De Nationale Landschap Enquête van Natuurmonumenten |
|
Jessica van Eijs (D66), Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van de uitkomsten van de Nationale Landschap Enquête van Natuurmonumenten?1
Ja
Deelt u de zorgen van 81% van de Nederlanders die in de enquête aangeven zich zorgen te maken om de toekomst van ons landschap en de vrees dat het landschap onvoldoende beschermd wordt bij het maken van ruimtelijke keuzes?
De zorg voor het landschap vind ik belangrijk. In de samenleving is veel waardering voor het Nederlandse landschap. Burgers voelen zich betrokken en verbonden met het landschap: het geeft mensen identiteit.
Maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkelingen hebben hun weerslag op het landschap. Een aantal actuele en urgente ruimtelijke ontwikkelingen kan, indien onzorgvuldig gepland en uitgevoerd, een bedreiging vormen voor de kwaliteit van het landschap. Dat is niet nieuw: stad en land zijn altijd het toneel geweest van vernieuwing, adaptatie en transformatie. Het Nederlandse landschap is immers een door de mens gemaakt landschap.
Ik heb daarom in het Kabinetsperspectief van de NOVI (Kamerstuk 34 682, nr. 6) aangegeven dat het van nationaal belang is om bij ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied unieke cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten te behouden of te versterken.
Kunt u aangeven welke maatregelen u neemt om bestaande landschappelijke kwaliteit te behouden en te beschermen in het licht van alle andere ontwikkelingen die ruimte vragen, zoals woningbouw, de energietransitie, luchtvaart, landbouw, etc.?
Het is van belang dat landschappelijke kwaliteiten een volwaardige rol hebben bij keuzes over ontwikkelingen die ruimte vragen.
De zorg voor het landschap is belegd bij de provincies. Provincies dienen met omgevingsvisies, verordeningen en andere beleidsinstrumenten ervoor te zorgen dat sectorale ruimteclaims goed terechtkomen in het landschap, rekening houdend met beleid, doelen en kaders die door het Rijk (als systeemverantwoordelijke) en de EU zijn geformuleerd. We hanteren nu bijvoorbeeld de ladder voor duurzame verstedelijking om te sturen op zorgvuldig ruimtegebruik.
Graag wil het kabinet de discussie voeden over hoe we zorg kunnen dragen voor ons landschap. Waar nodig pakt het Rijk een expliciete rol. Een goed voorbeeld is onze gezamenlijke werkwijze bij het Kustpact, waar we eerst het gesprek met alle relevante partijen zijn aangegaan over de kernwaarden en collectieve kwaliteiten van de kust. Met als resultaat een convenant waarin alle partijen de kernwaarden en collectieve kwaliteiten hebben onderschreven. Dit heeft geleid tot het vaststellen van regels op provinciaal niveau, waarmee de bescherming van de kwaliteit en de ontwikkeling van de kust geborgd is.
Kunt u aangeven hoe de vier prioriteiten uit de Nationale Omgevingsvisie, te weten 1) duurzaam economisch groeipotentieel voor Nederland, 2) ruimte voor klimaatverandering en de energietransitie, 3) sterke, leefbare en klimaatbestendige steden en regio’s en 4) toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied (waarvan de eerste drie prioriteiten ruimteclaims leggen op het landelijk gebied) zich in de praktijk gaan verhouden tot de uitdrukkelijke wens van veel Nederlanders om ons landschap te beschermen?
In het landschap spelen verschillende maatschappelijke opgaven. Zoals het ontwikkelen van duurzame landbouw, verstedelijking, behoud van biodiversiteit en de energietransitie. Ik zie het als onze opgave om unieke cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van onze Nederlandse landschappen te behouden en/of te versterken. Tegelijkertijd willen we ontwikkelingen in Nederland mogelijk maken. Dit levert soms spanningen op en maakt keuzes noodzakelijk.
De NOVI geeft richting mee aan de regionale/lokale keuzes. Om enerzijds landschappelijke kwaliteiten te beschermen, maar anderzijds ook ontwikkeling mogelijk te maken, zal de NOVI drie centrale afwegingsprincipes bevatten. Dit zijn: 1. Combineren boven enkelvoudig; 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; 3. Afwentelen voorkomen.
Het onderling goed vorm geven en wegen van maatschappelijke opgaven en de inpassing daarvan in het landschap is uiteindelijk een gebiedsspecifieke uitdaging.
Ik heb er vertrouwen in dat betrokken gemeenten, provincies, waterschappen en andere partijen tot zorgvuldige oplossingen zullen komen.
Na het verschijnen van de ontwerp-NOVI in juni zal het kabinet de Kamer nader informeren over dit onderwerp.
Heeft u er zicht op waar andere belangen botsen met het belang om landschappelijke kwaliteit te waarborgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u om met deze botsende belangen in de context van de Nationale Omgevingsvisie?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de zorgen die uit de enquête naar voren komen over het verdwijnen van bloemen, insecten, vogels, het verdwijnen van bomen in het landelijk gebied, heggen en houtwallen?
Ja. De achteruitgang van de biodiversiteit, zowel van dieren als planten, in het landelijk gebied is zorgelijk. Insecten zijn bijvoorbeeld essentieel voor onze bredere biodiversiteit en gezondheid van bodem, water en lucht, maar ook los van deze functionele aspecten moeten we onze natuur koesteren en behouden. Niet voor niets is één van de speerpunten van de afgelopen najaar gepresenteerde LNV-visie dan ook het verbinden van landbouw en natuur, om op de lange termijn de neergaande trend van biodiversiteit om te buigen in een opkomende. Hiervoor werken niet alleen de Ministeries (van BZK en LNV) onderling samen, maar stemmen we ook nauw af met bijvoorbeeld de initiatiefnemers van het Deltaplan Biodiversiteitsherstel, waarin vertegenwoordigers van zowel landbouw als natuurorganisaties en de wetenschap de handen ineen hebben geslagen ten behoeve van biodiversiteitsherstel.
Hoe wilt u verder biodiversiteitsverlies en verlies van (historische) landschapselementen voorkomen? Deelt u de mening dat goede kwaliteit van landschappen noodzakelijk is voor het behoud van natuur en biodiversiteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe geeft u dit vorm in het kabinetsbeleid?
De inrichting van het landschap is belangrijk voor behoud van natuur en biodiversiteit. Landschapselementen als houtwallen vervullen bijvoorbeeld een belangrijke rol in het behoud van onze biodiversiteit, als schuilplaats voor insecten, maar dragen ook bij aan de klimaatopgave en vervullen culturele landschapswaarden. Deze synergie zal het Ministerie van LNV benutten bij de inzet voor het behoud en bevorderen van landschapselementen, onder meer in het toekomstig GLB. Vooruitlopend op het toekomstig GLB treedt het Ministerie van LNV in overleg met de provincies om te bezien wat op korte termijn zou kunnen worden gedaan om landschapselementen beter te beschermen.
Soms vergt biodiversiteit juist een open landschap, omdat weidevogels afhankelijk van landschap, met zo min mogelijk hoge landschapselementen. Afwegingen moeten daarom steeds op gebiedsniveau worden gemaakt, met prioriteiten en bescherming van lokaal kansrijke soorten. Deze gebiedsgerichte aanpak komt samen in de LNV-visie die zich richt op het sluiten van kringlopen op een ecologisch volhoudbare manier. Daarnaast hebben we in het Natuurpact (2013) met provincies afspraken gemaakt over onder andere de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland. Om dit netwerk te voltooien moet in 2027 minimaal 80.000 ha nieuwe natuur zijn gerealiseerd.
Deelt u de zorgen die uit de enquête naar voren komen over de komst van meer bedrijven en bedrijfsterreinen, de bouw van (grote) stallen, uitbreiding van wegen en spoorlijnen, de bouw van windmolens en de aanleg van velden met zonnepanelen rondom natuurgebieden?. Hoe bent u voornemens natuur en landschap te beschermen bij de ruimtelijke inpassing van dergelijke ontwikkelingen, en welke kaders geeft u daarvoor mee aan decentrale overheden?
Zie antwoorden vragen 2, 3 en 4/5.
Ziet u de uitkomsten van de Nationale Landschap Enquête als extra ondersteuning voor het opnemen van het Nederlands Landschap als «nationaal belang» in de NOVI? Zo nee, waarom niet?
Ja. In het Kabinetsperspectief van de NOVI is behoud en versterking van (inter-)nationale unieke, cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke kwaliteit al indicatief genoemd als nationaal belang. Dit belang uit zich in bescherming van waardevolle, open en kwetsbare landschappen voor ruimtelijke ontwikkelingen die een inbreuk doen op de kernkwaliteiten van het landschap met haar unieke gebieden, structuren en objecten. Dit sluit aan bij de uitkomsten van de Nationale Landschap Enquête.
Hoe beoordeelt u het feit dat 92% van de deelnemers aan de enquête vindt dat de overheid haar verantwoordelijkheid moet nemen als regisseur van het Nederlands landschap en dat de overheid landschapsbelangen integraal moet meewegen bij alle ruimtelijke ontwikkelingen?
Het integraal meewegen van landschapsbelangen in ruimtelijke ontwikkelingen is een opgave waar rijk en medeoverheden gezamenlijk voor staan. De uitkomst van de enquête onderstreept dat de deelnemers veel waarde hechten aan behoud en bescherming van het Nederlandse landschap.
Op grond van het Europees Landschapsverdrag heeft het Rijk een systeemverantwoordelijkheid voor landschap (nationaal belang). De rol van het Rijk in dit belang is de om (wettelijke) randvoorwaarden te creëren om cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten voor de lange termijn in stand te houden. Op basis van weging van nationale belangen zoals omschreven in het Kabinetsperspectief NOVI wordt met behulp van NOVI-afwegingsprincipes het maatschappelijk debat gevoerd en worden keuzes gemaakt. De nadere invulling per gebied van de op nationaal niveau gemaakte keuzes is overgelaten aan provincies en gemeentes.
Bent u bereid om de Kamer een brief te sturen over de wijze waarop u de onlangs aangenomen motie-Smeulders/ Van Eijs (Kamerstuk 34 986, nr. 24) gaat uitvoeren, waarin de regering wordt verzocht om in samenspraak met decentrale overheden een methode te ontwikkelen waarbij zachte waarden, zoals milieu, gezondheid en klimaat, worden gekwantificeerd?
Ja, ik zal de Kamer hierover schriftelijk informeren.
Het bericht ‘Het bos is vogelvrij’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Het bos is vogelvrij»?1
Ja.
Klopt het dat er in Nederland bospercelen worden gekapt waarbij de gehele bosgrond wordt bewerkt om plaats te maken voor nieuw bos? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Het is bekend dat in het verleden dergelijke beheeractiviteiten wel voorkwamen. Tegenwoordig wordt door veel beheerders gebruik gemaakt van natuurlijke verjonging of van kleinschalige kap- en aanplant, zonder of met beperkte verwijdering van ondergroei of bodembewerking. Het is niet uit te sluiten dat grootschaliger kappen en het geheel verwijderen van de bodemvegetatie sporadisch nog voorkomen. Dit is vanuit het perspectief van klimaat zeker niet optimaal. De methode van boskap en -verjonging wordt niet landelijk gemonitord. Beheerders hebben weliswaar een goed inzicht in welke bospercelen worden gekapt, en provincies hebben daar ook een beeld van uit kapmeldingen, maar er is een veelheid aan methoden om bos te verjongen. De keuze is maatwerk en sterk afhankelijk van de plaatselijke uitgangssituatie. Dat geldt ook voor de omgang met de aanwezige overige vegetatie, waarbij beheerders de balans moeten vinden tussen succesvolle bosverjonging en effecten op de groeiplaats.
Het is belangrijk dat beheerders keuzes gefundeerd kunnen maken. In het kader van de klimaatenveloppe Bos en Natuur wordt momenteel gewerkt aan een «gereedschapskist klimaatslim bos- en natuurbeheer». Voorts heeft de WUR ten behoeve van de beheerpraktijk kennis ontwikkeld over de relatie tussen houtoogst en bodemvruchtbaarheid. De sector is, onder meer via het Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (OBN) nauw betrokken bij de verspreiding van die kennis.
Klopt het dat de gedragscode voor kaalkap en herbeplanting uit 2010 nog steeds wordt gebruikt als richtlijn en dat deze, ondanks de nieuwe Wet natuurbescherming, niet is geactualiseerd?
Er bestaat geen gedragscode voor kaalkap en herbeplanting. Mogelijk doelt u op de gedragscode Bosbeheer, die handelt over bosbeheer in relatie tot soortenbescherming. Deze gaat over het zorgvuldig handelen jegens beschermde dier- en plantensoorten bij regulier bosbeheer. Dit is geen gedragscode die voorschrijft hoe bosbeheer als zodanig moet plaatsvinden, en op welke wijze herbeplanting bosbouwkundig verantwoord dient plaats te vinden.
De gedragscode Bosbeheer is opgesteld in het kader van de Flora- en faunawet en gericht op het verkrijgen van vrijstelling van de soortenbeschermingsbepalingen daarvan en is wat dat betreft ook in overeenstemming met de Wet natuurbescherming. Vellingen die in het kader van de gedragscode gebeuren, hebben dus geen ontheffing nodig van het soortenbeschermingsregime, maar zijn niet vrijgesteld van de meld- en herbeplantingsplicht.
In het overgangsrecht van de Wet natuurbescherming is bepaald dat gedragscodes, die onder de Flora- en faunawet zijn goedgekeurd, hun werking behouden voor de duur waarvoor ze zijn goedgekeurd. Op dit moment ben ik in overleg met de Vereniging van Bos- en Natuureigenaren (VBNE) over een actualisatie van de huidige gedragscode. De actualisatie gebeurt met name om de formulering op een aantal onderdelen, waaronder kap ten behoeve van verjonging, te verbeteren. Ik verwacht dit jaar tot overeenstemming komen met de VBNE over de actualisatie van de huidige gedragscode.
Hoe beoordeelt u de oude gedragscode ten opzichte van de Wet natuurbescherming?
Zie antwoord vraag 3.
Wat wordt verstaan onder het verantwoord bosbouwkundig handelen dat in de Wet natuurbescherming is opgenomen en hoe verhoudt het huidige handelen zich tot deze passage?
De Wet natuurbescherming spreekt over «herbeplanting op bosbouwkundig verantwoorde wijze» en binnen een termijn van drie jaar na vellen. Deze is gericht op de duurzame instandhouding van bos met in achtneming van belangrijke aanwezige waarden en is situatie-afhankelijk. Over het algemeen geldt dat de herbeplanting plaats vindt op gronden met ten minste dezelfde kwaliteit en oppervlakte als de grond waarop de gevelde houtopstand zich bevond. Om een jonge beplanting te laten slagen, kan het helpen bodembewerking toe te passen en strooisel en bodemvegetatie te verwijderen, maar de mate en schaal maakt of dit wel of niet gepast is in een bepaalde situatie. Verantwoord bosbouwkundig handelen is situatie-afhankelijk. Gedeputeerde staten van de provincie zijn hiervoor bevoegd gezag en kunnen hier per situatie een oordeel over vellen.
Provinciale staten kunnen op grond van de Wet natuurbescherming nadere regels stellen over een bosbouwkundig verantwoorde wijze van herbeplanten. Ook indien wordt gewerkt op basis van een door de Minister goedgekeurde gedragscode met betrekking tot het vellen en herbeplanten van houtopstanden, is verzekerd dat sprake is van verantwoord bosbouwkundig handelen.
Wanneer wordt een nieuwe gedragscode voor kaalkap en herbeplanting verwacht waar de eisen van de Wet natuurbescherming in geborgd zijn?
Zie mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
Hoe ziet u de huidige manier van bosbewerking met het oog op de klimaatdoelstellingen?
Zie mijn antwoord op vragen 2 en 5. Bossen spelen een belangrijke rol in het klimaatsysteem, omdat ze CO2 uit de atmosfeer kunnen vastleggen en langdurig opslaan in hout en bodem. Het beheer van bos is hierop van invloed en vindt nog niet altijd op de meest klimaatoptimale wijze plaats. De manier van bosbeheer is meestal maatwerk en varieert per situatie. In het kader van het klimaatakkoord zet ik met de provincies, de sector en andere stakeholders in op ontwikkelen van kennis en methoden voor beheer van bos en natuur dat ook zo optimaal mogelijk de klimaatdoelstellingen nastreeft. Ik doe dat via de klimaatpilots en de «gereedschapskist bos- en natuurbeheer». Ook streef ik in datzelfde kader en met diezelfde partners naar aanleg van meer bomen en bos en naar tegengaan van ontbossing.
Het artikel 'Ook afname weidevogels op biologische boerenbedrijven mogelijk gevolg van aanwezige pesticiden' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ook afname weidevogels op biologische boerenbedrijven mogelijk gevolg van aanwezige pesticiden»?1
Ja.
Klopt het dat de EU en Nederland vrijwel geen wetgeving hanteren die maximale pesticidengehalten in mest voorschrijft?
Er is inderdaad geen specifieke wetgeving voor gehalten gewasbeschermingsmiddelen en biociden in dierlijke mest. Er is wel wetgeving die voorkomt dat dierlijke mest verontreinigd wordt. Zo wordt bij de toelating van een gewasbeschermingsmiddel onder andere rekening gehouden met blootstelling van de bodem en daarin levende organismen. Deze directe blootstelling is hoger dan een indirecte blootstelling van de bodem aan residuen die via het eten van diervoeder uiteindelijk in dierlijke mest terecht komen. De risicobeoordeling dekt dat dus al af. Ook biociden die gebruikt worden in de veehouderij, bijvoorbeeld in stallen, kunnen na toepassing direct in de dierlijke mest terecht komen. Deze blootstellingsroute is daarom ook specifiek onderdeel van de beoordeling voor de toelating van dergelijke biociden.
Voor producten die rechtstreeks als organische meststof worden gebruikt zijn er bovendien eisen voor organische microverbindingen. Deze staan benoemd in tabel 4 van de bijlage II van het Uitvoeringsbesluit meststoffen. Het betreft met name producten die als residu van gewasbeschermingsmiddelen kunnen voorkomen.
Voor veevoeder zijn maximale residunormen voor gewasbeschermingsmiddelen opgenomen in Verordening (EG) nr. 396/2005 en in Richtlijn 2002/32/EG. Op deze wijze wordt voorkomen dat dieren, dierlijke producten en dierlijke mest worden verontreinigd. Tot slot wordt bij de toelating van anti-parasitaire middelen in de veehouderij de verontreiniging naar de dierlijke mest in de beoordeling meegenomen.
Klopt het dat in bijna alle mest van Nederlandse veehouderijbedrijven pesticiden in ecologisch relevante concentraties teruggevonden kunnen worden? Zo ja, welke invloed heeft dit op de omgeving? Zo nee, hoe verhoudt uw antwoord zich tot het onderzoek dat wordt aangehaald in het artikel?
Er is thans geen onderzoek beschikbaar dat hierop wijst. Uit het aangehaalde artikel begrijp ik dat er een onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van de provincie Gelderland en dat het onderzoeksrapport op 12 april a.s. gepubliceerd zal worden. Ik zal dit rapport uiteraard met belangstelling lezen.
Klopt het dat voor veel pesticiden de werking van het totaal aan stoffen, hun synergistische interacties en hun cumulatieve effecten op het ecosysteem onbekend zijn? Zo ja, op welke manier kan het voor veehouderijbedrijven inzichtelijk worden gemaakt wat voor schade pesticiden toebrengen aan de grond en omgeving?
Bij de toelating van een gewasbeschermingsmiddel worden bovenstaande elementen voor de betreffende stof in het middel (of een aantal stoffen in geval van een op het etiket voorgeschreven tankmix) meegenomen in de risicobeoordeling. In het huidige toelatingsbeleid, waar de risicobeoordeling per aanvraag gebeurt (per middel of tankmix) zijn veiligheidsfactoren ingebouwd die rekening houden met de mogelijkheid dat cumulatieve effecten kunnen optreden. EFSA zal in 2019 een richtsnoer afronden om gecombineerde blootstelling aan verschillende stoffen te kunnen beoordelen. Ook werkt EFSA aan de risicobeoordeling van cumulatieve blootstelling van stoffen via residuen in voedsel. waarvan rapporten medio 2019 beschikbaar komen. Het RIVM levert hier een bijdrage aan.
Deelt u de mening dat bestrijdingsmiddelen schadelijk kunnen zijn voor het hele ecosysteem van landbouwbedrijven, met een grote impact op weidevogels en insecten? Zo nee, waarom niet?
Ik maak mij zorgen over de afname van weidevogels en insecten. Er zijn vele internationale studies die een mix aan mogelijke oorzaken hiervoor benoemen zoals de afname van leefgebied, maar ook het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Toegelaten gewasbeschermingsmiddelen zijn uitgebreid beoordeeld op risico’s voor mens, dier en milieu, waaronder vogels en insecten. Eens in de 10 jaar worden herbeoordelingen uitgevoerd, waarbij nieuwe wetenschappelijke inzichten tot strengere eisen voor het gebruik van middelen kunnen leiden. Dat neemt niet weg dat ik de afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen wil verminderen. In de Toekomstvisie gewasbescherming 2030, die ik binnenkort naar uw Kamer zal sturen, zal ik hier nader op ingaan.
Het bericht ‘Biodiversiteit is groter dan gedacht’ |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Biodiversiteit is groter dan gedacht»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) het jaar 1700 als uitgangspunt neemt om de huidige biodiversiteit te beoordelen en de stellingname van deze organisatie dat Nederland rond die tijd uit 100 procent ongerepte natuur bestond?
Het PBL neemt het jaar 1700 niet als uitgangspunt om de biodiversiteit in Nederland te beoordelen en stelt ook niet dat Nederland rond 1700 geheel uit ongestoorde (ongerepte) natuur bestond.
Het PBL hanteert voor zijn rapportages verschillende indicatoren om een samenhangend beeld te geven van natuur, waarvan de Mean Species Abundance (MSA, gemiddelde populatieomvang van inheemse soorten)2 er één is. Het jaar 1700 is in de MSA-indicator geen kwalitatief uitgangspunt. Het vormt in deze indicator het startpunt om een historische ontwikkeling van natuurlijkheid voor de wereld en Europa inzichtelijk te maken op basis van modelberekeningen. De tijdreeks van de MSA voor Nederland begint in het jaar 1900, omdat voor Nederland naast modelberekeningen ook directe metingen van populaties van soorten worden gebruikt en er van de periode vóór 1900 onvoldoende meetgegevens bekend zijn.
Hoe beoordeelt u de stellingname van het PBL dat de biodiversiteit is afgenomen, terwijl in vergelijking met het jaar 1850 er nu zo’n 1000 meer plantensoorten zijn in Nederland?
Het PBL concludeert in de Balans van de Leefomgeving (2018)3 dat de gemiddelde kwaliteit van de Nederlandse zoetwater- en landnatuur jarenlang achteruit is gegaan, maar dat proces inmiddels gekeerd is. Het stelt dat van bestendig herstel nog geen sprake is. Om ontwikkelingen in biodiversiteit in beeld te brengen kijkt het PBL niet alleen naar plantensoorten, maar ook naar diersoorten en de kwaliteit van ecosystemen. Er wordt in deze conclusie niet gesproken van een algehele afname, maar van een gemiddelde afname.
De auteur van het artikel gaat in op tellingen van soorten (rond 1850 464 plantensoorten en nu bijna 1500 soorten) en concludeert hieruit dat de biodiversiteit niet is afgenomen maar er meer soorten zijn bijgekomen. De auteur verklaart dit deels doordat er meer mensen zijn gaan tellen, waardoor er veel meer soorten waargenomen (geteld) worden. Deze toename van kennis wil echter niet zeggen dat de biodiversiteit is toegenomen.
Deelt u de mening van de auteur van het artikel dat de rapporten van het PBL zeer onduidelijk zijn en er met allerlei datums gerekend wordt om een afname van biodiversiteit te bewijzen?
Uit de informatie die mij ter beschikking staat, blijkt dat niet. Biodiversiteit wordt door het PBL in beeld gebracht met verschillende indicatoren en methodieken. Afhankelijk van de gebruikte methodiek en beschikbare gegevens worden ook ontwikkelingen in de tijd geplaatst en afgezet tegen verschillende referentiejaren. Zo gebruikt de Rode Lijst-indicator het jaar 1950 en voor veel trendindicatoren van soorten (Living Planet Index) ligt het rondom het jaar 1990.
Kunt u aangeven waarom in de rapporten van het PBL de zogenaamde natte natuur in Nederland niet wordt meegeteld, terwijl dit zo’n 15 procent van het oppervlakte van Nederland beslaat en kunt u toelichten wat uw oordeel over deze werkwijze is?
De rapporten van het PBL geven aandacht aan zowel land- als waternatuur. Zo evalueert het PBL de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW), waaronder de biologische toestand. Over de natuurdoelen in de Noordzee rapporteert het PBL beperkt.
Ook gebruikt het PBL indicatoren die watersoorten meenemen zoals de Rode Lijst-indicator of verschillende trendindicatoren van soorten (Living Planet Index).
Erkent u de negatieve gevolgen van de bescherming van enkele predatoren (zoals de vos, de marter en de wolf) voor weidevogels en kleine diersoorten en daarmee voor de biodiversiteit in het algemeen? Zo ja, welke actie zult u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Predatoren hebben effect op hun prooidieren door de omvang van de populaties van die soorten in te beperken. Als die populaties door allerlei oorzaken verzwakt en kwetsbaar zijn geworden, kan er reden zijn om predatoren weg te houden van hun prooidieren. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij weidevogels in relatie tot de vos. Dit kan echter ook ongewenste effecten op andere soorten hebben. Vandaar dat er zorgvuldig afgewogen wordt welke maatregelen noodzakelijk zijn in de specifieke situatie, variërend van het plaatsen van hekwerken of nestbescherming tot afschot van predatoren. De bevoegdheid voor het beheer ligt bij de provincies.
Hoe beoordeelt u de stellingname dat wanneer een particulier of een boer een stuk grond heeft dat niet meer wordt gebruikt en volledig aan de natuur wordt overgelaten, het PBL dit niet als een stuk grond met biodiversiteit ziet, terwijl dit wel het geval is als ditzelfde stuk grond aan een natuurinstantie wordt geschonken? Deelt u de mening dat dit ondenkbaar en ongewenst is?
Het PBL neemt ook het agrarisch gebied mee in de beschouwing van de biodiversiteit, onder andere de indicator voor boerenlandvogels.
Deelt u de mening dat de opstelling van het PBL in haar onderzoeken een averechtse werking kan hebben op een zo breed mogelijke inzet teneinde de biodiversiteit robuuster te maken, aangezien zij de inzet van bepaalde groepen, zoals boeren, niet onderkent?
De inzet van allerlei groepen uit de samenleving op de biodiversiteit, waaronder boeren, wordt erkend door het PBL. In de Balans van de Leefomgeving 2018 wordt ingegaan op de inzet van maatschappelijke groepen in onder andere het Deltaplan Biodiversiteitsherstel.
Bent u bereid om met het PBL in gesprek te gaan en deze omissies in de onderzoeken van het PBL aan te kaarten teneinde met completere en beter onderbouwde informatie te komen met betrekking tot de biodiversiteit? Zo nee, waarom niet?
De inhoudelijke onafhankelijkheid van het PBL is gewaarborgd in de Aanwijzingen voor de Planbureaus (Stcrt. 2012, nr. 3200), waarin staat opgenomen dat bewindspersonen zich dienen te onthouden van het geven van aanwijzingen over de onderzoeksmethoden en over de inhoud van rapportages van het planbureau.
Het bericht ‘Zware kritiek van oud-directeur Staatsbosbeheer op houtkap’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zware kritiek van oud-directeur Staatsbosbeheer op houtkap»?1
Ja.
Klopt het dat er toenemend gekapt wordt in de bossen van Staatsbosbeheer? Zo ja, waar en op welke schaal?
Nee, over de gehele linie klopt het niet dat er toenemend wordt gekapt in de bossen van Staatsbosbeheer. Staatsbosbeheer laat weten dat al gedurende een aantal decennia de jaarlijkse houtoogst landelijk ongeveer 300.000 m3 bedraagt. Ook oogst Staatsbosbeheer altijd minder dan de jaarlijkse bijgroei.
Dit alles neemt niet weg dat het kappen van bos, zeker ook lokaal, emoties oproept. En er is altijd discussie mogelijk en nodig over maatvoering. Staatsbosbeheer heeft in 2010 extra ingezet op verjonging van het bos op die plekken waar het bos niet goed meer groeide of de kwaliteit onvoldoende was. Als gevolg daarvan is enkele jaren iets meer dan de gebruikelijke 1% van de oppervlakte per jaar verjongd. In de eerste jaren van de verjongingsimpuls zijn deze verjongingsvlaktes volgens Staatsbosbeheer soms groot geweest (tussen 1 en 2 hectare). Staatsbosbeheer laat mij weten dat het bosbeheer tegenwoordig uitgaat van kleinschaligere groepenkap (een halve hectare of kleiner) of boomsgewijze kap.
Hoe verhoudt dit bericht zich tot het beleid van Staatsbosbeheer, de Wet natuurbescherming, de Gedragscode bosbeheer en de FSC-standaard voor Nederland?
Staatsbosbeheer is, net als andere boseigenaren, gehouden aan de regels uit de Wet natuurbescherming. Ten aanzien van houtkap zijn hierbij met name de regels ten aanzien van houtopstanden en soortbescherming relevant.
De regels ten aanzien van houtopstanden behelzen onder andere de plicht tot het (binnen drie jaar) herbeplanten van bos dat is gekapt. Bij omvorming naar andere vormen van natuur om Natura 2000-doelstellingen te bereiken geldt voor alle beheerders een vrijstelling van de herplantplicht.
Om invulling te geven aan de regels ten aanzien van soortbescherming maakt
Staatsbosbeheer, net als andere beheerders, onder andere gebruik van de Gedragscode bosbeheer. Op dit moment vindt overleg plaats met beheerders, zoals Staatsbosbeheer, over een nieuwe gedragscode.
Daarnaast is Staatsbosbeheer ook al twintig jaar aangesloten bij de FSC-standaard, het strengste keurmerk voor duurzaam bosbeheer. Op het naleven van de FSC-standaard wordt jaarlijks toegezien door een onafhankelijke toezichthoudende organisatie.
Ik zie in de actuele berichtgeving geen aanleiding te veronderstellen dat Staatsbosbeheer in strijd handelt met de Wet natuurbescherming, de Gedragscode bosbeheer en de FSC-standaard. Ik heb ook anderszins geen signalen ontvangen die hierop wijzen.
Kunt u inzicht geven in de kosten van het natuurbeheer in Nederland door Staatsbosbeheer en hoe deze zich verhouden tot de opbrengsten van onder andere productiebossen?
Staatsbosbeheer geeft via zijn jaarstukken jaarlijks inzicht in zijn financiën. De door mij goedgekeurde jaarstukken stuur ik, conform de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer, jaarlijks ter informatie naar uw Kamer toe. De meest recente Jaarstukken, over het jaar 2017, heb ik u 3 mei 2018 toegestuurd (Kamerstuk 29 659, nr. 148).
De vraag hoe hoog de kosten voor het natuurbeheer door Staatsbosbeheer precies zijn, hangt af van de vraag welke posten je daar wel en niet aan toerekent, en voor welk deel. Staatsbosbeheer neemt hiervan geen totaalbedrag op in zijn jaarstukken.
Voor het grootste deel van het natuurbeheer vraagt Staatsbosbeheer subsidie aan bij de provincies, in het kader van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). De vergoeding die Staatsbosbeheer in dit kader ontvangt van de provincies bedroeg in 2017 € 59.747.000,–. Deze SNL-subsidie is gesteld op 75% van de werkelijke kosten van het terreinbeheer, gebaseerd op een systematiek van normkosten per beheertype. Bij de normkosten voor bos wordt ook rekening gehouden met inkomsten uit het bosbeheer.
Niet alle categorieën terreinen komen overigens voor SNL-subsidie in aanmerking. Dit geldt bijvoorbeeld voor de recreatiebossen in West-Nederland die ooit als randstadgroenstructuur zijn aangelegd. Ook niet alle werkzaamheden worden in deze vergoeding (volledig) meegenomen. Denk hierbij aan recreatieve inrichting of handhavingsinzet.
De totale omzet van houtverkoop en biomassa door Staatsbosbeheer bedroeg, blijkens de jaarstukken 2017, € 25.901.000,– in 2017. Hiervan was € 19.795.000,– afkomstig uit houtverkoop. Dit betreft de brutoopbrengst. De netto-opbrengst, na aftrek van exploitatie- en transportkosten, bedraagt hiervan ongeveer 50%. Deze netto-opbrengsten zijn verrekend in de normkosten van de SNL-subsidie.
Deelt u de mening dat de productie van hout en de daarmee gemoeide houtkap alleen plaats kan vinden als dit niet ten koste gaat van het bodemleven, de biodiversiteit en andere natuurwaarden? Kunt u dat toelichten?
Ja, dat uitgangspunt deel ik. Ik heb geen aanwijzingen dat bij het beheer door Staatsbosbeheer deze waarden in het geding zijn. Staatsbosbeheer voert een zorgvuldig bosbeleid, vanuit de ambitie beter beschermen, duurzaam benutten en meer beleven, vastgelegd in het Ondernemingsplan 2015–2020 en in de recente bosvisie van Staatsbosbeheer. Ongeveer twee derde van de bossen van Staatsbosbeheer wordt multifunctioneel beheerd. In deze bossen is ruimte voor houtproductie, zonder dat dit ten koste gaat van de natuurfunctie. Ongeveer een derde van de bossen van Staatsbosbeheer is natuurbos. Daar heeft de natuurfunctie de boventoon.
Het bericht 'Boetes voor verstoren natuur op Waddenzee worden niet meer uitgedeeld' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Boetes voor verstoren natuur op Waddenzee worden niet meer uitgedeeld»?1
Ja.
Klopt het dat er geen boetes meer uitgedeeld worden bij verstoring, vernieling en dergelijke van de natuur in het Natura 2000-gebied Waddenzee? Zo ja, waarom worden deze boetes niet uitgedeeld?
In het Natura 2000-beheerplan Waddenzee is beschreven welke activiteiten, onder welke voorwaarden mogen plaatsvinden. Nieuwe activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor de Natura 2000-doelstellingen moeten getoetst worden aan de Wet natuurbescherming (Wnb).
Op de Waddenzee zijn meerdere toezichthouders en handhavers actief. Hun inspanningen zijn erop gericht om verstoring van de natuur te voorkomen.
De Waddenunit van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) ziet toe op de naleving van de Wnb en de Visserijwet 1963. Het afgelopen jaar heeft de Waddenunit geen processen-verbaal specifiek voor verstoring op grond van de Wnb opmaakt, op basis waarvan het Openbaar Ministerie kan besluiten een boete op te leggen. Wel heeft de Waddenunit een negental processen-verbaal opgemaakt voor het zich bevinden in gebieden die gesloten zijn op grond van de Wnb.
Onder de Wnb is één-op-één aangesloten op de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn, hetgeen betekent dat onder de Wnb opzettelijke verstoring van vogels, alleen verboden is voor zover de verstoring van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende soort. Wel geldt te allen tijde de algemene zorgplicht van de Wnb, die bestuursrechtelijk kan worden gehandhaafd.
Klopt het dat er ook op andere terreinen, zoals snelvaren en de blackbox bij de garnalenvisserij, problemen zijn rondom de handhaving in het Natura 2000-gebied Waddenzee?
Bij de handhaving van snelvaren dient de snelheidsovertreding ter plekke fysiek (op heterdaad) te worden waargenomen. De praktijk op een open water zoals de Waddenzee, met z’n specifieke morfologische kenmerken, is dat de overtreders de handhavers van ver zien aankomen. Dit is een algemeen bekend probleem.
In het kader van de visserijakkoorden VIBEG (Noordzeekustzone) en VISWAD (Waddenzee) zijn er afspraken gemaakt over de invoering van blackboxsystemen in de garnalenvisserij. De afspraken zijn opgenomen in de Natura 2000-vergunning die op 1 januari 2017 aan de garnalensector is verleend. Er zijn problemen vastgesteld bij het functioneren van de blackboxsystemen die de garnalensector heeft aangeschaft. Als gevolg hiervan kunnen de producentenorganisaties in de garnalenvisserij nog geen invulling geven aan de afspraken die zijn gemaakt over co-management. Ik ben in overleg met de betrokken partijen om tot een adequate oplossing te komen.
Klopt het dat de blackboxsystemen, en de daaraan gekoppelde systemen van co-management in de garnalenvisserij dat sinds 1 januari 2017 verplicht is volgens de natuurbeschermingswetvergunning van de garnalenvisserij, nog altijd niet afdoende operationeel zijn en kunt u aangeven welke bevoegdheden u kunt en wilt toewijzen aan de visserij-product organisatie's om het co-management van het blackboxsysteem adequaat te laten uitvoeren?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) momenteel een audit uitvoert op het technisch functioneren van de blackboxsystemen om te zien of ze betrouwbaar genoeg zijn? Zo ja, wanneer worden de conclusies uit deze audit bekend, betekent dit dat er nu feitelijk niet gecontroleerd wordt op visserij in gesloten gebieden en wat doet u daaraan?
De NVWA heeft een audit naar het functioneren van de blackboxsystemen onlangs afgerond. Ik werk momenteel met betrokken partijen aan de verbeteracties die nodig zijn voor het volledig werkend krijgen van de blackboxsystemen.
De NVWA voert haar controlerende taak uit zonder gebruik te maken van de blackboxsystemen. Daarmee is de controlerende taak niet in het geding.
Hoeveel boetes en dergelijke werden er jaarlijks op basis van de Wet natuurbescherming uitgedeeld in het Natura 2000-gebied Waddenzee voor de invoering van de Wet natuurbescherming per 1 januari 2017 en hoeveel daarna? Kunt u dit specificeren naar de soort overtreding (verstoring/vernieling, snelvaren, visserij enz.) en kunt u eventuele verschillen verklaren?
Het aantal handhavende acties, waaronder het opmaken van processen-verbaal, dat in 2018 in de Waddenzee is uitgevoerd door de Waddenunit en Rijkswaterstaat, is op grond van de:
In 2017 heeft de Waddenunit van LNV op grond van de Visserijwet 1963 18 processen-verbaal opgemaakt, 38 officiële waarschuwingen gegeven en 45 bestuurlijke rapportages opgemaakt.
Mij is gebleken dat de verantwoordelijke instanties geen volledige gegevens beschikbaar hebben over de jaren vóór invoering van de Wnb. Wel kan uit de aan mij verstrekte informatie door de betrokken instanties opgemaakt worden dat de inzet vóór en na invoering van de Wnb als vergelijkbaar verondersteld mag worden.
Deelt u de mening dat de Wet natuurbescherming zo geïnterpreteerd kan worden dat handhaving ook op basis van voorwaardelijke opzet mogelijk is en kunt u toelichten of dit betekent dat mensen die verstoren terwijl ze zich in een Natura 2000-gebied bevinden per definitie een boete kunnen krijgen, omdat ze bij het betreden van een Natura 2000-gebied op de hoogte worden geacht te zijn over hoe ze verstoring kunnen voorkomen?
De Wnb voorziet in regels om de bescherming in voorkomend geval te waarborgen. In de eerste plaats het Natura 2000-regime. Het besluit tot aanwijzing van de Waddenzee als Natura 2000-gebied bevat voor de gewone zeehond, de grijze zeehond en diverse wadvogels instandhoudingsdoelen. Wanneer een bezoeker in het Waddengebied door zijn handelen een zodanige verstoring teweeg brengt dat de staat van instandhouding van één of meer van de betreffende diersoorten in het geding kan komen, dan handelt hij in strijd met het verbod om zonder vergunning handelingen te verrichten met een mogelijk significant verstorend effect (artikel 2.7, tweede lid).
Het opzettelijk verstoren van vogels is bovendien verboden op grond van artikel 3.1, vierde lid, van de Wnb, tenzij de verstoring geen wezenlijke invloed heeft op de staat van instandhouding van die soort. Onder «opzettelijk verstoren» wordt niet alleen verstaan het willens en wetens verstoren van vogels, maar ook de handelingen waarbij iemand bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat zijn gedraging leidt tot een verstoring, de zogenoemde «voorwaardelijk opzet». Zeker wanneer een bezoeker op voorhand is geïnformeerd over de verstorende gevolgen die het dichtbij benaderen van vogels met zich brengt, zal hij zich er niet op kunnen beroepen dat hij de door hem veroorzaakte verstoringen niet zo had bedoeld. Op activiteiten die de grijze zeehond of de gewone zeehond verstoren is de zorgplicht (artikel 1.11) van toepassing, aangezien de Wnb zelf niet voorziet in een expliciet verbod op het verstoren van dieren van deze soorten. Artikel 3.10, eerste lid, verbiedt het doden, vangen van dieren van deze in de bijlage bij de wet genoemde soorten en het opzettelijk beschadigen of vernielen van hun vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Door middel van actieve voorlichting kan aan bezoekers duidelijk worden gemaakt dat in het Waddengebied de zorgplicht met zich brengt dat zij op afstand moeten blijven van rustende dieren als zeehonden en vogels.
Overtreding van de artikelen 2.7, tweede lid, en 3.1, vierde lid, van de Wnb kan strafrechtelijk worden gesanctioneerd op grond van de Wet op de Economische Delicten, onder meer met een boete. De zorgplicht (artikel 1.11 van de Wnb) kan bestuursrechtelijk worden gehandhaafd, met bestuursdwang of een last onder dwangsom. Het hangt van het type en de aard van de verstoring in een Natura 2000 gebied af of er boetes kunnen worden opgelegd.
Als de Waddenzee wordt aangewezen als een beperkt toegankelijk gebied op grond van artikel 2.5 van de Wet natuurbescherming, waarbij eenieder het gebied mag betreden als hij/zij zich houdt aan de Erecode voor wadliefhebbers, kan er dan wel gehandhaafd worden bij verstoring, vernieling e.d. van de natuur? Zo ja, bent u van plan de Waddenzee als zodanig aan te wijzen? Zo nee, waarom niet en op welke manier gaat u het huidige probleem aanpakken?2
De vigerende maatregelen in het kader van Natura 2000 fungeren in wezen als een toegang beperkend besluit onder voorwaarden. Het aanwijzen van gebieden als te sluiten middels een Toegang Beperkend Besluit op grond van de Wnb dient gericht en op ecologische gronden te gebeuren.
Mensen die het Waddengebied bezoeken komen daar om dit bijzondere Nederlandse gebied te beleven. Het is van belang dat burgers, voordat zij het Waddengebied betreden, goed en actief worden voorgelicht. Dit is een taak van de overheden, in goede samenwerking met de in het gebied opererende beheerders, belangenorganisaties en gebruikers. De Erecode «ik pas op het Wad» die actief onder de aandacht wordt gebracht is daarvan een goed voorbeeld.
Voor de bescherming van natuur in de Waddenzee zijn de regimes voor gebiedsbescherming (Natura 2000) en voor soortenbescherming van de Wnb van belang. Om verstoring tegen te gaan zijn er gebieden in de Waddenzee waar een Toegang Beperkend Besluit geldt op grond van de Wnb (artikel 2.5) ter bescherming van vogels en zeehonden. Betreding van die gebieden is gedurende het jaar al dan niet tijdelijk verboden.
Regulering van activiteiten middels het Beheerplan, Toegang Beperkende Besluiten en separate vergunningen zijn instrumenten vanuit de gebiedsbescherming. De Erecode is opgenomen in het Beheerplan.
Op dit moment ben ik met de Waddenprovincie(s) en het Functioneel Parket in overleg om te bezien op welke wijze op grond van het huidige beschermingsregime opzettelijk verstorende activiteiten aangepakt kunnen worden. Naar verwachting zal ik uw Kamer hierover binnen een half jaar kunnen informeren.
Daarnaast houdt Rijkswaterstaat als coördinator van de handhaving op de Waddenzee samen met handhavers van mijn ministerie en de provincies de problemen van het handhaven op het snelvaren tegen het licht.
Wie is er verantwoordelijk voor handhaving van natuurwet- en regelgeving in het Natura 2000-gebied Waddenzee?
Op grond van de Wnb zijn zowel het Ministerie van LNV als de provincie(s) bevoegd gezag voor handhaving van de natuurregelgeving in de Waddenzee. In het kader van de Samenwerkende Inspectiediensten Waddenzee wordt er samengewerkt met alle beherende en inspecterende organisaties in de Waddenzee. Toezicht en handhaving is onder te verdelen in een drietal delen, te weten handhavingscommunicatie, preventieve aanwezigheid en controle/opsporing & inspectie. Zichtbare aanwezigheid in het gebied zorgt voor een geringer aantal overtredingen.
Voor wat betreft het aantal uren dat beschikbaar is voor toezicht en handhaving op de Waddenzee voor natuurregelgeving geldt:
Daarnaast gaat er een preventieve werking uit op het optreden van overtredingen door de aanwezigheid van de Waddenunit op de Waddenzee in het kader van haar andere taken. Door de beschikbare capaciteit effectief in te zetten en samen te werken op het terrein van toezicht en handhaving kan mijns inziens de schade aan de natuur in voldoende mate worden voorkomen.
Hoeveel capaciteit is er beschikbaar voor handhaving van natuurwet- en regelgeving in Natura 2000-gebied Waddenzee (uren per jaar, per organisatie, per type activiteit)?
Zie antwoord vraag 9.
Is de beschikbare capaciteit voor handhaving voldoende om (significante) schade aan de natuur te voorkomen?
Zie antwoord vraag 9.
Welke bevoegdheden heeft de beheerautoriteit nodig om het geschetste handhavingsprobleem op te lossen?
De genoemde zaken staan los van de wijze van organiseren en de te kiezen vorm van een beheerautoriteit Waddenzee.
In het regeerakkoord is opgenomen dat er één beheerautoriteit komt voor de Waddenzee, die een integraal beheerplan uitvoert. De verkenning die in opdracht van de Ministers van IenW en LNV wordt uitgevoerd, is vrijwel afgerond. Binnenkort maak ik samen met de Minister van IenW een keuze hoe de Beheerautoriteit wordt ingevuld.
De gevolgen van Lelystad Airport voor vogels |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Lelystad Airport leidt tot grootschalige verstoring vogels» en de berichten over de brandbrief van de Samenwerkende Actiegroepen tegen Laagvliegen (SATL)?1 2 3 4 5 6
Ja, dat bericht ken ik.
Wat is uw reactie op de stelling: «Tot nog toe is echter geweigerd om meer vogelonderzoek te verrichten, bijvoorbeeld met een radar die de verre omgeving van Lelystad Airport kan bereiken. In het MER Lelystad Airport werd vogelonderzoek uitgevoerd met een KNMI-weerradar De Bilt, met een reikwijdte van maximaal 25 km, die het 50 km verderop gelegen Lelystad Airport nooit kan zien»?7
Om een beeld te krijgen van de vogelaantallen en vogelbewegingen in de omgeving van Lelystad Airport en op de aansluitroutes, zijn er diverse onderzoeken uitgevoerd. In het kader van het MER 2014 is onderzoek verricht naar de effecten op de luchtlaag tussen 0 en 300 m omdat de kans op een vogelaanvaring daar verreweg het grootst is. Daarna zijn in een tweetal aanvullende studies de effecten van vogelbewegingen op de vliegveiligheid in verschillende hoogtebanden (0–1.800m en 1.800–3.200 m) onderzocht.
Voor het onderzoek in de hoogteband tussen 1.800 en 3.200 m is gebruik gemaakt van meerjarige vogeltrekdata van de Koninklijke Luchtmacht. De KLU verzamelt deze informatie middels de KNMI radar in de Bilt. Deze data geven een representatief beeld van de breed-front-vogeltrek (spreiding van trekvogels) over het voor de aan- en uitvliegroutes van Lelystad Airport relevante gebied. Het vogeltrekonderzoek concentreert zich met name op deze breed-front-trek omdat gestuwde vogeltrek (met een concentratie van trekvogels) zich vooral bij tegenwind in de onderste luchtlagen afspeelt (tot enkele honderden meters hoogte). In het relevantie gebied is buiten de randen van Flevoland geen stuwing (verdichting) van de vogeltrek te verwachten. Vliegtuigen van en naar Lelystad Airport passeren de locaties waar stuwing kan plaatsvinden op een hoogte waar dit fenomeen zich niet meer voordoet. De conclusie is dat er op de aansluitroutes, in de hoogteband van 1.800 en 3.200 m, geen sprake is van een duidelijk verhoogd risico voor het luchtverkeer.
Een tweede aanvullend onderzoek, dat na de actualisatie van de MER is uitgevoerd, richtte zich op het risico van vogelaanvaringen in de hoogteband tussen 0 en 1.800 meter. Uit het rapport van mei 2018 komt naar voren dat er geen extra aandacht noodzakelijk is voor de vliegbewegingen van trekkende vogels in de luchtlagen boven 600 meter.
Inmiddels is van september 2017 tot september 2018 door de provincie Flevoland samen met de exploitant van Lelystad Airport een nulmeting uitgevoerd op en in de directe nabijheid van de luchthaven. Het resultaat van de nulmeting heeft geen bijzonderheden opgeleverd, en bevestigt het beeld dat in de MER is bepaald.
Deelt u de zorgen over mogelijk zeer vergaande maatregelen om vogels te verjagen om vogelaanvaringen te voorkomen, zoals onder andere werd geuit door de Vogel- en Natuurwacht Flevoland, Vogelbescherming Nederland en Dierbaar Flevoland? Zo nee, waarom niet?
Nee, die zorgen deel ik niet. Het vogelonderzoek zoals beschreven onder de beantwoording van vraag 2 duidt niet op de noodzaak van aanvullende maatregelen voor verjaging van vogels in de omgeving van de luchthaven.
Erkent u dat het openen van een vliegveld schadelijk is voor de omringende natuurgebieden, zoals de Friese Meren, Gaasterland, het IJsselmeer, de Randmeren, de Weerribben, Rottige Meenthe, Zwarte Water en de Oostvaardersplassen? Zo nee, waarom niet?
In de MER zijn de mogelijke effecten op de natuur in beeld gebracht, net zoals dat voor de andere milieuaspecten is gebeurd. Er is zowel naar Natura 2000-gebieden als naar de Ecologische Hoofdstructuur en stiltegebieden gekeken. De algemene conclusie is dat er geen vernietiging van natuur- of leefgebied plaatsvindt als gevolg van ruimtebeslag, dat er geen verdroging of vernatting plaatsvindt en dat de uitbreiding geen barrière-werking veroorzaakt. (zie hoofdstuk 7 actualisatie MER).
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er mogelijk vogels zullen worden gedood voor Lelystad Airport? Zo nee, waarom niet?
Het doden van vogels ten bate van de veiligheid van vliegtuigbemanning en passagiers is een laatste redmiddel. Het risico op vogelaanvaringen zal zoveel mogelijk gereduceerd worden door terreinbeheer en diverse middelen om vogels te verjagen.
Op welke wijze bent u voornemens om te voorkomen dat vogels gedood worden?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u bevestigen dat het Luchthavenbesluit is genomen «op basis van onderzoek waaruit zou blijken dat er geen grootschalige verstoringen rondom het vliegveld nodig zouden zijn voor de vliegveiligheid»? Zo nee, waarom niet?
Het vogelonderzoek zoals beschreven in de beantwoording van vraag 2 wijst uit dat er geen extra maatregelen voor verjaging van vogels in de omgeving van de luchthaven noodzakelijk zijn.
Kunt u toelichten wat er onder «grootschalige verstoringen» wordt verstaan in het kader van veiligheid, maar ook in het kader van het natuurlijke gedrag van vogels? Zo nee, waarom niet?
In het kader van vliegveiligheid kan bij «grootschalige verstoringen» gedacht worden aan het vrijhouden van een groot gebied rond de luchthaven van vogels. Hiervoor is geen noodzaak op Lelystad Airport. Zie de antwoorden op de vragen 2 en 7. Uit het oogpunt van het gedrag van vogels kan bij «grootschalige verstoringen» gedacht worden aan het wegvluchten van vogels ten gevolge van vliegtuigen. Ervaring in de omgeving van andere luchthavens leert dat dat niet het geval is.
Kunt u bevestigen dat het door de gedeputeerde staten van Flevoland op 20 december 2018 goedgekeurde «Faunabeheerplan 2019–2023» ook melding maakt van «het opzettelijk verontrusten van vogels in een aanvlieg- en vertrekzone van ruim 5 bij 14 kilometer bij Lelystad Airport»?8
Verwacht wordt dat het verjagen van vogels in de omgeving van de luchthaven niet noodzakelijk is (zie ook antwoord op vraag 7). Er kunnen zich echter situaties voordoen, bijvoorbeeld tijdens de graanoogstperiode, waarbij verjaging in de aan- en uitvliegpaden in de directe omgeving toch nodig is. Dat is de reden dat de mogelijkheid voor verjaging in het Faunabeheerplan 2019–2023 is opgenomen.
Deelt u de mening dat het «besluit tot uitbreiding van de luchthaven op basis van onvoldoende onderbouwde argumenten is genomen»? Zo nee, waarom niet?9
Nee, die mening deel ik niet. Het vogelonderzoek geeft voldoende onderbouwing voor een positief besluit, zowel in relatie tot de mogelijke verstoring van vogels door het vliegverkeer als het potentiële risico van vogelaanvaringen.
Deelt u de mening dat de MER tekortgeschoten is? Zo nee, waaruit blijkt dat in de MER voldoende zou zijn ingegaan op (het verstoren van) vogelpopulaties en het risico op vogelaanvaringen?
Nee, zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 10.
Deelt u de mening dat het Luchthavenbesluit vanwege nu geconstateerde gebreken moet worden opgeschort? Zo nee, waarom niet?
Uit de beantwoording van bovenstaande vragen blijkt dat er naar mijn mening geen sprake is van gebreken in het onderzoek waardoor het Luchthavenbesluit zou moeten worden opgeschort.
Het bericht 'Geen boetes voor verstoren natuur in Waddenzee' |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Geen boetes voor verstoren natuur in Waddenzee?»1
Ja.
Klopt het dat er geen boetes meer worden uitgedeeld voor het verstoren van de natuur in en rond de Waddenzee? Zo ja, vindt u dit een wenselijke situatie?
In en rond de Waddenzee zijn meerdere toezichthouders en handhavers actief. Het afgelopen jaar heeft de Waddenunit van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) geen processen-verbaal specifiek voor verstoring opmaakt, op basis waarvan het Openbaar Ministerie kan besluiten een boete op te leggen. Wel heeft de Waddenunit in 2018 een negental processen-verbaal opgemaakt voor het zich bevinden in gebieden die gesloten zijn op grond van de Wet natuurbescherming.
Kunt u bevestigen dat «de natuur lijdt onder de problemen» en dat door het gebrek aan handhaving «mensen allerlei dingen kunnen doen zonder dat het gezien wordt», zoals wordt gesteld in het bericht? Wat is uw reactie daarop?
De Waddenzee is als natuurgebied goed beschermd. Het is lastig vast te stellen of de natuur lijdt onder de genoemde problemen. Dit houdt verband met de aard en de omvang van de Waddenzee als open water met droogvallende platen.
Kunt u bevestigen dat «sommige wetten zich niet lenen voor het goed ingrijpen hierop», zoals wordt gesteld in het bericht?
Voor de bescherming van natuur in de Waddenzee zijn de regimes voor gebiedsbescherming (Natura 2000) en voor soortenbescherming van de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. Eind 2016 is het Beheerplan Natura 2000 vastgesteld. Diverse activiteiten benoemd als «bestaand gebruik» zijn als zodanig opgenomen in het Beheerplan als een vergunningvrije activiteit met inachtneming van de gedragsvoorschriften uit het Beheerplan. Nieuwe activiteiten die nadelig kunnen zijn voor de Natura 2000-doelstellingen moeten getoetst worden aan de Wnb. Indien er negatieve effecten te verwachten zijn, dan is een vergunning nodig. Om verstoring tegen te gaan zijn er gebieden in de Waddenzee waar een Toegang Beperkend Besluit geldt op grond van de Wnb ter bescherming van vogels en zeehonden. Betreding van die gebieden is gedurende het jaar al dan niet tijdelijk verboden.
Regulering van activiteiten middels het Beheerplan, Toegang Beperkende Besluiten en separate vergunningen zijn instrumenten vanuit de gebiedsbescherming. Ook kent de Wnb het soortenbeschermingsregime waarin opzettelijke verstoring van soorten die van nature in het wild in Nederland leven en van dieren van soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn zijn verboden. Dit opzet vereiste in het verstoringsverbod is niet nieuw, dat was ook al onderdeel van de Flora- en Faunawet. Wel nieuw is dat bij vogels alleen opzettelijke verstoringen verboden zijn voor zover de verstoring van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende soort. Met die eis wordt één-op-één aangesloten bij de Vogelrichtlijn. Op activiteiten die de grijze zeehond of de gewone zeehond verstoren is de zorgplicht (artikel 1.11) van toepassing, aangezien de Wnb zelf niet voorziet in een expliciet verbod op het verstoren van dieren van deze soorten. Artikel 3.10, eerste lid, verbiedt het doden, vangen van dieren van deze in de bijlage bij de wet genoemde soorten en het opzettelijk beschadigen of vernielen van hun vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Door middel van actieve voorlichting kan aan bezoekers duidelijk worden gemaakt dat in het Waddengebied de zorgplicht met zich brengt dat zij op afstand moeten blijven van rustende dieren als zeehonden en vogels.
Is het waar dat de voorwaarden uit de Wet natuurbescherming, waarbij bewezen moet worden dat mensen met opzet de natuur verstoren of dat de verstoring de gehele populatie van een soort schaadt, in de praktijk voor handhavingsproblemen zorgen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is er tot op heden met de signalen van onder andere Rijkswaterstaat gedaan?
Aangaande signalen betreffende verstoring van de natuur wordt langs twee sporen gewerkt om te komen tot een adequate aanpak. Enerzijds zijn het Ministerie van LNV, de Waddenprovincie(s) en het Functioneel Parket in overleg om te bezien op welke wijze op grond van het huidige beschermingsregiem opzettelijk verstorende activiteiten kunnen worden aangepakt. Anderzijds houdt Rijkswaterstaat als coördinator van de handhaving op de Waddenzee samen met handhavers van mijn ministerie en de provincies de problemen van het handhaven op het snelvaren tegen het licht.
Kunt u toelichten waaruit de handhavingsproblemen bestaan?
Overtreding van het verbod op een (opzettelijke) verstoring die van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding, is naar haar aard lastig vast te stellen, bijvoorbeeld omdat dat alleen bij heterdaad kan, negatieve gevolgen moeilijk zijn vast te stellen of een causaal verband moeilijk te bewijzen is. Bovendien is er sprake van een lastige situatie vanuit de optiek van het op afstand fysiek waarnemen en vervolgens aanspreken van de overtreder. Dit als gevolg van de dynamische omstandigheden op de Waddenzee met geulen, wadplaten en het tij.
Over de handhavingsproblemen ben ik in gesprek. Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 6.
Is het waar dat vóór de invoering van de Wet natuurbescherming wel boetes uitgedeeld werden? Zo ja, om hoeveel boetes ging het op jaarbasis?
Zoals op vraag 2 is geantwoord, heeft de Waddenunit het afgelopen jaar geen processen-verbaal specifiek voor de overtreding van het verbod op verstoring opgemaakt.
Kunt u bevestigen dat ministeries, politie, het Openbaar Ministerie en de provincie overleggen over een oplossing, maar dat die er nog niet is? Zo ja, kunt u de Kamer periodiek informeren over (de voortgang van) het overleg?
Ja. Zie het antwoord op vraag 6. Naar verwachting zal ik uw Kamer binnen een half jaar kunnen informeren over de uitkomsten van het overleg.
Is het waar dat de Waddenunit naast toezicht en handhaving veel meer taken heeft en daardoor een groot tekort aan capaciteit heeft? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen om de capaciteitsproblemen op te lossen? Zo nee, waarom niet?
De Waddenunit vaart met vier schepen op de Waddenzee en voert beheertaken uit op het vlak van natuur en visserij. Ze wordt niet ingehuurd door andere overheidsinstellingen. Toezicht en handhaving op zowel Natuur- en Visserijwetgeving is één van de taken van de Waddenunit. Andere taken van de Waddenunit op het vlak van beheer van natuur en visserij zijn onder meer voorlichting, recreatiegeleiding, monitoring en beheer van mosselpercelen. Het Ministerie van LNV is hoofdopdrachtgever van de Waddenunit. Daarnaast wordt een aantal taken in het verlengde van de natuur- en visserijtaken ter ondersteuning van provincies en terreinbeherende organisaties gedaan in de Waddenzee. Op twee van de vier schepen worden, een aantal dagen per jaar, taken van de Waddenunit gecombineerd met werkzaamheden van Rijkswaterstaat. Tot slot wordt er samengewerkt met andere inspectiediensten die varen op de Waddenzee. Hierdoor wordt de beschikbare capaciteit effectief benut.
Klopt het dat de Waddenunit ook wordt ingehuurd door andere overheidsinstellingen? Zo ja, welke instellingen zijn dit?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u toelichten hoe het kan dat een organisatie verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op natuurmisdrijven in een Natura 2000- en UNESCO-Werelderfgoed-gebied, tijd tekort komt omdat ze wordt ingehuurd door andere overheidsinstellingen?
Zie antwoord vraag 10.
Erkent u dat er een andere optie is om de Wadden te beschermen, namelijk het afsluiten van meer gebieden voor het publiek?
Ten aanzien van mijn bevoegdheid om gebieden af te sluiten verwijs ik u naar mijn brief van 9 juli 2018 (Kamerstuk 28 286, nr. 986). Hierin heb ik aangegeven dat de «Leidraad aanwijzing artikel 20 Natuurbeschermingswet 1998 Waddengebied» (Aanhangsel van de Handelingen II 2009–2010, nr. 791) zal worden herzien. Gedurende de herziening van deze leidraad zullen er geen nieuwe voorstellen voor aanwijzing worden gedaan. Ik heb de herziening recent ter hand genomen en zal daar partijen bij betrekken.
Bent u bereid uw bevoegdheid te gebruiken om gebieden af te sluiten voor het publiek, in ieder geval zolang de handhavingsproblemen niet opgelost zijn?
Zie antwoord vraag 13.
Worden zowel de praktische handhavingsproblemen, de voorwaarden in de Wet natuurbescherming, als de capaciteitsproblemen bij de Waddenunit, tegen het licht gehouden in de onafhankelijke verkenning naar een beheerautoriteit Wadden?
De genoemde zaken maken geen deel uit van de verkenning naar een beheerautoriteit Waddenzee.
In het Regeerakkoord is opgenomen dat er één beheerautoriteit komt voor de Waddenzee, die een integraal beheerplan uitvoert. De verkenning die in opdracht van de ministers van IenW en LNV wordt uitgevoerd, is vrijwel afgerond. Binnenkort maak ik samen met de Minister van IenW een keuze hoe de Beheerautoriteit wordt ingevuld.
Wanneer kan de Kamer uw plannen voor een beheerautoriteit Wadden verwachten?
Zie antwoord vraag 15.
De berichten ‘Baas Hoge Veluwe wil wolven afschieten: 'Slechts ruimte voor handjevol'’ en ‘Directeur De Hoge Veluwe wil dat afschieten van wolf mogelijk wordt’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Baas Hoge Veluwe wil wolven afschieten: «Slechts ruimte voor handjevol»» en «Directeur De Hoge Veluwe wil dat afschieten van wolf mogelijk wordt», beide van 16 januari 2019?1 2
Ja.
Klopt het dat Nederlandse landeigenaren via de European Landowners Organisation in Europa lobbyen om de wolf van de lijst van beschermde diersoorten af te halen? Zo ja, hoeveel landeigenaren zijn lid van deze organisatie?
Het is mij niet bekend dat Nederlandse landeigenaren via de European Landowners Organisation (ELO) lobbyen om de wolf van de lijst van beschermde diersoorten af te halen. Van de ELO zijn organisaties uit 28 landen lid. Het Nederlandse lidmaatschap wordt verzorgd door de Federatie Particulier Grondbezit.
De directeur van De Hoge Veluwe spreekt in het artikel in de Gelderlander van sterke vermoedens dat wolven in Nederland door mensen worden losgelaten, kunt u toelichten hoe realistisch dit geschetste beeld is?
Uit genetisch onderzoek is de herkomst en de onderlinge verwantschap van wolven in veel populaties goed bekend. Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake is van uitgezette dieren in Europa.
Kunt u toelichten hoe andere Europese landen met het oprukken van de wolf omgaan?
Landen gaan verschillend om met het oprukken van de wolf, omdat de omvang van de wolvenpopulaties, conflicten en oplossingen ook verschillen. In het algemeen hebben landen een wolvenplan waarin de aspecten zorg voor een gunstige staat van instandhouding, omgang met conflicten en voorlichting en educatie een belangrijke rol spelen. De meeste landen hebben programma’s om dierhouders (meest schapenhouders) te compenseren voor verloren vee en subsidies te verstrekken voor het nemen van preventieve maatregelen om vee te beschermen.
De berichten ‘Bewegingsjacht om dierziekte te voorkomen ‘veel gedoe voor weinig opbrengst’’ en ‘Omstreden jacht met bijna 80 man levert op: één dood zwijn’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Bewegingsjacht om dierziekte te voorkomen «veel gedoe voor weinig opbrengst»» en het artikel «Omstreden jacht met bijna 80 man levert op: één dood zwijn»?1 2
Ja.
Bent u bekend met het door de Volkskrant aangehaalde openbare jachtverslag van de wildbeheereenheid Zuid-Oost Twente, waarin verslag wordt gedaan van een grootschalige bewegingsjacht op wilde zwijnen op 5 januari jongstleden?
Ja.
Valt de in het jachtverslag van de wildbeheereenheid Zuid-Oost Twente beschreven bewegingsjacht, waarbij 79 geweerdragers, 61 drijvers en een onbekend aantal jachthonden een gebied van 17 aaneengeschakelde jachtvelden hebben doorkruist, onder uw definitie van beperkte bewegingsjacht zoals u deze heeft beschreven in uw brief van 12 oktober 2018, inhoudende maximaal 6 geweerdragers, 3 jachthonden en 6 drijvers die hoorbaar een jachtgebied doorkruisen en kunt u uw antwoord toelichten?3
Uit informatie van de provincie Overijssel blijkt dat er sprake was van een telling van wilde zwijnen over in totaal 17 jachtvelden in het gebied Zuid-Oost Twente. Dit vond plaats in een groot areaal van enkele duizenden hectares aan weerszijden van de grens met Duitsland. In sommige van die jachtvelden is ook een beperkte bewegingsjacht, uitgevoerd met maximaal 6 jagers en 6 drijvers per jachtveld. Hierbij zijn in totaal vier wilde zwijnen gedood. Deze aanpak past binnen de definitie van de beperkte bewegingsjacht, zoals door mij is neergelegd in de Regeling preventieve maatregelen Afrikaanse varkenspest van 19 oktober 2018.
Is het wat u betreft onder de geldende ministeriële regeling toegestaan dat jachtvelden op de hierboven beschreven wijze gecombineerd worden, waardoor er in de praktijk in één jachtveld tientallen jagers en drijvers rondlopen en kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het in algemene zin wenselijk dat uw besluit om beperkte bewegingsjacht toe te staan in de praktijk nu heeft geleid tot een jachtevenement waar 140 jagers aan hebben deelgenomen, met alle verstoring voor het in het gebied aanwezige wild van dien, met als resultaat één gedood wild zwijn? Zo ja, waarom wel?
Zoals uit het vorige antwoord blijkt, past dit binnen de definitie van beperkte bewegingsjacht. Er was daarnaast sprake van een telling in een groot gebied om een beeld te krijgen van de aanwezigheid en de aantallen wilde zwijnen in het gebied Zuid-Oost Twente. Deze telling werd gecombineerd met een afschotactie aan Duitse kant van de grens. Er was dus geen sprake van een jacht waaraan 140 jagers hebben deelgenomen. Wel is het zo dat er meer jagers bij de telling waren betrokken.
Hoe verhoudt de in het jachtverslag beschreven invulling van «beperkte bewegingsjacht» zich tot de uitspraak in uw brief van 12 oktober jongstleden dat beperkte bewegingsjacht een vorm is die de bezwaren die er zijn tegen het drijven in het algemeen (ecologische schade, verstoring, een niet-selectieve werking en dierenwelzijnsissues) wegneemt? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Het doel van de gehouden bewegingsjacht in Zuid-Oost Twente was primair een inschatting maken van de omvang van de populatie wilde zwijnen die zich in de grensstreek met Duitsland ophoudt. Wilde zwijnen zijn lastig te tellen, omdat zij zich ophouden in dicht struikgewas dat voor mensen en aangelijnde honden niet of nauwelijks toegankelijk is. Door de bewegingsjacht werden de zwijnen beperkt opgejaagd en was het mogelijk ze beter te tellen. Deze telling werd in enkele jachtvelden gecombineerd met het afschot van wilde zwijnen (in totaal vier) om zo de populatie niet verder te laten groeien in het kader van preventie van de Afrikaanse varkenspest.
Hoe verhouden de volgende twee uitspraken uit het Volkskrant-artikel zich tot elkaar en tot bovengenoemde stelling uit uw brief aan de Kamer van 12 oktober jongstleden dat beperkte bewegingsjacht geen ecologische schade aanricht en niet verstorend werkt: «de verstoring meeviel door de grote omvang van de jachtvelden» (uw ministerie volgens de Volkskrant) en deze vorm van jacht «toch een aanslag is op de natuur, en we willen de zwijnen niet teveel verstoren» (de voorzitter van de wildbeheereenheid Zuid-Oost Twente)?
Zie antwoord vraag 6.
Zit er wat u betreft een bovengrens aan het aantal jagers dat simultaan kan deelnemen aan één bewegingsjacht en zo ja, wat is die bovengrens?
Er was niet sprake van één bewegingsjacht, maar van meerdere bewegingsjachten in meerdere jachtvelden tegelijkertijd. Deze zijn uitgevoerd conform de Regeling preventieve maatregelen Afrikaanse varkenspest.
Deelt u de mening dat het instrument bewegingsjacht met de grootste zorgvuldigheid moet worden ingezet en alleen als nut en noodzaak onomstotelijk vaststaat vanwege het zijn van een verregaande vorm van faunabeheer die niet voor niets is uitgesloten op grond van de Wet Natuurbescherming en die maatschappelijk gevoelig ligt?
De bewegingsjacht zoals bedoeld in de Regeling preventieve maatregelen Afrikaanse varkenspest heeft tot doel de populatie wilde zwijnen te verkleinen, teneinde het risico op een besmetting met het AVP-virus te minimaliseren. Uiteraard dient daarbij de grootst mogelijke zorgvuldigheid in acht te worden genomen, teneinde verstoring aan andere ecologische waarden zo veel mogelijk te voorkomen. Uit informatie verkregen van provincie en faunabeheereenheid concludeer ik dat hieraan in het beschreven geval is voldaan.
Bent u van mening dat dit voorwaarden zijn, zie vraag 9, waar in het hierboven beschreven geval aan is voldaan? Zo ja, waarom wel?
Zie antwoord vraag 9.
Hebben er, naast de twee bewegingsjachten op wilde zwijnen in Brabant en Twente, meer bewegingsjachten plaatsgevonden en/of zijn er in de komende maanden meer voorzien en wat waren hiervan de resultaten?
In Noord-Brabant hebben op twee dagen twee bewegingsjachten plaatsgehad. Daarbij zijn in totaal tien wilde zwijnen afgeschoten. Mij zijn geen andere bewegingsjachten bekend dan de twee genoemde bewegingsjachten in Noord-Brabant en de in voorgaande antwoorden bedoelde bewegingsjachten in Zuid-Oost Twente.
Bent u bereid de Kamer spoedig te informeren over de bewegingsjachten die hebben plaatsgevonden en/of in de komende maanden zijn voorzien?
Ik ben bereid de Kamer te informeren over de bewegingsjachten die hebben plaatsgevonden.
Bent u bereid om op redelijke termijn de effectiviteit en proportionaliteit van de ministeriële regeling te evalueren en de Kamer te informeren over de uitkomsten hiervan?
Ik ben voornemens de Regeling preventieve maatregelen Afrikaanse varkenspest twee jaar na inwerkingtreding te evalueren op effectiviteit en proportionaliteit. Uw Kamer zal ik van de uitkomst van deze evaluatie op de hoogte stellen.
De terugkeer van de wolf in Nederland |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Deelt u de mening dat de terugkeer van de wolf een positieve ontwikkeling is en dat de inspanningen om de wolf te beschermen hun vruchten afwerpen?
De bescherming van de wolf in een groot deel van Europa heeft bijgedragen tot het herstel van deze soort. Vanuit het natuurperspectief is dat een belangrijke ontwikkeling. Tegelijk bemerk ik dat de terugkeer van de wolf niet alleen in Nederland maar ook in andere Europese landen nieuwe vragen en discussies oproept, waar we goed mee om moeten gaan.
Deelt u de mening dat deze inspanningen teniet worden gedaan wanneer er over zou worden gegaan tot heropening van de jacht op de wolf?
In diverse landen gaan stemmen op om de groei van de wolvenpopulaties te beheersen. Afschot zou daarbij een van de mogelijke beheersmaatregelen zijn. Dit hoeft niet a priori te leiden tot het teniet doen van de inspanningen die geleid hebben tot de terugkeer van de wolf.
De jacht op de wolf is in Nederland niet aan de orde. De wolf staat op de lijst van streng beschermde diersoorten van het Verdrag van Bern en op de lijst van diersoorten van communautair belang van de Habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn en de Wet natuurbescherming staan geen jacht toe op diersoorten van communautair belang.
Kent u het bericht «Directeur De Hoge Veluwe wil dat afschieten van wolf mogelijk wordt»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de directeur van Nationaal Park de Hoge Veluwe in Europa lobbyt om de beschermde status van de wolf, een inheemse diersoort, die hier lang was uitgestorven door toedoen van de mens, weer te gaan bejagen?
Ik ben slechts op de hoogte van de uitlatingen van de directeur van Nationaal Park de Hoge Veluwe in het bericht genoemd onder vraag 3. Dat de directeur met Europese collega’s op zijn vakgebied spreekt lijkt me een logische zaak. Het staat een ieder vrij om in Europa meningen te mobiliseren. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik al aangegeven dat de jacht op de wolf als soort van communautair belang niet is toegestaan.
Verkeert de wolf momenteel in een gunstige staat van instandhouding in Europa?
De gunstige staat van instandhouding van de wolf verschilt per land. In sommige landen verkeert de wolf in een gunstige staat van instandhouding. In andere landen is dit (nog) niet het geval. De tot op heden in Nederland waargenomen wolven zijn afkomstig van de Pools-Duitse laaglandpopulatie. Deze populatie verkeert nog niet in een gunstige staat van instandhouding.
Hoe groot acht u de kans dat de beschermde status van de wolf wordt opgeheven vanwege de staat van instandhouding in het kader van de EU-habitatrichtlijn?
Als de staat van instandhouding gunstig is en de wolf niet meer beschouwd wordt als bedreigd, kwetsbaar of zeldzaam, is het in principe mogelijk om de wolf van de lijst van beschermde diersoorten te halen. Het is aan de gezamenlijke lidstaten van de Europese Unie om daarover te beslissen.
Deelt u de mening van de directeur van Nationaal Park de Hoge Veluwe dat de wolven in Europa zijn uitgezet? Zo ja, op welk onderzoek baseert u dit? Zo nee, heeft u enig idee waarop de directeur van Nationaal Park de Hoge Veluwe dit soort complottheorieën baseert?
Uit genetisch onderzoek is de herkomst en de onderlinge verwantschap van wolven in veel populaties goed bekend. Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake is van uitgezette dieren in Europa.
Kent u ecologen die beweren dat de wolf in Nederland en/of Europa zijn schuwheid verliest? Zo ja, welke? Zo nee, hoe beoordeelt u de uitspraken van de directeur van de Hoge Veluwe in dit licht?
Het begrip schuwheid kan verschillend worden geïnterpreteerd. De meeste wolven zijn voorzichtig richting mensen. Bekend is dat jonge, onervaren wolven vaak minder «schuw» zijn en zich nieuwsgierig kunnen gedragen.
Kent u het bericht «De wolf is terug: door dit beschermde dier zijn schapen hun leven niet langer zeker»?2
Ja.
Op welke wijze wordt het aantal wolven in Nederland geschat en is de schatting dat er op dit moment 50 wolven in Nederland leven realistisch volgens u?
In Nederland wordt telkens door middel van genetisch onderzoek vastgesteld of schapen door wolven zijn gedood en, indien mogelijk, welk individuele wolf dit was. Daarnaast wordt ook genetisch onderzocht van welke wolven gevonden keutels afkomstig zijn. In 2018 is de aanwezigheid van tien verschillende wolven aangetoond, die voor een deel ook met zekerheid ons land weer hebben verlaten. Zie ook de volgende link: https://www.wur.nl/nieuws/In-2018-tot-nu-toe-tien-verschillende-wolven-vastgesteld-in-Nederland-waarvan-zes-wijfjes.htm
Klopt het dat Duitsland overweegt om de jacht op de wolf te openen en is dit toegestaan volgens Europese regelgeving?3
In verschillende Duitse deelstaten vindt politiek debat plaats over de beschermde status van de wolf. Recent heeft de verantwoordelijk Minister Schultze zich uitgesproken tegen het bejagen van wolven in Duitsland. Volgens de Habitatrichtlijn is jacht op de wolf niet toegestaan. Wel kan in uitzonderlijke situaties afschot van een individuele wolf («probleemwolf») plaatsvinden, bijvoorbeeld bij een hondsdolle of een zich naar de mens toe agressief gedragende wolf.
Zie ook het volgende bericht: https://www.noz.de/deutschland-welt/politik/artikel/1632476/umweltministerin-schulze-ueber-bio-discount-tierwohl-und-den-wolf
De containers die overboord zijn geslagen bij de Waddeneilanden |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over 270 containers die overboord zijn geslagen bij de Waddeneilanden, waarvan sommige containers met giftige stoffen?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de vervolgprocedures zijn, zowel qua het verhalen van de schade als het strafrechtelijke vervolg?
De reder van de MSC Zoe is namens de Staat direct aansprakelijk gesteld en door Rijkswaterstaat tot opruiming verplicht op basis van de Wet bestrijding maritieme ongevallen. De reder heeft laten weten zich verantwoordelijk te voelen en alle opruimkosten te zullen betalen. Ook wil het bedrijf alles in het werk stellen om schade te beperken.
Afgesproken is dat Rijkswaterstaat de schade-afhandeling in de richting van de verzekeraar van de reder coördineert voor in ieder geval de overheidspartijen. Onderzocht wordt of de terrein beherende organisaties zich hierbij kunnen en willen aansluiten.
Het Openbaar Ministerie (OM) doet op dit moment strafrechtelijk onderzoek naar het verliezen van de containers door MSC Zoe. De Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) levert bij dit onderzoek inhoudelijke assistentie. Uit het onderzoek van het OM moet blijken of er sprake is van strafbare feiten. De vervolgprocedures op strafrechtelijk gebied zijn afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek.
Op welke wijze worden de verloren containers geborgen, wie voert dit uit en wie wordt hiervoor aansprakelijk gesteld?
Containers die in het water of op de zeebodem zijn gelokaliseerd, worden zo spoedig mogelijk geborgen. Een veilig berging is alleen mogelijk als de weersomstandigheden op zee dit toelaten. De containers op de zandplaten en de stranden van de Waddeneilanden zijn inmiddels in opdracht van Rijkswaterstaat verwijderd.
In opdracht van de rederij MSC, de eigenaar van de MSC Zoe, zijn twee bergingsschepen ingezet. De berging gebeurt binnen de door Rijkswaterstaat aangegeven kaders en uitgangspunten. Naast de voorkoming van ecologische schade, heeft de veiligheid voor de scheepvaart en voor de aanwezige gasleidingen prioriteit. De reder van de MSC Zoe is namens de Staat direct aansprakelijk gesteld en door Rijkswaterstaat tot opruiming verplicht op basis van de Wet bestrijding maritieme ongevallen. De reder heeft laten weten zich verantwoordelijk te voelen en alle opruimkosten te zullen betalen. Ook wil het bedrijf alles in het werk stellen om schade te beperken.
Is Rijkswaterstaat als beheerder juist en op tijd geïnformeerd door de reder? Welke acties zijn hier uit voortgekomen?
In de nacht van 2 januari heeft de verkeerspost Westereems, een gezamenlijke verkeerspost van Rijkswaterstaat en de Duitse autoriteiten, om 3:57u een melding ontvangen van de rederij MSC. De beoordeling of de melding binnen de gestelde termijnen heeft plaatsgevonden, wordt onderzocht in het strafrechtelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door het OM.
De verkeerspost heeft onmiddellijk de Kustwacht geïnformeerd met het oog op de veiligheid van de scheepvaart. Aansluitend is vanuit Rijkswaterstaat contact gezocht met de rederij, de verzekeraar en de collega overheden, waarna het opruimen van de stranden is gestart.
Hoe wordt er samengewerkt met de lokale, regionale, maar ook Duitse autoriteiten?
De coördinatie tussen de betrokken Nederlandse diensten is in handen van de Veiligheidsregio Fryslân. Op initiatief van de betrokken burgemeesters is per 7 januari, GRIP 4 (Gecoördineerde Regionale Incidentenbestrijdingsprocedure) ingesteld.
Ook de Duitse autoriteiten zijn betrokken, zie ook antwoord 6.
De samenwerking tussen de betrokken Nederlandse autoriteiten onderling en de samenwerking met de Duitse autoriteiten verloopt goed.
Wat is de oorzaak van dit incident en op welke manier zijn de Nederlandse autoriteiten betrokken bij eventueel onderzoek? Stelt u gezien de zeer uitzonderlijke omvang zelf een nader onderzoek in?
De oorzaak van het incident is op dit moment niet bekend. Onderzoek moet dit uitwijzen. Onderzoek wordt gedaan door de Duitse autoriteiten omdat het schip na het incident in Bremerhaven was aangemeerd, en de Panamese autoriteiten omdat het schip onder Panamese vlag vaart. Het schip is inmiddels weer vertrokken uit Bremerhaven nadat door de Duitse autoriteiten is vastgesteld dat de reis veilig kon worden voortgezet. Vanuit Nederland heeft het Openbaar Ministerie een onderzoek ingesteld en levert de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) inhoudelijke assistentie aan het OM bij dit onderzoek. Daarnaast heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid ook besloten een onderzoek in te stellen.
Hoe staat het met de opvolging van de aanbevelingen uit het rapport, d.d. 30 augustus 2010, van de toenmalige Inspectie Verkeer en Waterstaat naar aanleiding van de thema-actie Sjorringen, waarbij bleek dat de containers slechts op 46% van de schepen conform de daarvoor gestelde normen waren vastgesjord?
Op grond van de aanbevelingen uit het rapport is er een «awareness» campagne uitgevoerd onder reders en klassenbureaus. Ook is het onderwerp behandeld op internationale seminars van inspecteurs en de resultaten zijn gedeeld met onder meer de Europese en Australische Maritieme Veiligheidsagentschappen (EMSA/AMSA).
Verder zijn de internationale regels voor het verifiëren van de gewichten van containers aangescherpt, opdat de verdeling van het gewicht aan boord van schepen kan worden verbeterd. Deze aangescherpte regelgeving kwam voort uit een voorstel van Nederland, Denemarken en Australië, gebaseerd op onderzoek van MARIN. De aangescherpte regels zijn sinds 2016 van kracht.
In de Nederlandse havens is sinds de thema-actie in het kader van de Port State controles aandacht geweest voor het sjorren van containers. In februari 2018 is er een thema-actie op het sjorren van containers uitgevoerd voor schepen tot 150 meter waar de bemanning dit zelf mag doen. Daarnaast wordt, in samenwerking met het Havenbedrijf Rotterdam, ingezet op voorlichting aan schepen die de haven van Rotterdam bezoeken.
Hoeveel containers zijn er sinds 2010 over boord geslagen en wat waren daarbij de belangrijkste oorzaken?
Voor het incident met de MSC Zoe zijn er in de periode 2010 – 2018 door de Kustwacht in het Nederlands deel van de Noordzee 188 overboord geslagen containers geregistreerd. Bij het incidenteel overboord slaan van containers worden de oorzaken niet structureel onderzocht. Wel zijn en worden schepen na het verlies van een container in de aankomsthaven gecontroleerd. Aan het overboord slaan van containers kunnen diverse oorzaken ten grondslag liggen, zoals een combinatie van weersomstandigheden en tekortkomingen bij het vastsjorren van de containers.
Welke acties zijn door en/of vanuit uw ministerie recent op nationaal en internationaal niveau (bijvoorbeeld Internationale Maritieme Organisatie – IMO) ondernomen om overboord geslagen containers te voorkomen?
Zie antwoord 7.
Klopt de berichtgeving dat een aantal containers de gevaarlijke organische peroxiden in poedervorm bevatten? Zo ja, is reeds bekend of die containers al zijn aangespoeld? Wat gaat u ondernemen om de schade te voorkomen?
Er is sprake van één overboord geslagen container met als lading dibenzoylperoxide. Er is een drietal zakken aangespoeld op Schiermonnikoog. Hierdoor is het aannemelijk dat de betreffende container open is geraakt. De container zelf is nog niet gelokaliseerd.
Het RIVM meldt dat de gezondheidsrisico’s van deze stof beperkt zijn zolang de verpakking intact blijft. Als de verpakking beschadigd is, kan het product irritatie aan luchtwegen (bij verstuiven), huid en ogen veroorzaken. De Veiligheidsregio raadt het publiek daarom aan de zakken niet aan te raken en 112 te bellen. Dibenzoylperoxide is volgens RIVM zeer toxisch voor het aquatisch leven, maar deze effecten zijn kortdurend, omdat de stof in water snel wordt omgezet naar een niet-toxische stof.
Zou u zich willen inzetten om alle containers te voorzien van een chip en een tracking device, zodat containers eenvoudiger op te sporen zijn?
In mijn brief aan uw Kamer van 15 januari 2019 heb ik aangegeven dat ik mij er voor zal inspannen dat containers bij incidenten gemakkelijker kunnen worden opgespoord. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door het chippen van containers. Ik zal daartoe de mogelijkheden verkennen. Daartoe strekkende afspraken zijn echter alleen te realiseren in internationaal verband.
Het bericht dat 270 containers overboord geslagen zijn bij de Waddeneilanden |
|
Attje Kuiken (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «270 containers overboord geslagen bij Wadden, sommige met giftige stof»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een ernstige ramp is voor één van de mooiste natuurgebieden van Nederland?
De Waddenzee is inderdaad een van de mooiste natuurgebieden van Nederland. De komende maanden zijn de inspanningen van alle betrokken er op gericht om de gevolgen van het ongeval zo veel als mogelijk te beperken.
Deelt u de mening dat deze ramp reden is voor het nemen van serieuze stappen, zodat dit nooit meer kan gebeuren?
De oorzaak van het overboord slaan van de containers is nog niet bekend en onderwerp van onderzoek door o.a. het Openbaar Ministerie. Zodra duidelijk is wat de exacte oorzaak is geweest, kan worden bepaald of aanvullende stappen noodzakelijk zijn tegen het overboord slaan van containers.
Kun u aangeven welke stappen u momenteel neemt om de oorzaak en impact van deze ramp vast te stellen?
De oorzaak van het incident is op dit moment niet bekend. Hier wordt onderzoek naar gedaan door de Duitse autoriteiten omdat het schip na het incident in Bremerhaven was aangemeerd en door de Panamese autoriteiten omdat het schip onder Panamese vlag vaart. Het schip is weer vertrokken uit Bremerhaven nadat door de Duitse autoriteiten is vastgesteld dat de reis veilig kon worden voortgezet.
Vanuit Nederland heeft het Openbaar Ministerie een onderzoek ingesteld en levert de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) inhoudelijke assistentie aan het OM bij dit onderzoek. Daarnaast heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid ook besloten een onderzoek in te stellen.
Om de impact van de verloren lading te bepalen is Rijkswaterstaat, samen met onder andere de Waddenacademie, gestart met een onderzoek naar de (middel)lange termijneffecten van de plastic verontreiniging op de fauna van de Waddenzee als gevolg van de overboord geslagen containers. Daarnaast moet dit onderzoek inzichtelijk maken of maatregelen moeten worden genomen om de waarden van de Waddenzee te behouden en te ontwikkelen. In de opzet en uitvoering van het onderzoek zoeken de Waddenacademie en Rijkswaterstaat aansluiting bij het bestaande Trilaterale Onderzoeks en Monitoringsprogramma (TMAP).
Op de Noordzee, inclusief de Noordzeekustzone, loopt een meerjarig monitoringsprogramma zwerfvuil, dat in het kader van de Kaderrichtlijn Marien wordt uitgevoerd. Binnen dit reguliere monitoringsprogramma zal ook de mogelijke impact van de overboord geslagen containers zichtbaar zijn.
Kunt u bevestigen dat de reder strafrechtelijk aansprakelijk wordt gesteld en aangeven binnen welk tijdsbestek dit zal verlopen?2
De reder van de MSC Zoe is namens de Staat direct aansprakelijk gesteld en door Rijkswaterstaat tot opruiming verplicht op basis van de Wet bestrijding maritieme ongevallen. De reder heeft laten weten zich verantwoordelijk te voelen en alle opruimkosten te zullen betalen. Ook zegt het bedrijf alles in het werk te willen stellen om schade te beperken.
Afgesproken is dat Rijkswaterstaat de schade-afhandeling in de richting van de verzekeraar van de reder coördineert voor in ieder geval de overheidspartijen. Onderzocht wordt of de terrein beherende organisaties zich hierbij kunnen of willen aansluiten.
Het Openbaar Ministerie (OM) doet op dit moment strafrechtelijk onderzoek naar het verliezen van de containers door MSC Zoe. De Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) levert bij dit onderzoek inhoudelijke assistentie. Uit het onderzoek van het OM moet blijken of er sprake is van strafbare feiten. De vervolgprocedures op strafrechtelijk gebied zijn afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek.
Welke risico’s voor de volksgezondheid en het milieu bestaan er door het aanspoelen van onder andere de giftige stof benzoylperoxide?
Het RIVM meldt dat de gezondheidsrisico’s van deze stof beperkt zijn, zolang de verpakking intact blijft. Als de verpakking beschadigd is, kan het product irritatie aan luchtwegen (bij verstuiven), huid en ogen veroorzaken. De Veiligheidsregio raadt het publiek daarom aan de zakken niet aan te raken en 112 te bellen. Dibenzoylperoxide is volgens RIVM zeer toxisch voor het aquatisch leven, maar deze effecten zijn kortdurend, omdat de stof in water snel wordt omgezet naar een niet-toxische stof.
Welke stappen gaat u nemen om te verzekeren dat de giftige stof benzoylperoxide en mogelijke andere stoffen geen letsel veroorzaken?
De veiligheidsregio heeft informatie verspreid om te voorkomen dat vrijwilligers die de zakken opruimen met de stof in contact komen.
Deelt u de mening dat het in de arm nemen van een bergingsbedrijf door de reder twee dagen na het voltrekken van de ramp het trage handelen van de reder aantoont?
De weersomstandigheden na het incident waren dusdanig, dat niet gelijk met het lokaliseren en bergen van de containers kon worden begonnen. Wel zijn gelijk de voor deze activiteiten benodigde contacten gelegd en is de vertegenwoordiging van de reder gestart met het contracteren van bergingsexperts.
Kunt u aangeven of de reder snel en adequaat genoeg Rijkswaterstaat op de hoogte heeft gebracht na het voltrekken van de containerramp?
In de nacht van 2 januari heeft de verkeerspost Westereems, een gezamenlijke verkeerspost van Rijkswaterstaat en de Duitse autoriteiten, om 3:57u een melding ontvangen van de rederij MSC. De beoordeling of de melding binnen de gestelde termijnen heeft plaatsgevonden, wordt onder andere onderzocht in het strafrechtelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door het OM.
Kunt u inzicht bieden in hoe er zowel op lokaal, nationaal als internationaal niveau wordt samengewerkt om de effecten van deze ramp te beperken? Wordt er samengewerkt met verenigingen die zich inzetten voor het werelderfgoed Waddenzee, zoals de Waddenvereniging? Zo nee, waarom niet?
De coördinatie tussen de betrokken Nederlandse overheidsdiensten is in handen van de Veiligheidsregio Fryslân. Ook wordt er samengewerkt met de Duitse autoriteiten. De samenwerking tussen de betrokken Nederlandse autoriteiten onderling en de samenwerking met de Duitse autoriteiten verloopt goed.
Bij het opruimen van het materiaal wordt nauw samengewerkt door Rijkswaterstaat, betrokken waterschappen, Waddenunit LNV en gemeenten en de terrein beherende organisaties (Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, It Fryske Gea, het Groninger Landschap) en vele vrijwilligers.
Welke acties zijn er genomen naar aanleiding van het onderzoek waaruit bleek dat 60% van de reders zich niet houdt aan het internationale sjorplan? Is dit handelen afdoende geweest? Zo ja, hoe heeft deze ramp dan toch kunnen gebeuren? Zo nee, welke acties gaan er genomen worden?3
Op grond van de aanbevelingen uit het rapport, d.d. 30 augustus 2010, van de toenmalige Inspectie Verkeer en Waterstaat naar aanleiding van de thema-actie «Sjorringen» is er een awareness campagne uitgevoerd onder reders en klassenbureaus. Ook is het onderwerp behandeld op internationale seminars van inspecteurs en zijn de resultaten van het rapport gedeeld met onder meer de Europese en Australische Maritieme Veiligheidsagentschappen (EMSA/AMSA).
Verder zijn de internationale regels voor het verifiëren van de gewichten van containers aangescherpt, opdat de verdeling van het gewicht aan boord van schepen kan worden verbeterd. Deze aangescherpte regelgeving kwam voort uit een voorstel van Nederland, Denemarken en Australië gebaseerd op onderzoek van MARIN. De regels zijn sinds 2016 van kracht.
In de Nederlandse havens is sinds de thema-actie in het kader van de Port State controles aandacht geweest voor het sjorren van containers. In februari 2018 is er een thema-actie op het sjorren van containers uitgevoerd voor schepen tot 150 meter waar de bemanning dit zelf mag doen. Daarnaast wordt, in samenwerking met het havenbedrijf Rotterdam, ingezet op voorlichting aan schepen die de haven van Rotterdam bezoeken.
Of de acties afdoende zijn geweest is nu niet te beoordelen. Het onderzoek naar de toedracht van het ongeval zal moeten uitwijzen in hoeverre betere sjorringen het ongeval hadden kunnen voorkomen of het effect ervan hadden kunnen beperken en of hierop vervolgacties noodzakelijk zijn. Hierbij moet op voorhand worden opgemerkt dat eventuele vervolgacties op internationaal niveau moeten plaatsvinden.
Bent u bereid om de eerdere aanbeveling van de PvdA om containers te voorzien van een chip, zodat deze getraceerd kunnen worden, over te nemen? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer van 15 januari 2019 heb ik aangegeven dat ik mij er voor zal inspannen dat containers bij incidenten gemakkelijker kunnen worden opgespoord. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door het chippen van containers. Ik zal daartoe de mogelijkheden verkennen. Daartoe strekkende afspraken zijn echter alleen te realiseren in internationaal verband.
Welke rol zal de Minister van Binnenlandse Zaken spelen als coördinerend ministerie bij deze ramp? Hoe en wanneer zal de Kamer hier in detail over worden geïnformeerd?
De coördinatie tussen de betrokken Nederlandse diensten is in handen van de Veiligheidsregio Fryslân. Die doet dat in afstemming met de veiligheidsregio’s Groningen en Noord-Holland Noord. De voorzitter van de veiligheidsregio Fryslân heeft per 7 januari, jl. GRIP 4 (Gecoördineerde Regionale Incidentenbestrijdingsprocedure) ingesteld, waarmee hij heeft aangegeven dat artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s van kracht is. In geval van een crisis van meer dan plaatselijke betekenis, neemt de voorzitter veiligheidsregio op grond van dat artikel alle in het artikel genoemde bevoegdheden over van de betrokken burgemeester(s) in zijn regio ten behoeve van de rampenbestrijding en crisisbeheersing. Hiermee kan de voorzitter van de veiligheidsregio besluiten nemen ten behoeve van de rampenbestrijding en crisisbeheersing. Hij doet dit na overleg met de betrokken burgemeesters in zijn regio en in samenspraak met Rijkswaterstaat en de Kustwacht. Hiermee is een passende crisisstructuur georganiseerd. De nationale crisisstructuur wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid gecoördineerd, maar opschaling naar dit niveau is nu niet aan de orde.
Bent u bereid het rampenplan in werking te zetten om zowel de volksgezondheid als de natuur te behoeden voor verdere gevolgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 13
Het bericht dat er 277 containers overboord zijn geslagen bij de Waddeneilanden, waarvan drie met benzoylperoxide |
|
Suzanne Kröger (GL), Rutger Schonis (D66), Tjeerd de Groot (D66), Laura Bromet (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over 277 containers die overboord zijn geslagen bij de Waddeneilanden, waarvan drie met benzoylperoxide?1
Ja.
Kunt u toelichten wie er verantwoordelijk is voor de bescherming van natuur en milieu in het Waddengebied? Mede gelet op de verplichtingen inzake de Trilaterale Waddenzeesamenwerking, Natura 2000, UNESCO Werelderfgoed en de Waddenzee als grootste «Transboundary Ramsar Site»?2
De regeringen van de drie Waddenzeelanden Denemarken, Duitsland en Nederland werken samen aan de bescherming van de Waddenzee conform de vastgestelde «2010 Gezamenlijke Verklaring over de bescherming van de Waddenzee». De drie landen geven hier invulling aan door het ondertekenen van periodieke, 4-jaarlijkse trilaterale Verklaringen inzake de bescherming van de Waddenzee. Voor Nederland tekent de hiervoor verantwoordelijke Minister van LNV deze verklaringen.
Voor de uitvoering van deze afspraken die opgenomen zijn in de trilaterale Verklaringen en die mede invulling geven aan genoemde verplichtingen, wordt nauw samengewerkt met de direct betrokken partijen vanuit de bestaande gezamenlijke verantwoordelijkheid. De delegatie vanuit Nederland in het trilaterale Waddenzeebestuur kent derhalve ook vertegenwoordigers vanuit deze partijen, namelijk de ministeries van LNV en IenW, de Waddenprovincies en de Waddengemeenten.
Op grond van de Waterwet en de Wet Natuurbescherming is Rijkswaterstaat verantwoordelijk voor de ecologische en chemische waterkwaliteit, respectievelijk het natuurbeheer (Natura 2000) van de Waddenzee. Met de Waddenzee wordt het groot oppervlaktewater (inclusief droogvallende platen, Rottums, kwelders en Eems-Dollard) als begrensd in de Waterregeling bedoeld. De Wet natuurbescherming kent daarnaast verantwoordelijkheden toe aan het Ministerie van LNV en de provincies die gelden in het Waddengebied. Tenslotte ligt er nog een verantwoordelijkheid bij de diverse terrein beherende organisaties die actief zijn in het Waddengebied, zoals Natuurmonumenten en de provinciale landschappen.
Kunt u toezeggen dat negatieve gevolgen voor natuur en milieu in de Waddengebied maximaal tegengegaan worden? Zo ja, op welke wijze gaat u deze toezegging bewerkstelligen?
Mijn prioriteit ligt nu bij het bergen van de containers. Ik wil voorkomen dat er nog meer materiaal vrijkomt in dit UNESCO werelderfgoed en daarmee dat de negatieve gevolgen voor natuur en milieu toenemen. Verder doet Rijkswaterstaat samen met onder andere de Waddenacademie, onderzoek naar de effecten (vogels, natuur, waterkwaliteit) maar ook naar eventuele maatregelen voor het behoud van de natuur in het Natura 2000-gebied, zowel voor de Waddenzee als de Noordzee. Wageningen Marine Research is gevraagd om een eerste inschatting te geven van de mogelijke ecologische effecten en eventuele aanpassing in de monitoring.
Hoe waarschijnlijk acht u de kans dat containers, die nu nog op zee zijn, in botsing komen met bijvoorbeeld visserijschepen en een tweede ecologische ramp veroorzaken?
Om deze kans zo klein mogelijk te houden zijn en worden de containers gelokaliseerd en is een bergingsplan opgesteld. Om te voorkomen dat er nog meer materiaal in dit UNESCO werelderfgoed komt en daarmee de gevolgen voor natuur en milieu toenemen, ligt mijn prioriteit bij het bergen van de containers. Hierbij geldt dat de bergers voor een veilige berging afhankelijk zijn van de weersomstandigheden.
Via berichtgeving aan de scheepvaart informeert de Kustwacht de vaarweggebruikers over de locatie van containers in de vaarwegen.
Op drukke plekken met veel vaarbewegingen en waar veel containers liggen, worden schepen ingezet die overige gebruikers informeren.
Is het mogelijk om containers traceerbaar te maken, zodat ze snel geborgen kunnen worden? Zo ja, waarom gebeurt dat nog niet?
In mijn brief van 15 januari heb ik aangegeven dat ik mij er voor zal inspannen dat containers bij incidenten gemakkelijker kunnen worden opgespoord. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door het chippen van containers. Ik zal daartoe de mogelijkheden verkennen. Daartoe strekkende afspraken zijn echter alleen te realiseren in internationaal verband.
Kunt u aangeven wie er wettelijk aansprakelijk is voor de negatieve gevolgen voor natuur en milieu in het Waddengebied?
De reder is namens de Staat direct aansprakelijk gesteld en door Rijkswaterstaat tot opruiming verplicht op basis van de Wet bestrijding maritieme ongevallen. De reder heeft laten weten zich verantwoordelijk te voelen en alle opruimkosten te zullen betalen. Ook wil het bedrijf alles in het werk stellen om schade te beperken.
Op welke wijze worden de gevolgen van de overboord geslagen containers voor natuur en milieu inzichtelijk gemaakt inclusief de negatieve effecten op dieren door het eten van kleine plastic deeltjes op de korte, midden en lange termijn, aangezien het Waddengebied en de Noordzeekustzone unieke natuurgebieden zijn?
Rijkswaterstaat is in samenwerking met onder andere de Waddenacademie gestart met een onderzoek naar de (middel)lange termijneffecten van de plastic verontreiniging op de fauna van de Waddenzee als gevolg van de overboord geslagen containers. Daarnaast moet dit onderzoek inzichtelijk maken of maatregelen moeten worden genomen om de waarden van de Waddenzee te behouden en ontwikkelen. In de opzet en uitvoering van het onderzoek zoeken de Waddenacademie en Rijkswaterstaat aansluiting bij het bestaande Trilaterale Onderzoeks en Monitoringsprogramma (TMAP).
Op de Noordzee, inclusief de Noordzeekustzone, loopt reeds een meerjarig monitoringsprogramma zwerfvuil, dat in het kader van de Kaderrichtlijn Marien wordt uitgevoerd. Binnen dit reguliere monitoringsprogramma zal ook de mogelijke impact van de overboord geslagen containers zichtbaar zijn.
Het verpakkingsmateriaal, zoals piepschuim en plastic korrels, is klein, lastig op te ruimen en dreigt onder de oppervlakte op wadplaten en kwelders te accumuleren; op welke wijze voorkomt u, in de dynamische gebieden Waddengebied en de Noordzeekustzone deze vervuiling? Op welke wijze voorkomt u dat vervuiling onder de oppervlakte verdwijnt? Op welke wijze wordt vervuiling onder de oppervlakte opgeruimd?
Door de opsporing en berging van de containers wordt zoveel mogelijk voorkomen dat verdere vervuiling van stranden en aangrenzende gebieden door aangespoelde lading optreedt. Het grovere afval op de stranden is, mede dankzij de inzet van vele vrijwilligers en militairen vrijwel opgeruimd, maar het strand is niet schoon. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar kleine stukjes plastic (korreltjes piepschuim) die moeilijk te vinden en te verwijderen zijn. Er wordt bij het opruimen daarvan zoveel als mogelijk gebruik gemaakt van technische hulpmiddelen, zoals beach cleaners, waarmee ook wat kleiner afval kan worden verwijderd.
Welk aanvullend onderzoek – bijvoorbeeld in het kader van het onderzoeksprogramma Trilaterale Waddenzeesamenwerking/Trilateral Monitoring and Assessment Programme (TMAP) – gaat u doen om aanvullende maatregelen en eventuele aanpassingen van toekomstig beleid te kunnen formuleren?
Bij het onderzoek naar de effecten van plasticverontreiniging op de fauna in de Waddenzee wordt aansluiting gezocht bij het Trilaterale Onderzoeks en Monitoringsprogramma (TMAP). Het onderzoek moet tevens maatregelen benoemen die genomen kunnen worden om de nadelige effecten op de fauna aan te pakken.
Ook wordt samenwerking gezocht met Wageningen Marine Research, de Coalitie Wadden Natuurlijk, Rijksuniversiteit Groningen en andere partijen zoals SOVON Vogelonderzoek Nederland en het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ).
Op welke wijze zullen de gevolgen voor natuur en milieu van deze ramp op de midden en lange termijn opgelost worden?
Zie de antwoorden op vragen 7 en 9.
Heeft u kennisgenomen van de vele vrijwillige opruimacties die worden georganiseerd?
Ja. Het is fantastisch om te zien dat zo veel vrijwilligers, instanties en organisaties zich hebben ingezet om te helpen met het opruimen.
Kunt u aangeven welke centrale coördinatie vanuit overheden plaatsvindt omtrent deze opruimacties en hoe dit door de verantwoordelijke overheden wordt gefaciliteerd?
Het wettelijk kader voor de coördinatie bij een bovenregionale crisis is de Wet op de veiligheidsregio’s. In dit geval ligt de coördinatie bij de veiligheidsregio Fryslân.
Zijn de vrijwilligers voldoende toegerust, bijvoorbeeld in de vorm van een centraal aanspreekpunt, materieel, informatievoorziening en veiligheidsinformatie?
Veel mensen hebben geholpen met het opruimen van het aangespoelde afval. Op dit moment zijn de stranden, dijken en kwelders zo goed mogelijk opgeruimd en zijn er geen vrijwilligers meer nodig. Via onder andere de website van de veiligheidsregio wordt gecommuniceerd over actuele opruimacties. De opruimacties worden niet centraal gecoördineerd, maar vinden vooral plaats op basis van lokale initiatieven en door de Friese Waddengemeenten. Rommel op zee, op de Afsluitdijk en in de kwelders is en wordt opgeruimd door professionele bedrijven.
Bent u bereid om zo snel mogelijk zorg te dragen voor een gedegen en veilige (informatie)voorziening omtrent (vrijwillige) opruimacties op de Wadden? Zo niet, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 13.
Zal het leger, dat nu is ingezet om het afval op te ruimen, ook zorgdragen voor het opruimen van oud legermateriaal tussen paal 2 en 5 van het Terschellingstrand?
De Veiligheidsregio Fryslân is verantwoordelijk voor de coördinatie van de opruimacties. De opruimacties zijn nu gericht op het voorkomen van vervolgschade voortkomend uit het overboord slaan van containers van de MSC Zoë.
Onderschrijft u een rol voor de toekomstige Waddenautoriteit in de organisatie en informatievoorziening bij dergelijke calamiteiten?
In het Regeerakkoord is opgenomen dat er één beheerautoriteit komt voor de Waddenzee, die een integraal beheerplan uitvoert. De verkenning die in opdracht van de ministers van LNV en IenW wordt uitgevoerd, is vrijwel afgerond. Binnenkort bespreek ik samen met de Minister van LNV hoe de Beheerautoriteit kan worden ingevuld. Of de beheerautoriteit een coördinerende rol kan krijgen bij de calamiteitenbestrijding is daarbij relevant.
Kunt u toezeggen dat u een rol en een taak ziet weggelegd voor de Waddenautoriteit om de ecologische gevolgen van deze ramp op korte, midden en lange termijn inzichtelijk te maken?
In het antwoord op vraag 7 heb ik gemeld hoe de gevolgen van de overboord geslagen containers in kaart worden gebracht. Een eventuele rol voor de beheerautoriteit is mede afhankelijk van de nog te maken keuze over de invulling van de beheerautoriteit (zie antwoord 16).
Bent u op de hoogte dat de vissers in het Waddengebied hulp hebben aangeboden bij het opruimen van de rommel? Op welke wijze gaat u dit faciliteren of hierin bemiddelen?
Vissers hebben in de afgelopen dagen in de zeegaten veel drijvend afval opgevist uit de Waddenzee en Noordzeekustzone. De rederij heeft inmiddels ook laten weten vissers in te willen zetten bij de verdere bergingswerkzaamheden.
Het bericht ‘Bouwen in het groen? Wel doen’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel «Bouwen in het groen? Niet doen»?1
Ja.
Bent u er vooraf van in kennis gesteld dat de rijksbouwmeester in de media een dergelijk standpunt zou innemen aangaande het woningbouwbeleid? Zo nee, waarom niet?
Ik zie de uitspraken van de Rijksbouwmeester – als lid van het College van Rijksadviseurs – niet op zichzelf maar in de context van de studie Panorama Nederland. Vooraf heb ik kennis kunnen nemen van de inhoud van deze publicatie. Ik acht de strekking van deze studie een waardevolle bijdrage aan het publieke debat rond de toekomstige inrichting van Nederland. Het College van Rijksadviseurs geeft hierin een aanzet voor een uitdagend toekomstperspectief en verbeeldt uiteenlopende kansen om actuele opgaven innovatief, samenhangend en duurzaam op te pakken.
Hoe ziet u het publiek innemen van een dergelijk standpunt aangaande het woningbouwbeleid door een ambtenaar in het licht van uw ministeriële verantwoordelijkheid?
De adviezen van het College van Rijksadviseurs c.q. de Rijksbouwmeester hebben geen bindend karakter en hebben als doel het denken vanuit een ruimtelijke, dus integrale, invalshoek te bevorderen. Publicatie van de adviezen, als mede de publieke optredens waarin de adviezen een nadere toelichting krijgen, acht ik van belang. Ik waardeer daarbij de adviezen van de Rijksbouwmeester aan de rijksoverheid die, gebaseerd op een lange traditie en vanuit een specifieke expertise, bijdragen aan het nationale beleid. De uitspraken van de Rijksbouwmeester, individueel of als lid van het College van Rijksadviseurs, hebben geen directe invloed op de uit te voeren woningbouwplannen. Deze adviezen betrekt het Rijk bij visievorming en strategische keuzes.
In hoeverre hebben de uitspraken van de rijksbouwmeester invloed op de uit te voeren (woning-)bouwplannen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de noodzakelijke stijging van de bouwproductie naar 75.000 woningen per jaar, zoals beschreven in uw brief van 16 november 2018, de hoogste prioriteit heeft? Zo ja, bent u nog steeds van mening dat bestuurders nu nog vooral binnen de stadsgrenzen bouwen, maar dat «het allebei moet: én binnenstedelijk én in het groen», zoals u heeft gezegd in het artikel «Bouw woningen in het groen»?2
Het versnellen van de woningbouw heeft voor mij de hoogste prioriteit. Zoals ik reeds heb aangegeven in mijn Kamerbrief «meer prioriteit voor woningbouw» d.d. 13 maart j.l. naar aanleiding van het artikel «Bouwen in het groen», vind ik het uiteraard belangrijk dat regio’s bij de keuze voor nieuwe woningbouwlocaties zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte. Daarom vind ik het belangrijk dat zij in eerste instantie de kansen binnen bestaand bebouwd gebied optimaal benutten. Vanuit verschillende opgaven bezien heeft die inzet de voorkeur. Tegelijkertijd moeten we realistisch zijn dat in enkele regio’s het nu al duidelijk is dat niet alles binnenstedelijk op te lossen zal zijn. We moeten daarom tijdig anticiperen op risico’s, zoals uitval of vertraging van bestaande plannen, die kunnen leiden tot een te beperkte capaciteit in bestaand bebouwd gebied. In de woondeals met de meest gespannen regio’s beoog ik daarom afspraken te maken over de benodigde plancapaciteit die aansluit bij de behoefte, en het monitoren van planvoorraad binnen deze regio’s. We zullen per regio en per locatie moeten bezien wat wenselijk en realistisch is om de verschillende doelstellingen te bereiken.
Hoe ziet u de noodzaak voor een «leidende visie» vanuit het Rijk, zoals bepleit door de rijksbouwmeester, in het licht van de decentralisatie van het woonbeleid?
De Rijksbouwmeester doelt hier op de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Deze visie moet inspirerend, verbindend, richtinggevend en agenderend zijn om tot een samenhangende aanpak te komen van urgente en complexe strategische opgaven. Veel van deze opgaven vereisen een gezamenlijke – nationale, regionale of intergemeentelijke – aanpak, zonder de verantwoordelijkheidsverdeling uit het oog te verliezen. De rol van het Rijk kan daarmee per opgave, gebied of fase verschillend zijn. De Nationale Omgevingsvisie schetst daarvoor de richting en aanpak.
De bestrijding van de Japanse duizendknoop |
|
Jaco Geurts (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aanvalsplan tegen woekerplant: Anders kost het miljoenen»?1
Ja.
Kunt u een inschatting geven van schades en daarmee gepaard gaande kosten voor inwoners, bedrijven en overheden door de verspreiding van de Aziatische duizendknopen (Japanse, Boheemse en Sachalinse)?
Nee. Bekend is dat Aziatische duizendknopen via bijvoorbeeld transport van grond en snoeimateriaal zijn verspreid in de bebouwde omgeving en langs infrastructuur, en daar schade kunnen veroorzaken. Ook zijn er meldingen van Aziatische duizendknopen in natuurgebieden. Er worden door de beheerders geen gegevens bijgehouden over de schade door Aziatische duizendknopen en daarmee gepaard gaande kosten voor inwoners, bedrijven en overheden. Wel is bekend dat bestrijdingskosten hoog zijn, omdat de plant zich moeilijk laat bestrijden.
Kunt u aangegeven in hoeverre bestrijding van Aziatische duizendknopen mogelijk is?
Er zijn veel proeven gedaan met bestrijding van Aziatische duizendknopen. De ervaringen zijn wisselend en er is geen bestrijdingsmethode die op effectieve en efficiënte wijze in alle gevallen werkt. Het succes is onder meer afhankelijk van de omvang van de groeiplaats, de grondsoort en de mate van bereikbaarheid van de locatie. Veelal dient een combinatie van de verschillende bestrijdingsmethoden te worden toegepast om resultaat te bereiken.
Het beste overzicht van de actuele stand van kennis over bestrijding is te vinden op de site www.bestrijdingduizendknoop.nl, die is opgezet door Stichting Probos in het kader van de praktijkproef bestrijding duizendknoop.
Kunt u aangeven hoe in andere Europese lidstaten wordt omgegaan met Aziatische duizendknopen?
Uit Europees overleg blijkt dat ook andere Europese lidstaten Aziatische duizendknopen ervaren als probleemsoorten, en de bestrijding als zeer problematisch.
Bent u, aangezien er in Nederland en andere Europese lidstaten diverse proeven worden gedaan met uiteenlopende bestrijdingsmethoden, bereid om deze ontwikkeling en uitwisseling van kennis te faciliteren?
Ja, dit gebeurt reeds. Het Ministerie van LNV en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hebben bijgedragen aan de website www.bestrijdingduizendknoop.nl van Stichting Probos. Daarnaast zijn ook sommige provincies gemotiveerd om kennisdeling te faciliteren.
Wat vindt u van het initiatief van Stichting Probos, Aequator Groen & Ruimte en Geofoxx Milieu Expertise, gefinancierd door drie provincies, vier gemeentes, de vereniging van bos- en natuurterreineigenaren en een waterschap, om te komen tot een landelijk protocol voor het omgaan met Aziatische duizendknopen?
Het ontwikkelen van protocollen voor de omgang met Aziatische duizendknopen en in het bijzonder het grondgebruik juich ik toe. Met name het opnemen van goede voorschriften in particuliere contracten rond grondverzet en in bestekken voor bouwprojecten kan een belangrijk hulpmiddel zijn om gebruik van grond waarin resten van duizendknoopwortelstokken zitten te voorkomen, en daarmee verdere verspreiding van de soorten tegen te gaan.
Waarom zijn Aziatische duizendknopen niet opgenomen in de EU-verordening betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (EU-Verordening 1143/2014)?
De EU-verordening Invasieve Uitheemse Soorten is gericht op schadelijke exotische planten en dieren die in (delen van) de Europese Unie schade toebrengen aan de natuur of dit in de toekomst waarschijnlijk gaan doen.
Een aantal Aziatische duizendknopen is in 2015 na uitvoerige discussie niet in EU-verband aangewezen, omdat deze soorten inmiddels al wijdverspreid zijn en opname op de Unielijst geen meerwaarde heeft om introductie en verdere verspreiding te voorkomen. Nederland heeft dat standpunt destijds met de steun van de provincies ook ingenomen. Momenteel bekijkt de Europese Commissie de mogelijkheden om risicobeoordelingen op te laten stellen voor andere soorten duizendknopen.
De Verordening schrijft beperkingen voor tegen verdere verspreiding. Met name door handel en transport te verbieden. Terwijl de wijze waarop de duizendknoop zich verspreidt voornamelijk ligt in onbedoelde verspreiding door verkeerd omgaan met maaisel, wortelstokken en grondverzet. De Verordening biedt hiervoor niet de juiste oplossing, terwijl tegelijk de beperkingen die de Verordening oplegt zeer verstrekkend zijn. Afspraken tussen marktpartijen die met grond werken (in bouw en infrastructuur) kunnen effectiever zijn en minder onnodige kosten met zich meebrengen.
Waarom zijn in Nederland Aziatische duizendknopen niet bestempeld als invasieve exoot op basis van de Wet natuurbescherming, artikel 3.19?
De Wet natuurbescherming biedt de mogelijkheid om invasieve uitheemse soorten op een nationale lijst te zetten (als aanvulling op de Unielijst van de EU). De provincies moeten instemmen met de aanwijzing van soorten onder artikel 3.19 en het zijn de provincies die zorgdragen dat de verspreiding van invasieve exoten zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Aanwijzing van een soort kan alleen plaatsvinden indien kan worden onderbouwd dat de plant schadelijk is voor de inheemse flora en dat is bij de Japanse duizendknoop niet aangetoond. Tot nu toe is het Ministerie van LNV terughoudend in aanwijzing van soorten op een nationale lijst en wordt prioriteit gegeven aan de soorten van de Unielijst.
De meeste problemen met Aziatische duizendknopen worden ervaren binnen de bebouwde omgeving en op terreinen waar grondverzet heeft plaatsgevonden, zoals (spoor)wegbermen en dijktaluds. Waar de soort natuurwaarden aantast, kan gerichte bestrijding plaatsvinden binnen de kaders van het natuurbeleid. De ervaringen binnen het natuurbeleid zijn tot dusverre niet zodanig geweest dat Rijk en provincies een landelijke aanwijzing zoals bedoeld in artikel 3.19 zinvol achtten.
Bent u bereid op Europees niveau te pleiten voor opname van de Aziatische duizendknopen (Japanse, Boheemse, Sachalinse) in de eerdergenoemde EU-verordening betreffende invasieve exoten (EU-Verordening 1143/2014)?
In 2015 is een risicobeoordeling besproken in EU-verband. Deze voldeed niet aan de vereisten van de EU-verordening. Bij de discussie bleek de steun voor opname op de Unielijst bij veel lidstaten te ontbreken. De Commissie oordeelde dat opname op de Unielijst geen meerwaarde bood.
Nederland zou, als sprake is van schade aan de natuur, een wetenschappelijke risicobeoordeling kunnen indienen bij de EU-commissie. Het Ministerie van LNV is echter terughoudend omdat opname van deze soort op de Unielijst uit ecologisch oogpunt niet goed te onderbouwen is en plaatsing op de Unielijst grote gevolgen heeft voor handhaving en controle, bijvoorbeeld voor grondtransporten.
Bent u bereid om, in afwachting van een eventuele opname in de EU-verordening, Aziatische duizendknopen voorlopig aan te wijzen als invasieve exoot volgens artikel 3.19 uit de Wet natuurbescherming?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Bent u bereid het project «Landelijk protocol verspreiding voorkomen van Aziatische duizendknopen» te ondersteunen ten behoeve van een realistisch haalbare aanpak van deze exoot en omdat zoveel partijen hier behoefte aan hebben?
Omdat de Aziatische duizendknoop vooral een probleem is in de bebouwde omgeving, ligt een consistente aanpak van de betrokken partijen zoals I&W, RWS, ProRail, provincies, gemeenten, waterschappen en projectontwikkelaars voor de hand. Zoals aangegeven bij antwoord 6 juich ik daarom het ontwikkelen van protocollen voor de omgang met Aziatische duizendknopen en in het bijzonder voor maaien en grondgebruik toe. Momenteel zijn er al initiatieven van partijen (gemeenten, waterschappen) die in hun opdrachten en contracten voor grondtransporten opnemen dat grond exotenvrij moet zijn. Ook Rijkswaterstaat neemt al maatregelen om bij uitvoering en beheer verspreiding van de Aziatische duizendknoop te voorkomen en is ook aangehaakt bij het opstellen van het landelijke protocol. Ik zie graag dat meer partijen dit voorbeeld volgen en zal deze daartoe ook benaderen.
Voor zover er toch nog handel plaatsvindt in Aziatische duizendknoop ligt het voor de hand dat ook deze handel in Nederland definitief tot een einde komt via afspraken met tuincentra en handel. Ik wil deze partijen vragen zich bij deze beweging aan te sluiten.
Bent u bereid om samen te werken met betrokken partijen om een adequate aanpak te ontwikkelen ten behoeve van preventie van verspreiding, de algemene bestrijding en de bestrijding op kwetsbare plaatsen?
Ja, zie verder mijn antwoord op vraag 11.
Ziet u andere mogelijkheden om deze exoot aan te pakken en schade te beperken? Zo ja, waar denkt u dan aan en hoe denkt u dat in te zetten?
Nee, ik zie geen andere mogelijkheden.
De plannen voor grootschalige zandwinning in het IJsselmeer voor de kust van Friesland |
|
Suzanne Kröger (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de plannen voor grootschalige zandwinning in het IJsselmeer voor de kust van Friesland bij Oudemirdum en het bericht «Waarom de industrie welkom is in een kwetsbaar natuurgebied in Friesland»?1
Ja, ik ben hier bekend mee. De initiatiefnemer is al meer dan 10 jaar hiermee bezig via een open communicatieproces met de omgeving, inclusief meerdere inspraakavonden en een klankbordgroep waarin vertegenwoordigers van de bekende natuurorganisaties, visserij en recreatievaart vertegenwoordigd waren. Dit stond los van de formele inspraak waar mensen gebruik van hebben kunnen maken.
Wie is primair verantwoordelijk voor de besluitvorming hierover, het Rijk, de provincie of de gemeente?
De betrokken overheden hebben allen een eigen verantwoordelijkheid:
Is voldoende meegewogen dat de zandwinning volgens verschillende natuurorganisaties grote gevolgen heeft voor de natuur in de omgeving en ook voor het aangezicht en dus de recreatiewaarde van het gebied?
Deze aspecten zijn meegenomen in de MER en de passende beoordeling. Zie ook vraag 4. Met betrekking tot vragen over hinderaspecten zoals zicht, geluid en licht is aangegeven dat al deze aspecten ten behoeve van de vergunningaanvragen en het bestemmingsplan zijn onderzocht. Bij het indienen van de aanvragen zijn deze aspecten beoordeeld. Het werkeiland ligt op een aantal kilometer uit de kust. Vanaf de kust zijn alleen de grote contouren van het eiland zichtbaar. Details zullen niet zichtbaar zijn. Er is ook een beeldkwaliteitsplan opgesteld waaraan het werkeiland moet voldoen. Het transport van het uit de IJsselmeerbodem gewonnen zand gebeurt met schepen. De aanwezigheid van schepen op het IJsselmeer is een normale waarneming. Aspecten als geluid en licht zijn beschreven in de MER. Voor geluid is er ook nog een geluidsonderzoek uitgevoerd dat onderdeel is van de vergunning. Daarnaast zijn er in de omgevingsvergunning voorschriften opgenomen voor o.a. geluid.
Naar mijn mening heeft een zorgvuldige afweging plaatsgevonden.
Wat zijn de gevolgen voor de waarde van dit Natura2000-gebied en de beschermde vogelsoorten die voedsel zoeken tot een bodemdiepte van 5 meter, als de bodem wordt afgegraven tot een diepte 60 meter?
De voorgenomen ontwikkeling heeft effect op de aanwezige natuurwaarden in het Natura 2000-gebied IJsselmeer. Omdat op voorhand significante effecten niet zijn uit te sluiten, is, conform de Wet natuurbescherming, onderdeel gebiedsbescherming, een Passende Beoordeling uitgevoerd. De Passende beoordeling is opgesteld in het kader van de vergunningaanvraag voor de Wet natuurbescherming, onderdeel gebiedsbescherming én toetst de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De impact van het eiland op (de omgeving van) het IJsselmeer moet zo beperkt mogelijk blijven. Daarom is een zorgvuldige locatiekeuze uitgevoerd en wordt een groot aantal effect beperkende maatregelen in het voornemen geïntegreerd en wordt aan het werkeiland al bij de aanleg ruimte toegevoegd voor landschappelijke inpassing. Specifiek heeft de provincie gekeken of het aanleggen van een werkeiland gevolgen heeft voor watervogels zoals de kuifeend en de fuut. Ook is gekeken naar eventuele gevolgen voor de vissen in het IJsselmeer. De provincie vindt dat het project voldoet aan de Wet natuurbescherming en heeft daarom een «verklaring van geen bedenking» (instemming) afgegeven aan gemeente De Fryske Marren, op grond van de wet natuurbescherming.
Waarom is niet gekozen voor een locatie die veel minder schadelijke gevolgen heeft voor de natuur?
Het rijksbeleid is om zandwinning zoveel mogelijk te laten plaatsvinden in grote rijkswateren. Uit onderzoek blijkt dat het zand in de Noordzee weinig geschikt is als basis voor industriezanden. Bovendien heeft het Noordzeezand als aanvullend probleem dat volledige ontzilting noodzakelijk is. Tenslotte is gebleken dat de kostprijs bij inzet van Noordzeezand minimaal drie keer zo hoog is dan alle andere alternatieven. Ook de benutting van IJsselmeerzand heeft een hoge kostprijs vergeleken met de oorspronkelijke landlocaties. Mede omdat landlocaties op termijn vrijwel niet meer beschikbaar zullen zijn, is de aanvraag van Smals voor het IJsselmeer ingediend, in lijn met het rijksbeleid.
Royal Smals IJsselmeer BV heeft uitgebreid geologisch onderzoek uit laten voeren. Daaruit blijkt dat de huidige locatie zowel t.a.v. de belangen van de stakeholders als met betrekking tot de zandkwaliteit zeer geschikt is. Provincie Fryslân was in een toetsende rol betrokken, voor de Wet natuurbescherming (zie vraag 4). De provincie heeft per brief bevestigd dat het initiatief planologisch in overeenstemming is met de provinciale verordening ruimte.
Wat is het plan voor herstel van natuur en (onderwater-)landschap na afloop van het ontginnen van die 217 hectare over 30 jaar, als we nu al grond tekort komen om de huidige zand-, klei- en grindputten te verondiepen? In hoeverre is de schaal en duur van dit project in lijn met het uitgangspunt, dat bij de planvorming voor ontginning ook het plan voor herstel bekend moet zijn?
Royal Smals IJsselmeer BV is verantwoordelijk voor de ontmanteling en het afgraven van het eiland. Dit wordt in de watervergunning die Rijkswaterstaat verleent vastgelegd. Door de zandwinning ontstaat een put met een oppervlakte van 218 ha en met taluds aflopend naar een diepte van ca 60 meter. De ontgrondingsvergunning legt geen verplichting op voor het opvullen van deze zandwinput maar voorziet wel in monitoring van de effecten en schrijft een nazorgplan voor. Indien de monitoringsresultaten daar aanleiding toe geven kan Rijkswaterstaat ingrijpen en aanvullende maatregelen, waaronder het opvullen van de zandwinput, voorschrijven.
Wat zijn de gevolgen voor de waterwinning van drinkwater in de regio?
De effecten van de zandwinning op de waterkwaliteit zijn uitgebreid in de MER behandeld en in de watervergunning beoordeeld. Conclusie is dat door de zandwinning geen of verwaarloosbare effecten op de drinkwaterkwaliteit te verwachten zijn, ook in tijden van droogte zoals in de afgelopen zomer. De waterkwaliteit maakt onderdeel uit van de watervergunning die door Rijkswaterstaat wordt verleend. Om de kwaliteit van het drinkwater te blijven waarborgen is het monitoren van het water onderdeel van het project en voorgeschreven in de watervergunning. PWN en Rijkswaterstaat zijn van mening dat geen of verwaarloosbare effecten te verwachten zijn van de zandwinning op de drinkwatervoorziening.
Zou u bereid zijn om met de provincie Fryslân in gesprek te gaan? Zo ja, kunt u in dat gesprek benadrukken dat een brede afweging noodzakelijk is waarbij de economische belangen, natuurbelangen en het maatschappelijk draagvlak noodzakelijk zijn voor een gedragen besluit?
Naar mijn mening zijn alle partijen zorgvuldig en transparant omgegaan met de vereiste procedures. Ik zie daarom geen aanleiding om met provincie Fryslân in gesprek te gaan.
Het zogeheten gelijkberechtigingsdossier |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over het zogeheten gelijkberechtigingsdossier?1
Ja.
Bent u bekend met de inhoud van het arrest van het Gerecht inzake vermeende onrechtmatige staatssteun in verband met de gesubsidieerde verwerving of het gratis ter beschikking stellen van natuurterreinen?2
Ja.
Gezien het oordeel van het Europees Hof dat de Europese Commissie formeel onderzoek moet openen naar de Nederlandse staatssteun aan de zogeheten Terrein Beherende Organisaties (TBO's) naar aanleiding van de klacht van de Vereniging Gelijkberechtiging Grondbezitters (VGG), deelt u de mening dat een dergelijk formeel onderzoek ertoe kan leiden dat de TBO's grote bedragen aan staatssteun terug moeten betalen? Zo nee, waarom niet?
De maatregel waar het in deze procedure om gaat, betreft subsidies voor grondverwerving en grondoverdrachten «om niet» aan de TBO’s (hierna: PNB regeling). Het gaat bij de TBO’s in de kern om de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten en de twaalf provinciale landschappen. Door de PNB-regeling konden gronden van ecologische waarde worden verworven, pachtovereenkomsten worden beëindigd en gronden worden aangekocht of geruild die nodig waren voor de vorming van de ecologische hoofdstructuur (het huidige natuurnetwerk Nederland), een kerninstrument voor de bescherming van de biodiversiteit.
De Europese Commissie is tot de conclusie gekomen – op grond van haar bevindingen in het inleidend onderzoek – dat de betrokken steunmaatregel staatssteun inhield, maar dat deze uit hoofde van artikel 106, lid 2, VWEU verenigbaar was met de interne markt.
Het Gerecht van Eerste Aanleg is van oordeel dat de Europese Commissie de formele onderzoeksprocedure ingevolge artikel 108, lid 2, VWEU had moeten openen omdat zij – bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de interne markt – had moeten concluderen dat er ernstige moeilijkheden waren. Het Gerecht komt tot dit oordeel onder meer vanwege de duur van de goedkeuringsprocedure, ook al had die volgens de Europese Commissie met specifieke factoren te maken die als zodanig los staan van de inhoudelijke beoordeling onder het relevante staatssteunkader.
Aan het einde van een formele onderzoeksprocedure kan de Commissie ofwel tot de conclusie komen dat er geen sprake is van staatssteun ofwel een positief besluit nemen waarbij zij de staatssteun wederom verenigbaar verklaart met de interne markt ofwel een negatief besluit nemen waarbij zij tot de bevinding komt dat de staatssteun toch niet met de interne markt verenigbaar is. Alleen in dit laatste geval kan de Commissie besluiten dat de onverenigbare staatssteun teruggevorderd moet worden bij de begunstigden. Overigens oordeelt de Europese Commissie in haar besluit dat natuurbeheer een exclusief sociaal en niet-economisch karakter heeft. De natuurorganisaties voeren evenwel ook beperkte secundaire economische activiteiten uit, zoals de verkoop van hout, waardoor zij aan te merken zijn als ondernemingen in de zin van het staatssteunrecht.
Het Gerecht velt geen inhoudelijk oordeel over het goedkeuringsbesluit van de Commissie. De beschikking heeft een procedureel gebrek. De Commissie heeft de procedurele rechten van de VGG geschonden door niet de formele onderzoeksprocedure naar aanleiding van de VGG-klacht naar de staatssteunmaatregel in te stellen.
Het is aan de Europese Commissie om een nieuw besluit te nemen, mocht zij besluiten tot het openen van de formele onderzoeksprocedure. Uit het goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie uit 2015 blijkt echter duidelijk dat de Europese Commissie dit als verenigbare staatssteun beschouwt. Het is waarschijnlijker dat de Europese Commissie dit, na behandeling van de formele onderzoeksprocedure, wederom als verenigbare staatssteun ziet dan dat zij het als onverenigbare staatssteun gaat kwalificeren. Het is dus nog maar zeer de vraag of dit onderzoek ertoe zal leiden dat TBO’s grote bedragen aan staatssteun terug zouden moeten betalen.
Waarom is indertijd niet vooraf, vóór de verstrekking van staatssteun aan TBO's, bij de Europese Commissie de staatssteun ter goedkeuring gemeld en een goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie afgewacht, te weten de standstill-verplichting?
De begunstigden van de PNB-regeling waren niet-gouvernementele organisaties waarvan de belangrijkste statutaire doelstelling bestaat in het in stand houden en beheren van de natuur. Aangezien hun hoofdactiviteit natuurbeheer is, hetgeen geen marktactiviteit is, en hun secundaire wel economische activiteiten (de verkoop van hout en vlees, de verhuur van jacht- en visrechten en toeristische activiteiten) volledig aan de hoofdactiviteit ondergeschikt waren, is er destijds vanuit gegaan dat de subsidieverlening en de overdracht van grond «om niet» niet als staatssteun was aan te merken. De opbrengsten van de secundaire activiteiten vormden, net als de ontvangen subsidies en andere contributies en donaties van hun leden, een inkomstenbron voor de bekostiging van hun hoofdactiviteit en moesten worden gebruikt om de beheerkosten te dekken. Wanneer de inkomsten hoger waren dan de beheerkosten, moesten deze worden geherinvesteerd in natuurbehoud of worden afgedragen aan de Nederlandse Staat.
Pas met het arrest van 12 september 2013, Duitsland/Commissie (T-347/09, niet gepubliceerd, EU:T:2013:418), waarin het Gerecht heeft vastgesteld dat dergelijke secundaire activiteiten economische activiteiten zijn, werd duidelijk dat de Europese rechter dit onder omstandigheden als staatssteun zou kunnen kwalificeren.
Overigens zijn er ook nu nog argumenten die kunnen worden aangevoerd voor de stelling dat hier geen sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het VWEU.
Hoe hoog schat u het risico in dat TBO’s de gegeven steun moeten terugbetalen? Wat is het geldbedrag dat terugbetaald zou moeten worden?
In het antwoord in vraag 3 heb ik aangegeven dat het nog maar zeer de vraag is of het formele onderzoek ertoe zal leiden dat TBO’s grote bedragen aan staatssteun terug zouden moeten betalen. Om welk geldbedrag het hier zou gaan is onbekend.
Klopt het dat vanwege het niet naleven van de «standstill»-verplichting op de Nederlandse overheid een juridische verplichting rust om in ieder geval de rente over de verleende staatssteun aan de TBO's terug te vorderen, ook als de staatssteun goedgekeurd wordt door de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet? Om welk geldbedrag aan rente zou het gaan?
Uit de rechtspraak van het EU Hof van Justitie blijkt niet of de steunverstrekkende autoriteit van een lidstaat ertoe gehouden is om – zonder daartoe door een besluit van de Europese Commissie of een uitspraak van de nationale rechter gedwongen te zijn – op eigen initiatief reeds rente over de (wel verenigbare) uitgevoerde staatssteun te vorderen. Bovendien blijkt uit de uitspraak van het Gerecht dat er gerede twijfel is over de onverenigbaarheid van de staatssteun.
Om welk geldbedrag aan rente het hier zou gaan is onbekend.
Klopt het dat de VGG aangeboden heeft met de Nederlandse Staat en de TBO’s deze staatssteunkwestie buiten rechte af te wikkelen in ruil voor intrekking van de klacht? Zo ja, waarom is hier niet op ingegaan?
Dit klopt.
Tussen 2013 en 2016 hebben de heren Co Verdaas en Sybe Schaap op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken en IPO en op voordracht van de TBO's en de VGG een bemiddelingspoging gedaan die niet tot resultaat heeft geleid. In 2017 hebben enkele informele, verkennende gesprekken plaatsgevonden tussen de VGG en vertegenwoordigers van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om te bezien of er grond was een nieuwe bemiddelingspoging te starten. Ook deze gesprekken hebben niet tot resultaat geleid.
Vindt u het risico dat de TBO's naar aanleiding van het onderzoek van de Europese Commissie mogelijk grote bedragen aan staatssteun moeten terugbetalen aanvaardbaar?
Zie mijn antwoord bij vraag 3.
Is bovengenoemde uitspraak voor u reden om een leidende rol te gaan spelen in het faciliteren van een schikking tussen de Staat, de VGG en de TBO's? Zo nee, waarom niet?
Gezien het antwoord dat ik op vraag 3 geef, zie ik vooralsnog geen directe aanleiding een leidende rol op mij te nemen in een mogelijke schikking. Wel wil ik bezien of het zinvol is om een voor alle partijen acceptabele en onafhankelijke verkenner in te schakelen die onderzoekt of er perspectief is om vervolg te geven aan eerdere bemiddelingspogingen.
Hoe hoog schat u de kans in dat de Europese Commissie hoger beroep tegen de uitspraak van het Hof gaat aantekenen? Is dat wenselijk? Zo ja, waarom?
Het is aan de Europese Commissie om een hogere voorziening in deze zaak al dan niet in te stellen. Zij kan echter ook besluiten – zonder een hogere voorziening in te stellen – tot het openen van de formele onderzoeksprocedure. Inmiddels is duidelijk dat de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland een hogere voorziening heeft ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht.
De pilot omgevingsmanagement gericht op de aardgaswinning onder de Waddenzee bij Ternaard |
|
Eva Akerboom (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat u een pilot «omgevingsmanagement» bent gestart die gericht is op het betrekken van lokale belanghebbenden bij besluiten over fossiele mijnbouw?
Mijn ambtsvoorganger is in 2016 met een aantal pilots begonnen met het oog op het beter betrekken van omwonenden en andere lokale belangengroepen bij energieprojecten die vallen onder de Rijkscoördinatieregeling (RCR). Doel van deze pilots is om te experimenteren met instrumenten uit de nieuwe Omgevingswet, in het bijzonder de instrumenten die gericht zijn op participatie. Hierbij worden omwonenden en andere belanghebbenden gericht geïnformeerd en betrokken in de voorbereiding van de besluitvorming. Deze inbreng komt als een expliciet en herkenbaar onderdeel terug in de besluitvorming.
In de brief over omgevingsmanagement van 23 januari 2017 (Kamerstuk 31 239, nr. 211) wordt een overzicht gegeven van deze pilots, en is gemeld dat een van deze pilots gaat over de voorgenomen gaswinning rondom Ternaard. De andere projecten zijn Windpark Zeewolde en de netverbinding Hollandse Kust-Zuid. Op deze manier ontstaat er een goed beeld van de uitdagingen bij verschillende energieprojecten en kunnen er tegelijkertijd over en weer lessen geleerd worden.
Klopt het dat u voor deze pilot de voorgenomen gaswinning onder de Waddenzee vanuit het dorp Ternaard heeft geselecteerd?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat bij deze pilot de colleges van burgemeester en wethouders van de eilandgemeenten niet zijn betrokken? Waarom is dat niet gebeurd? Zullen deze colleges van burgemeester en wethouders alsnog betrokken worden bij de pilot? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bij de start van de pilot in Ternaard in 2016 is er een uitnodiging uitgegaan naar de gemeentebesturen in het verwachte effectgebied, met de vraag om deel te nemen en bij te dragen aan de pilot. Het is een afweging van de lokale besturen geweest om wel of niet deel te nemen. De gemeente Ameland heeft gekozen om niet aan de pilot deel te nemen. Er is geregeld contact met alle bij de winning betrokken lokale besturen. Momenteel zijn mij geen signalen bekend dat eilandgemeenten deel zouden willen nemen aan het bestuurlijk overleg. Indien die wens er wel is, dan is daar alle mogelijkheid toe.
Waarom heeft u voor een pilot die gericht is op lokaal draagvlak juist een internationaal erkend UNESCO werelderfgoed uitgekozen?
De gaswinning in Ternaard is uitgekozen als pilot voor omgevingsmanagement omdat juist bij projecten van nationaal en internationaal belang, het lokale belang een zichtbaar en herkenbaar onderdeel van de bestuurlijke afweging moet zijn. Dit onderdeel loopt anders het risico ondergesneeuwd te raken, terwijl het gaat om de mensen die het meest direct leven in en rond het gebied in kwestie.
Kunt u aangeven hoe het nationale en internationale belang van het behoud van de Waddenzee worden meegewogen in deze pilot?
Natuur en milieu is, naast kosten en techniek en omgeving, één van de pijlers voor besluitvorming over de gaswinning bij Ternaard. De effecten op natuur en milieu komen in de besluitvorming terug door het laten uitvoeren van een uitgebreide Milieueffect Rapportage (MER), waar ook het huidige beleid met betrekking tot de Waddenzee onderdeel van is.
Gaswinning onder de Waddenzee vindt plaats met toepassing van het «Hand aan de Kraan»-principe. Dit houdt in dat ik de gaswinning zal beperken of stoppen als dat nodig is om de natuur in het gebied te beschermen. Uitgangspunt is dat de natuurlijke zandtoevoer (sedimentatie) de door de gaswinning veroorzaakte bodemdaling en de zeespiegelstijging kan bijhouden, en dat de natuurlijke kenmerken van de Waddenzee niet worden aangetast.
Als onderdeel van het «Hand aan de Kraan»-principe wordt de beschikbare gebruiksruimte elke vijf jaar aangepast op basis van een geactualiseerd beleidsscenario voor de zeespiegelstijging. In dit beleidsscenario wordt, op basis van de meest recente meetresultaten en de laatst beschikbare klimaatmodellen, steeds een nieuwe inschatting gemaakt voor de zeespiegelstijging voor de periode van de delfstofwinning.
Bent u bekend met de waarschuwingen van de Deltacommisaris en het Wetterskip Fryslân dat het wad zal verdwijnen als gevolg van de steeds verdere stijging van de zeespiegel? Op welke manier worden deze waarschuwingen meegewogen in de pilot?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u lokaal draagvlak voldoende voor het doorzetten van een mijnbouwproject onder een natuurgebied dat van groot nationaal en internationaal belang is?
Het lokaal draagvlak moet blijken aan het eind van het proces, op het moment dat alle plannen en afspraken, waaronder de gaswinning, in samenhang gepresenteerd worden. Hierbij hebben zowel de initiatiefnemer als het ministerie een open houding ten aanzien van eventuele bezwaren of te stellen beperkingen aan de gaswinning.
Kunnen nationale en internationale belangen uw beslissing over het mijnbouwproject nog doen veranderen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De randvoorwaarden uit de Structuurvisie Waddenzee – aangevuld met de beperkingen voor mijnbouwwerken zoals opgenomen in artikel 7a van de Mijnbouwwet – vormen het kader voor mijn afweging. Ik neem daarbij de aanbevelingen uit het bestuurlijk overleg met de mede-overheden in het gebied nadrukkelijk mee in mijn afweging.
Kan het ontbreken van lokaal draagvlak er toe leiden dat de gaswinning onder de Waddenzee via Ternaard wordt gestopt? Zo ja, bent u bereid de gaswinning te stoppen bij het ontbreken van lokaal draagvlak? Zo nee, welk doel dient de pilot?
Bij het vaststellen van lokaal draagvlak gaat het niet om een eenvoudig ja of nee met betrekking tot de voorgestelde gaswinning. Het omgevingsproces is erop gericht vast te stellen welke ontwikkelingen in het gebied voorzien zijn en in hoeverre de gaswinning deze ontwikkelingen in de weg staat, of ontwikkelingen elkaar kunnen versterken, of dat ontwikkelingen plaatsvinden waar gaswinning geen onderdeel van uitmaakt. Deze informatie betrek ik bij mijn uiteindelijk te maken afweging. Het is onder andere deze benadering die Ternaard een pilot maakt.
De berichten ‘De wolf: nuttig dier of overbodige killer?’, ‘En de grootste schapendoder is … misschien wel uw eigen hond’ en ‘Schapenhouders willen dat wolf beschermde status kwijtraakt’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «De wolf: nuttig dier of overbodige killer»?1
Ja.
Klopt het dat er steeds meer wolven vanuit Duitsland naar Nederland komen?
Het klopt dat er in de afgelopen tijd steeds meer signaleringen van wolven in Nederland gedaan zijn. Om hoeveel verschillende wolven dat gaat is niet precies bekend. Wel is bekend dat in het aan Nederland grenzende Nedersaksen het aantal gevestigde roedels gestegen is van 1 in 2011 naar 18 in 2016/17.
Klopt het ook dat dit enkel nog solitaire wolven zijn geweest en dat zich nog geen roedel in Nederland heeft gevestigd?
Ja. Voor zover bekend hebben zich nog geen roedels gevestigd in Nederland en betreffen alle signaleringen zwervende wolven.
Deelt u de mening dat, ondanks het feit dat er incidenten hebben plaatsgevonden waarbij schapen zijn doodgebeten, het een goed teken is dat de natuuromstandigheden dusdanig zijn verbeterd dat de wolf weer is teruggekeerd? Zo nee, waarom niet?
De terugkeer van de wolf in ons land is niet enkel het gevolg van verbeterde natuuromstandigheden. De combinatie van Europese bescherming, veranderend grondgebruik en toename van wilde hoefdieren ligt hier mede ten grondslag aan.
Deelt u de mening van wetenschappers dat de wolf een ontbrekende schakel in het Nederlandse ecologische systeem is geweest? Zo nee, waarom niet?
In het Nederlandse ecosysteem zijn nauwelijks toppredatoren aanwezig. Elk ecosysteem zou idealiter zo natuurlijk mogelijk in balans zijn. In de natuur zorgen toppredatoren voor het in stand houden van het natuurlijk evenwicht door het in toom houden, maar niet uitroeien, van de stand van hun prooidieren. Dat geldt in zee voor bijvoorbeeld haaien en op het land voor grote roofdieren zoals beren, katachtigen en wolven. Tegelijk brengen toppredatoren weer andere vraagstukken met zich mee. Bijvoorbeeld ten aanzien van schadepreventie en veiligheid voor vee. Dit heeft onder andere geleid tot het Operationeel Draaiboek Wolf, waarvan fase 1, dat gaat over zwervende wolven, in 2016 is vastgesteld. In fase 2 van dit operationeel draaiboek wordt ingegaan op de consequenties van eventuele permanente vestiging van wolven in Nederland. Onderdelen daarvan zijn de wettelijke bescherming van wolven, mogelijkheden voor schadepreventie en intensieve monitoring. Over fase 2 vindt volgens planning nog dit jaar door de provincies besluitvorming plaats.
Wist u dat de aanwezigheid van de wolf het ingrijpen van de mens in de wilde natuur theoretisch gezien overbodig zou maken en deelt u daarom de mening dat als ervoor wordt gekozen de natuur zijn gang te laten gaan, de aanwezigheid van wolven weleens een oplossing kan bieden voor de onbalans van ecosystemen in natuurgebieden zoals de Oostvaardersplassen? Zo nee, waarom niet?
De schaal van een natuurgebied als de Oostvaardersplassen staat niet in verhouding tot de schaal van het territorium van wolvenroedels zoals deze bekend zijn uit Midden-Europa (150–300 km2). Het Oostvaardersplassengebied is naar verwachting veel te klein voor een duurzame populatie wolven.
Wist u dat er veel manieren zijn om incidenten met schapen te voorkomen, bijvoorbeeld door de schapen ’s nachts op stal te zetten, stroomdraad te plaatsen en goed getrainde honden in te zetten?
Ja, dat is mij bekend. Volgens BIJ12/Faunafonds zijn dit goede manieren om incidenten met schapen te voorkomen.
Wist u ook dat de schade door wolven vele malen lager is dan de schade door andere diersoorten? Wist u bijvoorbeeld dat honden jaarlijks veel meer schapen doden?2
Ja, al kan de impact van de aanval door een wolf bij betrokkenen groter zijn.
Deelt u daarom de mening dat er in eerste instantie altijd gepleit moet worden voor een vreedzame omgang met wolven? Zo nee, waarom niet?
Sinds 2014 is de wolf aangewezen als beschermde inheemse diersoort. Deze aanwijzing heeft onder andere tot gevolg dat het verboden is de wolf te vangen of te doden. Provincies kunnen ontheffing van dit verbod verlenen, bijvoorbeeld ten behoeve van de openbare veiligheid. De omgang met de wolf is derhalve primair gericht op bescherming.
Deelt u ook de mening dat, ondanks het feit dat er incidenten hebben plaatsgevonden waarbij schapen zijn doodgebeten, de overheid alleen mag ingrijpen bij agressie jegens mensen? Zo nee, waarom niet?
Gezien de status van beschermde soort is het beleid, zoals dat door de provincies wordt uitgevoerd, primair gericht op bescherming. In het operationeel draaiboek wolf is een afwegingskader opgenomen waaruit duidelijk wordt onder welke omstandigheden van deze bescherming kan worden afgeweken. Dat kan gevaar voor mensen zijn, maar ook andere redenen, zoals dierziekte. Dit vigerende afwegingskader is te vinden in tabel 1 van het operationeel draaiboek wolf fase 1. Zie link https://www.bij12.nl/assets/Operationaal-draaiboek-wolf-fase-1.pdf
Kent u het bericht «Schapenhouders willen dat wolf beschermde status kwijtraakt»?3
Ja.
Gezien het feit dat er nog veel manier zijn om incidenten met wolven te voorkomen en schapenhouders daarnaast vergoedingen krijgen voor de schade die zij oplopen via het Faunafonds, deelt u dan de mening dat het zeer ongewenst zou zijn als wolven de beschermde status zouden kwijtraken? Zo nee, waarom niet?
De bescherming van planten en dieren vloeit in de eerste plaats voort uit (internationale) afspraken om uitsterven van soorten te voorkomen. Nederland heeft zich internationaal verbonden aan doelstellingen om de biodiversiteit te behouden en te herstellen. De wolf is een onderdeel van de Europese biodiversiteit en beschermd in het kader van de EU-Habitatrichtlijn en de Nederlandse Wet natuurbescherming. De beschermde status van de wolf zal, evenals dat voor andere soorten geldt, steeds beoordeeld worden op de vraag of een soort in een gunstige staat van instandhouding verkeert. Deze status laat onverlet dat in bepaalde situaties door de provincie ontheffing verleend kan worden om maatregelen te treffen voor het beheer van de wolf.