Verdroging in Nederland |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Verdroging Nederland is een politieke keuze»1, «Nederland kampt weer met droogte»2, «7 procent meer drinkwater gebruikt doordat we thuis zijn»3 en «Wetenschappers slaan alarm: «Droogte is een sluipmoordenaar»»4?
Ja.
Deelt u de zorgen dat verdroging in Nederland ook dit jaar weer een probleem zal zijn, zoals verwachtingen van het KNMI nu lijken te voorspellen?5 Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Ik deel de zorg dat droogte nu voor het derde jaar op rij voor problemen zorgt, met name op de hoge zandgronden. De waterschappen en Rijkswaterstaat hebben alle maatregelen in werking die bij deze droogtesituatie horen – zoals peilopzet en extra aanvoer – en monitoren de situatie nauwlettend. De Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) is met onder meer een geactualiseerd landelijk draaiboek, de nieuwe handleiding voor de verdringingsreeks en de handleiding chloride goed geëquipeerd om een eventuele volgende droogtecrisis goed te kunnen beheersen. Vanwege de lage Rijnaanvoer is de LCW per 25 mei opgeschaald naar niveau 1 «dreigend watertekort».
Bent u het ermee eens dat verdrogingsproblemen zoveel mogelijk voorkomen moeten worden, zowel dit jaar als structureel? Zo ja, welke stappen gaat u nu zetten om verdrogingsproblemen te voorkomen?
Ja. Nederland wordt beter weerbaar tegen droogte met de realisatie van de 46 aanbevelingen van de Beleidstafel droogte (Kamerstuk 27 625, nr. 489), het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw (Kamerstuk 35 300 XIV, nr. 70) en de Actielijnen klimaatadaptatie natuur (in ontwikkeling). Door alle partijen wordt gewerkt aan de realisatie van de aanbevelingen.
In het Deltaprogramma Zoetwater en het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie werken partijen aan structurele maatregelen voor het beter omgaan met droogte. In de eerste fase van het Deltaprogramma Zoetwater worden momenteel maatregelen uitgevoerd voor ruim € 400 miljoen, waarmee we water beter vasthouden, zuiniger zijn met water en water slimmer verdelen. Voor de tweede fase van het Deltaprogramma Zoetwater (2022–2027) is € 150 miljoen uit het Deltafonds beschikbaar, dat wordt aangevuld met financiering van de regionale waterpartners.
Voor de Impulsregeling klimaatadaptatie is daarnaast € 150 tot € 250 miljoen gereserveerd voor de periode vanaf 2021. Deze middelen worden aangevuld met cofinanciering uit de regio. Hiermee wordt de versnelling van de aanpak van ruimtelijke adaptatie voor wateroverlast en droogte door decentrale overheden financieel ondersteund.
Op dit moment nemen waterbeheerders, andere overheden en sectoren al diverse maatregelen, zoals het aanhouden van een hoger waterpeil en duurzaam beheer van landbouwbodems. Daarnaast is voor de langere termijn gestart met de ontwikkeling van een regionale aanpak voor klimaatadaptatie in het landelijk gebied (landbouw en natuur) en een kennisagenda voor klimaatadaptieve landbouw. Ook in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer is meer aandacht voor klimaatadaptatie en bodemmaatregelen.
De provincies werken aan het voorkomen van onomkeerbare schade aan natuur door – in gebieden met wateraanvoer – de kwetsbare natuurgebieden als categorie 1 natuur aan te merken. Waterbeheerders moeten dan bij watertekorten prioriteit geven aan de watervoorziening aan deze gebieden. In gebieden die afhankelijk zijn van regenwater (veelal de hoge zandgronden) wordt gewerkt aan een klimaatbestendige natuur door het verhogen van grondwaterstanden en het vasthouden van water. De investeringsimpuls natuur zal, in het kader van de stikstofaanpak, deels worden ingezet voor het verbeteren van de hydrologie in en rondom natuurgebieden. Samen met provincies werkt het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit deze maatregelen uit in het Programma Natuur.
Naast aanpassingen in het watersysteem zal ook bij de ruimtelijke inrichting meer rekening moeten worden gehouden met waterbeschikbaarheid en wateroverlast. In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en in het Nationaal waterprogramma wordt daarom een voorkeursvolgorde opgenomen voor (regionaal) waterbeheer. Uitgangspunt is dat in de ruimtelijke inrichting meer rekening wordt gehouden met waterbeschikbaarheid en dat alle watergebruikers zuiniger omgaan met water. Verder moet water beter worden vasthouden, opgeslagen en verdeeld over de watervragende functies in een gebied, en indien nodig kunnen worden afgevoerd. Daarnaast blijft droogte een natuurlijk fenomeen, waardoor (economische) schade niet altijd voorkomen kan worden.
Klopt het dat door veel boeren de beregening alweer is aangezet sinds de start van de droge periode, ondanks dat bekend is dat dit bijdraagt aan de verdrogingsproblematiek? Heeft u een beeld om hoeveel boeren dit gaat?
Als gevolg van een gebrek aan neerslag de laatste tijd beregenen boeren hun gewassen weer.
Het is voor een goede opkomst en groei van de gewassen alsmede voor een maximale opname van nutriënten (en daarmee minder verlies van nutriënten naar het water) van belang dat boeren met beregening een juiste vochtvoorziening voor hun percelen kunnen regelen. Waar nog geen watertekorten zijn en onttrekkingsverboden gelden, kan dat ook.
Provincies en waterschappen zijn verantwoordelijk voor het waterbeheer in het landelijk gebied. Zij hebben een beeld van het aantal boeren dat hun percelen beregent; hier bestaat op dit moment geen landelijk overzicht van. Zij zijn ook in gesprek met boeren en andere watergebruikers over de waterbeschikbaarheid en mogelijke maatregelen voor een zuiniger watergebruik. Duurzaam agrarisch grondgebruik is één van de maatregelen die daarvoor van belang is.
Deelt u de zorgen dat een oproep van drinkwaterbedrijven aan consumenten om zuinig om te gaan met water, een druppel op een gloeiende plaat is als per uur een jaarverbruik aan water van een huishouden wordt gebruikt voor beregening in de landbouw, vooral op zandgronden, die sowieso voor veel uitspoelingsgevoelige gewassen ongeschikt zijn?
Het is belangrijk dat alle watergebruikers zuinig omgaan met oppervlakte- en grondwater, zowel landbouw en industrie als consumenten. Ik onderschrijf de oproep van de drinkwaterbedrijven aan consumenten om zuinig om te gaan met drinkwater; dat draagt ook bij aan bewustwording. Het klopt dat de omvang van het gebruik van huishoudens relatief klein is ten opzichte van veel andere gebruikers. Lokaal kunnen grondwateronttrekkingen voor drinkwatervoorziening echter negatieve effecten hebben op grondwaterstanden. Zuinig gebruik van drinkwater kan bijdragen aan het beperken van deze effecten. En daarnaast kan zuinig gebruik van drinkwater ertoe bijdragen dat de buffercapaciteit van drinkwaterbedrijven langere tijd toereikend zal zijn.
Bent u van mening dat er een oproep aan boeren moet worden gedaan om minder te beregenen, zodat grondwaterdaling en tekorten bij een eventuele aanhoudende droogte beperkt kunnen worden?
Het kabinet en de bij droogte betrokken partijen vragen bij de watergebruikers, en dus ook de boeren, reeds aandacht voor het bewust omgaan met water. Via omschakeling naar kringlooplandbouw en duurzaam agrarisch grondgebruik zijn boeren al bezig hun watergebruik te beperken en slimmer te regelen. In het antwoord op vraag 4 geef ik aan dat de regionale waterbeheerders in gesprek zijn met boeren over waterbeschikbaarheid en waterbesparing.
Bent u het eens met de kritiek in het artikel van het Nederlands Dagblad dat het Nederlands waterbeleid op dit moment te veel gefocust is op maximale gewasproductie, waardoor de landbouw een onevenredige invloed uitoefent op het waterbeheer in Nederland?6 Zo nee, waarom bent u het hier niet mee eens? Zo ja, ziet u mogelijkheid om stappen te ondernemen om het waterbeleid in Nederland structureel te veranderen?
De landbouw is een maatschappelijk breed gewaardeerde functie. Het is dan ook te eenvoudig om te stellen dat de landbouw onevenredige invloed uitoefent op het waterbeheer in Nederland. Het kabinet ondersteunt de transitie van de huidige landbouw naar een kringlooplandbouw, die meer in harmonie met haar omgeving is. Het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer dat, op grond van samenwerking tussen boeren en waterschappen gericht is op water- en bodemmaatregelen op landbouwbedrijven, wordt daarbij benut.
In hoeverre wordt volgens u een evenwichtige en brede afweging tussen de belangen van natuur en landbouw gehinderd door de dominantie van de geborgde landbouwzetels in de waterschapsbesturen?
Het kabinet wil de discussie over de geborgde zetels in de waterschapsbesturen graag voeren aan de hand van het advies van de Adviescommissie geborgde zetels. Ik heb u in februari 2020 geïnformeerd (Kamerstuk 27 625, nr. 492) over de instelling van deze commissie. De commissie heeft tot taak te adviseren over een afgewogen en breed gedragen wijze van totstandkoming en samenstelling van waterschapsbesturen, toegespitst op het stelsel van de geborgde zetels (zie ook Kamerstuk 27 625, nr. 487). Ik zal dit advies, zodra de commissie het aan mij heeft aangeboden, aan uw Kamer toesturen.
Welke acties gaat u ondernemen om voedseltekorten te voorkomen voor weidevogels, die ontstaan door het uitdrogen van de bovenste bodemlagen?
Voor de weidevogels is de droogte net als eerdere jaren een probleem. Niet alleen vanwege het voedseltekort, maar ook door het ontbreken van schuilmogelijkheden tegen predatoren. Een goede plas-drassituatie is een ideale omgeving voor weidevogels. Agrarische collectieven zijn actief bezig om met boeren individuele afspraken te maken over het plas dras zetten van hun percelen. Waterschappen stemmen als beheerders van de regionale watersystemen de waterpeilen zo goed mogelijk af op de aanwezige functies.
De Minister van LNV heeft recent besloten tot een tweede openstelling van de regeling «niet productieve investeringen voor behoud akker- en weidevogels». Deze regeling biedt subsidiemogelijkheden voor investeringen in verbetering van het leefklimaat van weide- en akkervogels. Voor weidevogels zijn investeringen in waterpompen voor het creëren van hoogwaterpeil, vergroten van openheid van gebieden en plaatsen van nestkappen belangrijke bijdragen. De regeling is met ingang van 1 mei 2020 opengesteld. Hiervoor is een bedrag van € 3,2 miljoen beschikbaar.
Kunt u toelichten wat de status is van het Actieprogramma Klimaatadaptatie Landbouw, welke in januari van 2020 verscheen? Zo ja, welke maatregelen zijn getroffen voor het vasthouden en infiltreren van water, beter bodembeheer en het gebruik van andere teelten, waardoor beregening mogelijk in de toekomst minder nodig zal zijn of een minder groot probleem vormt voor de grondwaterstand?
Na de aanbieding van het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw door de Minister van LNV aan uw Kamer in januari 2020 is gestart met de uitvoering van de acties in dit programma. Zoals ik aangeef in antwoord 3 zijn (en worden) er veel maatregelen genomen om water in het landelijk gebied vast te houden in plaats van af te voeren, zoals gebeurt in de aanpak in Meerssen en via duurzaam beheer van landbouwbodems door boeren. Er zijn ook voorbeelden van boeren die investeren in de aanleg van waterbassins, vergelijkbaar met die in de glastuinbouw, om meer water te kunnen bufferen. Waterschappen hebben in de winterperiode waar mogelijk een hoger waterpeil aangehouden om de grondwaterstand aan te vullen. Ook lopen er proeven om zuiveringswater van Rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s) te hergebruiken in de landbouw. Daarnaast is voor de langere termijn gestart met de ontwikkeling van een regionale aanpak voor klimaatadaptatie in het landelijk gebied (landbouw en natuur) en een kennisagenda voor klimaatadaptieve landbouw. In april 2020 hebben de Topsectoren een uitvraag gedaan voor onderzoeksvoorstellen op het gebied van klimaatbestendig landelijk gebied, denk aan zuiniger watergebruik en toepassing van adaptieve teelten. Ook in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer komt meer aandacht voor klimaatadaptatie en bodemmaatregelen.
Kunt u uiteenzetten hoe er invulling is gegeven aan de aanbeveling van de Beleidstafel Droogte om onderzoek te doen naar de kansen van en condities voor flexibilisering van vergunningsruimte voor grondwateronttrekking, vooral in relatie tot andere grondwaterafhankelijke functies zoals natuur, gezien de bevinding van de Beleidstafel Droogte dat onttrekkingslimieten in verschillende gebieden zijn overschreden in 2018?7 Komen deze onderzoeken ook naar de Kamer? Indien dit zo is, op welke termijn kunnen de resultaten hiervan verwacht worden?
Voor alle aanbevelingen van de Beleidstafeldroogte is een actiehouder aangewezen. Voor de actie om onderzoek te doen naar de kansen van en condities voor flexibilisering van vergunningsruimte voor grondwateronttrekking in relatie tot andere grondwaterafhankelijke functies, zoals natuur, ligt het voortouw bij de provincies. De provincies zijn het bevoegd gezag en maken de afweging of flexibilisering kan worden toegestaan. Het IPO pakt deze actie op in samenwerking met mijn Ministerie van IenW, het Ministerie van LNV en Vewin. Er is een samenhang met andere acties van de Beleidstafel droogte gericht op klimaatbestendig land- en watergebruik. Ik voer de regie op de voortgang van al deze acties via de Stuurgroep Water. Over de onderzoeken zal aan de Kamer worden gerapporteerd. Dit loopt afhankelijk van het onderwerp via Deltaprogramma, Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw en Actielijnen klimaatadaptatie natuur, Beleidsnota Drinkwater 2020–2026. De oplevering van het onderzoek over flexibilisering vergunningsruimte is voorzien in 2021. Ik zal uw Kamer daarover informeren.
Kunt u toelichten wat de status is van de onderzoeken naar mogelijkheden voor drinkwaterrestricties in crisissituaties, zoals werd aanbevolen in de Beleidstafel Droogte? Komen deze onderzoeken ook naar de Kamer? Zo ja, op welke termijn kunnen de resultaten van deze onderzoeken verwacht worden?
Verkenning naar toepassing drinkwaterrestricties in crisissituaties is een van de aanbevelingen van de Beleidstafel droogte. Drinkwaterrestricties maken onderdeel uit van een breder palet aan mogelijke maatregelen die kunnen bijdragen aan het verbeteren van de waterbeschikbaarheid. Afgesproken is dat het Ministerie van IenW een verkenning zal laten uitvoeren naar een uitvoerbaar en handhaafbaar stelsel van drinkwaterrestricties voor crisissituaties, zodanig dat overheden en drinkwaterbedrijven dit kunnen uitvoeren. Deze verkenning zal worden uitgevoerd in nauwe samenwerking met Vewin, de VNG (in verband met de bevoegdheid van de burgermeester) en de Veiligheidsregio’s. Deze actie zal worden opgenomen in de nieuwe Beleidsnota Drinkwater, die eind 2020 naar uw Kamer zal worden gestuurd. De planning is dat het onderzoek in 2021 wordt afgerond. Uw Kamer zal over de bevindingen worden geïnformeerd. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de crisisorganisatie, het escalatiemodel, de communicatie en handhaving voor drinkwaterrestricties verder moeten worden uitgewerkt om knelpunten, oplossingsrichtingen en voor- en nadelen van inrichtingsvarianten in beeld te brengen. Dit betreft o.a. de afstemming tussen de functionele- en algemene crisiskolom, afstemming met de LCW en het toezicht/sanctieregime. Op deze punten zal de verkenning zich richten.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja, dat heb ik gedaan.
De vergunningverlening aan Vattenfall voor de bouw van een biomassacentrale in Diemen |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bouw biomassacentrale kan doorgaan»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel subsidie Vattenfall heeft aangevraagd voor de biomassacentrale in Diemen? Zo nee, waarom niet?
De centrale waaraan gerefereerd wordt, heeft een subsidiebeschikking ontvangen in de najaarsronde van de SDE+ in 2019. Over de uitkomsten hiervan is de Kamer op 24 juni geïnformeerd (kenmerk 2020D25815). De relevante informatie over deze en andere subsidiebeschikkingen, waaronder het maximale subsidiebedrag, is zoals gebruikelijk gepubliceerd op www.rvo.nl.
Mocht u geen uitspraak kunnen doen over de hoogte van de subsidie vanwege bedrijfsbelangen, kunt u dan ingaan op de balans tussen de openbaarheid van bestuur en het beschermen van bedrijfsbelangen? Is die balans naar uw mening momenteel juist?
Zie antwoord vraag 2.
Is er al een beslissing genomen aangaande de subsidieaanvraag? Kunt u aangeven wanneer deze genomen wordt? Zo nee, waarom niet?
Er is reeds een besluit genomen de subsidie toe te kennen.
In het geval dat er nog geen beslissing is genomen over de subsidieaanvraag, kunt u dan de uitspraak van de rechter in de rechtszaak van Mobilisation for the Environment (MOB) tegen de biomassacentrale in Diemen en het nog te publiceren Duurzaamheidskader Biomassa meenemen in uw beslissing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat u bereid bent om een tijdelijke stop af te kondigen op de bouw van nieuwe biomassacentrales terwijl de heroverweging van de subsidie en het bredere biomassa beleid plaatsvindt, zoals u aangeeft in uw antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van Raan?2 Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet gaat niet over de bouw van biomassacentrales. Het kabinet besluit wel over de subsidie voor het gebruik van duurzame biomassa. In het kader van de uitvoering van de motie Sienot c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 554) worden er in ieder geval in de najaarsronde van de SDE++ in 2020 (nu gepland voor 24 november tot 17 december) geen nieuwe subsidiebeschikkingen afgegeven voor warmteproductie door verbranding van houtige biomassa middels installaties met een vermogen < 5 MWth.
Vindt u het nog verantwoord om subsidies af te geven aan biomassacentrales die aan dezelfde duurzaamheidseisen moeten voldoen voor het te stoken hout3, overwegende de aangenomen motie-Koffeman c.s. in de Eerste Kamer van 12 november 2019 (Kamerstuk 35 300, O) om voorlopig geen subsidies meer af te geven voor het bijstoken van hout?
Het kabinet heeft eerder al aangekondigd geen nieuwe subsidie te zullen geven voor de bij- en meestook van duurzame biomassa in kolencentrales. Deze categorie is sinds 2018 niet meer opengesteld in de SDE+-regeling. De regering ziet de motie Koffeman c.s., waarin wordt gevraagd om op zo kort mogelijke termijn alle voorgenomen subsidies voor hout-bijstook in kolencentrales stop te zetten, dan ook als een bevestiging van bestaand beleid. Ook geeft het kabinet uitvoering aan de motie Sienot c.s. door geen nieuwe subsidie beschikbaar te stellen voor het gebruik van vaste houtige biomassa voor de productie van uitsluitend elektriciteit.
Kunt u gegeven het feit dat het Duurzaamheidskader Biomassa nog ontvangen moet worden, de maatschappelijke onrust over biomassa groeit en het feit dat de emissienormen voor centrales in 2022 aangepast worden, nogmaals uitleggen waarom u het niet nodig vindt om nu een moratorium op subsidie voor biomassa af te kondigen?
Ik ben bekend met de algemene discussie over het gebruik van duurzame biomassa, en de specifieke casus van de centrale in Diemen. De biomassacentrale in Diemen voldoet aan de wettelijke voorwaarden en over de bouw zijn afspraken gemaakt tussen het betrokken bedrijf en de verantwoordelijke bevoegde instanties. Het Rijk speelt hierbij verder geen rol. De eigenaar heeft momenteel zelf besloten de bouw uit te stellen en te wachten op het duurzaamheidskader.
Ten aanzien van de bredere discussie over biomassa leven er in de samenleving verschillende zorgen. Het duurzaamheidskader dat het kabinet binnenkort aan uw Kamer zal aanbieden is bedoeld om zorgen rond de duurzaamheid en de verschillende toepassingen van biomassa te adresseren. Zoals ik eerder in deze beantwoording heb aangegeven, geeft het kabinet uitvoering aan de motie Sienot c.s. over het gebruik van vaste houtige biomassa voor energietoepassingen. Er wordt geen nieuwe subsidie beschikbaar gesteld voor de productie van uitsluitend elektriciteit en er wordt in de najaarsronde van de SDE++ in 2020 geen subsidie gegeven voor installaties met een vermogen < 5 MWth. Het kabinet zal bovendien, uitgaande van de tijdige beschikbaarheid van de concrete emissie-eisen, borgen dat installaties voor de verbranding van vaste houtige biomassa die in 2021 SDE++-subsidies aanvragen al aantoonbaar moeten voldoen aan de verwachte aanscherping van de emissie-eisen voor installaties tussen de 0,5 en de 50 MWth, die in 2022 van kracht moet worden. Tot slot zal ik op korte termijn het duurzaamheidskader voor biomassa aan uw Kamer aanbieden, dat ingaat op het tijdpad voor de beëindiging van de subsidiering van warmteproductie met vaste houtige biomassa, en zal ik een uitfaseringsstrategie maken voor 2021 waarin ik op hoofdlijnen toelicht hoe het gebruik van vaste houtige biomassa voor warmte moet worden afgebouwd.
Erkent u dat de bouw van de biomassacentrale in Diemen als controversieel wordt beschouwd door de maatschappij? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vind u van de grote weerstand bij lokale overheden, zoals de gemeenten Diemen, Gooise Meren, Weesp en stadsdeel Oost (Amsterdam), omtrent de mogelijke komst van een biomassacentrale in Diemen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid zich in te zetten voor een (tijdelijke) stop op de bouw van de biomassacentrale in Diemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het niet verschaffen van deze duidelijkheid tot onzekerheid leidt bij de bevolking? Zo ja, hoe gaat u de ongerustheid wegnemen?
Dat mensen onzeker zijn zolang ergens nog geen duidelijkheid over is, geloof ik zonder meer. De uitvoering van de klimaatopgave tot 2050 kent nog vele onzekerheden, die gaandeweg, aan de hand van nieuwe inzichten zullen worden verhelderd. Het kabinet is van mening dat houtige biomassa nog enige tijd noodzakelijk is voor het realiseren van de klimaatopgave en de transitie naar een circulaire economie. Daarbij hanteert het kabinet als uitgangpunt dat alle biomassa die in Nederland gebruikt wordt duurzaam moet zijn, dat het gebruik ervan op termijn zo hoogwaardig en beperkt mogelijk is, en dat luchtkwaliteitseffecten zoveel als mogelijk worden beperkt.
Het bericht ‘Wederom kleuren Nederlandse akkers oranje-geel door gebruik van het omstreden middel glyfosaat’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wederom kleuren Nederlandse akkers oranje-geel door gebruik van het omstreden middel glyfosaat»?1
Ja.
Bent u bekend met de artikelen 11 en 12 van Richtlijn 2009/128/EG (richtlijn duurzaam gebruik) waarin wordt vastgesteld dat lidstaten maatregelen kunnen treffen omwille van het aquatisch drinkmilieu of de bescherming van specifieke gebieden? Zo ja, bent u ook bekend met het feit dat lidstaten op grond van artikel 14 van de richtlijn eveneens maatregelen kunnen treffen om bestrijding met lage pesticideninzet te bevorderen, waarbij zij waar mogelijk voorrang geven aan niet-chemische methoden?
Ja, ik ben bekend met de artikelen 11, 12 en 14 van Richtlijn 2009/128/EG. Deze artikelen zijn geïmplementeerd in nationale regelgeving.
Bent u bekend met de grondslag van de richtlijn duurzaam gebruik, namelijk de artikelen 191 en 192 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)?
Ja, ik ben bekend met de artikelen 191 en 192 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU).
Bent u bekend met artikel 193 VWEU, waarin bepaald is dat beschermende maatregelen die worden vastgesteld uit hoofde van artikel 192, een lidstaat niet beletten verdergaande beschermingsmaatregelen te treffen en handhaven?
Ja, ik ben bekend met artikel 193 van het VWEU.
Kunt u toelichten of u op basis van artikel 14 van de Richtlijn Duurzaam Gebruik jo. artikel 78 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden jo. artikel 193 VWEU uitvoering kunt geven aan de motie-De Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 463) over een verbod op glyfosaat buiten geïntegreerde gewasbescherming? Zo nee, waarom niet?
In Nederland dienen alle agrarische ondernemers de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming toe te passen conform artikel 14 van Richtlijn 2009/128/EG. Uit de tussenevaluatie van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst is naar voren gekomen dat nog niet alle agrarische ondernemers op dit moment alle mogelijkheden benutten. Dit leidt tot de vraag hoe we kunnen bevorderen dat agrarische ondernemers wel alle mogelijkheden van geïntegreerde gewasbescherming gaan benutten. De «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» voorziet hierin via onder meer het realiseren van weerbare planten en teeltsystemen. Geïntegreerde gewasbescherming is namelijk een wezenlijk onderdeel van weerbare teeltsystemen.
Dit leidt tot de vraag in hoeverre de in de vragen genoemde artikelen en regelgeving een grondslag bieden voor het verbieden van één specifiek gewasbeschermingsmiddel of van specifieke toepassingen van een gewasbeschermingsmiddel.
Verordening (EG) 1107/2009 bevat regels voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen. Deze verordening biedt de Europese Commissie de mogelijkheid om op basis van een wetenschappelijke beoordeling al dan niet werkzame stoffen goed te keuren en biedt het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen (hierna: Ctgb) de mogelijkheid om al dan niet gewasbeschermingsmiddelen toe te laten in Nederland op basis van goedgekeurde werkzame stoffen. Het uitgangspunt is hierbij het voorkomen van onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu.
De verordening biedt de Europese Commissie en het Ctgb handvatten om in te grijpen in de goedkeuring van een werkzame stof of in de toelating van een gewasbeschermingsmiddel op het moment dat er nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn, waaruit blijkt dat niet meer aan de goedkeurings- of toelatingsvoorwaarden wordt voldaan. Deze nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn er volgens het Ctgb op dit moment niet voor de werkzame stof glyfosaat of voor glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen. Wel heeft het Ctgb in oktober 2019 het principebesluit genomen om de volvelds vooroogst-toepassingen van gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof glyfosaat in Nederland te verbieden. Deze toepassingen zijn namelijk in strijd met EU-uitvoeringsverordening 2017/2324 (Kamerstuk 27 858, nr. 487). Het Ctgb implementeert dit principebesluit bij de herbeoordeling van glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen en bij nieuwe aanvragen voor dergelijke middelen.
Luxemburg heeft de Europese Commissie en de lidstaten geïnformeerd over het feit dat gebruik wordt gemaakt van artikel 44 van Verordening (EG) 1107/2009 voor het intrekken van de toelating van alle glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen per 1 februari 2020. De wetenschappelijke onderbouwing ontbreekt echter. Het Ctgb heeft mij laten weten deze maatregel van Luxemburg niet over te kunnen nemen, omdat er daarvoor geen wetenschappelijke onderbouwing is. Bovendien sluit een dergelijk verbod niet aan bij de wetenschappelijke lijn die ik volg, namelijk handelen op basis van adviezen van ECHA, EFSA en het Ctgb. Deze lijn heeft ten grondslag gelegen aan het feit dat Nederland eind 2017 heeft ingestemd met het voorstel van de Europese Commissie om de Europese goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat te hernieuwen voor een periode van vijf jaar. Binnenkort zullen vier rapporterende lidstaten – voor Nederland het Ctgb -starten met de nieuwe herbeoordeling van de werkzame stof glyfosaat, zodat er op basis van alle wetenschappelijke inzichten eind 2022 weer besluitvorming kan plaatsvinden op Europees niveau.
De milieuregelgeving is aanvullend op Verordening (EG) 1107/2009 en biedt de mogelijkheid om generieke milieuvoorschriften te stellen met als criteria noodzakelijkheid, geschiktheid en evenredigheid. Deze criteria gelden overigens ook als er een beroep wordt gedaan op artikel 36 van het VWEU en artikelen 11, 12 en 14 van Richtlijn 2009/128/EG. Het generieke verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw4, de zuiveringsplicht in de glastuinbouw en de verplichting voor agrarische ondernemers om bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen de verwaaiing van spuitvloeistof te verminderen met ten minste 75% voldoen aan deze criteria.
Als voor een verbod op specifieke gewasbeschermingsmiddelen of specifieke toepassingen daarvan Verordening (EG) 1107/2009 aangevoerd zou worden, dan dient het Ctgb dit te baseren op nieuwe wetenschappelijke inzichten. Aangezien deze inzichten er op dit moment niet zijn, zou zo’n verbod de verordening doorkruisen. Als een verbod specifieke gewasbeschermingsmiddelen of specifieke toepassingen daarvan gebaseerd zou worden op de milieuregelgeving, dan dient voldaan te worden aan de hierboven genoemde criteria. Daar is geen sprake van. We zullen dan ook moeten afwachten in hoeverre het verbod dat in Luxemburg is ingesteld gerechtelijk zal worden aangevochten en hoe de rechter in dezen zal oordelen. Ik treed daar verder niet in.
Ik heb inmiddels – ter uitvoering van de motie De Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 463) – afspraken gemaakt met de agrarische sector over gebruik van glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen voor het bestrijden van onkruiden, in graslandbeheer en het behandelen van groenbemesters en vanggewassen. Hiervoor gaat een «nee, tenzij»-beleid gelden, waarbij de principes van geïntegreerde gewasbescherming leidend zijn. Dit was niet nodig voor kalenderspuiten (het regelmatig preventief op een vast moment gebruiken van een gewasbeschermingsmiddel om te voorkomen dat een plaag, ziekte of onkruid zich ontwikkelt). Dit preventief toepassen doet zich namelijk niet voor met glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen, omdat deze middelen systemisch werken en uitsluitend worden ingezet als het onkruid al aanwezig is (Kamerstuk 27 858, nr. 487).
Kunt u uiteenzetten wat het verschil in wettelijke grondslag is tussen het huidige verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de land- en tuinbouw en het in de motie-De Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 426) voorgestelde verbod op het gebruik van glyfosaathoudende middelen voor gebruik buiten geïntegreerde gewasbescherming (zoals kalenderspuiten, resetten van grasland en pre-harvest)? Zo ja, kunt u dan toelichten waarin het wezenlijke verschil tussen de twee verboden ligt, dat u er nu van weerhoudt om uitvoering te geven aan de motie-De Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 463)?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven hoe uw antwoorden op vraag 5 en 6 zich verhouden tot de volgende tekst uit de nota van toelichting bij het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met het niet toestaan van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw: «Het treffen van een verdergaande beschermingsmaatregel dan waartoe de artikelen 11 en 12 van de richtlijn [Duurzaam Gebruik] verplichten, is op grond van artikel 193 VWEU mogelijk, mits de maatregel verenigbaar is met onder meer het VWEU [...] Het gebruiksverbod wordt wel ter uitvoering van [...] artikel [14 van de Richtlijn Duurzaam Gebruik] getroffen waarbij gebruik wordt gemaakt van de vrije beleidsruimte daarin om alle nodige maatregelen te treffen om een lage inzet van chemische bestrijdingsmiddelen te bevorderen [...] Een dergelijke maatregel binnen het kader van artikel 14 of een verdergaande maatregel dan waartoe artikelen 11 en 12 van richtlijn 2009/128/EG verplichten, is toegestaan als daarvoor een rechtvaardiging bestaat in de in artikel 36 VWEU genoemde gronden»?2
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten waarom een totaalverbod op glyfosaat wel is toegestaan in Luxemburg vanaf 1 januari 2021? Op basis van welke Europese wetgeving heeft Luxemburg het totaalverbod kunnen instellen? Ziet u op basis van deze wetgeving een kans voor Nederland om het gebruik van glyfosaat buiten geïntegreerde gewasbescherming uit te bannen?3
Zie antwoord vraag 5.
Injecties met giftige bestrijdingsmiddelen in eikenbomen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht »Vlinderstichting waarschuwt voor bestrijdingsmiddel eikenprocessierups»?1
Ja.
Is het juist dat in de proef 2500 eiken worden geïnjecteerd met het giftige bestrijdingsmiddel Vertimec, dat ook dodelijk is voor onder meer bijen, hommels en vlinders (waaronder zeldzame soorten)?2
De proef was aangevraagd voor de behandeling van 2.500 eiken in zes gemeenten. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) heeft met ingang van 15 april de proefontheffing voor het injecteren van eiken met het middel Vertimec ter bestrijding van de eikenprocessierups ingetrokken. Voordat het Ctgb de proefontheffing heeft ingetrokken was daar in één gemeente al gebruik van gemaakt. Middelen met de actieve stof uit Vertimec zijn als biocide tot nu toe alleen toegelaten voor het bestrijden van organismen in gesloten, goed te definiëren ruimtes, kieren, etc. Na een interne evaluatie heeft het Ctgb besloten dat voor het toedienen buiten in een eik, ook de kennis over milieuaspecten van Vertimec als gewasbeschermingsmiddel (het buitengebruik) moet worden meegewogen. Dat betekent dat nu breder is gekeken naar de gevolgen van het middel in het milieu, zoals naar de effecten op andere organismen die leven in en bij de boom. Het Ctgb oordeelt dat die risico’s voor andere insecten en voor bijvoorbeeld foeragerende vogels te groot zijn. Die risico’s kunnen bij deze toepassing niet worden weggenomen met aanvullende voorschriften.
Is het juist dat eiken honderden insectensoorten herbergen en dat deze bomen daarmee van cruciaal belang zijn voor veel insecten?3
Eiken in Nederland kunnen honderden insectensoorten herbergen en dragen daarmee bij aan de biodiversiteit.
Is onderzocht of Rode lijst-soorten het genoemde gif binnen kunnen krijgen wanneer zij zich op een met gif geïnjecteerde eik bevinden en zich voeden? Zo nee, waarom niet? Hoe zal voorkomen worden dat ook andere, beschermde soorten sterven door het gebruik van dit middel?
Het middel Vertimec is een insecticide dat bij deze proef geïnjecteerd zou worden in de sapstroom van de boom en vanuit deze sapstroom verder verspreid zou worden naar andere delen van de boom, zoals naar het blad. Op die manier zou het middel beschikbaar kunnen komen voor de eikenprocessierups en wellicht ook voor andere organismen die in en van deze boom leven. Gezien dit laatste risico heeft Ctgb de proef inmiddels verboden. Alle beheerders zijn wettelijk verplicht (conform Wet natuurbescherming) om te voorkomen dat beschermde soorten schade ondervinden van een uitgevoerde bestrijding.
Is er een ontheffing voor het gebruik van het bestrijdingsmiddel aangevraagd op grond van de Wet natuurbescherming, omdat het gebruikte middel niet soortspecifiek is en dus ook andere insectensoorten zal doden?
Nee.
Deelt u de zorg dat gebruik van het gif het natuurlijke evenwicht verder kan ontwrichten, waardoor de natuurlijke bestrijding van eikenprocessierupsen nog moeilijker wordt?
Het Ctgb heeft geoordeeld dat de risico’s van deze proef voor andere insecten en voor bijvoorbeeld foeragerende vogels te groot zijn. Die risico’s kunnen bij deze toepassing niet worden weggenomen met aanvullende voorschriften. Daarom heeft het Ctgb de proefontheffing ingetrokken. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Is het juist dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Gtgb) erkent dat de proef schadelijke en onaanvaardbare effecten kan hebben op de gezondheid van mensen, in het bijzonder kwetsbare groepen, voor dieren en voor het milieu?4
Zie antwoord vraag 6.
Is het juist dat de proef al is begonnen terwijl er nog een bezwaarprocedure loopt? Zo ja, klopt het dat het experiment daarmee tegen de regels en dus illegaal is? Zo nee, waarom niet?
Dat klopt niet. De bevoegdheid van het Ctgb is vastgelegd in de wet gewasbeschermingsmiddelen en biocide. Er is een melding van de proef gemaakt binnen het kader van de Biocidenverordening. Dat is een reguliere procedure. Ctgb beoordeelt de proef en kan – binnen 45 dagen – de proef toestaan, verbieden of restricties opleggen. Het besluit dat het Ctgb neemt staat open voor bezwaar. Dit bezwaar heeft geen schorsende werking.
Bent u bereid om de schadelijke proef, waarbij gif wordt geïnjecteerd in bomen, direct te beëindigen?
Zie het antwoord op vraag 2. De proefontheffing is ingetrokken. Daarmee is de proef beëindigd.
Gaat u zich inzetten, bijvoorbeeld via het Kennisplatform Processierups, voor uitsluitend gebruik van natuurvriendelijke oplossingen voor minder eikenprocessierupsen? Zo nee, waarom niet?
Op 9 april jl. heb ik uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over het beleid rondom de bestrijding van de overlast van de eikenprocessierups en de rol van het Kennisplatform Processierups (Kamerstuk 27 858, nr. 507). In de brief benadruk ik het belang van een natuurlijke balans. Een omgeving met een rijke en robuuste variëteit aan plant- en diersoorten geeft natuurlijke weerstand tegen plaagsoorten en is verreweg de te prefereren optie. Biodiversiteitsherstel duurt echter jaren en experts geven aan dat natuurlijke bestrijders ten tijde van een plaag met grote overlast niet voldoende zijn en aanvullende inzet nodig is.
Het doel van het Kennisplatform processierups is ondersteuning van de preventie en bestrijding van de (eiken)processierups door het bieden van eenduidige informatie aan professionals, overheden, burgers en terreineigenaren over preventie, bestrijding, monitoring, opschaling, gezondheid en (na)zorg. Het uitgangspunt daarbij is dat gemeenten en terreineigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor preventie en bestrijding van de processierups.
Samen met alle betrokken partijen doen we hard ons best om handvatten voor manieren van, liefst natuurlijke, vormen van preventie en bestrijding aan te reiken aan burgers, professionals en overheden. Voor het bestrijden van de eikenprocessierups dienen de principes van geïntegreerde gewasbescherming te worden toegepast. Wanneer de eikenprocessierups, ondanks de inzet van natuurlijke vijanden of andere preventiemaatregelen, bestreden dient te worden zal dit eerst met niet-chemische maatregelen moeten worden gedaan (zoals mechanisch wegzuigen). Wanneer dit de eikenprocessierups onvoldoende bestrijdt en de volksgezondheid in het gedrang komt, kan gebruik worden gemaakt van bestrijdingsmiddelen, waarbij de voorkeur uitgaat naar laagrisicomiddelen.
Het uitstellen van klimaatmaatregelen en het bericht dat de CO2-heffing mogelijk wordt uitgesteld. |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kabinet stelt CO2-heffing voor industrie uit om coronacrisis»?1
Ja.
Klopt het dat CO2-heffing wordt uitgesteld? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe zit het dan?
Nee.
Wanneer ontvangt de Kamer het wetsvoorstel voor de CO2-heffing?
De internetconsultatie van het wetsvoorstel CO2-heffing industrie is gestart op 24 april jl. en loopt tot en met 29 mei. De planning is om het wetsvoorstel als onderdeel van het belastingplanpakket 2021 met Prinsjesdag aan te bieden aan uw Kamer.
Wat is de huidige inhoudelijke stand van zaken omtrent dit wetsvoorstel?
Kunt u toelichten wat volgens u de gevolgen zijn voor de uitvoering van het Klimaatakkoord?
Aangezien de invoering van de CO2-heffing niet is uitgesteld, zijn er voor wat betreft dit onderdeel van het Klimaatakkoord geen gevolgen. Ten aanzien van de uitvoering van het Klimaatakkoord volgt het kabinet de borgingscyclus uit de Klimaatwet die ervoor zorgt dat de reductieopgave gehaald wordt.
Klopt het dat ook de vliegtaks mogelijk later wordt ingevoerd? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe zit het dan?
De coronacrisis heeft zoals bekend ook zware gevolgen voor de luchtvaartsector, waarbij de ontwikkelingen in de komende periode nog zeer onzeker zijn. Het wetsvoorstel voor de invoering van de vliegbelasting voorziet inwerkingtreding van de vliegbelasting op een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip. Achtergrond is dat op deze manier tot het laatste moment rekening kan worden gehouden met de mogelijke totstandkoming van een Europese belasting op luchtvaart. Het betekent ook dat een latere inwerkingtreding mogelijk is als gevolg van de coronacrisis.
Indien de vliegtaks wordt uitgesteld, wanneer wordt de vliegtaks dan wel ingevoerd?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer mag de Kamer de extra maatregelen inzake het Urgenda-vonnis verwachten?
Het pakket met extra maatregelen inzake het Urgenda-vonnis is 24 april jl. aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 32 813, nr. 496).
Erkent u dat we momenteel meerdere crises tegelijkertijd doormaken, met naast de coronacrisis ook onder andere de klimaatcrisis en biodiversiteitscrisis? Zo nee, waarom niet?
Ook het tegengaan van klimaatverandering en biodiversiteitsverlies zijn urgente opgaven waar het kabinet mee bezig is, bijvoorbeeld door het nemen van extra maatregelen voor uitvoering van het Urgenda-vonnis en de uitvoering van maatregelen uit het Klimaatakkoord.
Bent u zich, naast de coronacrisis, ook bewust van de urgentie waarmee de klimaatcrisis en biodiversiteitscrisis moeten worden aangepakt? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Zie antwoord vraag 9.
Erkent u dat het economische model van vóór de coronacrisis juist onderdeel was van het probleem waardoor we nu te maken hebben met onder andere de klimaatcrisis en biodiversiteitscrisis? Zo nee, waarom niet?
Uitstootbeperking grijpt niet aan bij het ene of andere economische model, maar vraagt de inspanningen zoals neergelegd in het Klimaatakkoord.
Erkent u dat wanneer we de klimaatcrisis en biodiversiteitscrisis nog verder laten ontsporen, de kosten in de brede zin van het woord vele malen hoger kunnen uitpakken dan het economische steunpakket dat nu wordt uitgewerkt? Zo nee, waarom niet?
Er zijn verschillende onderzoeken die uitwijzen dat het niet nemen van maatregelen om klimaatverandering tegen te gaan uiteindelijk tot hogere maatschappelijke kosten zal leiden dan de maatregelen die onze broeikasgasuitstoot helpen verminderen.
Erkent u dat de enorme financiële middelen die nu ter beschikking komen, gebruikt zouden kunnen worden om de transitie te versnellen naar een daadwerkelijk toekomstbestendige economie, binnen de grenzen van onze planeet? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat veel bedrijven sowieso al moesten veranderen om ook een rol te kunnen spelen in de toekomstige economie, waarin we de klimaatcrisis en biodiversiteitscrisis zo snel mogelijk moeten hebben opgelost en de grenzen van de planeet niet worden overschreden? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat veel bedrijven daarom juist gebaat zouden zijn bij het inzetten van de enorme financiële middelen die nu vrijkomen, om de transitie te versnellen naar een daadwerkelijk toekomstbestendige economie, binnen de grenzen van onze planeet? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat veel bedrijven daarom juist niet gebaat zouden zijn bij het herstellen van de oude status quo van vervuiling, uitbuiting en schaalvergroting? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat een groot deel van het geld dat u nu nog steekt in het terug laten keren van de fossiele en natuur-ontwrichtende economie, zal eindigen als «gestrande bezitting»? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat u doen om de enorme financiële middelen die nu vrijkomen, slim te benutten zodat we alle crises tegelijkertijd aanpakken?
Wat gaat u doen om alle tijd die onder dit kabinet werd en wordt verloren met de aanpak van de klimaat- en biodiversiteitscrisis, weer in te halen?
Biomassa |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bouw biomassacentrale Diemen kan doorgaan»?1
Ja.
Erkent u dat er bij de verbranding van biomassa méér CO2 wordt uitgestoten, dan bij de verbranding van steenkool? Zo ja, waarom wordt biomassa op grond van het Klimaatakkoord dan als «duurzaam» beschouwd?
Verbranding van biomassa is klimaatneutraal wanneer gebruik wordt gemaakt van duurzame biomassa. Daarbij moet worden gewaarborgd dat de CO2 die wordt uitgestoten eerder is opgenomen door bomen en planten, en na verbranding opnieuw wordt vastgelegd in nieuwe bomen en planten. In Nederland gelden op dit punt voor houtpellets strenge duurzaamheidscriteria.
Hoe beoordeelt u de toenemende maatschappelijke weerstand tegen biomassacentrales?
Ik ben bekend met de maatschappelijke discussie over het gebruik van biomassa. In die discussie spelen verschillende aspecten een rol. Het kabinet werkt hiervoor aan een integraal duurzaamheidskader dat beoogt het kader te zijn waarbinnen een duurzame productie en duurzame toepassing voor biomassa wordt vormgegeven. De SER streeft ernaar om in juli met een advies hiervoor te komen.
Daarnaast werkt het kabinet ook aan mogelijke oplossingen om de impact van biomassagebruik op de lokale luchtkwaliteit te beperken, bijvoorbeeld door te bezien of de uitstootnormen van kleine tot middelgrote (0,5 – 50 MW) biomassa-installaties kunnen worden aangescherpt. Dit is aangekondigd in het Schone Lucht Akkoord (zie Kamerstuk 30 175, nr. 343).
Kunt u zich voorstellen dat provincies zich genoodzaakt voelen om vergunningen voor biomassacentrales te verlenen, omdat zij verplicht zijn het Klimaatakkoord mede uit te voeren?
De medeoverheden hebben zich vrijwillig gecommitteerd aan de uitvoering van het Klimaatakkoord. Als onderdeel daarvan hebben zij via de Regionale Energie strategieën en de Transitievisies Warmte een grote mate van vrijheid in de planning van duurzame energieproductie in hun regio. Ze zijn daarbij nergens toe verplicht.
Hoe ziet de precieze taak- en bevoegdheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten eruit, omtrent het verlenen van subsidies en vergunningen voor biomassacentrales?
De inzet van duurzame biomassa wordt door het Rijk gestimuleerd via de SDE+. Daarnaast is de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk voor de Wet algemene bepalingen omgevingswet, de staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat voor de milieuwetgeving, en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) voor de wet Natuurbescherming.
De vergunningverlening voor biomassacentrales is niet anders dan vergunningverlening voor andere installaties onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die opgaat in de Omgevingswet. Biomassacentrales moeten voldoen aan algemene regels (emissie- en keuringseisen) in het Activiteitenbesluit. De gemeente is het bevoegde gezag voor stookinstallaties tot 50MW. Hieronder vallen ook biomassa-installaties. Voor stookinstallaties boven de 50MW is de provincie het bevoegde gezag. Daarnaast kunnen biomassa-installaties een vergunning nodig hebben op grond van de Wet natuurbescherming voor de depositie van stikstof in Natura 2000-gebieden. In de Wet natuurbescherming is de provincie of de Minister van LNV bevoegd gezag voor vergunningverlening en handhaving.
Hoeveel subsidies zijn er sinds 2015 verleend voor biomassacentrales? Hoeveel biomassacentrales staan er in Nederland die (direct of indirect) subsidie hebben ontvangen? Hoeveel bomen worden hier jaarlijks voor verbrand? Hoeveel van die bomen zijn in Nederland gekapt en hoeveel in andere landen? Hoeveel CO2 is er bij de verbranding uitgestoten?
De onderstaande tabel geeft een overzicht van de verstrekte subsidies verdeeld in biomassa-installaties die gerealiseerd of nog in ontwikkeling zijn sinds 2015.
Totaal
Gerealiseerd
In ontwikkeling
Verplicht budget
Biomassa-installaties hout
254
123
131
€ 8,2 miljard
Biomassa-installaties overig
130
69
61
€ 2,8 miljard
totaal biomassa-installaties
384
192
192
€ 11 miljard
In 2018 kwam 77% van alle voor energieopwekking gebruikte houtige biomassa uit Nederland. De rest is geïmporteerd uit de direct omringende landen (België en Duitsland) en Noord- en Centraal Europa. Zoals ik in mijn brief van 20 december 2019 (Aanhangsel Handelingen II 2019–2020, nr. 1171) heb aangegeven, beschik ik op dit moment niet over cijfers voor 2019, maar verwacht ik dat er in 2019 import van houtpellets uit Noord-Amerika heeft plaatsgevonden.
Hoeveel vergunningsaanvragen voor biomassacentrales zijn er momenteel bij de verschillende overheden in behandeling? En hoeveel verlengingsaanvragen of wijzigingsaanvragen voor reeds verleende vergunningen?
Ik beschik niet over deze informatie: vergunning-, verlengings- en wijzigingsaanvragen worden decentraal ingediend en niet centraal bijgehouden.
Bent u bereid om uw oordeel over biomassa als «duurzaam» te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet is ervan overtuigd dat de inzet van duurzame biomassa nu en richting 2030 en 2050 noodzakelijk is voor de verduurzaming van onze economie en het realiseren van de klimaatopgave. Het uitgangspunt daarbij is wel dat alleen duurzame biomassa werkelijk bijdraagt aan verduurzaming van de economie. Zoals bij vraag 3 is toegelicht, komt het kabinet hiervoor met een integraal duurzaamheidskader.
De stikstofaanpak |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de reactie van het Landbouw Collectief op het overleg tussen u en vertegenwoordigers van het Landbouw Collectief en de ruis op de lijn omtrent externe saldering tussen agrarische bedrijven en bedrijven in andere sectoren?1 2
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot externe saldering in de landbouw en het overleg hierover?
Het opkopen van veehouderijbedrijven vanwege de stikstofruimte, mag niet leiden tot een ongerichte en ongecontroleerde uitkoop van het platteland. Hierover worden door de provincies gesprekken met de stakeholders gevoerd. Ik ben voornemens om met de provincies af te spreken dat bij extern salderen een initiatiefnemer (zowel publiek als privaat) zich vooraf meldt bij de provincie over een voorgenomen aankoop. Zo kunnen provincies een aankoop afwegen in het licht van de gebiedsgerichte aanpak. Bovendien wordt met de provincies besproken of, en zo ja hoe, de op de realisatie van de natuurdoelen gerichte gebiedsplannen op termijn het afwegingskader gaan vormen op basis waarvan een bevoegd gezag in het kader van de gebiedsgerichte aanpak een vergunningaanvraag met extern salderen kan toekennen of afwijzen.
Ik bespreek met de provincies hoe ongewenste effecten zoals leegstand voorkomen kunnen worden, bijvoorbeeld door sloop of herbestemming als voorwaarde voor extern salderen te stellen. Om speculatief opkopen te voorkomen is in de provinciale beleidsregels opgenomen dat een directe samenhang dient te bestaan tussen het intrekken van de vergunning van de saldogever en de vergunningaanvraag van de saldo-ontvanger. Bovendien is in de provinciale beleidsregels de saldo-ontvanger gebonden aan een realisatietermijn van drie jaar. Deze afspraken zijn voorwaardelijk om extern salderen open te stellen met veehouderijbedrijven.
Tijdens de openstelling willen de bevoegde instanties maandelijks de effecten van extern salderen bespreken en waar nodig bijsturen, waarbij gekeken wordt naar de mate waarin ongewenste effecten zich voordoen en hoe extern salderen past binnen de gebiedsgerichte aanpak. Indien er tijdens deze maandelijkse gesprekken duidelijk wordt dat er sprake is van significante ongewenste effecten dan zal ik ingrijpen. Na een half jaar maken de provincies en ik een tussenbalans op. Bovendien wordt de regeling slechts voor één jaar opengesteld, waarna op basis van een grondige evaluatie van het gebruik en de effecten wordt besloten of de regeling wordt verlengd.
Voor de zomer maak ik, samen met de bevoegde instanties, duidelijk op welke manier en op welk moment extern salderen met veebedrijven wordt opengesteld.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat speculatie met veehouderijbedrijven ofwel de opkoop van landbouwbedrijven door veel kapitaalkrachtige partijen uit andere sectoren voorkomen wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens externe saldering voor veehouderijbedrijven pas open te stellen als er effectieve voorwaarden en instrumenten zijn om de genoemde speculatie te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens ongecontroleerde opkoop van veehouderijbedrijven door medeoverheden in aanvulling op de nationale opkoopregelingen te voorkomen? Zo ja, hoe en kijkt u hierbij ook naar eventuele aanscherping van de Regeling spoedaanpak stikstof bouw en infrastructuur?
Extern salderen zal plaatsvinden in context van de gebiedsgerichte aanpak stikstof waarbij provincies een aankoop kunnen afwegen in het licht van hun eigen gebiedsgerichte aanpak. Het is mijn voornemen om met provincies af te spreken dat zowel publieke als private initiatiefnemers hun voorgenomen aankoop melden aan de betrokken provincie. Van ongecontroleerd opkopen door medeoverheden zal hierdoor geen sprake zijn. De genoemde regeling ziet op de borging van ontwikkelingsruimte voor urgente maatschappelijke opgaven waarvan ik het belangrijk vindt deze via deze regeling te faciliteren.
Hoe kijkt u aan tegen het door het Landbouw Collectief voorgestelde stikstofregistratiesysteem met aparte registratie van de stikstofreductie in de landbouw ten behoeve van de landbouw op basis van artikel 5.5a van de Wet natuurbescherming, met registratie op hexagoonniveau en met registratie van alle stikstoftransacties om weglekeffecten te voorkomen? Kunt u op deze verschillende aspecten reageren?
Het Landbouw Collectief introduceert hiermee een mechanisme dat ertoe strekt dat de depositieruimte die van individuele, stoppende landbouwbedrijven afkomstig is, enkel voor landbouwbedrijven beschikbaar gesteld kan worden. Dat zou een verregaande vorm van marktafscherming zijn, die ingaat tegen de vrije mededinging waarvoor geen dragende rechtvaardiging bestaat.
Ik heb in mijn brief van 24 april over de structurele aanpak van de stikstofproblematiek aangegeven dat ik het belangrijk vind om vrijvallende stikstofruimte, die ontstaat omdat bij extern salderen niet alle ruimte benut zal worden door de saldo-ontvanger, zo efficiënt mogelijk in te zetten. Daartoe werk ik de mogelijkheid uit om vrijvallende ruimte bij extern salderen ook in te zetten voor het legaal houden van de meldingen, wat veelal landbouwbedrijven betreft. Ook werk ik aan een structureel systeem om deze vrijvallende stikstofruimte op hexagoon-niveau efficiënt in te zetten, bijvoorbeeld via een depositiebank die voor alle sectoren, waaronder de landbouw, beschikbaar is.
Heeft u een voorkeur voor stikstofreductie boven op de wettelijke eisen met de mogelijkheid om een deel van deze reductie weer in te zetten als ontwikkelruimte, of voor stikstofreductie die zich beperkte tot de wettelijke vereisten zonder aanvullende reductie ten behoeve van ontwikkelruimte en natuur?
Het kabinet heeft besloten tot een structurele aanpak met als doel om de natuurkwaliteit te behouden, te werken aan natuurherstel en toestemmingverlening voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen verder te hervatten. Met het huidige pakket bronmaatregelen wordt in alle Natura 2000-gebieden aan natuurbehoud en -herstel gewerkt. Het kabinet stelt voorts een ontwikkelreserve in van gemiddeld 20 mol/ha/jr voor het legaliseren van meldingen en vergunnen van projecten van nationaal belang. Op deze manier zorgt het kabinet voor een perspectief voor natuurherstel én vergunningverlening.
Bent u voornemens de Regeling spoedaanpak stikstof bouw en infrastructuur zo aan te passen dat provincies de mogelijkheid krijgen om de ontwikkelruimte als gevolg van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen ook in te zetten voor bedrijfsontwikkeling in de landbouw? Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief van 13 november 2019 wordt aangekondigd dat het kabinet in de eerste plaats ruimte wil maken voor de vergunningverlening voor de woningbouwambitie en zeven specifieke MIRT-projecten. De daartoe benodigde depositieruimte moet beschikbaar komen uit drie bronmaatregelen, te weten snelheidsverlaging, aangepast veevoer en een specifiek benoemd deel van de warme sanering varkenshouderij. De juridische basis hiervoor vormt de door u genoemde regeling.
In dezelfde Kamerbrief benoemt het kabinet dat over de inzet van eventueel resterende depositieruimte uit die bronmaatregelen afspraken gemaakt kunnen worden door provincies, gemeenten en Rijk binnen de gebiedsgerichte aanpak. Of en hoeveel depositieruimte over is na het faciliteren van de woningbouw en de aangewezen MIRT-projecten is op dit moment niet te zeggen.
In hoeverre deelt u de analyse dat het stellen van stikstofnormen voor alleen het mengvoer geen recht doet aan de mogelijkheden in het ruwvoerspoor en aan de nauwe verbondenheid tussen het ruwvoer- en het mengvoerspoor in het bedrijfsmanagement en de gewenste flexibiliteit daarbij, ook met het oog op de diergezondheid?3
Er is zeker sprake van een nauwe correlatie tussen mengvoer en ruwvoer in het rantsoen van melkvee. Over het algemeen is in Nederland bij melkvee sprake van een situatie waarin het ruw eiwitgehalte in het rantsoen nog aanzienlijk omlaag kan, zonder dat dit negatieve gevolgen heeft voor de diergezondheid of de productie. Dit vergt dat veehouders, samen met onder andere de mengvoerindustrie, continu blijven werken aan verbetering van hun totale voermanagement. Het terugdringen van het ruw eiwitgehalte in het mengvoer is dan goed mogelijk.
Bent u voornemens samen met het Landbouw Collectief te kijken hoe stikstofreductie via het gehele voerspoor, meer beweiding en/of het verdunnen van mest met water en bijbehorend perspectief voor landbouwbedrijven op een goede wijze geregeld en geborgd kan worden?
Ik betreur dat het Landbouw Collectief op 1 april jl. het overleg over stikstof heeft stopgezet. Het kabinet wil de stikstofaanpak, binnen de randvoorwaarden die voortvloeien uit de uitspraken van de Raad van State, graag samen met sectoren vormgeven.
Heeft u kennisgenomen van het «Innovatieprogramma Kringlooplandbouw, op weg naar emissiearme bedrijfsvoering»?4
Ja.
Deelt u de veronderstelling dat het genoemde innovatieprogramma een bijdrage kan leveren aan de gewenste reductie van de stikstofemissie?
In het genoemde voorstel zitten verschillende onderdelen, zoals het onderbouwen van de impact van kringloopbedrijven op de verschillende thema’s, het vertalen van kringloopprestaties naar praktijk en markt en een communicatieprogramma. Dat levert op zichzelf geen directe stikstofreductie op, maar kan wel een bijdrage leveren aan de condities die nodig zijn om stikstofreductie te kunnen bereiken.
Bent u bereid het genoemde innovatieprogramma te steunen, ook financieel?
Ik ga in gesprek met de initiatiefnemers van het programma en bezie op basis daarvan in hoeverre steun nodig en gewenst is.
Bent u voornemens de vanwege de corona-crisis en de in dat kader genomen maatregelen gerealiseerde daling van de stikstofdepositie deels te gebruiken voor een generieke vrijstelling voor tijdelijke stikstofemissies tijdens de bouwfase van een project en/of voor het creëren van speelruimte voor een zorgvuldige aanpak van de emissiereductie in de landbouw?5
Het kabinet heeft, in het licht van de coronacrisis, scherp gekeken naar de omvang, timing en financiering van de maatregelen. Als gevolg van de coronacrisis is er sprake van een afname van stikstofuitstoot bij onder andere de transport- en industriesector. In deze situatie gaat het om een tijdelijke reductie, die op dit moment niet bijdraagt aan meer structurele ruimte voor vergunningverlening of een kleinere opgave voor natuur. Het kabinet kijkt op basis van de meetgegevens wel of de tijdelijke vermindering van de stikstofdepositie door de coronacrisis ingezet kan worden voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen. Dit moet dan gaan over activiteiten die op korte termijn kunnen worden uitgevoerd en een tijdelijke, beperkte depositie hebben die de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden niet aantast.
Bent u voornemens de Subsidieregeling brongerichte verduurzaming stallen zo snel mogelijk open te stellen?6
De Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal en managementmaatregelen (Sbv) en meer specifiek de innovatiemodule ervan wordt op korte termijn gepubliceerd in de Staatscourant. Kort daarop zal de Sbv-innovatiemodule voor het eerst worden opengesteld, gedurende acht weken. Voornemen is om ook in 2020 al twee openstellingen te realiseren, de tweede openstelling staat gepland voor het vierde kwartaal in 2020. Nog dit voorjaar volgt ook de publicatie en openstelling van de investeringsmodule van de Sbv.
Tot aan 2025 zullen beide Sbv-modules twee maal per jaar worden opengesteld.
De voortgang van het stikstofbeleid |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boeren boos omdat kabinet zelfs nu stikstofmaatregelen wil doordrukken»?1
Ja.
Welke besluiten op het gebied van stikstof heeft u sinds 9 maart 2020 genomen? Voor welke van die besluiten is wijziging van wet- of regelgeving noodzakelijk? Wanneer zouden die besluiten in werking moeten treden, of wanneer zijn die besluiten in werking getreden?
Bij brief van 23 maart jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 72) heb ik u geïnformeerd over de openstelling van het stikstofregistratiesysteem op die datum en de inwerkingtreding van de bijhorende ministeriële regeling per 24 maart jl. Met dit systeem wordt het mogelijk om weer ruimte te bieden voor de realisatie van de benodigde extra woningbouw en een zevental infrastructuurprojecten. Daarnaast heeft het kabinet uw Kamer op 24 april jl. geïnformeerd over de structurele aanpak van de stikstofproblematiek. Daarbij heeft het kabinet een pakket aan maatregelen aangekondigd om de uitstoot en neerslag van stikstof te verminderen, de natuur te herstellen en de vergunningverlening verder op gang te brengen. Het kabinet kiest ervoor om op korte termijn de volgende drie elementen in regelgeving op te nemen: de streefwaarde, de verplichting tot het treffen van een pakket aan bronmaatregelen en de monitorings- en bijsturingssystematiek. Daarnaast zal per maatregel ook worden bezien of en zo ja welke wijzigingen in wet- en regelgeving daarvoor nodig is. Dat geldt in ieder geval voor de maatregel omtrent het voerspoor, zoals bij de beantwoording van vraag 6 en 7 is toegelicht.
Welke besluiten op het gebied van stikstof bent u voornemens om voor het zomerreces nog te nemen? Voor welke van die besluiten is wijziging van wet- of regelgeving noodzakelijk? Wanneer zouden die besluiten in werking moeten treden?
Op 24 april heeft het kabinet de structurele aanpak stikstof gepresenteerd. Deze aanpak behelst een omvangrijk pakket aan maatregelen voor herstel en versterking van de natuur, gericht op stikstofreductie, zodat economische en maatschappelijke activiteiten doorgang kunnen vinden. Het Adviescollege Stikstofproblematiek zal voor de zomer haar advies over de langere termijn presenteren. Het kabinet zal dit advies betrekken bij de uitwerking van het genoemde maatregelenpakket en uw Kamer informeren over de voortgang en besluitvorming die hieruit volgt. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
Heeft u er begrip voor dat het Landbouw Collectief zich ongehoord voelt, omdat u het door hen gepresenteerde plan van aanpak «Uit de gecreëerde stikstofimpasse» zonder deugdelijke onderbouwing terzijde heeft geschoven? Bent u bereid de voorstellen van het Landbouw Collectief alsnog gedegen te beoordelen om te bezien welke voorstellen kunnen worden overgenomen? Zo nee, waarom niet?2
Ik heb verschillende constructieve gesprekken gevoerd met het Landbouw Collectief over de uitwerking van de maatregelen die zij in hun plan voorstellen. Het Landbouw Collectief heeft de gesprekken hierover opgeschort. De maatregelen uit het plan, het aanpassen van veevoer, weidegang en emissiearm uitrijden van mest, zijn maatregelen die bijdragen aan de stikstofaanpak. De uitwerking van deze maatregelen zal ik zoveel mogelijk in samenwerking met de landbouwsector oppakken.
Bent u bekend met het bericht «Nevedi vindt aangekondigde voermaatregel van Minister Carola Schouten onverstandig»?3
Ja.
Hoe beoordeelt u de vrees dat een norm op het RE-gehalte in mengvoer niet het beoogde effect gaat hebben en mogelijk zelfs een averechts effect zal hebben?
In de Kamerbrief van 13 november 2019 is een maatregel voor stikstofreductie via aanpassing van veevoer aangekondigd als een van de maatregelen om stikstofruimte te creëren (Kamerstuk 35 334, nr. 1). De uitwerking van deze maatregel vindt momenteel plaats en is nog niet afgerond. Uiteraard staat de effectiviteit van de maatregel voorop. Uitgangspunt is verder dat sprake moet zijn van een maatregel die enerzijds rekening houdt met de PAS-uitspraak van de Raad van State en anderzijds voor de betrokken veehouders ook haalbaar moet zijn. Ik verwacht het concept van de desbetreffende ministeriële regeling eind deze maand bij het parlement te kunnen voorhangen.
Hoe beoordeelt u de vrees dat de aangekondigde voermaatregel op individueel bedrijfsniveau gaat leiden tot knelgevallen, wat kan leiden tot gezondheidsproblemen en productiedalingen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de voorgenomen voermaatregel te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
De diervoedermaatregel is noodzakelijk om stikstofruimte te scheppen. Om die reden ben ik niet bereid de maatregel te heroverwegen.
Hoe beoordeelt u de massale onvrede bij grote groepen burgers en bedrijven, in het bijzonder uit de agrarische sector, over het door u gevoerde stikstofbeleid?
Het oplossen van het stikstofprobleem is complex en vraagt een bijdrage en inspanning van alle betrokken sectoren. Het kabinet hecht eraan dit zorgvuldig en op een verantwoorde wijze te doen. Bij de stappen die het kabinet zet, worden partijen zoveel mogelijk betrokken. Daartoe heeft het kabinet inmiddels verschillende stappen gezet (onder meer Kamerstuk 32 670, nr. 165 en 167, Kamerstuk 35 334, nr. 1, 25, en 44).
Bent u ermee bekend dat de Kamer gedurende de coronacrisis in beginsel niet meer debatteert over andere onderwerpen dan corona? Hoe beoordeelt u dat er omstreden beleid gevoerd wordt op een moment dat de Kamer dat beleid wegens de crisisomstandigheden niet optimaal kan controleren?
Het is aan de Kamer om te bepalen over welke onderwerpen debat plaatsvindt. Vanzelfsprekend heeft de Kamer altijd de mogelijkheid om schriftelijke vragen te stellen.
Bent u ermee bekend dat de bevolking gedurende de coronacrisis in beginsel niet meer mag demonstreren? Hoe beoordeelt u dat er omstreden beleid gevoerd wordt op een moment dat de bevolking wegens de crisisomstandigheden niet optimaal in protest kan komen tegen dat beleid?
Het kabinet hecht grote waarde aan het recht om te mogen demonstreren. Echter staan de veiligheid en gezondheid van mensen voorop. Het kabinet heeft alle samenkomsten tot 1 september verboden, om te voorkomen dat het coronavirus zich verder verspreidt. Dat betekent niet dat mensen niet meer hun mening kunnen uiten.
Bent u ermee bekend dat de maatregelen om het coronavirus te bestrijden volgens het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) leiden tot een vermindering van de stikstofuitstoot tot 60 procent?4
Het KNMI schat dat er sprake is van een afname tussen de 20 en 60 procent van de NO2-concentraties (voornamelijk afkomstig uit verbrandingsmotoren) boven Nederland. Deze schatting is gedaan op basis van satellietmetingen is daarom relatief onzeker. Deze metingen van het KNMI zeggen echter niets over de concentraties van ammoniak, dat ook een groot deel van de stikstofuitstoot vormt en onder andere vrijkomt in stallen en bij het gebruik van (kunst)mest. De vermindering van de stikstofuitstoot zal dus aanzienlijk lager zijn dan de genoemde 20 tot 60 procent stikstofdioxidereductie.
Het structurele effect van de Coronacrisis op de stikstofuitstoot is pas te bepalen op het moment dat de structurele impact op de economie bekend is. Zodra dit bekend is, zal het PBL gevraagd worden om dat effect inzichtelijk te maken. Het kabinet heeft daarnaast, in het licht van de coronacrisis, scherp gekeken naar de omvang, timing en financiering van het maatregelenpakket dat op 24 april is aangekondigd.
Bent u bereid om de stikstofreductie die het gevolg is van de coronacrisis in mindering te brengen op de stikstofreductie die u van de agrarische sector eist? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat er, zeker gelet op de enorme vermindering van stikstofuitstoot tijdens de coronacrisis, geen enkele reden voor is om tijdens deze crisis stikstofmaatregelen te blijven nemen? Bent u bereid om het stikstofbeleid op te schorten totdat de Kamer weer debatteert en de bevolking weer mag demonstreren? Zo nee, waarom niet?
We staan voor de opgave om de economie en het maatschappelijke leven weer op gang te brengen ten behoeve van het herstel van de werkgelegenheid, duurzame economische groei en welvaart. Wat dan niet mag gebeuren, is dat het stikstofdossier onnodig belemmeringen met zich meebrengt en het economisch herstel in de weg zit. Juist daarom heeft het kabinet op 24 april de structurele aanpak van de stikstofproblematiek gepresenteerd met een omvangrijk pakket aan maatregelen voor herstel en versterking van de natuur, dat het fundament legt waarop economische en maatschappelijke activiteiten doorgang kunnen vinden.
Bent u bekend met het bericht «Komende maanden al miljardenschade boeren en tuinders»?5
Ja.
Hoe beoordeelt u de verwachting dat de agrarische sector naar verwachting 5 miljard schade zal lijden door de coronacrisis, in het licht van de door u voorgenomen stikstofmaatregelen die daarbovenop zullen komen? Deelt u de mening dat dit een extra reden is om gedurende de coronacrisis geen nieuwe stikstofmaatregelen te treffen?
De coronacrisis heeft ook grote impact op de agrarische sector. Het kabinet zet zich volledig in om economische en maatschappelijke steun te bieden waar dat kan, zoals het onlangs gedaan heeft met het bieden van een steunpakket aan de sierteelt- en frietaardappelsector met een omvang van € 650 miljoen. Dagelijks zijn wij in contact met diverse landbouwsectoren over de impact van de coronacrisis op de agrarische sector en wordt geholpen waar mogelijk. Wat dan niet mag gebeuren, is dat het stikstofdossier onnodig belemmeringen met zich meebrengt en het economisch herstel in de weg zit. Juist daarom is het van belang om tot een goede structurele aanpak voor stikstof te komen en de noodzakelijke maatregelen te nemen zodat economische activiteiten doorgang kunnen vinden en natuur hersteld wordt.
Bent u bekend met het bericht «Stikstofwinst door langzamer rijden al weg door één hondendrol»?6
Ja.
Hoe beoordeelt u de berekening van het Mesdagfonds, waaruit blijkt dat de verlaging van de maximumsnelheid een stikstofbesparing van slechts 1,2 mol per hectare per jaar oplevert? Vindt u de stikstofbesparing die de verlaging van de maximumsnelheid oplevert in verhouding staan tot de enorme weerstand onder weggebruikers over deze maatregel?
De verlaging van de maximumsnelheid is aangekondigd in de Kamerbrief van 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1). Zowel het RIVM als onderzoekers van het Mesdagfonds hebben een stikstofbesparing berekend van 1,2 mol per hectare per jaar. In de eerder genoemde Kamerbrief heeft het kabinet aangegeven met prioriteit van de vergunningverlening voor woningbouw en 7 infrastructuurprojecten op gang te brengen. De verlaging van de maximumsnelheid is een cruciaal onderdeel van het bijbehorende pakket maatregelen, waardoor dit met de grootst mogelijke spoed gerealiseerd kan worden.
Maatregelen tegen de eikenprocessierups. |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eikenprocessierupsen komen uit eitjes, tijd voor preventieve maatregelen»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke maatregelen er tot nu toe in gang zijn gezet in het kader van preventieve bestrijding van de eikenprocessierups?
In de zomer van 2019 heb ik samen met andere betrokken ministeries het Kennisplatform Processierups (verder; kennisplatform) laten oprichten. Het doel van dit kennisplatform is het ondersteunen van de preventie en bestrijding van de processierups door het bieden van eenduidige kennis en informatie. De samenstelling, rol en taken van het kennisplatform zijn uitgewerkt en op 28 januari jongstleden is het formeel van start gegaan. Op 9 april jongsleden heb ik de Kamer middels een brief verder geïnformeerd over de ontwikkelingen rondom de eikenprocessierups (Kamerstuk 27 858, nr. 507). Inmiddels is de Leidraad beheersing eikenprocessierups geactualiseerd, de monitoring van de verspreiding van eikenprocessievlinders is uitgebreid en een afvalprotocol voor het verantwoord omgaan met eikenprocessierupsenafval is geactualiseerd. Zo doen we samen met alle betrokken partijen hard ons best om voor het komend seizoen handvatten te bieden zodat we in ieder geval beter voorbereid zijn. Preventie- en bestrijdingsmaatregelen die concreet in het veld worden getroffen vallen onder de verantwoordelijkheid van desbetreffende gemeenten en terreineigenaren.
Kunt u daarnaast inzichtelijk maken welke lessen er vorig jaar en in voorafgaande jaren zijn geleerd ten aanzien van de bestrijding van de eikenprocessierups en hoe deze lessen worden meegenomen in toekomstige bestrijdingsmaatregelen?
In het voorjaar en in de zomer van 2019 is Nederland overvallen door grote overlast van eikenprocessierupsen. De bestrijdingscapaciteit bleek op dat moment onvoldoende en niet iedereen was goed voorbereid waardoor er enorme overlast ontstond voor mens en dier. Burgers en professionals hadden grote behoefte aan eenduidige informatie over de bestrijding en gezondheidsaspecten van de eikenprocessierups. Binnen het kennisplatform is de opgedane ervaring en kennis van voorgaande jaren samengebracht. Een concreet voorbeeld hiervan is het afvalprotocol. Afgelopen zomer bleek dat afvalverwerkingsbedrijven problemen hadden met de verwerking van eikenprocessierupsenafval. Met een bemiddeling door het Ministerie van LNV en het actualiseren van het afvalprotocol door het kennisplatform hebben afvalverwerkingsbedrijven handvatten gekregen voor de omgang en verwerking van dit afval.
Kunt u aangeven hoe de eerder door uzelf genoemde landelijke regie via onder andere kennisverspreiding, onderzoek en het delen van inzichten ten aanzien van de bestrijding van de eikenprocessierups is vormgegeven en hoe deze landelijke regie in de praktijk zijn uitwerking zal vinden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om in samenwerking met decentrale overheden te werken aan een nationaal preventieplan? Zo nee, waarom niet?
Met de oprichting van het kennisplatform processierups, het honoreren van het topsector voorstel «Beheer eikenprocessierups» en de actualisering van de Leidraad beheersing eikenprocessierups acht ik een nationaal preventieplan op dit moment niet opportuun. Preventie en bestrijding van de eikenprocessierups zijn in hoge mate maatwerk en gemeenten en terreineigenaren hebben zicht op de lokale uitdagingen die de rups met zich meebrengt.
De inzet van vangkooien door zwijnenjagers |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vangkooi maakt jacht op wilde zwijnen makkelijker»?1
Ja.
Is de inzet van vangkooien tijdens de jacht op wettelijk beschermde en niet-bejaagbare dieren toegestaan?
Het wild zwijn is geen wild in de zin van artikel 3.20 van de Wet natuurbescherming. In dat artikel zijn enkele soorten benoemd waarop de jachthouder in zijn jachtveld in een bepaalde periode en onder voorwaarden de jacht mag uitoefenen. Dat geldt niet voor het wild zwijn en dat betekent dat reguliere jacht op het wild zwijn niet is toegestaan. Wel kunnen de provincies de inzet van vangkooien toestaan ten behoeve van schadebestrijding en populatiebeheer door middel van een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming.
Is er onderzoek gedaan naar de welzijnsaspecten voor wilde zwijnen wanneer dit middel wordt ingezet? Zo ja, kunt u inzage verschaffen in de resultaten van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Er is onderzoek gedaan naar de ethische aspecten van de toegestane middelen voor het beheer van wilde zwijnen. («Ethische aspecten bij het beheer van wilde zwijnen» van Groot-Bruinderink/Lammersma, 2002. Voor de resultaten, zie de volgende weblink: https://library.wur.nl/WebQuery/wurpubs/fulltext/27738).
Kunt u aangeven hoe groot de risico's zijn dat ook andere dieren dan wilde zwijnen in de vangkooien gevangen worden? Zo nee, waarom niet?
In de provincie Noord-Brabant worden vangkooien sinds 2014 ingezet bij schadebestrijding en populatiebeheer van wilde zwijnen. Als onderdeel van de door gedeputeerde staten verleende ontheffing is aldaar een procedure van toepassing die mede is gericht om bijvangsten te minimaliseren. Gedurende de afgelopen zes jaar hebben er dankzij deze procedure geen bijvangsten plaatsgevonden. Op basis hiervan mag gesteld worden dat de risico’s op bijvangsten zeer klein zijn.
Is er een certificeringssysteem waarmee kan worden vastgesteld of vangkooien voldoen op het gebied van veiligheid en dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u daar inzage in geven?
Er bestaat geen certificeringssysteem voor vangkooien. De vereisten van dierenwelzijn, voortvloeiend uit de Wet dieren, zijn van toepassing op vangkooien.
Kunt u aangeven wat er gebeurt met zwijnen die in de vangkooien gevangen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u gedetailleerd aangeven of de zwijnen in de vangkooi gedood worden, door wie en op welke wijze?
De wilde zwijnen worden, nadat zij in de vangkooi zijn gevangen, zo snel mogelijk gedood met inachtneming van de voorschriften die aan de door gedeputeerde staten verleende ontheffing zijn verbonden.
Indien gevangen zwijnen op korte afstand worden doodgeschoten door jagers of anderen, kunt u dan aangeven welke gevolgen die gebeurtenis heeft voor de nog levende zwijnen die zich tegelijkertijd in de vangkooi bevinden? Is daar onderzoek naar gedaan en kunt u dat delen?
De wilde zwijnen in de vangkooi worden door middel van afschot met het geweer gedood. Er is mij geen onderzoek bekend naar de gevolgen van afschot op andere wilde zwijnen in de vangkooi. Op basis van ervaring gedurende zes jaar opgedaan bij de inzet van vangkooien in Noord-Brabant, kan gesteld worden dat in een kooi gevangen wilde zwijnen weinig stress ervaren.
Zijn er videobeelden van de wijze waarop de zwijnen worden gevangen en gedood? Zo nee, waarop is de toestemming voor het gebruik van vangkooien gebaseerd? Zo ja, kunt u die delen?
Bij de uitvoering van het gebruik van de vangkooi moet op basis van de door gedeputeerde staten van Noord-Brabant verleende ontheffing een op scherp gestelde vangkooi worden gemonitord met tenminste 1 wildcamera met bewegingscensor en nachtzichtfunctie die de beelden direct doorstuurt naar de verantwoordelijke uitvoerder van de vangkooi. Deze beelden worden gebruikt om op zo zorgvuldige wijze uitvoering te geven aan het gebruik van de vangkooi. Het betreft privébeelden, die op grond van de Algemene Wet Gegevensbescherming niet met derden (behoudens zij die daartoe gerechtigd zijn) gedeeld mogen worden.
Wijkt de Nederlandse werkwijze van afschot in vangkooien substantieel af van de beelden waarop te zien is hoe zulk afschot in de Verenigde Staten plaatsvindt? Zo nee, hoe zeker bent u ervan dat de Nederlandse methode afwijkt van de Amerikaanse en kunt u bewijsmateriaal daarvan met ons delen? Zo nee, heeft u zelf kennisgenomen van die werkwijze en op welke wijze was dat?2
De beelden op het videofilmpje van de situatie in de Verenigde Staten zijn op geen enkele wijze representatief voor de manier waarop in Nederland wilde zwijnen in kooien worden gevangen en gedood. Zie verder antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat het afschieten van weerloze dieren in een vangkooi in aanwezigheid van soortgenoten een onnodig wrede wijze van doden is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke alternatieven zijn er onderzocht om elke vorm van onnodig dierenleed te voorkomen?
Ik ben van oordeel dat de wijze waarop in Nederland de wilde zwijnen in kooien worden gevangen en gedood, op een verantwoorde en volgens de wet toegestane manier plaatsvindt en dat er derhalve geen sprake is van onnodig dierenleed.
Kunt u alle correspondentie delen (inclusief beeld- en onderzoeksmateriaal) tussen uw ministerie en de betreffende provincies van de afgelopen drie jaar die betrekking hebben op de inzet van vangkooien om zwijnen te vangen, inclusief daarnaar verricht onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het verlenen van ontheffingen voor de inzet van vangkooien is een wettelijke bevoegdheid van de provincies. Er is geen correspondentie noch beeldmateriaal van de provincies op het ministerie aanwezig dat provincies gebruiken bij het beoordelen en beslissen op verzoeken om inzet van vangkooien.
Kunt u aangeven of gedurende de coronamaatregelen de inzet van vangkooien en het met een jachtgeweer doden van wilde zwijnen wordt stilgelegd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik onlangs op vragen vanuit uw Kamer heb geantwoord, kunnen schadebestrijding en populatiebeheer gedurende de coronamaatregelen doorgang vinden3. Ten aanzien van wilde zwijnen in het bijzonder acht ik het noodzakelijk dat de met provincies afgesproken aanpak ter preventie van de Afrikaanse varkenspest niet worden ingeperkt.
Kent u het genetisch onderzoek van Alterra en Wageningen University and Research, waaruit blijkt dat er bij verschillende populaties wilde zwijnen sprake is van illegale herintroducties (het uitzetten van wilde zwijnen) of van ontsnappingen van wilde zwijnen uit particuliere jachtvelden?3
Dat onderzoek is mij bekend. Voor de volledigheid merk ik hierbij op dat uit genoemde genetische onderzoek niet blijkt dat er bij verschillende populaties wilde zwijnen sprake is van illegale herintroducties of ontsnappingen van wilde zwijnen uit particuliere jachtvelden. Wel is in dit onderzoek aangegeven dat in enkele gevallen sprake kan zijn geweest van een (gedeeltelijk) onnatuurlijke oorsprong door illegale herintroducties of ontsnappingen.
Deelt u de mening dat het illegaal uitzetten van grote hoefdieren in Nederland krachtig bestreden dient te worden?
Deze mening deel ik.
Kunt u aangeven hoe vaak in de afgelopen tien jaar proces-verbaal is opgemaakt tegen het illegaal uitzetten van grote hoefdieren?
Er zijn mij geen situaties bekend waar de afgelopen tien jaar proces-verbaal is opgemaakt tegen het illegaal uitzetten van grote hoefdieren.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voordat de vangkooien zoals hier genoemd in gebruik zullen worden genomen? Zo nee, waarom niet?
De inzet van vangkooien voor wilde zwijnen kan alleen met ontheffing van gedeputeerde staten. Het is niet aan mij om te treden in deze bevoegdheden van de provincies.
Manipulaties van Monsanto om de Europese toelating van glyfosaat te beïnvloeden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de uitzending «De macht van Monsanto» van Zembla van 12 maart 2020?1
Ja.
Hoeveel liter glyfosaat werd er tussen 2015 en 2020 jaarlijks gebruikt binnen de Nederlandse landbouw en daarbuiten?
Gegevens over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in Nederland zijn niet beschikbaar voor elk jaar. Deze gegevens zijn er wel per jaar over de afzet van gewasbeschermingsmiddelen2 voor de periode 2015 tot en met 2018.
Wageningen Economic Research heeft op basis van het bedrijveninformatienet een inschatting gemaakt van het gebruik van onkruidbestrijdingsmiddelen en van middelen op basis van glyfosaat in de periode 2011 tot 2016 binnen de landbouw. Het geschatte verbruik in 2015 ligt rond de 650.000 kg van de werkzame stof glyfosaat en in 2016 rond de 675.000 kg.3
Het CBS heeft in 2018 een enquête gehouden over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door overheden. Hieruit blijkt dat er ongeveer 2.200 kg van de werkzame stof glyfosaat is gebruikt.
Daarnaast is uw Kamer in 2019 geïnformeerd over de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen aan particulieren. Hieruit blijkt dat in de jaren 2015 tot en met 2017 ongeveer 21.000 kg per jaar van de werkzame stof glyfosaat verkocht is aan particulieren (Kamerstuk 27 858, nr. 448).
Klopt het dat er verschillende onafhankelijke studies zijn die laten zien dat glyfosaat mogelijk kankerverwekkend is, zoals het International Agency for Research on Cancer (IARC) van de Wereldgezondheidsorganisatie concludeert, en bent u van mening dat deze studies op de juiste wijze meegenomen zijn in de laatste Europese toelatingsprocedure voor glyfosaat? Zo ja, waarop baseert u dat?
Het klopt dat het International Agency for Research on Cancer (IARC) in 2015 rapporteerde dat glyfosaat waarschijnlijk kankerverwekkend is. Het klopt ook dat andere organisaties, zoals de Joint FAO/WHO Meeting on Pesticide Residues (JMPR) rapporteerden dat glyfosaat niet kankerverwekkend is.
Ik heb er vertrouwen in dat deze studies op de juiste wijze zijn meegenomen in de laatste Europese beoordelingsprocedure van de werkzame stof glyfosaat. Ik baseer me daarbij op de wetenschappelijke adviezen van ECHA, EFSA en Ctgb (zie ook Kamerstuk 27 858, nr. 394).
Is het juist dat uit de interne communicatie van Monsanto, zoals gepubliceerd in de Monsanto Papers, blijkt dat een toxicoloog van Monsanto schrijft dat van Roundup niet gezegd kan worden dat het niet carcinogeen is? Zo ja, hoe beoordeelt u het dat Monsanto (nu Bayer) in de externe communicatie bij hoog en laag volhoudt dat Roundup veilig is?
Ik baseer mijn standpunt over het al dan niet goedkeuren van een werkzame stof op Europees niveau op de wetenschappelijke adviezen van ECHA, EFSA en Ctgb en niet op de (interne) communicatie van een of enkele aanvragers.
Klopt het dat het oordeel over toelating van landbouwgif door de European Food Safety Authority (EFSA) grotendeels gebaseerd is op studies die door de fabrikant zelf aangeleverd worden en dat dit het standaardbeleid is van de EFSA? Zo ja, wat is de reden dat onafhankelijke openbare literatuur minder zwaar weegt in het toelatingsproces?
In algemene zin geldt dat bedrijven onderzoeken financieren om aan te tonen dat een werkzame stof en een gewasbeschermingsmiddel veilig is voor mens, dier en milieu. Dit geldt niet alleen voor gewasbeschermingsmiddelen, maar ook voor geneesmiddelen en biociden.
Alle (her)beoordelingen van werkzame stoffen voor gewasbeschermingsmiddelen zijn niet alleen gebaseerd op door de aanvrager ingediende onderzoeken, maar ook op relevante openbare wetenschappelijke literatuur. Zo wordt bijvoorbeeld geëist dat het dossier studies bevat die zijn uitgevoerd door gecertificeerde laboratoria die voldoen aan de criteria voor «Good Laboratory Practice» (GLP) en «Good Experimental Practice» (GEP). Verder moeten de studies zijn uitgevoerd volgens strikte, internationaal afgesproken protocollen.
De onderzoeken die door de aanvrager zijn ingediend, worden wetenschappelijk beoordeeld door de rapporterend lidstaat. Hierbij wordt onder andere gekeken of er onderzoeken zijn ingediend voor alle relevante aspecten en of deze onderzoeken voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen.
Klopt het dat in het geval van glyfosaat het toelatingsdossier van de EFSA grote delen tekst bevat die vrijwel letterlijk overgenomen zijn uit het dossier dat fabrikant Monsanto zelf heeft aangeleverd? Zo ja, deelt u de mening dat de invloed van deze fabrikant daarmee groot is?
Een onderdeel van de procedure voor het Europees goedkeuren van een werkzame stof is het beoordelen van het ingediende dossier en het opstellen van een rapport door een rapporterend lidstaat volgens vastgestelde procedures en richtsnoeren. Deze systematiek houdt in dat er van elk onderzoeksrapport in het dossier een samenvatting (veelal met geciteerde teksten) wordt opgenomen in het rapport, gevolgd door een onafhankelijke wetenschappelijke beoordeling door de rapporterend lidstaat. Hierdoor worden de andere lidstaten in staat gesteld om deze rapporten kritisch tegen het licht te houden (zie ook Kamerstuk 27 858, nr. 440).
Klopt het dat Monsanto met de hoofdredacteur van het tijdschrift Food and Chemical Toxicology heeft afgesproken om tegen betaling van 16.000 dollar een gepubliceerd onderzoek van professor Séralini, dat de giftigheid van Roundup aantoonde, in te trekken? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Hoe beoordeelt u het fenomeen «ghostwriting» door Monsanto, waarbij het bedrijf zelf artikelen schrijft en vervolgens wetenschappers zoekt die tegen betaling bereid zijn om deze onder eigen naam te publiceren? Vindt u dat deze onder een valse naam gepubliceerde artikelen een rol mogen spelen in de toelatingsprocedure van stoffen?
Klopt het dat de Monsanto Papers aantonen dat een studie van dr. Kirkland, waarin de veiligheid van glyfosaat wordt beschreven, aangepast en herschreven is door de directeur productveiligheid van Monsanto, zonder dat dit vermeld is?
Is de Europese toelating van glyfosaat deels gebaseerd op deze studie van dr. Kirkland? Zo ja, deelt u de mening dat deze door Monsanto herschreven studie verwijderd dient te worden uit het toelatingsdossier voor glyfosaat?
Klop het dat de Monsanto Papers laten zien dat Monsanto in 2002 een studie door TNO liet uitvoeren naar de huidabsorptie van glyfosaat, maar dat deze studie voortijdig door Monsanto werd afgebroken omdat de eerste resultaten negatief uitvielen voor het bedrijf?
Maakt deze TNO-studie deel uit van het Europese toelatingsdossier van glyfosaat? Zo nee, waarom niet?
Zijn de resultaten van deze eerste TNO-studie openbaar gepubliceerd?
Klopt het dat Monsanto de resultaten uit deze TNO-studie niet heeft aangeleverd bij de EFSA voor de Europese toelatingsprocedure?
Waarom kan een fabrikant zelf een selectie maken in de studies die ze bij de EFSA aanlevert? Deelt u de mening dat dit een vertekend beeld kan geven over de veiligheid van een stof?
Een fabrikant bepaalt de reikwijdte van een aanvraag voor de goedkeuring van een werkzame stof of de toelating van een gewasbeschermingsmiddel en zorgt ervoor dat het dossier hierbij aansluit. Het dossier wordt vervolgens wetenschappelijk beoordeeld door de rapporterende lidstaat (zie ook mijn antwoord op vraag 5).
Klopt het dat de TNO-studie wel als bewijsstuk gebruikt wordt in de rechtszaken die momenteel in de VS lopen tegen Monsanto (nu Bayer)? Zo ja, deelt u dan de mening dat het om een gedegen onderzoek gaat, dat ook in de Europese toelatingsprocedure meegenomen had moeten worden?
Ik begrijp – uit de uitzending van Zembla – dat de resultaten van het TNO-onderzoek worden gebruikt in rechtszaken die in de Verenigde Staten lopen.
EFSA heeft in een reactie op de «Monsanto papers» aangegeven dat het TNO-onderzoek was uitgevoerd met andere formuleringen van de werkzame stof glyfosaat dan de representatieve formulering in het dossier en dat het dossier voldoende informatie bevatte (een studie met mensenhuid met de representatieve formulering).
Hoe beoordeelt u de Europese toelating van glyfosaat in 2017 nu uit de Monsanto Papers blijkt dat Monsanto wetenschappers heeft omgekocht en onderzoek heeft gemanipuleerd en gestuurd? Deelt u de mening dat de huidige Europese toelating voor glyfosaat daarmee gebaseerd is op frauduleuze gronden?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat glyfosaat niet gebruikt zou moeten worden totdat onomstotelijk bewezen is dat het geen schade aanbrengt aan de gezondheid, het milieu en de biodiversiteit?
Het Europese systeem voor de beoordeling van werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen is zo ingericht dat werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen alleen op de markt mogen worden gebracht en gebruikt na uitgebreide wetenschappelijke beoordeling. De laatste Europese herbeoordeling van de werkzame stof glyfosaat heeft geleid tot de conclusie dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu.
Deelt u de mening dat glyfosaat is toegelaten op basis van frauduleus onderzoek en dat daarom de toelating moet worden teruggedraaid, zodat glyfosaat de facto verboden moet worden?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 7.
Hoe garandeert u dat de procedure voor de hernieuwde toelating van glyfosaat in 2022, waarbij Nederland een van de rapporterende lidstaten is, zonder manipulatie en sturing van Monsanto gebeurt?
De laatste Europese goedkeuringsprocedure van de werkzame stof glyfosaat is – zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 heb aangegeven – volgens EFSA niet beïnvloed door de chemische industrie. Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat dit in de komende goedkeuringsprocedure wel het geval zal zijn. Bovendien wordt er door de betrokken partijen – zowel de bevoegde autoriteiten5 als de chemische industrie6 – openheid van zaken gegeven over het proces.
Het bericht dat het kabinet de productie van kolencentrales omlaag wil brengen |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat het kabinet inzet op verlaging van de productie van kolencentrales om aan de Urgenda-opgave te voldoen?1
Het kabinet werkt op dit moment aan een pakket met aanvullende maatregelen om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het Urgenda-vonnis. Ook maatregelen rondom de kolencentrales worden hierin meegewogen. Ik zal de Kamer op zeer korte termijn informeren over de resultaten hiervan. Met deze brief zullen ook uw vragen worden beantwoord. Ik kan hier nu niet op vooruitlopen.
Hoeveel CO2-reductie wilt u hiermee behalen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel budget heeft u beschikbaar voor de genoemde productieverlaging?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een schets geven van het traject dat u wilt volgen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de hoeveelheid CO2-reductie op Europees niveau heel beperkt zal zijn, gelet op het Europese emissiehandelssysteem en het waterbedeffect?
Bij een nationale ingreep op de elektriciteitsmarkt rondom de kolencentrales zal er sprake zijn van weglekeffecten omdat een deel van de weggevallen elektriciteitsopwekking in Nederland zal worden overgenomen door productie in onze buurlanden. Dit zal daarmee leiden tot extra CO2-uitstoot aldaar waarmee een deel van de in Nederland behaalde CO2-reductie teniet wordt gedaan. Hoe groot het weglekeffect is, zal afhankelijk zijn van zowel de vormgeving van een nationale ingreep rondom de kolencentrales als de ontwikkelingen op de elektriciteitsmarkt.
Met het waterbedeffect wordt bedoeld dat CO2-reductie op de ene plek ertoe leidt dat ergens anders binnen het ETS-systeem ruimte ontstaat om meer CO2-emissies uit te stoten. In het ETS-systeem is sinds vorig jaar een mechanisme in werking getreden waarmee overtollige emissierechten, onder meer ten gevolge van extra emissiebeperkende nationale maatregelen, stapsgewijs worden weggenomen en vernietigd. Met de invoering van dit mechanisme (de marktstabiliteitsreserve, MSR) en het vernietigen van rechten uit de MSR leiden emissiebeperkende maatregelen, zoals een nationale ingreep rondom de kolencentrales, niet automatisch tot een toename van emissies op EU-niveau.
Dit betekent ook dat vermeden emissies in Nederland, zoals als gevolg van een nationale ingreep rondom kolencentrales, niet automatisch en direct leiden tot meer emissies elders. Met andere woorden, het waterbedeffect zal naar verwachting in de periode tot 2030 slechts een beperkte rol spelen.
Hoeveel CO2-reductie zal naar verwachting gerealiseerd worden vanwege de economische terugval en de enorme beperking van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de coronacrisis?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het investeren van overheidsgeld in de genoemde productieverlaging, gelet op voornoemde beperkte effect op de Europese CO2-reductie, op de verwachte CO2-reductie als gevolg van de coronacrisis en op het feit dat door de crisissituatie veel bedrijven op omvallen staan en steun nodig hebben, opportuun?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid uw inzet op productieverlaging van kolencentrales te heroverwegen?
Zie antwoord vraag 1.
Installaties die het huishoudelijk verbruik van energie en drinkwater stevig kunnen reduceren |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Fries bedrijf Hydraloop grote winnaar op techbeurs in Las Vegas»?1
Ja.
Deelt u de mening dat vindingen als deze een grote bijdrage kunnen leveren aan het besparen van drinkwater en energie? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Op welke wijze draagt u bij aan de ontwikkeling van dit soort installaties?
Het bedrijf Hydraloop heeft in 2018 subsidie gehad uit de MIT-regeling (haalbaarheidsstudie) en heeft ook gebruikgemaakt van de regeling Partners voor Water2. Hiermee is subsidie verkregen voor een certificeringstraject voor de Amerikaanse markt. Ook kan Hydraloop waarschijnlijk van de WBSO gebruik maken.
Kunt u aangeven of installaties als deze gesubsidieerd worden in het kader van de SDE+(+) of andere subsidieregelingen op het gebied van energietransitie en verduurzaming? Zo nee, waarom niet?
Momenteel is er geen specifieke subsidieregeling voor deze technologie beschikbaar. Wel kan de technologie ingepast worden in renovatieprogramma’s gericht op verduurzaming en daarmee meer bekendheid krijgen in de sector. Dat kan bijvoorbeeld door aan te sluiten bij de relevante netwerken van de Topsectoren of een programma als de renovatieversneller, waardoor ook installateurs, aannemers en woningbouwcorporaties de praktische toepassing kunnen afwegen.
Bent u bereid de drempel voor aanschaffing van installaties als deze te verlagen via een financiële prikkel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Ik geef er de voorkeur aan dat deze technologie eerst op enkele plaatsen wordt gedemonstreerd. Daarvoor is subsidie mogelijk via de regeling DEI+.
Klopt het dat de terugverdientijd momenteel ongeveer tien jaar tijd is?2 Acht u het waarschijnlijk dat de terugverdientijd nog verder teruggebracht zal worden door de ontwikkeling van de energierekening, waterrekening en schaalvergroting bij de productie van dit soort installaties?
De terugverdientijd in het artikel is een schatting en alleen gebaseerd op de kosten van het systeem. Daarbij komen installatiekosten, die de terugverdientijd van de totale investering hoger maken (hoeveel hangt af van de wijze waarop aansluiting in bestaande woningen te realiseren zijn). Terecht wordt opgemerkt dat ook de prijs van (drink)water een rol speelt.
Over het algemeen is het goed denkbaar dat bij verdere opschaling en bij koppeling met renovatieprocessen in de bouw de terugverdientijd verder kan worden teruggebracht met misschien wel meer dan 25%. Het is nu evenwel te vroeg om daar een goede uitspraak over te kunnen doen.
De terugverdientijd is aanzienlijk korter in landen waar (drink)water een hogere prijs heeft. Hydraloop zal niet alleen voor de Nederlandse markt werken.
Welke terugverdientijd acht u waarschijnlijk voor dit soort installaties?
Daar valt geen algemeen antwoord op te geven. Dat hangt immers af van de soort installatie, de plek waar deze geïnstalleerd moet worden en de prijs van alternatieven. Er zijn meer technologieën die een vergelijkbare reductie in energie en watergebruik kunnen realiseren.
Wordt er bij de bouw van nieuwbouwwoningen rekening gehouden (bijvoorbeeld in de aanleg van leidingen) met de mogelijkheid om dit soort apparaten te installeren? Zo nee, bent u bereid dit onder de aandacht te brengen bij de vertegenwoordigers van de (nieuw)bouwsector?
Momenteel zullen aannemers geen rekening houden met deze technologie. Daarbij speelt bovendien dat de technologie ook te maken heeft met eisen aan tappunten voor drink- en «grijs» water in de regelgeving waaraan voldaan moet worden. Ook om die reden zou een demonstratie een goed idee zijn. Voorts zal ik dit thema onder de aandacht brengen van het platform zeer energiezuinige nieuwbouw.
Het bericht 'Klimaatwet Timmermans onderuitgehaald'. |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Klimaatwet Timmermans onderuitgehaald»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het oordeel van de juridische dienst van het Europees parlement dat de plannen van EU-klimaatpaus Timmermans niet in lijn zijn met het EU-verdrag?
In het bovengenoemde bericht wordt aangegeven dat de juridische dienst van het Europees parlement het delegeren van juridische bevoegdheden als onrechtmatig beschouwt wanneer dit raakt aan essentiële elementen van de wetgeving. In het recent verschenen BNC-fiche Verordening Europese klimaatwet (Kamerstuk 22 112, nr. 2860) geeft het kabinet haar appreciatie van het voorstel. Specifiek op dit punt stelt het kabinet in het BNC-fiche dat het vaststellen van het optimale traject tussen 2030 en 2050 als essentieel element van de wet wordt gezien en daarom pleit het kabinet dat het traject tussen 2030 en 2050 niet als gedelegeerde handeling dient te kunnen worden vastgelegd. Nederland staat in deze positie niet alleen: verscheidene lidstaten hebben in eerste schriftelijke commentaren op het voorstel van de Commissie al aangegeven niet in te willen stemmen met de opname van gedelegeerde handelingen in de verordening.
Deelt u de mening dat dit pijnlijk blootlegt hoe de klimaathysterici, waaronder de heer Timmermans, hun klimaatwaanzin – desnoods op illegale wijze – door willen drukken?
Nee, deze mening deel ik niet. Het feit dat het kabinet zich niet kan vinden in een specifiek element van het voorstel van de Commissie betekent niet dat klimaatverandering niet voortvarend aangepakt moet worden.
Deelt u de conclusie dat het onaanvaardbaar en, zoals nu blijkt, zelfs onrechtmatig is dat de Europese Commissie elke vijf jaar eigenstandig de klimaatdoelen wil kunnen aanpassen en aanscherpen? Deelt u de conclusie dat er – opnieuw – veel te veel macht bij de Europese Commissie komt te liggen?
Zoals beschreven in het BNC-fiche ben ik kritisch over de keuze van de Commissie voor gedelegeerde handelingen en ik zie dit niet als de juridisch meest geschikte keuze. Een dergelijke delegatie is immers niet toegestaan (artikel 290 van het VWEU) als het gaat om een vaststelling van een essentieel onderdeel van de verordening.
Hoe kijkt u thans terug op uw aanvankelijke enthousiasme over de EU-klimaatplannen en uw uitspraak «dat het goed is dat lidstaten gewaarschuwd worden als zij zich niet aan de afspraken houden?» Bent u ertoe bereid uw woorden terug te nemen?
Nee. Het is een goede zaak dat als we in de EU onderling afspraken maken om doelen te halen dan is het logisch dat de Europese Commissie de voortgang monitort en lidstaten aanspreekt als zij hier in achter lopen. Het is immers ook in ons belang dat andere lidstaten, net als Nederland, de afspraken om broeikasgasreducties-doelen te realiseren nakomen.
Bent u ertoe bereid nooit of te nimmer in te stemmen met de rampzalige plannen van EU-klimaatpaus Timmermans en hier geen cent aan bij te dragen? Deelt u de mening dat Nederland de EU zo snel mogelijk dient te verlaten?
Nee.
Het opkopen van stikstofrechten |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Provincie Noord-Brabant aast op stikstof Noord-Hollandse boeren»?1
Ja.
Is de in het artikel beschreven wijze van extern salderen toegestaan? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, waarom niet?
Extern salderen is mogelijk op grond van de Provinciale Beleidsregels intern en extern salderen. Deze beleidsregels zijn in samenspraak met de rijksoverheid tot stand gekomen en zijn op 13 december 2019 in werking getreden.2 In de Provinciale Beleidsregels is vastgelegd dat de gedeputeerde staten, tot vaststelling van de landelijke wetgeving betreffende het extern salderen met dier- en fosfaatrechten, geen definitieve natuurvergunning verlenen op basis van extern salderen met een bedrijf dat op 4 oktober 2019 beschikte over dier- of fosfaatrechten. Gedeputeerde staten kunnen wel aanvragen met extern salderen met deze bedrijven in behandeling nemen.
De provincie Noord-Brabant heeft met zes veehouderijen aankoopovereenkomsten gesloten, om te kunnen voldoen aan de tussenuitspraak van de Raad van State dat het inpassingsplan voor Logistiek Park Moerdijk met een passende beoordeling gewijzigd vastgesteld dient te worden. Daarmee treffen zij de voorbereidingen om te kunnen salderen wanneer de Raad van State het gewijzigde inpassingsplan heeft beoordeeld en wanneer het extern salderen met veehouderijbedrijven wordt opengesteld.
Het feitelijke salderen vindt plaats bij de vergunningverlening. Dat is op dit moment nog niet aan de orde. De voorbereidingen die Noord-Brabant heeft getroffen zijn zodanig niet in strijd met de Provinciale Beleidsregels. Wel moet worden opgemerkt dat de provincie een eigen afweging heeft gemaakt om vooruitlopend op de openstelling van extern salderen met veehouderijbedrijven de betreffende aankoopovereenkomsten te sluiten.
Hoe verhoudt deze wijze van verwerven van stikstofruimte zich met de aangekondigde en nagestreefde gebiedsgerichte aanpak van de stikstofproblematiek?
Het Rijk en de provincies werken op dit moment aan de totstandkoming van bestuurlijke afspraken om nog beter bovenregionaal samen te werken in de aanpak van de stikstofproblematiek. Het gaat dan om de interbestuurlijke samenwerking in de gebiedsgerichte aanpak stikstof. Extern salderen kan onderdeel zijn van de instrumenten die ingezet kunnen worden in de gebiedsgerichte aanpak. Deze casus onderschrijft het belang van interbestuurlijke samenwerking. Voor veel provincies zal gelden dat er alleen voldoende stikstofruimte kan ontstaan door samen te werken en af te stemmen.
Ik ben voornemens om met de provincies af te spreken dat bij extern salderen een initiatiefnemer (zowel publiek als privaat) zich vooraf meldt bij de provincie over een voorgenomen aankoop. Zo kunnen provincies op transparante wijze een aankoop afwegen in het licht van de gebiedsgerichte aanpak. Bovendien wordt met de provincies besproken of, en zo ja hoe, de op de realisatie van de natuurdoelen gerichte gebiedsplannen op termijn het afwegingskader gaan vormen op basis waarvan een bevoegd gezag in het kader van de gebiedsgerichte aanpak een vergunningaanvraag met extern salderen kan toekennen of afwijzen.
Verdere afspraken omtrent samenwerking bij extern salderen in de gebiedsgerichte aanpak worden nog voor de zomer gemaakt.
Deelt u de mening dat het op deze wijze gebruiken van stikstofruimte voor dit project in strijd is met het met voorrang gebruiken van stikstofruimte voor woningbouw en andere werken die als prioritair zijn aangemerkt? Zo ja, waarom, en hoe kunt u hiertegen optreden? Zo nee, waarom niet?
In de brief van 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1) is aangegeven prioriteit te geven aan de realisatie van de benodigde woningbouw en een aantal infrastructuurprojecten. Daartoe is een drietal maatregelen aangekondigd (verlaging maximumsnelheid, aanpassing veevoer en inzet warme sanering varkenshouderijen). Door het effectueren van de snelheidsmaatregel tussen 12 en 16 maart 2020 en het publiceren van de ministeriële regeling op 23 maart jl. kunnen de eerste vergunningen hiertoe inmiddels worden verleend. Het verwerven van stikstofruimte op andere manieren – zoals het opkopen van bedrijven – ten behoeve van vergunningverlening voor andere projecten, zorgt niet voor een beperking van de voorrang voor woningbouw en een aantal infrastructuurprojecten.
Heeft over het provinciegrensoverschrijdend verwerven van stikstofruimte overleg plaatsgehad in het overleg dat periodiek wordt gevoerd met de medeoverheden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke informatie is uitgewisseld en welke besluiten zijn er genomen?
In het bestuurlijk overleg met de medeoverheden worden afspraken gemaakt over het openstellen van extern salderen met de veehouderijbedrijven en over de benodigde beheersmaatregelen. Over de manier van samenwerken bij aankopen die de provinciegrenzen overschrijden zijn nog geen definitieve afspraken gemaakt. De provincie Noord-Brabant heeft de urgentie gevoeld om vooruitlopend op deze afspraken de aankoopovereenkomsten te sluiten.
Hoe verhoudt zich het project- en/of incidentgestuurd, al dan niet provinciegrensoverschrijdend, opkopen van agrarische bedrijven ter verwerving van stikstofruimte zich met het beleid om de verwerving en uitgifte van stikstofruimte via provinciale stikstofbanken te laten plaatsvinden?
Als bedrijven of overheden een project willen wijzigen of een nieuw project willen starten waarbij stikstof vrijkomt, bestaat er de mogelijkheid om andere bedrijven (gedeeltelijk) op te kopen. Extern salderen, waarbij de stikstofemissie van andere bedrijven die (deels) stoppen wordt overgenomen, is bedoeld om voor die beoogde activiteiten een individuele natuurvergunning te kunnen verkrijgen. Het verwerven en uitgeven van stikstofruimte via (provinciale) stikstofbanken heeft een andere functie, namelijk het voorkomen dat bij extern salderen schaarse stikstofruimte wegvloeit of onbenut blijft. Met het huidige beleid is het nog niet mogelijk om verwerving en uitgifte van stikstofruimte via een stikstofbank te laten plaatsvinden. Wel vind ik het belangrijk om vrijvallende stikstofruimte, die ontstaat omdat bij extern salderen niet alle ruimte benut zal worden door de saldo-ontvanger, zo efficiënt mogelijk in te zetten. Daartoe werk ik aan een structureel systeem om deze vrijvallende stikstofruimte op hexagoon-niveau efficiënt in te zetten, bijvoorbeeld via een depositiebank die voor alle sectoren, waaronder de landbouw, beschikbaar is.
Op welke wijze wordt geborgd dat de ruimtelijke-economische samenhang in het landelijk gebied bewaard blijft en niet wordt aangetast door incident- en projectgestuurde aankopen?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3, maak ik met de provincies afspraken om te borgen dat extern salderen plaatsvindt in de context van de gebiedsgerichte aanpak stikstof. Provincies staan primair aan de lat om met betrokken partijen en in samenhang met andere opgaven, middels gebiedsprocessen te komen tot afgewogen ruimtelijke-economische keuzes in het landelijk gebied. Provincies hebben de mogelijkheid om hier in de provinciale omgevingsvisies nader op in te gaan. Daarnaast wordt vanuit de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), mede vanwege de benodigde transities en vele ruimtelijke claims, door de gezamenlijke overheden en betrokken partijen gewerkt aan een nationale strategie voor het landelijk gebied. Ik bespreek met de provincies ook hoe ongewenste effecten zoals leegstand voorkomen kunnen worden, bijvoorbeeld door sloop of herbestemming als voorwaarde voor extern salderen te stellen.
Deelt u de mening dat actieve regie en sturing op rijksniveau en actief rijksgrondbeleid nodig zijn om ervoor te zorgen dat het buiten bedrijf stellen van agrarische bedrijven, het verplaatsen van agrarische bedrijven naar minder stikstofgevoelige gebieden, het creëren en gebruiken van stikstofruimte voor de meest prioritaire ontwikkelingen en het bewaren van de ruimtelijk-economische samenhang op optimale wijze plaatsvindt? Zo ja, op welke wijze gaat u dat vormgeven? Zo nee, waarom niet?
De gebiedsgerichte aanpak stikstof is gebaseerd op interbestuurlijke samenwerking met respect voor ieders verantwoordelijkheid en bevoegdheid. Voor de landinrichting lopen er daarnaast verschillende trajecten. In het kader van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt gewerkt aan een nationale strategie voor het landelijk gebied. Hierin schetst het Rijk in nauwe samenspraak met decentrale overheden en betrokken partijen een beeld dat richting geeft aan een toekomstbestendige ontwikkeling van functies in het landelijk gebied, inclusief verbetering van leefbaarheid, luchtkwaliteit en andere onderdelen van milieu, natuur en leefomgevingskwaliteit. Ook wordt gewerkt aan een verkenning hoe instrumenten als grondbanken en landinrichting ingezet kunnen worden voor de (noodzakelijke) herschikking van functies in het landelijk gebied.
Het verplaatsen of beëindigen van agrarische activiteiten zal in sterke mate afhankelijk zijn van de omstandigheden per natuurgebied en zullen dus ook op die schaal beoordeeld moeten worden. De regie op deze gebiedsgerichte aanpak ligt bij de provincies. Het kabinet biedt een aantal instrumenten die hiervoor gebruikt kunnen worden, zoals de saneringsregeling voor de varkenshouderij en de middelen voor gerichte opkoop.
Duidt deze casus erop dat er sprake is van tekortschietende landelijke regie en sturing? Zo ja, op welke wijze gaat u alsnog regie plegen en sturen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de beantwoording op vraag 2 is aangegeven, heeft de provincie een eigen afweging gemaakt om vooruitlopend op de openstelling van extern salderen met veehouderijbedrijven de betreffende aankoopovereenkomsten te sluiten. Voor een verdere beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Schending van OESO-richtlijnen door Pluspetrol |
|
Isabelle Diks (GL), Bart Snels (GL), Mahir Alkaya , Lammert van Raan (PvdD), Kirsten van den Hul (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de klacht die is ingediend tegen het oliebedrijf Pluspetrol bij het Nationaal Contactpunt (NCP) voor de OESO-richtlijnen?1 2
Ja.
Deelt u de zorgen over ernstige milieuverontreiniging en schendingen van de rechten van de inheemse bevolking in de Peruaanse Amazone?
Berichten over ernstige milieuvervuiling in de Peruaanse Amazone en de impact daarvan op de inheemse bevolking zijn inderdaad zorgwekkend.
Ziet u belangrijke verbetering in de mate waarin olie- en gasbedrijven in Nederland voldoen aan de internationale normen voor verantwoord ondernemen, sinds de kritiek vorig jaar van het NCP over de manier waarop internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) in de Nederlandse olie- en gassector is geïmplementeerd? Zo ja, waarin zit die verbetering en is het voldoende? Zo nee, wat moet er gebeuren om ervoor te zorgen dat er in de sector wel aan deze normen wordt voldaan?
In de reactie van het kabinet van 18 april 2019 (Kamerstuk 26 485, nr. 306) op het rapport van het Nationaal Contactpunt (NCP) voor de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) is de olie- en gassector verzocht om een gezamenlijk plan van aanpak voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) te presenteren. Het NCP adviseerde een dergelijk plan van aanpak. Het kabinet heeft de sector gevraagd dit plan in het eerste kwartaal van 2020 publiek te maken. De olie- en gassector heeft geen plan van aanpak gepubliceerd. Het kabinet kan niet vaststellen of er verbetering heeft plaatsgevonden. Het kabinet is voornemens te rappelleren bij de sector, in de verwachting dat een plan beschikbaar komt.
Mede met het oog op de uitvoering van de afspraak in het regeerakkoord dat na twee jaar wordt bezien of, en zo ja welke, dwingende maatregelen voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen genomen kunnen worden, heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken het project «IMVO-maatregelen in perspectief» opgezet. Doel van het project is effectiviteit van het huidige beleid te evalueren. Aan de hand van ervaringen met het huidige beleid, de uitkomsten van het evaluatieonderzoek en andere aanbevelingen en lessen, zal worden bepaald hoe in de toekomst effectief IMVO-beleid eruit moet zien.
Welke eisen worden door de Belastingdienst aan bedrijven met een hoofdkantoor in Nederland gesteld ten aanzien van transparantie over financieringsstromen van en naar andere landen, in het bijzonder naar laagbelastende jurisdicties of landen op de Europese zwarte lijst?
Hoewel de Belastingdienst aan bedrijven met een hoofdkantoor in Nederland in algemene zin geen eisen stelt ten aanzien van transparantie over financieringsstromen van en naar laagbelastende staten of staten op de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (niet coöperatieve staat)3, dienen belastingplichtigen uiteraard wel rekening te houden met de Nederlandse fiscale verplichtingen die verbonden kunnen zijn aan dergelijke financieringsstromen. In voorkomende gevallen dienen belastingplichtigen de relevante aspecten verband houdende met dergelijke financieringsstromen dan ook in hun aangifte te verwerken.
Zo dient er aangifte dividendbelasting te worden gedaan ten aanzien van dividenduitkeringen aan een aandeelhouder gevestigd in een laagbelastende of niet-coöperatieve staat indien hierover dividendbelasting is verschuldigd. Daarnaast kan bijvoorbeeld voor de toepassing van de vennootschapsbelasting verschuldigde rente in aftrek worden beperkt op basis van een antimisbruikbepaling om grondslaguitholling door renteaftrek binnen concernverband tegen te gaan. Dit kan ook rente verschuldigd op een lening aan een laagbelastende of niet-coöperatieve staat omvatten. Hierover zijn ook specifieke vragen opgenomen in het aangiftebiljet vennootschapsbelasting. Een ander voorbeeld in de vennootschapsbelasting betreft de sinds 1 januari 2019 in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 opgenomen aanvullende Controlled Foreign Companies (CFC)-maatregel. De CFC-maatregel, die voortvloeit uit de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD1)4, heeft betrekking op een gecontroleerd lichaam of een vaste inrichting in een bij ministeriële regeling aangewezen laagbelastende of niet-coöperatieve staat. Voorts worden, als laatste voorbeeld, rente- en royaltybetalingen aan gelieerde lichamen gevestigd in deze aangewezen staten per 1 januari 2021 onderworpen aan een conditionele bronbelasting. Tot slot wordt opgemerkt dat de Belastingdienst sinds 1 juli 2019 geen zekerheid vooraf meer geeft over de fiscale gevolgen van transacties met lichamen gevestigd in deze aangewezen staten.
In hoeverre worden er aan bedrijven met hoofdkantoor in Nederland eisen gesteld aan financiële transparantie in hun vestigingen in het buitenland?
Het kabinetsbeleid bij de bestrijding van belastingontwijking en belastingontduiking heeft ertoe geleid dat verschillende maatregelen zijn geïmplementeerd ter verbetering van transparantie tussen Nederland en het buitenland. Hier kunnen bijvoorbeeld de maatregelen zoals de zogenoemde Common Reporting Standard (CRS), de uitwisseling van informatie over rulings en de verplichting tot het opstellen van een landenrapport in het kader van country-by-country reporting (CbCR) worden genoemd. In het bijzonder is CbCR een effectief middel om de financiële transparantie te bevorderen van internationaal opererende bedrijven met een groepsomzet van meer dan € 750 miljoen. Dit vloeit voort uit het Base Erosion and Profits Shifing (BEPS-)Project van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling en bewerkstelligt dat de Belastingdienst van ieder land waar internationaal opererende bedrijven actief zijn, inzage krijgt in relevante financiële en fiscale gegevens. Bedrijven geven hier inzage in door het delen van een zogenoemd landenrapport. De belastingdiensten kunnen deze gegevens vervolgens gebruiken om bij een multinational (substantiële) risico’s op het gebied van verrekenprijzen en belastingontwijking te beoordelen.
In aanvulling hierop steunt Nederland ook het initiatief in de EU om afspraken te maken over een publieke CbCR voor grote internationaal opererende bedrijven. Op dit moment loopt er een discussie in de EU over dit onderwerp5. Het doel van publieke CbCR is voor de maatschappij inzichtelijk te maken hoeveel winstbelasting een multinational daadwerkelijk betaalt en waar deze wordt betaald.
Heeft u zicht op hoe vaak het voorkomt dat geldstromen (zoals rente en royalty's) van Nederland via Luxemburg naar landen lopen die op de Europese zwarte lijst staan of op de lijst van laagbelastende jurisdicties? Zo ja, hoe zien deze geldstromen eruit?
Er is geen zicht op hoe vaak het voorkomt dat geldstromen zoals rente en royalty’s van Nederland via Luxemburg of een ander land naar laagbelastende of niet-coöperatieve staten lopen, aangezien dit niet in de beschikbare statistieken kan worden meegenomen. De conditionele bronbelasting op rente en royalty’s bevat overigens een antimisbruikbepaling om te voorkomen dat de bronbelasting eenvoudig kan worden ontweken door het tussenvoegen van een lichaam in Luxemburg of een ander land. In de voorgestelde monitoring van de inkomensstromen via bijzondere financiële instellingen, waarover u binnenkort geïnformeerd zult worden, is voorzien in een monitoring van de stromen naar andere landen dan alleen de laagbelastende jurisdicties. Mocht er sprake zijn van het op grote schaal omleggen van stromen via een ander land met als enige doel het ontwijken van de bronbelasting, dan zal dat op die manier mogelijk zichtbaar kunnen worden. Dit zal in komende jaren een onderwerp van onderzoek worden.
Vindt u het wenselijk om zicht te hebben op stromen naar deze landen via tussenkomst van een ander Europees land?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier zou bindende MVO-wetgeving in Nederland kunnen leiden tot minder schendingen door Nederlandse bedrijven in het buitenland van normen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen?
De Nederlandse overheid verwacht van bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid betrachten («due diligence»). Zij moeten de risico’s op negatieve gevolgen identificeren, voorkomen of mitigeren en rekenschap afleggen over dit proces, zoals beschreven in de OESO-richtlijnen en in de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Gedragsveranderingen van Nederlandse bedrijven in reactie op MVO-wetgeving zijn lastig te voorspellen, zeker zolang onduidelijk is hoe een eventuele wet eruit zou zien.
Op 3 april jl. is met de Tweede Kamer een vijftal studies gedeeld (Kamerstuk 26 485, nr. 326); deze studies dienen ter ondersteuning bij het evalueren van de effectiviteit van beleid en het ontwikkelen van effectief IMVO-beleid voor de toekomst. Een van deze studies, de studie getiteld «Opties voor afdwingbare IMVO-instrumenten – een onderzoek naar de mogelijke juridische vormgeving en handhaving van afdwingbare IMVO-instrumenten», gaat in op juridische opties en welke daarvan tot materiële gedragsverandering kunnen leiden. De onderzoekers geven daarbij aan dat zij gedragsverandering bij bedrijven via wetgeving het meest waarschijnlijk achten als OESO-stappen twee tot en met vier en zes in wetgeving worden omgezet. De stappen twee tot en met vier betreffen het identificeren en beoordelen van negatieve gevolgen, het stoppen en beperken van negatieve gevolgen en het monitoren van de praktische toepassing en resultaten hiervan. Stap zes betreft het zorgen voor herstelmaatregelen of medewerking verlenen hieraan. Het onderzoek benadrukt in dit alles dat ook bij brede due diligencewetgeving de effectiviteit van de wetgeving sterk afhankelijk is van de formulering van de verplichting en wijze van handhaving.
De ongewenste en ernstige gevolgen van de coronamaatregelen voor mensen en organisaties die kwetsbare, zieke en gewonde dieren opvangen. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Is het u bekend dat de aangescherpte maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus (met name de verplichting dat bij verkoudheidsklachten, koorts en/of benauwdheid van één persoon in het huishouden, iedereen in het huishouden twee weken thuis moet blijven) mensen en organisaties die met dieren werken in nog grotere problemen kunnen brengen door het oplopende tekort aan personeel en vrijwilligers, en dat daarmee zelfs de noodzakelijke zorg aan dieren in gevaar komt?
Het is mij bekend dat de aanscherping van de maatregelen waardoor huisgenoten van iemand met luchtwegklachten met koorts en/of benauwdheid ook thuis moeten blijven er voor zou kunnen zorgen dat er minder mensen beschikbaar zijn voor de zorg voor dieren. Hierbij geldt dat de thuisquarantaine voor het gezin duurt totdat de persoon met luchtwegklachten met koorts en/of benauwdheid 24 uur klachtenvrij is en niemand anders in het huishouden deze klachten heeft. Ten aanzien van de gevolgen hiervan voor de noodzakelijke zorg verwijs ik u ook naar het hierboven geformuleerde antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het nooit de bedoeling van de aangescherpte maatregelen is geweest om dieren die volledig afhankelijk zijn van de zorg van deze mensen (zoals zieke of gewonde dieren, dieren in een asiel, in beslag genomen dieren, exotische dieren in opvangcentra) essentiële zorg te onthouden?
De maatregelen die genomen worden hebben als primaire doel de uitbraak van Corona aan te pakken. Ik besef me dat de maatregelen gevolgen kunnen hebben voor onder andere personen die dieren verzorgen. Daarbij is het van belang dat dieren, ondanks de genomen maatregelen, wel de noodzakelijke zorg blijven krijgen. Zoals in het hierboven gegeven antwoord op vraag 4 doet het feit dat dierverzorgers niet expliciet op de lijst staan niets af aan het grote belang van deze beroepen. Van veel beroepen en dus ook van dierverzorgers wordt gevraagd om zelf zoveel als mogelijk oplossingen te vinden om, binnen de kaders van de COVID-19 maatregelen die gelden, activiteiten toch doorgang te laten vinden. Bij knelpunten is het advies om lokaal oplossingen te zoeken, mede in overleg met werkgever, school en kinderopvang.
Deelt u de zorgen dat het zeer ongewenst is wanneer de aangescherpte maatregelen om het coronavirus onder controle te krijgen, leiden tot extra sterfte en ziektegevallen bij dieren?
Ik ben ook van mening dat extra sterfte en ziektegevallen bij dieren ten gevolge van de maatregelen zeer ongewenst is en dat overheid en betrokken partijen binnen de kaders er samen alles aan moeten doen om dit te voorkomen. Waarbij natuurlijk geen afbreuk gedaan mag worden aan een effectieve aanpak van de Corona uitbraak.
Bent u bereid om het omstaan van eventuele problemen te monitoren en, indien nodig, naar oplossingen te zoeken voor de hierboven geschetste problemen, waardoor mensen en organisaties die met dieren werken optimaal hun belangrijke werk kunnen doen?
Ik ben bereid om de situatie te monitoren en doe dit ook al. Er is regelmatig contact tussen mijn ministerie en betrokken organisaties. Daar waar de verzorging van dieren alleen uitgevoerd kan worden door personen met zeer specialistische kennis en vaardigheden, denk aan zorg voor proefdieren, dierentuindieren en quarantaine van opgevangen primaten, is er grotere kans op ontstaan van knelpunten, aangezien het aantal personen dat deze zorg kan verlenen veel beperkter is dan bij reguliere zorg aan dieren.
De lijst met cruciale beroepen is niet alomvattend en vraagt in de praktijk om maatwerk. Het is aan ouders en werkgevers om hierin juiste keuzes te maken.
Voor deze beperkte groep specialistische dierverzorgers, die noodzakelijke en specialistische zorg aan dieren verlenen geldt dus ook dat door middel van maatwerk oplossingen gevonden moeten worden als de zorg voor dieren in de knel komt. Verder geldt dat op het moment dat er nieuwe aanvullende maatregelen zouden komen er opnieuw bepaald wordt of en voor wie er uitzonderingen komen.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja, ik heb me ingespannen om deze antwoorden zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht dat een slechte luchtkwaliteit de overlevingskans voor mensen met het Covid-19 virus verslechtert |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Coronavirus threat greater for polluted cities» van de European Public Health Alliance?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het verband tussen een slechte luchtkwaliteit en de overlevingskans reeds is aangetoond bij de SARS-epidemie?2
De ecologische studie waarnaar wordt gerefereerd stelt dat tijdens de SARS-epidemie patiënten in China in vervuilde regio’s een grotere kans hadden om te overlijden dan mensen in regio’s met een lage luchtvervuiling. Een causaal verband is echter niet aangetoond. Dit heeft te maken met de manier waarop dit verband is onderzocht. Dergelijke zogeheten ecologische studies hebben als belangrijkste tekortkoming dat er niet wordt gecorrigeerd voor andere mogelijke verklaringen voor een verschil in sterftekans. Zo wordt er bijvoorbeeld geen rekening gehouden met allerlei verschillen tussen regio’s, zoals verschillen in de gezondheidszorg of verschillen tussen individuele patiënten, zoals roken, sociaaleconomische status, leeftijd, geslacht en onderliggende ziekten. Dit type onderzoek heeft slechts een signaalfunctie. Het kan daarom niet bevestigd worden dat bij de SARS-epidemie een gematigde luchtvervuiling leidde tot een 84% hogere kans op overlijden voor SARS-patiënten.
Daarnaast zijn de resultaten uit deze studie in China niet rechtstreeks te extrapoleren naar andere landen, zoals Nederland, vanwege het grote verschil in de luchtverontreinigingsniveaus in de onderzochte Chinese regio’s en die in Nederland.
Ook de recent verschenen Harvard studie3 betreft een zogenaamde ecologische studie waarbij enkel op groepsniveau naar de invloed van mogelijke andere risicofactoren is gekeken en niet op individueel niveau.
Kunt u bevestigen dat bij de SARS-epidemie een gematigde luchtvervuiling leidde tot een 84% hogere kans op overlijden voor SARS-patiënten?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in Italië het sterftecijfer in de regionen met een slechte luchtkwaliteit wezenlijk hoger ligt dan in andere regionen? Acht u een causaal verband aannemelijk?
In Italië zijn de coronasterftecijfers inderdaad het hoogst in de regionen waar luchtverontreinigingsconcentraties hoger zijn dan in andere Italiaanse regio’s. Er zijn hypotheses dat luchtverontreiniging van invloed zou kunnen zijn op de kwetsbaarheid voor COVID-19. Dergelijke hypotheses komen ook terug in de eerder genoemde Harvard studie. Het RIVM geeft hierover aan dat deze hypotheses aannemelijk lijken, maar of en in hoeverre er werkelijk een causaal verband is, kan op basis van beschikbaar onderzoek niet worden aangetoond.
In het algemeen geldt dat verhoogde concentraties luchtverontreiniging leiden tot een verhoogd risico op sterfte. Het verbeteren van de luchtkwaliteit ten behoeve van de gezondheid heeft daarom mijn volle aandacht. Met het Schone Lucht Akkoord zet het kabinet samen met decentrale overheden in om voor alle inwoners van Nederland de luchtkwaliteit te verbeteren zodat de gezondheidsschade door luchtvervuiling minder wordt. Luchtkwaliteit als aspect van de leefomgeving en in bredere zin de gezonde leefomgeving zijn belangrijke thema’s voor nu en de toekomst.
Bent u bereid onderzoek te laten doen of onderzoek dat gedaan wordt naar dat causale verband te volgen en de Kamer over de uitkomsten te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM heeft mij laten weten dat binnen het Multi-Country Multi-City (MCC) Collaborative Research Network, waarbinnen het RIVM participeert, is verkend of het mogelijk is onderzoek op te pakken onder andere naar de relatie luchtverontreiniging en COVID-19. Participanten van het netwerk krijgen de gelegenheid om onderzoeksvoorstellen in te dienen. Door dergelijk onderzoek uit te voeren in internationaal verband kan de zeggingskracht van de onderzoeksresultaten vergroot worden. Uw Kamer zal geïnformeerd worden over welk onderzoek er in MCC verband uitgevoerd zal worden.
Sinds 2013 coördineert het RIVM het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO). In 2018 is VGO-III gestart waar het risico van longontstekingen rond veehouderijen nader wordt onderzocht samen met andere kennisinstellingen. Zoals ook door de Minister van LNV is aangegeven in haar brief «COVID-19 en mogelijke relatie met dieren» van 22 april, verkent het RIVM momenteel de mogelijkheden om de relatie veehouderij, luchtkwaliteit en COVID-19 te onderzoeken. Uw Kamer wordt daarover geïnformeerd.
Laat u onderzoek doen naar het verband tussen luchtvervuiling en de overlevingskans op Covid-19 in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel ‘Nieuwe coronavirus aangetroffen in rioolwater’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nieuwe coronavirus aangetroffen in rioolwater», gepubliceerd op de website van het RIVM?1
Ja.
Wat is uw algemene reactie op dit bericht?
In het kader van afvalwater surveillance voor het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, heeft het RIVM onderzocht of het testen van genetisch materiaal van het nieuwe coronavirus in rioolwater als opsporingsmethode voor de verspreiding van de ziekte COVID-19 kan worden ingezet. Bij een klein deel van de bevolking die besmet is kan het nieuwe coronavirus namelijk in feces worden aangetoond. Surveillance via rioolwater is een aanvulling op testen onder de bevolking. Als early warning methode lijkt het geschikt om het virus vroegtijdig op grootschalige schaal te detecteren, ook als de COVID-19 alleen milde symptomen geeft.
Op dit moment zijn er wereldwijd geen aanwijzingen dat verspreiding van het nieuwe coronavirus en besmetting via rioolwater heeft plaatsgevonden. Inwoners van Nederland moeten (zoals gewoonlijk) direct contact met rioolwater mijden. Deze voorzorgsmaatregel gold ook al voor de uitbraak van het nieuwe coronavirus. Wanneer inwoners en afvalwatermedewerkers zich houden aan de al bestaande instructies voor het veilig omgaan en werken met rioolwater, is er geen verhoogd risico op besmetting of infectiegevaar met het nieuwe coronavirus.
Op basis van welk onderzoek is met zekerheid te stellen dat de beschermingsmaatregelen voor mensen die met afvalwater werken niet alleen beschermend werken tegen de bekende ziekteverwekkers, maar ook tegen het coronavirus?
Volgens de arboregelgeving dient blootstelling aan ziekmakende biologische agentia (zoals het coronavirus) op het werk zoveel mogelijk te worden voorkomen en anders beheerst. Werkgevers zijn hiervoor verantwoordelijk. De maatregelen die nodig zijn om werkenden doeltreffend te beschermen tegen gezondheidsrisico’s in het algemeen en tegen biologische agentia in het bijzonder, hangen nauw samen met de aard van de arbeid. De werkgevers kennen die arbeid en de daarmee samenhangende risico’s het beste en kunnen een beroep doen op arboprofessionals.
Specifiek voor de afvalwaterverwerkers is blootstelling aan biologische agentia een regulier aanwezig en onderkend risico en is men gewend om het te beheersen. COVID-19 is een toevoeging aan een rij van agentia waarvan er bronaanwezigheid zal of kan zijn. De WHO geeft aan dat dat de reguliere beschermingsmaatregelen voor mensen die met afvalwater werken ook beschermen tegen het nieuwe coronavirus2. Naar aanleiding van de coronacrisis adviseert het RIVM in lijn met richtlijnen van de WHO3 het gebruik van respiratoire maskers die minimaal voldoen aan de beschermingseisen volgens de Europese Unie standard FFP2, bij het uitvoeren van procedures waarbij aerosolen worden gevormd4. Bij bepaalde risicovolle werkzaamheden is regulier het gebruik van een FFP3 masker verplicht in verband met het risico op andere pathogenen dan het nieuwe corona virus zoals het voorkómen van een legionellabesmetting.
Bestaande maatregelen voor medewerkers die met afvalwater werken zijn gericht op het vermijden van direct contact met en het inslikken en/of inademen van nevel van afvalwater. Dit betekent dat zij persoonlijke beschermingsmiddelen moeten dragen die bij de werkzaamheden passen, zoals beschermende buitenkleding, handschoenen, laarzen, veiligheidsbril, masker en/of gezichtsbescherming. De maatregelen om veilig met afvalwater te werken staan in de Arbocatalogus van de waterschappen5.
Worden er extra maatregelen genomen om mensen die met afvalwater werken te beschermen? Zo ja, welke?
Zie antwoord op vraag 3.
Kan het afvalwater afdoende gezuiverd worden, zodat met zekerheid te zeggen is dat het virus uit het water is gehaald? Zo ja, op basis waarvan is dit met zekerheid te zeggen?
Wanneer (willekeurige) virussen in het (water)milieu terechtkomen weten we dat deze geïnactiveerd zullen worden in de afvalwaterzuivering. De zuiveringsprocessen zorgen voor een vermindering van virussen in het afvalwater en verkleinen de kans op overleving van het nieuwe coronavirus. In afvalwater worden coronavirussen binnen enkele dagen geïnactiveerd6. Daarnaast zorgen zonlicht, hoge zuurgraad, biologische activiteit en andere factoren voor een versnelling van de afname van het aantal ziekteverwekkers7.
Er is tot op heden geen bewijs dat het nieuwe coronavirus wordt overgedragen via afvalwater met en zonder zuivering. Op dit moment is er onderzoek gedaan bij de afvalwaterzuivering (AWZI) in Tilburg. Uit een beperkt aantal metingen is gebleken dat er geen nieuw coronavirus in het afvalwater zat wat werd geloosd (effluent), terwijl het wel in het afvalwater zat toen het de AWZI binnenkwam (influent).
Het nieuwe coronavirus is een virus met een zogenaamde envelop. Dat is een fragiel omhulsel. Hierdoor is het minder stabiel in het milieu dan virussen die geen envelop hebben, zoals adenovirus, norovirus, rotavirus en hepatitis A virus. Om een volgende persoon) te infecteren moet de envelop intact zijn. Daarom is het onwaarschijnlijk is dat er verspreiding van het nieuwe virus via geloosd afvalwater en oppervlaktewater plaatsvindt. Om dit te bevestigen en meer zekerheid te krijgen heb ik het RIVM gevraagd om onderzoek hier naar te doen.
Is het mogelijk dat het coronavirus wordt overgedragen via (afval-)water? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vragen 2 en 5.
Klopt het dat afvalwaterzuiveringsinstallaties aanvankelijk niet waren aangemerkt als vitale infrastructuur in de huidige crisis? Zo ja, om welke reden?
Afvalwaterzuiveringsinstallaties zijn niet als vitale objecten aangemerkt. Om te beoordelen of een proces – en daaronder ressorterende aanbieders en/of objecten – als vitaal kunnen worden aangemerkt wordt een vitaliteitsbeoordeling verricht. Deze beoordeling vindt plaats op basis van worst case scenario’s en impactcriteria, zoals fysieke gevolgen, economische en maatschappelijke gevolgen en cascade-effecten8. Uit de vitaliteitsbeoordeling die voor het proces afvalwater is verricht kan worden geconcludeerd dat de drempels om tot A- of B-vitaal te worden aangemerkt niet worden overschreden.
In de huidige crisis is het goed functioneren van de afvalwaterketen van groot belang. Noodzakelijke werkzaamheden aan de riolering en afvalwaterzuiveringen moeten veilig kunnen worden uitgevoerd om de goede werking te kunnen waarborgen.
Is het voor 100% gewaarborgd en gegarandeerd dat het virus niet in het drinkwater terechtkomt, hetzij na zuivering van afvalwater, hetzij op een andere wijze? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, inwoners van Nederland kunnen niet het nieuwe coronavirus krijgen door drinkwater te drinken. Drinkwater in Nederland is goed gezuiverd. Hierbij worden bacteriën en virussen verwijderd of onschadelijk gemaakt. Bij het WHO zijn geen gevallen bekend van overdracht via drinkwater9.
Het sluiten van de Nederlandse kolencentrales |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kabinet onderzoekt versnelde sluiting van kolencentrales»?1
Ik heb kennis genomen van dit bericht.
Deelt u de mening dat het hypocrisie ten top is dat er in Nederland vanuit klimaathysterie een handjevol kolencentrales – die overigens behoren tot de modernste en schoonste ter wereld – zal worden gesloten, terwijl elders in de wereld, zoals in China, India en Indonesië, massaal nieuwe kolencentrales worden bijgebouwd?
Het kabinet werkt op dit moment aan een pakket met aanvullende maatregelen om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het Urgenda-vonnis. Ook maatregelen rondom de kolencentrales worden hierin meegewogen. Ik zal de Kamer op korte termijn informeren over de resultaten hiervan.
Wel kan ik aangeven dat de inschatting is dat wanneer afzonderlijk gekeken wordt naar de wet verbod op het gebruik van kolen voor elektriciteitsproductie, dit slechts een klein effect zal hebben op de ontwikkeling van de gemiddelde temperatuur op aarde.
Het kabinet vindt het belangrijk – en heeft zich juridisch daartoe verplicht – om ook nationaal zijn bijdrage te leveren aan het bereiken van de doelen van de Overeenkomst van Parijs en wil dat op nationaal niveau doen door te streven naar 49% CO2-reductie in 2030 (t.o.v. 1990). De wet verbod op kolen levert hier een belangrijke bijdrage aan. Het verbod op kolen is op nationaal niveau een van de effectievere maatregelen om CO2-reductie te bereiken.
Deelt u de conclusie dat áls het sluiten van de Nederlandse kolencentrales al van invloed zou zijn op het klimaat, dat «klimaateffect» elders ter wereld met een niet eens fatsoenlijk uit te rekenen factor volstrekt en compleet teniet wordt gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het van grootheidswaan getuigt te denken dat het klimaatbeleid van Nederland – dat verantwoordelijk is voor een luttele 0,35% van de totale wereldwijde CO2-uitstoot – enig verschil zal maken? Hoeveel effect heeft het sluiten van die paar Nederlandse kolencentrales op de wereldwijde temperatuurontwikkeling?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wilt u onze betrouwbare, stabiele energievoorziening moedwillig kapotmaken en verruilen voor onbetrouwbare, weersafhankelijke elektriciteitsopwekking middels windturbines en zonnepanelen? Deelt u de mening dat als je in Nederland ergens vooral niet op kunt vertrouwen, dat dit het weer is... en uiteraard de klimaatwaanzin van het kabinet?
Het kabinet streeft ernaar om in 2030 de broeikasgassen in Nederland met 49% te reduceren ten opzichte van 1990. Dit doel is tevens in de Klimaatwet vastgelegd, als stap op weg naar 95% reductie in 2050.
Het is mogelijk om de transitie te maken naar een duurzame energievoorziening met behoud van leveringszekerheid van elektriciteit. Belangrijk daarbij zijn de ontwikkeling van opslag, vraagsturing en het realiseren van CO2-vrij regelbaar vermogen. TenneT monitort de leveringszekerheid van elektriciteit in Nederland en deze is volgens de meest recente monitor momenteel op orde.
Wat is uw reactie op de waarschuwingen van Tennet dat door het sluiten van de kolencentrales het regelbare vermogen verdwijnt, dat zonne- en windenergie grote uitdagingen voor de leveringszekerheid oplevert en dat niet uitgesloten kan worden dat bij een tekort aan elektriciteit bedrijven of complete regio’s moeten worden afgeschakeld?2
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het te absurd voor woorden is dat onze solide energie-infrastructuur vanuit klimaathysterie wordt ingewisseld voor een onbetrouwbaar systeem met afschakelingen?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom voeren de betrokken ministeries gesprekken met stichting Urgenda (een of andere duurzaamheidsorganisatie) over potentieel te nemen klimaatmaatregelen? Bent u ertoe bereid de lieden van Urgenda mede te delen dat ze naar de maan kunnen lopen?
Nee, het kabinet spreekt met veel organisaties, waaronder ook Urgenda. Het kabinet werkt op dit moment aan een pakket met aanvullende maatregelen om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het Urgenda-vonnis. Ik zal de Kamer op korte termijn informeren over de resultaten hiervan.
Bent u er tevens toe bereid om nu eindelijk met alle zinloze, geldverspillende klimaatwaanzin te stoppen, het nationale Klimaatakkoord in de gaskachel te gooien en uit het Klimaatakkoord van Parijs te stappen?
Nee, ik ben hier niet toe bereid. Met de Overeenkomst van Parijs hebben 195 landen ervoor getekend om de temperatuurstijging tot ruim onder de 2 graden Celsius te beperken, en daarbij te streven naar een beperking van de opwarming tot maximaal 1,5 graad Celsius. Ik zie het als onze plicht om er alles aan te doen om deze doelstelling te halen. We geven hier op nationaal niveau invulling aan door te streven naar 49% CO2-reductie in 2030 in Nederland. Dit doen we met de samenleving via een nationaal klimaatakkoord waarin doelstellingen voor de langere termijn zijn vastgelegd.