Het artikel ‘Energielabels vaak onjuist, online winkels vaak helemaal geen label’ |
|
Simon Geleijnse (50PLUS) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Energielabels vaak onjuist, online winkels helemaal geen label»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het bericht dat volgens de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij ruim één op de vijf huishoudelijk apparaten het energielabel niet correct is en dat in deze gevallen het apparaat meestal minder zuinig is dan aangegeven?
Het is belangrijk dat consumenten kunnen vertrouwen op de juistheid van de labels. Het onderzoek van de NVWA kijkt met name naar producten waarvan al het vermoeden bestaat dat het label niet correct is. Dit onderzoek is risicogericht. De producten zijn hiermee niet willekeurig gekozen. Met dat gegeven in het achterhoofd lijkt er verbetering te zijn in vergelijking met eerder risicogericht onderzoek van de NVWA over de periode 2013–2014. Toen was circa 40 procent van de energielabels onjuist. Ik deel de bevinding dat er ruimte is voor verdere verbetering.
Hoe oordeelt u over het bericht dat volgens de NVWA bij webwinkels het wettelijk verplichte energielabel meestal afwezig is?
Het gegeven dat energielabels minder aanwezig zijn in webwinkels is mij bekend. Ik ben bezig om dit te verbeteren. Dit doe ik onder meer met een wetswijziging om de handhavingsmogelijkheden van de NVWA efficiënter te maken. Ik steun de NVWA in hun voornemen om, hierop vooruitlopend, al in 2019 sterker in te zetten op handhaving bij webwinkels en internetinspecties. Ook in Europees verband speelt er veel. Mede op voorspraak van Nederland is in Europese wet- en regelgeving vastgelegd dat producenten op termijn verplicht worden om alle informatie over hun labels te uploaden in een digitale productdatabank. Hier kunnen webwinkels gebruik van maken. Ook zijn internethosters binnenkort verplicht om webwinkels te wijzen op de verplichting om het energielabel en het productinformatieblad te laten zien. De NVWA ziet hierop toe.
Hoe oordeelt u over het bericht dat bedrijven vermoedelijk vaak niet op de hoogte zijn van de bestaande regels omtrent energielabels voor huishoudelijke apparaten?
De informatieverstrekking richting bedrijven verloopt via meerdere kanalen. Bedrijven worden in eerste instantie via hun brancheorganisatie geïnformeerd over de regels en de verplichting om een energie label te plaatsen. De NVWA verstrekt ook informatie over de regels omtrent energielabels voor huishoudelijke apparaten. Verder is de informatie over energielabels beschikbaar voor consumenten op de website van Milieu Centraal. Met nieuwe Europese regels wordt het verplicht dat leveranciers hun technische dossiers betreffende het energielabel gaan uploaden in een online EU-databank. Dit vereenvoudigt de situatie ook voor handelaren als webwinkels, aangezien zij de informatie kunnen overnemen uit de databank. Ook worden webwinkels dus binnenkort door hun internethosters op de verplichting gewezen om het energielabel op hun website te laten zien.
In het kader van Europees beleid rond energielabels wordt een EU-brede communicatiecampagne opgezet om energielabels breder bekend te maken, waarbij de Europese Commissie gezamenlijke kernboodschappen aanbeveelt aan de lidstaten. 2 Dit in het kader van de aanstaande herschaling van energielabels voor huishoudelijke producten in 2021.3 Deze campagne vindt zo nodig in samenwerking plaats met leveranciers en handelaren.
Welke acties worden ondernomen om deze regels snel beter bekend te maken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid hier prioriteit aan te geven, aangezien met een juist energielabel de consument een beter geïnformeerde keuze kan maken, bijvoorbeeld om zo het zuinigste product te kunnen kiezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de opvatting dat energielabels voor huishoudelijke producten een goede manier zijn om consumenten te informeren over hun energieverbruik en energielabels leveren zo een belangrijke bijdrage aan het besparen van energie. De informatiepositie van de consument moet ook worden versterkt. Dit gebeurt onder meer via de aanstaande verplichting voor producenten en leveranciers van nieuwe als bestaande huishoudelijke apparaten als wasmachines, afwasmachines, koelkasten, ovens, televisies en airconditioners om de energielabels en achtergronddocumentatie online beschikbaar te stellen in een digitale Europese product databank. Daarnaast zal per 2021 gefaseerd worden overgegaan tot een vereenvoudiging van de energielabels die de keuze voor consumenten gemakkelijker moeten maken. De A+++, A++ en A+ labels zullen dan niet meer worden uitgegeven en worden vervangen door een A-G schaal. Producenten zullen daarbij tevens worden uitgedaagd om energie-efficiënter te produceren doordat zij in eerste instantie niet direct in de A-klasse van de A-G schaal kunnen worden geplaatst.
Deelt u de mening dat het belangrijk is hier prioriteit aan te geven, omdat energiebesparing een belangrijk onderdeel is van de energietransitie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze zou u vorm willen geven aan de wens van de NVWA om graag de wet gewijzigd te zien zodat zij strenger kunnen optreden? Hoe denkt u over deze wens?
Op dit moment heb ik het voornemen om door middel van een wetswijziging de handhavings- en sanctioneringsmogelijkheden van de NVWA uit te breiden opdat de NVWA effectiever en efficiënter haar toezichthoudende taak kan uitoefenen. Deze wijziging ziet niet zozeer op een verzwaring in de bestaande sanctionering maar in de mogelijkheid dat de NVWA bij geconstateerde overtredingen ook de bevoegdheid heeft een bestuurlijke boete te kunnen opleggen en zo eenvoudig en snel te kunnen reageren op overtredingen (een «lik-op-stuk-beleid»). Deze wijziging is in nauw overleg met de NVWA voorbereid. Het daarvoor noodzakelijke wetsvoorstel komt uw Kamer later dit jaar toe.
Wordt er een zwaardere sanctionering overwogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Antwoorden op eerdere vragen inzake het tracé van buizen voor ondergronds transport van gevaarlijke stoffen |
|
Jessica van Eijs (D66), Erik Ronnes (CDA), Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden van 22 oktober 2018 op de Kamervragen over het tracé van buizen voor ondergronds transport van gevaarlijke stoffen?1
Ja.
Wat is de actuele stand van zaken met betrekking tot het buisleiding tracé? Wat is er sinds de beantwoording van de vorige Kamervragen op 22 oktober 2018 precies gebeurd? Wanneer kunnen de bewoners, de betrokken medeoverheden en de Kamer een besluit verwachten?
Het besluit is in deze brief bijgevoegd. Sinds de beantwoording van de Kamervragen op 22 oktober 2018, heeft mijn ministerie overleg gevoerd met de direct belanghebbenden. Aan Rijkswaterstaat is gevraagd om MER-experts te laten beoordelen of de milieustudies voldoende waren voor het definitief kunnen vaststellen van de indicatieve tracés die in deze studie waren betrokken. Daarnaast inventariseert mijn ministerie in het kader van een Wobverzoek uit documenten die waren gearchiveerd vanaf 2008 de stukken die conform het verzoek en op basis van de Wob geheel niet, gedeeltelijk of geheel openbaar gemaakt zullen worden. Het besluit hierover volgt op korte termijn en zal ook naar uw Kamer worden gestuurd.
Welke signalen heeft u ontvangen van onder andere de betrokken provincies en gemeenten voor het voornemen om dit indicatief buisleiding tracé te laten staan in de Structuurvisie Buisleidingen terwijl eerder de verwachting is gewekt dat dit tracé van tafel zou zijn?
In het ontwerp van de Structuurvisie dat in 2011 ter inzage is gelegd, is het tracé Laarbeek-Echt/Susteren, zoals die op hoofdlijnen was aangegeven in het Structuurschema Buisleidingen van 1985, niet opgenomen. In zienswijzen van de partijen Port of Rotterdam, Chemelot, Petrochemical Pipelines Services en VNO-NCW, is gepleit voor het (weer) opnemen van dit tracé. Op basis van de in die zienswijzen aangevoerde argumenten is gekozen om het tracé op te nemen in de Structuurvisie Buisleidingen 2012–2035 als «indicatief» tracé. Daarbij is de opgave aangegeven dat de precieze ligging van dit tracé op basis van onderzoek en overleg zal worden vastgesteld. Dat proces is in 2012 gestart. Daarna is er geen verwachting gewekt dat het tracé van tafel zou zijn.
De provincie Noord-Brabant en de gemeenten uit Noord-Brabant-oost en Midden-Limburg hebben mij in hun brief van 14 december 2018 gevraagd om zorgvuldig tot besluitvorming te komen over het tracé Laarbeek-Echt/Susteren en daarbij de nut en noodzaak te betrekken.
Hoe staat het met de nog te volgen zienswijzeprocedure die voorzien was voor de eerste periode van 2019?
In mijn antwoorden van 22 oktober 2018 heb ik aangegeven welke stappen nodig zijn om tot vaststelling van een indicatief tracé te kunnen komen. Op dat moment was te voorzien dat de bij die procedure horende zienswijzeprocedure, niet eerder dan in de eerste periode van 2019 kon worden gestart. In mijn bijgaande brief heb ik aangegeven welke stappen ik daarna heb gezet en welke aanpak ik heb gekozen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om de bewoners die nu al lang in onzekerheid zitten nog veel langer in onzekerheid te laten door het indicatief tracé voor nog langere tijd als indicatief tracé in de Structuurvisie Buisleidingen laten staan?
Ik deel de mening dat het voor burgers, bedrijven en de betrokken overheden het meest wenselijk is, als er een definitief besluit genomen zou zijn over het indicatieve tracé Laarbeek-Echt-Susteren. Zoals ik in mijn brief heb aangegeven, is er op dit moment onvoldoende informatie om het tracé definitief vast te stellen. Daarbij zal ik rekening dienen te houden met nieuwe opgaven voor het transport in het nationale netwerk buisleidingen die voortkomen uit de energietransitie de komende jaren en die bepalend zijn voor de nut en noodzaak van het tracé. Daar kan ik niet op vooruitlopen. In mijn brief heb ik aangegeven dat ik het in 2012 in gang gezette proces stop zet. Ik betreur dat, maar zorgvuldigheid is geboden richting alle belanghebbenden.
Daarbij wil ik in ieder geval voorkomen dat een prematuur besluit, achteraf zal moeten worden teruggedraaid.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat bewoners moeten verhuizen of een deel van hun terrein niet mogen gebruiken, zeker aangezien ze niet uitgekocht/ onteigend worden omdat het «slechts» een reservering betreft? Zo nee, waarom niet?
De Structuurvisie Buisleidingen bindt juridisch alleen het Rijk en niet andere overheden. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is ten aanzien van vastgestelde tracés voor gemeenten de verplichting opgenomen om bij bestemmingsplannen die het geldende bestemmingsplan wijzigen, geen nieuwe activiteiten toe te laten die de realisatie van een leidingenstrook belemmeren. Deze verplichting geldt niet voor indicatieve tracés. Verhuizen of het niet mogen gebruiken van een deel van het terrein, is in het geval van een indicatief tracé dus niet aan de orde.
Kunt u aangeven waarom het indicatieve tracé Laarbeek-Echt-Susteren nog steeds als indicatief tracé genoemd staat in de Structuurvisie Buisleidingen? Kunt u hierbij specifiek ingaan op de ontwikkelingen van de Zuidoost vervoercorridor Rotterdam-Venlo/grens met Duitsland, de druk op het goederenvervoer per spoor door onder andere Helmond, de druk op de snelweg A67?
In de afgelopen 6 jaar is gepoogd het indicatieve tracé Laarbeek-Echt/Susteren als definitief tracé vast te stellen. In mijn brief heb ik aangegeven waarom ik deze procedure nu stop zet. Dat is de reden dat het indicatieve tracé indicatief blijft in de Structuurvisie.
In de MIRT studies voor de Zuidoost corridor wordt gekeken hoe de druk van het goederenvervoer per spoor, en weg, kan worden opgevangen. Daarin spelen buisleidingen als vervoersmiddel een rol. Deze studie zal binnenkort worden afgerond waarbij opties en handelingsperspectieven worden geschetst.
Uit de contacten die mijn ministerie heeft opgenomen met de belanghebbende partijen, blijkt dat het bedrijfsleven, in tegenstelling tot de overheden in de regio waarmee is gesproken, de verbinding tussen Laarbeek-Echt/Susteren nog steeds van belang vindt.
Bent u bereid om het indicatieve tracé uit de Structuurvisie Buisleidingen te schrappen? Zo nee, waarom niet? Zo nee, bent u dan wel bereid om een maatschappelijke kosten en baten analyse te laten uitvoeren naar het indicatieve tracé? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief heb ik aangegeven waarom ik het tracé Laarbeek-Echt/Susteren niet zal schrappen. Het is evenmin opportuun om speciaal voor dit indicatieve tracé een Maatschappelijke Kosten Baten Analyse (MKBA) uit te voeren. De te beoordelen baten zijn immers afhankelijk van de nog te verkennen ontwikkelingen en opgaven als gevolg van het (ontwerp) Klimaatakkoord en de energietransitie. In mijn brief heb ik aangegeven dat ik het nationaal belang van buisleidingen wil betrekken bij de Verkenning die onder leiding van het Ministerie van EZK wordt gestart voor het Nationaal Programma Energiesysteem.
Wat is de rol van de Kamer ten aanzien van het indicatieve buisleidingentracé Laarbeek-Echt-Susteren? Wanneer kan de Kamer zich hier over uitspreken?
Een indicatief tracé kan niet als definitief tracé worden vastgesteld zonder overleg daarover met de Kamer. Mijn besluit zoals aangegeven in mijn brief, betekent dat de indicatieve tracés niet als vast te stellen tracés aan de Kamer zullen worden aangeboden en daardoor niet de status kunnen krijgen van definitief tracé. De Kamer zal worden geïnformeerd over het Nationaal Programma Energiesysteem en de Verkenning die daarvoor start.
Wat is de rol (zeggenschap en verantwoordelijkheden) van de betrokken gemeentes en provincies? Zijn er reeds afspraken gemaakt met de provincies Noord-Brabant en Limburg met betrekking tot de procedure? Zo ja, hoe luiden die afspraken?
Indien de Verkenning van het Nationaal programma Energiesysteem aanleiding geeft nader onderzoek te doen naar de effecten van de indicatieve tracés, zullen de provincies Noord-Brabant en Limburg daarbij worden betrokken. In een gesprek met mijn ministerie heeft de provincie Noord-Brabant gevraagd om ook aandacht te geven aan de governance en sturing van de opgave van buisleidingen. Dit zal worden betrokken bij de genoemde Verkenning.
Kunt u aangeven wanneer u de brief van 6 november 2018 van Bewonersteam Buizen Brandevoort kunt beantwoorden? Kunt u, zoals eerder al door de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken aan u is verzocht, een afschrift van deze reactie aan de Kamer doen toekomen?
De genoemde brief die het Bewonersteam Buizen Brandevoort aan u heeft gestuurd is beantwoord. Een afschrift treft u hierbij aan2.
Het bericht ‘Angst voor lekken giftige stoffen uit 30 miljoen kilo munitie in Oosterschelde: ‘Er moet echt wat gebeuren’’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Angst voor lekken giftige stoffen uit 30 miljoen kilo munitie in Oosterschelde: «Er moet echt wat gebeuren»»?1
Ja.
Kunt u toelichten welke Minister verantwoordelijk is voor oude oorlogsmunitie die door Nederland op de zeebodem is gedumpt voor Zierikzee en in de Noordzee?
Op 19 februari 1946 heeft een vergadering van betrokken ministers onder leiding van de Minister-President de ministers van Marine en Oorlog belast met het opruimen van de in Nederland achtergebleven Duitse en Engelse munitie. Een deel van de munitie is op land tot ontploffing gebracht, een ander deel is op vier locaties in de Noordzee en de Oosterschelde gestort. Het storten van de munitie in diep water is op 2 juli 1946 vergund door het Ministerie van Openbare Werken en Wederopbouw en heeft plaats gevonden in de periode 1945–1967. Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft de vergunning in 1981 ingetrokken omdat er vanaf 1967 geen munitie meer gestort is.
De verantwoordelijkheid voor de waterkwaliteit van de rijkswateren in Nederland is belegd bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Rijkswaterstaat monitort regelmatig de waterkwaliteit in de nabijheid van de munitiestortplaatsen. De Circulaire Vliegtuigberging (Staatscourant nr. 54987 d.d. 19 oktober 2016) beschrijft onder andere de verantwoordelijkheden bij het opsporen en ruimen van conventionele explosieven. Defensie kan op verzoek van een burgemeester, de veiligheidsregio of Rijkswaterstaat steun en expertise verlenen bij het onderzoek naar munitie in de (zee)bodem. Indien tot ruiming wordt besloten, dan kan dit alleen door de Explosieven Opruimings Dienst Defensie (EODD) worden uitgevoerd of door de Mijnendienst van de Koninklijke Marine.
Hoe waarschijnlijk acht u de kans dat de door Nederland gedumpte oude oorlogsmunitie risico’s veroorzaakt voor natuur, milieu en de volksgezondheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanaf 1998 zijn er in opdracht van Rijkswaterstaat en het Ministerie van Defensie vijftien onderzoeken door het Rijksinstituut voor Kust en Zee (RIKZ), TNO, Imares/Wageningen UR en het bureau Adede Search & Recovery uitgevoerd naar de mogelijke risico’s als gevolg van de aanwezigheid van de munitiestortplaatsen in Nederland. Er is onderzoek gedaan naar de kans op spontane ontploffing van de gestorte munitie en van ontstekers, naar de waterkwaliteit en de staat van de waterbodemfauna in de directe omgeving van de munitiestortplaatsen en naar de eventuele aanwezigheid van energetische stoffen en zware metalen in schelpdiervlees. De resultaten en conclusies uit de onderzoeken zijn aan de Kamer gerapporteerd, voor het laatst in de brief van 28 mei 2015 (Kamerstuk 27 625, nr. 339). Op basis van de resultaten van deze onderzoeken door deze onafhankelijke onderzoeksinstituten achten wij de kans op schade aan natuur, milieu en volksgezondheid bijzonder klein.
De onderzoeken hebben aangetoond dat de kans op spontane ontploffing
praktisch nihil is omdat de ontstekers destijds uit de munitie zijn gehaald. Bovendien is massadetonatie van de munitie door het grote verspreidingsoppervlak (bijna 100 hectare) uitgesloten. Het onderzoek in 2003 naar ontstekers, die apart van de munitie zijn gestort, toonde aan dat van de 100 onderzochte ontstekers er na drie jaar blootstelling aan zeewater geen enkele meer functioneerde.
Er zijn in deze onderzoeken geen negatieve effecten op het milieu aangetoond en ze worden ook niet verwacht, omdat de corrosie van de gestorte munitie een buitengewoon traag proces is dat honderden jaren zal duren. TNO schat die periode in tussen de 300 en 500 jaar. De daarbij vrijkomende metalen en andere stoffen komen, mede door de stroming ter plaatse, in een langzaam tempo en sterk verdund in het water. Het onderzoek in 2015 naar de waterkwaliteit direct boven de munitiestortplaats laat voor metalen zeer lage waarden zien. De waterkwaliteit ter plaatse blijkt vergelijkbaar te zijn met die op het reguliere meetpunt in de Oosterschelde bij Wissenkerke. Energetische stoffen zijn in de watermonsters niet aangetroffen. Het onderzoek naar de waterkwaliteit boven de munitiestortplaats wordt in 2019 door Rijkswaterstaat herhaald. Dit onderzoek is inmiddels gestart en de uitkomsten worden in het voorjaar 2020 verwacht.
Het onderzoek (2015) naar de aanwezigheid van energetische stoffen en zware metalen in schelpdiervlees uit de Oosterschelde in de nabijheid van de munitiestortplaats laat zien dat de concentraties lager zijn dan de risiconiveaus voor voedselveiligheid en voor de ecologie.
Bij een aantal van de tot nu toe uitgevoerde onderzoeken hebben duikers verschillende soorten munitie naar boven gebracht. Afhankelijk van de mate van afdekking is een deel van de munitie al sterk aangetast en er komt er dus energetisch materiaal uit de munitie vrij. Toch worden – als gevolg van het lage tempo van de corrosie en de passage van miljoenen liters water per dag over de munitiestortplaats – noch in de watermonsters noch in het oestervlees energetische stoffen aangetroffen. Vanzelfsprekend vinden wij het van belang de waterkwaliteit in de omgeving van de munitiestortplaats periodiek te blijven monitoren, zoals ook dit jaar weer wordt gedaan.
Deelt u de zorgen van bomexperts en milieuorganisaties dat de ruim 30 miljoen kilo aan oude oorlogsmunitie in de aankomende jaren gaat lekken, met desastreuze gevolgen voor het milieu en het ecosysteem in de zee? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten welke stappen Nederland zet om te voorkomen dat oude oorlogsmunitie op de zeebodem ecologische schade veroorzaakt en de volksgezondheid in gevaar brengt?
Gezien de hierboven genoemde resultaten ligt voortzetting van de periodieke monitoring het meest voor de hand. In de periode 2002–2004 is afdekking van het munitiestort met een laag zand en grind overwogen omdat daarmee het tempo van het vrijkomen van metalen en energetische stoffen nog verder wordt vertraagd. Er is toen niet voor deze optie gekozen omdat er geen verhoogde concentraties in het water werden aangetroffen.
Op 12 april jl. hebben de gemeente Schouwen-Duiveland, het Nationaal Park Oosterschelde en Rijkswaterstaat een bijeenkomst georganiseerd met alle belanghebbenden in de Oosterschelde regio, waarbij Defensie ook aanwezig was. Er is daar afgesproken de informatievoorziening aan de regio over de tot nu toe ondernomen activiteiten rond de munitiestortplaats te versterken. Rijkswaterstaat en Defensie zullen daartoe gezamenlijk een samenvattend overzicht maken van alle in het verleden aan de Tweede Kamer aangeboden onderzoeksrapporten en Kamerbrieven. Daarnaast zal de monitoringsfrequentie en -methodiek boven de munitiestortplaats worden bezien en zullen de mogelijk te nemen maatregelen bij een eventuele stijging van de gemeten concentraties zware metalen en energetische stoffen worden geactualiseerd.
Deelt u de mening dat Nederland waar mogelijk zijn verantwoordelijkheid dient te nemen en oude oorlogsmunitie op zeebodems, gestort door Nederland, dient op te ruimen? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De aanleg van glasvezel op het platteland |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Glasvezelmarkt in vizier ACM na «pesterijen» KPN»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat vanwege het toenemende belang van snelle internetverbindingen en het toekomstbestendig maken daarvan, dat glasvezel een belangrijke rol heeft in heel Nederland? Zo nee, waarom niet?
Voldoende beschikbare, betrouwbare en snelle internetverbindingen zijn een voorwaarde voor een volwaardige deelname van burgers en bedrijven aan de Nederlandse economie en samenleving. De onderliggende technologie waarmee snel internet wordt aangeboden is daarbij van ondergeschikt belang. Daar waar snel internet over bestaande netwerken niet geleverd kan worden, kan de aanleg van glasvezel een goede oplossing zijn.
Deelt u de mening dat glasvezelverbindingen kunnen bijdragen aan de concurrentiepositie van Nederland en dat burgers en bedrijven diensten kunnen afnemen die bij hun behoeften aansluiten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, goede digitale connectiviteit is essentieel voor de concurrentiepositie van Nederland. Het is dan ook de kabinetsdoelstelling dat in 2023 alle huishoudens in Nederland over een vaste internetverbinding van tenminste 100 Mbps beschikken. Glasvezel is één van de technologieën die snel internet mogelijk maken.
Deelt u ook de mening dat burgers en bedrijven op het platteland, inclusief de buitengebieden van gemeenten, glasvezelverbindingen zouden moeten kunnen krijgen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, niet per definitie. Conform onze nationale doelstelling moet elke burger en bedrijf in 2023 de beschikking hebben over internet met een snelheid van tenminste 100 Mbps maar daarvoor is niet in alle gevallen perse glasvezel nodig. Deze snelheid kan namelijk ook met andere technologieën worden gerealiseerd, zoals het opwaarderen van het kopernetwerk of met een coaxverbinding. Glasvezel is een middel en niet het doel op zich.
Deelt u de mening dat als een bedrijf plannen heeft om ook dunbevolkte gebieden te gaan voorzien van glasvezel, dat dit de voorkeur zou moeten hebben boven plannen van een bedrijf dat slechts dichtbevolkte gebieden wil «verglazen»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de markt om keuzes te maken waar en onder welke voorwaarden er glasvezel wordt aangelegd. Het is vervolgens aan de burger om te kiezen naar welk aanbod zijn of haar voorkeur uitgaat.
Bieden wet- en regelgeving nu de mogelijkheid om voorrang te geven aan plannen voor het aanleg van glasvezel in een hele gemeente inclusief de buitengebieden boven plannen die zich slechts op het dichtbevolkte deel van een gemeente richten? Zo ja, welke mogelijkheid betreft dit? Zo nee, waarom niet en acht u het zinvol om dergelijke wet- en regelgeving te ontwikkelen?
Nee. Aanbieders mogen vrij met elkaar concurreren naar de gunst van klanten. Die concurrentie heeft ervoor gezorgd dat Nederland internationaal koploper is met een hoogwaardige digitale infrastructuur. Dat is een goede zaak.
Bent u bereid om belemmeringen uit de (mededingings)wetgeving weg te nemen om bewonersinitiatieven en gemeenten meer ruimte te geven voor het aanleggen van glasvezelverbindingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Ik zie op dit moment geen noodzaak om de bestaande mededingingswetgeving aan te passen. Samen met de ACM blijf ik de ontwikkelingen uiteraard nauwlettend volgen. Wel zie ik dat de Europese staatssteunregels aanpassing behoeven, omdat zij in de praktijk moeilijk toepasbaar zijn. Ik wil graag meer ruimte voor het bieden van staatssteun door lokale overheden creëren. Decentrale overheden worden onder andere via de website samensnelinternet.nl en het kennisplatform snel internet geïnformeerd over staatssteunregels.
Deelt u de mening dat de aanleg van twee glasvezelnetten in (gedeelten) van gemeenten niet kosteneffectief is en dat dit voorkomen zou moeten worden? Zo ja, waarom en welke mogelijkheden bestaan er om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan marktpartijen om te besluiten wat zij kosteneffectief achten en wat niet.
Ik juich het echter niet toe als meerdere vraagbundelingstrajecten in hetzelfde gebied tegelijk lopen en daardoor het minimale aantal huishoudens voor een rendabele investering bij alle trajecten niet gehaald wordt. Het resultaat kan namelijk zijn dat er wel voldoende interesse is in glasvezelaansluitingen bij consumenten en bedrijven, maar dat partijen zich allemaal terugtrekken. Partijen kunnen ervoor kiezen de uitrol toch door te zetten ook al is de vraagbundeling niet gehaald of samen te werken aan de uitrol in het betreffende gebied zoals op een aantal plaatsen al gebeurt.
Welke aanvullende maatregelen bent u bereid te gaan treffen om ervoor te zorgen dat in heel Nederland de toegang tot en beschikbaarheid van snel internet wordt gewaarborgd?
In juli van het vorig jaar heb ik het Actieplan Digitale Connectiviteit2 gepresenteerd met 42 acties, waaronder de ontwikkeling van een breedbandkaart (om de voortgang van de Nederlandse vaste infrastructuur te monitoren), om ervoor te zorgen dat Nederland koploper blijft met een hoogwaardige digitale infrastructuur en iedereen toegang heeft tot snel internet. Ik heb er vertrouwen in dat we die doelstelling zullen halen. Ik blijf dit nauwlettend volgen en zal de Kamer zoals toegezegd in het Algemeen Overleg Telecommunicatie op 17 oktober 20183 jaarlijks over de voortgang rapporteren. De eerste voortgangsrapportage ontvangt de Kamer eind dit jaar.
Kunt u bovenstaande vragen voor het aanstaande algemeen overleg Telecommunicatie op 4 april 2019 beantwoorden?
Ja, ik heb deze vragen hierbij voor het Algemeen Overleg Telecommunicatie op 4 april beantwoord.
De doorrekeningen van het Klimaatakkoord |
|
Martin van Rooijen (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat er volgens de doorrekening van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) gerekend wordt met een «maatschappelijke discontovoet» van 3%?1
Ja.
Klopt het dat de klimaatinvesteringen, zoals omschreven in de doorrekening van het PBL, gebonden zijn aan restricties waardoor deze investeringen veel minder gespreid kunnen worden dan beleggingen door pensioenfondsen?
In algemene zin klopt het dat pensioenfondsen kunnen beleggen in meer categorieën dan klimaat en in andere landen dan Nederland en derhalve meer spreiding kunnen bewerkstelligen.
Klopt het dat de risico’s bij beleggingen met veel restricties en weinig spreiding doorgaans groter zijn dan bij beleggingen met minder restricties en veel spreiding? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het klopt dat dit doorgaans het geval is.
Kunt u toelichten waarom het volgens u toch logisch is dat er bij klimaatinvesteringen gerekend mag worden met een maatschappelijke discontovoet van 3%, terwijl pensioenfondsen moeten rekenen met een risicovrije discontovoet van om en nabij 1,5%?
Bij berekening van de nationale kosten van het Klimaatakkoord rekent het PBL met de maatschappelijke discontovoet, zoals vastgesteld door het kabinet (Kamerstuk 29 352, nr. 6) op basis van het advies in het rapport van de Werkgroep discontovoet 2015 ten behoeve van het uitvoeren van maatschappelijke kosten baten analyses (MKBA’s). Deze bedraagt 3%. De maatschappelijke discontovoet bestaat uit twee aspecten: een reële risicovrije kapitaalmarktrente (0 procent) en een risicopremie (3 procent).2 Deze risicopremie is geschat op basis van gemiddelde vereiste rendementen voor een brede portefeuille van investeringen in de economie. Deze maatschappelijke discontovoet kan worden opgevat als de rendementseis die vanuit maatschappelijk oogpunt aan een publieke investering moet worden gesteld. Het gebruik van de discontovoet geeft dus inzicht in de vraag of een publieke investering vanuit een maatschappelijk oogpunt voldoende loont.
Pensioenfondsen gebruiken de discontovoet niet voor een MKBA. De discontovoet die door pensioenfondsen wordt gehanteerd wordt gebruikt voor het beantwoorden van een andere vraag, namelijk of pensioenfondsen voldoende geld in kas hebben om hun verplichtingen na te komen. Daarvoor moeten we de marktwaarde van de bezittingen van een pensioenfonds vergelijken met de marktwaarde van de verplichtingen op hetzelfde moment in de tijd. De discontovoet wordt gebruikt om te bepalen wat vandaag de marktwaarde is van de toekomstige verplichtingen die een pensioenfonds heeft. Dit is een waardebepaling in plaats een maatschappelijke rendementseis. Voor een toelichting waarom de risicovrije rentetermijnstructuur de passende discontovoet is voor dit waarderingsvraagstuk, verwijs ik naar de brief die de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 27 september 2018 aan uw Kamer heeft gestuurd.3
Kunt u cijfermatig toelichten waarom er is gekozen voor een maatschappelijke discontovoet van 3% voor klimaatinvesteringen? Waar is dit getal op gebaseerd?
Zie antwoord vraag 4.
Massale bomenkap in Nederland |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Leve de natuur, weg met het bos?», waaruit blijkt dat er sprake is van massale bomenkap in Nederland?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse ontbossing verhoudingsgewijs harder gaat dan in het Braziliaanse Amazonegebied? Zo nee, in welk tempo is er in Nederland sprake van ontbossing?
Verhoudingsgewijs is deze uitspraak waar en dat is een serieus probleem. Wel is het zo dat het in absolute aantallen bomen en hectares uiteraard om onvergelijkbare grootheden gaat. Daarmee wil ik het probleem echter niet bagatelliseren.
Klopt het dat er in de praktijk ieder jaar tussen de 1.500 en 3.500 hectare aan bomen gekapt wordt in Nederland? Zo nee, hoeveel hectare bomen werden er op jaarbasis in de afgelopen vijf jaar gekapt?
Ja dat klopt. Dit zijn erg hoge aantallen, ook in absolute zin. Ik realiseer mij dat deze problematiek urgentie heeft en ben dan ook begonnen met het opzetten van een bossenstrategie, waarin deze aan de orde komt. Wat de cijfers betreft hebben wetenschappers van Wageningen Environmental Research in het Vakblad Natuur, Bos en Landschap uit september 2017 («Het Nederlandse bos als bron van CO2») cijfers gepubliceerd over ontbossing. Hierin stellen zij dat (na correctie) gedurende de periode 2013–2017 de netto-ontbossing (het saldo van bebossing minus ontbossing) per jaar gemiddeld 1.350 ha besloeg. De brutoontbossing (dus zonder het meetellen van bebossing) bedroeg in deze periode 3.036 ha.
Nederland rapporteert in VN-en in EU-verband in het kader van de Klimaatconventie via de jaarlijkse zogeheten broeikasgas(inventaris)rapportages. Recent heeft Nederland gerapporteerd dat over de periode 2013–2017 per jaar de bruto ontbossing 4.778 ha is en de brutobebossing 2.237 ha was, resulterend in 2.541 ha netto-ontbossing per jaar. Het verschil tussen deze 2.541 ha en de 1.350 ha uit het tijdschrift van de Wageningse onderzoekers, is dat het laatste cijfer voor een aantal aspecten is gecorrigeerd (Zo stond 3.158 ha in 2013 ten onrechte als bos op de topografische kaart; zie verder de toelichting in het artikel). In de internationale broeikasgasrapportages was dit niet mogelijk, omdat consistent moet worden gerapporteerd ten opzichte van vorige rapportages.
Kunt u aangeven welk deel hiervan bestemd is om aan de vraag naar biomassa te voldoen en welk deel hiervan dient om aan de Natura 2000-doelstellingen te voldoen?
Ik beschik niet over exacte cijfers met betrekking tot de redenen van het kappen van bos. In het genoemde artikel in het vakblad Natuur, Bos en Landschap hebben de Wageningse wetenschappers in tabel 3 een indicatieve verdeling opgenomen. Hierin staat dat 38% van de ontbossing te maken heeft met de omvorming naar andere natuur. Biomassa staat hier niet genoemd.Zoals eerder in de begeleidende brief (Kamerstuk 33 576, nr. 163) bij de beantwoording van deze schriftelijke vragen vermeld, voeren provincies een inventarisatie uit naar de beoogde houtkap in de bestaande Natura 2000- en PAS-maatregelen.
Kunt u aangeven welke impact grootschalige bomenkap heeft op de biodiversiteit? Zo nee, waarom niet?
We kunnen geen algemene conclusie trekken over het effect van bomenkap op biodiversiteit. Dit zal per situatie verschillen. Zo kan er bij omvorming van bos naar andere natuur op termijn sprake zijn van een stijging van de biodiversiteit. Bovendien wijs ik erop dat wet- en regelgeving er aan bijdragen dat in de meeste gevallen nieuwe bomen worden geplant als er bomen worden gekapt.
Deelt u de mening dat biodiversiteitdoelen gehaald zouden moeten worden via een bronaanpak (stikstofuitstoot, gifgebruik en monocultuur in de landbouw een halt toeroepen) in plaats van middels het kappen van bomen? Zo nee, waarom niet?
Mijn ambitie om de biodiversiteit te verbeteren kan worden gehaald door talloze, uiteenlopende acties van diverse betrokkenen. Zo dragen de afspraken met provincies in het Natuurpact, zoals de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland, in belangrijke mate bij aan het realiseren van de internationale biodiversiteitsdoelen. Ook weten we dat aanvullende acties nodig zijn om de doelen binnen handbereik te krijgen. Zo dragen de uitvoering van mijn LNV-visie en het Deltaplan Biodiversiteitsherstel, dat ik ondersteun, bij aan het verbeteren van de biodiversiteit. Ook zet ik me hier in EU-en VN-verband voor in. Zoals vermeld in het dertigledendebat over bedreigde diersoorten op 18 april 2019, zal ik uw Kamer nader informeren over mijn inzet in het traject voor een «new deal for nature», waarover op de VN-Biodiversiteitsconferentie (CBD) eind volgend jaar afspraken moeten worden gemaakt.
Het kappen van bomen is uiteraard geen doel op zichzelf bij het versterken van de biodiversiteit, maar kan in sommige gevallen een noodzakelijk instrument zijn om ruimte te bieden aan andere natuurtypen die de biodiversiteit vergroten (zie ook het antwoord op vraag 5).
Vindt u het ook onterecht dat bomen die gekapt worden vanuit Natura 2000-doelen niet gecompenseerd hoeven te worden via herplanting? Zo nee, waarom niet?
Een strikte toepassing van de herplantplicht in en rondom Natura 2000-gebieden is in de Wet natuurbescherming losgelaten, omdat omvorming van bos tot andere natuur soms noodzakelijk kan zijn om natuurwaarden die behoren bij de habitats van beschermde soorten te realiseren of foerageergebieden voor beschermde soorten te creëren. Met het treffen van deze instandhoudingsmaatregelen wordt voldaan aan de verplichting die de Europese Habitatrichtlijn oplegt aan Nederland.
Dat neemt niet weg dat ik daarnaast ook het belang van de aanplant van nieuw bos onderken. Bij het ontwikkelen van mijn bossenstrategie zal ik de mogelijkheden hiervoor dan ook in beeld brengen.
Kunt u aangeven hoeveel hectare natuurbos de afgelopen jaren is veranderd in productiebos en kunt u uitsluiten dat de vraag naar biomassa hier van invloed op is? Zo ja, waarop baseert u dat?
Deze vragen impliceren dat natuurbos wordt omgezet naar productiebos. Ik herken deze ontwikkeling niet. Pure productiebossen zijn er nauwelijks in Nederland. Het meeste bos in Nederland is multifunctioneel; dat wil zeggen dat de functies natuur, recreatie en productie daarin met elkaar worden gecombineerd. Daarnaast zijn er bossen waarin de natuurfunctie de overhand heeft. Ons beeld is dat biomassa veelal een restproduct van het bosbeheer is. Aangezien hier geen nauwkeurige cijfers over beschikbaar zijn, ga ik dit nader laten onderzoeken. Deze cijfers vormen vervolgens ook input voor de bossenstrategie.
Deelt u de mening dat de omzetting van natuurbos naar productiebos slecht is voor de biodiversiteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u nog steeds van mening dat Nederland de internationale en nationale verplichtingen om de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen in 2020, niet gaat halen?
Uit de Balans van de Leefomgeving blijkt dat de achteruitgang van soorten in natuurgebieden gemiddeld genomen stabiliseert, maar ook dat in met name agrarisch gebied nog sprake is van een neergaande lijn.
Ook weten we dat we wereldwijd niet op schema liggen om de zogeheten «Aichi-doelen» van het Biodiversiteitsverdrag (CBD) te halen. Ik zet mij daarom, samen met andere landen in de wereld en maatschappelijke partijen in Nederland, in voor een «new deal for nature», waarover bij de CBD-conferentie in China eind volgend jaar afspraken gemaakt moeten worden (zie ook het antwoord op vraag 6).
Erkent u dat er juist tienduizenden hectares natuurbos in Nederland bij moeten komen om de klimaat- en biodiversiteitsdoelen te halen, in plaats van hout te gebruiken als energiebron? Zo nee, waarom niet?
Ik erken het belang van de aanplant voor nieuw bos. Dit is dan ook een onderwerp waarover ik bij de uitwerking van het ontwerpKlimaatakkoord en de bossenstrategie volop in overleg ben en ga met provincies, natuurbeheerders en andere betrokken partijen.
De berichten ’Deze omstreden afvalberg mag van de provincie blijven liggen. Bewoners maken zich zorgen' en 'Gedeputeerde Tekin geeft verkeerde informatie over afvalberg Tata Steel' |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u de berichten »Deze omstreden afvalberg mag van de provincie blijven liggen. Bewoners maken zich zorgen»1 en «Gedeputeerde Tekin geeft verkeerde informatie over afvalberg Tata Steel»?2
Ja.
Op basis van welke wet- en regelgeving heeft de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied in 2014 besloten dat de berg afval toch niet opgeruimd diende te worden? Zijn de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bij dit besluit betrokken geweest?
Blijkens de brief die gedeputeerde staten van Noord-Holland op 13 maart jl. aan de provinciale staten hebben gestuurd, die ik ter informatie bijvoeg, heeft GS in 2014 op basis van de opgebouwde reeks halfjaarlijkse monitoringsresultaten vastgesteld dat de berg oxykalkslik geen risico’s voor het grondwater opleverde. Daarmee was er vanuit de water- en bodemwetgeving (Waterwet, Wet Bodembescherming) geen reden voor verdergaande maatregelen dan voortzetting van de bestaande monitoring en was er voor de provincie ook geen reden om de ILT of het RIVM te raadplegen. Verder zet de brief uiteen dat in 2014 door GS is vastgesteld dat de berg aangemerkt moest worden als een «voormalige stortplaats» waar de Wet bodembescherming en de regels over de nazorg van voormalige stortplaatsen (NAVOS) van toepassing is. In de brief geeft de provincie aan dat in het kader van NAVOS uitdrukkelijk risico’s voor de omgeving en het milieu uitgesloten moeten worden, dat die risico’s voor de berg oxykalkslik uitgesloten zijn en dat door middel van monitoring ook risico’s naar de toekomst uitgesloten kunnen worden.
Waarom heeft u niet eerder ingegrepen, terwijl in het artikel staat dat het toenmalige Ministerie van Vrom in 1995 al schreef dat «het niet gewenst is dat het slik nog tientallen jaren op de huidige wijze wordt opgeslagen»?
Het bevoegd gezag ligt bij de provincie Noord-Holland. Het storten van oxykalkslik is in 1985 gestopt. Het voornaamste milieurisico betrof vervuiling van het grondwater door uitloging van schadelijke stoffen. Door de ingestelde structurele monitoring van de grondwaterkwaliteit werd geborgd dat eventueel optredende vervuiling gesignaleerd zou worden, zodat bepaald kon worden welke maatregelen nodig waren. De monitoring wees uit dat grondwaterverontreiniging niet optrad. In de loop der jaren is er op natuurlijke wijze (door windaanvoer) een afdekking van onder andere zand en begroeiing ontstaan. Hiermee was ook het risico van verspreiding van schadelijke stoffen uit het oxykalkslik via de lucht door verwaaiing voldoende beperkt. Hiermee was er geen urgentie om op verdergaande maatregelen aan te dringen. Niettemin heb ik de Noord-Hollandse gedeputeerde van milieuzaken nadrukkelijk gevraagd om met Tata Steel te onderzoeken of er preventieve maatregelen mogelijk zijn om uitloging naar grondwater niet alleen te bewaken met monitoring, maar actief tegen te gaan. Ook heb ik de gedeputeerde gevraagd om met Tata Steel te bespreken of het zoeken naar mogelijkheden voor hergebruik van het oxykalkslik weer opgepakt kan worden.
Op basis van welke onderzoeken trekt de provincie Noord-Holland de conclusie dat er geen risico’s voor de leefomgeving zijn opgetreden? Kunnen deze onderzoeken met de Kamer gedeeld worden?
De betreffende monitoringsresultaten zijn genoemd in het antwoord op de vragen 2 en 3. Deze zijn opvraagbaar bij de provincie Noord-Holland of haar uitvoeringsorganisatie, de Omgevingsdienst Noorzeekanaalgebied, en worden binnenkort ook door de provincie openbaar gemaakt.
Wat zijn de gezondheidsrisico’s van oxykalkslik?
De gezondheidsrisico’s hangen samen met de routes via welke mensen blootgesteld kunnen worden aan stoffen uit het oxykalkslik. Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 en 3, zijn er volgens de provincie geen risico’s van betekenis wat betreft blootstelling via de routes van grondwater of verwaaiend stof. Onderzoek naar andere blootstellingsroutes aan stoffen uit het oxykalkslik is mij niet bekend. De provincie is in deze het bevoegd gezag.
Wat zijn de mogelijke gezondheidsrisico’s voor de omwonenden van de afvalberg?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de risico’s voor natuur, lucht en bodem?
Oxykalkslik bevat geen schadelijke stoffen die vluchtig zijn, dat wil zeggen die kunnen uitdampen en zo luchtverontreiniging zouden veroorzaken. Luchtverontreiniging door verwaaiing wordt volgens de provincie voorkomen door de afdekkende korstlaag die zich gevormd heeft en de begroeiing. Uitloging van arseen en zware metalen zouden in principe verontreiniging van de bodem en het grondwater onder de berg kunnen veroorzaken, maar volgens GS heeft de monitoring van het grondwater geen verhoogde gehalten van genoemde stoffen opgeleverd die toe te wijzen zijn aan de berg.
Er is mij geen informatie bekend over mogelijke schadelijke effecten voor dieren die in de begroeiing leven of voedsel zoeken.
Wordt op dit moment de bodem- en grondwaterkwaliteit rond de afvalberg gemonitord? Worden hierbij ook verhoogde concentraties arseen en overschrijdingen van metalen aangetroffen?
Het relevante aspect van de bodemkwaliteit dat door de berg beïnvloed kan worden is de grondwaterkwaliteit. Deze wordt ook nu nog gemonitord. De brief van GS van 13 maart geeft aan dat in het verleden een verhoogde concentratie arseen is aangetroffen, maar dat de afgelopen jaren een dalende trend is gemeten. Ik heb van de provincie vernomen dat de eertijds verhoogde concentratie arseen naar alle waarschijnlijkheid niet aan de berg toegeschreven kan worden, omdat verhoogde gehalten arseen op meer plaatsen in het Noord-Hollandse grondwater voorkomen.
De omgevingsdienst geeft aan dat het grondwater de afgelopen 20 jaar is gemonitord op de meest kritische stoffen. Hieruit blijkt dat (incidenteel) de interventiewaarde wordt overschreden voor een aantal zware metalen (lood en chroom) en arseen. Er vindt geen toename in concentraties en omvang plaats. De geconstateerde grondwaterverontreinigingen hebben een andere oorzaak en zijn opgenomen in het locatiebeheerplan van Tata Steel. De omgevingsdienst concludeert dat er geen ontoelaatbare verspreidingsrisico’s aanwezig zijn.
Wordt de gezondheid van werknemers en omwonenden gemonitord?
Het RIVM doet samen met de GGD Kennemerland onderzoek naar (vragen die leven over) de gezondheid van omwonenden van Tata Steel maar er vindt geen specifieke monitoring plaats met betrekking tot de berg oxykalkslik.
Kan Tata Steel alsnog worden verplicht om de afvalberg op te ruimen?
Daartoe kan Tata Steel door de provincie als bevoegd gezag verplicht worden als er alsnog onaanvaardbare risico’s voor mens of milieu blijken te zijn. Hier is echter nu geen sprake van.
Hoe kan het dat Tata Steel in 2010 gesommeerd wordt de berg alsnog op te ruimen en de provincie Noord-Holland vervolgens vier jaar lang niet handhaaft?
In de brief van GS van Noord-Holland aan provinciale staten van 13 maart jl. (bijgevoegd)3 wordt het volgende aangegeven. De provincie heeft in 2010 een brief aan Tata Steel gestuurd met de opdracht de opslag binnen zes maanden te beëindigen of noodzakelijke informatie te verschaffen om de opslag te vergunnen. Tata Steel heeft in de periode 2010–2014 onderzocht of hergebruik mogelijk was. In 2014 was duidelijk dat hergebruik niet mogelijk was, maar ook dat het blijven liggen van het materiaal geen risico opleverde voor de leefomgeving. Daarom heeft de brief uit 2010 niet geleid tot daadwerkelijke handhaving.
Wat is de definitie van «afgedekt» in de wet en is daaraan voldaan in deze situatie? Is «begroeiing» en een slagboom voldoende bescherming voor de omgeving, bodem, lucht en water?
In een tweede brief aan de Staten, die ik eveneens bijvoeg4, stelt GS van Noord-Holland dat zij terecht spreekt over afdekking, doelend op de gevormde harde korstlaag. Het college wijst erop dat de oxykalkslikdepot valt onder het regime van de Wet bodembescherming, die verplicht tot maatregelen ter voorkoming van verspreiding van verontreiniging, maar geen dwingend voorschrift geeft voor afdekking, zoals afdichting met een folie. GS melden dat volgens gedane onderzoeken de harde korstlaag een extra barrière vormt voor uitspoeling van de berg door hemelwater en tevens verstuiving voorkomt. Daarbij wordt in de brief aangegeven dat aanvullende maatregelen, zoals het afdichten met een folie, milieutechnisch geen meerwaarde hebben.
Hebben Tata Steel en de provincie Noord-Holland hun eigen feiten gecreëerd door niet te handelen en niet te handhaven totdat termijnen zijn verstreken en het probleem «historisch» werd en onder andere regelgeving viel?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 11.
Vindt u, gelet op deze kwestie en de recente problemen rond de grafietregen, dat hier sprake is van een patroon in tekortschietende handhaving van een bedrijf dat haar eigen verdienmodel laat prevaleren boven de naleving van regels die de kwaliteit van de leefomgeving en gezondheid van bewoners dienen te verzekeren? Zo ja, wat gaat u doen om dat patroon te doorbreken?
De gang van zaken rond de berg oxykalkslik is op grond van de mij bekende informatie geen voorbeeld van tekortschietende handhaving. Het is mijn streven uw Kamer in mei een brief over de situatie en handhaving bij Tata Steel te sturen.
De rietteelt en rietsnijders in Nederland, in het bijzonder nationaal park de Weerribben-Wieden |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van de onrust die is ontstaan onder de rietsnijders in met name de Weerribben nu er nog geen afspraken zijn voor een verlenging van de Subsidie Natuur en Landschap (SNL) vanaf 2020?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat het Interprovinciaal Overleg (IPO) de vergoeding voor veenmosrietland heeft verlaagd van 1.600 euro naar 864 euro per hectare en kunt u zich voorstellen dat als deze verlaging wordt doorgezet, dit een grote negatieve invloed heeft op het behoud van het landschap van de Weerribben (90% veenmosrietland) en Wieden (50% veenmosrietland)?
Ja, ik ben op de hoogte van de verlaagde tarieven. De ontstane onrust bij de riettelers in de Weerribben-Wieden lijkt zich met name toe te spitsen op deze gewijzigde tarieven voor het natuurbeheer. De bijdrage van riettelers strekt verder dan alleen natuurbeheer. Deze heeft ook effect op recreatie en cultuurhistorie. De provincie inventariseert mogelijkheden hoe de effecten van de verlaagde tarieven voor veenmosrietland zouden kunnen worden verminderd.
Gezien de grote wijziging in vergoeding wordt daarnaast door de riettelers in overleg met de provincie gekeken of de berekeningsgrondslag juist is vastgesteld.
Overigens bestaat 19% van het oppervlak van het Natura 2000-gebied Weerribben uit beheertype Veenmosrietland en moerasheide. Binnen het Natura 2000-gebied Wieden is dit 11%.
Door wie worden de normbedragen voor de SNL-subsidies uiteindelijk vastgesteld?
De normbedragen voor de SNL-subsidies worden vastgesteld door een onafhankelijke commissie die is ingesteld door het IPO en wordt ondersteund door een groep van onafhankelijke deskundigen op het gebied van (agrarische) natuur, landschap, landbouw en water. Zij baseren zich daarbij op een door de EU goedgekeurde rekensystematiek (opgenomen in de Catalogus Groenblauwe diensten) waarin rekening gehouden wordt met zowel daadwerkelijk gemaakte kosten, zoals de wijze van maaien, als opbrengsten uit het product. Binnen dit staatsteunkader voor maatschappelijke diensten is het niet mogelijk om inkomensondersteuning te geven.
Klopt het dat de normbedragen slechts 75% van de daadwerkelijke kosten bedragen, klopt het dat van dit bedrag 80% naar de pachter gaat en 20% naar de terreinbeherende organisatie en geldt dit voor heel Nederland?
Dat klopt. Alle provincies hanteren bij natuurbeheer een subsidieplafond van 75% van de standaardkostprijs voor een beheertype. In Overijssel is bij riettelers in overleg met de sector en terreinbeheerders de invulling gegeven dat 80% hiervan wordt uitgekeerd aan de pachter en 20% aan de terreinbeheerder. Een belangrijke reden hiervoor is dat pachters geen btw verschuldigd zijn over het subsidiebedrag, wat wel het geval zou zijn als zij het beheer als «onderaannemer» van een terreinbeheerder zouden uitvoeren.
Kent u de signalen dat terreinbeherende organisaties de werkzaamheden aanbesteden en kortdurende pachtcontracten afsluiten?
Ja.
Zijn deze organisaties hiertoe verplicht of kunnen ze hierin een andere keuze maken?
Binnen de vigerende staatsteunkaders kunnen de terreinbeherende organisaties hier andere keuzes in maken.
Kunt u zich voorstellen dat het alleen met langjarige pachtovereenkomsten en toereikende subsidies voor rietsnijders mogelijk is om te voorzien in opvolging en investeringen voor innovaties en kunt u toelichten wat u kunt bijdragen om dit te bewerkstelligen?
Ik deel de wens om te zoeken naar lange termijn oplossingen en duidelijkheid voor de betrokken rietsnijders. Het snijden van riet is belangrijk voor het behoud van de unieke natuurwaarden in de gebieden. Het aangaan van langjarige pachtovereenkomsten is echter een zaak tussen de eigenaar en de pachter. Bij het beëindigen van een pachtcontract kiezen de terreinbeherende organisaties in de Weerribben – Wieden wel steeds vaker voor de grond via geliberaliseerde pacht aan te bieden. Dit geeft de terreinbeherende organisaties meer mogelijkheden om te sturen op (natuur)resultaat en geeft daarnaast mogelijkheden voor ruilgrond die voor bijvoorbeeld N2000/PAS (Programma Aanpak Stikstof) maatregelen kan worden ingezet. Het heeft mijn voorkeur dat de terreinbeheerders en rietsnijders de continuïteit van het ambacht voor het gebied samen borgen. Daarnaast heeft de provincie Overijssel, conform haar primaire verantwoordelijkheid, langjarig budget gereserveerd om het beheer van Weerribben-Wieden via het Subsidiestelsel natuur en landschap (SNL) te subsidiëren, in lijn met landelijk afgesproken tarieven.
Bent u ervan op de hoogte dat er veel goedkoop riet van mindere kwaliteit wordt geïmporteerd vanuit China en in mindere mate uit Oost-Europese landen en dat de Nederlandse rietsector daardoor veel oneerlijke prijsconcurrentie ervaart?
Ja, ik ben op de hoogte van deze situatie.
In hoeverre past de import uit het buitenland in uw visie op kringlooplandbouw en het zoveel mogelijk realiseren van korte ketens?
Ik heb in mijn LNV-visie belangrijke doelstellingen geformuleerd voor de toekomst van de Nederlandse landbouw. Een omschakeling naar een voortdurende verlaging van het gebruik van grondstoffen is mogelijk, door een efficiëntere benutting van kringlopen. Mijn streven bij economische processen is om daar waar mogelijk circulair te werken, en dus zo veel mogelijk met producten te werken die regionaal zijn geproduceerd. De vakfederatie van rietdekkers geeft echter aan dat het aanbod van Nederlands riet te klein is in vergelijking met de vraag, en dat juist daarom vaak geïmporteerd riet wordt gebruikt.
Klopt het dat er geen importheffingen gelden voor Chinees riet, terwijl dit wel wordt gebruikt als bouwproduct?
Op Chinees riet wordt voor de Europese markt een importheffing gehanteerd van 10%.
Bent u bereid om – in overleg met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om op Nederlandse monumenten alleen Nederlands riet toe te passen?
In de regio wordt veelal riet gebruikt afkomstig uit de Weerribben-Wieden. Het aanbod van riet is echter te klein in vergelijking met de vraag en daarom wordt op dit moment een groot deel van het dekriet geïmporteerd uit landen als Oostenrijk, Turkije, Hongarije, Roemenië, Oekraïne en China. Ik zou het jammer vinden wanneer Nederlandse monumenten niet van een nieuw rieten dak kunnen worden voorzien door gebrek aan Nederlands riet. Ik vind het nu daarom niet nodig om te onderzoeken of enkel Nederlands riet toegepast kan worden.
Welke kansen ziet u voor certificering van Nederlands riet en kan de rijksoverheid de sector daarbij ondersteunen?
Het getuigt van goed ondernemerschap om unieke kwaliteiten van een product of gebied te gebruiken voor het genereren van een goede prijs voor een product. In de regio wordt de herkomst van het riet al ingezet als verkoopargument. De primaire verantwoordelijkheid voor het uitwerken daarvan, bijvoorbeeld door de invoering van een certificaat, ligt bij de sector en/of het gebied zelf. Indien door de sector gewenst, ben ik bereid om met hen te verkennen wat er mogelijk is.
Ziet u het grote belang van het behoud van het prachtige Nationaal Park de Weerribben-Wieden en het behoud van een Nederlands ambacht?
Ik ben onlangs zelf in Nationaal Park de Weerribben-Wieden geweest en heb daar ook het werk van de rietsnijders gezien. Het Nationaal Park heeft een unieke flora en fauna die voor een groot deel afhankelijk is van het jaarlijks snijden van riet. De riettelers in dit gebied hebben daardoor de mogelijkheid om hun bedrijfsvoering af te stemmen op twee inkomensbronnen: het onderhoud van het natuurgebied en de verkoop van riet voor het dekken van daken. De riettelers bezitten tevens een grote gebiedskennis, die van belang is voor het onderhoud van het gebied. Het is daarom van belang dat het ambacht in het gebied een toekomst heeft. De provincie Overijssel onderkent dit, en heeft door de jaren heen meerdere initiatieven ondernomen om de riettelers in het gebied te ondersteunen.
Welke mogelijkheden heeft u om bij te dragen aan een toekomstbestendige rietsector?
Ik ben graag bereid om met het IPO, de Provincie Overijssel en de sector in gesprek te gaan over de rietteelt in de Weerribben-Wieden.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met het IPO en/of provincies over de toekomst van de rietteelt? Is de Minister bereid in gesprek te gaan met vertegenwoordigers van de sector?
Zie antwoord vraag 14.
Wederom onveilige CV-ketels |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Klopt het dat ongeveer 150 duizend oudere modellen CV-ketels van Agpo Ferroli mogelijk levensgevaarlijk zijn? Zo ja, waarom?1
Deze modellen beschikken over een typegoedkeuring die alleen aan veilige toestellen wordt afgegeven. Naar aanleiding van een melding in 2008 bij de NVWA door een consument is destijds overleg gevoerd met Agpo Ferroli en Kiwa-Gastec dat de typekeuring heeft gedaan. Naar aanleiding van dit overleg zijn op 16 juni 2009 corrigerende acties door de producent gestart. Deze bestonden uit waarschuwingsadvertenties in drie landelijke dagbladen en uit aangepaste en aangescherpte onderhoudsadviezen aan de installateurs.
Naar aanleiding van de uitzending van Kassa van 16 maart 2019 is de NVWA een onderzoek bij de producent gestart. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten.
Om welk aantal gaat het precies en betreft het de vier genoemde typen (Econpact, Ultima, Megadens en Megalux) van vóór 2011 of ook andere CV-ketels? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze cijfers zijn niet voor handen. De NVWA is toezichthouder. Het is niet haar taak om bij te houden hoeveel en welke typen CV-ketels er aan consumenten worden geleverd.
Hoeveel woningbranden of andere incidenten zijn er tot u toe ontstaan door problemen met een CV-ketel van Agpo Ferroli?
Door de NVWA wordt niet bijgehouden of woningbranden of andere incidenten zijn ontstaan door problemen met een CV-ketel van Agpo Ferroli.
Hoe zijn deze CV-ketels door de typegoedkeuring gekomen als emeritus hoogleraar Veiligheid en Rampenbestrijding Ben Ale het volgende stelt: «Dit is de brandgevaarlijkste ketel die ik tot nog toe heb onderzocht»?2
Kiwa-Gastec heeft de wettelijk verplichte type keuring van deze CV-ketels uitgevoerd. Uit het onderzoek van de NVWA naar aanleiding van de melding in 2008 is niet gebleken dat de typen ten onrechte zouden zijn goedgekeurd.
In hoeverre zijn de problemen met de Agpo Ferroli ketels vergelijkbaar met de problemen met een bepaald type Nefit ketels, aangezien er daarvan bijna 24 duizend warmtewisselaars zijn vervangen? Kunt u uw antwoord toelichten?3 4
De problemen met de CV-ketels van Agpo Ferroli die in 2008 zijn vastgesteld, zijn niet vergelijkbaar met de problemen met een bepaald type Nefit ketels. Bij de CV-ketels van Agpo Ferroli was sprake van het in het ongerede raken van het kijkglas en lekkages van rookgas door het niet zorgvuldig vervangen van de pakking en het afkitten van de warmtewisselaar tijdens onderhoudsbeurten. Hierdoor kon een binnenbrand in de ketel ontstaan. Bij een binnenbrand slaat de ketel af gaat de brand vanzelf uit. Bij de Nefit CV-ketels diende de branderkop te worden vervangen.
Waarom heeft u in antwoorden op eerdere Kamervragen over CV-ketels niets gemeld over problemen met typen CV-ketels van Agpo Ferroli hoewel daar specifiek om is gevraagd, en hoe is het mogelijk dat u schreef dat «de NVWA heeft geen aanwijzingen dat er onveilige ketels zouden worden verkocht»?
De problemen met typen CV-ketels van Agpo Ferroli speelden in 2008 en 2009. Deze problemen zijn destijds door corrigerende acties door de producent aangepakt. Daarom heb ik aan uw Kamer in antwoorden op eerdere Kamervragen over CV-ketels niets gemeld over problemen met typen CV-ketels van Agpo Ferroli.
Kunt u nu garanderen dat alle problemen met CV-ketels van verschillende merken/ typen bekend zijn bij de Kamer, of zijn er nog meer problemen of incidenten die u in eerdere antwoorden niet heeft genoemd?
Mijn ministerie geeft de wettelijke kaders voor productveiligheid. Het is de verantwoordelijkheid van de producenten van CV-ketels om deugdelijke producten op de markt te brengen. Om te controleren of de producenten hun verantwoordelijkheid nakomen, houdt de NVWA risicogericht toezicht op de CV-ketels die op de markt verkrijgbaar zijn. Daarnaast onderzoekt de NVWA meldingen over CV-ketels. De uitzending van Kassa van 16 maart 2019 over de CV-ketels van Agpo Ferroli wordt door de NVWA als melding behandeld. Er zijn bij de NVWA nu geen andere meldingen over onveilige CV-ketels in onderzoek.
Is het waar dat het probleem met de CV-ketels van Agpo Ferroli «onbeheersbaar» is, en dat enkel het vervangen van warmtewisselaars niet afdoende is maar dat de gehele ketel vervangen moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hier kan ik geen uitspraken over doen. Naar aanleiding van de uitzending van het programma Kassa van 16 maart 2019 en de uitspraken deskundigen in dit programma, is de NVWA een onderzoek gestart. Dit is de gebruikelijke werkwijze bij een melding.
Hoe verhouden de opmerking van de voorzitter van Techniek Nederland dat «zelfs het ontbreken van goed onderhoud nooit mag leiden tot brandincidenten», en de constatering van één van de grootste onderhoudsbedrijven dat goed onderhoud de problemen met deze CV-ketels niet kan voorkomen, zich tot Agpo Ferroli die stelt dat de problemen door slecht onderhoud komen?5
Dit zijn twee verschillende opmerkingen. Gastoestellen en in het bijzonder CV-ketels zijn toestellen die deugdelijk moeten worden onderhouden, omdat er anders gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Bij het achterwege laten van onderhoud of het niet goed uitvoeren van het onderhoud waarbij bepaalde onderdelen niet tijdig worden gereinigd of vervangen kunnen dergelijke gastoestellen gevaar veroorzaken. Dat het achterwege laten van onderhoud nooit tot gevaarlijke situaties mag leiden strookt niet met de wettelijke regels. In de van toepassing zijnde wettelijke voorschriften (Warenwetbesluit gastoestellen 2018 en Verordening EU 2016/426) wordt bepaald dat gastoestellen veilig moeten zijn bij juiste installatie en bij regelmatig onderhoud volgens de instructies van de fabrikant.
De opmerking van het onderhoudsbedrijf in kwestie wordt meegenomen in het onderzoek dat in het antwoord op vraag 8 wordt genoemd. Daartoe zal contact worden opgenomen met het desbetreffende onderhoudsbedrijf.
Welk incident heeft in 2018 plaats gevonden, naar aanleiding waarvan de ondernemersorganisatie Agpo heeft verzocht om voortaan hittebestendige kits mee te leveren bij vervangende brandersets, en waarom is er geen gehoor gegeven aan de oproep? Was de NVWA op de hoogte van dit incident en de oproep en wat heeft de NVWA daarmee gedaan?
De NVWA was niet op de hoogte dat er in 2018 een incident heeft plaatsgevonden en ook niet van de oproep van de ondernemersorganisaties. Dat er hittebestendige kits gebruikt moeten worden is ruim voor 2018 gecommuniceerd met de installateurs in het kader van de corrigerende acties door de producent naar aanleiding van de melding in 2008.
Wanneer is de NVWA voor het eerst op de hoogte gesteld van de problemen met bepaalde typen CV-ketels van Agpo Ferroli, en welke acties heeft de NVWA toen genomen?
In maart 2008 is de NVWA voor het eerst op de hoogte gesteld van een mogelijk probleem met bepaalde typen CV-ketel van Agpo Ferroli. De NVWA heeft naar aanleiding daarvan destijds een onderzoek uitgevoerdbij Agpo Ferroli en Kiwa-Gastec dat de typekeuring heeft gedaan. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn op 16 juni 2009 corrigerende acties door de fabrikant gestart.
Bent u het met Techniek Nederland eens dat de NVWA en Kiwa zo snel mogelijk duidelijkheid moeten geven aan woningeigenaren en huurders over de (on)veiligheid van typen CV-ketels van Agpo Ferroli? Welke acties onderneemt u hiertoe en hoe worden alle eigenaren en gebruikers van betreffende CV-ketels geïnformeerd?
Gaan de vier typen CV-ketels van Agpo Ferroli allemaal vervangen worden, en gebeurt dit kosteloos voor de eigenaren van de CV-ketels? Zo nee, welke tegemoetkoming krijgen de eigenaren van deze CV-ketels dan wel?
Het onderzoek moet uitwijzen of en zo ja welke corrigerende maatregelen door de producent nodig zijn. Wie er verantwoordelijk is voor de kosten van corrigerende maatregelenis een zaak tussen de producent en de eigenaren van de CV-ketels.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat het debat over wijziging van de Woningwet in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties plaatsvindt?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nog geen oplossing voor zonnepanelenprobleem VV Nieuw Buinen»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het schrijnend is dat het langslepende netaansluitingsprobleem vrijwilligers van sportverenigingen hindert en frustreert in het realiseren van plannen gericht op het opwekken van groene elektriciteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom sleept het breed gesignaleerde knelpunt nog steeds voort?
Ik begrijp dat deze frustratie er is bij iedere partij die hernieuwbare elektriciteit op wil wekken en daar de benodigde investeringen in tijd, menskracht en financiën voor gedaan heeft. Ik verwijs u verder naar de antwoorden op vragen 3 tot en met 5.
Deelt u de opvatting dat het temeer schrijnend en frustrerend is dat de bereidwilligheid van derden om capaciteit op het net beschikbaar te stellen wordt gehinderd door de wettelijke regeling waardoor dit niet kan, omdat deze capaciteit toevalt aan de eerstvolgende grootschalige ontwikkelaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit op te lossen en hoe gaat u dat dan doen?
Op het elektriciteitsnet is een beperkte mate van transportcapaciteit beschikbaar. De netbeheerder stelt de transportcapaciteit van zijn net zodanig vast dat de integriteit en balans van het net niet wordt verstoord.
Een aangeslotene met hernieuwbare elektriciteitsopwekking heeft een overeenkomst met de netbeheerder over de hoeveel transportcapaciteit die hem ter beschikking staat. Dat is de contractueel overeengekomen capaciteit.
Het kan in de praktijk zo zijn dat een aangeslotene deze hoeveelheid structureel niet transporteert. Dan kan hij zijn overeenkomst met de netbeheerder aanpassen naar een lagere hoeveelheid. Deze capaciteit heeft de netbeheerder weer ter beschikking. Dan moet de netbeheerder deze capaciteit, conform artikel 23 van de Elektriciteitswet 1998, weer non-discriminatoir ter beschikking stellen aan een andere partij die dan aangesloten wordt.
Het kan ook zijn dat de netbeheerder structureel ervaart dat de overeengekomen hoeveelheid niet getransporteerd wordt. Dan kan de netbeheerder de niet getransporteerde hoeveelheid ook non-discriminatoir ter beschikking stellen aan een andere partij die dan aangesloten wordt en transportcapaciteit krijgt. De netbeheerder bepaalt daarnaast de fysieke benodigde transportcapaciteit en bijbehorende investeringen op basis van de gecombineerde daadwerkelijk gebruikte netcapaciteit.
Een partij met ter beschikbaar gestelde transportcapaciteit kan dus niet zelf direct zijn capaciteit aan een ander toewijzen.
Samen met ACM en netbeheerders werk ik aan oplossingsrichtingen uit voor de knelpunten rondom de aansluit- en transportcapaciteit. Hierbij betrek ik de uitspraak van uw Kamer in de motie Agnes Mulder c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 295). Ik zal uw Kamer hierover in mei berichten.
Is de door de voorzitter van VV Nieuw Buinen uitgesproken hoop dat het misschien nog goed komt gerechtvaardigd? Zo ja, wat is dan de weg naar een oplossing en wat zijn de maatregelen die leiden naar de aansluiting van de zonnepanelen van de voetbalvereniging?
De betrokken partijen verkennen mogelijke technische oplossingen voor de situatie nu waarbij deze voetbalclub nog niet kan leveren aan het elektriciteitsnet. Ik ben hoopvol dat zij in onderling overleg komen tot een haalbare oplossing.
Bent u bereid, gelet op het hardnekkig voortduren van het knelpunt, uw standpunt over het geven van voorrang van kleinere duurzame initiatieven op het elektriciteitsnetwerk te heroverwegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
Mijn opvatting in deze wijzigt niet, zoals ik eerder aan uw Kamer heb geantwoord op schriftelijke vragen2 en zoals gewisseld in het debat met uw Kamer. Het verlenen van toegang tot het elektriciteitsnet is een publieke taak belegd bij de netbeheerder conform wettelijke en regulatorische uitgangpunten.
De netbeheerder moet daarbij non-discriminatoir handelen.
Is het gegeven dat in grote gebieden in Nederland ontwikkelaars al omvangrijke grondposities hebben ingenomen en netwerkcapaciteit hebben geclaimd, een hindernis voor het realiseren van de afspraak in het Klimaatakkoord dat 50% van de nieuwe hernieuwbare energieproductie in eigendom komt van de lokale omgeving en leidt dit ertoe dat in deze gebieden de lokale omgeving het nakijken heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke mate en op welke plaatsen is dat het geval en wat gaat u doen om te bewerkstelligen dat de lokale omgeving 50% van de nieuwe hernieuwbare energieproductie in eigendom kan krijgen?
Op Rijksniveau is er geen concreet inzicht in welke mate projectontwikkelaars via opties of contracten al omvangrijke grondposities voor nieuwe zon- of windparken hebben ingenomen. Dit zijn private overeenkomsten die niet hoeven te worden geregistreerd. Ontwikkelaars kunnen niet «op voorhand» netcapaciteit claimen. Het aanvragen van een netaansluiting met teruglevercapaciteit voor een bepaald hernieuwbaar elektriciteitsproject, gaat immers gepaard met het aangaan van een substantiële financiële verplichting met de netbeheerder. Die verplichting gaan ontwikkelaars veelal pas aan als een project verder is uitgewerkt en men daarbij zekerheid heeft over de SDE+-subsidie en over de omgevingsvergunning.
In het ontwerp Klimaatakkoord is de afspraak opgenomen te streven naar 50% eigendom van de lokale omgeving van de hernieuwbare elektriciteitsproductie op land. Het streven voor deze eigendomsverhouding is een algemeen streven voor 2030. Momenteel wordt in overleg met overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties bezien hoe hier op regionaal en lokaal niveau in beleid invulling aan gegeven kan worden, mede in relatie tot de Regionale Energie Strategieën.
Overigens constateer ik dat in de praktijk al steeds meer gewerkt wordt in de geest van het ontwerp Klimaatakkoord, waarbij het bevoegd gezag via het ruimtelijk instrumentarium lokaal mede-eigendom borgt.
Het toestaan van meer gaswinning dan SodM adviseert |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Wiebes staat meer gaswinning toe dan SODM adviseert»?1 Klopt het dat u het advies van de toezichthouder in de wind slaat?
Ja, ik ken het artikel. En nee, ik sla het advies van de toezichthouder SodM niet in de wind.
Waarom geeft u de NAM toestemming om tien jaar langer gas te winnen uit het UMOG-cluster rond Surhuisterveen? Waarom maakt u bewust de keuze om inwoners in Friesland ook een onzekere toekomst te bieden, of op zijn minst onrust in de samenleving te creëren? Waarom blijft u winst boven mensen stellen?
De winningsplannen UMOG en Grijpskerk-Zuid beschrijven bestaande winningen. Ik geef mijn instemming op een winningsplan als de winning naar het oordeel van de toezichthouder Staatstoezicht op de Mijnen veilig en verantwoord kan plaatsvinden. In mijn brief van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 469) over kleine gasvelden heb ik toegelicht dat de gaswinning uit kleine velden – waar dat veilig kan – de voorkeur heeft boven gasimport. Dit is beter voor het klimaat in vergelijking met import, zorgt voor werkgelegenheid in Nederland en vergroot de onafhankelijkheid van onze energievoorziening. Ongeveer 70 procent van de opbrengst van een klein gasveld komt via deelneming en belastingen ten goede aan de Nederlandse Staat. Het overige deel gaat naar de operator, in dit geval NAM.
De precieze opbrengst van één klein gasveld is lastig te voorspellen door de afhankelijkheid van de gasprijs en het volume dat geproduceerd zal worden. Bij een maximaal nog te winnen volume van ruim 3,5 miljard Nm3 gas bedraagt de opbrengst voor de Staat enkele honderden miljoenen euro’s.
Waarvoor is dit gas nodig? Hoeveel geld gaat dit gas de Staat opleveren en hoeveel verdient de NAM hieraan?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom staat u de NAM toe meer gas te winnen uit een van de velden van dit cluster dan in oorspronkelijk winningsbesluit stond beschreven? Hoe kan het dat u het advies van uw adviseur niet opvolgt?
Ik heb uw Kamer op 9 mei 2018 gemeld dat in oudere instemmingsbesluiten het maximale productievolume niet expliciet is opgenomen (Kamerstuk 33 521, nr. 462). Omdat voorheen het getal niet in de instemming zelf werd genoemd, is in een aantal gevallen onduidelijkheid ontstaan over het exacte volume waarmee is ingestemd. Dat speelt ook bij Surhuisterveen. SodM heeft daar een andere rekenmethode gehanteerd dan ikzelf.
Het is aan mij – als vergunningverlener – om helderheid te geven over de maximale productievolumes waarmee destijds is ingestemd en met welke rekenmethode toen is gewerkt. Ik heb TNO vorig jaar gevraagd een overzicht te maken waarin van elk gasveld is aangegeven wat het productievolume is waarmee is ingestemd. TNO heeft dit overzicht sinds begin dit jaar op hun website gepubliceerd en ik heb uw Kamer daarvan op de hoogte gesteld (Kamerstuk 32 849, nr. 156). Hiermee heb ik de onduidelijkheid opgeheven.
Het SodM-advies dat bij de terinzagelegging van de besluiten voor deze gasvelden gepubliceerd is, dateert echter van voor de publicatie van het overzicht van maximale productievolumes door TNO.
SodM hanteert nu de gepubliceerde productievolumes. SodM geeft aan dat ook bij deze maximale productievolumes de winning veilig is.
Waarom trekt u de rekenmethode die het SodM hanteert in twijfel?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom geeft u de NAM ook rondom Grijpskerk toestemming langer gas te winnen dan oorspronkelijk was afgesproken?
De NAM heeft een winningsvergunning waaronder het gasveld Grijpskerk valt. Deze winningsvergunning is niet gebonden aan een periode, maar ziet op het winnen van het gas uit het gasveld Grijpskerk. Op grond van de Mijnbouwwet heeft NAM daarmee het recht om het gas uit het gasveld Grijpskerk te winnen mits daaraan een winningsplan ten grondslag ligt waar ik mijn instemming op heb gegeven en zolang dit veilig en verantwoord kan. SodM houdt hierop toezicht.
Kunt u aangeven hoeveel schade er tot nu toe is rond de locaties genoemd in het artikel? Zo ja, hoeveel? Hoeveel schad wordt er nog verwacht? Geldt hier ook de omgekeerde bewijslast?
Schademeldingen door de winningen bij UMOG en Grijpskerk-Zuid zijn mij niet bekend. Uit de onderzoeken die ten grondslag liggen aan het winningsplan blijkt dat het ook niet de verwachting is dat er schade zal optreden. Het wettelijk bewijsvermoeden – waar het feitelijk om gaat als wordt gesproken over omgekeerde bewijslast – is in het leven geroepen ten behoeve van schade door de winning uit het Groningenveld. Hier is sprake van een unieke situatie, gelet op het aantal aardbevingen en de aard en omvang van de schade. Voor gaswinning uit de kleine velden Surhuisterveen of Grijpskerk-Zuid geldt dit wettelijk bewijsvermoeden niet.
Waar kunnen de inwoners terecht wanneer ze schade hebben?
Inwoners die mijnbouwschade hebben kunnen terecht bij het Landelijk Loket Mijnbouwschade. Dit loket, dat is ondergebracht bij RVO, is via de website of telefonisch voor eenieder bereikbaar. Het loket draagt zorg voor de beantwoording van vragen en zorgt ervoor dat claimanten terecht komen bij de juiste instantie om hun claim te beoordelen. Het loket voorkomt dat mensen van het kastje naar de muur worden gestuurd en ziet toe op de voortgang van de afhandeling.
Wanneer is het nieuwe loket gereed?
Om te komen tot een landelijke onafhankelijke afhandeling van mijnbouwschade heb ik aangekondigd de Commissie Mijnbouwschade in te stellen. Deze Commissie zal gaan zorgdragen voor de afhandeling van alle mijnbouwschades die niet het gevolg zijn van de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag Norg (want daarvoor zijn al andere regelingen getroffen). Ik heb uw Kamer bij brief van 2 april 2019 (Kamerstuk 32 849, nr. 181) het Tcbb advies gestuurd over een landelijke aanpak voor de afhandeling van mijnbouwschade. Ik streef er naar de landelijke aanpak afhandeling mijnbouwschade en het landelijke schadeprotocol voor de gaswinning uit de kleine velden op land, nog voor de zomer van 2019 vast te stellen. In mijn appreciatie over het Tcbb advies zal ik ingaan op de eventuele mogelijkheid om totdat de commissie Mijnbouwschade wettelijk operationeel kan zijn partijen al zo veel mogelijk kunnen gaan werken conform de voorgestelde werkwijze. Omdat voor het instellen van deze Commissie Mijnbouwschade de Mijnbouwwet gewijzigd moet worden, zal deze Commissie mogelijk pas vanaf 2021 ingesteld kunnen zijn.
Is er een meetnetwerk in de omgeving? Hoe en door wie wordt dit gemonitord?
Er is in de omgeving een meetnetwerk voor seismische monitoring met geofoons en versnellingsmeters aanwezig. Dit meetnetwerk wordt beheerd, uitgelezen en voor eenieder inzichtelijk gemaakt door het KNMI. Het meetnetwerk is in staat om aardbevingen vanaf 0,5 bij Grijpskerk-Zuid en vanaf 1.0 bij UMOG op de schaal van Richter te registreren.
Wanneer komt er een afbouwplan voor alle, dus ook de kleine, velden?
De afbouw van gaswinning uit het Groningengasveld is ingezet. In mijn brief van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 469) over kleine gasvelden heb ik het mogelijke verloop van de gaswinning uit kleine velden geschetst. Gegeven de vooralsnog hoge Nederlandse gasvraag, een voldoende veilig perspectief voor gaswinning uit kleine velden en voordelen van binnenlandse gaswinning ten opzichte van import voor klimaat, werkgelegenheid en onafhankelijkheid van de energievoorziening, zal de afbouw van gaswinning uit kleine velden zich gestaag voltrekken door natuurlijk verloop.
Denkt u dat dit besluit de oorzaken van stress in het aardbevingsgebied zal wegnemen? In februari 2018 beloofde u toch dat juist het wegnemen van stressfactoren uw hoogste prioriteit zou hebben? Waarom past u uw beleid daar niet op aan?
Dit besluit heeft geen relatie met het aardbevingsgebied rond het Groningenveld en de in dat gebied gedane onderzoeken naar oorzaken van stress. Het gaat hier om een zogeheten «klein veld» in Friesland. Met mijn brief van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 469) heb ik het nut en de noodzaak van gaswinning uit kleine velden, waar dat veilig en verantwoord kan, uiteengezet.
Verder verbeter ik het beleid en de betrokkenheid van omwonenden bij het monitoren van effecten van mijnbouw en het naar aanleiding daarvan treffen van aanvullende maatregelen en bij het onafhankelijk afhandelen van eventueel opgetreden schade.
Het stoppen van het project “Heft in Eigen Hand” of “Eigen Initiatief” |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat 250 mensen die deel zouden gaan nemen aan het project «Heft in Eigen Hand», of zoals het later werd genoemd «Eigen Initiatief», door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) zijn geïnformeerd dat zij helaas voorlopig niet kunnen deelnemen aan dit project? Wat is daarop uw reactie?
Ja. Er is een wachtlijst (42 huishoudens) en een geïnteresseerdenlijst (ruim 200 huishoudens) voor een eventueel vervolg van Eigen Initiatief. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) heeft aan hen die op de wachtlijst staan laten weten dat er voorlopig geen vervolg komt van EI. Het project Eigen Initiatief is niet stilgelegd. Het wordt onverkort uitgevoerd voor alle deelnemers in het programma.
Ik sta achter het besluit van de NCG om over het uitblijven van een vervolg te communiceren. Eigen Initiatief, zoals nu is vormgegeven, past niet in de wijze waarop nu de versterkingsaanpak wordt vormgegeven. De prioritering is op basis van risico. Pas na opname en beoordeling wordt duidelijk of en op welke manier een huis versterkt moet worden.
Samen met de belanghebbenden in de regio wil ik uitwerken binnen welke randvoorwaarden een vorm van versterking in eigen beheer gerealiseerd kan worden, zoals ik uw Kamer ook heb toegezegd tijdens het AO mijnbouw.
Kunt u zich voorstellen dat bijvoorbeeld Simone van Dijken, die al ruim twee op de wachtlijst staat, enorm teleurgesteld is en anderen met haar, waaronder haar ouders? Wat biedt u de mensen wiens hoop wederom in de grond is geboord?
Zonder in te gaan op individuele gevallen kan ik me voorstellen dat mensen teleurgesteld zijn. Ik snap de behoefte bij mensen om de versterking in eigen regie op te pakken. Daarom wil ik, zoals ook toegezegd aan uw Kamer tijdens het AO mijnbouw/Groningen van 21 maart jl., onderzoeken welke elementen een plaats kunnen krijgen in de nieuwe aanpak. De nieuwe aanpak is gebaseerd op een prioritering op basis van risico.
Deelt u de mening van het Gasberaad dat juist dit project heel goed was, omdat mensen hierdoor weer een stukje regie over hun leven terug krijgen?1 Zo ja, wat vond u er precies goed aan? Zo nee, wat was er niet goed aan?
Het idee van Eigen Initiatief ondersteun ik. Ik begrijp de behoefte bij sommige woningeigenaren om de versterking in eigen regie uit te voeren na de beoordeling van de veiligheidsexpert. Ik zal de NCG vragen om te onderzoeken hoe, binnen de prioritering en de veiligheidskaders, dit vorm kan krijgen.
Kan een project als dit eenzijdig worden stilgelegd door een organisatie? Zo ja, wat betekent dit voor andere projecten?
Het project Eigen Initiatief is niet stilgelegd. Het wordt onverkort uitgevoerd voor alle deelnemers in het programma. Er is enkel aangegeven dat er voorlopig geen vervolg komt. Dit betekent niets voor andere projecten. Over de gehele lijn wordt tot in details bezien hoe de versterking onder publiek beheer vormgegeven moet worden. Daar past dit besluit in.
Kunt u overzichtelijk maken hoe dit project tot nu toe gewerkt heeft sinds de start van «Heft in eigen hand», het aantal aanmeldingen en mensen die inmiddels hun huis hebben versterkt, evenals toen het overging in «Eigen Initiatief», hoeveel mensen zich toen weer aanmelden en aan de slag konden?
In 2016 is Heft in Eigen Hand gestart met 54 huishoudens. Van de 54 deelnemers zijn er vier woningen aan NAM verkocht, zeven woningen zijn inmiddels versterkt, 23 zijn er nu in uitvoering en de verwachting is dat de overige 20 woningen dit jaar ook in uitvoering zullen gaan.
In juli 2017 werd besloten om het project door te zetten onder de naam Eigen Initiatief. De 223 deelnemers aan Eigen Initiatief stellen op dit moment hun versterkingsplan op. Eén woning wordt verkocht aan NAM, twee woningen worden op dit moment versterkt en de verwachting is dat de versterking van ten minste 50 woningen dit jaar in uitvoering gaat.
Hoe kan het dat de NAM en/of het Centrum Veilig Wonen (CVW) nog zoveel invloed hebben op een aantal situaties binnen dit project? Bent u bereid er zorg voor te dragen dat dat bij de 250 lopende zaken definitief voorkomen wordt?
Inhoudelijk hebben NAM en CVW geen zeggenschap. NAM betaalt wel voor Eigen Initiatief. CVW voert voor NAM de check uit of het versterkingsplan is berekend volgens vooraf afgesproken technische uitgangspunten en CVW bekijkt of er geen dubbelingen of omissies in het aangevraagde budget zitten.
Zal een project zoals Heft in Eigen Hand of Eigen Initiatief hervat worden? Zo ja, wanneer en voor wie? Zo nee, waarom niet?
Er wordt onderzocht of de eigen regie bij de versterking na opname en beoordeling van de woning ingezet kan worden binnen de huidige versterkingsopgave. Samen met de betrokkenen in de regio wil ik uitwerken binnen welke randvoorwaarden dit gerealiseerd kan worden, zoals ik uw Kamer ook heb toegezegd tijdens het AO mijnbouw.
Kent u het bericht over hoe de huidige manier van omgaan met Groninger veiligheid, scheuren in de samenleving tot gevolg heeft?2 Wat is daarop uw reactie?
Ja. De versterkingsoperatie heeft het vergroten van de veiligheid als doel. Daarbij worden de opnames geprioriteerd op basis van risico. Het verbeteren van de leefomgeving in de dorpen, steden en wijken is aan de gemeenten. Zij kunnen dit aan de versterking koppelen door bijvoorbeeld het NPG in te zetten.
Wat vindt u van deze verdeel -en heerspolitiek die hier heel duidelijk naar voren komt, maar eigenlijk in het hele aardbevingsgebied plaatsvindt? Kent u de gevolgen van dit soort politiek? Welke gevolgen voorziet u in Groningen?
Ik herken mij niet in deze kwalificatie. De aanpak zoals ik die heb ingezet is er een die gebaseerd is op veiligheid.
Kunt u zich voorstellen dat de in het bericht genoemde Aniëla zich onveilig voelt en dat tegelijkertijd de in het artikel genoemde Gerry zich schuldig voelt omdat zij wel geholpen wordt? Kunt u zich voorstellen dat Gerry bang is dat buren boos op haar worden? Zo nee, waarom niet?
Zonder mij uit te laten over individuele gevallen kan ik mij in algemene zin voorstellen dat mensen zich onveilig voelen. Daarom pakken wij nu ook juist de woningen met het grootste risico op onveiligheid als eerste aan. Daarbij doen wij alles wat nodig is om de veiligheid te borgen, en staat de bewoner zoveel mogelijk centraal.
Erkent u dat de hierboven genoemde gevoelens slecht zijn voor de gezondheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u iets structureels doen aan het wegnemen van stressfactoren waarvan u nu al meer dan een jaar zegt dat dat uw hoogste prioriteit heeft? Of heeft dat uw hoogste prioriteit inmiddels niet meer?
De aardbevingen laten sporen na in de samenleving. Daarom hecht ik er waarde aan dat deze problematiek zo snel mogelijk integraal wordt aangepakt. Mijn inzet is in de eerste plaats gericht op het wegnemen van de oorzaken van de stress. Dit doe ik door:
Zou hier het gelijke-monniken-gelijke-kappen-principe niet beter zijn dan het verdeel -en heersprincipe en dat iedereen in Groningen dus weer het heft in eigen hand kan nemen en eigen initiatieven kan ontplooien?
De versterking zoals nu is ingezet, is volgens het principe gelijke-monniken-gelijke-kappen. Veiligheid staat voorop. Prioritering is op basis van veiligheid. Opname en beoordeling bepalen vervolgens of en hoe een woning versterkt moet worden. Samen met de betrokkenen in de regio wil ik uitwerken binnen welke randvoorwaarden een vorm van versterking in eigen beheer gerealiseerd kan worden, zoals ik uw Kamer ook heb toegezegd tijdens het AO mijnbouw van 21 maart jl.
Het bericht dat er afgelopen weekend zeecontainers in de Schelde terecht zijn gekomen |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat er door rukwinden in het afgelopen weekend verschillende zeecontainers in de Schelde terecht zijn gekomen?1
Ik ben bekend met de berichtgeving. Uit navraag bij het Havenbedrijf Antwerpen blijkt dat de harde wind op 10 maart jl. enkele containers op de kade omver heeft geblazen en dat daarbij één container van de kade het water van het Churchilldok is ingewaaid. Deze is vervolgens geborgen. Dit incident heeft zich afgespeeld op Vlaams grondgebied, achter de sluizen van het dok. De container is niet in de Schelde terecht gekomen. Na het incident is geen melding gedaan van verontreiniging in het meldingssysteem voor de (Wester)Schelde, waarin Frankrijk, België en Nederland elkaar informeren bij verontreiniging.
Kunt u toelichten wie er verantwoordelijk is voor de bescherming van natuur en milieu in de overloop van de Schelde in de Westerschelde? Kunt u daarbij toelichten hoe omgegaan wordt met vervuiling in de Westerschelde die is veroorzaakt door de haven Antwerpen?
De container die in het Churchilldok te water is gekomen, heeft niet geleid tot verontreiniging in de Westerschelde.
Vlaanderen en Nederland zijn verantwoordelijk voor de bescherming van natuur en milieu op hun eigen grondgebied. Beide landen hebben eigen wet- en regelgeving op het gebied van natuur- en milieubescherming, die past binnen de Europese regelgeving voor natuur en milieu (zoals Natura2000 en de Kaderrichtlijn Water) en informeren elkaar bij verontreiniging. Aan Nederlandse zijde wordt deze verantwoordelijkheid ingevuld door zowel de rijksoverheid als regionale overheden. Het Ministerie van IenW is hierbinnen verantwoordelijk voor de Kaderrichtlijn Water en heeft de uitvoering hiervan belegd bij Rijkswaterstaat.
Indien er zich een calamiteit voordoet die de Nederlandse wateren vervuilt, heeft de calamiteitenorganisatie van Rijkswaterstaat afspraken met gespecialiseerde partijen die 24/7 paraat zijn om op te treden bij een incident waarbij het (water)milieu wordt bedreigd.
Kunt u aangeven wie er wettelijk aansprakelijk is voor de negatieve gevolgen voor natuur en milieu in en rondom de Westerschelde?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Aangezien de containers niet in de Westerschelde terecht zijn gekomen, is er geen sprake van negatieve gevolgen voor natuur en milieu.
Kunt u toezeggen dat negatieve gevolgen voor natuur en milieu in en rondom de Westerschelde en het land van saeftinghe maximaal tegengegaan worden? Zo ja, op welke wijze gaat u deze toezegging bewerkstelligen?
Zie mijn antwoord op vragen 1 en 3.
Kunt u toelichten welke stappen er worden ondernomen om te voorkomen dat vervuiling in de Schelde richting of in de Westerschelde stroomt?
Zie mijn antwoord op vragen 1 en 3. De containers zijn niet buiten het dok van de haven terecht gekomen.
De kosten van stimulering van fossiele brandstoffen |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Aangezien uit het rapport Phase-out 2020: Monitoring Europe’s fossil fuel subsidies1 blijkt dat in Nederland in de periode 2014–2016 per jaar gemiddeld 7,6 miljard euro werd uitgegeven aan milieuschadelijke subsidies, kunt u aangeven tot welk bedrag deze milieuschadelijke subsidies inmiddels zijn teruggebracht en hoe ze nu verdeeld zijn over de diverse milieuschadelijke sectoren?
Het kabinet is voorstander van het beprijzen van milieuvervuilende activiteiten. Het regeerakkoord bevat verschillende maatregelen die zorgen voor een versterking van die beprijzing. Ook in het kader van het klimaatakkoord worden verschillende maatregelen overwogen die zorgen voor een betere beprijzing van milieuschadelijke activiteiten. Daarbij heeft het kabinet tegelijkertijd oog voor de effecten van deze maatregelen voor huishoudens en bedrijven. Aandacht gaat hierbij uit naar de koopkrachteffecten voor huishoudens en de effecten op de internationale concurrentiepositie van het bedrijfsleven
Nederland is een van de koplopers binnen de OESO-landen wat milieubelastingen op fossiele brandstoffen betreft. Waar in sommige landen de prijzen voor motorbrandstoffen aan de pomp kunstmatig laag worden gehouden, worden in Nederland motorbrandstoffen juist relatief zwaar belast. Het gebruik van fossiele brandstoffen wordt daarmee niet gestimuleerd maar juist ontmoedigd.
Uit een rapport van de OESO onder de titel «Effective Carbon Rates» (gepubliceerd op 26 september 2016) blijkt dat Nederland als enige OESO-lidstaat meer dan 50% van de totale broeikasgasemissies beprijsd boven de in het rapport gehanteerde prijs van € 30 per ton CO2. Niet alle externe milieueffecten worden volledig beprijsd. Zo kent Nederland een aantal vrijstellingen van accijns op grond van internationale verdragen die Nederland niet zo maar eenzijdig kan aanpassen. Het gaat specifiek om het Verdrag van Chicago (accijnsvrijstelling motorbrandstoffen voor de internationale luchtvaart, uitgezonderd plezierluchtvaart) en de Akte van Mannheim (accijnsvrijstelling motorbrandstoffen voor de internationale binnenvaart, uitgezonderd pleziervaart). Daarnaast kent Nederland in de energiebelasting verschillende vrijstellingen die ook in de ons omringende landen bestaan.
In rapporten van verschillende organisaties worden zeer uiteenlopende definities gebruikt voor de term milieuschadelijke subsidies (fossil fuel subsidies). In het rapport Phase-out wordt bijvoorbeeld een vrij brede definitie gehanteerd. De OESO hanteert een smallere definitie. In het kader van deze discussie is het kabinet in de motie van het lid-Van Raan op 16 januari 20182 gevraagd om deel te nemen aan het G20-peerreviewproces over subsidiëring van fossiele brandstoffen. Aangezien Nederland geen permanent lid is van de G20, is die deelname niet mogelijk gebleken. Om toch zo goed mogelijk uitvoering te geven aan de motie zal de Minister van Economische zaken en klimaat een onderzoek laten uitvoeren naar de uiteenlopende definities van milieuschadelijke subsidies (bijvoorbeeld van het IMF en de OESO) en naar de vraag welke definitie we in Nederland zouden moeten hanteren.
Kunt u aangeven hoeveel vliegtickets in Nederland in 2017 en 2018 zijn verkocht, zonder dat daar btw over is betaald?
Op al het internationale passagiersvervoer per vliegtuig is voor de btw het 0%-tarief van toepassing. Hierbij is overigens niet de plaats van verkoop maar de plaats waar de dienst wordt verricht (dus waar het vliegtuig vliegt) relevant voor de btw. Het aantal vliegtickets dat door inwoners van Nederland is gekocht, kan als volgt worden benaderd. Volgens CBS-gegevens vertrokken in 2017 38,1 miljoen passagiers vanaf Nederlandse luchthavens naar het buitenland. In 2018 waren dit er 39,9 miljoen. Ongeveer een derde hiervan betreft transferpassagiers. Dit betekent dat bij benadering in 2017 25,4 en in 2018 26,6 miljoen (retour)tickets met Nederland als vertrekpunt of eindbestemming zijn verkocht. Circa een derde hiervan waren passagiers uit andere landen die Nederland bezochten en twee derde waren inwoners van Nederland die een (retour)vlucht naar het buitenland maakten. Dit betekent dat naar onze inschatting in 2017 en 2018 respectievelijk ongeveer 16,9 en 17,7 miljoen (retour)tickets zijn gekocht door inwoners van Nederland.
Klopt het dat alle in Nederland getankte vliegtuigbrandstof accijnsvrij is en dat een particulier die een Fiat Panda voltankt meer accijns betaalt dan KLM die een Boeing 747 voltankt? Kunt u exact becijferen hoeveel accijns de particulier betaalt voor een volle tank van 35 liter benzine van een personenauto en hoeveel de KLM voor een volgetankt vliegtuig van het type Boeing 747?
In Nederland wordt accijns geheven op kerosine voor binnenlandse vluchten die zien op de plezierluchtvaart. Over vliegtuigbrandstof voor de commerciële luchtvaart, in zowel binnen- als buitenland wordt geen accijns betaald. KLM betaalt dus geen accijns over een volgetankt vliegtuig dat wordt gebruikt voor de commerciële luchtvaart ongeacht het type vliegtuig. Over 1 liter benzine wordt in 2019 € 0,79 accijns betaald. Over 35 liter wordt dus € 27,65 accijns betaald.
Kunt u aangeven hoeveel belastingsubsidie, dus inclusief onder meer de vrijstelling op brandstof voor de luchtvaart en scheepvaart en inclusief het verlaagde tarief voor grootverbruikers van gas en elektriciteit, onderverdeeld naar sector, exact verstrekt is in 2017 en 2018?
Het klopt dat voor de luchtvaart, scheepvaart en grootverbruikers van gas en elektriciteit vrijstellingen in belastingen bestaan waardoor niet alle externe kosten worden beprijsd. In het hiervoor aangekondigde onderzoek naar milieuschadelijke subsidies zal de Minister van Economische Zaken en Klimaat ook ingaan op de vraag of en in welke mate daarbij sprake is van milieuschadelijke belastingsubsidie bij de luchtvaart, scheepvaart en grootverbruikers.
Kunt u aangeven hoeveel CO2 deze sectoren in 2017 en 2018 hebben uitgestoten en hoe dit te rijmen valt met het voornemen de klimaatdoelstellingen van Parijs integraal te behalen?
De emissiecijfers over 2017 zijn voor deze sectoren beschikbaar. Voor 2018 is dat voor scheep- en luchtvaart nog niet het geval. De broeikasgasemissies van de scheepvaart bedroegen 4,8 Mton in 2017 (bron: CBS). Het betreft hier de feitelijke emissies op Nederlands grondgebied. De broeikasgasemissies van de Nederlandse luchtvaartsector bedroegen 12,9 Mton in 2017 (bron: CBS). Dit is met inbegrip van de uitstoot die plaats vond in het buitenlandse luchtruim. De uitstoot van buitenlandse maatschappijen die op Nederland vliegen, is hier buiten gelaten. De uitstoot van internationale scheepvaart en luchtvaart is volgens de indeling van de IPPC geen onderdeel van de nationale emissies. In het kader van de klimaatdoelstellingen van het Parijsakkoord worden voor deze sectoren mondiale afspraken gemaakt. De grootverbruikers van gas en elektriciteit nemen deel aan het Europese emissiehandelssysteem voor CO2, het EU ETS. De emissies van deze Nederlandse ETS-sectoren bedroeg 93 Mton in 2017 en 87 Mton in 2018 (Bron: NEa). Met het EU ETS wordt In Europa een emissiereductie van 21% in 2020 en 43% in 2030 ten opzichte van 2005 bereikt.
Erkent u dat wanneer de advertenties waarin vliegtickets worden aangeboden voor 9,99 euro niet zouden bestaan dit tot positief gevolg heeft dat er minder schadelijke vluchten plaatsvinden?
Bent u bereid tot een advertentieverbod op dergelijke goedkope en sterk vervuilende vluchten en welke rol speelt de accijnsvrijstelling voor kerosine in de kostprijsberekening voor dit type vluchten?2
Op grond van EU Verordening 1008/2008 inzake gemeenschappelijk regels voor de exploitatie van luchtdiensten kunnen Europese luchtvaartmaatschappijen binnen de EU hun tarieven vrij vaststellen. Wat betreft het publiceren van vliegtarieven geldt in dit verband alleen de voorwaarde dat de ticketprijzen inclusief alle voorzienbare en onvermijdbare kosten (luchthavenkosten, heffingen enz.) moeten worden vermeld.
Luchtvaartmaatschappijen zullen de kostprijs van de benodigde brandstof in beginsel doorberekenen in hun ticketprijzen. In een situatie zonder accijnsvrijstelling zou dat mede gelden voor de verschuldigde accijns. Hoe een verhoging van die brandstofkosten door een accijnsheffing zou neerslaan in de diverse ticketprijzen is mede afhankelijk van de kostenstructuur en de commerciële keuzes van de specifieke luchtvaartmaatschappij. Daarbij zijn gegevens van belang die per luchtvaartmaatschappij sterk kunnen verschillen. Het type vliegtuig dat wordt gebruikt is mede van invloed op het gemiddeld brandstofverbruik en het aantal passagiers per vlucht, en daarmee op het brandstofverbruik per passagier. Naast de gevlogen afstanden kan ook van belang zijn welke marktsegmenten worden bediend. Verder zal de hoogte van een accijnsheffing verschil kunnen maken voor de manier waarop de brandstofkosten worden doorberekend.
Bent u ervan op de hoogte dat er in Nederland in 2018 een ware «run» op vliegtickets is ontstaan, omdat door een enorme prijsconcurrentie er onder Nederlanders een enorme behoefte is ontstaan om te vliegen?3
Ik heb kennisgenomen van het genoemde mediabericht dat meldt dat er in 2018 ten opzichte van het jaar daarvoor 7% meer tickets zijn verkocht in Nederland.
Deelt u de zorg dat het aantal vliegtuigpassagiers in algemene zin wereldwijd blijft stijgen, mede onder invloed van goedkope, fiscaal gesubsidieerde tickets, waardoor deze tickets voor een groot aantal mensen beschikbaar zijn?4
Prognoses van onder meer Boeing en Airbus gaan ervan uit dat de luchtvaart wereldwijd voorlopig zal blijven groeien. De wereldwijde economische groei en toenemende welvaart dragen daartoe bij. Het genoemde krantenbericht uit 2018 vermeldt dat IATA als oorzaak voor de groei ook wijst op de goedkoper geworden tickets. De internationale luchtvaart staat voor de uitdaging om de toenemende CO2-uitstoot om te buigen in een afname. Voor het halen van de klimaatdoelstellingen van Parijs zijn daarom mondiaal ambitieuzere doelstellingen en maatregelen nodig voor de luchtvaart. In dit verband kan worden verwezen naar de Kamerbrief van de Minister van IenW van 27 maart inzake Klimaatbeleid voor de luchtvaart6
Erkent u dat de overheid een kwalijke rol speelt in deze ontwikkelingen door belastingvrij vliegen mogelijk te maken en een vliegtaks slechts in zeer beperkte mate en niet nu maar pas in de 2021 in te stellen?
Op grond van de huidige internationale regels zijn er belemmeringen om de fossiele brandstoffen, die gebruikt worden in de internationale luchtvaart, te belasten. Zoals afgesproken in het regeerakkoord zet het kabinet zich in om Europese afspraken over belastingen op luchtvaart te realiseren. Europese maatregelen zijn te prefereren omdat de milieueffecten daarvan groter zijn dan van een nationale belasting en concurrentieverstoring wordt beperkt. Aan een nationale vliegbelasting wordt parallel gewerkt. Het wetgevingstraject daarvoor vergt de nodige tijd.
Kunt u aangeven hoeveel een grootverbruiker procentueel minder betaalt dan een particulier bij het gebruik van zowel gas als elektriciteit? Wat is de logica achter deze kwantumkorting?
In onderstaande tabel is een vergelijking gemaakt tussen het gemiddelde tarief (EB en ODE) per kWh elektriciteit en per m3 aardgas van een huishouden en van een grootverbruiker. Voor de berekening is uitgegaan van het verbruik van een gemiddeld huishouden zoals is opgenomen in de NEV 2017 (2581 kWh en 1.170 m3). Voor een grootverbruiker wordt indicatief uitgegaan van een verbruik van 100 mln. kWh elektriciteit en 35 mln. m3 aardgas. Dat verbruik is gebaseerd op het gebruiksprofiel van een industriële verbruiker, zoals afgeleid uit het PricewaterhouseCoopers rapport «Vergelijking van gas en- elektriciteitsprijzen 20177». Z.O.Z.
Type verbruiker
Gemiddeld tarief EB gas (in ct/m3)1
Gemiddeld tarief ODE gas (in ct/m3)
Gemiddeld tarief EB elektriciteit (in ct/kWh)1
Gemiddeld tarief ODE elektriciteit (in ct/kWh)
18,31
5,24
4,87
1,89
1,82
0,44
0,20
0,10
Bij de berekening van het gemiddelde tarief energiebelasting is rekening gehouden met de belastingvermindering van € 257,54 per aansluiting door deze evenredig toe te rekenen aan gas en elektriciteit.
Het toepassen van het gemiddelde tarief van particulieren op alle verbruik van grootverbruikers zou er toe leiden dat grootverbruikers in Nederland fors zwaarder zouden worden belast dan in de ons omringende landen. Dit heeft een negatief effect op de Nederlandse concurrentiepositie.
Erkent u dat de overheid een kwalijke rol speelt door in de Wet minimum CO2-prijs elektriciteitsopwekking een minimum-CO2-prijs voor te stellen (18 euro in 2020, oplopend tot 43 euro in 2030) die lager ligt dan de meest recente projectie van de Emissions Tradings System (ETS)-prijs voor die periode5, waardoor er de facto geen sprake is van een CO2-belasting voor deze sector?
Het wetsvoorstel voor de minimum CO2-prijs voor elektriciteitsopwekking zal na ommekomst van het advies van de Raad van State worden ingediend bij uw Kamer. Het kabinet heeft aangegeven de streven naar een invoeringsdatum per 2020.
Gebruik makende van de inzichten van experts, waaronder het PBL, over de effecten van een nationale minimumprijs op verduurzaming en de leveringszekerheid zijn de partijen aan de elektriciteitstafel in het ontwerp klimaatakkoord een minimum CO2 prijs overeengekomen die oploopt van 12 euro in 2020 naar 32 euro in 2030. Hiermee wordt het publieke belang van leveringszekerheid geborgd. Experts gaven aan dat een geleidelijk oplopende minimumprijs met een marge onder het verwachte prijspad van het EU-ETS essentieel is om de leveringszekerheid te borgen. Zij gaven verder aan dat een dergelijk geleidelijk oplopend prijspad, ook wanneer deze lager ligt dan de nu verwachte ETS-prijs, een belangrijke prikkel geeft voor verduurzaming, vanwege de zekerheid die het de markt biedt over de minimale prijs van CO2-uitstoot ongeacht de ontwikkeling in de ETS-prijs.
Kunt u aangeven wanneer de Wet minimum CO2-prijs elektriciteitsopwekking naar de Kamer wordt gezonden?
Zie antwoord vraag 12.
Acht u het gepast om in te grijpen in de oversubsidiëring van milieuschadelijke activiteiten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de oversubsidiëring van milieubelastende activiteiten in te perken?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat deze belastingsubsidie doelmatig wordt uitgegeven?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u het verwachte aandeel van de Nederlandse luchtvaart en grootverbruikers van gas en elektriciteit in de uitstoot van de totale broeikasgassen becijferen voor 2019?
Ik beschik niet over ramingen voor 2019. Daarnaast zijn de cijfers zoals genoemd onder het antwoord bij vraag 5 voor de industrie en internationale luchtvaart niet geheel vergelijkbaar. Op basis van de cijfers van 2017 zou het aandeel van de luchtvaart rond 6 procent, en het aandeel van grootverbruikers – op basis van de emissies van de Nederlandse deelnemers aan het EU ETS – rond 48 procent bedragen.
Vindt u het logisch en effectief dat subsidies op milieuvervuilende activiteiten nog steeds bestaan? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat het aantal personenauto’s dat onder de «youngtimer»-regeling valt in tien jaar meer dan verdubbeld is tot 1,9 miljoen auto’s? Kunt u exact aangeven hoeveel daarvan uit benzineauto’s, dieselauto’s en elektrische auto’s bestaan?6
Nee, dit is niet juist. In 2018 bestond het Nederlandse wagenpark uit ruim 8,3 miljoen personenauto’s. Hiervan waren er bijna 1,9 miljoen vijftien jaar of ouder. Slechts een heel klein deel van deze auto’s valt onder de youngtimer-regeling.
Voor auto’s die ouder zijn dan vijftien jaar geldt een bijtelling van 35% van de waarde van de auto in het economisch verkeer in plaats van 22% van de cataloguswaarde voor jongere auto’s. Deze afwijkende waardering van het privévoordeel voor auto’s die ouder zijn dan 15 jaar wordt de «youngtimer-regeling» genoemd. Alleen ondernemers die een auto van de zaak hebben en deze ook privé gebruiken, en werknemers in loondienst met een leaseauto hebben te maken met de bijtelling.
In de aangifte over het jaar 2016 is door IB-ondernemers voor bijna 14.000 auto’s ouder dan vijftien jaar een bijtelling wegens privégebruik van de auto van de zaak vermeld. Het aantal auto’s dat onder de youngtimer-regeling valt is dus slechts een fractie van het aantal auto’s van vijftien jaar en ouder. Van de 14.000 personenauto’s die in 2016 onder de youngtimer-regeling vielen, reden er ruim 7000 op benzine, ruim 5000 op diesel en ruim 1000 op gas. Elektrische auto’s van vijftien jaar of ouder bestaan niet of nauwelijks. Er vielen in 2016 dan ook een zeer beperkt aantal elektrische auto’s onder de youngtimer-regeling.
Naast de IB-ondernemers zijn er ook nog werknemers met een leaseauto auto die onder de youngtimer-regeling valt. Waarschijnlijk komt dit vooral voor bij dga’s. Van leaseauto’s bij werknemers is echter geen kenteken bekend, waardoor niet vast te stellen is hoeveel van deze auto’s onder de youngtimer-regeling vallen.
Kunt u aangeven hoeveel youngtimers in 2018 zijn geïmporteerd, en hoeveel daarvan benzineauto’s, dieselauto’s en elektrische auto’s waren? Kunt u ook aangeven hoeveel elektrische auto’s in 2018 werden geëxporteerd?
In 2018 werden in totaal ruim 13.000 auto’s van vijftien jaar of ouder geïmporteerd. Van dit aantal reden er ruim 11.000 op benzine en ruim 1500 op diesel. Elektrische auto’s van vijftien jaar of ouder bestaan niet of nauwelijks. Er werden in 2018 dan ook nauwelijks elektrische auto’s van vijftien jaar of ouder geïmporteerd. Bovendien vallen deze auto’s niet per definitie onder de youngtimer-regeling. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 19 valt slechts een fractie van de personenauto’s van vijftien jaar of ouder onder de youngtimer-regeling.
In 2018 werden ruim 240.000 auto’s geëxporteerd, waaronder bijna 1600 elektrische auto’s. Van deze circa 1600 elektrische auto’s waren er iets minder dan 1200 jonger dan vijf jaar op het moment van exporteren. Overigens werden in hetzelfde jaar iets meer dan 2000 auto’s geïmporteerd.
Erkent u dat er geen markt is voor tweedehands elektrische auto’s is die ouder zijn dan vijftien jaar, omdat die auto’s er simpelweg niet zijn?
Ja.
Erkent u dat de «youngtimer»-regeling, een fiscaal voordeel voor tweedehands auto’s van ouder dan vijftien jaar voor de zakelijke markt, in het geval van elektrische auto geen enkele zin heeft, omdat er geen tweedehands markt is voor elektrische auto van vijftien jaar en ouder?
In de vraagstelling wordt de toepassing van de «youngtimer»-regeling als een fiscaal voordeel voor tweedehands auto’s aangeduid. Ik hecht eraan om dit misverstand weg te nemen. Bij de introductie van deze regeling is over de achtergrond daarvan het volgende in de memorie van toelichting opgenomen.
De regeling heeft dus enerzijds tot doel om het privévoordeel van oudere, vrijwel afgeschreven auto’s, beter te laten aansluiten bij de waarde die de vrijwel afgeschreven ten minste vijftien jaar oude auto op dat moment heeft. Anderzijds heeft de regeling tot doel de bijtelling voor de zogenoemde oldtimer vast te stellen op basis van de reële waarde van de auto, een waarde die bij de echte gerestaureerde oldtimer vele malen hoger kan/zal zijn dan de oorspronkelijke catalogusprijs van mogelijk 30 of 40 jaar terug. Er is dus geen sprake van het bewerkstelligen van een fiscaal voordeel maar van het verzekeren dat het privévoordeel, zij het forfaitair, wordt vastgesteld op basis van de meest reële waarde van de ter beschikking gestelde auto.
Zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag al heb aangegeven, deel ik de mening van de vragensteller dat er op dit moment geen tweedehandsmarkt is voor elektrische auto’s van vijftien jaar of ouder.
Ziet u ruimte, ook in het kader van het verlichten van de lasten van de klimaattransitie voor de burger, voor het aanpassen van deze «youngtimer»-regeling, bijvoorbeeld door de «youngtimer»-regeling voor elektrische auto’s al van toepassing te laten zijn voor elektrische auto’s die vijf jaar of ouder zijn?
In het Algemeen Overleg van de vaste commissie voor Financiën van 13 februari 2019 over de autogerelateerde belastingen, hebben de leden Bruins en Van Weyenberg gevraagd of een maatregel kan worden genomen waardoor de youngtimerregeling van toepassing wordt op auto’s zonder uitstoot (bijvoorbeeld elektrische auto's) van 5 jaar en ouder. Ik heb tijdens dat algemeen overleg toegezegd dat ik daarover zal nadenken en uw Kamer daarover zal informeren. Ik zou daar nu niet op vooruit willen lopen en verwijs daarom naar de brief die ik u op korte termijn zal doen toekomen.
Klopt het dat het milieubesparingsvoordeel van een elektrische auto ten opzichte van een auto met een verbrandingsmotor vele malen groter is dan dat het Algemeen Dagblad aanvankelijk meldde?7
Dat klopt. Zoals op 12 juli 2018 aan uw Kamer is gemeld, blijkt uit een studie van het Internationale Energie Agentschap uit januari 2018 dat de broeikasgasuitstoot van een standaard elektrische auto gedurende de hele levenscyclus ongeveer 50% lager is dan die van een vergelijkbare auto voorzien van een verbrandingsmotor.12
De Belgische hoogleraar Damien Ernst, wiens onderzoek in het Algemeen Dagblad werd aangehaald, schatte het milieuvoordeel van een elektrische auto vele malen te laag in. Hierop hebben onder meer onderzoekers aan de TU Eindhoven13, de TU Delft en de Hanzehogeschool14 gewezen. Ernst erkent dat hij ten onrechte de CO2-uitstoot door de productie en het vervoer van benzine niet heeft meegerekend. Ook ging hij uit van kleinschalige productie van auto’s, terwijl een realistisch ingeschatte productieschaal tot 72% minder uitstoot zou leiden. Voor stroomproductie nam hij niet de EU-energiemix als uitgangspunt, maar de energiemix van Duitsland, waar kolencentrales veel CO2-uitstoot veroorzaken. Ernst heeft zijn conclusies aangepast en stelt nu dat het omslagpunt waarop een elektrische auto minder CO2 uitstoot dan een brandstof auto niet bij 700.000 km, maar bij 85.000 km ligt (ruim 8 keer eerder).15 De onderzoeker van de Hanzehogeschool komt op een omslagpunt van circa 150.000 km. De onderzoeker van de TU Eindhoven komt uit op 30.000 tot 50.000 km.
Onderzoekers van TNO en de TU Delft wijzen op ontwikkelingen die ervoor zorgen dat het omslagpunt in de toekomst lager zal liggen en het milieubesparingsvoordeel groter zal worden. Elektrische auto’s met grote accu’s hebben waarschijnlijk een zeer lange levensduur van mogelijk 1,5 miljoen kilometer. In de tussentijd neemt het aandeel duurzame stroom toe. Ook het gewicht van accu’s zal verder dalen, CO2-intensieve materialen zoals kobaltoxide worden vervangen door andere stoffen en recycling van accu’s zal de CO2-uitstoot verminderen.16 Ten slotte verwacht TNO nog rendementsverbeteringen in de elektrische auto.17
Herinnert u zich het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) rond milieuvervuilende subsidies waarin werd gesteld dat kan de overheid flink kan bezuinigen en zorgen voor een schoner milieu?8
Dit rapport is mij bekend. Een aantal van de maatregelen die het PBL in dit rapport kwalificeert als «een milieuvervuilende subsidie die door Nederland zou kunnen worden afgeschaft» is inmiddels ook aangepast. Zo is de accijnsvrijstelling voor rode diesel afgeschaft en is de MRB vrijstelling voor oldtimers fors ingeperkt. Het PBL geeft in het rapport overigens aan dat het afschaffen van milieuschadelijke subsidies weliswaar de milieudruk vermindert, maar dat daarbij ook de vraag moet worden gesteld of dit voordeel opweegt tegen de daarmee gepaard gaande nadelen die elders in de samenleving ervaren zullen worden. PBL stelt daarbij dat voor die inschatting een verdere analyse nodig is dan die in het betreffende rapport. De door PBL gehanteerde definitie voor milieuschadelijke subsidies en de aanbevelingen die PBL doet zullen worden betrokken bij het hiervoor aangekondigde onderzoek naar milieuschadelijke subsidies.
Kunt u aangeven hoe het staat met elk van de aanbevelingen van het PBL rond milieuschadelijke subsidies?
Zie antwoord vraag 25.
Herinnert u zich de antwoorden van de toenmalige Minister van Economische Zaken, de heer Kamp, die aan de Kamer meldde dat de degressieve energiebelasting geen subsidie voor de fossiele industrie is omdat deze degressieve tariefstructuur geldig is ongeacht of het gaat om fossiele of om hernieuwbare energie?9
Ja
Kunt u een overzicht geven van in welke mate de fossiele industrie enerzijds en de hernieuwbare industrie anderzijds profiteert van deze degressieve belastingen?
Het punt dat de toenmalige Minister van Economische Zaken heeft gemaakt was dat bij het degressieve tarief geen sprake is van een subsidie op fossiele brandstoffen omdat bij de tarieven geen onderscheid wordt gemaakt naar wel of geen fossiele energie. De vraag wanneer sprake is van milieuschadelijke subsidies en welke criteria daarvoor zouden moeten gelden zal aan de orde komen in het hiervoor aangekondigde onderzoek naar milieuschadelijke subsidies.
Erkent u dat een van de belangrijkste variabelen om een uitspraak te doen over het al dan niet subsidiëren van de fossiele industrie door middel van de degressieve energiebelasting de verhouding is waarin de fossiele en hernieuwbare industrie profiteert van die degressiviteit van de energiebelasting?
Zie antwoord vraag 28.
Heeft u een ramingsmethode beschikbaar die in staat is in te schatten welke extra CO2-uitstoot te verklaren valt door de subsidies voor de fossiele industrie? Zo ja, kunt u deze ramingsmethode aan de Kamer doen toekomen?
Deze informatie is niet beschikbaar.
Bent u bekend met de studie van UN Environment (UNEP) die aantoont dat luchtvervuiling 6 tot 7 miljoen vroegtijdige doden per jaar eist?10
Ja, die studie is mij bekend. Het genoemde aantal voortijdige sterfgevallen wereldwijd is in lijn met het aantal dat de laatste jaren door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) wordt genoemd.21
Bent u bekend met de conclusie uit het rapport van UNEP dat milieuverontreiniging een schadepost van vijfduizend miljard dollar welvaartsverlies veroorzaakt? Hoeveel zou dat bij benadering voor Nederland zijn?
Ook die conclusie is mij bekend. Voor Nederland heeft het RIVM in de «Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2018» aangegeven dat een ongezond buitenmilieu 3,5 procent van de nationale ziektelast veroorzaak, waarbij luchtverontreiniging de belangrijkste factor is en tot circa 11 duizend voortijdige sterfgevallen per jaar leidt.22 Het welvaartsverlies in Nederland als gevolg van milieuschade door de uitstoot van schadelijke stoffen naar bodem, water en lucht, is door het PBL in de studie «Monetaire milieuschade in Nederland» geraamd op circa 31 miljard euro per jaar.23 De milieuschade door de luchtverontreinigende NEC-stoffen24 is goed voor 61 procent daarvan en de milieuschade van broeikasgassen komt uit op ongeveer 37 procent van het totaal. Het welvaartsverlies door milieuschade voor de Nederlandse samenleving staat gelijk aan 4,5% van het bruto binnenlands product (bbp).
Bent u bereid om dit soort cijfers zoals door UNEP gepresenteerd mee te nemen in de berekeningen over de kosten van klimaatverandering en milieuverontreiniging?
De genoemde cijfers illustreren waarom reeds beleid is ingezet om gezondheidsrisico’s te voorkomen en de volksgezondheid te verbeteren. De regering streeft in haar beleid naar een verdere verbetering van de gezondheid. Het Schone Lucht Akkoord waaraan op dit moment vorm wordt gegeven met betrokken partijen, is daarvan een goed voorbeeld.
Bent u bereid deze vragen een voor een en zorgvuldig te beantwoorden?
Ja, bij sommige vragen zijn de antwoorden voor de leesbaarheid gebundeld.
Hinderlijke regelgeving voor de uitrol van zonnepanelen door woningbouwcorporaties |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Autoriteit Woningbouwcorporaties belemmert 10 woningcorporaties bij uitrol zonnepanelen»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Deelt u de mening dat woningbouwcorporaties ook moeten bijdragen aan de verduurzaming van de energievoorziening?
Woningcorporaties zijn primair verantwoordelijk voor het huisvesten van huishoudens die niet in hun eigen huisvesting kunnen voorzien. Daarbij hoort ook dat corporaties hun bezit onderhouden en verduurzamen. Woningcorporaties hebben binnen het werkdomein, zoals afgebakend in de Woningwet, ook ruimte voor het verduurzamen van de energievoorziening. Dit is wel beperkter dan de mogelijkheden die corporaties hebben voor het verduurzamen van hun woning. Zo kunnen zij zonnepanelen plaatsen op hun woongelegenheden wanneer deze activiteiten ten dienste staan van de bewoning. Hierbij kan gedacht worden aan het leveren van energie aan bewoners of het gebruik van de opgewekte energie voor de gemeenschappelijke ruimten in corporatiebezit.
Geeft het bericht de bestaande regelgeving met betrekking tot het plaatsen van zonnepanelen door woningbouwcorporaties correct weer? Zo ja, deelt u de mening dat daaruit blijkt dat de regels woningbouwcorporaties eerder hinderen dan helpen bij het realiseren van duurzaamheidsdoelstellingen? Zo nee, op welke punten dan niet?
Het is woningcorporaties binnen de Woningwet toegestaan om diensten te verlenen die rechtstreeks verband houden met de bewoning. Corporaties mogen geen diensten leveren die door nutsbedrijven geleverd kunnen worden, zoals het leveren van elektriciteit, tenzij de levering gebeurt door een in of nabij de woongelegenheid aanwezige voorziening. Dit betekent dat corporaties, in de huidige situatie, zonnepanelen mogen plaatsen wanneer deze rechtstreeks verband houden met de bewoning. Woningcorporaties mogen vervolgens eventuele overcapaciteit leveren aan het elektriciteitsnet. Het is onder de huidige regels niet toegestaan om zonder een enig direct verband met de bewoning zonnepanelen te plaatsen en de opgewekte energie terug te leveren aan het net. Dit ter voorkoming dat het werkdomein van de corporatiesector wordt opgerekt tot voorbij de grenzen van de volkshuisvesting.
Deelt u de mening dat woningbouwcorporaties ook recht op SDE+-subsidie zouden moeten hebben als door hen opgewekte energie niet direct ten goede aan de huurders komt? Zo ja, waarom en bent u bereid de Woningwet op dit punt aan te passen en op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Woningcorporaties zijn op grond van de Woningwet en de subsidieregeling van de SDE+-subsidie niet uitgesloten van het aanvragen van SDE+-subsidie. Als de corporatie, binnen de kaders van de Woningwet, duurzame energie opwekt en het project voldoet aan de voorwaarden voor de SDE+, kan een corporatie SDE+-subsidie ontvangen.
De combinatie van de Woningwet en de subsidieregeling maken dat er in de praktijk een beperkt aantal corporaties gebruik maakt van de SDE+. In mijn brief over de evaluatie van de herziene Woningwet van 22 februari jl.2 heb ik beleidsvoornemens benoemd om regelgeving te verduidelijken en aan te passen. Onder meer om het mogelijk te maken dat corporaties straks dezelfde verduurzamingsmaatregelen kunnen treffen als andere vastgoedeigenaren aan hun gebouwen. Daarmee hebben corporaties meer mogelijkheden om bij te dragen aan de verduurzaming, waarbij corporaties zich nog steeds kunnen richten op de volkshuisvestelijke kerntaken. Deze aanpassing zal het onder meer mogelijk maken om zonnepanelen op eigen bezit te plaatsen en de opgewekte energie, zonder directe verbinding met de bewoning, te leveren aan het elektriciteitsnet. Het doel van deze aanpassing is om een natuurlijkere afbakening te maken van de verduurzamingsactiviteiten die corporaties wel en niet mogen ondernemen. Ik ben voornemens om deze aanpassingen mee te nemen in de wetswijzigingen naar aanleiding van de evaluatie van de herziene Woningwet.
Wat is de stand van zaken van het overleg met de woningbouwcorporaties over dit onderwerp?
In de evaluatie van de herziene Woningwet is niet alleen teruggekeken maar is ook met corporaties en andere partijen de toekomstbestendigheid van de Woningwet geanalyseerd. Verduurzaming was hierbij hier een van de onderwerpen. De ervaringen van corporaties en andere betrokken partijen liggen samen met de uitkomsten van de evaluatie aan de basis van mijn beleidsvoornemens zoals verwoord in de brief van 22 februari jl. Daarnaast wordt er regelmatig met Aedes en individuele corporaties overlegd over ervaren belemmeringen in de Woningwet bij verduurzaming. Deze inzichten zullen worden betrokken bij de wetsaanpassing naar aanleiding van de evaluatie van de herziene Woningwet.
Het bericht ‘35 vissers willen lading MSC Zoe uit zee halen, maar ze mogen niet’ |
|
Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «35 vissers willen lading MSC Zoe uit zee halen, maar ze mogen niet»?1
Ja.
Klopt het dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) niet toestaat dat de vissers helpen bij het opruimen van de troep die door de containerramp op de zeebodem ligt? Wat is hier de reden voor?
Nee, dat klopt niet. Het kabinet waardeert de bereidheid en de inzet van vissers om te helpen bij het opruimen van het afval van de Msc Zoe. Vissers die dit willen hebben wel degelijk de mogelijkheid hun schip in te zetten voor het opruimen van de resten die nog in zee liggen na het overboord slaan van containers van de MSC Zoe. Echter, om de veiligheid van visserschip en bemanning te borgen stelt de ILT wel een aantal voorwaarden.
Vissersvaartuigen zijn ingericht en gecertificeerd om vis te vangen. Op basis van artikel 1 van de Schepenwet mogen zij enkel daarvoor gebruikt worden: «vissersvaartuig: elk vaartuig, dat gebezigd wordt voor het vangen van vis, walvissen, zeehonden, walrussen of andere levende rijkdommen van de zee».
Voor deze specifieke situatie maakt de ILT gebruik van de bevoegdheid om onder voorwaarden een certificaat van ontheffing af te geven aan schippers die:
Daarnaast verstrekt het Ministerie van LNV de benodigde ontheffingen die nodig zijn op basis van de Visserijwet. Dit betreft het gebruik van aangepast vistuig en, indien gewenst, de mogelijkheid om in de weekenden te werken.
Verder zijn vissers door het Ministerie van LNV in contact gebracht met het bergingsbedrijf en is aangedrongen op een snelle afhandeling van de ingediende schadeclaims.
Klopt het dat het opruimen steeds moeilijker wordt naarmate er meer tijd verstrijkt, omdat de inhoud van de containers zich over een steeds groter gebied verspreidt? Is in dat geval niet vooral haast geboden en moet daarom niet alle hulp worden aangepakt?
De berging is een verantwoordelijkheid van de reder van de MSC Zoe, de Mediterranean Shipping Company (MSC). MSC heeft hiervoor een bergingsbedrijf in de arm genomen. Het bergingsbedrijf schakelt ook een vissersschip in om bij de berging vrijkomend afval uit zee op te vissen en bepaalt zelf welke vissers hiervoor worden ingeschakeld. Andere vissers, die (nog) niet zijn ingeschakeld, zijn in contact gebracht met het bergingsbedrijf.
Als gevolg van de dynamiek van de zeebodem valt het niet uit te sluiten dat een gedeelte van de inhoud zich over een groter gebied verspreidt. Om objecten te kunnen bergen, moeten deze in het circa 3.000 km2 grote zoekgebied echter eerst worden opgespoord en vervolgens geïdentificeerd als afkomstig van de MSC Zoe. Dit proces is in volle gang. Berging van objecten van de zeebodem gebeurt vervolgens zorgvuldig, rekening houdende met de natuurbescherming van de bodem en met niet bekende objecten die er kunnen liggen, zoals bijvoorbeeld scheepswrakken of WOII-explosieven. Bovendien moeten de weersomstandigheden een veilige berging van de objecten toestaan.
Het geheel is een complexe klus, waarvoor passende inzet is vereist.
Is het niet zo dat de schade aan natuur en milieu erger wordt naarmate de berging van de containers en hun inhoud langer duurt?
Zie het antwoord op vraag 3. De opsporing of het onderzoek en de berging worden op een voortvarende wijze aangepakt, maar de daadwerkelijke voortgang is tegelijkertijd ook afhankelijk van bijvoorbeeld de weersomstandigheden. Zodra objecten zijn geïdentificeerd, en de omstandigheden een veilige berging toelaten, worden deze geborgen.
Vissers nemen deel aan het reguliere «Fishing for Litter» project. In de gesprekken met MSC staat financiële ondersteuning van dit project op de agenda. De financiële ondersteuning van dit project kan onderdeel zijn van het nazorgtraject van MSC, mede ook omdat de verwachting is dat er de komende tijd een aanzienlijke toename van aangeboden afval als gevolg van het incident zal zijn.
Met betrekking tot de eventuele schade die vissers ondervinden als gevolg van afval wordt nauw contact onderhouden tussen de reder en de Nederlandse Vissersbond.
Klopt het dat er pas 19 van de 342 containers zijn geborgen?
Nee, dat klopt niet. De 18 containers die in het Waddengebied zijn aangespoeld, plus de ene container die op het Duitse eiland Borkum is aangespoeld, zijn vrij snel na het incident geborgen. In totaal zijn inmiddels (tot en met 30 april 2019) van 284 containers (inclusief de hiervoor genoemde 19 containers) één of meerdere geïdentificeerde containerdelen met unieke containernummers geborgen.
Welke acties gaat u ondernemen om alsnog de resterende 323 containers en hun inhoud te bergen?
In opdracht van MSC worden de containers geborgen door een berger. Rijkswaterstaat heeft hierover dagelijks contact met de rederij en volgt de voortgang van de zoekactie, identificatie en berging nauwgezet.
Deelt u de mening dat onze vissers een belangrijke rol kunnen spelen bij het lokaliseren van containers en het bergen van hun inhoud?
Ja, vissers kunnen een belangrijke rol spelen bij het lokaliseren van de verloren containers en bergen van drijvende inhoud van containers. Zoals ik heb gezegd in het antwoord op vraag 2 waardeert het kabinet de bereidheid en inzet van vissers om te helpen bij het opruimen van het afval van de MSC Zoe en stelt de ILT een aantal voorwaarden om de veiligheid van visserschip en bemanning te borgen. Het mag echter geen reden zijn dat reder MSC haar eigen verantwoordelijkheden niet op zich neemt maar afwentelt. De reder MSC is door de Staat direct na het ongeval aansprakelijk gesteld voor alle schade als gevolg van de verloren containers en verplicht tot het opruimen van de containers en uitgespoelde inhoud.
De wijze van bergen van de containers en de lading is primair een zaak van MSC en de door hen ingehuurde berger. Zoals bij het antwoord op vraag 4 is vermeld, hebben de reder en het ingeschakelde bergingsbedrijf de berging van containers en inhoud tot op heden voortvarend opgepakt. Rijkswaterstaat en het Ministerie van LNV hebben in de gesprekken met MSC en de berger uitdrukkelijk gewezen op de mogelijkheid van het inzetten van meer vissersschepen, die naast het gericht vuilvissen kunnen assisteren bij het lokaliseren van containers en afval.
Het bericht ‘Verkopers van Eneco toch niet zo braaf’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verkopers van Eneco toch niet zo braaf»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht? Hoe kwalificeert u het onzes inziens hufterige gedrag van de betreffende verkopers, zoals het opsteken van middelvingers en het bespugen van voordeuren?
Ik ben geschrokken van de voorbeelden in het bericht. Het is niet acceptabel dat verkopers dergelijk gedrag laten zien als de consument aangeeft geen interesse te hebben in het sluiten van een overeenkomst.
Herkent u het beeld van de ongewenste, agressieve werkwijzen waarvan deur-aan-deur en telefonische verkopers in de energiesector zich bedienen?
De energiesector bedient een kleine 8 miljoen huishoudens. Consumenten in deze markt zijn prijsbewust en stappen regelmatig over van leverancier. De concurrentie is groot en de strijd om de klant dus ook. Dit is in principe positief voor de consument, die daardoor jaarlijks kan profiteren van een aantrekkelijk aanbod. Zoals te lezen is in het artikel van de Gelderlander, gaan sommige individuele verkopers in de strijd om de klant over de schreef. Dergelijke gevallen komen helaas soms voor en dat betreur ik.
Bent u het met de commercieel directeur van Eneco eens dat de energiesector kampt met een «kwaliteitsprobleem»?
Consumenten mogen verwachten dat een verkoper eerlijk en correct is. Dat is de norm op grond van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de regels voor consumentenbescherming in het Burgerlijk Wetboek. Excessen zoals beschreven in het artikel van De Gelderlander stralen af op de hele sector en op de verkoopmethoden die gehanteerd worden. Ik interpreteer de kwalificatie van de commercieel directeur van Eneco als een oproep aan de hele de sector om extra maatregelen te nemen om dergelijke excessen zoveel mogelijk uit te bannen. Daar kan ik mij volledig in vinden.
Bent u bereid om, zoals de Vastelastenbond bepleit, een vergunningplicht voor verkopers in te voeren, die eisen stelt aan verkopende partijen en sancties oplegt indien deze eisen niet worden nageleefd?
Gemeenten beschikken op dit moment al over de bevoegdheid om verkoop aan de deur te reguleren door een vergunningplicht of een meldplicht te hanteren. De voorwaarden voor het verlenen van de vergunning kunnen per gemeente verschillen. Gemeenten kunnen hiermee op gemeentelijk of zelfs wijkniveau maatwerk toepassen.
De ACM kan optreden tegen overtreding van de voorschriften uit de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet die kleinverbruikers beogen te beschermen, alsmede tegen overtredingen van de consumentenbeschermingsregels uit het Burgerlijk Wetboek.
Ik ben van mening dat dit stelsel voldoende mogelijkheden biedt om eisen op te leggen aan verkopende partijen en om handhavend op te treden als de regels niet worden nageleefd.
Welke mogelijkheden ziet u nog meer om particulieren beter te beschermen tegen malafide verkooppraktijken in de energiesector, maar ook in andere sectoren?
Consumenten zijn bij telefonische of deur-aan-deurverkoop al goed beschermd, bijvoorbeeld doordat zij een bedenktijd van 14 dagen hebben na het sluiten van de overeenkomst. Desalniettemin zie ik mogelijkheden voor verdere bescherming.
Zoals aangekondigd in de Consumentenagenda: houvast bij voortdurende verandering(8 oktober 2018), werk ik aan het invoeren van een opt-in regime voor telemarketing. Dit houdt in dat bedrijven consumenten alleen nog mogen bellen als zij hiervoor toestemming hebben gegeven. Ook ben ik in overleg met de telemarketingsector om de termijn waarbinnen bedrijven oud-klanten nog mogen benaderen te beperken. Ik verwacht dat de irritatie en klachten door telemarketing hierdoor zullen afnemen.
Een ander probleem is dat regelmatig zakelijke contracten worden aangeboden aan zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) die kantoor aan huis hebben. De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet bevatten bepalingen die gericht zijn op bescherming van de kleinverbruiker. Een verkoper moet kleinverbruikers2 transparant, eerlijk en op correcte wijze informeren over de tarieven en voorwaarden van een leveringsovereenkomst, voordat een overeenkomst tot stand komt. Een kleinverbruiker die op zijn woonadres een leveringsovereenkomst wil afsluiten voor (hoofdzakelijk) privédoeleinden geldt als consument. De consumentenbeschermingsregels zijn dan van toepassing en deze kleinverbruiker mag niet als zakelijke afnemer worden gecontracteerd.
De ACM heeft onlangs aangegeven dat zij handhavend zal optreden tegen dergelijke praktijken.3 Daarnaast heeft Energie-Nederland, de brancheorganisatie van energiebedrijven, naar aanleiding van de recente klachten met de ACM contact opgenomen om te bekijken wat er sector breed kan worden afgesproken om deze praktijken verder tegen te gaan. Het is aan de betrokken partijen om over de status hiervan al dan niet uitspraken te doen.
Is volgens u de Autoriteit Consument en Markt (ACM), als toezichthouder, hierop voldoende alert en actief is en hiertoe voldoende is toegerust?
Ja. De ACM kan handhavend optreden als verkopers van energiebedrijven de beschermingsregels voor consumenten en kleinverbruikers overtreden. Deze regels gelden ook voor zzp’ers die een energiecontract afsluiten voor (hoofdzakelijk) privédoeleinden. De ACM heeft zoals gezegd aangekondigd hier de komende tijd extra aandacht aan te besteden.
Wat is de status van de gesprekken tussen de ACM, Eneco en de Vastelastenbond over de verkoop van zakelijke contracten aan zelfstandigen zonder personeel, waaraan in het bericht wordt gerefereerd?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn u nog meer klachten over verkopende partijen in de energiesector bekend? Indien ja, om wat voor klachten gaat het en welke verkopende partijen betreft het?
De ACM houdt toezicht op de wijze waarop bedrijven verkopen aan consumenten, waaronder bedrijven in de energiesector. Als daar aanleiding toe is kan de ACM handhavend optreden om te zorgen dat bedrijven zich aan de regels houden. In dat geval zal de ACM daar zelf via haar website over communiceren.
De Nationale Landschap Enquête van Natuurmonumenten |
|
Jessica van Eijs (D66), Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van de uitkomsten van de Nationale Landschap Enquête van Natuurmonumenten?1
Ja
Deelt u de zorgen van 81% van de Nederlanders die in de enquête aangeven zich zorgen te maken om de toekomst van ons landschap en de vrees dat het landschap onvoldoende beschermd wordt bij het maken van ruimtelijke keuzes?
De zorg voor het landschap vind ik belangrijk. In de samenleving is veel waardering voor het Nederlandse landschap. Burgers voelen zich betrokken en verbonden met het landschap: het geeft mensen identiteit.
Maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkelingen hebben hun weerslag op het landschap. Een aantal actuele en urgente ruimtelijke ontwikkelingen kan, indien onzorgvuldig gepland en uitgevoerd, een bedreiging vormen voor de kwaliteit van het landschap. Dat is niet nieuw: stad en land zijn altijd het toneel geweest van vernieuwing, adaptatie en transformatie. Het Nederlandse landschap is immers een door de mens gemaakt landschap.
Ik heb daarom in het Kabinetsperspectief van de NOVI (Kamerstuk 34 682, nr. 6) aangegeven dat het van nationaal belang is om bij ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied unieke cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten te behouden of te versterken.
Kunt u aangeven welke maatregelen u neemt om bestaande landschappelijke kwaliteit te behouden en te beschermen in het licht van alle andere ontwikkelingen die ruimte vragen, zoals woningbouw, de energietransitie, luchtvaart, landbouw, etc.?
Het is van belang dat landschappelijke kwaliteiten een volwaardige rol hebben bij keuzes over ontwikkelingen die ruimte vragen.
De zorg voor het landschap is belegd bij de provincies. Provincies dienen met omgevingsvisies, verordeningen en andere beleidsinstrumenten ervoor te zorgen dat sectorale ruimteclaims goed terechtkomen in het landschap, rekening houdend met beleid, doelen en kaders die door het Rijk (als systeemverantwoordelijke) en de EU zijn geformuleerd. We hanteren nu bijvoorbeeld de ladder voor duurzame verstedelijking om te sturen op zorgvuldig ruimtegebruik.
Graag wil het kabinet de discussie voeden over hoe we zorg kunnen dragen voor ons landschap. Waar nodig pakt het Rijk een expliciete rol. Een goed voorbeeld is onze gezamenlijke werkwijze bij het Kustpact, waar we eerst het gesprek met alle relevante partijen zijn aangegaan over de kernwaarden en collectieve kwaliteiten van de kust. Met als resultaat een convenant waarin alle partijen de kernwaarden en collectieve kwaliteiten hebben onderschreven. Dit heeft geleid tot het vaststellen van regels op provinciaal niveau, waarmee de bescherming van de kwaliteit en de ontwikkeling van de kust geborgd is.
Kunt u aangeven hoe de vier prioriteiten uit de Nationale Omgevingsvisie, te weten 1) duurzaam economisch groeipotentieel voor Nederland, 2) ruimte voor klimaatverandering en de energietransitie, 3) sterke, leefbare en klimaatbestendige steden en regio’s en 4) toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied (waarvan de eerste drie prioriteiten ruimteclaims leggen op het landelijk gebied) zich in de praktijk gaan verhouden tot de uitdrukkelijke wens van veel Nederlanders om ons landschap te beschermen?
In het landschap spelen verschillende maatschappelijke opgaven. Zoals het ontwikkelen van duurzame landbouw, verstedelijking, behoud van biodiversiteit en de energietransitie. Ik zie het als onze opgave om unieke cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van onze Nederlandse landschappen te behouden en/of te versterken. Tegelijkertijd willen we ontwikkelingen in Nederland mogelijk maken. Dit levert soms spanningen op en maakt keuzes noodzakelijk.
De NOVI geeft richting mee aan de regionale/lokale keuzes. Om enerzijds landschappelijke kwaliteiten te beschermen, maar anderzijds ook ontwikkeling mogelijk te maken, zal de NOVI drie centrale afwegingsprincipes bevatten. Dit zijn: 1. Combineren boven enkelvoudig; 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; 3. Afwentelen voorkomen.
Het onderling goed vorm geven en wegen van maatschappelijke opgaven en de inpassing daarvan in het landschap is uiteindelijk een gebiedsspecifieke uitdaging.
Ik heb er vertrouwen in dat betrokken gemeenten, provincies, waterschappen en andere partijen tot zorgvuldige oplossingen zullen komen.
Na het verschijnen van de ontwerp-NOVI in juni zal het kabinet de Kamer nader informeren over dit onderwerp.
Heeft u er zicht op waar andere belangen botsen met het belang om landschappelijke kwaliteit te waarborgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u om met deze botsende belangen in de context van de Nationale Omgevingsvisie?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de zorgen die uit de enquête naar voren komen over het verdwijnen van bloemen, insecten, vogels, het verdwijnen van bomen in het landelijk gebied, heggen en houtwallen?
Ja. De achteruitgang van de biodiversiteit, zowel van dieren als planten, in het landelijk gebied is zorgelijk. Insecten zijn bijvoorbeeld essentieel voor onze bredere biodiversiteit en gezondheid van bodem, water en lucht, maar ook los van deze functionele aspecten moeten we onze natuur koesteren en behouden. Niet voor niets is één van de speerpunten van de afgelopen najaar gepresenteerde LNV-visie dan ook het verbinden van landbouw en natuur, om op de lange termijn de neergaande trend van biodiversiteit om te buigen in een opkomende. Hiervoor werken niet alleen de Ministeries (van BZK en LNV) onderling samen, maar stemmen we ook nauw af met bijvoorbeeld de initiatiefnemers van het Deltaplan Biodiversiteitsherstel, waarin vertegenwoordigers van zowel landbouw als natuurorganisaties en de wetenschap de handen ineen hebben geslagen ten behoeve van biodiversiteitsherstel.
Hoe wilt u verder biodiversiteitsverlies en verlies van (historische) landschapselementen voorkomen? Deelt u de mening dat goede kwaliteit van landschappen noodzakelijk is voor het behoud van natuur en biodiversiteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe geeft u dit vorm in het kabinetsbeleid?
De inrichting van het landschap is belangrijk voor behoud van natuur en biodiversiteit. Landschapselementen als houtwallen vervullen bijvoorbeeld een belangrijke rol in het behoud van onze biodiversiteit, als schuilplaats voor insecten, maar dragen ook bij aan de klimaatopgave en vervullen culturele landschapswaarden. Deze synergie zal het Ministerie van LNV benutten bij de inzet voor het behoud en bevorderen van landschapselementen, onder meer in het toekomstig GLB. Vooruitlopend op het toekomstig GLB treedt het Ministerie van LNV in overleg met de provincies om te bezien wat op korte termijn zou kunnen worden gedaan om landschapselementen beter te beschermen.
Soms vergt biodiversiteit juist een open landschap, omdat weidevogels afhankelijk van landschap, met zo min mogelijk hoge landschapselementen. Afwegingen moeten daarom steeds op gebiedsniveau worden gemaakt, met prioriteiten en bescherming van lokaal kansrijke soorten. Deze gebiedsgerichte aanpak komt samen in de LNV-visie die zich richt op het sluiten van kringlopen op een ecologisch volhoudbare manier. Daarnaast hebben we in het Natuurpact (2013) met provincies afspraken gemaakt over onder andere de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland. Om dit netwerk te voltooien moet in 2027 minimaal 80.000 ha nieuwe natuur zijn gerealiseerd.
Deelt u de zorgen die uit de enquête naar voren komen over de komst van meer bedrijven en bedrijfsterreinen, de bouw van (grote) stallen, uitbreiding van wegen en spoorlijnen, de bouw van windmolens en de aanleg van velden met zonnepanelen rondom natuurgebieden?. Hoe bent u voornemens natuur en landschap te beschermen bij de ruimtelijke inpassing van dergelijke ontwikkelingen, en welke kaders geeft u daarvoor mee aan decentrale overheden?
Zie antwoorden vragen 2, 3 en 4/5.
Ziet u de uitkomsten van de Nationale Landschap Enquête als extra ondersteuning voor het opnemen van het Nederlands Landschap als «nationaal belang» in de NOVI? Zo nee, waarom niet?
Ja. In het Kabinetsperspectief van de NOVI is behoud en versterking van (inter-)nationale unieke, cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke kwaliteit al indicatief genoemd als nationaal belang. Dit belang uit zich in bescherming van waardevolle, open en kwetsbare landschappen voor ruimtelijke ontwikkelingen die een inbreuk doen op de kernkwaliteiten van het landschap met haar unieke gebieden, structuren en objecten. Dit sluit aan bij de uitkomsten van de Nationale Landschap Enquête.
Hoe beoordeelt u het feit dat 92% van de deelnemers aan de enquête vindt dat de overheid haar verantwoordelijkheid moet nemen als regisseur van het Nederlands landschap en dat de overheid landschapsbelangen integraal moet meewegen bij alle ruimtelijke ontwikkelingen?
Het integraal meewegen van landschapsbelangen in ruimtelijke ontwikkelingen is een opgave waar rijk en medeoverheden gezamenlijk voor staan. De uitkomst van de enquête onderstreept dat de deelnemers veel waarde hechten aan behoud en bescherming van het Nederlandse landschap.
Op grond van het Europees Landschapsverdrag heeft het Rijk een systeemverantwoordelijkheid voor landschap (nationaal belang). De rol van het Rijk in dit belang is de om (wettelijke) randvoorwaarden te creëren om cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten voor de lange termijn in stand te houden. Op basis van weging van nationale belangen zoals omschreven in het Kabinetsperspectief NOVI wordt met behulp van NOVI-afwegingsprincipes het maatschappelijk debat gevoerd en worden keuzes gemaakt. De nadere invulling per gebied van de op nationaal niveau gemaakte keuzes is overgelaten aan provincies en gemeentes.
Bent u bereid om de Kamer een brief te sturen over de wijze waarop u de onlangs aangenomen motie-Smeulders/ Van Eijs (Kamerstuk 34 986, nr. 24) gaat uitvoeren, waarin de regering wordt verzocht om in samenspraak met decentrale overheden een methode te ontwikkelen waarbij zachte waarden, zoals milieu, gezondheid en klimaat, worden gekwantificeerd?
Ja, ik zal de Kamer hierover schriftelijk informeren.
De brief van Schiphol aan omwonenden |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Experimentje van Schiphol: anderhalf miljoen «omwonenden» krijgen brief»?1
Ja. Ik heb kennisgenomen van het bericht.
Kunt u een overzicht verschaffen van het gebied dat Schiphol klaarblijkelijk tot zijn omwonenden beschouwt?
Hiertoe worden de gemeenten gerekend die (gedeeltelijk) binnen de zogenaamde 48 Lden geluidcontour vallen. Deze gemeenten vallen ook onder het werkgebied van de Omgevingsraad Schiphol (ORS), zoals gedefinieerd in de Wet Luchtvaart. Binnen de 48 Lden geluidcontour worden door de ORS vijf geografisch afgebakende gebieden onderscheiden, de zogenaamde clusters. Deze vijf clusters zijn gerelateerd aan de start- en landingsbanen van Schiphol (Polderbaan, Zwanenburgbaan, Kaagbaan, Aalsmeerbaan en Buitenveldertbaan). De Schiphol-Oostbaan is opgenomen in het cluster van de Buitenveldertbaan.
De brief is verstuurd naar de clusters Buitenveldertbaan, Aalsmeerbaan en Zwanenburgbaan. Dit zijn de clusters die meer hinder ondervinden door het afwijkend baangebruik tijdens het groot onderhoud aan de Zwanenburgbaan (cluster Buitenveldertbaan, Aalsmeerbaan), of juist minder hinder (cluster Zwanenburgbaan).
Kunt u toelichten hoe de afbakening van dit gebied tot stand is gekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat er ook buiten dit gebied klachten bestaan over Schiphol?
Ja. Ook buiten de 48 Lden geluidcontour kunnen de omwonenden hinder ondervinden. In de recente jaarrapportage 2018 van het Bewoners Aanspreekpunt Schiphol (BAS) – het informatiecentrum waar omwonenden terecht kunnen met al hun vragen en klachten over het vliegverkeer van, naar en op Schiphol – is ook te zien dat door omwonenden ook buiten de 48 Lden geluidcontour meldingen worden gedaan.
Heeft het versturen van deze brief effect op de wijze waarop klachten van omwonenden, zowel binnen als buiten het door Schiphol aangeschreven gebied, in behandeling worden genomen of een plaats krijgen in de statistieken over klachten?
Nee. Zoals gebruikelijk worden meldingen over het vliegverkeer bij BAS geregistreerd en verwerkt in de diverse rapportages die BAS gedurende het jaar uitbrengt. Omwonenden met vragen of klachten over het vliegverkeer krijgen persoonlijk antwoord van BAS. Het versturen van de brief heeft geen effect op deze werkwijze en vragen of meldingen naar aanleidingen van de brief worden op overeenkomstige wijze in behandeling genomen.
Welke juridische procedures en vergunningen zijn er nodig geweest om de onderhoudswerkzaamheden mogelijk te maken waar deze brief betrekking op had?
Jaarlijks voert Schiphol, naast klein onderhoud en regulier onderhoud, groot baanonderhoud aan de start- en landingsbanen op Schiphol. Ieder jaar komt één van de banen aan de beurt voor het groot onderhoud. Dit jaar stond het groot onderhoud aan de Zwanenburgbaan op de planning. Op 17 december 2018 heeft Schiphol mij per brief gevraagd om in verband met dit groot onderhoud voor gebruiksjaar 2019 af te mogen wijken van de regels in het Luchthavenverkeerbesluit (LVB).
Op grond van artikel 8.23 van de Wet luchtvaart kan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat vrijstelling van regels voor baan- en routegebruik verlenen en vervangende grenswaarden voor de geluidbelasting in de handhavingspunten vaststellen, indien ten gevolge van groot onderhoud van een baan of een rijbaan, het normale gebruik van een luchthaven naar zijn oordeel ernstig wordt belemmerd. Het betreft gevallen waarin als gevolg van groot onderhoud een baan enige tijd niet gebruikt kan worden, waardoor het luchtverkeer op een andere wijze moet worden afgehandeld. De onderhavige regeling strekt daartoe.
Het Nationaal Ruimtevaart Laboratorium (NLR) heeft een contra-expertise uitgevoerd op de berekeningen voor de vervangende grenswaarden. Het NLR heeft geadviseerd om de door Schiphol aangevraagde vervangende grenswaarden voor de geluidbelasting in de handhavingspunten toe te passen voor het gebruiksjaar 2019. De vrijstellingsregeling is door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) getoetst op uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en fraudebestendigheid. De ILT heeft geconcludeerd dat de regeling uitvoerbaar, handhaafbaar en fraudebestendig is.
De regeling is vervolgens gepubliceerd in de Staatscourant op 5 februari 2019. Dit is de normale gang van zaken voor besluiten met betrekking tot werkzaamheden op Schiphol die leiden tot ander baangebruik.
Wat was de aanleiding om, in tegenstelling tot het verleden, nu wel een grote groep mensen te informeren over onderhoudswerkzaamheden op Schiphol?
Schiphol heeft de ambitie om de informatievoorziening richting omwonenden uit te breiden en te verbeteren. Vandaar dat Schiphol heeft besloten om dit jaar alle inwoners van de clusters Buitenveldertbaan, Aalsmeerbaan en Zwanenburgbaan persoonlijk te informeren over het groot onderhoud aan de Zwanenburgbaan middels een brief. Dit zijn de inwoners die meer hinder ondervinden door het afwijkend baangebruik tijdens het groot onderhoud (Buitenveldertbaan, Aalsmeerbaan), of juist minder hinder (Zwanenburgbaan).
In de brief worden omwonenden tevens uitgenodigd om zich te registeren voor een e-mailnotificatie. Deze notificatie maakt het mogelijk om omwonenden in de toekomst gericht (op postcode) te informeren over voor hen relevantie informatie over baanonderhoud en afwijkend baangebruik door het jaar heen. Ook bij ongepland onderhoud. Bewoners die de brief hebben ontvangen, maar ook andere geïnteresseerden kunnen zich aanmelden via www.schiphol.nl/onderhoud.
Waarom wordt er in tijden van onderhoud niet gekozen voor minder vluchten op Schiphol, zodat de overlast niet hoeft toe te nemen?
Net zoals in het openbaar bus- en treinvervoer, maakt de luchtvaart gebruik van dienstregelingen. Dit betekent onder meer dat, ongeveer een half jaar voor de start van een nieuw seizoen, luchtvaartmaatschappijen moeten aangeven welke slots ze (opnieuw) nodig hebben om hun dienstregelingen uit te kunnen voeren. De continuïteit van deze dienstregelingen is essentieel om de netwerkkwaliteit van Schiphol te borgen binnen de afgesproken milieugrenzen. Omdat Schiphol over meerdere start- en landingsbanen beschikt, kan de luchthaven ten tijde van (groot) onderhoud gebruik maken van andere start- en landingsbanen.
Onderhoud aan start- en landingsbanen is noodzakelijk om de veiligheid te waarborgen en onverwachte storingen te voorkomen. Schiphol streeft ernaar om de overlast voor omwonenden én voor reizigers tijdens onderhoud zoveel als mogelijk te beperken. Zo wordt de onderhoudsperiode zo kort als mogelijk gehouden door dag en nacht te werken, en bovendien werkzaamheden te bundelen. Ook is het onderhoud aan de Zwanenburgbaan zo vroeg mogelijk in het seizoen gepland om het drukke(re) zomerseizoen te vermijden.
Mogelijke geluidsoverlast van een transformatorstation van Tennet |
|
Gijs van Dijk (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht ««Vier muren en dak» voor transformator»?1
Ja.
Acht u het mogelijk dat het genoemde transformatorstation voor geluidsoverlast in Wijk aan Zee kan gaan zorgen? Zo ja, in welke mate kan die overlast zich voor gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik realiseer me dat omgeving Wijk aan Zee en Beverwijk West te maken heeft met de aanwezigheid van grootschalige industrie en dat hier – nu er in het kader van de energietransitie een nieuw groot project bijkomt – zorgen over bestaan.
Het transformatorstation maakt deel uit van het net op zee dat de aansluiting van de windparken voor de Hollandse kust verbindt met het landelijke elektriciteitsnet. Dit project valt onder de Rijkscoördinatieregeling, wat inhoudt dat de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijks-relaties (BZK) verantwoordelijk zijn voor de ruimtelijke inpassing en dat de Minister van EZK de benodigde vergunningen coördineert. Mede op advies van de overheden in de regio heb ik in april 2018 een voorkeursalternatief gekozen voor de netaansluiting «Net op zee Hollandse Kust (noord) en (west Alpha)» met een transformatorstation op het industrieterrein IJmond, bij Tata Steel. Vanaf eind 2016 werkt het Ministerie van EZK voor dit project intensief samen met TenneT.
Het transformatorstation dat deel uitmaakt van het net op zee komt midden in het industriegebied IJmond te liggen, ingesloten door terreinen van Tata Steel. Het gaat hier om een zogeheten geluidgezoneerd industrieterrein. Het dorp Wijk aan Zee en een deel van Beverwijk liggen binnen de geluidzone van dit industrieterrein. Het geluid dat het transformatorstation produceert op de dichtstbijzijnde woningen is beperkt. Uit berekeningen blijkt dat de bijdrage van het geluid van het transformatorstation op het dichtstbij liggende meetpunt uit het geluidsmodel ten opzichte van het totale, cumulatieve, geluid in de omgeving minder dan 2 procent bedraagt. Omdat het transformatorstation een continu geluid voortbrengt, kan dit geluid wel hoorbaar zijn op momenten dat andere geluiden wegvallen.
Deelt u de mening van de gemeenteraad van Beverwijk dat met een gesloten transformatorbox geluidsoverlast kan worden voorkomen? Wat zijn de voor- en nadelen van een dergelijke box?
De zonebeheerder van het industrieterrein IJmond, de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, heeft geconstateerd dat de geluidsbelasting van het transformatorstation inpasbaar is in de geluidzone en dat het om een toelaatbare geluidbelasting bij woningen in de zone gaat. In verband met de zorgen van bewoners neemt TenneT desondanks extra geluidmaatregelen voor een toekomstvaste situatie. Een aanzienlijke investering zal worden gedaan om het geluid van het transformatorstation verder te verlagen.
Zo zal TenneT zorgdragen voor het inpandig maken van de transformatoren, door deze volledig te omsluiten met vier wanden – die aan de binnenzijden worden bekleed met geluidsabsorberend materiaal – en te voorzien van een dak. Verder zullen ook de compensatiespoelen worden omsloten door vier wanden met geluidsabsorberend materiaal. De bovenkant van het station moet open blijven, omdat de compensatiespoelen luchtgekoeld zijn. Daarmee worden de belangrijkste geluidsbronnen voorzien van extra geluidreducerende maatregelen. Vergelijkbare maatregelen zullen ook worden uitgevoerd indien wordt besloten om Hollandse Kust (west Beta) op deze locatie aan te sluiten.
In de eerste week van april 2019 heeft TenneT omwonenden van de beoogde locatie van het transformatorstation hierover met een brief geïnformeerd.
Deelt u de opvatting dat het voor de leefbaarheid en voor het verkrijgen respectievelijk behouden van draagvlak wenselijk is de best beschikbare bouwmethode en techniek toe te passen om geluidsoverlast tot het minimum te beperken? Zo nee, waarom niet?
Bij het verlenen van de (ontwerp)omgevingsvergunning is uitgegaan van de best beschikbare technieken. Om zo min mogelijk extra geluidbelasting te leveren aan het milieubelaste gebied, neemt TenneT verdergaande (bovenwettelijke) maatregelen.
Bent u bereid in overleg met TenneT te treden om haar te verzoeken om een geheel gesloten transformatorbox te bouwen en de Kamer van de resultaten van dat overleg op de hoogte stellen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zowel Tennet als mijn ministerie zijn in gesprek met gemeente Beverwijk en bewoners in het gebied. In deze gesprekken is de toezegging gedaan tot geluidreducerende maatregelen, waaronder het plaatsen van de transformatoren in een «box».