vindt geen landbouwproductie plaats. Daarom kunnen deze percelen ook niet opgegeven worden als landbouwgrond.
Hoe verhoudt dit gegeven (dat de Gecombineerde opgave leidt tot minder groen en bomen) zich tot uw beleid op het gebied van biodiversiteit, landschapselementen en CO2-opslag?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u mogelijkheden aanpassingen langs de lijnen van het voorstel van de heer Heebing door te voeren in de Gecombineerde opgave bijvoorbeeld door bomen, houtsingels, hagen et cetera niet meer van het effectief grondgebruik af te trekken, met inbegrip dat er niet meer mest wordt uitgereden? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de wijze en termijn waarop? Zo nee, waarom niet?
Landschapselementen als bomen, houtsingels en hagen kunnen door landbouwers worden ingezet om te voldoen aan de vergroeningsverplichtingen in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Landbouwers ontvangen hiervoor een Europese betaling. Het huidige perceelsregistratiesysteem is daarom ingericht volgens Europese vereisten die vastgelegd zijn in het Geïntegreerd Beheers- en Controle Systeem. De door de heer Heebing voorgestelde werkwijze is niet in overeenstemming met de Europese vereisten en kan daarom niet gerealiseerd worden.
Het kappen van beschermd ooibos |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Beschermd ooibos wordt toch gekapt» en «Laatste poging «zinloze» kap langs Waal te voorkomen»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dit thema2 en de motie hierover?3
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik deel de strekking van de berichtgeving echter niet. Bij de inhaalslag Stroomlijn wordt geen beschermd ooibos gekapt. In reactie op uw motie van 7 juli 2016 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 27 625, nr. 355) omtrent het programma Stroomlijn heb ik u voorafgaand aan het WGO Water van 14 november 2016 geïnformeerd over de uitkomsten van de door u verzochte gesprekken (Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 31 710, nr. 64). Zoals aangegeven de brief van 12 oktober 2016 zijn de gesprekken met stakeholders in Kampen en Varik-Heesselt naar tevredenheid gevoerd en de werkzaamheden zijn weer opgestart. Hiermee heb ik invulling gegeven aan uw motie.
Wat is de laatste stand van zaken rondom het Programma Stroomlijn in het algemeen en de kap in de Stiftse uiterwaarden in het bijzonder?
Het programma Stroomlijn is bijna gereed. In 2017 wordt nog ongeveer 49 ha. van de 975 ha. aan vegetatie verwijderd. De werkzaamheden in het noordelijk deel van de Stiftsche Uiterwaard zijn inmiddels gerealiseerd.
Voor het zuidelijk gedeelte is, naar aanleiding van bovengenoemde motie, samen met de eigenaar/beheerder een aanpassing in het ontwerp gemaakt. Hiervoor is een nieuwe vergunning noodzakelijk. De uitvoering voor dit gedeelte staat gepland voor september 2017.
Wat is uw oordeel over het gevoerde proces, in het bijzonder over de communicatie? Deelt u de mening dat Rijkswaterstaat het lokale draagvlak bij dit project onvoldoende heeft meegewogen bij het bepalen van de uitvoeringsstrategie?
Ik deel deze mening niet. Uit de gesprekken met de omgeving en natuurorganisaties wordt in algemene zin onderschreven dat het project een transparant en zorgvuldig publiek proces gevoerd heeft. Dit heeft geleid tot in de omgeving gedragen ontwerpen en een formeel juridisch proces. Een aantal van de gesprekspartijen betreurt wel de eendimensionale aanpak van de inhaalslag Stroomlijn, waarbij enkel wordt gekeken naar het verwijderen van overmatige begroeiing in de stroombaan. Betrokkenen erkennen dat een integrale aanpak echter ook veel meer tijd en geld zou vragen en feitelijk niet past binnen de scope van de inhaalslag Stroomlijn. Uiteindelijk is rivierbeheer een belangenafweging waarbij niet alle belanghebbenden volledig tevreden kunnen worden gesteld.
Hoe staat u tegenover de suggestie om bij nieuwe vergelijkbare projecten (zo mogelijk in de Stiftse uiterwaarden) een pilot op te starten, waarbij minder eendimensionaal naar het kappen van bomen gekeken wordt, maar meer langs de lijnen van de door u eerder beschreven «integrale aanpak waarbij ook gekeken wordt naar andere mogelijkheden zoals Ruimte voor de Rivier [...] wat tot meer behoud van waardevolle, maar niet wettelijke beschermde, natuur [zou] kunnen leiden»?4 Bent u bereid hierbij ook ruimte te geven aan initiatieven en alternatieven die door bewoners of natuurorganisaties worden ingebracht, zodat meer lokaal draagvlak ontstaat voor het uiteindelijke beleid?
De inhaalslag Stroomlijn is bijna gereed, en heeft tot doel om de overmatige begroeiing in de uiterwaarden terug te brengen tot de uitgangssituatie die geldt voor het programma Ruimte voor de Rivier. De inhaalslag Stroomlijn is dus randvoorwaardelijk voor het kunnen halen van de waterveiligheidsdoelstellingen van Ruimte voor de Rivier. Onderhoud van begroeiing van de rivierstroombaan, om verruwing en opstuwing tegen te gaan, blijft als regulier beheer- en onderhoud noodzakelijk om de wettelijk vastgestelde afvoercapaciteit van het rivierbed te garanderen. Bij toekomstige projecten in het rivierengebied kan ook gekozen worden voor een integrale aanpak bij beschikbaarheid van voldoende tijd en budget en wanneer de consequenties van de ingreep in verhouding zijn met de opgave, zoals bijvoorbeeld bij rivierverruiming.
In hoeverre kan de door u genoemde «integrale aanpak» worden toegepast voor de geplande kap in het zuidelijke deel van de Stiftse uiterwaarden, waarvoor de vergunningprocedure het komende jaar vanwege planwijzigingen opnieuw wordt opgestart?
In overleg met de eigenaar/beheerder van de Stiftsche Uiterwaard is afgesproken de locaties voor vegetatieverwijdering op het zuidelijk deel aan te passen. Dit heeft tot een verdere harmonisatie en integratie van de kwaliteitsdoelen met de doelen voor vegetatie verwijdering geleid, tot tevredenheid van alle partijen, wat dus al tot een meer integrale benadering leidt zoals ik ook gemeld heb in mijn brief aan uw Kamer van 12 oktober 2016.
Daarbij wordt de benodigde waterstandsdaling alsnog gerealiseerd. Het afgraven van de zomerkade is geen haalbaar alternatief binnen de scope van het programma Stroomlijn. Het doorsteken of verlagen van de zomerkade als alternatief voor vegetatieverwijdering heeft namelijk naar verwachting negatieve effecten hebben voor het huidige landbouwkundig gebruik van een gedeelte van de uiterwaard, de primaire waterkering en de grondwaterstand.
In hoeverre is bij het besluit tot het doorzetten van de kap in de Stiftse uiterwaarden meegewogen dat de nabijgelegen zomerdijk binnen afzienbare tijd wordt aangepakt en dat hiermee een veel substantiëler waterpeildaling bij hoogwater kan worden bereikt?
De inhaalslag stroomlijn heeft tot doel de ontstane verruwing door vegetatie in het rivierbed van alle grote rivieren terug te dringen en in overeenstemming te brengen met de uitgangspunten van de PKB Ruimte voor de Rivier en Maaswerken. De inhaalslag is dus ook nodig om de doelstellingen uit die beide waterveiligheidsprogramma’s te realiseren. Of de zomerkade wordt aangepakt, is nog onzeker. In het gebied rond Varik-Heesselt worden meer projecten gerealiseerd die allemaal bijdragen aan waterveiligheid. Veel van die projecten, o.a. de hoogwatergeul en dijkversterking, bouwen echter voort op de situatie ná realisatie van de inhaalslag Stroomlijn en Ruimte voor de Rivier.
In hoeverre is bij het besluit tot het doorzetten van de kap in de Stiftse uiterwaarden meegewogen dat het verwijderen van bergen «roofgrond», die naast de klei-afgraving in de Stiftse uiterwaarden als barrières in de stroombaan liggen, tot een belangrijke waterstandsdaling kan leiden? Is Rijkswaterstaat voornemens deze barrières te verwijderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom acht u het doorzetten van de bomenkap dan nog noodzakelijk?
Het klei-afgraving betreft een tijdelijke situatie en is daarom niet meegewogen bij het besluit om de vegetatieverwijdering te hervatten in de Stiftse Uiterwaarden.
Na afronding van de klei-afgraving zal het gebied gehercultiveerd worden en zal de «roofgrond» worden hergebruikt voor de afwerking van de uiterwaarde.
Het project Brouwerseiland |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Albert de Vries (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Wij hebben al te vaak ja gezegd tegen Brouwerseiland»?1
Ja.
Wat is uw standpunt inzake het project Brouwerseiland? Hoe past dit project in het licht van uw eerdere uitspraken, namelijk dat het niet de bedoeling is om de hele kust vol te bouwen, dat u van een lege en mooie kust houdt en dat er alleen ruimte zou moeten zijn voor kleinschalige projecten?2
Uitgangspunt van het te sluiten Kustpact is dat we de kust willen beschermen maar niet op slot willen zetten. In het Kustpact zullen afspraken worden gemaakt over het aanwijzen van zones aan de kust waar niet gebouwd kan worden voor recreatiedoelen, waar wel en onder welke voorwaarden. De wijze waarop de zonering in beleid en regelgeving zal worden overgenomen, zal plaatsvinden op basis van de daarvoor geldende procedures bij de voorbereiding en vaststelling van provinciale structuur- of omgevingsvisies en provinciale verordeningen ruimte. En bij gemeenten de voorbereiding en vaststelling van structuurvisies/ omgevingsvisies en bestemmingsplannen.
Deelt u de mening dat het project Brouwerseiland juist bijdraagt aan het volbouwen van de kust en geen kleinschalig project is?
Een oordeel over het project in de omgeving is aan de andere overheden en de maatschappelijke organisaties. In het te sluiten Kustpact wordt het belang onderschreven van een goede balans tussen ruimtelijke ontwikkelingen en het behoud en de bescherming van de kernkwaliteiten en de collectieve waarden van de kustzone. In het Kustpact zullen afspraken worden opgenomen over de in antwoord 2 genoemde zonering en over de wijze waarop met thans lopende plannen en initiatieven zal worden omgegaan.
Kunt u wat meer zeggen over de voortgang van de onderhandelingen over het Kustpact? Zal dit pact, net als bij het project de Zeeuwse Lagune in het Veerse Meer, gevolgen kunnen hebben voor het project Brouwerseiland?
In mijn brief van 25 oktober 20163 heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken van het Kustpact. Daarna is het Kustpact besproken met de achterbannen van de betrokken partijen. Enkele partijen hebben op basis van de toenmalige versie voorstellen gedaan voor de herformulering en toelichting van enkele artikelen. Deze voorstellen zijn met de meest betrokken partijen besproken, waaronder de organisaties voor natuur en milieudoelen en de recreatiebelangen. De meest recente teksten liggen nu voor reactie bij alle bij het Kustpact betrokken partijen. Over de resultaten zal ik de Kamer op korte termijn informeren. Vooruitlopend daarop acht ik het niet opportuun om een inschatting te geven over de relatie tussen de afspraken van het Kustpact en het genoemde project.
Deelt u de mening dat het, gelet op de discussie over de bescherming van onze kust, voor de hand ligt dat u geen gebruik zult maken van de u in artikel 3.2 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geboden bevoegdheid om ontheffing te verlenen van artikel 2.3.5 van het Barro, dat bepaalt dat op gronden gelegen binnen het kustfundament en buiten stedelijk gebied geen nieuwe bebouwing mogelijk is? Zo nee waarom niet?
Bij het nemen van een besluit over een verzoek tot ontheffing moet op grond van artikel 3.2 van het Barro beoordeeld worden of de verwezenlijking van het decentrale beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met het Barro te dienen nationale belangen.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bij bijzondere omstandigheden moet gaan om bijzondere situaties, bijvoorbeeld de ontwikkeling van innovatieve projecten met een zwaarwegend maatschappelijk belang. De te dienen nationale belangen bij Brouwerseiland zijn de instandhouding en versterking van het kustfundament en het waarborgen van het onderhoud, de veiligheid en de mogelijkheden voor versterking van de primaire waterkering, i.c. de Brouwersdam.
Ik zal zo spoedig mogelijk een besluit nemen over het ontheffingsverzoek, waarbij ik de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden en de te dienen nationale belangen zorgvuldig zal wegen.
Met het oog op de te betrachten zorgvuldigheid kan ik op dit moment nog niet op het te nemen besluit vooruitlopen.
Klopt het dat u door het weigeren van deze ontheffing kunt voorkomen dat er op grote schaal nieuwe vakantiewoningen aan de kust bij worden gebouwd? Klopt het dus dat u het project Brouwerseiland en andere projecten in de kustzone door weigering van ontheffing kunt stoppen?
In het antwoord op vraag 5 is opgenomen hoe een verzoek tot ontheffing moet worden beoordeeld en op grond waarvan een ontheffing kan worden verleend of kan worden geweigerd. Van deze beoordelingswijze kan niet worden afgeweken met het doel om projecten te stoppen of juist door te laten gaan.
Deelt u de mening dat megalomane kustprojecten, zoals het project Brouwerseiland en het project Zeeuwse Lagune, in het Kustpact uitgesloten dienen te worden en derhalve niet voor ontheffing in aanmerking dienen te komen? Zo nee, waarom niet?
Met alle partijen betrokken bij het Kustpact streven we naar een goede balans tussen bescherming en ontwikkeling. De provincies staan samen met de gemeenten en de andere partijen aan de lat om te komen tot zonering van de kustzone. Het Kustpact zal niet vooruitlopen op de democratische besluitvorming in o.a. gemeenten, provincie en waterschappen, die nodig is voor de inzet voor de zonering. De wijze waarop de zonering in beleid en regelgeving zal worden overgenomen, zal plaatsvinden op basis van de daarvoor geldende procedures.
Klopt het dat er op dit moment ook een conflict speelt over de plaatsing van de nog te bouwen getijdencentrale? Klopt het dat deze oorspronkelijk op de plek van het project Brouwerseiland gepland stond?
Over de getijdencentrale op de Brouwersdam is in het Wetgevingsoverleg Water van 14 november 2016 gedebatteerd. Er is echter geen conflict tussen een eventuele plaatsing van de getijdencentrale op een locatie in de Brouwersdam en het project Brouwerseiland zoals thans kan worden voorzien. In een pre-verkenningsfase van de getijdencentrale is sprake geweest van een eventuele locatie waar nu het project Brouwerseiland wordt beoogd, maar deze eventuele locatie viel al in 2008 af op ondermeer technische gronden.
Deelt u de mening dat bij het maken van plannen en het in gang zetten van procedures voor het project Brouwerseiland onvoldoende is gekeken naar de wensen van de lokale bevolking? Zo nee, hoe verklaart u dan de grote maatschappelijke onrust die hierover is ontstaan?
Voor het project zijn verschillende wettelijke procedures van toepassing, die zijn of worden gevolgd. Daaronder de voorbereiding en vaststelling van een bestemmingsplan, waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld om bij de gemeente zienswijzen in te dienen. Ik reken en vertrouw erop dat de gemeenteraad deze zienswijzen bij de vaststelling van het bestemmingsplan zorgvuldig zal beoordelen en tot een evenwichtige afweging zal komen van de bij het project betrokken wensen en belangen, waaronder de wensen van de lokale bevolking.
De vergroeningseis van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid om permanent grasland te behouden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat er bij de laatste herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) de generieke vergroeningseis is gesteld dat blijvend grasland behouden moet worden?
Ja, maar dit is wel een ruime formulering van de vergroeningseis. De verplichting is dat het areaal blijvend grasland niet te veel daalt. Het hoeft niet allemaal behouden te blijven.
Kunt u bevestigen dat er in de nationale implementatie van deze vergroeningseis1 voor is gekozen om een verbod in te stellen voor het omploegen of omzetten van kwetsbare blijvende graslanden binnen Natura 2000-gebieden, ter bescherming van de biodiversiteit?
Ja.
Kunt u uitleggen waarom voor deze implementatie is gekozen, en daarbij ingaan op de grotere biodiversiteitswaarde en de betekenis voor opslag van CO2 in de bodem van blijvend grasland ten opzichte van grasland dat opnieuw is ingezaaid?
Lidstaten zijn verplicht om kwetsbaar ecologisch blijvend grasland aan te wijzen in Natura 2000-gebieden dat strikt moet worden beschermd om de doelstellingen van Richtlijn 92/43/EEG (Habitatrichtlijn) of Richtlijn 2009/147/EG (Vogelrichtlijn) te verwezenlijken. Lidstaten kunnen, met het oog op de bescherming van vanuit milieuoogpunt waardevol blijvend grasland, besluiten nog andere gebieden buiten Natura 2000-gebieden aan te wijzen. Nederland heeft ervoor gekozen om alle blijvende graslanden binnen Natura 2000-gebieden aan te wijzen als ecologisch kwetsbaar grasland ter bescherming van de biodiversiteit (Kamerstuk 20 625, nr. 168).
Kunt u bevestigen dat blijvend grasland land is dat vijf jaar of langer grasland is2, een eis die door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland als volgt is gedefinieerd: «Een perceel grasland wordt als blijvend grasland gezien als deze tenminste vijf jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf is opgenomen»?3 Waarom zei u in het debat over de invoering van een stelsel voor fosfaatrechten dan: «Het meeste grasland dat wordt omgeploegd in Nederland, wordt vervolgens opnieuw met gras ingezaaid. Dat doet dus geen afbreuk aan de areaaleis. Op dit moment is de maximale afname van 5% dus niet in gevaar»?4 Kunt u bevestigen dat uw uitleg in het debat een onjuiste interpretatie van blijvend grasland is?
De door u aangehaalde definitie van blijvend grasland is juist. Het is een definitie die door de Europese Commissie is opgesteld, en die door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland wordt uitgevoerd. Het omploegen van een perceel en daarna opnieuw inzaaien met gras heeft geen gevolgen voor de status van blijvend grasland, het betreft immers geen vruchtwisseling. Dat is overeenkomstig de uitleg die ik in het door u aangehaalde debat heb gegeven, en ook die uitleg is in overeenstemming met de uitleg die de Europese Commissie hierover heeft gegeven aan de lidstaten.
Kunt u bevestigen dat er in de nationale implementatie van het GLB is gesteld dat voor het grasland buiten de Natura 2000-gebieden werd gestreefd naar een nationale monitoring van het areaal blijvend grasland?
Ja.
Is de aangekondigde nationale monitoring inderdaad opgestart? Zo nee, waarom niet en op welke wijze kunt u dan bewijzen dat Nederland wel of niet voldoet aan de voorwaarden van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid?
Ja. Het is een Europese verplichting dat alle lidstaten jaarlijks verantwoording moeten afleggen aan de Europese Commissie. Ook Nederland rapporteert jaarlijks aan de Europese Commissie over het aandeel blijvend grasland ten opzichte van het referentieaandeel.
Kunt u ook bevestigen dat, mocht het areaal blijvend grasland in Nederland met meer dan 5% dalen ten opzichte van het referentiejaar 2012, u heeft aangekondigd om dan conform het Europese kader maatregelen te treffen op bedrijfsniveau?
Ja, dit is ook aan uw Kamer gemeld in de brief van 6 december 2013 (Kamerstuk 28 625, nr. 168). Ook dat is een Europese verplichting.
Kunt u de Kamer informeren over de precieze daling van het areaal blijvend grasland in de jaren tussen 2013 en nu? Hoeveel procent van het in 2012 bestaande areaal blijvend grasland is in de afgelopen jaren verloren gegaan? Is het reeds noodzakelijk om over te gaan tot de aangekondigde maatregelen op bedrijfsniveau? Zo ja, op welke wijze en termijn wilt u die maatregelen gaan nemen? Zo nee, wat wilt u gaan doen om te voorkomen dat extra maatregelen voor het behoud van blijvend grasland nodig zijn, gezien de dramatische daling van weidegang de afgelopen jaren?
Het areaal blijvend grasland in 2015 en 2012 in Nederland is berekend volgens de door de Europese Commissie voorgeschreven rekenmethode. Het resultaat van deze berekening was dat er geen afname van het areaal blijvend grasland heeft plaatsgevonden. Daarom is het niet noodzakelijk om over te gaan tot de aangekondigde maatregelen op bedrijfsniveau. Ook uit de voorlopige berekeningen voor het aandeel blijvend grasland in 2016 blijkt dat er geen maatregelen op bedrijfsniveau noodzakelijk zijn.
Het bericht ‘Waddenclub: stop gaswinning direct’ |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van bericht dat de bodemdaling op de Wadden voor het tweede jaar anders en sneller is verlopen dan door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) is voorspeld?1
Ja.
Hoe verklaart u dat de bodemdalingssnelheden binnen de toegestane gebruiksruimte zijn gebleven, terwijl er toch opnieuw sprake is van een opvallende, natuurbedreigende verlaging?
De adviezen van de onafhankelijke Auditcommissie en de monitoringsresultaten geven mij geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van een opvallende natuurbedreigende verlaging. Ik licht dat hieronder toe.
Het aangehaalde bericht uit de Leeuwarder Courant verwijst naar de adviezen van de Auditcommissie over 2014 (uitgebracht op 30 november 2015) en over 2015 (uitgebracht op 24 oktober 2016) met betrekking tot de rapportages van NAM over de monitoring. Beide adviezen heb ik aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 29 684, nrs. 140 en 143).
De Auditcommissie geeft in haar adviezen aan dat zij de conclusie uit de monitoring, dat de bodemdalingssnelheden (van de diepe bodemdaling) binnen de toegestane gebruiksruimte zijn gebleven, aannemelijk acht. Daarnaast onderschrijft de Auditcommissie de conclusie uit de monitoring dat er geen aanwijzingen zijn voor veranderingen in natuurwaarden die het gevolg zijn van de gaswinning.
In haar advies over 2014 noemt de Auditcommissie een snellere diepe bodemdaling dan verwacht in het kombergingsgebied Pinkegat als opvallend meetresultaat. Inmiddels hebben de meet- en modelresultaten van NAM over 2015 laten zien dat de berekende diepe bodemdalingssnelheid in zowel het kombergingsgebied Pinkegat als in het kombergingsgebied Zoutkamperlaag lager was dan in 2014.
In haar advies over 2015 adviseert de Auditcommissie aan NAM om in haar, vóór 1 mei 2017 uit te brengen, rapportage over het monitoringsjaar 2016:
Essentieel voor een goed begrip van de berichtgeving over de bodemdaling door de gaswinning onder de Waddenzee is het onderscheid tussen «diepe» bodemdaling en verhoging of verlaging van de wadbodem, met daaraan gekoppeld verschillende meetmethodes. In onderstaand kader is dat nader toegelicht.
De bodemdaling ten gevolge van de gaswinning (de «diepe» bodemdaling) wordt gemeten met een systeem van GPS-meetpalen die zijn gefundeerd op een diepte van circa zes meter onder de wadbodem. Dat is ver onder het niveau waar zich het dynamisch sedimenttransport afspeelt in het natuurlijke systeem van wadplaten en geulen. Deze meetgegevens dienen om te bepalen of de bodemdaling ten gevolge van de gaswinning blijft binnen de toegestane gebruiksruimte. De metingen kennen een zeer kleine meetfout (enkele millimeters).
Naast het meten van de «diepe» bodemdaling is een monitoringssysteem ingericht om de dynamische bodembewegingen van de wadbodem (waaronder het plaatareaal) te volgen. Hierbij worden drie verschillende technieken toegepast: LiDAR-metingen (uitgevoerd met een lasersysteem vanuit een vliegtuig), GPS-grids («sedimentgrid-metingen») en spijkermetingen. Dit monitoringssysteem staat technisch volledig los van het GPS-systeem voor het meten van de diepe bodemdaling en vervult een signaleringsfunctie.
NAM is inmiddels bezig met het opvolgen van de door de Auditcommissie gedane aanbevelingen, waarbij naast LiDAR-metingen ter vergelijking ook de beide andere monitoringstechnieken (sedimentgrid-metingen en spijkermetingen) worden betrokken. Recentelijk door NAM aangeleverde tussenresultaten, die ik heb laten bekijken door SodM en TNO, geven het volgende aan:
Bovengenoemde gegevens (inclusief de door NAM aangeleverde tussenresultaten) heb ik, gelijktijdig met de toezending aan uw Kamer, ook toegestuurd aan de Auditcommissie, die deze informatie zal betrekken bij haar werkzaamheden.
Ziet u, gelet op deze onverklaarbare daling voor het tweede jaar een reden om in te grijpen in het «hand aan de kraan» principe? Zo ja, hoe bent u dat plan om te doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven is er geen aanleiding om te spreken van een onverklaarbare daling. Ik zie in deze informatie dan ook geen reden om het «hand aan de kraan»-principe toe te passen. Verder ging het in 2014 en 2015 om twee verschillende soorten waarnemingen: over 2014 is opgemerkt dat in dat jaar de diepe bodemdaling sneller was dan verwacht, terwijl over 2015 – op basis van de LiDAR-metingen – een opvallende bodemverlaging van het plaatareaal in het Pinkegat met een ordegrootte van ongeveer 5 centimeter is gesignaleerd.
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 22 november 2016 (Kamerstuk 29 684, nr. 143) zal ik er op toezien dat NAM de door de Auditcommissie in haar advies over het monitoringsjaar 2015 gedane aanbevelingen uitvoert. NAM heeft bevestigd dit te zullen doen en is daar ook mee bezig.
Welke aanvullende maatregelen neemt u nu de Auditcommissie concludeert dat de oorzaak van de verlaging van het gebied Pinkegat nog onbekend is?
De Auditcommissie heeft aanbevelingen gedaan voor nader onderzoek van de toepassing van de LiDAR-meettechniek. Ik heb in mijn brief van 22 november 2016 aan uw Kamer (Kamerstuk 29 684, nr. 143), waarin het advies van de Auditcommissie gaswinning Waddenzee over het monitoringsjaar 2015 is uiteengezet, reeds aangegeven erop toe te zien dat de door de Auditcommissie gedane aanbevelingen door NAM worden opgevolgd.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 geven het advies van de Auditcommissie en de monitoringsresultaten mij geen aanleiding om aan te nemen dat er in de kombergingsgebied Pinkegat sprake is van een opvallende natuurbedreigende bodemverlaging.
Voldoet het aangebrachte meetsysteem nog aan de eerder door u geformuleerde voorwaarde «dat het meetsysteem [...] voldoende informatie [dient] te verschaffen om, indien afwijkingen tussen de prognose en de actuele bodemdalingssnelheid optreden, de winning door toepassing van het «hand aan de kraan»-principe op tijd te kunnen bijsturen of stoppen»?2
Het gaat hierbij om het systeem dat is gericht op het meten van de ontwikkeling van de «diepe» daling. De Auditcommissie acht dit systeem adequaat.
Wat zijn de gevolgen van de onzekerheid over de meting voor de bruikbaarheid van het «hand aan de kraan» principe in zijn algemeenheid?
Het «hand aan de kraan»-principe is opgebouwd uit drie bepalende factoren:
de bodemdalingssnelheid door de gaswinning, de sedimentatiecapaciteit van de kombergingen Pinkegat en Zoutkamperlaag en de snelheid van de zeespiegelstijging. De hoogtemetingen van wadplaten met behulp van LiDAR zijn geen onderdeel van het meetsysteem dat is ingericht om de door gaswinning veroorzaakte bodemdalingssnelheid te meten. Als zodanig is de onnauwkeurigheid van de vlakdekkende LiDAR-metingen dan ook niet direct van invloed op het «hand aan de kraan»-principe.
Het vlakdekkend inmeten van de wadplaten is bedoeld om het oppervlak van droogvallende platen te bepalen. Omdat vlakdekkende metingen een bepaalde onnauwkeurigheid kennen, is het doel om langjarige meetreeksen te verzamelen, trendmatige ontwikkelingen in die reeksen te analyseren en deze te bezien in relatie tot de door gaswinning veroorzaakte (diepe) bodemdaling. Ofschoon de LiDAR-metingen steeds beter worden, zijn ze nog niet geschikt om conclusies te trekken over veranderingen op basis van een vergelijking van individuele metingen.
Deelt u de mening van de Waddenvereniging dat deze bodemdaling en zeespiegelstijging de unieke natuurbalans verstoren en daarmee grote invloed hebben op het voortbestaan van de Waddenzee en dat daarom ingegrepen moet worden om deze natuurwaarden te beschermen? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet. Ik verwijs naar mijn brief van 22 november 2016 aan uw Kamer (Kamerstuk 29 684, nr. 143) waarin het advies van de Auditcommissie gaswinning Waddenzee over het monitoringsjaar 2015 is uiteengezet.
Is de NAM afgeweken van de in de Structuurvisie Waddenzee beschreven strikte randvoorwaarden? Vormt dit een verklaring voor het ontstaan van deze onverklaarbare daling?
Nee, deze strikte voorwaarden zijn vastgelegd in het instemmingsbesluit met het winningsplan en in de Natuurbeschermingswetvergunning. NAM is hier niet van afgeweken. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven is er geen aanleiding om te spreken van een onverklaarbare daling.
Het bericht ‘Grote steden voelen niks voor bouwen in groene zones’ |
|
Wouter Koolmees (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Grote steden voelen niks voor bouwen in groene zones»?1
Ja.
Bent u bekend met het in het artikel geanalyseerde rapport van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) «Investeren in de Nederlandse woningmarkt»?
Ja.
Bent u van mening dat u een richtinggevende rol heeft in de ruimtelijke ordening van Nederland als geheel, zoals ook is gebleken in het geval van de bebouwing van onze duinen, uiteraard in de wetenschap dat de verantwoordelijkheden veelal bij decentrale overheden zijn belegd? Zo nee, waarom neemt u die verantwoordelijkheid niet op u?
De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft een richtinggevende rol in de ruimtelijke ordening van Nederland, zoals ook is uitgewerkt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die in 2012 is vastgesteld. Conform nationaal belang 13 in deze structuurvisie is zorgvuldige afweging in ruimtelijke besluitvorming van rijksbelang, onder meer en met name bij keuzes rond verstedelijking. Om deze zorgvuldige afweging bij besluitvorming over verstedelijking te ondersteunen, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking in de regelgeving opgenomen. Gemeenten en provincies hebben bij verstedelijking en woningbouw de regie bij het maken van ruimtelijke afwegingen.
Deelt u de mening dat het bestaan van groene gebieden in de randgemeenten rondom (grote) steden juist van ongelooflijk grote waarde is voor de inwoners van deze steden, omdat het ook hen in staat stelt van de natuur en van het landschap met al haar bijzondere kenmerken te genieten? Zo nee, ziet u dan graag een Nederland voor zich waarin alles is volgebouwd aangezien steden ongebreideld kunnen uitdijen, omdat het wellicht makkelijker en goedkoper is om op die manier de niet te onderschatte problemen van de groei van huishoudens op te vangen? Bent u zich ervan bewust dat het volbouwen van deze gebieden een onomkeerbare stap zou zijn?
Ik deel de mening dat groene gebieden van grote waarde zijn. Tegelijkertijd zijn er opgaven, waaronder de woningbouwopgave, die om ruimte vragen. Niet-stedelijke gebieden bieden ruimte voor uiteenlopende functies waaraan behoefte is, zoals landbouw, verkeer en vervoer, natuur en recreatie. Conflicterende claims om gebruik van de ruimte vragen om zorgvuldige afweging. Bij woningbouw gaat het onder andere om de afweging tussen bouwen op uitleglocaties of binnenstedelijk bouwen. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking draagt bij aan die afwegingen. Welke waarde aan groene gebieden wordt toegekend en welke functies waar een plaats krijgen, is een kwestie van afweging door gemeenten en provincies.
Deelt u voorts de mening dat bouwen in de groene zones, mede vanwege de ruimtelijke waarde die deze zones vertegenwoordigen, alléén een optie zou moeten zijn als de potentie voor binnenstedelijke groei en transformatie volledig uitgeput is? Zo ja, hoe gaat u dit kenbaar maken aan betrokken bestuurders? Zo nee, wat is dan wel de lijn die het kabinet trekt op dit vlak? Welke visie heeft het kabinet op dit punt?
De woningbehoefte stijgt in de prognose in de periode 2015 tot en met 2019 met 73.000 per jaar, terwijl de geraamde groei van de woningvoorraad met 62.000 per jaar daarbij achterblijft._ Om de vraag naar woningen te accommoderen, is zowel verdichting binnen het stedelijk gebied als uitbreiding buiten/aan de rand van de bestaande bebouwing nodig. Dit blijkt ook uit het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving_ waarin de mogelijkheden voor woningbouw binnen het stedelijk gebied, zijn afgezet tegen de regionale woningbehoeften tussen nu en 2050. Daarbij is alleen gekeken naar de fysieke ruimte. De financiële haalbaarheid is niet meegenomen in het onderzoek. Uit deze studie blijkt dat er nog ruimte is voor woningen in de bestaande stad, in nu leegstaande panden en op on(der)benutte terreinen. Uitgaande van een laag groeiscenario kan bijna 80% van de behoefte aan extra woningen binnenstedelijk worden opgevangen. Dat zou dus ook betekenen dat ruim 20% op uitleglocaties zal moeten worden opgevangen. Bij een hoog groeiscenario kan 35% van de totale woningbehoefte binnenstedelijk worden opgevangen. In dat geval zal dus circa 65% op uitleglocaties / aan de randen van het bestaande stedelijke gebied moeten worden gebouwd. De regionale verschillen blijken groot. Het is dus nog onzeker hoe de woningbehoefte zich op langere termijn zal ontwikkelen. De verantwoordelijkheid voor het laten aansluiten van het aanbod op de vraag ligt bij gemeenten. Zij spelen in op de vraag door te zorgen voor voldoende plancapaciteit.
Dit vereist een afweging tussen bouwen of transformeren binnen stedelijk gebied en uitbreiding buiten stedelijk gebied. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking bevordert dat deze afweging zorgvuldig wordt gemaakt. De Ladder vraagt nieuwe stedelijke ontwikkelingen af te stemmen op de behoefte en om ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied te motiveren en keuzes expliciet te maken.
Deelt u voorts de mening dat binnenstedelijke groei ook belangrijke andere voordelen heeft, zoals bijvoorbeeld een hogere potentie om goed ontsloten te worden door openbaar vervoer? Zo nee, waarom niet?
Binnenstedelijke groei heeft zowel voor- als nadelen. Inbreiding komt ten goede aan het draagvlak voor voorzieningen, waaronder openbaar vervoer. Ook ontstaan zo meer ontmoetingskansen van mensen, wat kennisontwikkeling en -overdracht met zich mee brengt. Een keuze voor verdere verdichting in de stad, in plaats van de ontwikkeling van uitleggebieden, zal er bovendien toe leiden dat leegstaand vastgoed eerder wordt getransformeerd. Teveel inbreiding kan echter ook weer beslag leggen op de ruimte in die stad die nodig is om de leefbaarheid van de stad juist goed te houden. Bovendien gaat inbreiding in sommige gevallen gepaard met hoge kosten voor bijvoorbeeld bedrijfsverplaatsingen.
Herkent u zich in de zorg van het EIB dat er een neiging zou bestaan om alle problemen met binnenstedelijke bouw op te lossen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke grond?
Binnenstedelijk bouwen draagt bij aan zorgvuldig ruimtegebruik en via transformatie of herontwikkeling aan het tegengaan van leegstand. Daarnaast sluit het aan bij de vraag van consumenten. Tegelijkertijd kan in sommige regio's en gemeenten niet alle (kwantitatieve en kwalitatieve) vraag binnenstedelijk worden opgelost. Zo is er ook vraag van consumenten naar wonen buiten de (grote) stad. Het laten aansluiten van het aanbod op de vraag is een verantwoordelijkheid van gemeenten. De ruimtelijke inpassing daarvan vraagt een goede afweging door gemeenten en provincies.
Deelt u de mening dat de ladder voor duurzame verstedelijking een goede handreiking biedt voor regionale en lokale overheden om te bepalen of bouwen buiten bestaand stedelijk gebied noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Uit de gesprekken die IenM met alle partijen heeft gevoerd over de ervaringen met de Ladder en uit onderzoeken van het Planbureau voor de Leefomgeving blijkt dat de Ladder inmiddels bij het merendeel van de gemeenten een vast onderdeel van het besluitvormingsproces is geworden. Het instrument bevordert het maken van een goede afweging bij de ontwikkeling van verstedelijkingsplannen en bij het al dan niet bouwen buiten bestaand stedelijk gebied. De Ladder is mede op verzoek van de Kamer vereenvoudigd, waardoor het instrument nog beter toepasbaar wordt_. Naar verwachting treedt de nieuwe Ladder op 1 juli 2017 in werking.
Bent u bereid om een instituut als het Planbureau voor de Leefomgeving de opdracht te geven eveneens onderzoek te doen naar de mogelijke oplossingen voor het nijpende tekort aan woonruimte? Zo nee, waarom niet? Bent u reeds in het bezit van andere onderzoeken dan dat van het EIB inzake dit onderwerp en kunt u die met de Kamer delen?
Vooralsnog zie ik onvoldoende reden voor aanvullend onderzoek. Zoals is aangegeven in reactie op de motie De Vries_ en in antwoord op Kamervragen_ zal ik de komende periode werkbezoeken afleggen verspreid over heel Nederland. De woningbouwproductie en de mogelijke knelpunten daarbij zullen in die gesprekken aan de orde komen. De verantwoordelijkheid om vraag en aanbod met elkaar in evenwicht te brengen, ligt op decentraal niveau. Het Rijk levert een bijdrage om het inzicht in vraag en aanbod te vergroten. Zo heeft ABF Research in opdracht van het Ministerie van BZK een woningbehoefteprognose voor de langere termijn (tot 2040) gemaakt, waarvan de samenvatting bij de recent gepubliceerde Staat van de Woningmarkt_ is gevoegd. De cijfers zijn ook voor verschillende regio’s en gemeenten online_ beschikbaar. Verder zijn er in opdracht van het Ministerie van BZK en de provincie Zuid-Holland door RIGO Research en Advies onderzoek gedaan naar de beschikbare plancapaciteit in de Zuidelijke Randstad_ en door Rebel naar de belemmeringen en oplossingsrichtingen bij binnenstedelijke transformatielocaties in de Zuidelijke Randstad_. Deze rapporten staan op www.rijksoverheid.nl. Daarnaast is het in het antwoord op vraag 5 genoemde onderzoek van het PBL beschikbaar via de website van het PBL. Deze PBL studie wordt verder verdiept in een studie naar de transformatiepotentie van de bestaande stad. De verdiepingsstudie wordt uitgevoerd door Brink groep in opdracht van BPD. Meerdere publieke en private partijen werken mee aan deze studie. Met de rapporten die ik hier noem, ben ik overigens niet uitputtend.
Kunt u aangeven of en zo ja hoe de bovenstaande thematiek een plek gaat krijgen in de nog op te stellen Nationale Omgevingsvisie? Kunt u voorts in grote lijnen reeds aangeven wat u hierover in deze Nationale Omgevingsvisie gaat opnemen? Zo nee, waarom niet?
De thematiek van de woningbouwopgave komt inderdaad aan de orde in de Nationale Omgevingsvisie. In deel 1 van de Nationale Omgevingsvisie worden de verschillende strategische opgaven geschetst waar Nederland voor staat. Uw Kamer ontvangt deel 1 van de NOVI in het eerste kwartaal van 2017.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden vóór het Notaoverleg Uitvoeringsregelgeving Omgevingswet voorzien op 19 december 2016?
Ja.
Het recreatieproject dat ontwikkeld wordt aan de Veerse Dam |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Albert de Vries (PvdA), Joyce Vermue (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten in de Provinciale Zeeuwse Courant van 3 en 10 november 2016 over het recreatieproject dat ontwikkeld wordt aan de Veerse Dam tussen Walcheren en Noord-Beveland?1
Ja.
Realiseert u zich dat dit project voorziet in de aanleg van een eiland van ruim 3 hectare, dat voor een belangrijk deel zal worden bebouwd (geschatte bouwhoogte van 5 tot 15 meter) en dat dit bouwvolume zal worden gerealiseerd op meer dan 1,5 meter boven het waterpeil van het Veerse Meer?
Ja, in het genoemde project is uitgegaan van deze volumes en hoogtes.
Klopt het dat dit project gelegen in het Veerse Meer voorzien is in een Natura2000-gebied waar tevens de Vogelrichtlijn van kracht is? Is, indien het antwoord op deze vraag bevestigend is, voldaan aan de waarborgen die volgens de richtlijnen inachtgenomen moeten worden?
Het genoemde project is gesitueerd in een Natura 2000-gebied. In de Wet natuurbescherming is, ter implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, een beschermingsregime opgenomen voor Natura 2000-gebieden. Een vergunningstelsel maakt daar onderdeel van uit. Dit regime geldt ook voor dit project.
Kunt u schetsen hoe de ontwikkeling van nieuwe kustbebouwing op deze plaats zich verhoudt tot het onlangs gesloten Kustpact? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uitgangspunt van het te sluiten Kustpact is dat we de kust willen beschermen maar niet op slot willen zetten. In het Kustpact zullen afspraken worden gemaakt over het aanwijzen van zones aan de kust waar niet gebouwd kan worden voor recreatiedoelen, waar wel en onder welke voorwaarden. In het Kustpact zullen ook afspraken worden opgenomen over de wijze waarop met thans lopende plannen en initiatieven zal worden omgegaan. Concrete plannen zullen vervolgens dienen te passen binnen de kaders van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), onder andere ten aanzien van het «kustfundament». Een beoordelende rol van het Rijk is pas aan de orde bij de aanvragen voor vergunningen, waar het Rijk bevoegd gezag is. Vooruitlopend op de definitieve ondertekening van het Kustpact en aanvragen voor vergunningen, kan ik daar nog geen inzage in geven.
Deelt u de mening dat dit project geen pas geeft na alle maatschappelijke onrust over kustbebouwing? Zo nee waarom niet?
In samenwerking met betrokken partijen zal worden gekomen tot een Kustpact om enerzijds de kust te beschermen en anderzijds niet op slot te zetten. In het Kustpact wordt het belang onderschreven van een goede balans tussen ruimtelijke ontwikkelingen en het behoud en de bescherming van de kernkwaliteiten en de collectieve waarden van de kustzone.
Een oordeel over het project in de omgeving is aan de andere overheden en de maatschappelijke organisaties.
Hoe beoordeelt u het feit dat op 21 september 2016, dus lopende de discussie over het Kustpact, door het Rijksvastgoedbedrijf een hoofdlijnenovereenkomst is gesloten over de vestiging van een zakelijk recht van erfpacht op het perceel, kadastraal bekend als gemeente Wissenkerke, sectie A, nummer 2661, ten behoeve van de door de initiatiefnemer voorgenomen ontwikkeling? Hoe past deze overeenkomst in het beleid van Rijkswaterstaat om geen zakelijke rechten meer uit te geven in gebieden die Rijkswaterstaat in beheer heeft? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid deze overeenkomst in het kader van het Kustpact teniet te doen? Zo nee waarom niet?
Voor een project gelegen in het Veerse Meer zijn in 2010 reeds afspraken gemaakt over onder andere het verlenen van medewerking aan het vestigen van een zakelijk recht. Vanwege deze afspraken heeft Rijkswaterstaat in goed overleg met het Rijksvastgoedbedrijf het vestigen van een zakelijk recht in dit gebied gefaciliteerd. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de overeenstemming met de initiatiefnemer over de hoofdlijnen van een erfpachtovereenkomst schriftelijk aan deze bevestigd bij brief van 21 september 2016. Instemming van de lokale en regionale autoriteiten is hiervoor niet vereist. De afspraken zijn expliciet onder voorbehoud van de vereiste vergunningverlening door de bevoegde gezagen, waaronder een omgevingsvergunning van de gemeente. Op deze wijze zorgt het Rijk als beheerder er voor dat de andere overheden niet worden beïnvloed in hun afweging ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkeling zelf.
Over het project gelegen in het Veerse Meer is op 8 december 2016 in de raad van de gemeente Noord-Beveland gesproken. De raad heeft unaniem besloten geen anterieure overeenkomst aan te gaan met de initiatiefnemer van dit plan. Het is aan de gemeente om in overleg met de betrokken overheden en partijen zich op eventuele verdere ontwikkelingen te beraden. Het af te sluiten Kustpact zal afspraken bevatten op basis waarvan de andere overheden kunnen afwegen waar welke ontwikkelingen en op welke wijze passend zijn bij de aanwezige waarden en kernkwaliteiten van de kust.
Hoe verhoudt dit project zich tot de nieuwe Natuurbeschermingswet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op uw vraag 3.
Worden de stikstofnormen overschreden indien dit project doorgang zal vinden?
In het kader van de vergunningen- en bestemmingsplanprocedure wordt beoordeeld of het project uitvoerbaar is gelet op de geldende wet- en regelgeving, waaronder de stikstofnormen.
Deelt u, mede gezien het feit dat dit project door de gemeente Noord Beveland wordt gezien als een «pijplijn project», de mening dat het alsnog honoreren van alle in het verleden besproken plannen van het Kustpact een nietszeggende overeenkomst maakt? Zo nee waarom niet?
Nee, in het Kustpact zullen afspraken worden opgenomen over de wijze waarop met thans lopende plannen en initiatieven zal worden omgegaan. Voor uitleg van de procedure verwijs ik u naar antwoord 6.
Deelt u de mening dat (gezien het feit dat de bouw van recreatiewoningen, appartementen en penthouses zoals die nu worden voorgesteld nieuw zijn, die in het toetsingskader dat eerder is gebruikt voor de locatie Veerse Dam niet betrokken zijn en het toen uitsluitend ging om een hotel) het plan dat nu voorligt veel meer bebouwing omvat dan eerdere plannen? Deelt u tevens de mening dat, zo er al sprake zou zijn van een «pijplijneffect», dit dan in ieder geval niet geldt voor het huidige veel omvangrijkere plan? Zo nee waarom niet?
De raad heeft op 8 december 2016 besloten geen anterieure overeenkomst aan te gaan met de initiatiefnemer die het genoemde plan had opgesteld. De raad heeft daarbij de verschillende aspecten gewogen die genoemd zijn in uw vragen 10 tot en met 15, zoals bijvoorbeeld de relatie met de eerdere afspraken in de regio, het oordeel van het Kwaliteitsteam en de reacties van belanghebbenden. De gemeente heeft daarbij de procedures voor de benodigde besluitvorming, correct gevoerd.
Zijn de nieuwe plannen ook getoetst door het zogenaamde kwaliteitsteam, dat in het eerdere toetsingskader een doorslaggevende stem werd toebedeeld? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de oorspronkelijke aanleiding voor nieuwe plannen ter compensatie van de sanering van het terrein van «De Lekkerbek» en «Resto Vrouwe in de Polder» inmiddels is verdwenen nu de gemeente Veere dit project in de ijskast heeft gezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van nog meer recreatiewoningen op gespannen voet staat met het huidige overaanbod van recreatiewoningen in de provincie Zeeland? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de ontwikkeling van dit overaanbod aan recreatiewoningen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Is er sprake van verdringen van bestaande recreatiemogelijkheden, zoals windsurfen, en de surfschool bij het realiseren van het project en hoe weegt u de belangen van deze recreanten ten opzichte van de nieuwe plannen?
Zie antwoord vraag 10.
In hoeverre zijn naar uw mening de verschillende belanghebbende partijen gehoord bij de totstandkoming van dit project? Kunt u schetsen welke procedures er momenteel nog open staan voor belanghebbenden teneinde hun bezwaren rondom dit project nog kenbaar te maken en meegewogen te laten worden? Bent u zich bewust van het feit dat het project tot maatschappelijke onrust leidt en dat Staatsbosbeheer, de Zeeuwse Milieufederatie en vele bewoners in Zeeland dit project helemaal niet willen?
Zie antwoord vraag 10.
De aanleg van een schiereiland in het Veersmeer in Zeeland |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het voornemen van de gemeente Noord-Beveland om in te stemmen met het voorstel van De Zeeuwse Lagune om in het Veerse Meer een groot schiereiland van meer dan 31.000 m2 ten behoeve van recreatief vastgoed te realiseren? Zo ja, hoe apprecieert u dit voorgenomen project?
Ja, over dit plan is op 8 december 2016 in de raad van de gemeente Noord-Beveland gesproken. De raad heeft unaniem besloten geen anterieure overeenkomst aan te gaan met de initiatiefnemer van dit plan. De raad heeft daarbij verschillende aspecten gewogen, waaronder de kaders en afspraken die in de regio over de ontwikkeling in het verleden waren opgesteld en de reacties van burgers en instellingen die het genoemde plan hebben opgeroepen. Het is aan de gemeente om in overleg met de betrokken overheden en partijen zich over eventuele ontwikkelingen te beraden. Het af te sluiten Kustpact zal afspraken bevatten op basis waarvan de andere overheden kunnen afwegen waar welke ontwikkelingen en op welke wijze passend zijn bij de aanwezige waarden en kernkwaliteiten van de kust.
Ik heb er vertrouwen in dat de gemeente en andere betrokken partijen komen tot een goede afweging voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling in dit deel van de Kustzone, waarbij zowel de recreatieve als de natuurlijke en landschappelijke waarden worden versterkt.
Klopt het dat het Rijksvastgoedbedrijf akkoord is of voornemens is akkoord te gaan met een vijftig jaar durende erfpachtovereenkomst? Zo ja, is hiervoor geen bestuurlijke instemming vereist van de lokale en regionale autoriteiten? Hoe verhoudt zich deze erfpachtovereenkomst met het voornemen om geen zakelijke rechten meer aan te gaan in gebieden waar Rijkswaterstaat het eigendomsrecht of het beheer over heeft? Klopt de veronderstelling dat het voorgenomen project niet past in het beleid van Rijkswaterstaat en dat hier dientengevolge geen ruimte voor is? Zo nee, waarom niet?
Voor dit project zijn in 2010 reeds afspraken gemaakt over onder andere het verlenen van medewerking aan het vestigen van een zakelijk recht. Vanwege deze afspraken heeft Rijkswaterstaat in goed overleg met het Rijksvastgoedbedrijf het vestigen van een zakelijk recht in dit gebied gefaciliteerd. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de overeenstemming met de initiatiefnemer over de hoofdlijnen van een erfpachtovereenkomst schriftelijk aan deze bevestigd bij brief van 21 september 2016. Instemming van de lokale en regionale autoriteiten is hiervoor niet vereist. De afspraken zijn expliciet onder voorbehoud van de vereiste vergunningverlening door de bevoegde gezagen, waaronder een omgevingsvergunning van de gemeente. Op deze wijze zorgt het Rijk als beheerder er voor dat de andere overheden niet worden beïnvloed in hun afweging ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkeling zelf.
Klopt het dat dit voorgenomen project impliceert dat grondgebied moet worden uitgeruild tussen aan het Veerse Meer grenzende gemeenten, waardoor, zonder instemming van de betrokken gemeenteraden en provinciale staten, de omgeving ingrijpend wordt veranderd (terwijl er geen bestemmingsplan is en ook nog geen ruimtelijk ontwerp) en ruimte wordt geboden aan een horecagelegenheid die het thans niet is toegestaan om uit te breiden?
Nee, het genoemde project impliceert niet dat grondgebieden van gemeenten moeten worden uitgeruild. Voor uitleg over de besluitvormingsprocedure en de rol van het Kustpact verwijs ik u naar antwoord 1.
Hoe verhoudt zich dit voorgenomen project tot het Kustpact en tot de op dit moment geldende wet- en regelgeving? Ziet u aanleiding om dit voorgenomen project met de tot uw beschikking staande bevoegdheden te blokkeren? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om, samen met de provinciale autoriteiten, dit voorgenomen plan in afwachting van de komende Zeeuwse kustvisie te blokkeren? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt van het te sluiten Kustpact is dat we de kust willen beschermen maar niet op slot willen zetten. In het Kustpact zullen afspraken worden gemaakt over het aanwijzen van zones aan de kust waar niet gebouwd kan worden voor recreatiedoelen, waar wel en onder welke voorwaarden. In het Kustpact zullen ook afspraken worden opgenomen over de wijze waarop met thans lopende plannen en initiatieven zal worden omgegaan. Concrete plannen zullen vervolgens dienen te passen binnen de kaders van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), onder andere ten aanzien van het «kustfundament». Een beoordelende rol van het Rijk is pas aan de orde bij de aanvragen voor vergunningen, waar het Rijk bevoegd gezag is.
Vooruitlopend op de definitieve ondertekening van het Kustpact en aanvragen voor vergunningen kan ik daar nog geen inzage in geven.
Het project Brouwerseiland |
|
Albert de Vries (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het recreatieproject «Brouwerseiland» dat ontwikkeld wordt aan de Brouwersdam tussen de eilanden Goeree-Overflakkee en Schouwen-Duiveland?
Ja. De gemeente Schouwen-Duiveland heeft voor dit project een verzoek tot ontheffing ingediend van artikel 2.3.5 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Artikel 2.3.5 Barro regelt dat een bestemmingsplan op gronden gelegen binnen het kustfundament maar buiten het stedelijk gebied geen nieuwe bebouwing mogelijk mag maken. Artikel 3.2 Barro geeft de bevoegdheid om ontheffing te verlenen van deze bepaling, indien de verwezenlijk van het decentrale ruimtelijke beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de nationale belangen.
Klopt het dat dit project voorzien is in een gebied waar planten- en diersoorten aanwezig zijn die opgenomen zijn in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn?
Ja. Het project valt voor een gedeelte (2,3 hectare) binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Grevelingen.
Aan welke waarborgen moet het ontwikkelen van een dergelijk project binnen een gebied waar beschermde planten- en diersoorten aanwezig zijn voldoen? In hoeverre is naar uw mening voldaan aan de inachtneming van deze waarborgen in dit project?
Indien een dergelijk project mogelijk de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het Natura 2000-gebied aantast, dient de initiatiefnemer een vergunning aan te vragen op basis van art. 19 d van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet). Als het project, afzonderlijk dan wel in combinatie met andere projecten of plannen, significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende gebied, dient de aanvrager van de Nb-wetvergunning een passende beoordeling op te stellen (art. 19f Nb-wet). Deze passende beoordeling dient het bevoegd gezag de zekerheid te kunnen bieden dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast. Alleen als die zekerheid is verkregen kan de vergunning worden verleend (art. 19g Nb-wet).
De initiatiefnemer van Brouwerseiland heeft aan deze verplichtingen voldaan. Het bevoegd gezag, dat voor dit project wordt gedeeld door de provincie Zeeland en het Ministerie van Economische Zaken, is op basis van de vergunningaanvraag tot de conclusie gekomen dat het project het bereiken van de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Grevelingen niet in de weg staat en de vergunning kan worden verleend.
De ontwerpNb-wetvergunning heeft deze zomer voor inspraak ter inzage gelegen. Naar het oordeel van het bevoegd gezag leiden de resultaten van de inspraak niet tot andere conclusies. Het bevoegd gezag is voornemens de definitieve Nb-wetvergunning nog dit jaar te verlenen.
Worden de stikstofnormen overschreden indien dit project doorgang zal vinden?
Nee. De grenswaarde voor stikstof, zoals vastgelegd in het Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof, wordt niet overschreden. De initiatiefnemer heeft een berekening aangeleverd, uitgevoerd met het daarvoor voorgeschreven rekeninstrument Aerius Calculator, waaruit dat blijkt.
Kunt u schetsen hoe de ontwikkeling van nieuwe kustbebouwing op deze plaats zich verhoudt tot het onlangs gesloten Kustpact? Deelt u de mening dat dit project geen pas geeft na alle maatschappelijke onrust over kustbebouwing?
In het voorlopige Kustpact, dat nog bij partijen ter bespreking ligt, wordt het belang onderschreven van een goede balans tussen ruimtelijke ontwikkelingen en het behoud en de bescherming van de kernkwaliteiten en de collectieve waarden van de kustzone. In het Kustpact wordt voorgenomen om met behulp van zonering aan te geven waar wel, waar niet en waar onder voorwaarden de realisatie van recreatieve bebouwing mogelijk is. Er zullen ook afspraken worden opgenomen over de wijze waarop met thans lopende plannen en initiatieven zal worden omgegaan. In overleg met de gemeente is met het oog op het Kustpact de besluitvorming over de Barro ontheffing uitgesteld. Daarna zal een besluit worden genomen over het verzoek van de gemeente tot ontheffing, waarop nu nog niet kan worden vooruitgelopen.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van nog meer recreatiewoningen in dit gebied op gespannen voet staat met het huidige overaanbod van recreatiewoningen in de provincie Zeeland? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de ontwikkeling van dit overaanbod aan recreatiewoningen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Bij de beoordeling van een verzoek tot ontheffing moet beoordeeld worden of de verwezenlijking van het decentrale beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de nationale belangen. Het nationale belang bij Brouwerseiland is water- en kustveiligheid. Buiten de in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en in het Barro benoemde rijksbelangen is het ten behoeve van de goede ruimtelijke ordening de verantwoordelijkheid van de decentrale overheden om de ruimtebehoefte te bepalen en hiervoor een afweging te maken. In het antwoord op vraag 5 heb ik aangegeven welke afspraken in het Kustpact worden voorgenomen. Het Kustpact zal de huidige bestuurlijke verantwoordelijkheden ten aanzien van de kustzone onderschrijven.
Is er sprake van een negen meter hoge geluidswal? Indien dat zo is, bent u dan van mening dat deze in het landschap past?
Uit informatie van de gemeente blijkt dat in het plan Brouwerseiland het geluid van de N57 wordt afgeschermd door landschapsduinen met een gemiddelde hoogte van acht meter. De gemeente is in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan verantwoordelijk voor de beoordeling van de landschappelijke inpassing van het project.
Is er sprake van verdringen van bestaande recreatiemogelijkheden, zoals windsurfen en hoe weegt u de belangen van deze recreanten ten opzichte van de nieuwe plannen?
In aansluiting op de antwoorden op de vragen 6 en 7 behoort deze belangenafweging aan de decentrale overheid.
In hoeverre zijn naar uw mening de verschillende belanghebbende partijen gehoord bij de totstandkoming van dit project? Kunt u schetsen welke procedures er momenteel nog open staan voor belanghebbenden teneinde hun bezwaren rondom dit project nog kenbaar te maken en meegewogen te laten worden? Bent u zich bewust van het feit dat het project tot maatschappelijke onrust heeft geleid en dat veel bewoners van de eilanden dit project helemaal niet willen?
Voor het project zijn verschillende procedures van toepassing.
Het voorontwerp-bestemmingsplan heeft van 8 februari t/m 21 maart 2016 ter inzage gelegen met de mogelijkheid om inspraakreacties in te dienen.
De belangrijkste procedures die worden gevolgd zijn:
De geplande grootschalige bomenkap in de Schoorlse Duinen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het Natura 2000-ontwerpbeheerplan voor de Schoorlse Duinen, waarin de grootschalige bomenkap van 141 hectare is opgenomen?1
Ja. Het betreft overigens nog 96 ha aangeplant naaldhout; 45 ha is reeds verdwenen als gevolg van natuurbranden. Deze totale beoogde kap vindt plaats in drie tijdvakken van ieder zes jaar. De bomenkap zal in de eerste beheerplanperiode (2016 – 2022) ca 34 ha bedragen.
Klopt het dat deze bomenkap een maatregel is in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), waarmee wordt beoogd om de schadelijke effecten van stikstofuitstoot in de natuur te herstellen?
Ja, dat klopt. Maar opname in het Programma Aanpak Stikstof (PAS) is niet het belangrijkste doel van de bomenkap. Het belangrijkste doel hiervan is gelegen in de bijdrage aan het herstel van de dynamiek van water en wind als belangrijkste kernopgave voor dit Natura 2000-gebied. Hiervoor is nodig dat de in antwoord 1 geduide 141 ha bos in het westelijk deel van het gebied, de zone waar van nature lagere begroeiing voorkomt, wordt verwijderd en de wind weer vrij spel krijgt. Hierdoor treedt voortdurende vernieuwing op, neemt de veerkracht van het systeem toe en blijven beschermde habitattypen (zoals witte duinen, grijze duinen en duinheide) in stand. Ook wordt zo een eerste stap gezet in de realisatie van de Natura 2000-uitbreidingsdoelstelling voor de habitattypen grijs- en wit duin.
Kunt u uitsluiten dat de ontwikkelingsruimte die ontstaat door deze bomenkap wordt benut om de intensieve veehouderij in de provincie te faciliteren? Zo nee, deelt u de mening dat het tegenstrijdig is om in een natuurplan op te nemen dat bomen moeten worden gekapt om zo de natuur meer te kunnen belasten?
Het PAS maakt de uitgifte van ontwikkelingsruimte mogelijk, onder de voorwaarde dat alle maatregelen die nodig zijn om verslechtering van natuurwaarden te voorkomen worden uitgevoerd. Het PAS is een beoordelingskader op grond van de Natuurbeschermingswet en maakt als zodanig geen onderscheid naar specifieke typen van economische ontwikkeling, die mogelijk of onmogelijk zouden worden gemaakt. Er is dus geen directe relatie tussen het ontstaan van ontwikkelingsruimte en het mogelijk maken van een specifiek agrarisch bedrijf.
Bent u bereid deze kwestie mee te nemen in de evaluatie van de PAS? Zo nee, waarom niet?
Bij de evaluatie van het PAS worden effecten van ecologische herstelmaatregelen zoals het kappen van bomen en ervaringen met uitgifte van vergunningen op basis van het toedelen van ontwikkelingsruimte, meegenomen.
Bent u bereid om (als voortouwnemer) met de provincie Noord-Holland af te zien van de bomenkap en in plaats daarvan te kiezen voor inkrimping van de intensieve veehouderij, de grootste veroorzaker van stikstofuitstoot? Zo nee, waarom niet?
Nee. Deze bomenkap is primair een maatregel om de natuurlijke dynamiek in het gebied te herstellen. Een dergelijke maatregel vormt een vanzelfsprekend onderdeel van het Natura 2000-beheerplan. Er is bij deze maatregel geen sprake van een op voorhand directe relatie met het mogelijk maken van intensieve veehouderij.
Het zoutwinplan bij Kiel-Windeweer van Nedmag |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kiel-Windeweer woedend om zoutwinplan Nedmag»?1
Ja.
Is het waar dat in genoemd gebied sprake is van 440 schademeldingen als gevolg van de winning van aardgas door de NAM? Over welke tijdsperiode zijn deze meldingen gedaan?
Het getal van 440 schademeldingen in verband met gaswinning wordt door NAM niet herkend. Vanuit de gehele gemeente Hoogezand-Sappemeer, waar Kiel-Windeweer deel van uitmaakt, zijn sinds 2012 zo’n 10.000 meldingen van schade gedaan. Hiervan bevinden zich op dit moment 900 gevallen in het proces van contra-expertise.
Bent u bereid een nulmeting uit te laten voeren door een nog – conform de Mijnbouwwet2 – in te stellen internationaal expert team en die een oordeel te laten vellen over deze winning en de mogelijke effecten op de leefomgeving?
Zoals ik heb aangegeven in het debat met uw Kamer over Groningen op 29 juni 2016 vind ik dat nulmetingen aan gebouwen kunnen helpen om, als er later schade is, te kunnen vaststellen of het verschil is veroorzaakt door mijnbouw. Ik heb daaraan toegevoegd dat ik die verplichting zal opleggen als de specifieke mijnbouwactiviteiten, de locatie of de omgeving daartoe aanleiding geven. Ik ben nu, zoals toegezegd, bezig met de uitwerking hiervan op basis van ervaringen hiermee in andere projecten. Ik heb nog geen winningsplan ontvangen voor deze nieuwe winning van Nedmag.
Een verplichting tot het uitvoeren van een representatieve nulmeting kan ik dan opnemen als voorschrift in het instemmingsbesluit met winningsplan.
Zoals beschreven in mijn brief van 24 juni 2016 (Kamerstuk 32 849, nr. 80) over het kennisprogramma effecten mijnbouw, wordt de taak van het wetenschappelijk adviespanel het bewaken van de wetenschappelijke inhoud, kwaliteit en onafhankelijkheid van het kennisprogramma. Het wetenschappelijk panel voert zelf geen of laat zelf geen onderzoek uitvoeren. Ik zal de vraag of de bodemdaling, die veroorzaakt wordt door gas- en zoutwinning, schade kan veroorzaken aan huizen voorleggen aan het wetenschappelijk panel. Ik zal hen vragen welke kennisvragen hieraan ten grondslag liggen en of hier nader en zo ja, welk onderzoek hiernaar gedaan moet worden.
Kunt u voorafgaand aan het mogelijk verstrekken van de winningsvergunning in kaart brengen hoe om gegaan wordt met de afhandeling van schade als gevolg van gaswinning en die van de winning van magnesiumzout? Hoe gaat voorkomen worden dat NAM en Nedmag eventuele schades als gevolg van ieders winning aan elkaar gaan toeschrijven? Hoe wordt bij schade aan woningen vastgesteld of die schade het gevolg is van bodemdaling (door zoutwinning) of door een beving (door gaswinning)?
Als uit inspectie van een schademelding het vermoeden naar voren komt dat sprake is van een samenloop van schade door beweging van de bodem door gaswinning met andere schadeoorzaken, dan is sprake van een complex schadegeval. Dit betekent dat de NCG een bemiddelende rol vervult bij de afhandeling. Indien zoutwinning door Nedmag daarbij als mogelijke medeoorzaak in beeld is, onderhoudt de NCG hierover contact met Nedmag.
Het onterecht afschieten van reeën op Terschelling |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Klokkenluider reeën geroyeerd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het aan de kaak stellen van misstanden bij afschot van (beschermde) dieren een wettelijke plicht is? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat het royeren van een klokkenluider er in dit geval op duidt dat de wildbeheereenheid (WBE) zich kennelijk niet aan de bedoelingen van de wetgever wenst te houden? Zo ja, bent u bereid deze kwestie mee te nemen in de evaluatie van de Wet natuurbescherming, waarin u WBE’s een meer prominente rol in het faunabeleid heeft gegeven met meer bevoegdheden? Zo nee, waarom niet?
Wildbeheereenheden zijn verenigingen met statuten en huishoudelijke reglementen. Het bestuur van de WBE beslist over toelating en royementen van de leden. De ledenraad van de WBE controleert het bestuur en kan het bestuur ter verantwoording roepen. Voor het goed functioneren van een WBE is een open cultuur met ruimte voor onderlinge discussie essentieel. Of daar in dit geval sprake van was en welke gebeurtenissen precies hebben geleid tot dit royement, kan ik niet beoordelen.
Een WBE dient zich bij haar taakuitoefening vanzelfsprekend te houden aan de voorwaarden uit de door de provincie verleende ontheffing. Het is aan de provincie om daar op toe te zien en, indien zij dat nodig acht, in te grijpen. Vanaf de inwerkingtreding van de nieuwe Natuurbeschermingswet dienen binnen het bestuur van een faunabeheereenheid vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren in de regio waartoe het werkgebied van de faunabeheereenheid behoort, zitting te hebben. Zodoende is kritische reflectie op de uitoefening van populatiebeheer en schadebestrijding geborgd.
Heeft het voorgenomen royement van de klokkenluider uw vertrouwen in het functioneren van WBE's verkleind? Zo ja, in hoeverre en met welk gevolg? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van de uitspraak van de voorzitter van de faunabeheereenheid (FBE): «Als dit allemaal niet tot ontploffing was gekomen, dan had er geen haan naar gekraaid»? Hoe rijmt deze uitspraak met de door u aan de FBE’s toegekende wettelijke taak het publieke belang te borgen?
Deze uitspraak laat ik voor rekening van de voorzitter van de Faunabeheereenheid.
Bent u bereid centraal ingrijpen mogelijk te maken waar en wanneer provinciale vergunningverleners afschotvergunningen verlenen in strijd met de letter of de geest van de wet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Ik zie geen reden tot centraal ingrijpen. Ik heb er alle vertrouwen in dat provincies bij hun besluitvorming over aanvragen voor afschotvergunningen handelen naar de letter en de geest van de wet. Ik verwijs u tevens naar mijn antwoorden van 22 september 2016 op eerdere vragen van de PvdD over het wildbeheer op Terschelling (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 35).
Het lot van in beslag genomen wilde dieren uit de illegale handel |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Lot in beslag genomen levende dieren CITES onduidelijk», waaruit blijkt dat het onduidelijk is wat er met ruim 64.000 levende wilde dieren is gebeurd, nadat ze tussen 2010 en 2014 in beslag zijn genomen?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat slechts 30% van de landen die partij zijn bij Convention on International Trade in Endangered Species of wild flora and fauna (CITES) gegevens over inbeslagnames van dieren verstrekt, waardoor slechts het topje van de ijsberg zichtbaar is?
Ik vind het positief dat 30% van de landen die partij zijn bij CITES bereid zijn om deze gegevens te leveren. Het CITES-verdrag reguleert dit niet. Het reguleert de handel in beschermde wilde dieren en planten en stelt voorwaarden voor exemplaren die in beslag zijn genomen. Dit is er in eerste instantie op gericht dat deze na inbeslagname niet alsnog in handen vallen van illegale handelaren. Opvang van levende in beslag genomen dieren en planten is iets dat op nationaal niveau geregeld moet worden. Het CITES-secretariaat heeft in februari van dit jaar een notificatie uitgedaan naar alle Partijen die oproept gegevens te verstrekken over in beslag genomen levende planten en dieren en producten daarvan.
Nederland werkt hieraan mee. Het rapport dat door het CITES-secretariaat wordt opgesteld aan de hand van de aangeleverde informatie wordt in oktober 2017 verwacht.
Wat is uw reactie op het feit dat het uiteindelijke lot van de in beslag genomen levende wilde dieren onbekend is, omdat het verstrekken van informatie hierover geen formele CITES-eis is?
Zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de zorgen van de geciteerde onderzoekers dat het gebrek aan gegevens het welzijn en de overleving van de in beslag genomen dieren in gevaar brengt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik vind het van het grootste belang dat zoveel mogelijk tijd wordt gestoken in een juiste afhandeling van inbeslaggenomen dieren. Alle aandacht voor gedegen afhandeling heeft grotere voordelen voor het dierenwelzijn dan tijd steken in een rapportageplicht.
Kunt u vertellen hoeveel wilde dieren er de afgelopen vijf jaar in Nederland in beslag zijn genomen en wat hun lot is geweest? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren zijn er de volgende aantallen dieren die onder CITES vallen in beslag genomen:
Deze cijfers zijn afgerond op tientallen. In het jaar 2013 zijn twee grote inbeslagnames geweest, waardoor er dat jaar een hoog aantal inbeslaggenomen dieren was. De Nederlandse werkwijze ten aanzien van inbeslaggenomen CITES dieren richt zich in eerste instantie op terugzending naar het land van herkomst. Wanneer dit niet mogelijk is worden de dieren opgevangen in binnen- of buitenland. Dit gebeurt in de meeste gevallen. Wanneer het welzijn van het dier ernstig in het geding is en er geen andere mogelijkheden zijn, wordt overgegaan tot euthanasie. Dit komt zelden voor. In Nederland worden in beslag genomen dieren niet verkocht.
Wat wordt uw inzet om de rapportage van inbeslagname te verbeteren tijdens de aankomende CITES Conferentie van de Partijen (CoP)?
Bent u bereid de Kamer na afloop te informeren over uw gedane inspanningen tijdens de CoP op dit onderwerp en overige onderwerpen? Zo nee, waarom niet?
Ik zal de Kamer op korte termijn informeren over de uitkomsten van de CITES CoP 17. Ten aanzien van dit specifieke onderwerp wil ik u graag verwijzen naar mijn antwoord op vraag 6.
Dierproeven met duizenden boerderijdieren zonder noodzaak |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Kent u het artikel «Veel meer proeven op boerderijdieren», waaruit blijkt dat de Gezondheidsdienst voor Dieren duizenden proefdieren meer nodig heeft dan vorig jaar (7.929 proefdieren in 2015, 20.848 proefdieren in 2016)?1
Ja.
Waarom zijn deze gegevens over proefdiergebruik pas openbaar gemaakt na een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur? Deelt u de mening dat geheimzinnigheid over proefdiergebruik onwenselijk is en een eerlijk maatschappelijk debat belemmert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Ik ben voorstander van zo veel mogelijk transparantie als het gaat over dierproeven. De CCD publiceert daarom ook vrijwel direct nadat een vergunning is afgegeven een niet-technische samenvatting van de geplande dierproeven. Ook van de in het krantenartikel genoemde dierproeven zijn al lang niet-technische samenvattingen beschikbaar op de website van de CCD. Daarnaast brengt de NVWA jaarlijks de registratierapportage «Zodoende» uit met gedetailleerde informatie over het aantal uitgevoerde dierproeven.
Daarbij wil ik opmerken dat in dit artikel twee verschillende registratiesystemen met elkaar worden vergeleken. De Centrale Commissie Dierproeven (CCD) heeft goedkeuring gegeven aan meerdere projecten van de Gezondheidsdienst voor Dieren waarvoor er in totaal maximaal 20.848 dieren gebruikt mogen worden. Onder de projectvergunning van de CCD kan een dierproef over een periode van vijf jaar worden uitgevoerd. Uit deze cijfers valt daarom niet af te lezen hoeveel proefdieren er per jaar zullen worden ingezet en of alle dieren waarvoor vergunning is verleend, ook daadwerkelijk gebruikt zullen worden. In de jaarregistratie van de NVWA wordt het aantal proefdieren vermeld dat daadwerkelijk in een bepaald jaar is gebruikt.
Vindt u het acceptabel dat dieren in deze proeven giftig voer krijgen om zo het effect van schimmels in ruwvoer te testen en dat deze dieren vervolgens worden gedood? Zo ja, waarom?
Eind 2014 is het ZBO CCD opgericht voor een centrale, onpartijdige en transparante beoordeling van dierproeven. De CCD heeft projectvergunningen afgegeven voor de in het krantenartikel beschreven dierproeven. Op grond van de Wet op de dierproeven heeft de CCD daarbij een afweging gemaakt tussen het belang van het doel van de dierproef en het ongerief dat aan het proefdier wordt berokkend. Hierbij zijn bovengenoemde aspecten ook meegenomen in de ethische afweging.
Vindt u het acceptabel dat deze dierproeven gericht zijn op het verhogen van de weerstand van productiedieren, terwijl de infectiedruk in de landbouw gecreëerd wordt door veel snelgroeiende dieren met een lage weerstand en een zeer geringe genetische diversiteit bij elkaar te zetten? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze proeven op boerderijdieren zo snel mogelijk af te bouwen, temeer omdat het kabinetsbeleid gericht is op vervangen, verminderen en verfijnen van dierproeven? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ik wil toe naar zo min mogelijk dierproeven en, waar ze onvermijdelijk zijn, naar optimale verfijning, vervanging en vermindering. Dit geldt uiteraard ook voor proeven die worden verricht op landbouwhuisdieren. Begin 2016 heb ik derhalve het Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad) gevraagd om een afbouwschema uit te werken zodat er de komende jaren bepaalde dierproeven kunnen worden uitgefaseerd. Met behulp van dit afbouwschema wil ik een aanzienlijke reductie van het aantal dierproeven in gang zetten.
Het op grote schaal illegaal couperen van paardenstaarten |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u ermee bekend dat het al sinds 2001 bestaande verbod op het couperen van paardenstaarten op grote schaal overtreden zo niet ontweken wordt?1
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de eerder door het lid Wassenberg gestelde vraag 5, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 125)
Deelt u de opvatting dat het couperen van paarden dierenmishandeling is? Zo ja, waarom vindt er dan geen effectieve handhaving plaats? Zo nee, waarom niet?
Het couperen van dieren zonder diergeneeskundige noodzaak is in Nederland niet toegestaan en ik bestempel het als een vorm van verminking. Het verminken van dieren is dierenmishandeling. Verder verwijs ik naar mijn antwoorden op de door het lid Van Gerven gestelde vragen 2 t/m 6 van 29 maart 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2046) inzake deelname gecoupeerde paarden aan hengstenkeuring.
Hoeveel gecoupeerde paarden zijn er in Nederland? Hoeveel zijn daarvan in Nederland verminkt en hoeveel in het buitenland?
Het is onbekend hoeveel gecoupeerde paarden in Nederland gehouden worden, noch hoeveel daarvan in Nederland of in het buitenland gecoupeerd zijn.
Kunt u precies aangeven hoeveel paardenmarkten de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) jaarlijks controleert, hoeveel paarden daarbij bezichtigd worden, welk deel daarvan gecoupeerd is, en welke bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sancties vervolgens worden opgelegd of in gang worden gezet tegen de eigenaren?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoorden op de eerder door het lid Wassenberg gestelde vragen 2 en 3 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 125). Over de voortgang van het bestuursrechtelijke traject dat ik heb ingezet, zal ik uw Kamer voor het eind van dit jaar informeren.
Indien er ongebruikte bestuursrechtelijke mogelijkheden zijn, welke zijn dat en waarom worden die niet ingezet?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoorden op de eerder door het Lid Wassenberg gestelde vragen 2, 3 en 4 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 125).
Hoe controleert u, in het kader van het bepalen of het tentoonstellingsverbod voor een specifiek paard geldt, of een staart legaal of illegaal in het buitenland gecoupeerd is?
Het tentoonstellingsverbod heeft betrekking op paarden waarbij een verboden ingreep is verricht. Het couperen van dieren is een verboden lichamelijke ingreep, tenzij de ingreep uit diergeneeskundige noodzaak wordt verricht. In geval van het aantreffen van een gecoupeerd paard op een tentoonstelling zal de organisator van de tentoonstelling c.q. de houder van het paard moeten kunnen aantonen niet in overtreding te zijn door middel van een diergeneeskundige verklaring waaruit blijkt dat het dier op grond van een diergeneeskundige verklaring is gecoupeerd.
Welke Unielanden kennen een coupeerverbod en/of een algeheel tentoonstellingsverbod van gecoupeerde paarden?
Voor zover mij op dit moment bekend is, geldt er een coupeerverbod in België, Bulgarije, Denemarken, Finland, Duitsland, Hongarije, Letland, Litouwen, Zweden en het Verenigd Koninkrijk (m.u.v. Noord-Ierland). In Frankrijk geldt een tentoonstellingsverbod, maar geen coupeerverbod.
Op welke wijze wordt handhavend opgetreden tegen organisatoren van tentoonstellingen die gecoupeerde paarden mee laten doen en worden zij medeverantwoordelijk gemaakt voor de misstand die zij faciliteren?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoorden op de eerder door het lid Wassenberg gestelde vragen 2, 3 en 4 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 125).
Wat doet u om samen met de sector er zorg voor te dragen dat de esthetiek van paarden zodanig wordt hervormd dat het verwijderen van de staart niet langer noodzakelijk geacht wordt voor het deelnemen aan tentoonstellingen?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de eerder door het lid Van Gerven gestelde vraag 7 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 124).
Het bericht dat bomen in Twekkelo zijn beschadigd door een leidingbreuk in het zoutwinningsgebied |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vereniging Behoud Twekkelo boos op Akzo: bomen lijden na leidingbreuk»1 en het bericht «OM onderzoekt of AkzoNobel met lekkages de wet overtreedt»?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat, na het bekend worden van de langjarige diesel-lekkage, opnieuw sprake is van een lekkage bij de zoutwinningproductie?
Ik vind dat, net als de Inspecteur-generaal der Mijnen, zorgwekkend. Ik denk daarom dat het onder verscherpt toezicht plaatsen van AkzoNobel Salt BV (hierna: AkzoNobel) door SodM een gepaste stap is.
Kunt u aangeven op welk moment de lekkage van brak water is ontdekt; hoe lang het heeft geduurd voordat er melding van is gemaakt bij het bevoegd gezag en wanneer er daarna vervolgens ook concrete acties zijn ondernomen?
Op 3 juli 2016 ontdekten omwonenden aan de Rougoorweg / Mensinkweg in het Hengelose deel van Twekkelo dat er op een akkerland (maïs) en in de omgeving daarvan waterplassen aanwezig waren. Dit is diezelfde dag om 17.35 uur aan AkzoNobel gemeld. AkzoNobel heeft vervolgens geconstateerd dat er een lekkage was in het horizontale buizenstelsel, waarmee «brak water» uit de zoutcaverne wordt getransporteerd. Na de melding is de pomp, waarmee het brakke water wordt verpompt, om 18.03 uur stopgezet en zijn afsluiters van de buisleiding dichtgezet. De tijd tussen ontvangst van de melding en de eerste actie daarop van AkzoNobel (het stoppen van de pomp en het sluiten van kleppen) bedroeg dus 28 minuten. Uit nader onderzoek door AkzoNobel is gebleken dat de lekkage op 3 juli 2016 vanaf 00.15 uur heeft plaatsgevonden en dat circa 1.400 m3 brak water is gelekt.
Het brakke water bestaat in hoofdzaak uit water met daarin opgelost steenzout. Steenzout bestaat in hoofdzaak uit natriumchloride (keukenzout) met kleine hoeveelheden mineralen zoals kalk. Door deze lekkage is bovengrondse schade zichtbaar. Planten kunnen verdrogen als er teveel zout in het grondwater terecht komt. De bladeren van verschillende bomen in de omgeving zijn bruin geworden en de bomen laten hun bladeren vallen. Ook is de maïs van het ondergelopen deel van het maïsland verwijderd. De overige (zout)verontreiniging zal door AkzoNobel moeten worden opgeruimd tot het niveau waarbij er geen risico’s zijn voor mens, natuur, drink- en grondwater. SodM en de gemeente Enschede hebben met AkzoNobel overleg gevoerd over de uit te voeren sanering.
Hoeveel brak water is in totaal gelekt uit de leidingbreuk? Hoeveel brak water is er gelekt tussen het moment van bekendwording van de lekkage, en het moment dat actie is ondernomen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gevolgen kan het lekken van brak water nog meer hebben voor milieu, natuur, bodem, waterkwaliteit, leefomgeving en gezondheid, naast de al bekende aangetaste bomen? Is er onderzoek gedaan of verdere consequenties zich hebben voorgedaan?
Het brakke water is uit de sloot verwijderd met behulp van een vacuümwagen. De toplaag van het maïsveld is tot een diepte van circa 25 cm afgegraven en de met brak water verontreinigde grond is afgevoerd naar een erkende verwerker. Het grondwater ter plaatse van het maïsveld is op 15 juli en op 26 juli jl. bemonsterd en in overleg met het bevoegde gezag wordt bekeken welke aanvullende maatregelen nodig zijn om eventuele negatieve milieueffecten te voorkomen. Vooralsnog worden geen andere negatieve effecten verwacht.
Wat is de reden dat de leidingbreuk is ontstaan? Indien het mogelijk te wijten is aan de constructie of aan de materialen van de leiding, kunt u dan aangeven waar nog meer vergelijkbare leidingen liggen? Welke acties worden ondernomen om ervoor te zorgen dat er elders zich geen herhaling kan voordoen?
De leidingbreuk is ontstaan door corrosie van een T-stuk in de leiding. Er bevinden zich nog vijf vergelijkbare T-stukken en bochten in deze leiding. Deze stonden al op de lijst bij AkzoNobel om vervangen te worden, maar op basis van een risico- inschatting werd aangenomen dat vervanging nog niet direct noodzakelijk was. Inmiddels is AkzoNobel in opdracht van SodM gestart met het zo spoedig mogelijk vervangen van deze T-stukken en bochten. Vooruitlopend op deze vervanging zijn er bij alle vijf punten peilbuizen geplaatst. Uit analyse van monsters uit deze peilbuizen blijkt dat er geen lekkages zijn op deze punten. Een eventuele lekkage op deze punten zal met de peilbuizen onmiddellijk worden opgemerkt. Eind oktober 2016 zullen alle vijf T-stukken en bochten vervangen zijn.
Hoe is de lekkage bij de Mensinkweg ontdekt? Op welke manier en met welke frequentie wordt de integriteit van de transportleidingen gecontroleerd?
De lekkage is ontdekt door omwonenden, zie verder het antwoord op de vragen 3 en 4. Het is de verantwoordelijkheid van AkzoNobel om te voldoen aan alle wettelijke eisen zoals die in de Mijnbouwwet en in de aan AkzoNobel verleende vergunningen zijn gesteld. AkzoNobel dient in dat kader al het noodzakelijke onderhoud op de leidingen te plegen. SodM houdt toezicht op het naleven van de wettelijke eisen.
Naar aanleiding van een verhoogd aantal pekel- en brakwaterlekkages heeft SodM er in 2014 bij AkzoNobel op aangedrongen om het onderhoud en de inspectie van pijpleidingen te verbeteren en om het aantal lekkages te doen verminderen. Daarop is in 2015 onder meer door AkzoNobel een lekkage-preventieteam ingesteld. Hoewel er sprake was een kleine daling in het aantal lekkende leidingen in 2015 (vijf ten opzichte van acht in 2014), heeft de aanpak van AkzoNobel nog niet tot het gewenste resultaat geleid. Naar aanleiding van het aantal lekkages in 2016 tot heden en de recente gebeurtenissen met de lekkages bij putten en pijpleidingen heeft SodM haar toezicht op AkzoNobel aanzienlijk geïntensiveerd. In augustus heeft SodM aan de directie van AkzoNobel aangekondigd dat AkzoNobel onder verscherpt toezicht zou komen te staan. Dit is vanaf nu het geval.
Deelt u de mening, nu er ook een lekkage in de transsportleiding is ontdekt, dat het voor de hand ligt om ook al deze leidingen onder de loep te nemen, aangezien het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) naar aanleiding van de diesel-lekkage besloten heeft dat alle AkzoNobel zoutboringen moet worden onderzocht omdat er toch lekkages mogelijk blijken te zijn die niet werden verwacht? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening.
Zo ja, hoe is het voorts mogelijk dat de verbetering van het onderhoud en inspectie van transportleidingen waar in 2014 al op is aangedrongen door de SodM nog niet tot het gewenste resultaat heeft geleid?
In de Mijnbouwwet is bepaald dat AkzoNobel de integriteit van haar pijpleidingen moet kunnen aantonen en overleggen. De wet is doel-voorschrijvend en legt geen gedetailleerde verplichting op ten aanzien van de manier waarop AkzoNobel de leidingen dient te monitoren. AkzoNobel heeft een monitoringssysteem waarin de pijpleidinggegevens staan en aan de hand van deze gegevens wordt op basis van een risicobeoordeling een inspectieprogramma voor de verschillende onderdelen van de pijpleiding opgesteld en uitgevoerd. Gezien het aantal lekkages dat bij de zoutwinning in 2015 en 2016 is opgetreden, vindt SodM dat er genoeg aanleiding is om de risicobeoordeling, waarop de inspectiefrequentie is gebaseerd, te herzien. AkzoNobel is daar inmiddels mee gestart.
Kunt u aangeven waarom er pas een maand na de ontdekking van de leidingbreuk in de media over de lekkage is bericht? Vindt u dat omwonenden en de lokale volksvertegenwoordiging sneller en actiever op de hoogte gebracht hadden kunnen worden? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Eén van de omwonenden heeft de lekkage ontdekt en aan AkzoNobel gemeld. AkzoNobel heeft deze vervolgens dezelfde avond rond 20.30 uur gemeld aan SodM en aan de gemeente Enschede. In hoeverre de melding van de lekkage via de gemeente is doorgegeven aan de lokale volksvertegenwoordigers en de media, is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat sinds 2014 zich in totaal 28 lekkages hebben voorgedaan op en buiten het fabrieksterrein en dat daardoor naar schatting 130 ton zout in het milieu terecht is gekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie vanuit de lokale, regionale en landelijke overheid staat daar dan tegenover?
Allereerst merk ik op dat de 130 ton zout die in het milieu terecht is gekomen door lekkage bij AkzoNobel, ook door AkzoNobel is verwijderd. Dat neemt niet weg dat ik de lekkages bij AkzoNobel afkeur en de maatregel van de Inspecteur-generaal der Mijnen, om AkzoNobel onder verscherpt toezicht te stellen, volledig ondersteun.
Deelt u de mening dat mensen in dit gebied erop moeten kunnen rekenen dat de overheid alles op alles zet om te voorkomen dat er bij een groot bedrijf zoals AkzoNobel überhaupt lekkages zich voordoen? Zo ja, bent u voorts van mening dat de overheid tot nu toe adequaat gehandeld heeft? Zo nee, waarom niet?
Ongeacht de omvang van het bedrijf moeten mensen erop kunnen vertrouwen dat er alles aan gedaan wordt om lekkages te voorkomen. De Mijnbouwwet en de Omgevingswet bieden hier de kaders voor. Ik zie vooralsnog geen aanleiding om het handelen vanuit de overheid niet adequaat te noemen. Ik constateer wel dat AkzoNobel steken heeft laten vallen en ga er vanuit dat het verscherpte toezicht door SodM daar verandering in zal brengen.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat omwonenden in Twente adequaat geïnformeerd worden over de zoutwinning en dat zij deze informatie tijdig, gebundeld en toegankelijk aangeboden krijgen?
Het melden van incidenten door AkzoNobel aan SodM behoeft verbetering. Het informeren van direct betrokkenen, zoals landeigenaren en pachters, is vooral een taak van AkzoNobel. Voor zover mij bekend zijn er op dit punt geen problemen. Ik zie het als een verantwoordelijkheid van AkzoNobel om openheid naar omwonenden en andere geïnteresseerden te betrachten. Ik zal AkzoNobel verzoeken om deze informatie nadrukkelijker en transparanter openbaar te maken op haar website.
Het opnieuw onterecht afschieten van beschermde dieren op Terschelling |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Wildbeheereenheid of eenheid voor afschot»?, waaruit blijkt dat op Terschelling jaarlijks reeën zonder noodzaak worden afgeschoten?1
Ja.
Is het waar dat de provincie Friesland toestemming geeft om op Terschelling wettelijk beschermde reeën af te schieten, zonder dat aan de wettelijke eis wordt voldaan dat dit in het belang dient te zijn van de volksgezondheid, openbare veiligheid of ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, flora of fauna (Flora- en faunawet, artikel 67)?
Ingevolge de Flora- en faunawet en straks de Wet natuurbescherming is het aan de provincies om beslissingen te nemen op verzoeken om afschot van beschermde dieren.
Gedeputeerde staten van Friesland hebben op 30 juni 2015 een ontheffing op grond van artikel 68 van de Flora- en faunawet verleend aan de Faunabeheereenheid Fryslân (hierna: FBE) voor het doden van reeën in het belang van de verkeersveiligheid, vanwege de schade aan gewassen en natuur en ter voorkoming van onnodig lijden van zieke en gebrekkige dieren. Deze ontheffing is verleend op basis van het door de FBE vastgestelde en gedeputeerde staten goedgekeurde Faunabeheerplan 2014 – 2019. De FBE heeft desgevraagd aangegeven dat het de betreffende wildbeheereenheid een machtiging heeft verstrekt voor het gebruik van deze ontheffing voor het reguleren van de populatieomvang van reeën op Terschelling.
Ik heb vastgesteld dat gedeputeerde staten van Friesland bij het besluiten over verzoeken om de ontheffing zijn uitgegaan van het wettelijke kader. Van een fact-free faunabeleid is naar mijn mening derhalve geen sprake.
Wat is uw reactie op de constatering van de auteur dat «de betrokken (wild-) organisaties informatie hebben gekregen van dit ondoordachte provinciale beleid, maar dat de wildbeheereenheid hen – met sjoemelwaarheid – weet te overtuigen dat het prima geregeld is»?
Deze woorden laat ik voor rekening van de auteur van het desbetreffende artikel.
Indien het waar is dat provincie Friesland toestemming voor afschot geeft zonder dat aan artikel 67 van de Flora- en faunawet wordt voldaan, deelt u de mening dat hiermee opnieuw sprake is van «fact-free faunabeleid» op Terschelling, nadat de Raad van State eerder dit jaar uitsprak dat afschot van konijnen onterecht is omdat schade door konijnen niet aantoonbaar is?2 Zo ja, kunt u aangeven hoe dit valt te rijmen met uw antwoord op vragen van lid Thieme, waarin u het belang van goede onderbouwing van afschot onderstreept en dit in de communicatie met grondgebruikers nader zou verduidelijken? Zo nee, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om spoedig een einde te maken aan de afschot van reeën op Terschelling? Zo nee, waarom niet?
De provincie Friesland heeft laten weten dat de afschot van reeën zoals dat op Terschelling door de Wildbeheereenheid is uitgevoerd, niet valt binnen het doel en de voorwaarden waarvoor de ontheffing is verstrekt. De provincie heeft aangegeven dat zij maatregelen zal nemen om herhaling te voorkomen.
Het nog steeds couperen van paardenstaarten ondanks het verbod sinds 2001 |
|
Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat praktisch alle trekpaarden bij de Nationale Tentoonstelling van 18, 19 en 20 augustus jl. een geamputeerde (gecoupeerde) staart hebben?1
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de eerder door het lid Wassenberg gestelde vraag 5 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 125).
Welke controles hebben plaatsgevonden bij de Nationale Tentoonstelling? Welke instructie heeft het personeel van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) meegekregen betreffende paarden met gecoupeerde staarten? Vraagt de NVWA bezitters van een gecoupeerd paard naar een bewijs van medische noodzaak?
Kunt u de beantwoording op eerdere toelichten, waarin u aangaf: «Gelet hierop ben ik voornemens de komende periode bestuursrechtelijk te gaan handhaven op het tentoonstellingsverbod»?2
Hoeveel en welke controles hebben plaatsgevonden in het jaar 2016?
Zijn overtredingen geconstateerd en zo ja, welke, en welke vervolgactie is hierop genomen?
Is het inderdaad noodzakelijk dat een paard aan iemand in het buitenland verkocht moet zijn, vervolgens gecoupeerd en daarna weer teruggekocht, zoals tijdens de uitzending wordt beweerd, en wordt hierop gecontroleerd?
Het couperen van paarden is een verboden lichamelijke ingreep, tenzij de ingreep uit diergeneeskundige noodzaak wordt verricht. In geval van het aantreffen van een gecoupeerd paard op een tentoonstelling zal de organisator van de tentoonstelling c.q. de houder van het paard moeten kunnen aantonen niet in overtreding te zijn door middel van een diergeneeskundige verklaring waaruit blijkt dat het dier op grond van een diergeneeskundige verklaring is gecoupeerd.
Kunt u toelichten op welke recente ontwikkelingen werd gewezen toen de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken in het Algemeen overleg Paardenhouderij op 28 januari 2015 zei: «In de rechtspraak hebben zich heel recentelijk ontwikkelingen voorgedaan met betrekking tot hondententoonstellingen. Daarom zie ik nu ook mogelijkheden om het tentoonstellingsverbod van gecoupeerde dieren beter te handhaven, ook voor dieren die legaal in het buitenland gecoupeerd zijn»? Op welke uitspraak en op welke mogelijkheden wordt er gedoeld? Wilt u de betreffende uitspraak over de hondententoonstelling toevoegen?
Het ten tijde van het Algemeen Overleg Paardenhouderij gedane uitspraak berust op een misverstand. Er hebben zich geen ontwikkelingen in de rechtspraak voorgedaan inzake hondententoonstellingen op grond waarvan een verbod op deelname van gecoupeerde dieren beter handhaafbaar zou zijn. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op de door u gestelde vragen 2 t/m 6 van 29 maart 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2046) inzake deelname gecoupeerde paarden aan hengstenkeuring.
Onderschrijft u dat het beleid voor handhaving – wat neerkomt op vriendelijk vragen aan de Koninklijke Vereniging Het Nederlandse Trekpaard en de Haflinger (KVTH) – niet effectief geweest is?
Zie antwoord vraag 7.
Onderkent u dat als de KVTH een verbod op deelname van veulens met gecoupeerde staarten opneemt in haar wedstrijdreglementen (of het hebben van een staart als positief beoordelingscriterium voor winnaars) en het afwijzen van couperen opneemt in haar statuten, het probleem is opgelost?
De KVTH kan het deelnemen aan tentoonstellingen met gecoupeerde paarden in haar wedstrijdreglementen uitsluiten. Hiermee zou mogelijk een deel van het probleem opgelost kunnen worden. Van belang hierbij is dat naast de KVTH ook andere organisatoren van tentoonstellingen deze uitsluiting in hun wedstrijdreglementen opnemen.
In de uitzending van Reporter Radio beweert een woordvoerder van de KVTH dat de KVTH geen bepaling over gecoupeerde staarten in haar wedstrijdreglement op kan nemen vanwege de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven uit 2002; de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie (KNHS) sluit echter wel paarden met gecoupeerde staarten uit van wedstrijden; onderschrijft u dat de uitspraak van de KVTH niet klopt en dat zij wel bepalingen omtrent gecoupeerde paardenstaarten op kunnen nemen in hun wedstrijdreglement en statuten?
Mijn opvatting is dat elke vereniging binnen de kaders van de wet dergelijke voorwaarden kan opnemen in haar statuten en reglementen. De uitspraak van het CBb doet daar niet aan af.
Bent u bereid de KVTH steviger aan te pakken en ervoor te zorgen dat zij dergelijke bepalingen opnemen in hun wedstrijdreglement en statuten?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de door u gestelde vraag 7 van 29 maart 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2046) inzake deelname gecoupeerde paarden aan hengstenkeuring.
Bent u bereid de KVTH stamboekerkenning te onthouden als zij niet hun wedstrijdreglement en statuten aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Onderschrijft u dat het verbod tot deelname aan een tentoonstelling in de Memorie van Antwoord van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren in 1987 niet werd gezien als een belemmering van verkeer van personen of goederen en onderschrijft u dat verleende ontheffingen in 2001 en 2002 dieren betroffen die «afkomstig zijn uit» landen waar couperen is toegestaan en dat dit iets anders is dan een dier waarbij de ingreep is «gedaan in» een land waar dat is toegelaten?
Voor mij doet een eventueel onderscheid tussen een dier dat afkomstig is uit het buitenland, dan wel een dier dat in het buitenland is gecoupeerd, er niet toe. Ik ben van mening dat in beide gevallen het dier niet mag deelnemen aan een in Nederland georganiseerde keuring of tentoonstelling indien het couperen niet heeft plaatsgevonden op grond van een diergeneeskundige noodzaak.
Kunt u aangeven wanneer u het couperen van Nederlandse paardenstaarten heeft beëindigd en de wet uit 2001 effectief handhaaft?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op de eerder door het lid Wassenberg gestelde vraag 4 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 125).
Het op grote schaal illegaal couperen van paardenstaarten |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Controles op staarten van trekpaarden» en «Nostalgie van het trekpaard», waaruit blijkt dat vrijwel alle paarden op de Nationale Tentoonstelling voor trekpaarden gecoupeerd waren ondanks het wettelijke verbod hierop?1 2
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel processen-verbaal de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tijdens deze tentoonstelling heeft opgemaakt? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoorden op vragen inzake het meedoen van gecoupeerde paarden aan hengstenkeuringen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2046) heb ik aan uw Kamer aangegeven voornemens te zijn bestuursrechtelijk te gaan handhaven op het tentoonstellingsverbod. De NVWA doet momenteel onderzoek naar aanleiding van tentoongestelde, gecoupeerde paarden. In het kader van dit onderzoek heeft de NVWA controles uitgevoerd op tentoonstellingen in Zeeland en Limburg. Het onderzoek is onderdeel van een bestuursrechtelijk handhavingstraject. Proces-verbaal wordt opgemaakt in het kader van strafrecht en is hier derhalve niet aan de orde. Wanneer op basis van het lopende onderzoek overtredingen worden vastgesteld, kan hiertegen bestuursrechtelijk worden opgetreden door bijvoorbeeld het opleggen van een last onder dwangsom.
Hoe is het op grote schaal tentoonstellen van gecoupeerde paarden te rijmen met uw antwoord op eerdere vragen, namelijk dat u bestuursrechtelijk zal handhaven op het tentoonstellingsverbod van paarden met geamputeerde staarten?3
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vordert uw onderzoek naar effectievere handhaving van dit tentoonstellingsverbod? Op welke termijn en op welke wijze verwacht u de resultaten hiervan te kunnen implementeren?
Het resultaat van het ingezette bestuurlijke handhavingstraject vormt de basis voor het onderzoek. Dit resultaat is bepalend voor het kunnen vaststellen van de effectiviteit ervan en de wijze waarop deze kan worden verbeterd om aan de ongewenste situatie een einde te maken. Ik zal uw Kamer hierover dit najaar informeren.
Deelt u de mening dat het teleurstellend is dat ondanks diverse verzoeken de Koninklijke Vereniging Het Nederlandse Trekpaard en de Haflinger (KVTH) het couperen niet op vrijwillige basis wil uitbannen en dat het zorgwekkend is dat het dreigen met boetes en controles door de NVWA kennelijk geen effect sorteert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u voornemens zich in te spannen voor een cultuuromslag bij de KVTH?
Ik vind het altijd teleurstellend dat een sector, welke sector dan ook, niet in staat is zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen en daarop vervolgens aangesproken moet worden middels handhaving. Om deze reden ben ik ook begonnen met het bestuursrechtelijke handhaven.