NL Jaagt aflevering 20 waarin les wordt gegeven in illegale dodingsmethoden |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de YouTube-aflevering van NL Jaagt, genaamd «NL Jaagt Aflevering 20 Effectief doden van ziekgeschoten veerwild»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat hierin door een jager van Duke Faunabeheer les wordt gegeven in het doden van onder andere «ziekgeschoten» ganzen (aangeschoten ganzen die nog leven) door middel van het omdraaien van de nek ofwel cervicale dislocatie?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat cervicale dislocatie van vogels van een omvang groter dan een eend verboden is sinds 1 januari 2017 en dat, gezien het feit dat aflevering 20 van NL Jaagt op 2 november 2017 op YouTube geplaatst is, deze jager lesgeeft in een illegale dodingsmethode?
Bij het verlenen van een ontheffing, vrijstelling of opdracht tot het bestrijden of beheren van vogels van soorten onder de reikwijdte van de Vogelrichtlijn dient te worden bepaald van welke middelen of methoden gebruik mag worden gemaakt (artikelen 3.3, vijfde lid, en 3.18, eerste lid, van de Wet natuurbescherming). Cervicale dislocatie kan enkel onder beperkingen worden toegestaan (artikel 3.9, negende lid, van het Besluit natuurbescherming). Uit deze beperkingen volgt dat deze methode niet kan worden toegestaan voor het doden van ganzen, aangezien die een grotere omvang hebben dan eenden.
Kunt u bevestigen dat in bovengenoemde instructievideo niets gezegd wordt over de aanvullende wettelijke eisen bij vogels van gelijke grootte of kleiner dan een eend namelijk, zoals in artikel 3.9, tweede lid, sub j, jo. negende lid van het Besluit natuurbescherming staat, te weten «De aanwijzing van cervicale dislocatie, bedoeld in het tweede lid, aanhef en onderdeel f, geldt alleen voor het doden van in nood verkerende, gewonde vogels van een omvang kleiner dan of gelijk aan eenden, door personen die aantoonbaar de nodige kennis en vaardigheden bezitten om deze taak humaan en doeltreffend uit te voeren, en ingeval er redelijkerwijs geen alternatief middel voorhanden is met minder mogelijke nadelige gevolgen voor het welzijn van het desbetreffende dier»?
Ja. Het is aan degene die handelt op basis van een ontheffing, vrijstelling of opdracht om te handelen overeenkomstig de daarbij gegeven voorschriften of regels, ook ten aanzien van de te gebruiken middelen of methoden.
Wat vindt u ervan dat een zelfbenoemd professional en beroepsmatig jager dergelijke instructies geeft en op YouTube (laat) zet(ten) als lesmateriaal voor andere plezierjagers?
Ik acht het niet juist dat er instructies worden gegeven en lesmateriaal wordt verspreid waarvan de inhoud op onderdelen niet aansluit bij wat in de wet- en regelgeving is voorgeschreven.
Kunt u bevestigen dat aan het bedrijf Duke Faunabeheer vanuit overheidswege nog altijd vergunningen verleend worden en zelfs op kosten van de belastingbetaler opdrachten worden gegeven om dieren te vangen en te doden, zoals bijgevoegde factuur aan de provincie Utrecht illustreert?2
Ontheffingen en opdrachten voor faunabeheer worden verleend door provincies. Het is aan provincies om te bepalen aan wie zij deze ontheffingen of opdrachten verlenen, en onder welke voorschriften, met inbegrip van de middelen en methoden, onder welke beperkingen mogen worden gebruikt. Ik beschik niet over informatie aan wie provincies ontheffingen en opdrachten verlenen en welke kosten daarmee zijn gemoeid.
Ik wijs erop dat de factuur waar in vraag 6 naar wordt verwezen, dateert uit de periode waarin de Wet natuurbescherming nog niet van kracht was. In de toenmalige Flora- en faunawet en daarop gebaseerde regelgeving werden geen beperkingen gesteld voor het gebruik van de methode cervicale dislocatie.
In vraag 8 lijkt te worden verwezen naar rechterlijke uitspraken waarin besluiten van provincies zijn vernietigd, omdat daarin het gebruik van de vangkraal en CO2 als vang- en dodingsmiddelen werd toegestaan en de toenmalige Flora- en faunawet volgens de interpretatie van de rechter daarvoor onvoldoende ruimte bood. Naar aanleiding van deze rechterlijke uitspraken is de wetgeving op dit punt aangepast.
Hoeveel belastinggeld is er tot nu toe vanuit overheidsorganen betaald aan Duke Faunabeheer, welke en hoeveel dieren heeft het bedrijf hiervoor gevangen/gedood en welke methoden zijn hiervoor gebruikt, gespecificeerd per diersoort?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat een jager die eerder met zijn bedrijf Duke Faunabeheer van de rechter moest stoppen met het gebruik van de toentertijd illegale vangkraal en vergassing van ganzen met CO2 en die nu andere jagers willens en wetens aanzet tot het hanteren van illegale dodingsmethoden per definitie geen vergunningen en/of opdrachten van de overheid zou mogen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven in hoeverre en op welke manier er handhavend wordt opgetreden indien jagers illegale dodingsmethoden gebruiken?
Het is aan provincies, Openbaar Ministerie en andere relevante partijen om op dit punt invulling te geven aan het toezichts- en handhavingsbeleid.
Hoe wordt er opgetreden tegen jagers wiens jachtmisstanden en/of illegale dodingspraktijken op internet openbaar worden gemaakt en/of wiens instructie voor illegale dodingsmethoden op internet circuleert?
Ik ben voornemens de betreffende personen aan te spreken op de onjuiste inhoud van de instructies van aflevering 20 van NL jaagt.
Bent u ook van mening dat in bovengenoemde instructievideo sprake is van uitlokking van een strafbaar feit door het opzettelijk verschaffen van inlichtingen over hoe ganzen de nek omgedraaid kan worden, zeker nu in een bijzin door de jager opgemerkt wordt dat het jachtgeweer «de enige officiële dodingsmethode» is?
Ik ken niet alle feiten en omstandigheden van dit geval en kan derhalve niet beoordelen of er sprake zou kunnen zijn van uitlokking in de zin van het Wetboek van Strafrecht. Overigens kunnen krachtens artikel 3.9 van het Besluit natuurbescherming meer middelen en methoden worden toegestaan voor het doden van ganzen dan enkel het geweer.
Bent u ook van mening dat personen die niet aantoonbaar over de nodige kennis en vaardigheden beschikken om volgens de wet cervicale dislocatie toe te passen en te kunnen beoordelen of er redelijkerwijs geen alternatief middel voor handen is met minder nadelige gevolgen voor het welzijn van het desbetreffende dier, ook niet in staat mogen worden geacht om te jagen en geen jachtvergunning zouden moeten kunnen krijgen? Zo ja, hoe gaat u dit in de praktijk brengen? Zo nee, waarom niet?
Jachtaktes worden pas verstrekt als er met goed gevolg een jachtexamen is afgelegd. In artikel 3.18 van het Besluit natuurbescherming is voorgeschreven dat in het jachtexamen wordt getoetst op kennis van de in artikel 3.9 van het Besluit natuurbescherming genoemde middelen en methoden en het gebruik daarvan. Op deze wijze is geborgd dat jachtaktehouders over de benodigde kennis beschikken. In de faunabeheerplannen is omschreven hoe en op welke wijze de jacht moet worden uitgevoerd. Tegen overtredingen van de wettelijke voorschriften kan handhavend worden opgetreden. Dit vormt voldoende waarborg voor een correcte uitoefening van de jacht.
Bent u bereid om de handhaving op jachtmisstanden en illegale jacht- en dodingsmethoden verder aan te scherpen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van oordeel dat toezicht en handhaving op de uitoefening van de jacht afdoende is geregeld.
De mogelijke Amerikaanse import van jachttrofeeën uit Afrika |
|
William Moorlag (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het nieuws dat de Amerikaanse overheid plannen heeft het importverbod voor jachttrofeeën van olifanten uit Zimbabwe en Zambia op te heffen?1
Ja, het kabinet is bekend met het genoemde artikel d.d. 15 november 2017. Sindsdien heeft President Trump op 18 november 2017 per twitterbericht laten weten een dergelijk besluit op te schorten en eerst de feiten in relatie tot natuurbescherming te onderzoeken: https://www.nytimes.com/2017/11/17/us/politics/trump-elephant-trophy-ban.html.
Deelt u de opvatting dat dit een perverse maatregel zou zijn en een stap terug, gelet op de strijd die al jaren wordt gevoerd om wild in deze Afrikaanse landen succesvol te beschermen?
In Nederland geldt een importverbod voor dergelijke jachttrofeeën. Echter, onder specifieke voorwaarden (bijvoorbeeld bepaalde diersoorten uit bepaalde landen, jaarlijkse quotum, monitoring en (her)bepaling van het quotum) wordt de import van jachttrofeeën soms toegestaan, ook door de EU. Uitgangspunt is dat de opbrengsten van trofeejacht/toerisme ten goede komen aan het beheer van natuurgebieden.
Bent u bereid na te gaan of de regering Trump daadwerkelijk voornemens is het importverbod op te schorten? Zo ja, kunt u de Kamer hierover inlichten? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke mogelijkheden ziet u om zich in Europees verband of in samenwerking met natuurbeschermingsorganisaties tegen dit voornemen uit te spreken? Op welke termijn bent u bereid hierin actie te ondernemen?
Nederland heeft in aanvulling op de Europese afspraken een importverbod voor dergelijke jachttrofeeën ingesteld2. In Europees en mondiaal CITES-verband zal Nederland aandacht blijven vragen voor adequate maatregelen om illegale handel in wildlife producten tegen te gaan, met het oog op het voortbestaan van bedreigde soorten in het wild. Ook als het gaat om de import van jachttrofeeën.
Bent u bereid deze zorgen ook bij de autoriteiten in de betrokken Afrikaanse landen onder de aandacht te brengen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Het plan van 100.000 hectare nieuw bos |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Bos- en houtsector wil 100.000 hectare nieuw bos bouwen in Nederland»?1
Ja.
Kunt u een stand van zaken geven over dit plan?
Genoemd voorstel voor bosaanleg maakt onderdeel uit van het Actieplan Bos & Hout onder de titel «meer bos». Dit is opgesteld door partijen in de bos- en houtsector samen met andere organisaties. In het Actieplan staan acties voor «meer met bos» (klimaatslim bosbeheer) en «meer met hout» (hoogwaardige en langdurige toepassing van hout). Bij elkaar zou dit een extra bovengrondse CO2-opslag moeten opleveren van naar schatting 4,2 Mton per jaar tegen 2050. Tegelijkertijd kan het een bijdrage leveren aan de aanpak van andere maatschappelijke opgaven, zoals het realiseren van biodiversiteitsdoelstellingen, het leveren van grondstoffen voor de circulaire economie en het scheppen van extra recreatiemogelijkheden.
Op 31 oktober jl. is een conceptprogrammaplan gepresenteerd. De boodschap is dat de uitvoering ervan een flinke gezamenlijke inspanning over een langere tijd zal vergen. Men wil daarom binnenkort met alle betrokken partijen, dus ook met de rijksoverheid, spreken over de uitvoering en de aansluiting op lopende beleidstrajecten voor onder meer klimaat, circulaire economie en energie.
Onder bosaanleg wordt overigens een breed palet aan mogelijkheden voor de aanplant van meer bomen verstaan: in bestaande natuur- en recreatiegebieden, in waterbergingsgebieden, als erfbeplanting, enz.
Bent u bereid om met de opstellers van het plan te bespreken in hoeverre dit plan in de uitwerking van de klimaatambities van het kabinet een rol kan spelen?
Daartoe ben ik bereid. De klimaatopgave is omvangrijk en zal ieders inzet vragen. Het is dan ook wenselijk de bijdrage die bossen en bomen kunnen leveren goed in beeld te brengen. Ik wil deze verkenning doen met andere overheden zoals provincies, organisaties en bedrijfsleven.
Het bericht dat er door visserij nauwelijks meer volgroeide vissen zijn in de oceanen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
Kent u het wetenschappelijke artikel «Old-growth fishes become scarce under fishing», waaruit blijkt dat volgroeide en oudere vissen zeldzaam zijn geworden in oceanen?1 2
Ja.
Onderschrijft u de stelling van de onderzoekers dat volgroeide/oudere («old-growth») vissen van groot belang zijn voor vispopulaties, omdat ze meer bijdragen aan de voortplanting (en daarmee aan de stabiliteit van de populaties) dan jongere exemplaren?
De resultaten van het (beperkte) onderzoek naar het effect van het aandeel oudere vissen op de voortplanting van vissoorten zijn niet altijd eenduidig. Zo wijzen studies uit dat slechts in een kleine minderheid van de onderzochte bestanden een significant effect van oudere leeftijd op voortplanting is waargenomen. Daar staat tegenover dat in een aantal gevallen juist een tegengestelde correlatie is vastgesteld. Hier leveren oudere exemplaren juist een kleinere bijdrage aan de reproductie. Doordat slechts in een klein aantal gevallen leeftijdsafhankelijke kenmerken in de voortplanting zijn aangetoond is er geen reden aan te nemen dat dit voor alle soorten geldt.
Onderschrijft u de conclusie dat de commerciële visserij de reden is dat er nog slechts weinig volgroeide/oudere vissen leven in vispopulaties? Zo nee, waarom niet?
De exploitatie van een visbestand verandert de leeftijdsstructuur van de populatie. Door de commerciële visserij is het aandeel oudere vissen ten opzichte van jonge vissen kleiner. Met name in tijden van overbevissing kon worden vastgesteld dat het aandeel oudere vissen in vispopulaties ten opzichte van de totale omvang relatief sterk terugliep. Inmiddels gaat het beter met de visbestanden in de Noordzee en staan veel soorten er weer goed voor. Het aandeel oudere individuen ten opzichte van jongere exemplaren voor deze bestanden neemt toe.
In hoeverre verkeert de leeftijdsopbouw van vispopulaties waarop commercieel gevist wordt in de Europese wateren nog in een gezond evenwicht?
Er is onvoldoende bekend over de leeftijdsopbouw van vispopulaties als indicator voor een gezonde status van de vispopulaties om eenduidige conclusies te kunnen trekken. Het is zodoende niet duidelijk wanneer een leeftijdsopbouw als gezond kan worden beschouwd. In het Gemeenschappelijk Visserijbeleid is leeftijdsopbouw dan ook niet als indicator voor de gezondheid van een visbestand opgenomen.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat de huidige regels die vissoorten tegen overbevissing moeten beschermen onvoldoende zijn, bijvoorbeeld doordat er geen rem bestaat op het vangen van volgroeide vissen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven welke gerichte bescherming voor volgroeide/oudere vissen in het gemeenschappelijk visserijbeleid van de Europese Unie is opgenomen?
Het is van groot belang dat het paaibestand (het deel van het bestand wat zich kan voortplanten) van voldoende omvang is om de instandhouding van het bestand te kunnen garanderen. In Europees verband zijn zogenaamde minimuminstandhoudingsreferentiematen afgesproken om het mijden van te jonge vis te stimuleren.
Deze minimummaten zorgen er tevens voor dat het paaibestand een voldoende bijdrage aan de voortplanting kan leveren om het niveau van Maximum Sustainable Yield (maximale duurzame opbrengst, MSY) te bereiken.
Ook de jaarlijkse afspraken over de maximale toegestane vangsten (Total Allowable Catch, TAC) voor vissoorten voor het daaropvolgende jaar worden gemaakt op basis van het principe van MSY, mits er voldoende gegevens bekend zijn. De toegestane vangsten door de commerciële visserij worden beperkt, zodat het paaibestand een voldoende omvang heeft om de voortplanting te kunnen garanderen. Dit is voor mij dan ook het leidende principe bij het vaststellen van deze maximaal toegestane vangsthoeveelheden.
De combinatie van deze maatregelen acht ik voldoende om vissoorten tegen overbevissing te beschermen. De resultaten in de Noordzee bevestigen dit: nagenoeg alle commerciële bestanden bevinden zich in een gezonde toestand en worden op het niveau van MSY bevist.
Bent u bereid zich in Europa in te zetten voor een betere bescherming van volgroeide/oudere vissen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De ontheffing die is verleend voor het houden en laten meereizen van een olifant bij een circus |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u toelichten waarom Circus Freiwald een ontheffing heeft gekregen voor het laten meereizen, verplaatsen en op het circusterrein houden van een olifant, waardoor deze olifant nog tot en met juni 2020 moet meereizen met dit circus, terwijl dit sinds twee jaar verboden is?1
Drie deskundige dierentuindierenartsen hebben geconcludeerd dat Buba mentaal en fysiek in staat is om herplaatst te worden. Er is, rekening houdend met de specifieke situatie van Buba, gezocht naar een geschikte opvangplek. Deze bleek niet beschikbaar in Europa en daarom heeft Circus Freiwald voor Buba een tijdelijke ontheffing ontvangen.
Kunt u toelichten hoe het verlenen van deze ontheffing zich verhoudt tot de overwegingen die hebben geleid tot de invoering van het verbod op het houden van wilde dieren in circussen, namelijk de ernstige aantasting van het welzijn van deze dieren?
In de ideale situatie zouden alle wilde dieren onmiddellijk na de inwerkingtreding van het verbod op wilde dieren in het circus zijn opgevangen in een opvangcentrum. De praktijk is dat er momenteel geen plaats is in een opvangcentrum binnen Europa voor de Afrikaanse olifant Buba. Daarom is een tijdelijke ontheffing verstrekt.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat de betreffende olifant door deze ontheffing nog steeds wordt vervoerd en bij het circus wordt gehouden en er daardoor nog altijd sprake is van dagelijkse welzijnsaantasting?
Zie antwoord vraag 2.
Is er volgens u door Circus Freiwald voldoende gezocht naar een geschikte opvanglocatie voor deze olifant? Zo ja, waarop baseert u dat? Welke acties zijn ondernomen in het kader van deze zoektocht? Zo nee, welke conclusies verbindt u hieraan?
Het Ministerie van Economische Zaken heeft via de Nederlandse Vereniging van Dierentuinen, die tevens is aangesloten bij de European Association for Zoos and Aquaria, navraag gedaan voor opvangadressen voor olifant Buba. Een dierentuin in België leek in eerste instantie de olifant te kunnen opvangen, maar dat bleek later toch niet het geval. De conclusie is dan ook dat er op dit moment geen opvangplaats voor de olifant is.
Op welke wijze houdt u toezicht op de naleving van de voorschriften die zijn verbonden aan de ontheffing, zoals het voorschrift dat de olifant niet contact komt met het publiek en het voorschrift dat bepaalt dat de olifant niet mag optreden in een circus of voorstelling in Nederland en daarbuiten? Heeft u met betrekking tot het tweede voorschrift contact met handhavende instanties in het buitenland?
De NVWA is belast met het toezicht op de naleving van de regelgeving die bij of krachtens de Wet dieren is gegeven. De NVWA voert dat toezicht uit op basis van een risicoanalyse. De afweging om in een concrete situatie een inspectie bij het circus uit te voeren, laat ik over aan de NVWA. Over het optreden in het buitenland zijn geen nadere afspraken gemaakt.
Wat verstaat u concreet onder het voorschrift «de olifant komt niet direct in contact met het publiek»? Welke criteria hanteert u hierbij?
Met direct contact wordt met name het aanraken van de olifant bedoeld.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als de olifant wordt gebruikt als publiekstrekker voor het circus en dat boven alles moet worden voorkomen dat de verleende ontheffing wordt gebruikt voor dit doeleinde? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens hiertegen te ondernemen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Aan de ontheffing is niet expliciet de voorwaarde verbonden dat de olifant niet als publiekstrekker gebruikt mag worden. Het geheel afschermen van de olifant van het publiek, bijvoorbeeld door haar in een tent te plaatsen, is zeker niet in het belang van het welzijn van de olifant. Ik meen dat het welzijn van de olifant voldoende is gediend met een verbod op optreden en een verbod op direct contact.
De grote medische problemen in de raskattenfokkerij |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de lancering van de RaskattenWijzer, waarin een overzicht is opgenomen van alle erfelijke medische aandoeningen die zich voordoen bij het fokken van diverse kattenrassen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat door inteelt en door het nastreven van een onnatuurlijk, extreem uiterlijk zieke katten worden gefokt die hun leven lang lijden aan diverse aandoeningen? Zo niet, kunt u dit toelichten?
Ja.
Deelt u de mening dat er onder andere bij het fokken van de kattenrassen Pers, de Sfinx en de Exotische korthaar sprake is van het benadelen van het welzijn en de gezondheid van het ouderdier en de nakomelingen en van het fokken op uiterlijke kenmerken die schadelijke gevolgen hebben voor het welzijn of de gezondheid van de dieren? Zo ja, op welke wijze wordt hierop gehandhaafd, aangezien dit verboden is middels het Besluit houders van dieren? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Bij het fokken van kattenrassen kan het inderdaad voorkomen dat katten lijden onder – aan hun ras gebonden – erfelijke ziekten of schadelijke raskenmerken. Dit is onder andere gebleken uit incidentieonderzoek. De NVWA en de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) zien toe op de naleving van artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren. Dit artikel beoogt schadelijke gevolgen van fokken tegen te gaan.
In een aantal opzichten blijkt beoordeling of fokkers hun inspanningsverplichtingen op grond van het Besluit voldoende nakomen complex, omdat het hier om een open norm gaat. Op dit moment onderzoek ik dan ook in samenspraak met de NVWA, de LID en enkele NGO’s, hoe het op een schadelijke manier fokken van dieren beter handhaafbaar te maken is.
Deelt u de mening dat maatregelen als voorlichting aan geïnteresseerden, begeleiding van huisdiereigenaren en fokkers en richtlijnen voor dierenartsen zonder een verplichtend karakter onvoldoende zijn als er sprake is van dierenleed? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, kunt u toelichten op welk moment u zult overgaan tot andere maatregelen?
Ik ben van mening dat het doorgeven van schadelijke raskenmerken of erfelijke gebreken op dit moment nog te vaak voorkomt in de fokkerij. Daarom heb ik de Faculteit Diergeneeskunde onderzoek laten uitvoeren naar erfelijke gebreken. Dit onderzoek is eind november 2016 afgerond. Het rapport2 geeft een goed beeld (nulmeting) van de aandoeningen die bij 38 honden- en 2 kattenrassen voorkomen. Om de representativiteit van de cijfers verder te verbeteren wordt gewerkt aan de verhoging van het aantal deelnemende dierenartsen aan het onderzoek van de Faculteit Diergeneeskunde. Zij leveren via de eigen praktijk gegevens aan voor het onderzoek. Het onderzoek moet in de eerste plaats fokkers in staat stellen erfelijke gebreken te voorkomen. Daarnaast moet het de handhaving beter in staat stellen fokkers aan te spreken op hun verplichtingen.
Daarnaast is uw Kamer in een brief over dierenwelzijn van 17 mei jl. geïnformeerd over het starten van een pilot, waarbij een aantal rasverenigingen enkele jaren wetenschappelijk begeleid wordt om rasgebonden gezondheidsproblemen ook daadwerkelijk te laten verdwijnen (Kamerstuk 28 286, nr. 909). Het Ministerie van Economische Zaken beoogt deze pilot te ondersteunen.
Kunt u toelichten hoe de handhaving van het Besluit houders van dieren is vormgegeven? Hoeveel uren heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hiervoor beschikbaar?
De NVWA is voor wat betreft het Besluit houders van dieren met name belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen op het terrein van landbouwhuisdieren.
Daarnaast houdt de NVWA toezicht op de handel in honden. De LID houdt primair toezicht op de regels voor (bedrijfsmatig) gehouden gezelschapsdieren. NVWA en de LID stemmen onderling af en werken samen bij het toezicht op de hondenhandel. Ook de politie speelt hier een rol. Meldingen over noodhulp voor dieren worden in eerste instantie door de lokale politie ontvangen. De politie ondersteunt de NVWA en de LID bij hun handhavingstaken.
Inspecties door de NVWA vinden plaats binnen de jaarlijks beschikbare capaciteit voor de aanpak van misstanden in de bedrijfsmatige gehouden dierenhandel. In 2014 en 2015 was dit 5.512 uur, in 2016 8.268 uur. De capaciteit wordt risico-gericht ingezet. Meldingen over import van honden en katten uit landen met een hoog rabiës-risico hebben daarbij prioriteit.
De LID heeft in 2016 in totaal 31.940 uur besteed aan de handhaving van het Besluit houders van dieren (inclusief artikel 3.4 m.b.t. fokken) en de meldingen mishandeling en verwaarlozing van gezelschapsdieren.
Hoeveel controles hebben er sinds 2014 plaatsgevonden in het kader van Besluit houders van dieren en wat zijn hierbij de bevindingen geweest?
Het toezicht op de naleving van het Besluit houders van dieren vindt plaats binnen de jaarlijks beschikbare capaciteit van de NVWA voor de aanpak van misstanden in handel en fokkerij van gezelschapsdieren. Het toezicht op de fokkerij is in eerste instantie gericht geweest op de hondenfokkerij.
In 2016 heeft een pilot plaatsgevonden hoe toezicht gehouden kan worden op uitvoering van artikel 3.4 – regels m.b.t. het fokken van gezelschapsdieren – van het Besluit houders van dieren door de fokkers. Er zijn 6 controles bij hondenfokkers uitgevoerd door twee gemengde inspectieteams van NVWA en LID. Bij de helft van de uitgevoerde inspecties was het oordeel «niet akkoord». Deze fokkers hebben een waarschuwingsbrief ontvangen. Daarnaast heeft naar aanleiding van een handhavingsverzoek ook een inspectie bij andere hondenfokkers plaatsgevonden. Ook bij deze fokkers was het oordeel «niet akkoord». Ook zij hebben een schriftelijke waarschuwing ontvangen. Hercontroles zijn gepland maar nog niet uitgevoerd.
Deelt u de mening dat inteelt in de raskattenfokkerij valt onder het benadelen van het welzijn en de gezondheid van het ouderdier en de nakomelingen? Bent u bereid inteelt binnen de raskattenfokkerij te verbieden? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De bepalingen in het Besluit houders van dieren die zijn gericht op het tegengaan van schadelijke effecten in de fokkerij bevatten geen specifieke maatregelen omdat alleen per ras is te beoordelen hoe fokkerij verantwoord plaats kan vinden. Inteelt is verboden op grond van het Besluit als die binnen een specifiek ras leidt tot negatieve gevolgen voor het welzijn en de gezondheid van de nakomelingen.
Bent u bereid de chipplicht voor honden uit te breiden naar katten? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee, zoals eerder aan uw Kamer medegedeeld komt er geen verplichte identificatie en registratie van katten vanwege de daarmee samenhangende administratieve lasten. Ik verwijs hierbij naar de brief van 7 juli 2016 (Kamerstuk 28 286, nr. 884).
De berichten dat stikstofoverschot de biodiversiteit ernstig bedreigd |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Het Koerhoen is bijna genekt door stikstof»1 en «Aantal vlinders met dertig procent gedaald, te veel stikstof in de lucht»?2
Ja.
Herkent u de bevindingen van de Wageningse hoogleraar Wallis de Vries en onderzoeker Bobbink dat in twintig jaar tijd het aantal vlinders met dertig procent is afgenomen? Klopt het dat de meeste soorten vlinders dalen in aantal, behalve de soorten die goed bestand zijn tegen stikstof? Zo nee, waarom niet en op welke onderzoeken baseert u zich?
De genoemde afname is een samenvatting van de trend die is vastgesteld op basis van landelijke monitoring en is gepubliceerd op de website «Compendium voor de Leefomgeving».3 De trend is vastgesteld tussen 1992 en 2015. In die periode zijn dagvlinders 42% minder talrijk geworden. Vanaf 2004 is de trend stabiel, de afname heeft dus alleen vóór die tijd plaatsgevonden.
Per soort is de trend verschillend. Van de gevolgde soorten (52) nemen er over de periode 1992–2015, 23 soorten af en 16 in populatie-aantal toe. In de laatste 10 jaar gaan er meer soorten in aantal vooruit (20) dan achteruit (11). Het gaat hierbij met name om een aantal zeldzame soorten dat nu weer licht toeneemt.
De oorzaken van voor- en achteruitgang liggen genuanceerd. De toename is te danken aan gericht herstel van leefgebieden en aan warmere zomers. Afname wordt met name veroorzaakt door stikstof en verdroging.
Deelt u de mening van de heer Vogel van Sovon Vogelonderzoek Nederland dat de herintroductie van het korhoen in de Hoge Veluwe niet lukt omdat de kwaliteit van het leefgebied voor deze soort niet in orde is? Klopt het dat de neerslag van stikstof zorgt dat er niet voldoende voedsel is voor de kuikens en zodoende deze kuikens niet overleven? Bent u bereid om in overleg te treden met zowel beheerders van de Hoge Veluwe als de Sallandse Heuvelrug en de verantwoordelijke provincies om te kijken hoe het wilde korhoen in Nederland behouden kan worden?
Ja ik deel deze mening. Ik heb uw Kamer daarover in 2016 geïnformeerd, naar aanleiding van Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2605) over dit onderwerp. Overleg over het behoud van het korhoen is al geruime tijd gaande. De terreinbeheerders en de provincies nemen hun verantwoordelijkheid voor het nemen van de afgesproken maatregelen, zowel de op de soort gerichte maatregelen als de maatregelen die in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en het Natura 2000-beheerplan zijn afgesproken. Er is geen aanleiding om die maatregelen nu aan te passen, omdat de genoemde feiten al bekend waren bij het formuleren van het maatregelpakket.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat één van de hoofdoorzaken van deze daling het mestoverschot van de landbouw is? Zo nee, waarom niet?
Eén van de hoofdoorzaken is de stikstofdepositie die afkomstig is van de landbouw en in mindere mate van verkeer en industrie.
Kunt u aangeven welke andere onderzoeken de afgelopen jaren zijn gedaan naar de invloed van stikstof op de biodiversiteit in Nederland? Wat zijn daarvan globaal de conclusies? Sluiten die conclusies aan bij bovenstaande bevindingen? Zo nee, in welk opzicht wijken zij af?
Er zijn vele onderzoeken gedaan naar de invloed van stikstof op de biodiversiteit, zowel nationaal als internationaal. Deze onderzoeken zijn samengevat in het rapport dat ten grondslag ligt aan de PAS: Herstelstrategieën stikstofgevoelige habitats.4 De globale conclusies sluiten aan bij de berichtgeving die in de vragen is aangehaald. Een goed overzicht van het beschikbare onderzoek op de problematiek is recent (augustus 2017) gegeven in het wetenschappelijke tijdschrift Biological conservation 212 part B.5
Kunt u bevestigen dat de stikstofdepositie momenteel, zoals weergegeven in de meest recente rapportage van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)3, nog altijd te hoog is om (verdere) schade aan biodiversiteit te stoppen en te komen tot een significant herstel? Zo nee, waarom niet? Is de prognose die het RIVM doet, ca 1800 mol/ha/jaar depositie in het jaar 2030, wel een acceptabel niveau om schade aan biodiversiteit te voorkomen? Hoe kijkt u naar de conclusies van het RIVM dat in specifieke gebieden, waaronder de Veluwe en het grensgebied van Zuid-Oost Brabant en Limburg tot 2020, een gelijkblijvende of zelfs stijgende stikstofdepositie wordt verwacht? Welke gevolgen heeft dit voor de biodiversiteit?
Voor de PAS is een passende beoordeling uitgevoerd, zoals voorgeschreven in de Wet natuurbescherming. Daaruit blijkt dat de daling van de depositie in combinatie met de voorgenomen herstelmaatregelen voldoende is om tot 2030 te waarborgen dat stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden niet zullen verslechteren en dat een begin wordt gemaakt met herstel waar dat nodig is. Een deel van deze herstelmaatregelen zijn reeds genomen. Of het in 2030 bereikte gemiddelde niveau van stikstofdepositie voldoende is om ook daarna verslechtering te voorkomen, is niet beoordeeld. Die beoordeling zal uiterlijk in het derde tijdvak van de PAS worden uitgevoerd.
Het RIVM concludeert in de bedoelde rapportage niet dat in specifieke gebieden sprake is van stijgende stikstofdepositie. Uit de figuren 5.1 en 5.3 blijkt slechts dat er een verschil is in de prognose voor 2020. Het gaat daarbij lokaal om een minder grote daling dan eerst was berekend, dus geen stijging. Overigens blijkt uit deze figuren dat in de meeste gebieden juist sprake is van een even grote of zelfs grotere daling dan eerst voorzien. De in het kader van de PAS opgestelde gebiedsrapportages geven een duidelijk inzicht van de depositie ontwikkeling per gebied.7
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het dertigledendebat over de effecten van de stikstofuitstoot op de natuur en biodiversiteit in Nederland?
Ja.
Zeehondentochten op de Wadden |
|
Aukje de Vries (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Onvrede over afsluiting zandbanken in Waddenzee»1, «Zeehonden krijgen privacy»2 en «Zeehondenboot moet stoppen, robben hebben rust nodig»?3 Wat vindt u van deze berichten?
Ja. De berichtgeving heeft als uitgangspunt dat ik op het punt sta om tot wijziging van het nu al in werking zijnde Toegangbeperkend Besluit (hierna: TBB) over te gaan. Dat is niet het geval: het betreft eerste en voorlopige wijzigingsvoorstellen die het Ministerie van Economische Zaken met alle relevante betrokkenen gaat bespreken.
Wanneer wordt er eventueel een besluit genomen over het afsluiten van de zandbanken en/of over het instellen van vaarverboden? Wat wordt bedoeld met «het afsluiten van de zandbanken»?
In 2009 heeft het toenmalige Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de «Leidraad aanwijzing artikel 20 Natuurbeschermingswet 1998 Waddengebied» (hierna: de Leidraad) vastgesteld en aan uw Kamer doen toekomen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 791). Deze Leidraad is in nauwe afstemming met de gebruikersgroepen en overheden tot stand gekomen. Zij is ingesteld om de mogelijkheden voor gebruik in beeld te krijgen en te bezien of deze mogelijk zijn zonder afbreuk te doen aan de natuurbeschermingsdoelstelling van een voorgenomen sluiting. In de Leidraad is een zorgvuldige procedure opgenomen waarin de betrokkenen op verschillende momenten in het proces zijn betrokken; uiteraard houdt mijn ministerie zich aan dit afgesproken proces.
Elk jaar start met een beoordeling of aanpassing van het vigerende TBB Waddenzee geëigend is. De procedure begint daartoe met een «startdocument» dat wordt voorgelegd aan een klankbordgroep waarin afgevaardigden van de belanghebbenden en medeoverheden zijn vertegenwoordigd.
Dit jaar wordt dit startdocument, waar de berichtgeving in de media op gebaseerd is, in september in de klankbordgroep besproken. Deze klankbordgroep heeft eind juli het document ontvangen ten behoeve van een goede voorbereiding. Na de bijeenkomst van de klankbordgroep vinden nog meerdere consultatie- en inspraakmomenten plaats. In het voorjaar van 2018 wordt de besluitvorming vervolgens afgerond.
Met het «afsluiten van de zandbanken» wordt gedoeld op het op grond van de Wet natuurbescherming als niet te betreden of te bevaren gebied verklaren van gehele of delen van een droogvallende plaat (jaarrond of in een specifieke periode) voor gebruikersgroepen.
Waarom worden deze maatregelen voorgesteld? Op basis van welke onderzoeken en overwegingen wordt het voorstel gedaan c.q. wordt het besluit genomen om zandbanken af te sluiten dan wel vaarverboden in te stellen en welke analyse ligt daaraan ten grondslag? Wat is de ontwikkeling van het aantal zeehonden in de afgelopen jaren in de Waddenzee geweest?
De basis voor de voorstellen wordt gevormd door de jaarlijks verzamelde waarnemingen vanuit de Waddenunit van het Ministerie van Economische Zaken en door monitoring vanuit Wageningen Marine Research.
Afsluiting van enkele extra kwetsbare delen van de Waddenzee (soms jaarrond maar in de meeste gevallen slechts enkele maanden van het jaar) vindt al jarenlang plaats. Er wordt altijd in totaal slechts een klein deel van het Waddengebied (tijdelijk) afgesloten.
Sinds enkele jaren zijn de zeehondenpopulaties in dit gebied stabiel op het beoogde niveau. Er vinden daarom netto geen extra sluitingen plaats. Het gesloten gebied wordt ook met de huidige voorstellen in het startdocument niet vergroot, maar juist verkleind. De voorgestelde wijziging in de gebiedssluitingen betreft met name aanpassing op basis van de natuurlijke dynamiek van de wadplaten en zeehondengroepen. De bereikte omvang van de populaties wordt hiermee geborgd.
Welke andere mogelijkheden en oplossingen zijn er (bijvoorbeeld meer handhaving of nadere afspraken), want de directeur van de Waddenvereniging heeft in EenVandaag van 30 augustus 2017 en op de website van de Waddenvereniging gepleit tegen het sluiten van gebieden voor zeehondentochten («Het is jammer dat lokale ondernemers en wadvaarders die zich netjes aan de regels houden hier de dupe van worden. Wat je wil is de mensen die dat niet doen worden aangesproken en dat daarmee afspraken worden gemaakt die moeten worden nageleefd.»)?
Er zijn geen andere mogelijkheden en oplossingen die dezelfde beschermende kracht bieden als een TBB. Dit komt onder meer omdat ook niet-georganiseerde gebruikers onder de werking van een TBB vallen. In een TBB is het wel mogelijk te komen tot maatwerk, waardoor de mogelijkheid bestaat ervoor te zorgen dat gebruikers die zich aan de regels houden niet de dupe worden.
Welke handhaving heeft er de afgelopen jaren plaatsgevonden met betrekking tot verstoring? Welke mogelijkheden zijn er om te handhaven? Hoeveel inzet is er geweest qua handhaving? Klopt het dat er weinig tot geen handhaving heeft plaatsgevonden?
Ik herken het beeld niet dat er weinig tot geen handhaving heeft plaatsgevonden. De medewerkers van de Waddenunit van het Ministerie van Economische Zaken zijn met vier schepen aanwezig op de Waddenzee. Zij spreken als toezichthouders met regelmaat gebruikers aan en geven voorlichting. Hiermee wordt in veel gevallen al gewenst gedrag gerealiseerd. De gebiedssluitingen worden strikt gehandhaafd door het opstellen van een proces-verbaal, juist vanwege het gegeven dat ze omwille van het beschermen van extra kwetsbare gebiedsdelen (en functies) zijn ingesteld.
Heeft er de afgelopen periode overleg plaatsgevonden met betrokken partijen, zoals ondernemers, de eilandbestuurders en de Waddenvereniging over het probleem en het voorstel? Zo ja, wat is daar uit gekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe worden eilandbestuurders, ondernemers op de eilanden en andere betrokken partijen betrokken bij het (komende) besluitvormingsproces? Hoe kijkt u aan tegen de onvrede van de zeehondentochtaanbieders? Bent u bereid om voorafgaand aan een eventueel besluit in overleg te gaan met de betrokken partijen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het gebruik van lokmiddelen bij schadebestrijding van landelijk vrijgestelde soorten |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de reactie van de Jagersvereniging op het bericht van uw ministerie dat bij de jacht op soorten die landelijk vrijgesteld zijn voor schadebestrijding geen enkel lokmiddel gebruikt mag worden, en dus ook geen lokfluiten, kunstmatige lokvogels en niet vergiftigend of verdovend lokvoer?1
Ja.
Hoe is deze interpretatie van de jachtregelgeving te rijmen met uw uitspraken tijdens het debat over het verslag van het schriftelijk overleg over de ontwerpuitvoeringsregelgeving Wet natuurbescherming (op 8 juni 2016), waarin u aangaf dat hulpmiddelen die niet in de Vogelrichtlijn genoemd worden, niet gereguleerd hoeven te worden en dus gebruikt mogen worden?
Artikel 3.3, vijfde lid, aanhef in samenhang met onderdeel a, van de Wet natuurbescherming bepaalt, ter implementatie van artikel 9, tweede lid, van de Vogelrichtlijn, dat bij het verlenen van een vrijstelling of ontheffing voorschriften of regels moeten worden gesteld over de middelen, methoden en installaties die voor het vangen of doden van vogels mogen worden gebruikt. Daarbij mag alleen het gebruik van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen middelen, methoden en installaties worden toegestaan. De desbetreffende middelen en methoden zijn aangewezen in artikel 3.9 van het Besluit natuurbescherming; voor de aanwijzing van installaties bestaat geen aanleiding. Overigens behelst deze aanwijzing op zichzelf geen vrijstelling voor het gebruik van deze middelen.
Bij het opstellen van de lijst met middelen en methoden in artikel 3.9 van het Besluit natuurbescherming is mede acht geslagen op de middelen en methoden voor het vangen en doden van vogels die zijn aangewezen in bijlage IV van de Vogelrichtlijn, als middelen en methoden die in elk geval moeten worden beschouwd als middelen en methoden voor het massale of niet-selectieve vangen of doden van vogels of waardoor een soort plaatselijk kan verdwijnen, waarvan het gebruik in beginsel verboden is op grond van artikel 8 van de Vogelrichtlijn. In die bijlage zijn verschillende middelen aangewezen die te beschouwen zijn als hulpmiddelen: blindgemaakte of verminkte levende vogels gebruikt als lokvogels, bandopnemers, kunstmatige lichtbronnen, spiegels, inrichtingen voor de verlichting van het doel, vizierinrichting met een beeldomkeerder, een elektronische beeldversterker voor het schieten ’s nachts en vergiftigd of verdovend lokaas.
Zoals de Staatssecretaris van Economische Zaken in het schriftelijk overleg over de uitvoeringsregelgeving heeft aangegeven2, zijn hulpmiddelen op zichzelf bij normaal gebruik niet geschikt voor het vangen of doden van vogels; pas in combinatie met een ander middel kan er sprake zijn van het vangen of doden van vogels. Nu in de Vogelrichtlijn zelf deze hulpmiddelen worden beschouwd als methode voor het vangen of doden van vogels, is het gebruik van deze hulpmiddelen ook aangewezen als methode in artikel 3.9, tweede lid, van het Besluit natuurbescherming, voor zover het gebruik aan de orde kan zijn bij het bestrijden of beheren van vogels.
Een complicerende factor is dat bepaalde lokmiddelen enkel in een bepaalde hoedanigheid in bijlage IV van de Vogelrichtlijn zijn aangewezen. Dit geldt voor blindgemaakte of verminkte levende vogels gebruikt als lokvogels, bandopnemers en vergiftigd of verdovend lokaas. Alleen in deze hoedanigheid is het gebruik van deze middelen te beschouwen als methode voor het massale of niet-selectieve vangen of doden van vogels of waardoor een soort plaatselijk kan verdwijnen. In andere hoedanigheden (niet levende lokvogels, akoestische middelen als lokfluiten, niet vergiftigd of verdovend lokvoer) zijn deze middelen dus niet te beschouwen als middelen en methoden voor het massale of niet-selectieve vangen of doden van vogels of waardoor een soort plaatselijk kan verdwijnen. Dat neemt echter niet weg dat beargumenteerd kan worden, dat in het licht van de Vogelrichtlijn het gebruik ervan wel moet worden beschouwd als methode voor het vangen of doden van vogels en dat deze methoden dus in artikel 3.9 van het Besluit natuurbescherming moeten zijn aangewezen om het gebruik ervan te kunnen toestaan bij ontheffing of vrijstelling. Omwille van de duidelijkheid voor de praktijk en in het licht van de strikte uitleg die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op dit punt geeft aan de Vogelrichtlijn is er dan ook voor gekozen deze lokmiddelen in het algemeen – dat wil zeggen het gebruik van lokvogels, middelen die lokgeluiden maken en lokvoer – aan te wijzen in artikel 3.9, tweede lid, van het Besluit natuurbescherming als methode voor het vangen en doden van vogels.
Hoe is de genoemde interpretatie van de jachtregelgeving te rijmen met de toelichting op zowel de Wet natuurbescherming als het bijbehorende Besluit als de Regeling, waarin gedoeld wordt op uitvoering van Europese regels c.q. het verbieden van hulpmiddelen voor het massaal of niet selectief vangen of doden van dieren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat bij inzet van lokfluiten geen sprake is van massaal of niet selectief vangen of doden van dieren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat bij inzet van kunstmatige lokvogels geen sprake is van massaal of niet selectief vangen of doden van dieren dan wel van mogelijke dierenwelzijnsproblemen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat bij inzet van niet vergiftigend of verdovend lokvoer geen sprake is van massaal of niet selectief vangen of doden van dieren?
Zie antwoord vraag 2.
Is de juiste interpretatie van de Wet natuurbescherming, het bijbehorende Besluit en de bijbehorende Regeling voor wat betreft lokmiddelen, dat bij schadebestrijding van vogels alleen middelen en methoden voor het massaal of niet selectief vangen of doden van vogels onder de reikwijdte van de regelgeving vallen, en dat het gebruik van lokfluiten, kunstmatige lokvogels en niet vergiftigend of verdovend lokvoer derhalve niet gereguleerd wordt?
Zoals is geantwoord op de vragen van mevrouw Lodders (VVD) op 31 augustus 2017 over ditzelfde onderwerp, zullen op korte termijn door middel van een wijziging van de Regeling natuurbescherming de methoden vangen en doden met gebruikmaking van niet-levende lokvogels, akoestische middelen waarmee lokgeluiden kunnen gemaakt en niet vergiftigd of verdovend lokvoer worden aangewezen als methoden die mogen worden gebruikt ter uitvoering van de landelijke vrijstelling voor bestrijding van schade veroorzaakt door Canadese ganzen, houtduiven, kauwen en zwarte kraaien. Overigens kan voor het gebruik van deze methode ontheffing worden aangevraagd bij provincies.
Bij het verlenen van ontheffing of vrijstelling voor bestrijding of beheer ten aanzien van andere soorten dan vogels geldt geen beperking ten aanzien van de te gebruiken methoden, mits – overeenkomstig artikel 3.24, eerste lid, van de Wet natuurbescherming – onnodig lijden van de dieren wordt voorkomen; ten aanzien van deze soorten moeten enkel de middelen voor het vangen en doden worden aangewezen bij het verlenen van vrijstelling of ontheffing.
Deelt u de mening dat inzet van lokfluiten, kunstmatige lokvogels en lokvoer van groot belang is voor effectieve, selectieve en zo diervriendelijk mogelijke jacht op vogels, en derhalve ook voor goede schadebestrijding en het tegengaan van predatie van weidevogels en andere bedreigde dier- en vogelsoorten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u voornemens op korte termijn de interpretatie van genoemde regelgeving te verduidelijken dan wel de genoemde regelgeving aan te passen, zodat gebruik van lokfluiten, kunstmatige lokvogels en niet vergiftigend of verdovend lokvoer bij schadebestrijding mogelijk gemaakt wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘weer paraffine gevonden op Noord- en Zuid-Hollandse stranden’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Weer paraffine gevonden op Noord- en Zuid-Hollandse stranden»1 en «Geloosde paraffine doodt vogels»?2
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving.
Kunt u in een overzicht aangeven hoeveel paraffine de afgelopen zomermaanden is aangespoeld op de Nederlandse stranden? Kunt u tevens aangeven welke kosten er voor Rijkswaterstaat mee gemoeid zijn om de (aangespoelde) paraffine te verwijderen?
Over de hoeveelheid aangespoelde paraffine van de afgelopen maanden en kosten voor het ruimen ervan kan ik u nog niet informeren. De kosten zijn nog in onderhandeling met de aannemer die de paraffine heeft opgeruimd en bij die onderhandeling zal ook de hoeveelheid opgeruimde paraffine duidelijk worden. Normaliter variëren de hoeveelheden grofweg tussen de 10m3 en 50m3 per jaar, op een enkele uitschieter naar boven en naar beneden na. Jaarlijks houdt Rijkswaterstaat € 80k als gemiddelde kosten voor het ruimen van paraffine aan. De daadwerkelijke kosten zijn afhankelijk van de hoeveelheid en specifieke situatie waar de paraffine is aangespoeld.
Welke voorzorgsmaatregelen worden momenteel getroffen om te voorkomen dat er schadelijke chemicaliën, zoals paraffine, worden geloosd? Is bekend hoeveel schepen jaarlijks in Nederland paraffine vervoeren? Worden er momenteel extra controles uitgeoefend op zee om te kijken of er ongeoorloofd wordt geloosd? Zo nee, waarom niet?
In Nederland is wettelijk geregeld dat havenbedrijven zorg dienen te dragen voor toereikende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingrestanten, waaronder paraffine. De havenbedrijven informeren de bezoekende schepen hierover. Bij afgifte wordt steekproefsgewijs gecontroleerd of de afgifte op een veilige manier wordt uitgevoerd.
Uit navraag bij het havenbedrijf Rotterdam blijkt dat in 2016 in totaal 20 (zeegaande) tankers wax en paraffine in Rotterdam en Moerdijk hebben gelost. Van die 20 reizen zijn twaalf keer de tanks gewassen en zijn de waswaters afgegeven aan een havenontvangstvoorziening. In de overige acht gevallen is het schip naar zee vertrokken, zijn de tanks op zee gewassen en is het waswater (legaal) geloosd.
De Kustwacht inspecteert dagelijks de scheepvaart en andere zaken op de Noordzee door middel van een uitgebreid inspectieprogramma. Er wordt momenteel niet extra gecontroleerd op lozingen op zee. Mijn inzet is primair gericht op een internationaal lozingsverbod voor waswater met ladingrestanten van alle persistente, hoogvisceuze stoffen die op het water blijven drijven, zoals paraffine en wax. De effectiviteit van de inspecties zal worden vergroot als dit lozingsverbod van kracht is, omdat lozingen van deze stoffen dan per definitie illegaal zijn.
Hoe staat het met internationaal overleg in om de eisen van voor het lozen van een chemicaliën, zoals paraffine, binnen de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) verder te verscherpen? Is daar al voortgang op geboekt? Zo nee, waarom niet? Bent u voornemens om daarnaast ook aanvullende nationale maatregelen te nemen om zo lozing van paraffine tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Door inzet van Nederland en een aantal andere Europese landen ligt er in IMO een concepttekst voor een mondiaal verbod op tafel. Daarnaast heeft Nederland een voorstel ingediend voor de IMO-vergadering van oktober 2017 over een gefaseerde inwerkingtreding, waarmee het lozingsverbod juist in Europese wateren eerder kan gelden. Aanpassing van een mondiaal verdrag vereist zorgvuldigheid en is helaas geen snel proces. Verdere besluitvorming zal in 2018 plaatsvinden.
Voor de periode totdat een lozingsverbod effectief is, ga ik met havenbedrijven en afnemers van de lading verkennen of effectieve en efficiënte maatregelen genomen kunnen worden om de afgifte van waswater met restanten van paraffine en waxen aantrekkelijker te maken. Net zoals dat geldt voor alle scheepsafvalstoffen hecht ik hierbij belang aan het toepassen van het principe vervuiler/afgever betaalt.
Welke acties worden ondernomen om bezoekers van stranden te waarschuwen over mogelijke aanwezigheid van paraffine op het strand? Welke risico’s lopen mensen en dieren als ze deze stoffen binnenkrijgen? Kunt u bevestigen dat drijvende paraffine extreem gevaarlijk is voor vogels? Wordt er momenteel onderzoek gedaan naar vogelsterfte door paraffine? Zo nee, waarom niet? Worden bezoekers van stranden tevens op de hoogte gebracht van de risico’s als zij of hun dieren paraffine binnenkrijgen? Zo nee, waarom niet?
Rijkswaterstaat heeft actief media benaderd en social media ingezet om de bezoekers van stranden te informeren over het aanspoelen van de paraffine op het strand en hoe ermee om te gaan. Ook heeft Rijkswaterstaat de relevante gemeenten ingelicht over de aangespoelde paraffine, omdat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de openbare orde en bevolkingszorg.
Paraffine is niet giftig bij aanraking en levert geen blijvende schade voor de mens of het mariene milieu. Het eten van de stof kan mens en dier wel ziek maken, omdat deze in de maag ophoopt. Ook kunnen vogels besmeurd raken met de meer visceuze paraffine-achtige stoffen. Er wordt geen onderzoek gedaan naar vogelsterfte, omdat er geen indicatie is dat de paraffine leidt tot het massaal overlijden van vogels of vissen.
Het doden van beschermde houtsnippen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitspraak van de rechtbank Den Haag over de dood van een of meer beschermde houtsnippen op landgoed Duivenvoorde?1
Ja.
Is het waar dat een jachtopzichter met opsporingsbevoegdheid deelnam aan de bewuste jachtpartij?2
Uit de uitspraak van de rechtbank blijkt niet of één van de betrokkenen aanwezig was in de hoedanigheid van jachtopzichter.
Deelt u de mening dat toezicht en handhaving in het buitengebied niet in handen zouden moeten liggen van een opsporingsambtenaar die tegelijkertijd deelneemt aan een jachtpartij en daarop toezicht moet uitoefenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid een verbod in te stellen op de deelname van opsporingsambtenaren aan jachtpartijen?
Zoals bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel houdende regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming) is gewisseld3, heeft de jachtopzichter een dubbele taak: hij verzorgt het jachtveld van een jachthouder en is tevens buitengewoon opsporingsambtenaar. Het beschermen van de belangen van de jachthouder door de jachtopzichter ziet vooral op het toezicht houden op het jachtbedrijf om excessen te signaleren en daartegen zo nodig op te treden – waarmee de belangen van de weidelijke jacht worden beschermd – en de opsporing van stroperij. Zijn inzet is voorts niet alleen van belang voor de jachthouder, maar ook van essentieel belang voor handhaving en toezicht in de landelijke natuurgebieden en daarmee voor de orde, veiligheid en natuurbehoud aldaar.
Aan de opleiding, kennis en ervaring van jachtopzichters worden strenge eisen gesteld, zowel ten aanzien van hun hoedanigheid van jachtaktehouder (Wet natuurbescherming) als hun hoedanigheid van opsporingsambtenaar (Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar). Ten aanzien van dat laatste is voorzien in een opleidings- en bijscholingstraject, waarmee wordt verzekerd dat de buitengewone opsporingsambtenaren op professionele, onafhankelijke wijze handelen. Elke buitengewone opsporingsambtenaar staat bovendien onder toezicht van een hoofdofficier van justitie en de korpschef. Ik verwijs ook naar de antwoorden op de Kamervragen over de belangen van de jachtopzichter naar aanleiding van het schieten van houtsnippen door jachtopzichters.4
In het licht van het voorgaande zie ik geen reden om nadere beperkingen op te leggen aan de jachtopzichter.
Deelt u de mening dat toezicht in het buitengebied wel zeer moeilijk wordt wanneer de belangen van toezichthouders en jagers door elkaar heen lopen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat zelfs het verstoren en verontrusten van beschermde dieren strafbaar is?
Op grond van de Wet natuurbescherming is het opzettelijk storen van vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn en dieren van de soorten, genoemd in bijlage IV bij de Habitatrichtlijn, verboden (artikelen 3.1, vierde lid, en artikel 3.5, tweede lid). Gedeputeerde staten en provinciale staten van de provincies kunnen ontheffing, onderscheidenlijk vrijstelling verlenen van deze verboden. Voorts geldt ten aanzien van alle in het wild levende dieren een zorgplicht (artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming).
Kunt u aangeven of het Openbaar Ministerie beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de Haagse rechtbank?
Het Openbaar Ministerie heeft geen appel ingesteld tegen het vonnis van de Haagse rechtbank.
Het uitblijven van de vermaatschappelijking van faunabeheereenheden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw belofte dat met de Wet natuurbescherming de democratisering en transparantie van jacht, beheer en schadebestrijding zou toenemen, vooral doordat er een maatschappelijke afspiegeling zou komen in het bestuur van faunabeheereenheden?1
In het wetgevingsoverleg van 15 juni 2015, waar vragensteller naar verwijst, is door mijn ambtsvoorganger het vertrouwen uitgesproken dat in de besturen van de faunabeheereenheden democratie en transparantie zouden toenemen door het plaatsnemen van maatschappelijke organisaties. In artikel 3.12, eerste lid, van de Wet natuurbescherming is namelijk bepaald dat in het bestuur van een faunabeheereenheid in ieder geval – naast jachthouders – maatschappelijke organisaties zijn vertegenwoordigd die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren. Provincies kunnen nadere regels stellen over de in hun provincie werkzame faunabeheereenheid, waaronder de vertegenwoordiging van maatschappelijke organisaties in het bestuur.
Wat is er terechtgekomen van de garantie die u bood op de deelname van «maatschappelijke organisaties die tot doel hebben om de natuur en dieren te beschermen» in het bestuur van faunabeheereenheden?2
Ik heb vastgesteld dat in alle provincies – op één na – sinds 1 januari 2017 verordeningen van kracht zijn geworden met bepalingen ten aanzien van de besturen van de faunabeheereenheden die voldoen aan de vereisten van de Wet natuurbescherming. Omdat de verordening ter zake van de provincie Noord-Holland zou kunnen leiden tot misverstanden in relatie met het wettelijk voorschrift, heeft deze provincie aangegeven haar verordening op het punt van het bestuur van de faunabeheereenheid te zullen gaan aanpassen.
Actuele informatie over de feitelijke samenstelling van de besturen is te vinden via de websites van de faunabeheerheden in de onderscheiden provincies.
Is het waar dat er in meerdere faunabeheereenheden (bijvoorbeeld in Noord-Brabant en Noord-Holland) uitsluitend boeren, jagers en natuurorganisaties vertegenwoordigd zijn, maar dat maatschappelijke organisaties die het dier beschermen, ontbreken? Kunt u een overzicht geven van de verschillende faunabeheereenheden en hun samenstelling?3 4
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het begrip «maatschappelijke organisaties» in het licht van de samenstelling van de faunabeheereenheden in (minstens) een aantal provincies verkeerd lijkt te worden uitgelegd?5 6
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze kunt u het door u gegarandeerde maatschappelijke doel van het faunabeleid7 8 nog waarborgen, nu een maatschappelijke samenstelling in faunabeheereenheden ontbreekt?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in de meeste provincies de faunabeheerplannen voor de komende vier jaar recent zijn opgesteld of binnenkort worden opgesteld door de faunabeheereenheden? Bent u bereid om op korte termijn provincies aan te spreken op de samenstelling van faunabeheereenheden en er zorg voor te dragen dat faunabeheerplannen worden ingetrokken indien deze onvoldoende democratisch tot stand zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat in de provincies door de faunabeheereenheden wordt gewerkt aan het opstellen van nieuwe faunabeheerplannen. Uit antwoorden op de vragen 2 t/m 5 moge duidelijk worden dat ik geen aanleiding zie om de provincies aan te spreken op de samenstelling van de besturen van de faunabeheereenheden.
De gevolgen van gasboringen in de Wadden |
|
Sandra Beckerman , Frank Futselaar |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten over de gevolgen van de gasboringen in de Wadden?1
Ja.
Blijkt inderdaad uit recent onderzoek van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) dat de voorspellingen van de bodemdaling zeer onzeker is na het stopzetten van de productie? Klopt het dat gebruikte modellen en kennis over de diepe ondergrond niet in staat zijn de historische bodemdaling te verklaren en gemeten bodemdaling niet met een redelijke betrouwbaarheid te voorspellen is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspecteur-generaal der Mijnen heeft op 12 mei jl. over genoemd onderzoek van NAM geoordeeld dat de studie niet tot zijn genoegen is en dat deze studie kwalitatief onvoldoende is om op basis daarvan de effecten van de gaswinning onder de Waddenzee nabij Ameland te beoordelen. Deze studie heeft als doel het lange termijn gedrag van de bodemdaling nog beter te begrijpen en te kunnen kwantificeren. Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) geeft aan dat de geconstateerde tekortkomingen in de NAM-studie, die door SodM zijn herleid tot een aantal concreet benoemde verbeterpunten, uiterlijk 31 oktober 2017 hersteld kunnen en moeten worden.
Ik wacht de verbeterde versie van de studie af alvorens een oordeel te geven over de beleidsmatige betekenis van de uitkomsten. Ik heb de onafhankelijke Auditcommissie gaswinning Waddenzee hierover geïnformeerd, zodat zij deze informatie kan betrekken bij haar advisering.
De jaarlijkse rapportages van NAM op basis van het Meet- en Regelprotocol – die ook jaarlijks worden beoordeeld door de Auditcommissie en in 2015 zijn gecontroleerd/geverifieerd door TNO, waarbij ook gebruik is gemaakt van modellen van de diepe ondergrond – geven mij geen aanleiding om aan te nemen dat overschrijding van de natuurgrens in de betreffende kombergingsgebieden zou dreigen. Voor een nadere toelichting op het systeem van het «Hand aan de Kraan»-principe verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 30 mei 2016 (Kamerstuk 29 684, nr. 140).
Wanneer brengt het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) zijn oordeel over genoemd NAM-rapport aan u uit? Bent u bereid dat oordeel samen met een reactie van uw kant zo spoedig mogelijk aan de Kamer te zenden?
SodM heeft zijn oordeel over genoemd NAM-rapport op 12 mei 2017 uitgebracht. Ik heb dit SodM-oordeel, vergezeld van mijn reactie daarop, parallel aan deze beantwoording aan uw Kamer gestuurd. Dit als onderdeel van mijn brief aan uw Kamer met daarin mijn reactie op het rapport «De toekomst van de Waddenzee, Een stijgende zeespiegel over een dalende bodem».
Is het beleidsuitgangspunt nog steeds dat «als gevolg van diepe delfstofwinning geen significante negatieve gevolgen optreden op de beschermde natuurwaarden van het Natura 2000-gebied Waddenzee en aangrenzende Natura 2000-gebieden»?2
Het antwoord op al deze vragen is ja.
Is tevens nog steeds het uitgangspunt voor de methodiek dat «de sedimentatie de bodemdaling kan bijhouden en dat de natuurlijke kenmerken van het waddensysteem (in de gebieden waar bodemdaling optreedt) niet worden aangetast3 en dat een gemiddelde bodemdalingssnelheid in dat licht een bepaalde maximumwaarde niet mag overschrijden»? Klopt het dat die maximumwaarde zo bepaald is dat wadplaten door de optredende sedimentatie geen negatieve gevolgen ondervinden van de bodemdaling?
Zie antwoord vraag 4.
Is er sprake van een (dreigende) overschrijding van het meegroeivermogen van het kombergingsgebied? Zo nee, waarom niet?4
Nee, hiervan is vooralsnog geen sprake. Dit heb ik ook aan uw Kamer gemeld in mijn brief van 1 februari 2017 (Kamerstuk 29 684, nr. 144).
Of het in vraag 2 genoemde NAM-rapport op dit punt zal leiden tot nieuwe inzichten kan ik pas beoordelen als dit rapport door NAM ten genoegen van de Inspecteur-generaal der Mijnen is opgeleverd.
Wat is uw reactie op het feit dat naar aanleiding van het besluit om in 2011 meer gaswinning in de wadden toe te staan, de NAM uiterlijk in 2015 met een Long Term Subsidence Studie (LTS-studie) moest komen, ook het uitstel tot februari 2017 daarvan heeft overschreden? Is hierbij naar uw mening sprake van traineren? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit punt heeft SodM als toezichthouder het gesprek gevoerd met NAM. Het daarbij gevolgde proces is uiteengezet in het SodM-oordeel van 12 mei jl. hierover. Het SodM-oordeel is dat NAM inzake deze LTS-studie weliswaar veel werk heeft verzet, maar dat het resultaat nog niet ten genoegen van de Inspecteur-generaal der Mijnen is. Het feit dat al meermaals een gestelde termijn door NAM is overschreden, heeft SodM ertoe gebracht om nu ook een last onder dwangsom aan NAM op te leggen. Ik heb geen aanwijzingen dat NAM het proces zou traineren. Gegeven het belang van NAM bij een gecontinueerde gaswinning onder de Waddenzee, met inachtneming van alle daarbij aan de orde zijnde strikte randvoorwaarden, lijkt het traineren van dit proces door NAM mij ook onwaarschijnlijk.
Bent u bereid uitvoering te geven aan uw toezegging: «Indien de meet- en monitoringsresultaten en het advies van de Auditcommissie aangeven dat een (dreigende) overschrijding van het meegroeivermogen aan de orde is, zal ik de gaswinning in het betreffende gebied geheel of gedeeltelijk stil leggen» («hand aan de kraan»)?5 Zo nee, waarom niet?
Ja, dat heb ik bij brief van 1 februari 2017 (Kamerstuk 29 684, nr. 144) aan uw Kamer gemeld en daar ben ik dan vanzelfsprekend ook toe bereid. Vooralsnog is dit echter niet aan de orde.
Op welke wijze gaat u uitvoering geven aan de motie Smaling c.s. (Kamerstuk 29 684, nr. 136) die uitspreekt dat bij afwegingen over het Waddengebied behoud van de natuurlijke schoonheid en de ecologische kwaliteit altijd voorop dient te staan?
Hoofddoelstelling voor de Waddenzee is de duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap. Afwegingen over het benutten en beschermen van de Waddenzee en het borgen van de ecologische kwaliteit worden gemaakt volgens de strikte randvoorwaarden die daarvoor gelden op basis van de vigerende wet- en regelgeving. Voor het Waddengebied betreft dit onder meer de Structuurvisie Waddenzee. Voor de doorwerking van het daarin opgenomen beleid zijn regels opgenomen in hoofdstuk 2.5 van het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro). Verder zijn de afwegingskaders van de Wet natuurbescherming en de Mijnbouwwet van toepassing. Door in concrete gevallen de genoemde afwegingskaders zorgvuldig te doorlopen geeft het kabinet uitvoering aan de motie Smaling c.s.
De schade aan het koraal voor de kust van Curaçao |
|
Antje Diertens (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over schade aan het koraal voor de kust van Curaçao?1
Ja.
Wat is de laatste stand van het onderzoek naar de beschadiging van het koraal? Kunt u in uw beantwoording in ieder geval ingaan op de vraag of er is afgeweken van de verleende vergunning en of het de schepen was toegestaan om zich boven het beschadigde koraal te bevinden?
Curaçao Ports Authority laat de schade onderzoeken door milieu consultancybedrijf Ecovision en daarnaast doet milieuonderzoeksinstituut Carmabi een eigen onderzoek. Deze onderzoeken lopen nog en de resultaten worden binnen enkele weken verwacht. Voorlopige berichtgeving in de pers wijst erop dat niet elke ontwikkelaar even stringent lijkt om te gaan met bepalingen in een vergunning. In het onderhavige geval werden bijvoorbeeld de stenen voor de «breakwaters» niet eerst gewassen voordat ze werden neergelegd en daarnaast mogen ankers niet zomaar ergens in het water neergelaten worden.
Op welke wijze worden in Curaçao verleende vergunningen gehandhaafd?
Het Ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning verleent de bouwvergunning en Curaçao Ports Authority (CPA) is opdrachtgever. Beide kunnen in dit geval handhaven.
Is Curaçao van plan om de veroorzaker van de schade aan het koraal op te dragen de beschadigingen aan het koraal te compenseren? Zo ja, op welke manier zal dat gebeuren?
De onderzoeken naar de schade aan het koraal lopen nog en het is aan de Curaçaose overheid om te besluiten de veroorzaker van de schade aan het koraal in voorkomend geval op te dragen de beschadiging aan het koraal te compenseren en op welke wijze.
Heeft Curaçao gevraagd om assistentie vanuit Nederland om onderzoek te doen naar de schade aan het koraal en de aansprakelijkheid van de veroorzaker van de schade? Zo ja, op welke manier gaat u Curaçao hierin ondersteunen? Zo nee, bent u bereid deze assistentie aan te bieden?
Bij mijn ministerie is er geen assistentievraag vanuit de Curaçaose overheid binnen gekomen om onderzoek te doen naar de schade aan het koraal en de aansprakelijkheid van de veroorzaker van de schade. Mocht een dergelijke vraag aan de orde komen dan ben ik bereid om te bezien wat een gepaste mate van assistentie is.
Hoe verhoudt de verleende vergunning en de daarin gestelde voorwaarden zich tot internationale natuurbeschermingsverdragen?
Zie antwoord op vraag 8.
Klopt het dat het Verdrag van Cartagena binnen het Koninkrijk der Nederlanden alleen voor het Europese deel van Nederland in werking getreden is? Zo ja, waarom, en zou het in de voorliggende situatie een verschil hebben gemaakt?
Het Specially Protected Areas and Wildlife (SPAW) protocol van het Verdrag van Cartagena is reeds voor alle landen van het Koninkrijk in werking getreden.
Bestaat er ook in andere delen van het Koninkrijk een risico op beschadiging van koraal door bouwwerkzaamheden aan of bij water? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen ter voorkoming van beschadigingen van koraal ten gevolgen van vergunde werkzaamheden?
Vergunningverlening en bouwwerkzaamheden op Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn landsaangelegenheden. Dat geldt ook voor het handhaven van voorwaarden in vergunningen ter naleving van internationale natuurbeschermingsverdragen. Ten aanzien van het onderhavige geval op Curaçao zijn deze voorwaarden opgenomen in de vergunning. Natuurbescherming en de daarmee gepaarde handhaving is echter geen verantwoordelijkheid van het Koninkrijk en evenmin van de Minister van BZK. In (Caribisch) Nederland ligt de verantwoordelijkheid voor natuurbescherming, zowel boven als onder water, bij de openbare lichamen en de Staatssecretaris van EZ. Voor de volledigheid verwijs ik in dit verband ook naar mijn antwoorden ter zake aan de Tweede Kamer (uitgezonden 21 december 2016) op de vragen van het lid Bosman (VVD) over het Paleis op de Dam symposium «Caribische koraalriffen» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 842)
Duurzaamheidscriteria voor biomassa |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat exploitanten van kolencentrales en andere partijen in het Energieakkoord sinds de ondertekening van het akkoord nog geen overeenstemming hebben bereikt over de duurzaamheidscriteria voor biomassa (gelijkwaardig aan het houtkeurmerk FSC zoals afgesproken in het akkoord)?
Nee. Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 18 maart 2015 (Kamerstuk 30 196, nr. 300) is er een akkoord bereikt tussen de partijen bij het Energieakkoord over de duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa voor energietoepassingen. Er vindt alleen nog overleg plaats met de partijen bij het Energieakkoord over de implementatie van de duurzaamheidscriteria.
Klopt het dat energiebedrijf RWE spoedig zal beginnen met het bijstoken van biomassa in de AMER9-centrale? Zo ja, op welke termijn verwacht u dat RWE hiermee begint?
Ik verwacht dat deze centrale nog dit jaar hernieuwbare energie zal gaan produceren.
Klopt het dat energiebedrijven toestemming hebben gekregen om Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE)+ subsidie te gebruiken voor bijstook middels gebruik van de certificeringsschema’s Sustainable Biomass Partnership SBP en ket keurmerk voor duurzaam bosbeheer PEFC, waarvan bekend is dat ze niet gelijkwaardig zijn aan FSC?
Nee. In mijn brief van 18 maart 2016 (Kamerstuk 31 239, nr. 212) gaf ik aan dat tot de inwerkingtreding van het wettelijke systeem een overgangsregime van kracht is waarin voor de bedrijven een rapportageplicht geldt over de duurzaamheid van de gesubsidieerde biomassa. Bedrijven kunnen daarbij gebruik maken van de aanwezigheid van bepaalde certificaten en/of verificatie voor de criteria duurzaam bosbeheer en broeikasgasemissiereductie.
Een onafhankelijke adviescommissie zal mij gaan adviseren in hoeverre certificaten na het overgangsregime voldoen aan de Nederlandse duurzaamheidscriteria.
Acht u subsidie voor bijstook, zonder dat er overeenstemming tussen SER/Energieakkoord-partijen is over de afgesproken criteria, in lijn met het Energieakkoord?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is er een akkoord bereikt over de afgesproken criteria.
Kunt u aangeven wanneer de commissie voor certificeringsschema’s, die u in aankondigde, wordt ingesteld en hoe de onafhankelijkheid van deze adviescommissie wordt gegarandeerd?
Op dit moment vinden gesprekken plaats met de beoogde leden. Ik zal uw Kamer binnenkort informeren over de samenstelling.
Deelt u de mening dat de kans op overeenstemming tussen exploitanten van kolencentrales en andere partijen in het Energieakkoord minimaal wordt, indien exploitanten van kolencentrales gesubsidieerd biomassa bij mogen stoken zonder dat overeenstemming is bereikt met de andere partijen uit het Energieakkoord?
Zoals aangegeven in de voorgaande antwoorden is er een akkoord bereikt.
Biomassabijstook |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Zembla over «bos als brandstof»?1
Ja.
Heeft u het risico geïnventariseerd dat subsidie voor biomassabijstook leidt tot ontbossing? Zo ja, wat zijn uw conclusies?
Geproduceerde biomassa die wordt toegepast voor de bij- en meestook van biomassa moet voldoen aan eisen voor duurzaam bosbeheer, broeikasgasemissies en effecten op de koolstofvoorraden en het landgebruik. De duurzaamheidscriteria behoren tot de meest vooruitstrevende en verregaande criteria in de wereld en zijn in overleg met de energiebedrijven en milieuorganisaties tot stand gekomen. Deze eisen borgen dat biomassa niet leidt tot ontbossing of de vervanging van waardevolle natuur voor eenvormige productiebossen (conversie).
Heeft u het risico geïnventariseerd dat subsidie voor biomassabijstook leidt tot de vervanging van waardevolle natuur voor eenvormige productiebossen?
Zie antwoord vraag 2.
Voldoet de productie van pellets zoals die door Zembla wordt getoond aan de duurzaamheidseisen die u heeft vastgesteld?
Dat is niet op voorhand te zeggen. Daarvoor geeft de uitzending te weinig informatie.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of de pelletproductie in het buitenland, die in aanmerking komt voor subsidiëring, duurzaam is?
Bedrijven die biomassa willen toepassen voor de bij- en meestook in kolencentrales of voor de productie van industriële stoom uit houtpellets (biostoom) dienen aan te tonen dat deze biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria als zij in aanmerking willen komen voor SDE+ subsidie. Bedrijven kunnen dat op een aantal manieren doen. Bedrijven kunnen een door mij goedgekeurd certificaat gebruiken (certificering). Dit certificaat geeft (vooraf) aan dat er gerechtvaardigd vertrouwen is dat de eigenaar van het certificaat voldoende maatregelen heeft genomen om de duurzaamheid van biomassa te borgen. Daarnaast kunnen bedrijven de toegepaste biomassa door onafhankelijke deskundigen (verificateurs) laten toetsen (verificatie). De verificateur controleert dan of aan de duurzaamheidscriteria is voldaan. De verificateur moet hiervoor gebruik maken van een door mij aangewezen verificatieprotocol en voor deze werkzaamheid zijn geaccrediteerd. Het verificatieprotocol beschrijft hoe een verificateur moet controleren of aan de duurzaamheidscriteria is voldaan. Een bedrijf kan ten slotte ook gebruik maken van een combinatie van certificatie en verificatie. Dit betekent dat ook certificaten die niet volledig invulling geven aan de duurzaamheidscriteria kunnen worden gebruikt, in combinatie met aanvullende verificatie.
Bent u bereid te monitoren in hoeverre de vraag naar biomassa ontbossing in Nederland in de hand werkt?
De Nederlandse duurzaamheidscriteria borgen juist de duurzaamheid van de productie van biomassa (duurzaam bosbeheer, broeikasgasemissies en effecten op koolstofvoorraden en het landgebruik). Naar verwachting zal een groot deel van de biomassa worden geïmporteerd uit het buitenland. De houtpellets die benodigd zijn worden slechts in beperkte mate in Nederland geproduceerd, waarbij deze in Nederland voornamelijk zijn gemaakt uit restmaterialen uit de houtverwerkende industrie. In welke mate ontbossing in Nederland plaatsvindt, wordt regulier gemonitord in het kader van de nationale bosinventarisaties.
In Nederland borgt de Wet Natuurbescherming instandhouding van bos. De marktvraag naar hout is bovendien mede van belang om de borging van het duurzaam bosbeheer te bekostigen. De inkomsten uit bosbeheer zorgen er namelijk voor dat de bosbeheerder beschikt over voldoende middelen om het bos te onderhouden.
In hoeverre denkt u dat biomassabijstook bijdraagt aan een omslag in de energie-infrastructuur in Nederland?
De bij- en meestook van duurzame biomassa in kolencentrales draagt voor ca. 1,2 procentpunt bij aan de 2020-doelstelling voor hernieuwbare energie. Naar aanleiding van de motie Van Veldhoven (Kamerstuk 30 196, nr. 422) verken ik op dit moment de mogelijkheden om de cascadering van biomassa te bevorderen zonder de bijdrage van 25 PJ bij- en meestook aan de doelstelling voor hernieuwbare energie te riskeren. De grote stroom aan duurzame biomassa richting Nederland kan een positieve impuls geven aan de biomassa-industrie, waarbij nieuwe kansen ontstaan voor bedrijven die zich bezig houden met verwaarding van biomassa en bijdragen aan de omslag in de energie-infrastructuur in Nederland. Een voorbeeld hiervan is de recente aankondiging om in de Eemshaven een proefproject te starten waarbij suikers uit hout worden gewonnen, waarbij de suikers kunnen worden benut in de chemische industrie en het restproduct vervolgens als brandstof voor elektriciteitsproductie wordt ingezet.
In hoeverre denkt u dat biomassabijstook in de praktijk bijdraagt aan een vermindering van de CO2-uitstoot? Welk deel van de CO2-uitstoot van houtverbranding wordt gecompenseerd door de aangroei van bossen?
Om in aanmerking te komen voor SDE+-subsidie moeten bedrijven aantonen dat door het gebruik van duurzame biomassa over de gehele keten minimaal 70% CO2-reductie ten opzichte van fossiele brandstoffen wordt gerealiseerd. De berekening is conform de rekenmethode van de Europese Commissie. De eisen voor duurzaam bosbeheer borgen dat de geoogste biomassa weer aangroeit. Bovendien zijn er aanvullende eisen opgenomen ter voorkoming van een langlopende koolstofschuld. Het uitgangspunt bij biomassa is dat de uitstoot van broeikasgassen bij de opwekking van hernieuwbare energie weer op een later moment wordt opgenomen door de duurzaam beheerde bossen.
Welk deel van de subsidie Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) in 2017 zal naar uw inschatting aan biomassa worden toegewezen?
In de SDE+ concurreren verschillende technieken op kostprijs met elkaar. Om deze concurrentie niet te verstoren en zo de kostenefficiëntie van de SDE+ mogelijk negatief te beïnvloeden doe ik geen uitspraken over het verloop van de SDE+ in heel 2017. De aanvraagtermijn voor de voorjaarsronde SDE+ is op dit moment verlopen. Ik heb uw Kamer op 5 april jl. geïnformeerd over de aanvragen van de voorjaarsronde SDE+, waarin de resterende 0,16 PJ onder het plafond van maximaal 25 PJ bij- en meestook van biomassa in kolencentrales is aangevraagd (Kamerstuk 31 239, nr. 257). Ik zal uw Kamer voor het zomerreces informeren over de stand van zaken van de behandeling van de aanvragen en over de tweede openstelling van de SDE+ 2017.
Voor welk deel van de gesubsidieerde biomassa worden in 2017 de duurzaamheidscriteria op areaalniveau toegepast?
Dit is afhankelijk van de vraag of de biomassa uit grote of kleine bosarealen wordt betrokken. Vanaf de start van de energieproductie moet de duurzaamheid van de biomassa afkomstig uit bosarealen groter dan 500 hectare op bosareaalniveau worden vastgesteld. Voor biomassa afkomstig uit bosarealen kleiner dan 500 hectare geldt dat gedurende een steeds groter deel van de subsidieperiode van acht jaar toetsing op areaalniveau moet plaatsvinden. Het ingroeipad is afhankelijk van het moment dat wordt gestart met de productie van duurzame energie. Als in 2017 en 2018 wordt gestart met de productie van duurzame energie moet de duurzaamheid in de laatste drie jaar van de subsidieperiode volledig op areaalniveau aangetoond worden, in 2019 in de laatste vier jaar en in 2020 in de laatste vijf jaar. Vanaf 2021 geldt dat de duurzaamheid van de gebruikte biomassa voor de gehele subsidieperiode op areaalniveau moet worden aangetoond. Met dit ingroeipad wordt zeker gesteld dat alle partijen gedurende de looptijd van hun subsidiebeschikking uiteindelijk volledig op areaalniveau de duurzaamheid van de gebruikte biomassa moeten aantonen.
Gelden de duurzaamheidscriteria voor biomassa ook voor zaagsel dat als duurzame biomassa gesubsidieerd wordt?
Ja, de duurzaamheidscriteria gelden ook voor zaagsel. Als het zaagsel rechtstreeks vrijkomt in de bossen (primair residu) gelden eisen ten aanzien van duurzaam bosbeheer, broeikasgasemissies, effecten op de koolstofvoorraden en het landgebruik en de handelsketen (chain of custody). Als het zaagsel vrijkomt bij houtzagerijen of als afval (secundair of tertiair residu) gelden eisen ten aanzien van broeikasgasemissies en de handelsketen (chain of custody).
Bent u bereid maatregelen te nemen als blijkt dat ontbossing optreedt door de subsidiëring van biomassabijstook?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 2 en 3 is ontbossing niet toegestaan en moet voldaan worden aan eisen voor duurzaam bosbeheer. Op het moment dat bedrijven dat niet kunnen aantonen, kan ik besluiten dat zij geen of minder subsidie ontvangen, afhankelijk van de geconstateerde tekortkoming. Als blijkt dat biomassa niet voldoet aan de volledige duurzaamheidscriteria kan ik besluiten minder of geen subsidie toe te kennen in verband met de geconstateerde tekortkoming.
Jachtincidenten en het houden van een jachtdag tijdens een hardloopwedstrijd op Ameland |
|
Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat de Adventurerun en de Grote Jachtdag op Ameland de afgelopen jaren meestal op dezelfde dag gehouden werden?
Uit navraag is gebleken dat in 2015 de Adventure Run en de «grote jachtdag» op Ameland op dezelfde datum zijn gehouden. In 2016 was dat niet het geval. Ook in 2017 zal de «jachtdag» niet samenvallen met de Adventure Run.
Onderkent u dat het risicovol is om een jachtevenement en een hardloopevenement op dezelfde dag en plek te organiseren?
De «jachtdag» op Ameland is niet zozeer een evenement als wel een afspraak waarbij de jagers gezamenlijk het veld in gaan om faunabeheer uit te voeren. Dergelijke «jachtdagen» vinden op Ameland al meer dan 50 jaar plaats. Incidenteel viel zo’n «jachtdag» samen met de Adventure Run. Onveilige situaties hebben zich daarbij nooit voorgedaan, want de wildbeheereenheid ziet er dan scherp op toe dat op en in de nabijheid van hardlooproutes niet wordt gejaagd.
Onderschrijft u dat het niet wenselijk is om jachtevenementen en publieksevenementen op dezelfde tijd en plaats te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om voor volgende jaren te bewerkstelligen dat de Grote Jachtdag niet op dezelfde dag wordt gehouden als de Adventurerun en bent u bereid u hiervoor in te spannen?
De organisatie van de Adventure Run en de wildbeheereenheid op Ameland stemmen hun activiteiten reeds onderling op elkaar af. Het streven daarbij is dat er geen of zo min mogelijk samenloop zal plaatsvinden tussen de hardloopwedstrijd en het uitoefenen van het faunabeheer.
Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Ziet u binnen het huidige wettelijke kader mogelijkheden om jagen bij publieksevenementen te verbieden of om verboden uit te vaardigen wegens andere veiligheidsredenen? Zo nee, bent u bereid een bepaling op te nemen in de Wet natuurbescherming waarbij om veiligheidsredenen jagen op bepaalde tijden en plaatsen verboden wordt of kan worden?
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor openbare orde en veiligheid. De wildbeheereenheden zien erop toe dat jagen te allen tijde op een veilige manier gebeurt, zowel voor de jagers zelf als voor alle andere bezoekers van het gebied. Gemeenten, wildbeheereenheden en organisaties van publieke evenementen stemmen onderling af om tot goede afspraken te komen. Voor het uitvaardigen van wettelijke verboden is thans geen aanleiding.
Kunt u per jaar een overzicht geven van de jachtongelukken die sinds 2010 hebben plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Er worden geen centrale registers bijgehouden van jachtongelukken. Afgaande op berichtgeving in de media komen dergelijke ongelukken maar zeer sporadisch voor. Derhalve zie ik geen aanleiding tot het invoeren van een meldplicht.
Onderkent u dat het van belang is om jachtongelukken bij te houden, zodat er een overzicht bestaat en de oorzaken kunnen worden bestreden? Bent u bereid een meldplicht in te voeren?
Zie antwoord vraag 6.
Welke restricties kunnen opgelegd worden aan jagen nabij bewoning buiten de bebouwde kom?
Gedeputeerde staten konden in het kader van de ontheffingverlening op grond van de Flora- en faunawet zo nodig nadere voorschriften opnemen voor het jagen nabij bewoning buiten de bebouwde kom en nabij installaties en bedrijven met brand- en ontploffingsgevaar. Ook onder de nieuwe Wet natuurbescherming is dat het geval.
Welke restricties worden opgelegd aan jagen nabij installaties en bedrijven met brand- en ontploffingsgevaar, zoals tankstations en gasproductie-installaties?
Zie antwoord vraag 8.
Bescherming van natuurgebied ’t Merske |
|
Eric Smaling , Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Noodkreet: «Vlaamse kippen bedreigen waterkwaliteit van ’t Merkske»?1
Ik heb kennis genomen van dit artikel.
Onderschrijft u dat de vestiging van de betreffende kippenstallen in het Belgische deel vlak aan de rand van de rivier een schadelijk effect heeft op natuurgebied ‘t Merkske?
De provincie Noord-Brabant en het waterschap Brabantse Delta zijn primair verantwoordelijk voor natuur en water in dit gebied.
De provincie is verantwoordelijk voor het natuurbeleid en stelt de doelen voor de Kaderrichtlijn Water vast. Het waterschap is verantwoordelijk voor de uitvoering van het waterbeleid. Provincie en waterschap hebben de kennis om effecten van de vestiging van de betreffende kippenstallen op het natuurgebied ’t Merkske en de waterkwaliteit te bepalen. Provincie en waterschap nemen, in aanvulling op het landelijk beleid, maatregelen gericht op de kwaliteit van water en natuur van ’t Merkske.
Vanuit hun verantwoordelijkheden hebben provincie Noord-Brabant en het waterschap Brabantse Delta over de geplande kippenstallen gereageerd naar de Vlaamse Overheid. Dat heeft geleid tot extra voorwaarden in de milieuvergunning. En tot de afspraak dat provincie Noord-Brabant en provincie Antwerpen elkaar eerder informeren over voorgenomen bedrijfsontwikkelingen met mogelijke grensoverschrijdende effecten.
Deze grensoverschrijdende afstemming en samenwerking is mede gericht op realisatie van de doelen van de Kaderrichtlijn Water.
Welke maatregelen zullen er genomen worden om het afvalwater op te vangen en te voorkomen dat vervuild water door de Mark richting Breda stroomt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u kwantificeren hoeveel stikstof er uitgestoten zal worden en hoe schadelijk het is voor natuurgebied ’t Merkske?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de gevolgen voor de waterkwaliteit en voor het behalen van de doelen van de EU Kaderrichtlijn Water?
Zie antwoord vraag 2.
Past dit in de geest van de grensoverschrijdende samenwerking om gezamenlijk natuur en waterkwaliteit langs de Europese wateren te bevorderen, zoals de EU Kaderrichtlijn Water die voorstaat?
Zie antwoord vraag 2.
Welke communicatie is er over de kwestie geweest met de Belgische autoriteiten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u voorkomen dat nog meer veebedrijven zich vestigen in het Belgische gedeelte bij het natuurgebied? Bent u bereid hierover te overleggen met uw Belgische collega’s?
Zie antwoord vraag 2.
Wat doet u om de motie Smaling (Kamerstuk 32 038, nr. H) uit te voeren over onder meer bufferzones?
Het natuurgebied ’t Merkske is geen Natura2000-gebied. Derhalve is de motie Smaling (Kamerstuk 31 038, nr. H) niet van toepassing op dit natuurgebied.
Het opspuiten van de Roggenplaat in de Oosterschelde |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het voornemen van Rijkswaterstaat om de Roggenplaat op te spuiten als compensatie voor verkeerde oeverbestorting in de Oosterschelde en de kritiek daarop?1
Ja dit is mij bekend.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de oeverbestorting en het voornemen voor extra zandsuppletie?
Momenteel worden de vergunningaanvragen voorbereid voor de extra zandsuppletie op de Roggenplaat. Ook de vergunningaanvragen voor het herstel van de aangebrachte vooroeverbestorting en het aanbrengen van een ecotoplaag, om de biodiversiteit ter plekke te verbeteren, zijn nagenoeg gereed. Voornemen is om deze vergunningen in mei 2017 in te dienen bij Bevoegd Gezag.
Waarom is bij de oeverbestorting fijn grind gestort en afgeweken van het oorspronkelijke plan?
In het oorspronkelijke plan zouden de vooroeverbestortingen met staalslakken kunnen worden uitgevoerd. Ten tijde van de uitvoering van het werk waren echter onvoldoende staalslakken beschikbaar op de markt. De aannemer heeft toen gekozen voor ander materiaal.
Is de veronderstelling juist dat fijn grind geen habitat en voedsel biedt voor kreeften en dat ophoging van de Roggenplaat geen compensatie hiervoor is?
Het aangebrachte fijne zeegrind op de vooroevers blijkt geen materiaalsoort waar te zijn kreeften zich graag op of in vestigen en het is geen goede basis voor hun leefgebied: door de kleine holten hebben ze weinig tot geen schuilmogelijkheden. De kreeftenvissers worden tegemoet gekomen door het aanbrengen van een ecotoplaag (breuksteen van voldoende grootte waarin de kreeften kunnen leven en voedsel kunnen vinden) op de in 2014/2015 aangebrachte vooroeverbestorting.
De ophoging van de Roggenplaat staat los van de compensatie voor de kreeftenvissers (zie antwoord op vraag 6).
Is de veronderstelling juist dat het opspuiten van de Roggenplaat grote risico's met zich meebrengt voor nabijgelegen mosselpercelen?
Om risico’s op nabij gelegen mosselpercelen zoveel mogelijk uit te sluiten, zijn mogelijke ecologische en morfologische aspecten van de compensatie onderzocht. Hierbij is rekening gehouden met de afstand tot de nabij gelegen mosselpercelen. Tijdens de uitvoering vindt monitoring plaats, om zeker te zijn dat geen nadelige effecten optreden.
Waarom heeft Rijkswaterstaat gekozen voor «compensatie» in de vorm van het opspuiten van de Roggenplaat, terwijl dat voor kreeften geen compensatie is en het nadelen heeft voor mosselpercelen?
De compensatieplicht komt voort uit de uitspraak van de Raad van State d.d. 30 juni 2015 op de vernietiging van het habitattype «grote ondiepe kreken en baaien» en staat los van de compensatie voor de kreeftenvissers. Door gerenommeerde bureaus (Imares en Bureau Waardenburg) zijn meerdere alternatieven onderzocht, om aan de compensatieplicht tegemoet te komen. Aan de hand van kritische weegfactoren is de compensatie op de Roggenplaat als beste alternatief naar voren gekomen. Zie tevens mijn antwoorden op vragen 4 en 5.
In hoeverre is het mogelijk om fijn grind te vervangen, dan wel op die plaatsen volwaardige habitats voor kreeften te creëren?
Bovenop het fijne grind van de vooroeverbestorting wordt een ecotoplaag aangebracht, die geschikt is voor kreeften om te foerageren. Vervanging van fijn grind is daarom niet nodig.
Erkent u het belang van de kreeften- en mosselvisserij voor de Zeeuwse economie?
Ja dat erken ik.
Bent u bereid om in overleg met betrokken visserijorganisaties te bezien hoe de habitats voor kreeften daadwerkelijk verbeterd kunnen worden en hoe mosselpercelen gespaard kunnen worden?
Sinds 2016 is er structureel overleg met de kreeftenvissers, om in gezamenlijkheid tot een oplossing te komen, zijnde de ecotoplaag. Tevens wordt over andere bestortingen, zoals bij de vooroevers van Kattendijke / Wemeldinge, overleg gevoerd met vooral de mossel- en kreeftenvissers.
In het kader van de reeds voorgenomen zandsuppletie van 200 ha op de Roggenplaat in 2015, is er intensief overleg met de mosselsector en de individuele mosselkwekers. De voorgenomen compensatie van de vooroevers middels extra zandsuppletie van ca. 11,2 ha op de Roggenplaat wordt onderdeel van deze al lopende overleggen.
Het bericht ‘Alleen noodfonds kan schaapskuddes nog redden’ |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Alleen noodfonds kan schaapskuddes nog redden»?1
Met het Natuurpact (Kamerstuk 33 576, nr. 6) is het beleid voor natuur gedecentraliseerd naar de provincies. Een onderdeel daarvan is dat de provincies verantwoordelijk zijn voor de afspraken met de schaapherders. Op 25 april 2016 (Kamerstuk 33 576, nr. 82) heb ik u het evaluatierapport «Wie stuurt de herder – Concurrentie of coöperatie?» toegestuurd. Het rapport toont aan dat de (financiële) positie van schaapherders die hun kuddes hoeden zorgelijk is. Het rapport biedt tevens handvatten over hoe de positie van herders kan worden verbeterd, zowel qua inkomen als door het bieden van continuïteit. Schaapherders zijn met name gebaat bij een structurele oplossing. Met dit als doel ben ik in gesprek met schaapherders, provincies, terreinbeheerders en Rijkswaterstaat.
Deelt u de mening dat deze herders steun verdienen, omdat traditionele schaapskuddes op de lijst van immaterieel cultureel erfgoed staan en de schaapskuddes bovendien van groot belang zijn voor het landschapsbeheer?
Beheer door schaapskuddes wordt niet uitgevoerd door een homogene groep herders, maar varieert van de traditionele herder, die zijn kudde van meestal traditionele heideschapen jaarrond dagelijks gescheperd2 laat grazen, tot de herder die zijn kudde schapen vaak gescheperd, maar ook binnen een afrastering, op natuur- of andere terreinen laat grazen. De vermelding op de lijst van immaterieel cultureel erfgoed betreft de eerste groep van traditionele herders. Het beheer van natuurterreinen kan meestal door de laatste groep van herders goedkoper worden uitgevoerd. Ik ben van mening dat, naast het versterken van natuurbeheer, de cultuurhistorische waarde van traditionele schaapherders een meerwaarde heeft voor de maatschappij.
Deze traditionele schaapsherders kampen al jaren met problemen, wat heeft u tot nu toe gedaan om hen te ondersteunen en wat bent u van plan nog meer te doen nu het Gilde van Traditionele Schaapsherders de noodklok luidt? Bent u bereid tot het instellen van een noodfonds, zoals het Gilde voorstelt?
Mijn voorganger en ik hebben, zoals aangegeven in bovengenoemde brief van 25 april 2016, meerdere maatregelen genomen, zoals het invoeren van de graasdierpremie, het invoeren van een certificeringssysteem, het inrichten van een opleiding bij Hogeschool Helicon, het opzetten van een kennisnetwerk, ondersteuning bij de oprichting van het Gilde van traditionele schaapherders, het laten uitvoeren van een evaluatie en het subsidiëren van het opzetten van Heideboerderijen. Daarnaast ben ik in gesprek met provincies over een structurele oplossing voor traditionele herders, omdat het beleid voor gescheperde schaapskuddes primair een provinciale verantwoordelijkheid is. Ik ben van mening dat wanneer herders een structurele oplossing geboden wordt, een noodfonds niet nodig is.
De provincies Limburg en Drenthe hebben middels het Subsidiestelsel Natuur en Landschap wel extra geld beschikbaar gesteld aan deze schaapsherders, waarom volgen andere provincies hun voorbeeld niet als hiervoor blijkbaar wel mogelijkheden zijn?
Zoals aangegeven bij vraag 1 zijn de provincies middels het Natuurpact verantwoordelijk voor afspraken met de schaapherders. De goede voorbeelden van Drenthe en Limburg zijn onderdeel van het gesprek dat ik voer met de provincies om overal in Nederland te komen tot een structurele oplossing voor traditionele herders.
Wat is de stand van zaken rondom het overleg met de provincie, het Gilde en de terreinbeherende organisaties over passende maatregelen voor deze problematiek? Hoe kijkt u aan tegen het stoppen met openbare aanbestedingen en het ontwikkelen van betere natuurbeheervergoedingen?
Deze vraag heeft een sterk verband met de motie van de leden Leenders, Jacobi en Dik-Faber, die de regering verzoekt om, met provincies en maatschappelijke organisaties, structurele financiering te regelen en daarmee de gescheperde schaapskuddes een toekomst te geven (Kamerstuk 34 550-XIII, nr. 86).
De uitvoering van deze motie is in de afrondende fase, en ik zal u spoedig hierover informeren.