Noodvoorzieningen voor het transport van elektriciteit |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Netbeheerders gebruiken reservesystemen om aan stroom te voldoen»1 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen van het lid Moorlag over de voortdurende belemmeringen die de aansluiting van kleinschalige duurzame energieprojecten op het elektriciteitsnetwerk blokkeren (ontvangen 9 april 2019)2?
Ja.
Bent u nog altijd van mening dat bij het verlenen van toegang tot het elektriciteitsnet de netbeheerder conform wettelijke en regulatorische uitgangpunten en non-discriminatoir moet handelen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Op grond van welke criteria besluit de Autoriteit Consument en Markt (ACM) of de netbeheerder bij het toelaten tot het elektriciteitsnetwerk al dan niet reservesystemen mag gebruiken? Is het daarbij van belang of het een groot dan wel klein project betreft?
De ACM heeft in twee gevallen een ontheffing verleend van de bepaling in de Netcode elektriciteit waarin verplicht gesteld wordt het net redundant uit te voeren. In beide gevallen gaat het om een ontheffing voor een korte periode, die de netbeheerder de gelegenheid moet geven om alsnog de investeringen in het net uit te voeren.
De verplichting om het net redundant uit te voeren, geldt alleen voor het hoogspanningsnet. Als er een capaciteitsknelpunt in het hoogspanningsnet is, kan de netbeheerder van dat net een ontheffing van de redundantie-eis aanvragen. De netbeheerder bepaalt dus in welke gevallen hij een ontheffing nodig heeft en of hij een ontheffing aanvraagt bij de ACM. De ACM staat dit enkel tijdelijk toe. Bij het verlenen van een ontheffing toetst ACM of de ontheffing in het desbetreffende gebied een tijdelijke oplossing biedt waarin de netbeheerder op korte termijn wel aan het wettelijke kader kan voldoen. Dit kan door het inzetten van de procedures voor congestiemanagement en/of indien nodig investeringen te doen voor de uitbreiding van het net. Als ontheffing wordt verleend, kunnen zowel grote als kleine projecten profiteren van de extra capaciteit die daardoor beschikbaar komt.
Ik heb daarom mijn brief van 28 juni jl.3 aangegeven dat met de inwerkingtreding van de wet van 9 april 2018 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (hierna: wet voortgang energietransitie), de mogelijkheid in de wet is opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur vrijstelling te geven van de eis dat het landelijke hoogspanningsnet redundant moet worden uitgevoerd. Hierbij wordt gedacht aan een bepaling dat hoogspanningsnetten voor het transport van productie van elektriciteit niet redundant behoeven te zijn. Hierdoor kan (met name voor duurzame opwek) enige ruimte op het net worden gecreëerd, zonder dat daarmee de leveringszekerheid van elektriciteit in gevaar komt. Ik ben in overleg hierover met de ACM en netbeheerders. Ik verwacht dat deze algemene maatregel van bestuur eind dit jaar geconsulteerd zal worden en zal deze op dat moment ook aan uw Kamer toesturen. Zowel grote als kleine projecten profiteren van de extra capaciteit die door deze vrijstelling beschikbaar komt.
Waarop is de keuze gebaseerd om voor grote bedrijven wel en voor kleine initiatieven zoals de VV Nieuw Buinen het niet toe te staan dat er reservesystemen voor het transport worden ingezet?
De aanname dat grote bedrijven eerder gebruik kunnen maken van reservecapaciteit dan kleine initiatieven, klopt niet. De grootte van het project is geen bepalende factor voor het wel of niet verlenen van een ontheffing van de redundantie-eis. Alvorens een ontheffing aan te vragen bij de ACM, toetst de netbeheerder of deze ontheffing een tijdelijke oplossing biedt om congestiemanagement en/of verzwaring toe te passen.
Met de inwerkingtreding van de bovengenoemde algemene maatregel van bestuur onder de wet voortgang energietransitie geldt deze uitzondering op de redunantie-eis generiek, waardoor een aanvraag voor een ontheffing niet meer nodig is. Ik verwacht deze inwerkingtreding begin 2020.
In het geval van vv Nieuw Buinen kan de opgewekte elektriciteit niet worden ingevoed op het net omdat de 110kV hoogspanningslijn bij de stations Stadskanaal en Musselkanaal momenteel onvoldoende capaciteit heeft. Extra capaciteit kan worden verkregen door de reservestrook van de hoogspanningslijn in te zetten. Hiervoor moet de ACM een ontheffing voor verlenen. TenneT heeft een volledige ontheffingsaanvraag in concept gereed. Deze aanvraag ligt nu bij Enexis voor de verplichte zienswijze van direct aangeslotenen. In oktober wordt de ontheffingsaanvraag formeel ingediend bij de ACM. De ACM beoordeelt deze aanvraag en toetst of een ontheffing gerechtvaardigd is. Indien de ACM akkoord gaat met de ontheffing dan kan de reservestrook van de hoogspanningslijn worden gebruikt. Hiermee komt er 500 MW aan extra capaciteit vrij in de regio's rondom Stadskanaal en Emmen. Deze extra capaciteit wordt verdeeld over de stations in het genoemde gebied, waaronder de stations Stadskanaal en Musselkanaal. Hierdoor kan Enexis extra initiatieven met duurzame opwek aansluiten. Indien de ACM aan TenneT de ontheffing van de redundantie-eis verleent, dan zal het station Stadskanaal voldoende ruimte hebben om naar verwachting de opwek van vv Nieuw Buinen aan te kunnen sluiten.
Deelt u de mening dat vanwege het behalen van de doelstellingen voor duurzame energie en het behouden van draagvlak voor de energietransitie het frustrerend is dat initiatieven voor grote en kleine duurzame energieprojecten niet van de grond kunnen komen omdat er geen transportcapaciteit is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In bovengenoemde brief aan de Kamer heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken betreffende de transportschaarste. Zoals ik in de brief heb vermeld, groeit momenteel de vraag naar transportcapaciteit harder dan de nodige verzwaringen en uitbreidingen van het elektriciteitsnet voor de integratie van hernieuwbaar opgewekte elektriciteit. Ik heb daarom een uitgebreid pakket aan maatregelen in de brief opgenomen waarmee ik samen met de betrokken partijen deze problemen tracht in te perken. Hierbij is het van groot belang dat de opwek van hernieuwbare energie blijft groeien zonder een belemmering te vormen voor de betrouwbaarheid van het net. Het Rijk speelt hier een grote rol in, maar ik vraag ook veel van de netbeheerders, de marktpartijen en van de decentrale overheden. Alle betrokkenen hebben een bijdrage te leveren aan een oplossing voor deze problematiek. Daarnaast ben ik altijd bereid om nieuwe oplossingsrichtingen te bezien en te verkennen. Ik blijf dan ook in overleg met alle partijen.
Begin 2020 zal ik u hierover weer nader informeren.
Deelt u de mening dat ook voor kleinschalige duurzame energieprojecten die niet tot stand dreigen te komen vanwege een gebrek aan transportcapaciteit het tijdelijk gebruik van reservesystemen een oplossing kan vormen? Zo ja, waarom en wilt hierover met de netbeheerders en de ACM in overleg treden? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Ik wil nogmaals benadrukken dat de ruimte die de ontheffing van de redundantie-eis op het net creëert, beschikbaar komt voor alle projecten. Netbeheerders dienen zich, conform artikel 23, tweede lid Elektriciteitswet 1998, te onthouden van iedere vorm van discriminatie bij het voorzien van aansluitingen. Ondanks dat er niet gediscrimineerd wordt, worden bij netten waar een beperkte capaciteit is, kleine leveranciers eerder toegelaten op het net vanwege de inpassingsproblematiek. Daar waar gebieden (bijna) vol zijn, zullen kleine initiatieven logischerwijs eerder nog passen dan grote initiatieven.
Het artikel ‘Industrie vreest streep door waterstofambities Klimaatakkoord’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Industrie vreest streep door waterstofambities Klimaatakkoord»?1
Ja.
Bent u bekend met het rapport «Conceptadvies SDE++ CO2-reducerende opties?» van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)?2 Hoe beoordeelt u dit rapport?
Ja. Dit conceptadvies is nog niet definitief. Ik zal mijn beslissing baseren op het definitieve advies dat we in november van PBL zullen ontvangen.
Kunt u toelichting geven op de gekozen emissiefactor van 183 waarmee u rekent voor waterstofproductie? Op basis van welke gegevens is voor deze emissiefactor gekozen?
PBL rekent in het voorlopige advies met een bepaalde emissiefactor (183 gram per kWh). Deze emissiefactor is belangrijk omdat het doel van de SDE++ CO2-reductie is en het de vraag is hoeveel CO2-uitstoot er in totaal wordt gereduceerd door de productie en inzet van waterstof.
De emissiefactor is gebaseerd op berekeningen voor 2030. Uitgangspunt is dat in 2030 de voor elektrolyse benodigde elektriciteit nog niet volledig duurzaam is. Een deel wordt opgewekt door gascentrales. De mate waarin dit gebeurt hangt af van wanneer stroom wordt gebruikt.
Onderkent u het risico dat waterstofproductie onder de huidige rekenmodellen waarschijnlijk geen aanspraak zal kunnen maken op de subsidie van de Stimuleringsregeling Duurzame Energietransitie (SDE++)? Zo ja, hoe beoordeelt u dit risico? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment loopt de marktconsultatie van het conceptadvies nog. Nieuwe inzichten die volgen uit de marktconsultatie worden meegenomen in de berekeningen van PBL. Naar aanleiding van het definitieve advies zal ik een besluit nemen over welke technieken tegen welke condities worden opengesteld in 2020.
In het Klimaatakkoord is een ambitieus waterstof programma aangekondigd met een gefaseerde aanpak. De focus ligt eerst op pilots en demonstratiefaciliteiten om opschaling en kostenreductie te ondersteunen. Uit de Klimaatenvelop is er voor opslag en conversie (inclusief waterstof) een bedrag oplopend tot 60 miljoen euro per jaar beschikbaar (DEI+-regeling). Er is hiermee ruime ondersteuning voor innovatieve waterstofprojecten.
Daarnaast zetten we in op het creëren van de juiste randvoorwaarden. Dit behelst o.a. het grootschalig stimuleren van hernieuwbare energie om straks ook voldoende groene waterstof te kunnen produceren. Ook onderzoeken we de rol die tenders voor wind op zee kunnen spelen in systeemintegratie. Verder werken we aan andere afspraken, zoals een visie op de benodigde marktordening.
Voor opname in de SDE++ is een belangrijke voorwaarde dat productie van waterstof via elektrolyse ook leidt tot daadwerkelijke CO2-reductie. In het Klimaatakkoord is afgesproken om de business case te monitoren en om informatie hierover uit te wisselen. De consultatie van het concept advies heeft het proces van informatiedeling versneld en heeft nuttige reacties opgeleverd.
Begrijpt u de vrees van de 14 bedrijven dat de ontwikkeling van de groene waterstofeconomie geremd zal worden, indien groene waterstof niet wordt gesteund met de SDE++? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe rijmt u de afspraken in het Klimaatakkoord, waarin is afgesproken om met een waterstofprogramma te komen ter ontwikkeling van de waterstofproductie in Nederland, met het risico dat er geen SDE++ subsidie beschikbaar zal zijn voor waterstofproductie?
Zie antwoord vraag 4.
Overweegt u de adviezen van het PBL over te nemen en de randvoorwaarden aan te passen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het is van belang om, in lijn met de afspraken hierover in het Klimaatakkoord, te werken aan een gefaseerde programmatische aanpak, met oog voor alle randvoorwaarden. Dit vergt dat we samen met de industrie en energiesector het gesprek aangaan over hoe we de waterstofambities van een gepaste instrumentatie kunnen voorzien.
Tijdens de consultatieperiode krijgen marktpartijen uitgebreid de kans om hun commentaar op het conceptadvies te delen en hierover met PBL en EZK in gesprek te gaan. Ik waardeer de input van marktpartijen. Op basis van de verzamelde reacties uit de marktconsultatie kunnen in overleg met PBL parameters voor de berekeningen nog worden aangepast. Dit zal worden gebruikt voor nadere besluitvorming over vormgeving van de SDE++ voor 2020 of voor latere jaren.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de industrie- en energiesector over hoe waterstof in prijs beter concurrerend kan zijn met andere energieproductiemethoden die aanspraak kunnen maken op SDE++ subsidies? Zo ja, wanneer? Bent u bereid om op basis hiervan een hernieuwd PBL-advies aan te vragen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat gaat u doen om aan te sturen op tenders voor offshore wind waarin wordt ingezet op versnelde opbouw van groene waterstofproductie en kostenreductie, zoals vermeld staat in het Klimaatakkoord?
In het Klimaatakkoord wordt aangegeven dat in de toekomst opties zoals uitbreiding van interconnectie en conversie naar waterstof tot de mogelijkheden behoren voor een kosteneffectieve inpassing van meer wind op zee. De windparken in de huidige routekaart worden aangesloten op het elektriciteitsnet. We onderzoeken hoe voor additionele uitrol – bovenop de afspraken in de routekaart – de aanpak voor wind op zee moet worden vormgegeven. Daarbij kijken we ook naar opties voor systeemintegratie, zoals waterstof.
Het bericht dat er pal naast het safaripark Beekse Bergen een outdoor hardcore festival is gehouden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u ermee bekend dat geluiden van het hardcore muziekfestival «Decibel Outdoor», dat op 16–18 augustus 2019 plaatsvond in de gemeente Hilvarenbeek, tot ver in de bebouwde kom van Hilvarenbeek te horen zijn geweest en dat dit tot verschillende klachten van bewoners heeft geleid?1
In het bijgevoegde artikel wordt daar melding van gemaakt.
Bent u ermee bekend dat de bebouwde kom van Hilvarenbeek aanzienlijk verder verwijderd ligt van het «Decibel Outdoor»-festivalterrein dan safaripark Beekse Bergen, dat slechts door een provinciale weg van het festivalterrein gescheiden wordt?
Ja.
Bent u ermee bekend dat er bij het safaripark geluiden van ruim 88 decibel zijn gemeten?2
In het filmpje dat in de vraag is genoemd wordt 88 decibel getoond op een telefoon. Het is echter onduidelijk waar is gemeten en gefilmd en of het toestel een correcte waarde aangeeft. Tijdens het festival heeft de «Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant» geluidsmetingen verricht. Het geluid is bijna geheel binnen de geluidsnormen gebleven van de evenementenvergunning: 75 db(A) en 90 db(C) op de dichtstbijzijnde geluidsgevoelige gevel in de omgeving van het festivalterrein. Alleen bij het dagelijks afsluitende vuurwerk is gedurende 10 minuten de norm van 75 db(A) met ten hoogste drie decibel overschreden.
Bent u ermee bekend dat de extreem harde en lage tonen van het festival als bedreigend en angstaanjagend kunnen worden ervaren door in het safaripark gehouden diersoorten als leeuwen, olifanten en antilopen, aangezien deze diersoorten communiceren met laagfrequente en infrasone geluiden?
Geluid kan effect hebben op dieren. Het Safaripark Beekse Bergen geeft aan dat het personeel van het Safaripark geen gedragsafwijkingen heeft geconstateerd bij de dieren tijdens het festival.
Heeft u kennisgenomen van de beelden gemaakt op 18 augustus, waarop te zien is hoe een leeuw in het safaripark zeer onrustig reageert op de dreunende bassen van de hardcoremuziek?3
Ja, het filmpje heb ik bekeken.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat dergelijke extreem luidruchtige muziekevenementen plaats kunnen vinden pal naast een gebied waar dieren leven, zeker wanneer deze dieren beschikken over een gehoorsysteem dat gevoelig is voor laagfrequent en infrasoon geluid? Zo nee, waarom niet?
Wanneer vastgesteld wordt dat dieren last hebben van extreem luidruchtige muziekevenementen, acht ik dit onwenselijk in een dergelijke omgeving. Het geluidsniveau verminderen kan dan een optie zijn.
Vormt het langdurig blootstellen aan harde en lage geluiden van dieren met een gehoorsysteem dat gevoelig is voor laagfrequent en infrasoon geluid naar uw mening een overtreding van de Wet dieren? Zo nee, waarom niet?
De Wet dieren en het Besluit houders van dieren bevatten artikelen die het welzijn van het dier beogen te beschermen. Artikel 2.1. van de Wet dieren bevat een verbod om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen. Hieronder kan ook langdurige blootstelling aan geluiden van bepaalde sterktes en frequenties geschaard worden. Of dit een overtreding oplevert is afhankelijk van de omstandigheden van de desbetreffende situatie.
Wanneer is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voor het laatst op inspectie geweest bij safaripark Beekse Bergen om te controleren op het welzijn van de dieren en is daarbij rekening gehouden met de mogelijkheid dat de dieren blootgesteld zouden worden aan dergelijke harde geluiden? Zo nee, waarom niet?
27 augustus 2019 heeft de meest recente inspectie plaatsgevonden. Dit betrof een reguliere inspectie om na te gaan of aan de dierenwelzijnsnormen van het Besluit houders van dieren wordt voldaan. Tijdens inspecties worden geen harde geluiden nagebootst om de effecten hiervan te beoordelen, maar als er tijdens een inspectie harde geluiden worden waargenomen, dan wordt dat wel vermeld in de rapportage.
Heeft de gemeente Hilvarenbeek voorafgaand aan het afgeven van de vergunning voor het festival contact gehad met de NVWA, om te controleren of het organiseren van het festival een overtreding van de Wet dieren zou betekenen? Zo nee, waarom niet?
De gemeente heeft geen contact opgenomen met de NVWA. Het is de beslissingsbevoegdheid van de gemeente om dat wel of niet te doen.
Bent u bereid paal en perk te stellen aan dergelijke luidruchtige evenementen naast dierenparken, dierentuinen of grenzend aan natuurgebieden? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens maatregelen te treffen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de gemeente is vergunningverlener op grond van gemeentelijk evenementenbeleid. Tijdens een festival ziet een gemeente erop toe dat de voorwaarden in de vergunning worden nageleefd, waaronder de toegestane geluidsniveaus. Ik ga ervan uit dat gemeenten hun verantwoordelijkheid nemen bij het verstrekken en handhaven van vergunningen. Voor Natura 2000-gebieden geldt een streng toetsingskader dat is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Ook volgt uit deze wet dat vogels en een aantal specifieke andere dier- en plantensoorten niet verstoord mogen worden (paragrafen 3.1 en 3.2 van de Wnb.) Om die reden mogen festivals bijvoorbeeld niet meer in het broedseizoen worden gehouden. De provincie verleent de vergunning in het kader van de Wnb.
Het bericht ‘Onverwoestbaar stofje gaat bouwprojecten lamleggen’ |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met de problemen rondom te weinig laboratoria die de PFAS-analyses (perfluoroctaanzuur) uit kunnen voeren?1 Waren deze problemen bij u al bekend voordat u het tijdelijk handelingskader naar de Tweede Kamer stuurde?
Ik heb voor het versturen van het tijdelijk handelingskader contact gehad met de laboratoria. Ik ben bekend met de problemen van afgelopen zomer rondom de laboratoriumcapaciteit. De laboratoria hebben aangegeven dat zij op basis van de publicatie van het tijdelijk handelingskader hun capaciteit hebben kunnen uitbreiden. Een uitbreiding van de capaciteit kostte enige tijd aangezien voor de analyses nieuwe apparatuur moest worden aangeschaft. De doorlooptijd van de analyses is inmiddels weer teruggelopen.
Mogen alle laboratoria die dat zouden willen, conform het tijdelijk handelingskader PFAS-analyses uitvoeren of moeten zij aan aanvullende criteria voldoen? Zo ja, om welke criteria gaat dit? Zo nee, wat is de reden dat de uitbreiding van laboratoria een probleem is?
Ja, alle laboratoria die erkend zijn voor bodemonderzoek mogen de analyses uitvoeren. Er is geen sprake van additionele criteria. Uitbreiding van de capaciteit van de laboratoria is een tijdelijk probleem, omdat apparatuur aangeschaft en gekalibreerd moet worden. Inmiddels zijn er laboratoria die hebben aangegeven dat de doorlooptijd bij hen op dit moment 1 à 2 weken is.
Kunt u een inschatting geven van de omvang van de projecten in de bouw- en baggerwereld die door de problemen bij de laboratoria lam gelegd worden?
Zoals aangegeven in vraag 2 zijn er inmiddels laboratoria waar de doorlooptijd 1 à 2 weken is. Dat is een termijn die goed te overzien is voor projecten.
Wat is de huidige wachttijd bij de laboratoria nu ongeveer? En wat zijn de verwachtingen voor de komende maanden?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Op welke termijn verwacht u dat de capaciteit op peil is? Op welke manier gaat u bijdragen aan het oplossen van het probleem rondom te weinig laboratoria, waardoor de ontwikkelingen in bouw- en baggerwereld stagneren? Wordt er overwogen om sommige projecten voorrang te geven bovenop andere? Zo ja, hoe worden deze prioriteiten gesteld?
Zoals inmiddels is gebleken, was de langere analysetermijn van afgelopen zomer van tijdelijke aard. Zelfs met een doorlooptijd van 1 à 2 weken werken de laboratoria verder aan een vergroting van hun capaciteit. Dat is een termijn die goed te overzien is voor projecten.
Hoeveel plekken zijn er al gerealiseerd waar organisaties, al dan niet tijdelijk, grond met te hoge PFAS-normen kunnen opslaan? In hoeverre is bekend of dit voldoende capaciteit is? En indien dit nog niet bekend is; hoe wilt u hier goed zicht op krijgen?
Eventuele tijdelijke opslag van PFAS-houdende grond is de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer. Het is primair aan de markt om hierin te voorzien. Er zijn gesprekken gaande met de decentrale bevoegde gezagen om na te gaan of er signalen zijn waarop we als overheden gezamenlijk actie moeten ondernemen, bijvoorbeeld door in gesprek te gaan met grondbanken en door samen met hen na te gaan of er additionele plekken (geschikt te maken) zijn voor een dergelijke opslag.
Is er voldoende grond-, zand, en baggercapaciteit in Nederland zodat projecten die te maken krijgen met overschrijdingen van PFAS-normen, dit op kunnen vangen en de bouwwerkzaamheden snel hervat kunnen worden?
Er zijn geen signalen uit het veld dat er onvoldoende schoon materiaal te verkrijgen is in Nederland.
Op welke manier kan grond met PFAS gereinigd worden? Hoe kansrijk is het dat na het reinigen deze grond weer gebruikt kan worden?
Zandgrond met PFAS lijkt vooralsnog met een extractieve reiniging zodanig gereinigd te kunnen worden dat hergebruik van deze grond mogelijk is. Er is echter nog geen reinigingsbedrijf dat dit aanbiedt voor grond met PFAS boven de concentraties uit het tijdelijk handelingskader. Ik vind het wenselijk dat dit wel spoedig mogelijk is, zodat grond schoon hergebruikt kan worden. Ik zal daarom in overleg treden met de decentrale bevoegde gezagen om te bezien wat er nodig is om in dergelijke reinigingen te voorzien.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Leefomgeving van 12 september a.s. beantwoorden?
Het bericht: ‘Ontgassen moet snel kunnen’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ontgassen schip moet snel in installatie kunnen»?1
Ja.
Herkent u het gebrek aan ontgassingsinstallaties? Wat is er nodig om er spoedig voldoende in Nederland te krijgen?
Op dit moment is in Nederland nog maar een beperkt aantal ontgassingsinstallaties. Er wordt hard gewerkt om vóór het in werking treden van het Scheepsafvalstoffenbesluit voldoende capaciteit beschikbaar te hebben.
Het is aan het bedrijfsleven om te bepalen of er voldoende installaties en geschikte locaties beschikbaar zijn. Het aantal installaties zou beperkt kunnen blijven als bijvoorbeeld door verladers wordt gekozen om dedicated te gaan varen, omdat daarbij steeds dezelfde lading wordt gebruikt en ontgassing dan niet nodig is. Gezien het feit dat de eerste fase van het Scheepsafvalstoffenbesluit voornamelijk motorbrandstoffen betreft, is een dergelijke ontwikkeling niet ondenkbaar. Sinds 2006 wordt op deze wijze uitvoering gegeven aan het al bestaande verbod op varend ontgassen van benzine.
Kunnen wij, gezien er volgens het Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (ADN) niet ontgast mag worden in dichtbevolkt gebied en uw recent gestuurde informatie hierover naar de Kamer2, hieruit afleiden dat alleen het IJsselmeer zich aandient als geschikte locatie om in de buitenlucht te ontgassen? Deelt u de mening dat er in geheel Nederland een verbod op varend ontgassen zou moeten gelden? Zo ja, gaat u dan het dichtbevolkte gebied zodanig definiëren dat het hieraan gaat voldoen?
Ik deel uw mening dat er in heel Nederland een verbod op ontgassen moet komen. Daarom werk ik hard aan de implementatie van de wijziging van het CDNI, dat een dergelijk verbod regelt. Het CDNI regelt ook meteen de randvoorwaarden om zo’n verbod te kunnen invoeren, namelijk het bieden van voldoende ontgassingscapaciteit in installaties en een bekostiging door de verlader.
Het ADN kent alleen een verbod op ontgassen in dichtbevolkte gebieden en in de nabijheid van bruggen en sluizen (inclusief hun voorhavens). Het ADN bepaalt dat op andere plaatsen wel varend ontgast kan worden. Het regelt daarom niet de randvoorwaarden die bij een algemeen verbod nodig zijn. Heel Nederland dichtbevolkt verklaren kan niet en wordt ook niet beoogd met het ADN. ILT heeft in de bedoelde brief een invulling gegeven die in oktober is gehanteerd bij een eerste thema-actie gericht op handhaving van het ADN. De resultaten van de thema-actie en gesprekken met de sector in de taskforce kunnen eventueel leiden tot een bijstelling van de gebieden die als dichtbevolkt worden aangemerkt.
Hoe denkt u uitvoering te gaan geven aan het verbod op varend ontgassen, nu sinds 1 juli het ADN in werking is getreden en bindend is?
De ILT is belast met het toezicht op de naleving van het ADN. Bij overtreding van het verbod op varend ontgassen wordt nu handhavend opgetreden als er onmiskenbaar sprake is van een dichtbevolkt gebied (bijvoorbeeld wanneer varend wordt ontgast in de nabijheid van een stad). Ik zie erop toe dat de definitie van dichtbevolkt gebied zo snel mogelijk nadat de resultaten van de thema-actie bekend zijn definitief wordt vastgesteld, zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Wat kunt u, gezien het begin dit jaar aangenomen voorstel in de Rotterdamse gemeenteraad om varend ontgassen te minderen, in dit kader doen om zo snel mogelijk uitvoering te geven aan het initiatiefvoorstel vanuit Rotterdam?
Elk initiatief is te waarderen en zeer welkom, maar tegelijkertijd moet worden voorkomen dat de regelgeving voor de ondernemers fragmentarisch en onoverzichtelijk wordt.
Op dit moment worden opties uitgewerkt op basis waarvan experimenten met het verwerken van ladingdampen door installaties kunnen worden uitgevoerd (zie ook mijn antwoord op vraag 6).
Ik wil er alles aan doen om landelijk te voorzien in voldoende adequate installaties, die technisch en uit oogpunt van milieu goed kunnen functioneren op moment van inwerking treden van het Scheepsafvalstoffenbesluit.
Bent u voornemens om de lading als restlading te definiëren en niet langer als afval? Bent u van plan uw discretionaire bevoegdheid in te zetten om een einde te maken aan de status afval?
Het onderscheid tussen afval of product is van belang om te bepalen welke regelgeving van toepassing is, voor afvalverwerkers gelden andere of aanvullende regels. Een eerste inventarisatie laat zien dat de relatie tussen het CDNI en de kaderrichtlijn afval door de verdragsstaten van het CDNI verschillend geïnterpreteerd wordt. Nederland wil binnen het CDNI met andere verdragsstaten tot overeenstemming komen over een eenduidige juridische interpretatie van de status van ladingdampen en zodoende een gelijk speelveld realiseren.
Ik heb met bevoegd gezag een pragmatische oplossing voor de proefnemingen besproken.
Deze pragmatische benadering geeft ruimte om voorlopig uit te gaan van de definitie in het CDNI waarin ladingdampen worden gezien als restproduct. Zodoende kan voor de vergunningverlening aan dampverwerkingsinstallaties worden aangesloten bij de bestaande praktijk van vergunningverlening voor bestaande dampverwerking binnen inrichtingen op het land. Het bevoegd gezag beslist over de wijze van vergunningverlening en kan de definitie in het CDNI hierbij meenemen. De Taskforce Varend Ontgassen schaart zich achter deze aanpak.
De komende tijd kan ook worden gebruikt voor experimenten met technieken gericht op circulaire toepassing van de restdampen. Dat gaat ook een duidelijker beeld opleveren van de mate waarin dit mogelijk is en of er stromen zijn die uiteindelijk wel als afval verwerkt moeten worden. Daarom is de Taskforce varend ontgassen gevraagd om op zoek te gaan naar afvalverwerkers die de dampen kunnen en willen verwerken.
Het ministerie dat Groningers voor de gek houdt |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht van RTV Noord over de manier waarop uw ministerie omgaat met Groningers?1 Wat is hierop uw reactie?
Ik ken het bericht. Ik herken mij niet in het beeld dat ik of mijn ministerie mensen voor de gek zouden houden.
Waarom was het nodig om het principe van «underpromise en overdeliver» te hanteren? Welke filosofie zit er achter? Hoe bent u tot dit principe gekomen? Wat verwachtte u van het hanteren van dit principe? Is uw verwachting uitgekomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor herstel van vertrouwen van burgers in Groningen in de overheid en andere instanties is het nakomen van gedane beloften een essentiële voorwaarde. Ik heb daarom sinds mijn aantreden als verantwoordelijk Minister – ook in uw Kamer – uitgedragen dat alleen beloftes gedaan en verwachtingen gewekt moeten worden als er een hoge mate van waarschijnlijkheid is dat deze nagekomen kunnen worden. Daarbij verken ik doorlopend nieuwe mogelijkheden om de gaswinning te verlagen en de uitvoering van de versterkingsopgave en de afhandeling van schademeldingen te versnellen met behoud van zorgvuldigheid, rechtvaardigheid en aandacht voor de betrokken bewoners.
Hoe verklaart u dat zelfs de «underpromise» niet gehaald wordt? Wat gaat u praktisch doen om de Groningers te helpen, behalve mooie woorden spreken?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is het principe van «underpromise and overdeliver» nooit gedeeld met de Kamer?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereidt alle documenten die betrekking hebben op afspraken over de aanpak van schade, versterking, het Nationaal Programma Groningen (NPG) en de aanpak van gezondheidsproblemen alsnog naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik voorzie de Kamer van de informatie die nodig is voor de uitoefening van zijn controlerende taak. Gerichte verzoeken van uw Kamer om informatie over de genoemde onderwerpen zal ik steeds zo snel en volledig mogelijk inwilligen.
Waarom zijn er telkens WOB-verzoeken nodig om achter essentiële informatie te komen?
De mening dat er WOB-verzoeken nodig zijn om achter essentiële informatie te komen deel ik niet. Er is geen sprake van essentiële nieuwe informatie die in reactie op een WOB-verzoek is gepubliceerd.
Kunt u aangeven welke WOB-verzoeken er lopen over de gaswinning en de aanpak van de problemen die daardoor zijn ontstaan? Kunt u tevens aangeven hoe ver het staat met de procedure van deze WOB-verzoeken? Wanneer wordt duidelijk voor aanvragers of de verzoeken wel of niet worden ingewilligd?
Op dit moment zijn er 10 Wob-verzoeken in behandeling die gaan over de gaswinning in Groningen. De verzoeken zien op de volgende informatie:
De stand van zaken verschilt per verzoek, maar de processtappen die gezet moeten worden zijn bij elk verzoek dezelfde. Eerst moeten alle relevante documenten geïnventariseerd en verzameld worden. Daarna worden alle documenten per passage beoordeeld aan de hand van de Wob en wordt een besluit genomen. Het uitgangspunt hierbij is dat alle informatie die binnen de reikwijdte van een verzoek valt openbaar gemaakt wordt. Alleen als informatie valt onder één van de in de Wob genoemde uitzonderingsgronden, wordt die niet openbaar gemaakt. Dit wordt vervolgens toegelicht in het besluit. In veel gevallen hebben de Wob-verzoeken betrekking op zeer veel documenten. De verzoeker wordt hiervan op de hoogte gesteld en soms worden er afspraken gemaakt omtrent de behandeltermijn. Er is in enkele gevallen sprake van een overlap tussen de in verschillende verzoeken opgevraagde informatie. Zodra documenten in een verzoek openbaar zijn gemaakt, wordt de aanvrager van een soortgelijk verzoek hiervan op de hoogte gesteld. Op die manier wordt getracht alle aanvragers zo spoedig mogelijk van de gevraagde informatie te voorzien.
Heeft u het WOB-verzoek van de Groninger Bodem Beweging inmiddels gehonoreerd waarvoor zij in mei 2019 naar de rechter is gestapt?2 Zo nee, waarom niet?
De Groninger Bodem Beweging (hierna: GBB) heeft twee Wob-verzoeken gedaan waarvan één gericht is aan de directeur NCG en één aan mij als Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Met de GBB is afgesproken om de verzoeken in verband met de omvang op te splitsen in twee deelbesluiten. Het eerste deel heeft betrekking op documenten die afkomstig zijn van NCG en het tweede deel op de documenten die zijn gewisseld tussen de Minister van EZK en de NAM en tussen de Minister van EZK en betrokken ingenieurs- en/of onderzoeksbureaus. Het eerste deelbesluit is inmiddels genomen en gepubliceerd3. De gevraagde documenten zijn openbaargemaakt met uitzondering van de informatie die op grond van de Wob niet voor openbaarmaking in aanmerking komt. Het tweede deelbesluit is op 9 september jl. genomen en gepubliceerd. Door de vele ontwikkelingen en werkzaamheden op het gebied van gaswinning en de versterkingsoperatie in Groningen, was de beschikbare capaciteit voor afhandeling van deze verzoeken beperkt. Bij de opgevraagde documenten zijn meerdere onderdelen van mijn ministerie en daarnaast personen en organisaties buiten mijn ministerie betrokken. Om die reden was het helaas niet mogelijk om de afhandeling van dit Wob-verzoek sneller af te ronden.
Hoeveel WOB-verzoeken heeft uw van Follow the Money (FTM) en Platform Authentieke Journalistiek (PAJ) betreffende de Shell-papers ontvangen? Zijn die verzoeken inmiddels ingewilligd? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat dit gebeuren?
Mijn ministerie heeft één verzoek ontvangen van Follow the Money (FTM) en Platform Authentieke Journalistiek (PAJ) betreffende de invloed van Shell op het Nederlandse openbaar bestuur. Er is nog geen besluit genomen over dit verzoek. Op donderdag 1 augustus 2019 hebben de leden Beckerman en Kwint (beiden SP) over dit onderwerp schriftelijke vragen ingediend (kenmerk 2019Z15479). Voor beantwoording hiervan is uitstel gevraagd vanwege de voor beantwoording benodigde interdepartementale afstemming. Bij de beantwoording van die vragen zal ik nader op dit onderwerp ingaan.
Lopen er nog meer WOB-verzoeken die gaan over Shell of andere gasbedrijven? Zo ja, hoeveel?
Naast de in de antwoorden 7 en 9 genoemde verzoeken zijn er nog vier Wob-verzoeken in behandeling die gaan over gasbedrijven, waarvan twee (mede) over Shell. De verzoeken zien op de volgende informatie:
Deelt u de mening dat transparantie zeer belangrijk is voor het vertrouwen van inwoners in de overheid? Zo ja, hoe gaat u de informatievoorziening verbeteren? Wanneer?
Ik onderschrijf uw stelling over het belang van transparantie voor vertrouwen in de overheid. Zoals uiteengezet in de voorafgaande antwoorden span ik mij in om verzoeken om informatie van uw Kamer en verzoeken op grond van de Wob binnen de mogelijkheden zo snel en volledig mogelijk in te willigen. Dit vergt voortdurende aandacht. Anders dan de vraagstelling suggereert is er geen sprake van een structureel tekortschietende informatievoorziening. Ik zie niet in hoe de publicatie van soms honderden documenten met een veelal technisch karakter zou bijdragen aan het wegnemen van stress en onzekerheid bij inwoners van Groningen. Ik zet voor dit doel in op het zo snel mogelijk afbouwen van de gaswinning en het versnellen van de afhandeling van schade en uitvoering van de versterkingsoperatie.
Hoe denkt u dat dit bijdraagt aan ºhet wegnemen van oorzaken van stress en onzekerheid» dat u als belangrijkste prioriteit zei te hebben in februari 2018?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Wilt u deze vragen ruim voor het Algemeen overleg Mijnbouw/Groningen van 12 september 2019 beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Mogelijk 14 miljard minder aan woningbouw en wegen door stikstofuitspraak' |
|
Jessica van Eijs (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de artikelen «Bouwsector loopt miljarden mis door inperking stikstofuitstoot»1 en «Mogelijk 14 miljard minder aan woningbouw en wegen door stikstofuitspraak» met betrekking tot de ABN-AMRO publicatie «Stikstof-uitspraak kost bouwsector komende vijf jaar 14 miljard omzet»?2 3
Ja.
Is het waar dat de provincies naar aanleiding van de uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in IPO-verband hebben afgesproken voorlopig geen nieuwe natuurvergunningen te verlenen? Zo ja, wie draait dan op voor de vertragingsschade? Zo nee, hoe wordt de juridische houdbaarheid van de verleende vergunningen dan gewaarborgd?
De vergunningverlening heeft even stilgelegen maar in de brief van 4 oktober jl. heeft het kabinet aangekondigd dat stapsgewijs de vergunningverlening weer op gang kan komen. Per 11 oktober is het loket bij de (meeste) provincies voor de aanvraag van vergunningen in kader van de natuurbeschermingswet weer open. Als er geen sprake is van stikstofdepositie, heeft een initiatiefnemer geen vergunning nodig in het kader van de Wet Natuurbescherming. De AERIUS-calculator maakt dit inzichtelijk. Is er wel sprake van depositie, dan is een ecologische onderbouwing de eerste stap. Als hieruit blijkt dat er geen significant negatieve effecten zijn op het Natura 2000-gebieden, kan de toestemming worden verleend. Dit geldt ook voor nieuwe projecten die slechts een tijdelijke stikstofdepositie hebben. Daarnaast zijn ook (intern en extern) salderen en de ADC-toets weer mogelijk om een vergunningaanvraag te onderbouwen. Voor 2020 wordt er een drempelwaarde verkend voor stikstofdepositie, zodat het vergunningsproces voor veel (kleine) activiteiten weer in gang kan worden gezet. Daarnaast is het belangrijk dat er bronmaatregelen worden genomen waar deze effect hebben, onder meer door vrijwillige en warme sanering van boerenbedrijven in de buurt van natuurgebieden, investeringen in innovaties en gerichte snelheidsverlagingen daar waar het effect heeft op de stikstofdepositie.
In hoeverre mitigeert de ambitie van het kabinet om energieneutrale woningen te bouwen de beperkingen die de stikstofuitspraak opwerpt?
De afspraken over het terugdringen van de uitstoot van CO2 hebben ook effect op het terugdringen van de uitstoot van stikstof. Hierdoor bevorderen deze afspraken ook het terugdringen van de stikstofdepositie. Alle nieuwbouwwoningen zijn bijna energieneutraal en uitstootvrij (BENG-eisen). Dat betekent dat deze in de gebruiksfase geen of nauwelijks stikstofemissie kennen. De verduurzaming van de gebouwde omgeving verloopt stapsgewijs en gebiedsgericht. Door deze bronaanpak vermindert de stikstofuitstoot waarmee een bijdrage wordt geleverd aan het natuurherstel en het mogelijk maken van nieuwe bouwprojecten.
Bronmaatregelen zijn in belangrijke mate al onderdeel van het Klimaatakkkoord. Dit akkoord gaat niet alleen over CO2, maar stuurt ook op stikstof. In 2050 is de volledige gebouwde omgeving CO2-arm en aardgasvrij en bovendien 100% circulair. In dat kader worden al stappen gezet. Zo worden bijvoorbeeld komend jaar de milieuprestatienormen zodanig aangescherpt dat dit circulaire bouw bevordert. Daarnaast is er een subsidieregeling voor huiseigenaren om hun woning te isoleren (een eerste noodzakelijke stap naar alternatieve warmtebronnen).
Voor hoeveel woningen geldt dat de bouw inmiddels als gevolg van de uitspraak is stopgezet?
De Raad van State heeft aangegeven dat de PAS-uitspraak geen gevolgen heeft voor onherroepelijke vergunningen. Bouwprojecten in uitvoering zijn als gevolg van de uitspraak niet stopgezet. Wel leidt de uitspraak voor een groot aantal woningbouwplannen tot vertraging en/of aanpassing. In het overzicht dat de Minister van LNV op 13 september jl. aan uw Kamer heeft doen toekomen is te zien dat provincies en gemeenten inschatten dat de uitspraak van de Raad van State potentieel meer dan 300.000 woningen raakt. Uit een inventarisatie van de leden van Bouwend Nederland blijkt dat er op dit moment bijna 25.000 woningen zijn getroffen door de uitspraak. Dat betekent niet dat al deze projecten uiteindelijk geen doorgang kunnen vinden, maar wel dat deze projecten moeten kijken of er een depositie in Natura 2000 plaatsvindt.
Veel initiatieven zijn stilgevallen waardoor direct uitstel van woningbouw is ontstaan en de continuïteit in de bouwsector in gevaar komt. Voor de vergunningverlening is ook ecologische en juridische expertise bij gemeenten en provincies nodig maar (nog) niet altijd voorhanden. Dat laat onverlet dat de mogelijkheden die thans beschikbaar zijn in veel gevallen perspectief kunnen bieden.
Wat betekent de stikstofuitspraak voor de afgifte van bouwvergunningen en wat kunt u doen om het aantal afgegeven bouwvergunningen op peil te houden, gegeven de ontwikkelingen in verstrekte vergunningen en de ambities van 75.000 woningen die in de Nationale Woonagenda zijn opgesteld4?
De afgifte van bouwvergunningen heeft de afgelopen maanden enige vertraging opgelopen. Inmiddels is het loket voor de aanvragen weer beperkt open. Als er geen sprake is van stikstofdepositie, heeft een initiatiefnemer geen vergunning nodig in het kader van de Wet Natuurbescherming. De AERIUS-calculator maakt dit inzichtelijk. Is er wel sprake van depositie, dan is een ecologische onderbouwing de eerste stap. Als hieruit blijkt dat er geen significant negatieve effecten zijn op het Natura 2000-gebieden, kan de overheid toestemming verlenen. Dit geldt ook voor nieuwe projecten die slechts een tijdelijke stikstofdepositie hebben. Daarnaast zijn ook (intern en extern) salderen en de ADC-toets weer mogelijk om een vergunningaanvraag te onderbouwen.8
Wat kan de bouwsector volgens u doen om emissieloos bouwen te stimuleren?
Met het verplichten van aardgasvrije bouw is een belangrijke emissiebron bij nieuwbouw weggenomen. Toch zijn er aanvullende technische innovaties mogelijk die het terugdringen van de stikstofdepositie in de bouwfase bevorderen. Op korte termijn zou het een oplossing kunnen zijn om door middel van installaties de negatieve effecten te mitigeren. Bijvoorbeeld het installeren van luchtwassers of innovaties als het elektrificeren van vrachtvervoer en werktuigen zouden daar een belangrijke bijdrage aan kunnen leveren. Dit soort innovaties vragen een nadere uitwerking. Ik ga daarover graag met de sector in gesprek. Op de langere termijn is het noodzakelijk de uitstoot van stikstof bij de bron aan te pakken.
Welke inspanningen doet u om de sector te stimuleren om emissieloos te bouwen?
Een belangrijke stap om emissies terug te dringen is al gezet door over te stappen op aardgasvrije nieuwbouw. Daardoor is – naast stikstofemissies als gevolg van de zgn. verkeer aantrekkende werking van woningen in de gebruiksfase – met name het bouwproces nog een tijdelijke bron van uitstoot. Ik ondersteun de sector door het faciliteren van onderzoek en kennisuitwisseling.
Hoe ondersteunt het kabinet de ontwikkeling en inzet van elektrische werkbouwtuigen?
Er zijn innovaties gaande in de markt, bijvoorbeeld de inzet van elektrische hijskranen. Ik ben met partijen in de sector in gesprek om gezamenlijk in kaart te brengen wat nodig is om deze ontwikkeling te versnellen.
Welke acties onderneemt het kabinet om de bouwsector te stimuleren om de stikstof-emissie terug te dringen of grondig te compenseren en zo woningbouwprojecten door te laten gaan?
De bouwsector is verantwoordelijk voor minder dan 0,6% van de gemiddelde stikstofdepositie in Nederland (RIVM, 2019). Dat neemt niet weg dat zij kan bijdragen aan minder stikstofuitstoot. Zo onderzoekt de sector momenteel of het mogelijk is hubs te maken vanaf waar bouwmaterialen met elektrisch vervoer naar de eindbestemming kunnen worden gebracht. Ook zijn er mogelijkheden om bijvoorbeeld elektrische hijskranen in te zetten.
Onderkent u dat de ADC-toets lastiger uitvoerbaar is voor de woningbouw dan voor grote infrastructurele projecten, zoals in het artikel wordt gesteld?
De ADC-toets is naar verwachting lastiger uitvoerbaar voor een individueel woningbouwproject dan voor grote infrastructurele projecten van nationaal belang. Onderdeel van de toets is immers dat er geen alternatieven beschikbaar zijn met minder schadelijke effecten voor N2000-gebieden. Wanneer op een hoger schaalniveau gekeken wordt, bijvoorbeeld op het niveau van de regio, liggen die alternatieven minder voor de hand. Wanneer er in een regio een grote vraag naar woningen is, waar niet aan kan worden voldaan met de huidige voorraad, kan er mogelijk een potentieel (groot) maatschappelijk belang naar voren komen. Er is juridisch en praktisch nog geen ervaring opgedaan met de uitvoering van een (regionale) ADC-toets voor woningbouw.
Kunt u uiteenzetten wanneer een woningbouwproject onder een «dwingende reden van algemeen belang» valt?
Zie antwoord vraag 10.
Welke mogelijkheden bestaan er om eventuele drempels voor woningbouw, die de ADC-toets opwerpt, weg te nemen?
Zie antwoord vraag 10.
In hoeverre is het uw verwachting dat naast woningbouwprojecten die op plaatsen met een woningoverschot ook op plaatsen zonder een woningoverschot tegen restricties aanlopen, en wat kunt u in dit geval doen om de woningbouw op peil te houden?
De gevolgen van de uitspraak van de Raad van State strekken zich uit over heel Nederland en dit staat los van het feit of er een woningtekort dan wel -overschot is. De Natura-2000 gebieden liggen verspreid over Nederland en veel gebieden zijn overbelast met stikstof. Zie verder antwoord vraag 5.
In hoeverre deelt u de stelling dat binnenstedelijk bouwen door de uitspraak van nog groter belang wordt, en wat doet u om dit te stimuleren?5
Binnenstedelijke projecten liggen over het algemeen verder van N2000-gebieden en zullen daarmee tot minder stikstofdepositie kunnen leiden in deze gebieden. Bovendien kan de uitstoot van de nieuwe woningen en het bijbehorende verkeer mogelijk worden gesaldeerd met de uitstoot die eerder op die locatie plaatsvond. Dat kan de haalbaarheid van het realiseren van binnenstedelijk bouwen, voor wat betreft het aspect stikstofdepositie, over het algemeen iets vergroten.
Kunt u aangeven hoe ver het staat met uw aankondiging om uiterlijk dit najaar met een overzicht te komen van alle infraprojecten die door de PAS-uitspraak worden getroffen?
Een overzicht van de nationale infrastructuur projecten die mogelijk gevolgen ondervinden van de PAS-uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is opgenomen bij de brief die de Minister van LNV u 13 september heeft doen toekomen (Kenmerk DGNVLG-NP/19219179). De gevolgen van de PAS uitspraak worden momenteel geïnventariseerd. Duidelijk is dat de uitspraak gevolgen kan hebben voor zowel planning als uitgaven. Voor grote MIRT-projecten in de buurt van Natura 2000-gebieden zal een passende beoordeling opgesteld moeten worden en dient mogelijk een ADC-toets te worden doorlopen. Dit kan veel tijd kosten, zeker als er prioritaire habitats betrokken zijn en advies van de Europese Commissie noodzakelijk is. De Minister van IenW zal de Kamer voorafgaand aan het Nota-overleg MIRT informeren over de gevolgen van de PAS-uitspraak voor de nationale infrastructuur projecten.
Het bericht ‘Chemische bedrijven overtreden massaal de regels: 'Veiligheidscultuur moet anders' |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Chemische bedrijven overtreden massaal de regels: «Veiligheidscultuur moet anders»»?1
Ja.
Deelt u de conclusies van het onderzoek dat in de afgelopen tien jaar vrijwel elk bedrijf een veiligheidsovertreding heeft begaan? Zo ja, waren deze cijfers al eerder bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat bekend?
In het onderzoek «Regelovertreding in de chemische industrie» van de Universiteit Leiden en de Vrije Universiteit Amsterdam is een analyse gemaakt van data beschikbaar in de database van de inspectiediensten van het landelijke samenwerkingsverband BRZO+. De dataset betreft de periode 2006–2017. Als parameter is gekeken naar het aantal overtredingen, de ernst van de overtredingen is daarbij niet betrokken. Over deze periode geven de inspectiegegevens inderdaad aan dat 9 op 10 Brzo-bedrijven in deze periode een overtreding heeft begaan. Ik rapporteer elk jaar met de Staat van de Veiligheid Brzo-bedrijven over de naleving van Brzo-bedrijven2. Onderdeel van de rapportage is de Monitor naleving en handhaving BRZO-bedrijven, die put uit dezelfde database die de onderzoekers hebben gebruikt. Uit de monitor blijkt, dat het aandeel bedrijven zonder overtredingen ten opzichte van bedrijven met één of meerdere overtredingen in de loop van afgelopen vijf jaar stabiel is; licht fluctueert rond 43%. Dit is het percentage over 1 jaar. Over een periode van 11 jaar zijn dat steeds verschillende bedrijven geweest, waardoor de onderzoekers over de periode van 11 jaar uitkomen op een percentage van ongeveer 90% van bedrijven die een of meer overtreding hebben begaan.
Erkent u dat in de chemische sector ook kleine overtredingen grote rampen tot gevolg kunnen hebben en dat deze situatie daarom gevaarlijk en onwenselijk is?
Het doel van het Brzo-beleid is het voorkomen van een zwaar ongeval bij bedrijven die met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen werken of de gevolgen van een zwaar ongeval te beperken voor mens en milieu. Naleving van deze wet- en regelgeving is belangrijk en bedrijven zijn daarvoor verantwoordelijk.
Bij Brzo-bedrijven kunnen «kleine» overtredingen een signaal zijn voor grotere problemen of van een systeemfout die mogelijk een zwaar ongeval kunnen veroorzaken. De toezichthouders houden daarom intensief toezicht op de naleving van de Brzo-wetgeving.
Wanneer tijdens een Brzo-inspectie een overtreding wordt vastgesteld, beoordeelt de toezichthouder de ernst van de overtreding en bepaalt welke handhaving het beste is en op welke termijn het bedrijf de overtreding opgeheven moet hebben. Dit gebeurt op basis van de landelijke handhaving strategie Brzo. De landelijke handhavingsstrategie Brzo kent drie categorieën overtredingen waarbij overtredingen worden ingedeeld in relatie tot de risico’s op een zwaar ongeval en/of de escalatie van scenario’s.
Deelt u de conclusie van het onderzoek dat er een kleine groep «veelplegers» is?
Het onderzoek laat zien dat 7 procent van de bedrijven verantwoordelijk is voor een kwart van de overtredingen.
Heeft u een verklaring voor het feit dat deze bedrijven zo vaak een overtreding hebben kunnen maken?
Brzo-bedrijven zijn grote complexe bedrijven. Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor het naleven wet- en regelgeving. De overheid is verantwoordelijk voor de regelgeving, het toezicht en de handhaving en om de overheidscapaciteit optimaal in te zetten. De afgelopen jaren is de werkwijze van de toezichthouders veranderd, onder meer door de samenwerking in het BRZO+. Tevens is het toezicht ook de afgelopen jaren geïntensiveerd.
Alleen op basis van dit getal kan een groep van bedrijven niet simpelweg als veelplegers wordt bestempeld. Daarom wil ik inzicht krijgen in de definitie en afbakening die de onderzoekers hebben gehanteerd voor «veelplegers». In mijn brief van 29 mei jl. informeerde ik u dat ik vanuit mijn «aanpak achterblijvende Brzo-bedrijven» criteria in beeld laat brengen die helpen bepalen of er al dan niet sprake is van een achterblijvend Brzo-bedrijf. Meer helderheid hierover maakt een nog effectievere gezamenlijke aanpak van dergelijke bedrijven mogelijk.
BRZO+ is daarom met de onderzoekers in overleg getreden om hier meer inzicht over te krijgen. Pas dan kan worden bekeken hoe de analyse van de onderzoekers zich verhoudt tot de cijfers zoals deze jaarlijks worden gerapporteerd in de Monitor Naleving en Handhaving Brzo-bedrijven en in de Staat van de Veiligheid. Ik wil niet vooruitlopen op deze analyse. Indien de analyse daar aanleiding toe geeft, dan zal ik de daaruit volgende inzichten meenemen in mijn aanpak voor de achterblijvende Brzo-bedrijven.
Hebben de handhavende diensten voldoende wettelijke handvatten om dit soort situaties aan te pakken?
In mijn brief van 29 mei jl.3 informeerde ik u al over het totaaloverzicht van de huidige instrumenten die de Brzo-toezichthouders inzetten. Uitvoerende diensten geven aan dat de inspectiediensten in principe voldoende wettelijke handvatten hebben voor toezicht en handhaving. Alle betrokken partijen zijn voortdurend bezig om het instrumentarium te evalueren en waar nodig aanpassingen te doen. Zo wordt bijvoorbeeld dit instrumentarium in de Omgevingswet voor Wabo- bevoegd gezag met betrekking tot Brzo uitgebreid met de bestuurlijke boete. Inspectie SZW heeft de mogelijkheid al om een bestuurlijke boete op te leggen.
Deelt u de aanbeveling van één van de onderzoekers dat de «veiligheidscultuur» altijd scherp gehouden moet worden? Zo ja, wat doet u om de veiligheidscultuur te bevorderen bij chemische bedrijven?
Ja. Een goede veiligheidscultuur binnen bedrijven is van belang om veilig te werken. Veiligheidscultuur is wel primair aan bedrijven zelf. Veiligheidscultuur is moeilijk af te dwingen en te handhaven door de toezichthouders. Het is van belang dat in alle lagen van een bedrijf dit onderdeel van het gedrag is.
Ik zet op meerdere manieren in op het stimuleren van de veiligheidscultuur bij bedrijven. Met de subsidieregeling Versterking Omgevingsveiligheid kunnen bedrijven projecten ter versterking van de veiligheidscultuur indienen. Dat heeft onder meer vorm gekregen in een aantal Safety Deals. Een van deze «deals» betrof de ontwikkeling van de Safety Assement Tool, waarmee bedrijven zelf kunnen meten waar zij staan, in het bijzonder met betrekking tot de interne veiligheidscultuur. Ook in het programma Duurzame Veiligheid 2030 (DV2030), waarin overheid, bedrijfsleven en wetenschap samenwerken, is veel aandacht voor cultuur en daaraan gerelateerde onderwerpen als transparantie en onderwijs.
De inspectiediensten binnen het samenwerkingsverband BRZO+ gebruiken sinds 2018 een instrument om veiligheidscultuur bij een bedrijf in te schatten. Na afloop van elke reguliere inspectie schat het inspectieteam de veiligheidscultuur van het bedrijf aan de hand van een vragenlijst in. De resultaten daarvan worden gebruikt als onderdeel van risico-gestuurd toezicht.
Ondersteunt u de verdere initiatieven van de onderzoekers om deze cultuur te veranderen? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik eerder aangeef is het primair aan bedrijven om de cultuur te veranderen. Wetenschappelijke inzichten kunnen daarbij wel helpen om de juiste maatregelen te treffen die daadwerkelijk impact hebben op de cultuur. Ik heb inmiddels ook contact gelegd met de onderzoekers. Ik wil graag in gesprek met de onderzoekers om de resultaten goed te kunnen duiden en te kijken hoe het vervolgonderzoek aangrijpingspunten voor beleid kan bieden. Uit het eerste contact blijkt dat het vervolgonderzoek zich richt op hoe het verschil in patronen in regelovertreding kan worden verklaard door middel van statische en dynamische factoren en over de relatie tussen overtredingen en het voorkomen van ongevallen. De redenen achter overtredingen zullen ook inzicht geven in de veiligheidscultuur bij bedrijven.
Klopt de analyse van de in het artikel aangehaalde onderzoeker Wim Huisman dat handhavende diensten tegenwoordig risicogericht werken en dat daarbij de stempels «veilig» of «niet zo veilig» soms langer bestaan dan de werkelijke situatie is?
Het klopt niet dat bij risicogericht werken door de toezichthoudes, Brzo-bedrijven soms langere tijd niet bezocht worden afhankelijk van de risico-inschatting. In de regelgeving is een minimum frequentie voor Brzo-inspecties vastgelegd. Brzo-bedrijven zijn in de wetgeving onderverdeeld in 2 categorieën: alle zogeheten hogedrempelbedrijven moeten jaarlijks worden geïnspecteerd, bij lagedrempelbedrijven gebeurt dit tenminste één keer per drie jaar. Ter illustratie in 2018 zijn 96% van alle Brzo-bedrijven geïnspecteerd. Daarbij zijn in totaal 502 inspecties uitgevoerd.
Bij Brzo-bedrijven wordt weliswaar risicogericht gewerkt, maar dat heeft alleen effect op de omvang van de inspectie. Met het toezichtmodel wordt per bedrijf voor meerdere jaren de inspectieaspecten, -frequentie en -last bepaald op basis van de grootte, complexiteit en aanwezige risico’s, in combinatie met de beoordeling van het functioneren van het veiligheidsbeheerssysteem uit de laatste inspectie. Dit wordt jaarlijks bekeken en waar nodig aangepast. De inspectielast wordt weergegeven in het aantal Brzo-inspectiedagen per jaar bij het bedrijf. Krijgt het bedrijf een goede beoordeling dan zal de inspectielast minder worden en bij een minder goede beoordeling wordt het meer. Er wordt echter altijd een minimaal aantal inspectiedagen als basis gehanteerd. Op een specifiek inspectieaspect van een eerder jaar kan het oordeel echter wel enkele jaren blijven staan in de database.
Deelt u de mening van de in het artikel aangehaalde onderzoeker Wim Huisman dat er regelmatig gekeken zou moeten worden naar de veiligheidssituatie op een chemisch bedrijf? Zo ja, waarom gebeurt dit niet?
Zie antwoord vraag 9.
Herinnert u zich dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) in 2017 rapporteerde dat het toezicht op de veiligheid in de chemische sector nog niet op orde is en wat is er sindsdien gedaan om dit te verbeteren?2
Ja, de Onderzoeksraad constateerde dat er veel geïnvesteerd is in toezicht door de overheid. Wel gaf de Onderzoeksraad als aandachtspunt mee dat de afstemming en samenwerking tussen toezichthouders een formele basis en verankering moet krijgen.
In het kader van DV2030 (onder)zoek ik met alle partijen naar mogelijkheden om (de uitvoering van) het Brzo-beleid robuuster en toekomstbestendig te maken. Een van de lopende acties daarbinnen is het formaliseren van het samenwerkingsverband BRZO+. Zie verder ook antwoord op vraag 12.
Welke stappen gaat u op korte termijn zetten om verbeteringen op veiligheidsgebied in de chemische sector te realiseren?
Als eerste zijn bedrijven verantwoordelijk voor de veiligheid. De overheid stelt regels en houdt toezicht op de naleving van deze regels. Daarnaast stimuleren de overheden dat bedrijven deze verantwoordelijkheid (kunnen) nemen. Het samenwerkingsverband BRZO+ is continu bezig met verbeteringen. Stappen worden genomen om de samenwerking verder te verankeren en formaliseren. Veel aandacht wordt geschonken aan herziening van de landelijke inspectiemethodiek en aan de ontwikkeling van een verbeterde inspectie database. De samenwerking van de inspectiediensten binnen de regio’s wordt versterkt. Ook is er aandacht voor nieuwe thema’s zoals zeer zorgwekkende stoffen, cybersecurity en klimaatadaptatie. De (petro)chemische sector onderneemt zelf ook acties om verbeteringen op veiligheidsgebied te realiseren in het samenwerkingsverband Veiligheid Voorop.
Bovendien werk ik samen met overheden, bedrijfsleven en wetenschap in DV2030 aan een vitale petrochemische industrie zonder noemenswaardige incidenten in 2030. Dus een (petro)chemische industrie zonder incidenten die gevaar opleveren voor het milieu, de gezondheid of de veiligheid.
In 2020 zal DV2030 grotendeels opgaan in de Safety Delta Nederland (SDN). In de SDN wil ik de met DV2030 gestarte samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en wetenschap duurzaam verankeren.
Het bezoek van de minister van Infrastructuur en Waterstaat aan Maastricht Aachen Airport |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Minister van Nieuwenhuizen bezocht Maastricht Aachen Airport»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Op welke wijze worden uw toekomstige beleidskeuzes in het luchtvaartdossier beïnvloed door uw bezoek aan Maastricht Aachen Airport?
Het doel van mijn werkbezoek aan Maastricht Aachen Airport (MAA) is enerzijds geweest om kennis te maken met de luchthaven en van de luchthavendirectie en de provincie Limburg, eigenaar van de luchthaven, te horen hoe zij de toekomst van MAA zien. Anderzijds heeft mijn werkbezoek tot doel gehad een informeel gesprek te voeren met een aantal andere belanghebbenden uit de omgeving van MAA, zoals een aantal omwonenden, vertegenwoordigers van de toeristische sector en een aantal ondernemers om zo uit de eerste hand te horen hoe zij denken over de ontwikkeling van deze luchthaven. De reacties en aandachtspunten van deze belanghebbenden betrek ik bij de weging van de uiteindelijke beleidskeuzes voor de Luchtvaartnota.
Klopt het dat recent de gebouwen van Maastricht Aachen Airport op royale wijze gerenoveerd zijn?
De provincie Limburg heeft aangegeven dat de passagiersterminal is opgeknapt.
Wat zijn de kosten geweest van deze renovaties?
Dit is een aangelegenheid van de eigenaar van de luchthaven i.c. de provincie Limburg en de exploitant.
Kunt u deze kosten specificeren?
Zie het antwoord op vraag 4
Kunt u een jaarlijks overzicht verschaffen van alle publieke middelen die er door de jaren heen door de overheid in Maastricht Aachen Airport zijn gepompt?
Ik kan u inzicht geven in de publieke middelen vanuit het Rijk. De provincies en gemeenten hebben een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van eventuele inzet van publieke middelen.
De algemene beleidslijn voor wat betreft rijksbijdragen voor regionale luchthavens is sinds eind jaren negentig dat het Rijk niet rechtstreeks participeert in regionale luchthavens, geen investeringen financiert en niet aan de exploitatie bijdraagt (nota Regionale luchthavenstrategie2). Alleen bij uitzondering kunnen specifieke afspraken over financiële bijdragen worden gemaakt.
In 2001 is in overeenkomsten vastgelegd dat de toen nog bestaande subsidierelatie tussen het Rijk en sommige regionale luchthavens, waaronder MAA, wordt beëindigd door middel van een afkoop van de rijksbijdrage in de toekomstige exploitatietekorten. Ook zijn afspraken gemaakt over investeringsbijdragen om die luchthavens met een goed perspectief aan publieke en private partijen in de regio over te doen. Er is sindsdien geen sprake meer van nieuwe inzet van publieke middelen vanuit het Rijk richting MAA.
Is het waar dat de vergadering van de Commissie Regionaal Overleg (CRO) Maastricht Aachen Airport op 20 juni 2019 op het laatste moment niet is doorgegaan?
De voorzitter van de Commissie Regionaal Overleg Luchthaven Maastricht (CRO MAA) heeft op 6 juni 2019 besloten tot uitstel van de vergadering en hierover de leden geïnformeerd.
Wat was de aanleiding voor het annuleren van deze vergadering?
Belangrijkste onderwerp van de agenda betrof de evaluatie en de toekomstige werkwijze van de CRO MAA. De voorzitter heeft aangegeven dat de voorbereiding van dit agendapunt meer voorbereiding vroeg.
Wat stond er op de agenda van deze vergadering?
Zie het antwoord op vraag 8.
Wanneer staat de volgende vergadering van de CRO gepland?
In plaats van 20 juni 2019 is de CRO MAA inmiddels op 26 augustus 2019 bijeengekomen om de oorspronkelijk geplande onderwerpen te bespreken. De volgende vergadering is gepland op 26 september 2019.
Erkent u dat er juist nu alle reden is voor de CRO om bij elkaar te komen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook uit het antwoord op vraagt 10 volgt komt de CRO MAA op reguliere basis bij elkaar.
Is het waar dat vanwege overbelasting geen rapportages worden gemaakt van de klachten die binnenkomen bij het Klachten Informatie Centrum Limburg (KICL)? Zo nee, hoe zit het dan?
Bij het Klachten Informatie Centrum Limburg (KICL) is er ten gevolge van de aanzienlijke stijging van het aantal klachten over MAA in de afgelopen periode een personeel knelpunt ontstaan waardoor tijdelijk slechts beperkt gerapporteerd kon worden aan de CRO MAA. De KICL heeft aangegeven dat het personele knelpunt sinds 1 juli 2019 is opgelost.
Erkent u dat een klachtenlijn geen enkele zin heeft als er niets gedaan kan worden met deze klachten?
Dit is niet aan de orde. De door de KICL opgestelde klachtenrapportages worden besproken in de CRO MAA. Partijen in de CRO MAA hebben recent omgevingsafspraken gemaakt waarbij ook afspraken zijn gemaakt op welke wijze de klachten onderdeel zijn van een aanpak om vermijdbare hinder van de luchthaven verder aan te pakken.
Wat is uw inzet om deze onwenselijke situatie zo snel mogelijk op te lossen?
Dit is niet aan de orde. Zie het antwoord op vraag 12 en 13.
Is het waar dat zowel het vliegveld als de klachtenlijn eigendom zijn van de provincie Limburg?
Nee, de klachtenlijn is ondergebracht in de onafhankelijke Stichting Klachtentelefoon Luchtverkeer Limburg. KICL is de werknaam van de Stichting.
In hoeverre is deze dubbele eigendomssituatie van invloed op het negeren van de binnengekomen klachten?
Dit is niet aan de orde. Zie het antwoord vraag 15.
Waarom gaf u eerder geen inhoudelijk antwoord op onze vraag naar het waterbedscenario dat tot extra overlast kan leiden bij regionale luchthavens, hetgeen tot grote maatschappelijke zorgen heeft geleid bij omwonenden van deze luchthavens?2
Ik heb geen inhoudelijk antwoord gegeven, maar weloverwogen verwezen naar het PlanMER-proces voor de Luchtvaartnota 2020–2050. Het PlanMER-proces is immers bedoeld om zorgvuldig en gestructureerd de effecten van de verschillende beleidsopties en alternatieven voor de Luchtvaartnota in kaart te brengen. De beleidsopties zijn gegroepeerd in uitersten, oftewel de randen van het speelveld, en gelden in het bijzonder voor de civiele luchtvaart. Eén van die uitersten is de invalshoek verdeling van luchtvaart over Nederland. Daarin staan de ontwikkelkansen rondom regionale luchthavens centraal. Ik laat in de PlanMER op een hoog abstractieniveau de maatschappelijke effecten in kaart brengen, ook eventuele waterbedeffecten. De resultaten van de PlanMER zullen, naast relevant onderzoek en inzicht in de wensen en zorgen van belanghebbenden, worden betrokken bij de weging van de uiteindelijke beleidskeuzes voor de Luchtvaartnota.
Erkent u dat deze maatschappelijke zorgen over het waterbedeffect daadwerkelijk bestaan bij de omwonenden van deze luchthavens? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat erken ik. Uit de reacties van omwonenden zijn deze zorgen immers naar voren gekomen.
Bent u bereid om door een onafhankelijk bureau serieus onderzoek te laten verrichten naar het waterbedeffect van verplaatsingen in vliegbewegingen als gevolg van verschillende beleidskeuzes in het Nederlandse luchtvaartbeleid? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor hebben we het PlanMER-proces, waarvoor we een gedegen partij hebben ingeschakeld en betrokkenheid van alle stakeholders (klankbord) om zo tot een goede planMER te komen. Zie verder het antwoord op vraag 17.
Waarom gaf u eerder geen inhoudelijk antwoord op onze vraag of u erkent dat met de voorgestelde openingstijden van Maastricht Aachen Airport de nachtrust van omwonenden ernstig wordt verstoord?3
Ik heb met mijn eerdere antwoorden niet willen ontkennen dat nachtelijk verkeer kan leiden tot slaapverstoring en effecten op de leefomgeving, maar benadrukt dat varianten van nachtsluiting in de PlanMER worden beoordeeld met onder meer het doel om de effecten op gezondheid en de leefomgeving in kaart te brengen. Er is op dit moment geen sprake van enig beleidsvoornemen om tot nachtelijke openstelling van MAA te komen. De PlanMER beoogt slechts de mogelijke effecten daarvan in beeld te brengen.
Erkent u dat met dergelijke openingstijden de nachtrust van omwonenden ernstig wordt verstoord? Zo nee, waarom niet?
Ja, het klopt dat nachtelijk vliegverkeer kan leiden tot slaapverstoring. Zie voorts het antwoord op vraag 20.
Waarom gaf u eerder geen inhoudelijk antwoord op onze vraag of u erkent dat met dergelijke openingstijden de leefomgeving van mens en dier verder wordt aangetast?4
Zie het antwoord op vraag 20.
Erkent u dat met dergelijke openingstijden de leefomgeving van mens en dier verder wordt aangetast? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 20. De effecten op de leefomgeving van dergelijke keuzes betrek ik in de PlanMER-analyse.
Erkent u dat uw wel heel erg korte antwoord «ik heb hiervan kennisgenomen» in reactie op onze vraag over de bezwaren bij verruimde openingstijden van Maastricht Aachen Airport, niet bepaald de geruststelling biedt aan omwonenden dat hen die extra nachtvluchten bespaard zullen blijven? Zo nee, waarom niet?5
Zoals ik in mijn eerdere antwoorden heb aangegeven betreur ik dat er onrust bij omwonenden is ontstaan over het onderzoek naar varianten met nachtsluiting in de PlanMER van de Luchtvaartnota. In deze antwoorden heb ik echter toegelicht wat het doel hiervan is en aangegeven dat er geen sprake is van een voorgenomen besluit tot verruiming van de openingstijden van MAA. Dat is bij het provinciebestuur bekend.
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven heb ik tijdens mijn werkbezoek op 10 juli 2019 met het provinciebestuur gesproken over de toekomst van MAA en hun visie hierop. De provincie betrek ik ook in het proces van de Luchtvaartnota.
Gaat u de brede waaier aan effecten van mogelijk verlengde openingstijden eerst nog laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke keuze is in deze fase niet aan de orde. Zoals in antwoord 17 aangegeven onderzoek ik in de PlanMER op dit moment de randen van het speelveld. Die verschaffen beslisinformatie voor het maken van hoofdkeuzes in de Luchtvaartnota.
Kunt u specifiek uiteenzetten hoe de reacties van belanghebbenden worden betrokken bij de weging van belangen in de PlanMER en de Luchtvaartnota?
Reacties van belanghebbenden betrek ik nadrukkelijk in de besluitvorming over de Luchtvaartnota. Daarvoor heb ik een maatschappelijke klankbordgroep ingericht. Daarnaast is het voor iedereen mogelijk een zienswijze uit te brengen op de Ontwerp Luchtvaartnota. Deze wordt gelijktijdig met het PlanMER ter visie gelegd.
Welk gewicht geeft u de belangen van klimaat, veiligheid en leefomgeving van mens en dier in het volledige afwegingskader?
In het afwegingskader breng ik breed de gevolgen voor people, planet en profit in beeld. Alle door u genoemde aspecten wegen daarin mee.
Kunt u bevestigen dat de door u aangekondigde nieuwe Nederlandse werkwijze, waarin het luchtvaartbeleid zich voortaan binnen een brede set aan grenswaarden op het gebied van klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier moet afspelen, zal gelden voor heel Nederland?6 Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer van 5 juli 20198 heb ik reeds aangegeven wat in hoofdlijnen mijn perspectief is op het toekomstig luchtvaartbeleid in Nederland. Ook ten aanzien van de door u genoemde punten over klimaat, leefomgeving en veiligheid.
Wat zijn momenteel de concrete instrumenten waarmee de aan Maastricht Aachen Airport gerelateerde geluidsoverlast en uitstoot van schadelijke stoffen worden gemeten en berekend?
In de gebruiksvergunning van MAA (de Omzettingsregeling Maastricht) is de toegestane geluidbelasting van het vliegverkeer bepaald in de vorm van grenswaarden voor geluid in een aantal handhavingspunten. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ziet erop toe dat de exploitant en de gebruikers van de luchthaven deze grenswaarden voor de geluidbelasting naleven. Ten behoeve van deze handhaving rapporteert de luchthavenexploitant elk kwartaal aan de ILT. Daarin moet onder andere worden ingegaan op het verloop van de geluidbelasting binnen een handhavingspunt en op de tijdstippen, waarop door luchtvaartuigen van de luchthaven gebruik is gemaakt. Na afloop van ieder gebruiksjaar stelt de ILT een handhavingsrapport op.
Verder is mij bekend dat door de Regionale Uitvoeringsdienst Zuid-Limburg dit jaar geluidmetingen worden uitgevoerd als onderdeel van de omgevingsafspraken die hierover zijn gemaakt in de CRO MAA.
Een permanente controle op het naleven van de grenswaarden voor luchtkwaliteit vindt plaats zowel op basis van metingen (zie http://www.lml.rivm.nl/meetnet/index.php en http://www.luchtmeetnet-limburg.nl/) als ook op basis van een combinatie van metingen en berekeningen (zie www.nsl-monitoring.nl). Via het NSL-monitoringsprogramma van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wordt de luchtkwaliteit jaarlijks gemonitord (zie www.nsl-monitoring.nl).
Welke organisatie of overheid beheert deze meetapparatuur en programma’s?
Zie het antwoord op vraag 29.
Erkent u dat het gebruiken van een baanlengte van 2.750 meter zal leiden tot meer overlast in Zuid-Limburg? Zo nee, waarom niet?
De individuele passage van een vrachtvliegtuig (Lamax) waarbij de belading zwaarder is dan mogelijk/ toegestaan is op een baan van 2.500 meter kan lokaal tot meer geluidoverlast leiden. De totale geluidbelasting van een luchthaven (Lden) en daaraan gerelateerde geluidoverlast in de omgeving is echter afhankelijk van meer factoren dan de baanlengte, zoals vlootsamenstelling, baan- en routegebruik, openstellingstijden en verdeling van het gebruik door het vliegverkeer over de dag. Een baanverlenging op zich zegt daarmee onvoldoende over de consequenties voor de ervaren geluidoverlast in de omgeving.
Erkent u dat uw uitspraak dat het een beleidsoptie is om tot een baangebruik van 2.750 meter te komen in tegenspraak is met uw stelling dat reacties van belanghebbenden op serieuze wijze zullen worden betrokken bij de weging van de uiteindelijke beleidskeuzes?7 Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 17 en 26.
Op welke wijze worden in de PlanMER de effecten van een mogelijk verlengd baangebruik in kaart gebracht?
Zoals in antwoord 17 aangegeven onderzoek ik in de PlanMER op dit moment de randen van het speelveld. Die verschaffen beslisinformatie voor het maken van hoofdkeuzes in de Luchtvaartnota. Op een hoog abstractieniveau worden de milieueffecten van beleidskeuzes onderzocht.
Brengt u ook de cumulatieve (gezondheids-)effecten van (inter-)nationale luchtvaart in kaart? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zal dit worden uitgevoerd?
Ja, in de PlanMER worden gezondheidseffecten van de verschillende beleidsopties en alternatieven in kaart gebracht aan de hand van indicatoren voor geluidhinder en luchtkwaliteit.
Is het waar dat Provincie Limburg de heer Vrehen (ex-gedeputeerde van Provincie Limburg) heeft aangesteld om onderzoek te verrichten naar de situatie rond Maastricht Aachen Airport? Zo nee, hoe zit het dan?
De provincie Limburg heeft mij geïnformeerd dat de heer Vrehen ten dienste van de partijen in de CRO MAA een opdracht heeft gekregen om de uitvoering van de gemaakte omgevingsafspraken te coördineren. Er is geen sprake van een onderzoeksopdracht ten aanzien van MAA.
Kunt u een tijdpad verschaffen van alle lopende onderzoeken die gerelateerd zijn aan Maastricht Aachen Airport?
Dit is aan de provincie Limburg, eigenaar van de luchthaven en initiatiefnemer voor het nieuwe Luchthavenbesluit, en MAA.
Is het waar dat de gemeente Beek een vergunning heeft gegeven om plotsklaps een stuk weiland te asfalteren voor een parkeerplaats voor circa 400 extra auto’s? Zo nee, hoe zit het dan?
Mij is bekend dat de gemeente Beek in maart 2019 aan MAA een omgevingsvergunning heeft verleend voor het tijdelijk in gebruik nemen van gronden van MAA voor een parkeerplaats, maar dit betreft verder een aangelegenheid van de gemeente Beek.
Hoe beoordeelt u de gevolgde procedures bij het afgeven van deze vergunning door de gemeente Beek?
Dit betreft een verantwoordelijkheid van de gemeente Beek.
Is het waar dat reizigers van Corendon op Maastricht Aachen Airport gratis mogen parkeren? Zo nee, hoe zit het dan?
Mij is bekend dat reizigers die via Corendon hebben geboekt onder voorwaarden gratis kunnen parkeren op MAA. Dit betreft verder een aangelegenheid tussen Corendon en Maastricht Aachen Airport.
Hoe plaatst u deze parkeertarieven of de afwezigheid ervan, binnen de doelstelling om de luchtvaart binnen de grenzen van het klimaat te brengen, inclusief de activiteiten op de grond?
In de brief aan uw Kamer van 27 maart 201910 heb ik u de uitgangspunten uiteengezet voor de kabinetsinzet met betrekking tot het klimaatbeleid voor luchtvaart en heb ik meer specifiek de inzet op de verschillende instrumenten beschreven om de ambities en doelstellingen te kunnen behalen, zowel op internationaal als nationaal niveau. Tevens heeft u 28 juni jl. het Klimaatakkoord ontvangen waarin het kabinet een pakket aan maatregelen aankondigt om de uitstoot van CO2 met 49% te reduceren in 2030. Het specifieke vraagstuk waar u op wijst, doet hier niets aan af.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Dit heb ik zoveel mogelijk gedaan.
Het bericht ‘Afschieten honderden damherten op Haringvreter had voorkomen kunnen worden’ |
|
Tobias van Gent (VVD), André Bosman (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Afschieten honderden damherten op Haringvreter had voorkomen kunnen worden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat incidentele afschot van dieren nodig is voor de instandhouding van een zo divers mogelijk natuurgebied?
Of incidenteel afschot nodig is, hangt af van de beheerkeuzen die voor de betreffende natuurgebieden worden gemaakt.
Kunt u bevestigen dat Staatsbosbeheer reeds in 2015 een vergunning had voor het afschieten van de jaarlijkse aanwas damherten op de Haringvreter?
In 2014 heeft Staatsbosbeheer een vergunningaanvraag op grond van de toen nog geldende Flora- en faunawet ingediend om afschot van damherten op de Haringvreter te kunnen realiseren. Gedeputeerde staten oordeelde toentertijd dat het om gehouden dieren ging, waardoor een ontheffing Flora- en faunawet niet aan de orde was. Onderzoek van Alterra (2017) heeft ertoe geleid dat gedeputeerde staten de populatie damherten op de Haringvreter thans als wilde dieren beschouwen, zodat voor afschot een ontheffing is vereist.
Staatsbosbeheer heeft in 2014 tevens een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 gevraagd voor dit afschot in het Natura2000-gebied Veerse Meer. Deze vergunning is door gedeputeerde staten in 2014 verleend.
Kunt u aangeven welke onduidelijkheid er was over de noodzaak van een ontheffing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat de te grote populatie damherten ervoor heeft gezorgd dat broedvogels van de Haringvreter zijn verjaagd? Zo ja, kunt u aangeven om wat voor vogels het gaat?
In de Aanvulling Faunabeheerplan Haringvreter 2015 – 2019 wordt gemeld dat als gevolg van de overbegrazing door damherten broedvogels van korte vegetaties (zoals veldleeuwerik) en van struweel (zoals fitis, tjiftjaf, heggemus en zwartkop) in aantallen zijn achteruitgegaan.
Kunt u bevestigen dat de te grote populatie damherten ervoor heeft gezorgd dat zeldzame planten niet meer te vinden zijn? Zo ja, om welke planten gaat het en ligt het in de lijn der verwachting dat deze planten terugkeren op de Haringvreter of zijn deze voorgoed verdwenen?
In de Aanvulling Faunabeheerplan Haringvreter 2015 – 2019 wordt gemeld dat als gevolg van de overbegrazing door damherten diverse orchideeënsoorten op de Haringvreter zijn verdwenen. Terugkeer van deze verdwenen soorten wordt door deskundigen niet uitgesloten.
Kunt u aangeven waarom het niet mogelijk is de populatie in de periode oktober 2019-maart 2020 op peil te brengen en dat hiervoor mogelijk meerdere winters nodig zijn?
Staatsbosbeheer heeft een werkplan opgesteld voor het faunabeheer op de Haringvreter. Uit de berekeningen van het afschot blijkt dat er meerdere winters nodig zijn om het aantal damherten terug te brengen naar het streefpeil.
Betekent dit tegelijkertijd, indien dit het geval is, dat er door de te grote populatie damherten meer schade aangebracht zal worden aan andere elementen van de natuur?
Of er meer schade wordt toegebracht, omdat het afschot over meerdere winters wordt uitgesmeerd, valt thans nog niet te zeggen.
Bent u voornemens situaties zoals die op de Haringvreter mee te nemen in de evaluatie van het faunabeheer, later dit jaar? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is mijn voornemen bij de evaluatie van het faunabeheer, zoals gevraagd in de motie-Von Martels2, praktijksituaties als die op de Haringvreter, mede te betrekken.
Kent u de berichten «Minister van Nieuwenhuizen hoort verhalen over vlieglawaai aan» en «Overlast vliegveld Bierset niet eenvoudig op te lossen»?1 2
Ja, die berichten zijn mij bekend.
Erkent u dat het «aanhoren» van klachten van omwonenden niet hetzelfde is als deze klachten daadwerkelijk oplossen?
Ik heb een werkbezoek aan de regio gebracht om de zorgen die er in de regio leven uit eerste hand te horen en begrijp de onvrede zeer goed. Tegelijkertijd blijf ik mij inzetten om een oplossing te vinden voor de ontstane situatie en de negatieve gevolgen van de luchtruimwijziging van 2013 voor de situatie in Eijsden zo veel mogelijk weg te werken. Daarover heb ik uw Kamer per brief van 5 september 20193 ook geïnformeerd.
Erkent u dat deze omwonenden concrete verbeteringen van u mogen verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik tijdens mijn werkbezoek aan de regio en in mijn brief van 5 september 2019 heb aangegeven blijf ik mij inzetten om de situatie te verbeteren, met als doel om voor wat betreft het luchtverkeer van en naar de luchthaven Luik-Bierset boven Eijsden terug te gaan naar een situatie die vergelijkbaar is met de situatie van vóór de luchtruimwijziging van 2013. Dit mogen omwonenden ook van mij verwachten.
Wat zegt het u dat de zorgen bij diverse omwonenden na uw werkbezoek juist zijn toegenomen, aangezien u hun geen enkele concrete verbetering in het vooruitzicht heeft gesteld?
Ik ben me terdege bewust van de overlast die het vliegverkeer van en naar de luchthaven Luik-Bierset veroorzaakt voor inwoners van Eijsden, met name in de nachtelijke uren, en begrijp de onvrede zeer goed. Het luchtruim in die omgeving is complex, waardoor de situatie niet eenvoudig is op te lossen. Zoals eerder aangegeven blijf ik mij inzetten om met de Belgische autoriteiten te zoeken naar mogelijkheden om de situatie verder te verbeteren. Aan de Belgische zijde is er bereidheid om gezamenlijk verder te werken om de negatieve gevolgen van de luchtruimwijziging van 2013 voor de situatie in Eijsden zo veel mogelijk weg te werken.
Op welke wijze worden uw toekomstige beleidskeuzes in het luchtvaartdossier beïnvloed door uw bezoek aan de gemeente Eijsden-Margraten?
Het doel van mijn werkbezoek aan de gemeente Eijsden-Margraten is geweest om een informeel gesprek te voeren met belanghebbenden uit de regio, zoals een aantal omwonenden, de gemeente, een voormalig luchtverkeersleider, en een aantal vertegenwoordigers van de toeristische sector en ondernemers om zo uit de eerste hand te horen welke hinder zij ondervinden van het vliegverkeer. De reacties en aandachtspunten van deze belanghebbenden betrek ik bij de weging van de uiteindelijke beleidskeuzes voor de Luchtvaartnota en ook bij het vraagstuk rondom het luchtruim Eijsden.
Zijn er sinds uw bezoek aan de gemeente Eijsden-Margraten nog ontmoetingen geweest tussen vertegenwoordigers van uw ministerie en de gemeente Eijsden-Margraten en/of de provincie Limburg? Zo ja, wat was de agenda van deze ontmoeting(en)?
Zoals ik in mijn brief van 5 september 2019 heb aangegeven is op ambtelijk niveau door mijn ministerie met gemeente en provincie doorgesproken over het vervolgproces voor de aanpak van geluidshinder in de omgeving van Eijsden en zijn mogelijke inhoudelijke verbetervoorstellen met elkaar gedeeld.
Zijn er bepaalde afspraken of voornemens uit deze ontmoeting(en) voortgevloeid? Zo ja, welke?
Zoals ik in mijn brief van 5 september 2019 heb aangegeven zijn er met gemeente en provincie afspraken gemaakt over hun verdere betrokkenheid bij de vervolgstappen. Verder zijn er suggesties gedaan voor verbetering van de situatie, om verder te bespreken met de Belgische autoriteiten. Deze suggesties zullen verder verkend en uitgewerkt worden in een gezamenlijke expert groep. Daar zal ook een vertegenwoordiger uit de regio aan deelnemen.
Kent u de kritiek van burgemeester Dieudonné Akkermans van Eijsden-Margraten op de langverwachte detailanalyse naar de afhandeling van het vliegverkeer in de omgeving Maastricht-Luik?3 Zo ja, wat gaat u doen met deze kritiek?
Burgemeester Akkermans heeft zijn zorgen tijdens mijn werkbezoek aan de regio met mij gedeeld. Vervolgens zijn de zorgen uitgebreider met hem besproken in het ambtelijk vervolgoverleg. De signalen worden meegenomen in de vervolgaanpak.
Wat zijn momenteel de concrete instrumenten waarmee de aan vliegveld Luik-Bierset gerelateerde geluidsoverlast en uitstoot van schadelijke stoffen worden gemeten en berekend?
Ik beperk me in het antwoord tot de instrumenten die in Nederland worden ingezet voor de aanpak van geluidshinder als gevolg van het vliegverkeer in het luchtruim boven Eijsden, omdat ik niet verantwoordelijk ben voor eventuele instrumenten in België. In het licht van alle afspraken over de aanpak van de geluidshinder monitoren wij het verkeer dat door het luchtruim boven Eijsden vliegt. Door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wordt hiervan periodiek een monitoringsrapportage opgesteld en aan de gemeente en provincie toegestuurd.
Een permanente controle op het naleven van de grenswaarden voor luchtkwaliteit vindt plaats zowel op basis van metingen (zie http://www.lml.rivm.nl/meetnet/index.phpen http://www.luchtmeetnet-limburg.nl/) als ook op basis van een combinatie van metingen en berekeningen (zie www.nsl-monitoring.nl). Via het NSL-monitoringsprogramma van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wordt de luchtkwaliteit jaarlijks gemonitord (zie www.nsl-monitoring.nl).
Welke organisatie of overheid beheert deze meetapparatuur en programma’s?
Zie het antwoord op vraag 9.
Kunt u specifiek uiteenzetten hoe de reacties van Nederlandse belanghebbenden ten opzichte van vliegveld Luik-Bierset precies worden betrokken bij de weging van belangen in de Luchtvaartnota?
Reacties van belanghebbenden betrek ik nadrukkelijk in de besluitvorming over de Luchtvaartnota. Daarvoor heb ik een maatschappelijke klankbordgroep ingericht. Daarnaast is het voor iedereen mogelijk een zienswijze uit te brengen op de Ontwerp Luchtvaartnota. Deze wordt gelijktijdig met het PlanMER ter visie gelegd.
Welk gewicht geeft u de belangen van klimaat, veiligheid en leefomgeving van mens en dier in het volledige afwegingskader?
In het afwegingskader breng ik breed de gevolgen voor people, planet en profit in beeld. Alle door u genoemde aspecten wegen daarin mee.
Gaat u de Belgische overheid informeren over de door u aangekondigde nieuwe Nederlandse werkwijze, waarin het luchtvaartbeleid zich voortaan binnen een brede set aan grenswaarden op het gebied van klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier moet afspelen?4 Zo nee, waarom niet?
Ik voer met grote regelmaat overleg met de Belgische overheid, waarbij we elkaar informeren over ontwikkelingen. Waar mogelijk leren we van elkaar. Dit geldt ook voor veranderingen in het Nederlandse luchtvaartbeleid.
Gaat u de Belgische overheid ervan overtuigen om deze werkwijze over te nemen? Zo nee, erkent u dat er dan een spanningsveld ontstaat tussen de verschillende werkwijzen van beide landen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Belgische overheid zelf om haar werkwijze te bepalen. Indien er tegengestelde belangen bestaan of ontstaan gaan wij daarover met elkaar in gesprek.
Erkent u dat na ruim zes jaar van vrijblijvende afspraken met de Belgische luchtverkeersleiding er nog geen enkele progressie is geboekt? Zo nee, waaruit blijkt de progressie?
Ik deel uw suggestie dat er geen progressie is geboekt niet. De afgelopen jaren hebben wel degelijk verbetering laten zien, maar die verbetering is nog onvoldoende en vooral te weinig stabiel. Dit is ook te zien in de detailanalyse die ik op 3 juli 20196 aan uw kamer heb toegezonden en de periodieke monitoringsrapportages die periodiek met de gemeente en provincie worden gedeeld. Om de situatie verder te verbeteren is met de Belgische autoriteiten afgesproken om een gezamenlijke expertgroep te starten om concrete mogelijkheden voor verbetering te verkennen en uit te werken.
Erkent u dat uw naar eigen zeggen uiterste inspanning om de geluidshinder in de omgeving Eijsden te verminderen tot nu toe nog niet heeft geleid tot een definitieve oplossing voor de situatie? Zo nee, waaruit blijkt de progressie?
Zie het antwoord op vraag 15.
Wanneer mogen we concrete resultaten verwachten van de gesprekken met de Belgische autoriteiten over het beperken van hinder vanuit vliegveld Luik-Bierset?
De detailanalyse die ik op 3 juli 2019 naar uw Kamer heb toegezonden biedt aanknopingspunten om de situatie structureel te verbeteren. Ook de monitoringresultaten van het afgelopen jaar laten een positieve trend zien. Met de Belgische autoriteiten is afgesproken om een gezamenlijke expertgroep te starten om concrete mogelijkheden voor verbetering te verkennen en uit te werken. Hier wordt momenteel aan gewerkt. Zoals ik in mijn brief van 5 september 2019 heb aangegeven zal ik uw Kamer hierover periodiek blijven informeren.
Welke oplossingen, anders dan het zeer traag en voorzichtig maken van vrijwillige afspraken met de Belgische luchtverkeersleiding, kunt u de getroffen inwoners in het vooruitzicht stellen?
Zoals eerder aangegeven doe ik er alles aan om de situatie te verbeteren. Dit doe ik op een zo transparant mogelijke manier. Een belangrijke stap is het opstarten van de gezamenlijke expertgroep die concrete mogelijkheden voor verbetering gaat verkennen en uitwerken. De monitoringsrapportage van de eerste helft van 2019 heeft bemoedigende resultaten laten zien. In de gezamenlijke expertgroep zal bekeken worden op welke manier deze trend vastgehouden kan worden.
Erkent u dat er nog steeds geen duidelijkheid is over hoe de Nederlandse overheid het destijds heeft kunnen laten gebeuren dat de ongelijke verdeling van het luchtruim zodanig heeft kunnen ontstaan dat de Belgische overheid daar nu al jaren misbruik van kan maken? Zo nee, hoe zit het dan?
De luchtruimwijziging in 2013 is niet zomaar doorgevoerd, maar om een urgent veiligheidsprobleem in het luchtruim aan te pakken. Dankzij de wijziging kan naderend verkeer vanuit het zuiden naar de luchthaven Maastricht op een veilige wijze afgewikkeld worden. Die noodzaak bestaat nog steeds. Ik zie daarom geen aanleiding om dit te laten onderzoeken.
Bent u bereid om dit alsnog te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kunnen we een dergelijk onderzoek verwachten?
Zie antwoord vraag 19.
Erkent u dat nog steeds niet duidelijk is waarom deze situatie nooit is teruggedraaid? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Het zomaar terugdraaien van de wijziging is niet mogelijk vanwege de redenen genoemd in het antwoord op vraag 19. Ik zie daarom geen aanleiding om dit te laten onderzoeken.
Bent u bereid om dit alsnog te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kunnen we een dergelijk onderzoek verwachten?
Zie antwoord vraag 21.
Wat zijn de obstakels bij het simpelweg terugdraaien van de ongelijke verdeling van het luchtruim tussen Nederland en België?
Zie het antwoord op vraag 19 t/m 22.
Wat is uw inzet om deze obstakels weg te nemen?
Zoals hierboven aangegeven is het luchtruim in deze regio complex en kan ik de luchtruimwijziging niet zomaar terugdraaien. Ik zal mij blijven inzetten om voor wat betreft het luchtverkeer van en naar de luchthaven Luik-Bierset boven Eijsden terug te gaan naar een situatie die vergelijkbaar is met de situatie van vóór de luchtruimwijziging van 2013. Daarbij kijk ik met name naar de periode tussen 23 uur en 6 uur. Hiervoor is mijn ministerie in gesprek met de Belgische autoriteiten.
Kent u de uitspraken van toenmalig Staatssecretaris Dijksma, die zei dat er drastische maatregelen genomen zouden worden als de situatie niet zou verbeteren?5
Ja, die ken ik.
Deelt u de mening dat het inmiddels de hoogste tijd is om die drastische maatregelen daadwerkelijk te gaan nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de behoefte in Eijsden aan meer en sneller resultaat als het gaat om het terugdringen van geluidshinder van vliegverkeer. Het zomaar terugdraaien van de luchtruimwijziging is niet mogelijk, vanwege de in de antwoorden op vraag 19 t/m 22 genoemde redenen. Desalniettemin zie ik in de uitgevoerde detailanalyse én in de positieve monitoringresultaten van de eerste helft van dit jaar aanknopingspunten om tot verdere verbetering te komen. Ook de Belgische autoriteiten zijn bereid om daaraan mee te werken. Mijn inzet is en blijft om met concrete maatregelen de overlast boven Eijsden terug te dringen tot een niveau van vóór de luchtruimwijziging in 2013.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Dit heb ik zoveel mogelijk gedaan.
Het bericht 'Massale muizen- en rattenplaag op komst in Nederland' |
|
Arne Weverling (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Massale muizen- en rattenplaag op komst in Nederland»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen (KAD), dat waarschuwt voor een massale muizen- en rattenplaag? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De signalen over een mogelijke toename van het aantal ratten en muizen neem ik serieus. De zachte winters van afgelopen jaren en de ruime aanwezigheid van voedsel, dat bijvoorbeeld voor vogels wordt gestrooid, kunnen zorgen dat de leefomgeving voor knaagdieren gunstiger wordt, waardoor de kans op plagen toeneemt. Om dit tegen te gaan en om ook in de toekomst een effectieve duurzame plaagdierbeheersing te behouden, is meer aandacht voor preventie en een bronaanpak essentieel.
Herkent u zich in de kritiek van het KAD, dat stelt dat de overheid zegt dat er niks aan de hand is en tevreden is met de manier waarop zaken nu lopen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het uitgangspunt bij het professioneel bestrijden van ratten en muizen in en rond gebouwen is dat het systeem van geïntegreerd plaagdiermanagement algemeen toegepast gaat worden. Dit betekent allereerst het toepassen van preventieve maatregelen, zoals het opruimen van voedsel, het weghalen van nestelplaatsen en het monitoren van de populatie. Op het moment dat er toch ratten en muizen gesignaleerd worden, dan kunnen niet-chemische maatregelen worden toegepast, zoals klemmen en vallen. Op het moment dat deze niet-chemische maatregelen geen soelaas blijken te bieden, dan kunnen biociden worden toegepast. Er dient uiteraard wel aan de voorwaarden – zoals het beschikken over een bewijs van vakbekwaamheid en certificering – te worden voldaan.
Het kabinet wil conform het reageerakkoord het aantal stalbranden verminderen. Ook staat in het regeerakkoord dat afspraken worden gemaakt over de bestrijding van knaagdieren door ondernemers. In het Actieplan brandveilige veestallen 2018 – 2022 zijn afspraken gemaakt met de relevante actoren. De oorzaken van stalbranden zijn divers. Het is bekend dat knaagdieren mogelijk een van oorzaken zijn. De systematiek van geïntegreerd plaagdiermanagement kunnen veehouders ook gebruiken om de aanwezigheid van ratten en muizen in en rond gebouwen (lees: stallen) te voorkomen en te bestrijden. Veehouders hebben daarnaast de mogelijkheid om een professionele plaagdierbestrijder in te huren.
Om plagen van ratten en muizen te voorkomen is een goede uitvoering van geïntegreerd plaagdiermanagement in de praktijk noodzakelijk en wel door alle betrokken partijen. Voor verdere optimalisatie daarvan is evaluatie nodig. Er is daarom in overleg tussen de vier betrokken ministeries2 in 2018 gestart met een verkennend onderzoek dat wordt uitgevoerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) waarbij Wageningen University & Research (WUR) en het KAD als kennisinstituten zijn betrokken. Verschillende bij plaagdierbeheersing betrokken partijen nemen deel aan dit verkennende onderzoek, waaronder de agrarische sector, horeca, overheden, inspectiediensten en plaagdierbeheersers. De rapportage van dit verkennende onderzoek verschijnt naar verwachting eind 2019 en zal ik, in afstemming met de betrokken ministeries, met een beleidsreactie aan uw Kamer aanbieden.
Is er bij het verbieden van diverse soorten gif om ratten en muizen te bestrijden rekening gehouden met het voldoende beschikbaar zijn van alternatieven? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze afweging vindt plaats door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Het Ctgb is verantwoordelijk voor de toelating van biociden en voor de gebruiksvoorschriften die aan de toelatingen gekoppeld zijn.
Op dit moment mogen, ten gevolge van Ctgb-besluiten, anticoagulantia (bloedverdunners) binnen gebruikt worden tegen muizen door particulieren en professionals, en tegen ratten alleen door professionals. Buiten mogen deze middelen thans alleen tegen ratten gebruikt worden binnen een gecertificeerd systeem van geïntegreerd plaagdiermanagement. Het Ctgb heeft dat voorgeschreven in de toelating van deze middelen.
De volgende stap is dat het Ctgb voornemens is voor te schrijven dat in 2023 anticoagulantia, tegen ratten èn muizen, binnen èn buiten, uitsluitend door professionele plaagdierbeheersers en agrarische ondernemers die daarvoor gecertificeerd zijn mogen worden gebruikt, als andere maatregelen onvoldoende blijken te werken.
Die andere maatregelen staan beschreven in het systeem voor geïntegreerd plaagdiermanagement: opruimen van voedsel, weghalen van nestelplaatsen, monitoring van de populatie en het gebruik van klemmen en vallen.
De genoemde anticoagulantia zijn de meest gangbare biociden tegen ratten en muizen en zijn voor het milieu zwaar giftige stoffen, onder andere vanwege de risico’s van doorvergiftiging van andere zoogdieren en roofvogels. De enige reden waarom deze middelen op de markt mogen zijn, is vanwege de maatschappelijke noodzaak om ze beschikbaar te hebben voor de beheersing van ratten en muizen in en rond gebouwen. Geïntegreerd plaagdiermanagement, waar preventie aan de basis staat, voorkomt overmatige inzet van deze biociden en hierdoor blijft resistentie bij ratten en muizen hiertegen zo laag mogelijk. Alleen bij een lage resistentie bij ratten en muizen is de inzet van biociden effectief genoeg om een populatie terug te dringen. Onderzoek van WUR heeft al in 2012 aangetoond dat er ook in Nederland meerdere regio’s zijn waar bruine ratten voorkomen met een verhoogde resistentie tegen middelen op basis van anticoagulantia3.
Klopt het dat consumenten vanaf 2023 geen enkele mogelijkheid meer hebben om gif te kopen om muizen en ratten in hun huis te bestrijden en enkel aangewezen zijn op specialistische bedrijven voor bestrijding? Zo nee, waarom niet?
Er zal dan geen sprake zijn van een algemeen verbod, maar van een verbod van het gebruik van bepaalde biociden, de anticoagulantia, door particulieren. Alle middelen blijven wel voor professioneel gebruik beschikbaar, onder de voorwaarde dat de professionele gebruiker hiertoe gecertificeerd is.
Particulieren mogen al sinds 25 jaar geen ratten meer met deze middelen bestrijden. In 2023 zullen de anticoagulantia ook niet meer beschikbaar zijn voor particulieren voor het bestrijden van muizen. Dat heeft te maken met de vakkennis die nodig is om deze zwaar giftige middelen veilig te kunnen gebruiken.
Voor particulieren geldt dat preventie en niet-chemische maatregelen – zoals vallen en klemmen, of een kat – de voorkeur hebben om het probleem aan te pakken. Milieu Centraal geeft hier voorlichting over4. Als dit niet blijkt te werken, dan kan een particulier gebruik maken van chemische alternatieven op basis van een andere werkzame stof, namelijk alfachloralose. Als er echt sprake is van een muizen- of rattenplaag, die vaak meer dan één huishouden zal treffen, is het noodzakelijk om de bestrijding door een professionele plaagdierbeheerser te laten uitvoeren.
Kunt u aangeven welke middelen op dit moment nog verkrijgbaar zijn voor het particulier bestrijden van muizen en ratten, die vanaf 2023 niet meer verkocht kunnen worden?
Op dit moment5 zijn er 25 toelatingen voor de bestrijding van muizen door particulieren binnenshuis. Daarvan zijn er 21 op basis van anticoagulantia en die toelatingen zullen volgens het Ctgb omstreeks 2023 vervallen. De overige vier toelatingen zijn op basis van alfachloralose. Er zijn geen middelen toegelaten tegen ratten voor de particulier.
Zijn er naar uw mening voldoende alternatieven om particulier muizen en ratten te bestrijden indien bepaalde bestrijdingsmiddelen niet meer verkrijgbaar zijn? Zo ja, welke alternatieven zijn dit?
Er zijn naar mijn oordeel voldoende alternatieven. Ik verwijs u hiervoor naar de antwoorden op vragen 3 en 5. Door voorlichting aan particulieren, zoals via eerder genoemde website van Milieu Centraal, kan zoveel mogelijk worden voorkomen dat niet-toegelaten schadelijke middelen worden gebruikt.
Deelt u de zorgen dat indien er geen geschikte alternatieven aanwezig zijn, consumenten overgaan op het gebruiken van andere middelen die in sommige gevallen veel schadelijker zijn voor andere dieren en het milieu? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet u er aan om dit soort situaties te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Herkent u zich in het beeld dat het KAD schetst inzake onderzoek naar alternatieven voor muizen- en rattenbestrijding, namelijk dat al het onderzoek op dit moment stil ligt? Zo nee, welke onderzoeken worden er op dit moment nog verricht?
Zoals ook bij de beantwoording van vraag 3 is genoemd vindt momenteel door het RIVM een verkennend onderzoek plaats naar de optimalisatie van geïntegreerd plaagdiermanagement, waarbij de WUR en het KAD als kennisinstituten zijn betrokken. Op basis van dit onderzoek zal ik in afstemming met de ministeries LNV, VWS en BZK beoordelen welke vervolgstappen nodig zijn om geïntegreerd plaagdiermanagement bij de beheersing van muizen en ratten te optimaliseren.
Deelt u de mening dat indien muizen en ratten niet meer op een deugdelijke manier bestreden kunnen worden, de gevolgen zeer nadelig kunnen zijn voor het woongenot van Nederlanders, hun gezondheid en het milieu? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat het woongenot afneemt en dat de kans op het overdragen van ziekten vanuit de omgeving toeneemt als er een ernstige plaagsituatie ontstaan is. Het Ctgb heeft op basis van deze potentiële nadelige gevolgen besloten dat de middelen op basis van anticoagulantia beschikbaar moeten blijven voor gecertificeerde professionele gebruikers (waaronder gecertificeerde agrarische ondernemers), om deze te kunnen gebruiken wanneer andere maatregelen niet voldoen.
Daarom ook blijft de bronaanpak met preventieve maatregelen om deze plagen te voorkomen zo belangrijk (zie ook Kamerstuk 27 858, nr. 322).
Dode dieren die gedumpt zijn in het buitengebied van Haaren |
|
Arne Weverling (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de berichten «Dode dieren gedumpt in buitengebied Haaren» en ««Wie doet nu zo iets?»: Dood zwijn en hazen gedumpt in buitengebied Haaren»?1 2
Ja.
Kunt u aangeven of onderzocht zal worden wat de precieze doodsoorzaak van de gevonden dieren, te weten zeven hazen en een wild zwijn, is? Zo ja, kunt u de uitkomsten van dit onderzoek met de Kamer delen? Zo nee, deelt u de mening van een wildbeheerder in het gebied waarin de dieren gevonden zijn dat deze vermoedelijk zijn gebruikt als prooi voor honden tijdens gokwedstrijden?
De plaatselijke politie heeft geen melding ontvangen over de gevonden dieren en heeft het betreffende bericht in eerste instantie uit de media vernomen. Vooralsnog is er in deze zaak bij de politie geen aangifte gedaan. Er heeft geen schouw van de dieren of ander nader onderzoek plaatsgevonden. Er zijn meerdere oorzaken denkbaar voor het aantreffen van deze dode dieren. Ik kan dus geen uitspraken doen over de doodsoorzaak van de gevonden dieren.
Kunt u aangeven of gokwedstrijden waarin honden een prooi moeten vangen vaker georganiseerd worden in Nederland? Is dit toegestaan volgens de wet? Hebben politie en andere handhavingsorganisaties zicht op het aantal van dit soort wedstrijden dat jaarlijks georganiseerd wordt in Nederland?
Het is mij niet bekend hoeveel gokwedstrijden worden georganiseerd waarin honden een prooi moeten vangen. Wettelijk is dit niet toegestaan. Honden mogen onder bepaalde voorwaarden wel worden ingezet bij uitoefening van de jacht, een en ander is geregeld in de Wet natuurbescherming.
Kunt u aangeven of in het recente verleden vaker dode dieren gevonden zijn die vermoedelijk zijn gebruikt bij gokwedstrijden? Zo ja, op welke plaatsen was dit? Zo nee, waarom niet?
Er zijn mij geen recente gevallen bekend van gevonden dode dieren die mogelijk gebruikt zijn bij gokwedstrijden.
Herkent u het geschetste beeld dat er de afgelopen tijd een toename is van illegale activiteiten in het buitengebied van Haaren? Zo ja, om wat voor activiteiten gaat het? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de bij politie en Openbaar Ministerie beschikbare gegevens kunnen geen uitspraken worden gedaan over een eventuele toename van illegale activiteiten in het buitengebied van Haaren en in buitengebieden in het algemeen.
Is in Nederland een toename te zien in het aantal illegale activiteiten in buitengebieden? Zo ja, om wat voor activiteiten gaat het en hoe groot is de toename?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat er meer toezicht moet komen in buitengebieden om illegale activiteiten als stroperij en drugsdumpingen te voorkomen?
Met de verdere uitwerking van het plan van aanpak willen we het toezicht en de handhaving in het buitengebied versterken, de illegale activiteiten in het buitengebied terugdringen en de veiligheid van de groene boa’s vergroten.
Momenteel vindt de uitvoering en verdere uitwerking van het plan van aanpak nog volop plaats onder begeleiding van een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van de betrokken ministeries (LNV en JenV), de werkgevers van groene boa’s, de Nationale politie, het Openbaar Ministerie en de provincies.
Ik heb de Kamer toegezegd begin 2020 te rapporteren over de voortgang van de uitwerking van het plan van aanpak. Ik kan hier inhoudelijk verder niet op vooruit lopen.
Kunt u aangeven welke vorderingen u heeft gemaakt op basis van het in oktober 2018 gepresenteerde plan van aanpak inzake versterking van handhaving en toezicht in het buitengebied? Kunt u per in dit plan voorgestelde maatregel (capaciteit, opleiding, uitrusting, samenwerking) aangeven welke vorderingen er zijn gemaakt?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat in het in oktober 2018 gepresenteerde plan van aanpak te lezen is dat een aantal voorgestelde maatregelen nog verdere uitwerking behoeft? Om welke maatregelen gaat het hier? Is de uitwerking van deze maatregelen reeds gereed? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat INEOS via kindermarketing het draagvlak voor schaliegas probeert te vergroten |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u het bericht «The Daily Mile: INEOS gebruikt kinderen voor draagvlak schaliegas»?1
Ja.
Kent u het bericht «Fracking, the Daily Mile and INEOS» op de website van de «National Education Union» (NEU), waarin de grootste Engelse onderwijsvakbond ernstig bezwaar maakt tegen de rol van het Britse chemiebedrijf INEOS (International Ethylene Oxyde Specialties) als sponsor van The Daily Mile?2
Ja.
Kent u het recente onderzoek van R.W. Howarth, professor biochemie en ecosystemen aan Cornell University, naar de schadelijke effecten van schaliegas?3 4
Ja.
Erkent u de wetenschappelijke waarde van dit onderzoek?5 Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan het kabinet om een oordeel te geven over de wetenschappelijke waarde van dit onderzoek.
Onderschrijft u de conclusie uit dit onderzoek dat: «... shale-gas production in North America over the past decade may have contributed more than half of all of the increased emissions from fossil fuels globally and approximately one-third of the total increased emissions from all sources globally over the past decade»?6 Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek laat zien dat de winning en het gebruik van fossiele brandstoffen heeft geleid tot een stijging van de emissies van CO2 en methaan. Het laat ook zien de huidige wijze waarop schaliegas wordt gewonnen in Noord Amerika waarschijnlijk tot extra emissies heeft geleid.
Onderschrijft u tevens dat: «... in addition to contributing to climate change, methane emissions lead to increased ground-level ozone levels, with significant damage to public health and agriculture»?7 Zo nee, waarom niet?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft in het overleg met de Kamer over mijnbouw van 15 februari 2018 (Kamerstukken 32 849 en 33 529 nr. 126) aangegeven dat schaliegas in Nederland niet meer aan de orde zal zijn. Dat betekent dat de opsporing en winning van schaliegas in het gehele plangebied van de Structuurvisie Ondergrond beleidsmatig is uitgesloten, ook na de huidige kabinetsperiode. Dit staat ook zo vermeld in de structuurvisie die op 11 juni 2018, door de staatsecretaris van IenW, mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat, aan de Tweede Kamer is aangeboden.
Onderschrijft u de volgende stelling van de «National Education Union» (NEU): «... INEOS holds multiple licences to frack for shale gas and, for the sake of the planet and particularly our children’s futures, we need to move quickly away from a carbon economy»? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet werkt aan een duurzame energiehuishouding conform de (internationale) afspraken die we hierover gemaakt hebben. De stelling komt overeen met het beleid van het kabinet. Zolang onze energiehuishouding niet duurzaam is, zullen we nog gebruik moeten maken van fossiele energiebronnen.
Onderschrijft u de volgende stelling van de NEU: «... we are also concerned about the manufacture of plastics by INEOS; many of the children taught by our members are alarmed at the effect of plastics on marine life»? Zo nee, waarom niet?
Plastic heeft ook in het verleden veel positiefs gebracht. Het is licht, sterk, flexibel en heeft als alternatieve grondstof in plaats van glas, beton en staal veel transport, energie en CO2 bespaard. We gaan er als samenleving, als producent, retailer en consument, echter niet duurzaam mee om. We gebruiken onnodig veel verpakkingen, we gooien het teveel en achteloos weg zonder na te denken over mogelijkheden van niet-gebruik of hergebruik. Het beleid van de Staatssecretaris voor Infrastructuur en Milieu is er op gericht dit gedrag te veranderen. Enerzijds door te bevorderen dat het ontwerp van producten en verpakkingen beter wordt doordacht (ecodesign). Anderzijds door hergebruik te stimuleren en door te bevorderen dat plastics zoveel mogelijk worden ingezameld, hoogwaardig gesorteerd, gerecycled en opnieuw gebruikt in nieuwe producten. De Staatssecretaris van IenM doet dit samen met de meer dan 75 partijen die het Plastic Pact NL hebben ondertekend, maar ook in overleg met de verpakkende industrie in het kader van de Raamovereenkomst Verpakkingen en met partijen die plastics in de rivieren, havens en de zee terugdringen in het kader van diverse Green Deals, zoals die rond Schone Stranden, de Stroomgebieden, Visserij en de Scheepsafvalketen.
Erkent u dat het nogal tegenstrijdig is als een in de kern prachtig initiatief om kinderen meer te laten bewegen gebruikt wordt om draagvlak te creëren voor bedrijven zoals INEOS, waarvan het winstmodel juist uitermate schadelijk uitpakt voor de toekomst van diezelfde kinderen? Zo nee, waarom niet?
INEOS is in Nederland geen sponsor van The Daily Mile. The Daily Mile wordt in Nederland niet gebruikt om bij kinderen draagvlak te creëren voor schaliegas en op alle gedrukte Nederlandse materialen is de naam INEOS dan ook niet aanwezig.
Deelt u de mening dat ouders, kinderen, leraren en schoolbesturen duidelijk en proactief op de hoogte zouden moeten worden gebracht van de schadelijke activiteiten van de sponsor van The Daily Mile? Zo nee, waarom niet?
Jongeren op Gezond Gewicht (JOGG) is initiatiefnemer van The Daily Mile in Nederland. JOGG heeft het initiatief onafhankelijk vertaald naar de Nederlandse praktijk, daarom zie ik geen reden voor actie.
Kunt van alle 372 deelnemende Nederlandse scholen aangeven in welke mate INEOS deze scholen verder nog voorziet in lesmateriaal, folders, excursies, posters, etc?
Bij The Daily Mile in Nederland wordt uitgegaan van samenwerking met partners en niet van sponsoring. The Daily Mile in Nederland houdt zich verre van reclame en/of ondersteuning voor commerciële doeleinden richting scholen of in de klas.
Zijn u verder nog activiteiten bekend van INEOS in het Nederlandse onderwijs?
Die zijn mij niet bekend.
Wat gaat u doen om deze schadelijke vorm van kindermarketing aan te pakken?
De vrijheid van onderwijs legt een grote verantwoordelijkheid voor de keuze van lesmateriaal en het verstrekken van evenwichtige informatie bij de leerkracht en de school. Bij vermoedens van schadelijke kindermarketing kunnen scholen gebruik maken van de richtlijnen uit het sponsorconvenant om deze te weren. Het sponsorconvenant benoemt expliciet dat scholen geen sponsorovereenkomsten moeten aangaan met bedrijven die negatieve effecten hebben op de ontwikkeling van kinderen.
Welke mogelijkheden ziet u om het stimuleren van meer beweging door kinderen te laten plaatsvinden, zonder dat daarbij gebruikt wordt gemaakt van sponsoring door bedrijven die de toekomst van diezelfde kinderen om zeep helpen?
De mogelijkheden hiertoe zijn talrijk. Het krijgt nu onder andere vorm via JOGG, die zich inzet voor gezondere buurten en via de Gezonde School aanpak, waarbij scholen het vignet «Sport en Bewegen» kunnen aanvragen. In beide gevallen is er geen sprake van sponsoring.
Welke mogelijkheden ziet u, eventueel in internationaal verband, om The Daily Mile voortaan vanuit overheidsbudgetten te financieren, zodat fossiele multinationals kunnen worden weggehouden uit onze scholen?
Een gezonde jeugd in een gezonde omgeving is een gedeelde maatschappelijke verantwoordelijkheid. In Nederland zetten JOGG en Gezonde School, dankzij publieke middelen, zich op een verantwoorde manier in voor het stimuleren van een gezonde levensstijl en een gezonde schoolomgeving.
Het bericht dat Schiphol deals sluit met omliggende gemeenten |
|
Cem Laçin |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Buurgemeenten maken snel nieuwe afspraken met Schiphol», waaruit blijkt dat Schiphol samen met een paar gemeenten al afspraken aan het maken is over het terugdringen van geluids- en milieuhinder?1
In de kabinetsbrief van 5 juli2 over de ontwikkeling van Schiphol op de middellange termijn zijn de ambities neergezet over het kunnen verdienen van groei door aantoonbare hinderbeperking met aanvullende maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Daarin is ook aangegeven dat ik met betrokken partijen in gesprek ga over deze aanpak. Ook worden het komende half jaar de onafhankelijke veiligheidsanalyses uitgevoerd. Schiphol is gevraagd om samen met andere partijen uit de sector en de omgeving te werken aan een uitvoeringsplan hinderreductie en om een voorstel uit te werken voor een Omgevingsfonds. Het kan zijn dat voorstellen die door Schiphol met de gemeenten worden besproken input zijn hiervoor.
Als het gehele pakket gereed is zal ik hierover besluiten en zal ik dat voorleggen aan uw Kamer. Er is geen sprake van «wie het eerst komt wie het eerst maalt», of van «achter het net vissen bij het terugdringen van milieu en geluidshinder».
Ik vind het een goede zaak dat Schiphol, ook los van bovenstaande uitwerkingen, in gesprek is met haar buren over het terugdringen van de hinder van de luchthaven. Mijn ministerie is niet betrokken bij toezeggingen die Schiphol in dat kader al dan niet doet aan de gemeenten in de omgeving. Ik kan derhalve geen oordeel geven over de juridische houdbaarheid van betreffende afspraken.
Dit najaar zal ik uw Kamer nader informeren over de ontwikkeling van Schiphol op de middellange termijn inclusief het uitvoeringsplan hinderreductie en omgevingsfonds.
Wat vindt u van de verdeel- en heersstrategie die Schiphol lijkt te willen voeren?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er al gemeenten die nu afspraken hebben gemaakt? Zo ja, wat zijn deze afspraken dan?
Zie antwoord vraag 1.
Is het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat betrokken bij deze gesprekken? Zo ja, welke waarde hebben de gesprekken dan die u na de zomer gaat voeren met de omliggende gemeenten? Zo nee, wat is juridische houdbaarheid van de afspraken dan die gemeenten nu gemaakt hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u garanderen dat gemeenten die niet voortijdig zijn begonnen met het voeren van gesprekken nu niet «achter het net» vissen bij het terugdringen van geluids- en milieuhinder?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Luchtvaart van 11 september aanstaande beantwoorden?
Ja.
De ontbossing van het Braziliaanse Amazonegebied |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Ontbossing onder Bolsonaro met 88 procent toegenomen» en «Duitsland stopt deels met bijdrage aan Braziliaanse milieuprogramma’s»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de toenemende ontbossing van het Braziliaanse Amazonegebied sinds president Jair Bolsonaro aan de macht is? Kunt u een toelichting geven?
Ja, zie ook de antwoorden op de overige vragen.
Heeft Nederland zich al uitgesproken over de toegenomen ontbossing van het Amazonegebied in de afgelopen maanden? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Nederland uit bij alle in aanmerking komende gelegenheden zijn zorgen over de toenemende ontbossing, zowel wanneer dit in het nieuws is, als wanneer dit niet in het nieuws is. Zo heeft Minister Kaag via verschillende media haar zorg uitgesproken over de ontbossing in de Amazone. Daarnaast heeft de DG Politieke Zaken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken dit onderwerp opgebracht tijdens politieke consultaties met zijn Braziliaanse ambtgenoot in Brasilia in mei 2019. Ook de Nederlandse ambassadeur in Brasilia kaart ontbossing aan in zijn gesprekken met de Braziliaanse overheid. De aanloop naar de besluitvorming over het EU-Mercosur-Associatieverdrag biedt mogelijkheden voor Nederland om, samen met de EU-partners, druk uit te oefenen op Brazilië, gericht op beter beleid en sterkere implementatie en naleving van wetgeving t.b.v. duurzaam bosbeheer.
Is de ontbossing van het Amazonegebied aan bod gekomen tijdens het gesprek dat de Minister-President heeft gehad met president Bolsonaro in Davos? Kunt u een toelichting geven?
De Minister-President heeft tijdens zijn kennismakingsgesprek met president Bolsonaro in januari 2019 in algemene zin gesproken over het belang dat Brazilië actief betrokken blijft bij het Klimaatakkoord van Parijs. Het tegengaan van ontbossing en landdegradatie is daarbij van groot belang.
Bent u bereid om op korte termijn uw zorgen over de ontbossing van het Amazonegebied aan Brazilië over te brengen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, Nederland zal zijn zorgen blijven overbrengen, zeker in het licht van de recente informatie over de toenemende ontbossing van de Amazone. Wij zullen hier de komende maanden prioriteit aan geven. Daarbij streven wij naar samenwerking met de EU en Europese landen om meer gewicht in de schaal te leggen. Daarnaast zetten wij ook de dialoog met de Braziliaanse overheid en andere belanghebbenden voort, ter bevordering van betere samenwerking en nieuwe initiatieven om de productie van agrarische grondstoffen te verduurzamen en ontbossing tegen te gaan.
Hoe kijkt u aan tegen het opschorten van de Duitse bijdrage aan Braziliaanse milieuprogramma’s en de Noorse dreiging om donaties te korten of stop te zetten?
De Nederlandse regering treedt niet in de afwegingen die beide regeringen ertoe hebben gebracht de bijdragen aan bepaalde milieuprogramma’s te bevriezen, nadat Brazilië o.a. had ingegrepen in de beheerstructuur van het grote Amazonefonds. Het is zorgwekkend dat de aanzienlijke financiële middelen van beide landen nu niet meer ten goede komen aan duurzaam bosbeheer en de bestrijding van ontbossing in de Amazone.
Hoeveel draagt Nederland bij aan milieuprogramma’s ter bescherming van het Braziliaanse Amazonegebied? Overweegt Nederland soortgelijke maatregelen te nemen?
Nederland draagt direct bij aan milieuprogramma’s ter bescherming van het Braziliaanse Amazonegebied ter waarde van ongeveer € 3,5 miljoen. Dit geld gaat echter niet naar het Amazonefonds. Er is voor Nederland geen directe aanleiding om soortgelijke maatregelen als Duitsland en Noorwegen te nemen. Zie verder ook het antwoord op vraag 6.
Overweegt u andere maatregelen te nemen om uw zorgen met betrekking tot de ontbossing van het Amazonegebied kracht bij te zetten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het Kabinet beraadt zich momenteel op eventuele nadere stappen. Die zijn ook afhankelijk van verdere ontwikkelingen t.a.v. de Amazone, zowel in Brazilië als daarbuiten.
Het bericht Hoofdpijn in je milieuhuis |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoofdpijn in je milieuhuis»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat bewoners van aardgasvrij gemaakte woningen in de wijk Palenstein in Zoetermeer last hebben van hoofdpijn, benauwdheid, slapeloosheid en andere gezondheidsklachten, omdat er niet genoeg frisse lucht in de woning komt? Deelt u de conclusie dat de verduurzamings- en klimaatwaanzin niet alleen rampzalig voor de portemonnee en bovendien nergens goed voor is, maar nu óók de gezondheid van de bewoners schaadt?
Het is uiteraard zeer vervelend en onwenselijk als bewoners van gerenoveerde woningen gezondheidsklachten ervaren. Dan is er iets niet goed gegaan, want verduurzaming gaat juist goed samen met verhoging van het wooncomfort en een gezond binnenklimaat. Van de gemeente Zoetermeer, de betrokken woningcorporatie en ontwikkelaar heb ik begrepen dat de ventilatieproblemen (die er inderdaad waren) inmiddels zijn opgelost. De ontwikkelaar heeft de installaties in de woningen opnieuw ingeregeld. Vervolgens heeft GGD Haaglanden nieuwe metingen in de woningen verricht. Op basis van deze metingen classificeert GGD Haaglanden de ventilatie (CO2-waarden) in de gemeten woningen als goed. Op korte termijn worden ook de installaties in de overige woningen opnieuw ingesteld. Komende winter zal GGD Haaglanden in enkele woningen een controlemeting uitvoeren.
Waar (in welke wijken) spelen deze problemen nog meer? Wat gaat u, verantwoordelijk voor de verduurzamings- en klimaatellende, hieraan doen?
Ik heb op dit moment geen signalen dat deze problemen zich ook elders voordoen.
Deelt u de mening dat het ongehoord is dat woningcorporatie De Goede Woning de bewoners verwijt dat hun klachten «tussen de oren» zouden zitten, terwijl uit metingen van de GGD is gebleken dat het CO2-gehalte in de woningen wel degelijk te hoog is? Deelt u de mening dat de «noodzaak» tot het aardgasvrij maken van woningen tussen de oren van de klimaathysterici zit?
Volgens het betreffende artikel zou de ontwikkelaar gezegd hebben dat de klachten van bewoners «tussen de oren» zitten. De ontwikkelaar spreekt tegen deze uitspraken zo gedaan te hebben. De ontwikkelaar heeft aangegeven klachten van bewoners altijd serieus te nemen.
De noodzaak tot het aardgasvrij maken van woningen volgt uit de ambitie om als Nederland onze bijdrage te willen leveren aan het beperken van de opwarming van de aarde, en de wens om iedereen die woont en werkt in het aardbevingsgebied in Groningen nieuw perspectief te geven op een veilige leefomgeving.
Vindt u dat de nadelen van het aardgasvrij maken van woningen – zoals de gigantische kosten, de lasten voor de huurders, een afzichtelijke metershoge warmtepomp in de voortuin die bovendien lawaai maakt én nu dus ook gezondheidsklachten – werkelijk opwegen tegen een verwaarloosbaar «klimaateffect»?
Met de energietransitie in de gebouwde omgeving evenals de ambities in de andere sectoren wordt een effect van 49% CO2-reductie in 2030 beoogd voor Nederland. Dit is geen verwaarloosbaar klimaateffect. Hiermee wordt een belangrijke stap gezet in de energietransitie die samen met de bijdragen van andere landen de gewenste beperking van de opwarming van de aarde kan realiseren. De mogelijke nadelen van de energietransitie worden zoveel als mogelijk beperkt en de voordelen zoals een beter wooncomfort en binnenklimaat, en een lagere energierekening zoveel als mogelijk bevorderd. De energiebelasting wordt voor huishoudens verlaagd en financieringsmogelijkheden, zoals o.a. via het warmtefonds, worden verbeterd. Er wordt gewerkt aan een kostenreductie van 20–40% en er worden via innovatieprogramma’s kleinere, stillere en goedkopere warmtepompen ontwikkeld.
Het bereiken van een significant klimaateffect kan dus ook samengaan met voordelen voor eigenaar-bewoners en huurders. Bij de verduurzaming van sociale huurwoningen is het noodzakelijk dat de instemming van minimaal 70% van de bewoners nodig is om tot een renovatie te komen. Hiermee wordt geborgd dat er voldoende aandacht is voor de mogelijke nadelen in individuele gevallen en hoe daarmee om te gaan bij verduurzaming en renovatie.
Deelt u de mening dat warmtepompen ondingen zijn en er niets gaat boven een vertrouwde gasaansluiting? Bent u ertoe bereid het vervallen van de gasaansluitingsplicht terug te draaien en het aardgasvrij maken van de bestaande woningvoorraad te stoppen?
Nee, ik deel de mening niet dat warmtepompen ondingen zijn. Warmtepompen kunnen verwarmen in de winter en bieden ook mogelijkheden om te koelen in de zomer, en bieden een duurzaam alternatief voor aardgas. Ik bevorder via innovatieprogramma’s de ontwikkeling van warmtepompen die kleiner, zuiniger en stiller zijn, en stel ook wettelijke eisen aan het geluid dat warmtepompen mogen produceren.
De Tweede Kamer heeft per amendement de aansluitplicht voor nieuwbouw in de Gaswet geschrapt. Ik ben niet bereid dit terug te draaien, noch ben ik bereid te stoppen met het aardgasvrij maken van de bestaande woningvoorraad.
Deelt u de conclusie dat uw project «proeftuinen aardgasvrije wijken», waar de wijk Palenstein in Zoetermeer onderdeel van is, nu al heeft gefaald? Bent u ertoe bereid de bewoners niet langer als proefkonijnen voor uw duurzaamheids- en klimaatagenda te gebruiken en hier direct mee te stoppen?
Nee, ik deel deze conclusie niet en ik ben niet bereid te stoppen met de proeftuinen aardgasvrije wijken. De wijk Palenstein in Zoetermeer is één van de 27 geselecteerde proeftuinen aardgasvrije wijken. Belangrijk onderdeel hiervan is de leervraag hoe bewoners betrokken kunnen worden bij de wijkgerichte aanpak. De ervaringen en lessen van de NOM-renovatie in Palenstein zijn waardevol in het kader van de proeftuin. Deze lessen zullen door de gemeente Zoetermeer worden gedeeld met andere gemeenten in het bijbehorende Kennis- en Leerprogramma onder regie van de VNG. Zodoende kan de transitie naar aardgasvrije wijken steeds beter en (kosten)effectiever worden gerealiseerd en het draagvlak voor de energietransitie worden vergroot.
De gevolgen van lachgasgebruik voor het klimaat |
|
William Moorlag (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Milieudefensie waarschuwt lachgasgebruikers: denk aan het klimaat»?1
Ja.
Zijn de gevolgen van lachgasgebruik op het klimaat bekend bij gebruikers?
Besef over de gevolgen van oneigenlijk lachgasgebruik op het klimaat komt niet direct terug in de risicoperceptie van gebruikers.2 Het Trimbos-instituut heeft in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een handreiking gemaakt om gemeenten, preventieprofessionals en ouders te ondersteunen in hun preventieaanpak van oneigenlijk lachgasgebruik. De handreiking besteedt wel aandacht aan milieuschade (met name door rondslingerende lachgaspatronen) maar niet in het bijzonder aan de gevolgen van lachgasgebruik op het klimaat.3
Kunt u een inschatting maken van de hoeveelheid lachgaspatronen die het afgelopen jaar voor consumptie is gebruikt? En kunt u een inschatting maken van de impact die het gebruik van lachgas hiermee heeft gehad op het klimaat?
De uitstoot van 1 kilogram lachgas (N20) is vergelijkbaar met de uitstoot van circa 298 kilogram4 CO2. Lachgas is dus een krachtiger broeikasgas dan CO2. Omdat de uitgestoten hoeveelheden van lachgas kleiner zijn dan die van CO2is de bijdrage van lachgas aan de totale uitstoot van broeikasgassen echter beperkt5.
Eén lachgaspatroon bevat gemiddeld 8 gram lachgas. De uitstoot van één lachgaspatroon staat daarmee ongeveer gelijk aan de uitstoot van 2,38 kilogram CO2. Uitgaande van gemiddeld recreatief gebruik (2–5 patronen per maand over de periode van een jaar6) is de totale uitstoot ongeveer 85 kilogram CO2 per persoon op jaarbasis. Op basis van deze berekening zou de bijdrage van oneigenlijk lachgasgebruik aan de ecologische voetafdruk per individu reëel zijn: deze is te vergelijken met de uitstoot die wordt vermeden als uitsluitend ledlampen in huis worden gebruikt.
Uitgaande van cijfers van het Trimbos Instituut7 bestaat de groep mensen die lachgas op maandelijkse basis oneigenlijk gebruikt uit ca. 70.000 mensen. Op jaarbasis zou hun gezamenlijke uitstoot uitkomen op ca. 0,06 megaton CO2-equivalenten. Bij het maken van deze inschatting is geen rekening gehouden met het oneigenlijke gebruik van lachgas uit gasflessen en is nadrukkelijk gewerkt met gemiddelden. Hierbij moet worden benadrukt dat de bijdrage van het oneigenlijk lachgasgebruik aan de totale emissies van Nederland, ook als de precieze uitstoot hoger uitvalt, verhoudingsgewijs beperkt is.
Bent u van plan om het gebruik van lachgas voor consumptie in te perken c.q. te ontmoedigen? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het oneigenlijke gebruik van lachgas heeft de aandacht van het kabinet. Door de toename van oneigenlijk lachgasgebruik is het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs om een risicobeoordeling van lachgas gevraagd. De risicobeoordeling wordt in november dit jaar verwacht en vormt de grondslag voor eventueel te treffen landelijke gezondheidsmaatregelen. In afwachting van het advies worden door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport diverse beleidsopties bekeken zodat wanneer de beoordeling definitief is, snel passende landelijke maatregelen kunnen worden getroffen. Hoewel het stijgende gebruik van lachgas kan leiden tot een verhoogde uitstoot van broeikasgassen, is dit probleem op basis van nu beschikbare gegevens beperkt (zie antwoord op vraag 3) en daarom voor het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat geen reden voor specifieke inzet binnen het klimaatbeleid.
Bent u bereid om de invloed van lachgasgebruik op het klimaat bij jongeren en gebruikers onder de aandacht te brengen? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen voor 3 september 2019 beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Rijksvastgoedbedrijf biedt 825 hectare pachtgrond aan' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het bericht dat het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) 825 hectare grond voor geliberaliseerde pacht gaat aanbieden?1 Zo ja, waarom is er gekozen voor deze pachtvorm? Zo nee, wat voor soort pacht wordt er aangeboden?
Het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) biedt momenteel, via een openbare inschrijving, 42 kavels aan met een totale oppervlakte van 825 hectare grond. Alle kavels worden uitgegeven door middel van een geliberaliseerde pachtovereenkomst met een looptijd van twee tot maximaal zes jaar. Dit is conform het huidige beleid.
Daarnaast zal het RVB een deel van de niet-strategische agrarische gronden van de Staat in erfpacht uitgeven via een openbare inschrijving, zoals ik uw Kamer op 12 oktober 2018 reeds heb medegedeeld (Kamerstuk 24 490, nr. 25). De voorbereiding hiervoor is gestart. De eerste erfpachtcontracten zullen begin 2020 worden afgesloten.
Welke voorwaarden worden gesteld aan de pachter omtrent de bodemkwaliteit, de biodiversiteit en het klimaat?
Voor de gronden, die het RVB in geliberaliseerde pacht uitgeeft dan wel in erfpacht zal gaan uitgeven, worden voorschriften opgenomen in het pachtcontract, zoals een specifiek bouwplan. Daarnaast schrijft het RVB ook een analyse van de bodemkwaliteit voor, zowel aan het begin van de contractperiode als aan het einde. Bij erfpachtcontracten zal ook een tussentijdse inventarisatie van de bodemkwaliteit mogelijk worden. Met deze maatregelen beoogt het RVB een duurzaam gebruik van de grond te borgen.
Bij de herziening van het pachtstelsel speelt duurzaam bodembeheer een sleutelrol zoals aangegeven in de brief van de Minister van LNV aan uw Kamer van 23 mei 2018 (Kamerstuk 30 015, nr. 54). Zo wordt bezien hoe de uitgangspunten van duurzaam bodembeheer kunnen worden verankerd in het beleid voor uitgifte van rijksgronden door het RVB. Het RVB is daarnaast met brancheorganisaties en wetenschappelijke instanties in gesprek of de systematiek van uitgifte verder verbeterd kan worden. De verwachting is dat begin 2020 de eerste uitkomsten kunnen worden gepresenteerd.
Op welke manier gaat het RVB toezicht houden op de verpachte grond met het oog op de bodemkwaliteit, de biodiversiteit en de invloed van maatregelen op het klimaat?
Het RVB is privaatrechtelijk beheerder van de grond van de Staat en neemt in die hoedanigheid in de diverse pachtcontracten bepalingen op waaraan de pachter moet voldoen (zie ook mijn antwoord op vraag 2). De agrarische bedrijfsvoering dient verder te voldoen aan de relevante geldende wet- en regelgeving, het RVB ziet hierop toe. Indien het RVB constateert dat geldende wet- en regelgeving en/of de bepalingen in het specifieke pachtcontract niet worden nageleefd, wordt de betreffende partij in gebreke gesteld en wordt privaatrechtelijk gehandhaafd.
Hoe wordt de biodiversiteitsmonitor en de data uit de publiek-private samenwerking (PPS) Beter Bodembeheer meegenomen in de kwaliteitsbeoordeling?
De biodiversiteitsmonitor en de data uit de publiek-private samenwerking (PPS) Beter Bodembeheer zijn nieuwe ontwikkelingen die nog niet zijn meegenomen in de huidige kwaliteitsbeoordeling van het RVB. Het RVB is op dit moment een traject gestart (zie ook mijn antwoord op vraag 2) om de systematiek van uitgifte van de agrarische grond te verbeteren. Bezien zal worden of en wanneer de biodiversiteitsmonitor en de data uit de publiek-private samenwerking (PPS) Beter Bodembeheer ver genoeg ontwikkeld zijn om te worden meegenomen in de kwaliteitsbeoordeling.
In hoeverre past geliberaliseerde pacht binnen uw voornemen om kringlooplandbouw en bodemkwaliteit binnen het pachtbeleid te plaatsen?
Zoals aangegeven in de brief van de Minister van LNV van 23 mei 2018 aan uw Kamer (Kamerstuk 30 015, nr. 54) spelen kringlooplandbouw en bodemkwaliteit een rol in de herziening van het pachtstelsel, ook in het licht van de klimaatopgave. In de regel streeft de Minister van LNV het uitgeven van langlopende contracten na. Indien geliberaliseerde pachtcontracten toch worden uitgegeven, worden voorschriften opgenomen in het pachtcontract (zie ook het antwoord op vraag 2).
Op welke manier draagt deze geliberaliseerde pacht bij aan uw voornemen om met langdurige pacht de bodemgesteldheid te verbeteren, ook in het licht van de klimaatopgave?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht Paula (79) en Wiggert (82) in stress door ‘gedwongen’ verduurzaming |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Paula (79) en Wiggert (82) in stress door «gedwongen» verduurzaming»?1
Ja
Hoe reageert u op het trieste verhaal van deze ouderen, wier appartement in de Haagse wijk Leyenburg volgend jaar door woningcorporatie Vestia volledig van het gas wordt afgekoppeld? Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat daardoor hun appartement – waarin zij zélf in overleg met Vestia veel hebben geïnvesteerd – wekenlang in een bouwput zal veranderen, dat zij géén vervangende woonruimte krijgen aangeboden, dat hun huurprijs zal stijgen én dat zij door deze gedwongen verduurzaming nu al compleet in de stress zitten?
Ik vind het zeer vervelend voor deze bewoners dat zij stress ervaren door de voorgenomen renovatie van hun woning. Renovaties kunnen uiteraard overlast met zich meebrengen voor zittende bewoners. Dat geldt in het bijzonder oudere bewoners omdat zij veelal vaker thuis zijn.
Uit informatie van de verhuurder blijkt dat de woningen momenteel al zijn aangesloten op het warmtenet van Den Haag. De woningen zijn dus al geruime tijd aardgasloos voor wat betreft de verwarming. Nu is het voornemen ook het gas voor koken en warm tapwater af te koppelen, en daarnaast de gevels en de plafonds van de bergingen te isoleren en de ventilatie in de woningen te verbeteren. De huurder kan zijn instemming aan deze ingrepen mede afhankelijk maken van de huurverhoging die de verhuurder aan deze woningverbetering wil verbinden. Huurders kunnen hun instemming ook afhankelijk stellen van aspecten zoals eventuele overlast gedurende de werkzaamheden en de verwachte lagere energierekening na voltooiing van de werkzaamheden. Uit het bericht maak ik op, dat de verhuurder van plan is om hierover in gesprek te gaan met de huurders.
In veel gevallen leidt de bespreking met de huurders ertoe dat de verhuurder bewoners de ondersteuning biedt die zij nodig hebben, zoals hulp voor oudere bewoners bij het verplaatsen van spullen of het beschikbaar stellen van een logeeradres voor wie door persoonlijke omstandigheden (zoals gezondheid) een korte periode niet in zijn of haar eigen woning kan slapen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat ouderen – die hun hele leven keihard hebben gewerkt en nu van hun rustige oude dag willen genieten – als «proefkonijn» voor uw duurzaamheids- en klimaatagenda worden ingezet, daarnaast worden afgescheept met een niet-afdoende luttele vergoeding van een paar honderd euro en het vervolgens kunnen uitzoeken?
Ik herken het beeld niet dat ouderen als «proefkonijn» voor de duurzaamheids- en klimaatagenda, worden afgescheept met een niet-afdoende luttele vergoeding van een paar honderd euro en het vervolgens kunnen uitzoeken.
De woningen uit het bericht zijn al op een warmtenet aangesloten en worden nu voor het koken en warm tapwater ook aardgasloos gemaakt. Dat gebeurt op veel plaatsen in Nederland. De bewoners in dit complex worden daarbij niet aan hun lot overgelaten. Uit informatie van de verhuurder maak ik op dat bewoners een ongeriefsvergoeding ontvangen voor het ongemak tijdens de werkzaamheden. Daarnaast zal de verhuurder met de bewoners afspraken maken over de keuken die zij zelf hebben geplaatst. Desgewenst krijgen alle bewoners een nieuwe elektrische kookvoorziening en een pannenset. Wie liever zelf een nieuwe kookplaat kiest, ontvangt een vergoeding hiervoor als tegemoetkoming voor de vervangingskosten.
Hoe garandeert u dat deze «proefkonijnen» niet – net als bewoners van recent aardgasvrij gemaakte woningen in Zoetermeer2 – in een praktisch luchtdicht gemaakte woning zullen terugkeren met gezondheidsklachten tot gevolg?
De situatie in Zoetermeer is niet vergelijkbaar met die in Leyenburg. De desbetreffende woningen in Zoetermeer zijn Nul-op-de-meter-woningen. De ventilatieproblemen in deze woningen zijn inmiddels opgelost. De genoemde woningen in Leyenburg gaan weliswaar van het aardgas af en de gevels worden beter geïsoleerd, maar dat levert geen energieneutrale woningen op. Gezondheidsklachten als gevolg van onvoldoende ventilatie zijn hier niet te verwachten. De ventilatie wordt juist verbeterd.
Deelt u de mening dat het compleet openbreken van een appartement, waarin door de bewoners zélf veel geld is gestoken, allesbehalve «duurzaam» is?
Er is geen sprake van het compleet openbreken van het appartement. Het is op zichzelf niet duurzaam als recent aangebrachte voorzieningen ongedaan worden gemaakt. Het is wél mogelijk dat door deze ingrepen, waarbij sprake is van een beperkte desinvestering, een woning weer voor tientallen jaren op duurzame wijze geëxploiteerd kan worden.
Bent u ertoe bereid woningcorporatie Vestia tot de orde te roepen en ervoor te zorgen dat deze hele verduurzamingsellende niet doorgaat?
Nee. De toegepaste verbouwing past in de uitvoering van afspraken die met de huursector zijn gemaakt, zoals het Convenant energiebesparing huursector.
De uitvoering van renovaties in huurwoningen is een zaak van verhuurders, in dit geval van Vestia. Het Rijk stelt aan de hand van de bouwregelgeving kaders ten aanzien van ventilatie en isolatie. Het ligt niet in mijn rol om corporaties hierover tot de orde te roepen, noch is daar aanleiding toe.
Zijn er andere, vergelijkbare complexen waar ouderen als duurzaamheidsproefkonijn worden ingezet? Hoeveel ouderen zitten momenteel in de duurzaamheidsstress?
Het is duidelijk dat ook oudere bewoners zijn betrokken bij projecten waarin energiebesparende maatregelen worden genomen. Over het aantal daarvan heb ik geen gegevens. Er zijn mij geen andere gevallen bekend van ouderen die vanwege een renovatie in de duurzaamheidsstress zitten.