De ramp die biomassa heet |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De ecologische ramp achter biomassa – Hoe in Estland de biodiversiteit wordt geofferd op het altaar van ons klimaatbeleid»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er ten behoeve van uw eigen klimaatwaanzin in onder andere Estland bossen compleet worden kaalgekapt om vervolgens in Nederlandse biomassacentrales te verbranden? Doet het u wat of vindt u het allemaal wel prima?
Ik herken het beeld niet dat hele bossen gekapt worden voor de productie van houtpellets die in Nederland worden gebruikt. Alle houtpellets die in Nederland met subsidie worden gebruikt, moeten voldoen aan strenge duurzaamheidscriteria. Bedrijven worden gecontroleerd of zij de duurzaamheidscriteria ook naleven. Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat er in Nederland biomassa met subsidie gebruikt wordt die niet aan de duurzaamheidscriteria voldoet.
Wanneer gaat u – samen met het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) dat onlangs nog een wegkijkend rapport over biomassa publiceerde – naar bijvoorbeeld Estland om daar te aanschouwen welke vernietigende gevolgen uw klimaathysterie heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het doel van klimaatbeleid, waaronder biomassa, nog altijd CO2-reductie is? Hoe kunt u dan fanatiek voorstander van biomassa zijn, waarbij netto méér CO2 uit de schoorsteen komt dan bij kolen en gas?2 Deelt u de conclusie dat uw klimaatbeleid van tegenstrijdigheden aan elkaar hangt?
Biomassa kan klimaatneutraal zijn als concept van een kringloop waar in de groeifase CO2 uit de lucht wordt opgenomen, waarna diezelfde hoeveelheid CO2 weer vrijkomt bij de energieopwekking. Het uitgangspunt van het kabinet is dat alleen duurzame biomassa werkelijk bijdraagt aan het tegengaan van klimaatverandering.
Hoe kunt u, met uw volle verstand, het vernietigen en verbranden van bossen «duurzaam» en «klimaatneutraal» noemen? Deelt u de conclusie dat biomassa en de rest van de klimaatgekte één grote rampzalige, geldverslindende farce is?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kunt u het in ’s hemelsnaam een goed idee vinden om de komende jaren maar liefst 14 miljard euro aan subsidies beschikbaar te stellen voor de waanzin die biomassa heet? Deelt u de conclusie dat deze klimaatsubsidies de «houtkoorts» juist hebben aangewakkerd?
Nee, ik deel deze conclusie niet. De subsidies zorgen er juist voor dat houtstromen die voorheen achterbleven in het bos, en bij verrotting tot CO2-uitstoot leidden, nu nuttig benut worden.
Hoe kan het dat het kabinet enerzijds, vanwege een niet-bestaand stikstofprobleem, miljarden beschikbaar stelt voor «natuurherstel en -behoud», terwijl datzelfde kabinet elders ter wereld met vele miljarden bossen compleet laat kaalkappen omdat dat goed zou zijn voor het klimaat?
Het is van groot belang dat er in Nederland en wereldwijd meer bos kan groeien. Dat is nodig voor de biodiversiteit, natuurbehoud en het tegengaan van klimaatverandering. Dat kan samengaan met het gebruik van houtige biomassa voor energietoepassingen en de circulaire economie, zolang er sprake is van duurzame biomassa en ingezet wordt op zo beperkt en hoogwaardig mogelijk gebruik. Daar richt het kabinet zich op.
Deelt u de mening dat de klimaatellende met de dag weerzinwekkender en geldverslindender wordt? Bent u ertoe bereid onmiddellijk volledig te stoppen met biomassa en elke andere vorm van klimaatbeleid en hier geen cent meer aan uit te geven?
Nee, ik deel deze mening niet en ik ben hier niet toe bereid.
Het bericht dat garnalenvissers veel meer mogen vissen in beschermde natuurgebieden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Garnalenvissers mogen veel meer vissen in Natura-2000-gebieden»?1
Ja.
Waarom is het besluit om de visuren voor garnalenvissers in Natura 2000-gebieden te verhogen niet met de Kamer gedeeld? Kunt u het besluit alsnog met de Kamer delen?
De beide beslissingen op bezwaar zijn vindbaar via:
Over het informeren van de Kamer over (onder andere) deze recente besluiten ga ik in mijn antwoord op vraag 3 nader in.
Waarom zijn de schriftelijke vragen van het lid Wassenberg over dit onderwerp van 20 februari 2020 nog altijd niet beantwoord?2
De beantwoording van deze vragen en mijn voornemen tot het uitdoen van een brief aan uw Kamer liep parallel met de behandeling van de toen al lopende bezwaarprocedures. De beantwoording van die vragen vroeg op ambtelijk niveau om voldoende afstemming met de diverse betrokken partijen. Daarom is het niet mogelijk gebleken hierop binnen de gestelde termijn te reageren. De beslissingen op bezwaar en de daarop volgende meerdere sets van aanvullende vragen hebben vervolgens geleid tot de keuze om de informatie, over onder andere de visuren, en de beantwoording van de vragen in één brief aan uw Kamer op te nemen, om een zo integraal mogelijk beeld te kunnen geven.
Klopt het dat u in plaats van te handhaven heeft besloten de bestaande vergunningen te verruimen zodat op de gebruikelijke intensieve wijze gevist kan blijven worden?
Nee. Binnen de beslissingen op bezwaar is erkend dat de eerdere berekeningen vanuit de NVWA niet volledig waren en de feitelijke visserij-omvang van het ijkjaar 2015 daarmee ook niet volledig weergaf.
Erkent u dat de garnalenvisserij in de Waddenzee en de Noordzeekustzone de zeebodem beschadigt, veel bijvangst oplevert en een belangrijke voedselbron voor veel vissen en vogels aantast, en dat in de meest kwetsbare en waardevolle natuurgebieden van Nederland? Zo ja, hoe rechtvaardigt u dat de impact verder wordt vergroot door meer visuren toe te staan? Zo nee, waarom niet?
De huidige vergunde omvang en intensiteit van garnalenvisserij in onder andere de Natura 2000-gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone is toelaatbaar geacht vanuit de vereisten van de Wet natuurbescherming. In de aan de Wnb-vergunningen ten grondslag liggende overwegingen is die argumentatie inhoudelijk weergegeven. Er is met inachtneming van de gestelde vergunningvoorschriften geen sprake van een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken beide Natura 2000-gebieden.
Kunt u de stand van zaken rond de Visserij in Beschermde Gebieden (VIBEG)- en VisWadconvenanten toelichten?
De beide convenanten VIBEG en VisWad zijn in uitvoering. Samen met de andere convenantspartijen werkt LNV aan het behalen van de gestelde doelen. We hebben een aantal stappen gezet in de verduurzaming van de garnalenvloot en werken op verschillende fronten aan de implementatie van de diverse afspraken.
Het realiseren van de gestelde doelen maakt deel uit van de thans lopende evaluatie. Op basis van deze evaluatie wordt in overleg met de andere convenantspartijen vastgesteld welke betekenis daaraan gegeven moet worden. Ik wil daar nu niet inhoudelijk op vooruitlopen.
Is de toegezegde evaluatie van het VIBEG-convenant inmiddels afgerond? Zo ja, kunt u de uitkomsten daarvan met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De evaluatie is in april jl. gestart. Het evaluatieonderzoek wordt binnenkort afgerond. De eindrapportage zal ik met uw Kamer delen.
Klopt het dat het doel om de gewenste halvering van de garnalenvisserij-impact te realiseren voor 2020 niet is gehaald? Zo ja, erkent u dat dit betekent dat u conform de afspraak een groter gebied voor de visserij dient af te sluiten? Wanneer bent u van plan deze afspraak na te komen?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Klopt het dat het toegezegde blackbox monitoringssysteem inclusief een controle- en handhavingsmechanisme er nog niet is, en dat u met de normering van het systeem pas in november 2019 van start bent gegaan, twee jaar na het sluiten van het akkoord? Hoe is dit mogelijk?
Een black box voor het vaststellen van plaatsbepaling en visserij-activiteit in de relevante beschermde Natura 2000-gebieden is vanaf 2017 in gebruik op de schepen. In de praktijk is gebleken dat er regelmatig onnauwkeurige liergegevens werden verstrekt aan de toezichthouders. Dit werd geweten aan problemen met de liersensoren van de black box. Naar aanleiding hiervan heeft de auditdienst van de NVWA een audit uitgevoerd naar het functioneren van de black boxen. De auditrapportage is eind februari 2019 opgeleverd. De uitkomst gaf aanleiding om, medio 2019, een technisch verbetertraject te starten dat moet uitmonden in een «NEN-norm» voor de black box.
Klopt het dat de uitkoopregeling garnalenvergunningen voor de Waddenzee onvoldoende aanvragen heeft opgeleverd? Zo ja, hoe bent u dan van plan het doel om te komen tot een reductie van het aantal vergunningen te realiseren?3
Het aantal inschrijvingen voor de tenderregeling heeft de limiet van minimaal 10 aanvragers niet bereikt. Het Waddenfonds werkt aan een hernieuwde en bijgestelde openstelling zodat dit jaar alsnog een succesvolle openstelling van de tender kan worden bereikt.
Deelt u de mening dat het door de sector niet nakomen van afspraken binnen de gestelde termijn en het uitblijven van een effectief handhavings- en controlemechanisme ervoor heeft gezorgd dat de natuur de dupe is geworden? Wat zegt dit over de effectiviteit van een dergelijk natuurconvenant?
De bescherming van belangrijke natuurwaarden tegen de effecten van de diverse visserijen waarop het convenant betrekking heeft, is geborgd via de Wnb-vergunning. Daarop wordt ook gericht publiek toezicht en handhaving uitgeoefend. Dat is de basis. Daarbovenop heb ik met diverse visserijsectoren in convenanten afspraken gemaakt over een extra verduurzaming van hun activiteiten. Ik zou graag zien dat de extra natuurwinst die we met elkaar in die bestuurlijke akkoorden nastreven, sneller wordt gerealiseerd. De evaluatie van het VIBEG-convenant zal ons leren of en hoe het effectiever kan.
Deelt u de mening dat natuurbescherming en de huidige intensieve garnalenvisserij niet samengaan?
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven, kan deze visserij uitgevoerd worden binnen de kaders van de vigerende vergunningen op grond van de Wet natuurbescherming.
Deelt u de mening dat het volledig afsluiten van kwetsbare en onmisbare natuurgebieden als de Noordzeekustzone en de Waddenzee de beste manier is om ervoor te zorgen dat de natuur niet verder verslechtert en de kans krijgt om te herstellen?
Binnen de kaders van de vergunning op grond van de Wet natuurbescherming kan bepaalde visserij plaatsvinden in deze beide natuurgebieden. Ecologisch is er geen aanleiding om de beide gebieden in hun totaliteit af te sluiten voor menselijk medegebruik. Dit is ook niet het uitgangspunt in de beide Natura 2000-beheerplannen.
Het bericht ‘Zorgen om luchtvervuiling in Brabant en Limburg: 'Wat als er een tweede golf komt en het aantal doden hier weer hoger ligt?’ |
|
Henk van Gerven , Frank Futselaar |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zorgen om luchtvervuiling in Brabant en Limburg: «Wat als er een tweede golf komt en het aantal doden hier weer hoger ligt?»?»1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat inwoners van Limburg en Brabant bovenmatig bezorgd zijn over een heropleving van COVID-19, met name in hun directe woonomgeving die zwaar is getroffen door de pandemie?
Ik kan mij voorstellen dat bewoners in zwaar getroffen regio’s, zoals Limburg en Noord-Brabant, bezorgd zijn over een heropleving van COVID-19. Door de maatregelen op advies van de experts stapsgewijs en gecontroleerd te versoepelen, maar ook door het testen en bron- en contactonderzoek wordt getracht een tweede golf van het virus te voorkomen.
Kunt u aangeven hoe lang het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bij benadering bezig zal zijn met het door u aangekondigde onderzoek naar de eventuele relatie tussen luchtkwaliteit, veehouderij en gevoeligheid van mensen voor COVID-19?2
Zoals ik in mijn brief «COVID-19 en mogelijke relatie met dieren» van 22 april jongstleden (Kamerstuk 28 286, nr. 1088) heb aangegeven, is het RIVM gevraagd een verkenning uit te voeren naar de onderzoeksmogelijkheden aangaande de relatie luchtkwaliteit, veehouderijen en COVID-19. Dit betreft een complex vraagstuk. Ik ben met het RIVM in gesprek over de onderzoeksmogelijkheden. Nadat deze in kaart zijn gebracht zullen mijn collega’s van I&W en VWS en ikzelf besluiten of en zo ja, welke onderzoeken we willen uitzetten bij het RIVM. Daarbij worden de regionale partijen zoals de provincie Noord-Brabant en de GGD betrokken. Uw Kamer wordt daarover geïnformeerd.
Welke mogelijkheden ziet u om in afwachting van de resultaten van dit onderzoek te starten met het verbeteren van de luchtkwaliteit, bijvoorbeeld door te beginnen met het inkrimpen van de veestapel in de meest veedichte gebieden?
Het is bekend dat luchtverontreiniging in het algemeen kan leiden tot een verhoogd risico op ziekte en sterfte. Daarom heeft het verbeteren van de luchtkwaliteit ten behoeve van de gezondheid de volle aandacht. Met het Schone Lucht Akkoord (hierna: SLA) zet het kabinet samen met decentrale overheden zich in om voor alle inwoners van Nederland de luchtkwaliteit te verbeteren zodat de gezondheidsschade door luchtverontreiniging minder wordt. Binnen het SLA wordt ingezet op de belangrijkste bronnen van luchtverontreiniging voor de impact op gezondheid zoals verkeer, landbouw, houtstook en industrie.
De maatregelen in het kader van de stikstofaanpak, de verduurzaming van de veehouderij (middels stalinnovaties) en het Klimaatakkoord zullen eveneens bijdragen aan de verbetering van de luchtkwaliteit.
Bent u bereid om de Kamer te informeren over de resultaten van tot op heden uitgevoerde internationale onderzoeken naar de relatie tussen luchtkwaliteit en risico’s op besmetting met COVID-19 en de effecten op medische schade daardoor?
Zoals de Staatssecretaris van I&W heeft aangegeven in haar brief van 4 mei jongstleden in antwoord op de vragen van het lid Van Esch (PvdD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2667) zal uw Kamer geïnformeerd worden over welk onderzoek er in internationaal verband (Multi-Country Multi-City Collaborative Research Network) uitgevoerd zal worden naar de relatie tussen luchtkwaliteit en COVID-19.
Is het uitgesloten dat mensen die werken in een nertsenfokkerij besmet kunnen raken door met het coronavirus besmette nertsen?
Nee. Er zijn tot op heden op 25 locaties een besmetting met SARS-CoV-2 bij nertsen aangetroffen. Op twee locaties is naar alle waarschijnlijkheid SARS-CoV-2 overgegaan van nerts naar mens. Op beide locaties heeft de infectie waarschijnlijk plaatsgevonden toen nog niet bekend was dat nertsen op dit bedrijf besmet waren en er nog geen persoonlijke beschermingsmiddelen werden gebruikt. Inmiddels is het gebruik van niet medische mondkapjes en gezichtsschermen op alle nertsenbedrijven verplicht. Daarnaast zal de NVWA het toezicht op de naleving van de maatregelen ter voorkoming van infectie van nertsen met SARS-CoV-2 intensiveren. Naast het traceringsonderzoek dat door de NVWA en GGD wordt gedaan zal de Faculteit Diergeneeskunde de komende tijd op alle besmette bedrijven nog uitgebreider onderzoek doen om introductieroutes te achterhalen.
Wat is de medische stand van zaken met betrekking tot de overdracht van het COVID-19 virus?
Het SARS-CoV-2-virus verspreidt zich vooral via druppels in de lucht en mogelijk via oppervlaktes. De stuwende kracht achter de uitbraak van COVID-19 is de mens-op-mens overdracht. Daarnaast zijn er nertsenbedrijven positief getest voor SARS-CoV-2, waarbij het aannemelijk is dat de nertsen via verzorgers besmet zijn geraakt. Zoals ik in het antwoord op vraag 6 heb aangegeven, hebben er naar alle waarschijnlijkheid vervolgens ook enkele besmettingen van nerts op mens plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat de bedrijfsactiviteiten van de nertsenhouderijen waar SARS-CoV-2 aangetroffen is bij dieren versneld afgebouwd dienen te worden in aanloop naar het verbod op pelsdierhouderij, gezien de omstandigheden in het gebied en de mogelijke risico’s tot besmetting van andere nertsenhouderijen en het aldaar werkzame personeel?
Besmette nertsenbedrijven worden geruimd. Zoals ik in mijn brief «Reactie op aangenomen moties over COVID-19 gerelateerd aan slachthuizen en de nertsenhouderij» van 1 juli jongstleden (Kamerstuk 28 286, nr. 1120) heb aangegeven, onderzoek ik of en zo ja hoe een stoppersregeling kan worden vormgegeven waarmee deze bedrijven op korte termijn vrijwillig hun bedrijfsvoering kunnen beëindigen. Het kabinet is voornemens om in augustus aanstaande een besluit te nemen over de stoppersregeling en de Kamer daarover te informeren.
Een brand bij de RWE centrale in de Eemshaven |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat er op zaterdag een grote brand is uitgebroken bij de RWE-centrale in de Eemshaven?1
Ja.
Is het juist dat de brand woedde in de aanvoerinstallatie van houtsnippers en dus in het gedeelte van de centrale waarin biomassa wordt verwerkt?
Kunt u al meer informatie delen over de oorzaak van de brand die zou zijn ontstaan bij het lossen van houtsnippers? Zo nee, waarom niet?
Had deze brand niet voorkomen moeten worden door veiligheidsvoorzieningen in de los- of transportinstallatie en/of door het veiligheidsbeleid voor de hele centrale?
Bent u bereid om de eigenaar van de centrale, de brandweer en andere deskundigen te laten onderzoeken hoe herhaling kan worden voorkomen?
Wordt er naast de oorzaak van de brand ook onderzocht of er sprake is van het tekortschieten van veiligheidsvoorzieningen en/of beleid en of er onverantwoorde risico’s worden genomen tijdens de bij- en meestook van biomassa in deze kolencentrale? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover te informeren en indien nodig en mogelijk additionele stappen te zetten zodat dit type gevaarlijke situaties zo veel als mogelijk voorkomen wordt?
Voor zover mij bekend omvat het onderzoek alle aspecten. Op basis van de conclusies van het onderzoek en eventuele aanbevelingen is het aan het bevoegd gezag om te beoordelen of er aanleiding is om aanpassingen te doen, binnen de geldende wet- en regelgeving.
Het bericht dat de Koning ten onrechte subsidie ontvangt voor Kroondomein het Loo |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Koning krijgt ten onrechte subsidie voor Het Loo»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in de subsidiebeschikking voor het Kroondomein, nu in handen van Zembla, staat dat de Koning niet de gebruikelijke 1 hectare mag afsluiten ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer maar een gebied ter grootte van 7.200 hectare? Zo nee, hoe luidt dan de uitzonderingsgrond? Zo ja, hoe rechtvaardigt u de uitzonderingsgrond en hoe verhoudt zich deze regeling tot die voor andere eigenaren en/of gebruikers van Natuurschoonwet (NSW)-landgoederen? Kunt u de betreffende subsidiebeschikking met de Kamer delen?
Op grond van de geldende wet- en regelgeving is de Minister van LNV bevoegd om bij activiteiten van of namens een lid van het Koninklijk Huis bevoegdheden van gedeputeerde staten of provinciale staten uit te oefenen. Dit is historisch verklaarbaar vanuit de ministeriële verantwoordelijkheid voor het handelen van leden van het Koninklijk huis. Op grond van art. 2 lid 1, onderdeel g, van de Kaderwet EZ-subsidies (zoals die ten tijde van het besluit gold) kon de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken subsidie verstrekken op het gebied van natuurbeheer. Dat is ook de basis om voor het Kroondomein op aanvraag subsidie te verlenen om de terreinen in stand te kunnen houden en de aanwezige natuurwaarden te beschermen of uit te breiden. Deze bevoegdheid ligt thans bij de Minister van LNV.
De bevoegdheid tot verlening van de subsidie is beleidsmatig ingevuld door zo veel mogelijk analoge toepassing van de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2016 (hierna: SVNL Gelderland 2016). De subsidie bestaat voor de periode 2016–2021 uit een agrarisch gedeelte, gericht op de bevordering van natuur en landschap binnen agrarische percelen, en een natuurgedeelte. Vóór 2016 waren er verschillende regelingen voor verschillende natuurbeschermingsdoeleinden, waarvoor het Kroondomein individuele aanvragen moest doen. Om deze situatie te stroomlijnen en versimpelen, is gekozen voor een lump-sum aanvraag.
Het doel van de betreffende subsidie is primair het beheer en onderhoud van de natuur met het oog op de instandhoudingsdoelen. Voorwaarden als het beschermingsregime, certificeringseisen, beschikbare bedragen voor het beheer en monitoringsverplichtingen zijn naar analogie van de SVNL Gelderland 2016 toegepast. Op het gebied van openstelling is deze regeling niet gevolgd. In de subsidiebeschikking wordt ruimte gelaten om een groter gebied af te sluiten dan 1 hectare, indien dit in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Kroondrager wordt geacht. Het Kroondomein valt niet onder de Natuurschoonwet 1928.
Bent u bereid een gedetailleerd overzicht te geven van alle correspondentie die in de afgelopen 20 jaar heeft plaatsgevonden tussen de regering en leden van het Koninklijk Huis over de subsidie en openstelling van het Kroondomein, in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur en in het kader van de «bestendiging van een lijn die al decennia wordt ingezet» blijkens een verklaring van het Ministerie van LNV? Zo nee, waarom niet?
Correspondentie tussen leden van het Koninklijk Huis en ministers over de subsidie en openstelling van het Kroondomein is mij niet bekend. Voor overige correspondentie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 19 van de vragen van het lid Wassenberg (2020Z10214).
Deelt u de mening van emeritus hoogleraar notarieel recht Martin Jan van Mourik, die spreekt over «juridische belazerij»? Zo nee, kunt u gedetailleerd uiteenzetten waarom u meent dat de verleende subsidie op de juiste gronden is verstrekt? Zo ja, bent u bereid de subsidie terug te vorderen?
Nee. De subsidie is rechtmatig en zorgvuldig verstrekt, en ik zie dan ook geen enkele grond om tot terugvordering over te gaan. Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening van hoogleraar staats- en bestuursrecht Wim Voermans dat de vrijstellingen een deugdelijke onderbouwing missen en dat de voorkeursbehandeling van de Koning in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur? Zo nee, kunt u gedetailleerd onderbouwen in welk opzicht u meent dat er wel sprake is van een deugdelijke onderbouwing en behoorlijk bestuur? Zo ja, bent u bereid de subsidie op die gronden met terugwerkende kracht terug te vorderen en voor welke periode?
Nee. Zie hiervoor het antwoord op de vragen 2 en 4.
Deelt u de mening van professor Voermans dat er geen andere verklaring voor de constructie te bedenken is dan dat « het staatshoofd ongestoord wil kunnen jagen»? Zo nee, waarom niet en kunt u een gedetailleerde andere verklaring geven? Zo ja, bent u bereid de constructie per direct te herzien, zodat het Kroondomein vanaf 15 september 2020 opengesteld zal blijven voor het publiek, temeer daar het Kroondomein sinds 1958 publiek bezit is?
Nee. Zoals in antwoord op vraag 2 is aangegeven, dient de gedeeltelijke openstelling van delen van het gebied om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Kroondrager te kunnen waarborgen. Het beheer van het Kroondomein, waaronder ook de openstelling valt, is, binnen de grenzen van de wet, aan de Kroondrager.
Is het waar de op de website www.koninklijkhuis.nl een verklaring heeft gestaan dat de drijfjacht op wilde zwijnen als « niet effectief» kan worden beschouwd en dat de koninklijke familie om die reden, vooruitlopend op een wettelijk verbod daarop, vrijwillig stopte met de drijfjacht? Zo nee, hoe luidde dan de verklaring op genoemde website? Zo ja, vindt er geen enkele vorm van bewegingsjacht plaats in het Kroondomein, dus naast drijfjacht ook geen drukjacht, bersjacht, riegeljacht of enige vorm waarbij wilde zwijnen in de richting van de hofjagers gedreven worden?
Het faunabeheer wordt uitgevoerd door faunabeheerders van het Departement Faunabeheer of door houders van een jachtakte onder toezicht van het Departement Faunabeheer. Het faunabeheer vindt plaats binnen de grenzen van de geldende wet- en regelgeving. Er vindt geen jacht plaats in de strikte zin van die term, namelijk op de vijf jachtsoorten (konijn, haas, houtduif, wilde eend of fazant). Wel vindt er beheer van de populaties groot wild plaats (wild zwijn, ree, edelhert en damhert), om die populaties in evenwicht te houden met de draagkracht van het gebied. Hiervoor wordt alleen gebruik gemaakt van bersjacht (sluipend benaderen van het wild) of aanzitjacht (op dezelfde plek wachten tot het wild zich vertoont) en niet van drukjacht, riegeljacht of enige andere vorm waarbij dieren worden opgejaagd, noch gebeurt dit in groepen. Ten aanzien van de vragen over teksten die op de website www.koninklijkhuis.nl zouden hebben gestaan, verwijs ik naar het antwoord dat mijn ambtsvoorganger hierop heeft gegeven in 2007 (Kamerstuk 2007–2008, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 779).
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van de delen van het Kroondomein die jaarrond zijn opengesteld en de delen die dat niet zijn, en kunt u aangeven op welke momenten die delen zijn gesloten voor het publiek en om welke reden?
Van het eigenlijke Kroondomein is ongeveer 1.300 hectare het hele jaar door toegankelijk voor het publiek. Het gebied dat jaarlijks van 15 september tot en met 25 december niet opengesteld is, beslaat ongeveer 5.000 hectare. De overige 400 hectare bestaat uit landbouwgronden.
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van alle overheidssubsidies die aan de beheerders of gebruikers van het Kroondomein worden verstrekt, vergezeld van een gedetailleerde kaart op welk deel van het gebied de subsidies betrekking hebben en de reden van de subsidie?
Hiervoor verwijs ik u naar de bijgevoegde beschikking2. In de subsidiebeschikking staat een gedetailleerd overzicht van de verschillende toegekende subsidieonderdelen.
Deelt u de mening dat subsidieregelingen moeten worden uitgevoerd zonder aanzien des persoons, en dat voor de Koning dus geen andere maatstaven mogen worden gehanteerd dan voor anderen? Zo nee, waarom niet en kunt u specifiek zijn in uw verklaring daarvoor? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u een einde maken aan deze ongelijke behandeling?
Voor het Kroondomein worden dezelfde eisen gesteld aan het natuurbeheer, tegen eenzelfde vergoeding als aan vergelijkbare natuurgebieden die onder de SVNL Gelderland 2016 vallen. Voor de niet jaarrond opengestelde gebieden wordt geen openstellingssubsidie verstrekt. In het antwoord op vraag 2 staat omschreven waarom in de subsidie aan het Kroondomein op het punt van de openstelling wordt afgeweken van de generieke voorwaarden zoals deze in de SVNL Gelderland 2016 worden toegepast. De huidige subsidie loopt door tot en met 31 december 2021. Mocht er sprake zijn van een nieuwe aanvraag, dan zal ik de Kamer voorafgaande aan de eventuele toekenning van een nieuwe subsidie informeren.
Bevestigt u dat u de Koning bij de verstrekking van de NSW-openstellingssubsidie anders behandeld heeft dan andere grondeigenaren? Zo ja, bent u bereid tot het afgeven van een verklaring en een terugvordering van alle ten onrechte verleende subsidies? Zo nee, waarom niet?
Het Kroondomein valt niet onder de Natuurschoonwet 1928; het doet geen beroep op de fiscale faciliteiten van die wet en de specifieke voorwaarden die daaraan worden gesteld zijn dus niet van toepassing. De natuurbeheersubsidie is rechtmatig en zorgvuldig verstrekt; ik zie dan ook geen enkele grond om tot terugvordering over te gaan.
Bent u bereid de motie van het lid Arissen (Kamerstuk 33 576, nr. 123), waarin de Kamer verzoekt het Kroondomein jaarrond open te stellen, met onmiddellijke ingang uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals geconcludeerd in reactie op de motie Arissen (Kamerstuk 33 576, nr. 133), is er voor het kabinet geen grond om invloed uit te oefenen op specifieke keuzes die in het kader van het beheer van het eigenlijke Kroondomein zijn gemaakt. Ik zie geen aanleiding om deze conclusie te herzien.
Een mogelijke uitzondering voor Nord Stream 2 op de Gasrichtlijn |
|
Bram van Ojik (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er volgens analisten mogelijk ruimte is voor Nord Stream 2 om een uitzondering op de toepassingen van de EU Gasrichtlijn te krijgen?1
Ja.
Klopt het dat de deadline voor het verschaffen van een definitief oordeel hierover van de Duitse Bundesnetzagentur 24 mei 2020 is? Zo nee, welke datum is er voor deze deadline beoogd?2
Ja. Inmiddels heeft het Duitse Bundesnetzagentur op 15 mei jl. besloten om afwijzend te beslissen op het verzoek van Nord Stream 2 om te mogen afwijken van bepalingen uit de EU Gasrichtlijn.3
Klopt het dat u input heeft geleverd voor een mogelijke uitzondering voor Nord Stream 2 op de toepassingen van de EU Gasrichtlijn?3Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke input heeft u daarbij precies geleverd? Adviseert deze inzet positief of negatief voor het verlenen van een uitzondering op de toepassingen van de EU Gasrichtlijn? Wordt deze inzet (uiteindelijk) openbaar gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben door Bundesnetzagentur geconsulteerd over het door Nord Stream 2 ingediende verzoek om te mogen afwijken van bepalingen uit de EU Gasrichtlijn. In mijn reactie aan Bundesnetzagentur heb ik mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken aangegeven dat het niet aan Nederland is om te beoordelen of de EU-regelgeving voldoende basis biedt voor het verlenen van de door Nord Stream 2 gevraagde afwijking. Nederland gaat er van uit dat Bundesnetzagentur tot een zorgvuldig afgewogen oordeel komt.
Met deze beantwoording is mijn inzet openbaar. Verder heeft Bundesnetzagentur laten weten dat de in de consultatie ontvangen reacties openbaar worden gemaakt tenzij indieners hebben aangegeven daar bezwaar tegen te hebben.
Wat is uw oordeel over de voorgenomen houding van Nord Stream 2 om zich te beraden op «verdere actie» om de EU Gasrichtlijn te omzeilen als hen geen uitzondering wordt toegekend?4 Welke mogelijkheden heeft Nord Stream 2 hierna überhaupt nog over om de EU Gasrichtlijn te omzeilen? Bent u bereid zich openlijk te verzetten tegen verdere pogingen van Nord Stream 2 om de Gasrichtlijn te omzeilen? Zo nee, waarom niet?
Het staat eenieder vrij om zich te verweren tegen besluitvorming die voortvloeit uit EU-wetgeving die onwelgevallig wordt gevonden met inachtneming van de daarvoor geldende regels en procedures. Het staat Nord Stream 2 daarom vrij om bezwaar aan te tekenen tegen het besluit van Bundesnetzagentur om de gevraagde afwijking niet te verlenen. Ik zie geen reden om mij daar tegen te verzetten.
Als het gaat om de vraag welke mogelijkheden Nord Stream 2 heeft om niet onder de werking van de EU Gasrichtlijn te vallen, verwijs ik naar het beroep dat Nord Stream 2 afgelopen jaar bij het Europese Hof van Justitie heeft ingesteld om de wijziging van deze richtlijn nietig te verklaren en naar de door Nord Stream 2 opgestarte arbitrageprocedure onder het Energy Charter Treaty. In algemene zin is het waarschijnlijk dat Nord Stream 2 alle opties onderzoekt om niet onder de werking van de EU Gasrichtlijn te hoeven vallen of om daaraan te voldoen (ook in de media zijn opties genoemd6). Op welke (combinatie van) opties Nord Stream 2 inzet is in eerste instantie een vraag voor Nord Stream 2, waarbij geldt dat deze in lijn zal moeten zijn met EU-regelgeving.
Overigens heeft het Europese Hof op 20 mei jl. besloten het voornoemde beroep van Nord Stream 2 tegen de wijziging van de richtlijn niet-ontvankelijk te verklaren.
Wat is uw appreciatie van de Strategische Monitor van het The Hague Centre for Strategic Studies dat een grotere dreiging voor Nederlandse en Europese energiebelangen in termen van afhankelijkheid en veiligheid detecteert?5 Deelt u de mening dat energieveiligheid en vermindering van energieafhankelijkheid grote belangen zijn voor Nederland en de EU? Kunt u toelichten op welke wijze discussie hierover in de EU en NAVO verloopt en welke positie Nederland daarbij inneemt? Bent u bereid extra maatregelen te treffen die vermindering van energieafhankelijkheid en vergroting van energieveiligheid beogen?
Wat betreft de Strategische Monitor van het The Hague Centre for Strategic Studies deel ik graag mijn appreciatie. Bij energie-afhankelijkheid gaat het vaak vooral om pijpleiding-gas, omdat de import daarvan door de EU toeneemt (doordat de Europese gasproductie daalt vanwege onder meer de wens van het kabinet om de gaswinning uit het Groningenveld zo snel als mogelijk is te beëindigen) en er, in vergelijking met olie dat met name via tankers wordt aangevoerd, minder flexibiliteit is om snel van leverancier te wisselen. De inzet van het kabinet is daarom gericht op een sterke, goed functionerende interne Europese markt en diversificatie van bronnen, leveranciers en aanvoerroutes. Concrete resultaten hiervan zijn onder meer de mogelijkheden om door het bi-directioneel maken van pijpleidingen gas binnen de EU ook van west naar oost te transporteren en de aanleg van nieuwe LNG-terminals in de EU. Hierdoor is de gasleveringszekerheid in vooral de Oost-Europese landen de afgelopen jaren toegenomen. Daarnaast zien we de laatste jaren ook een sterke toename van LNG in West-Europa, dit mede als gevolg van het sterk gestegen aanbod vanuit de Verenigde Staten. Overigens geldt bij energie-afhankelijkheid dat deze wederzijds is: met haar goed betalende afnemers is de EU voor energieleveranciers een markt die men niet graag kwijtraakt.
Wat betreft energieveiligheid noemt de Strategische Monitor onder meer geopolitieke spanningen naar aanleiding van het Nord Stream 2 pijpleiding-project. Het kabinet ziet Nord Stream 2 als een commercieel project, maar geeft zich rekenschap van de geopolitieke aspecten. Mede daarom is in EU-verband vol, en met succes, ingezet op een nieuwe gastransitovereenkomst tussen Rusland en Oekraïne, die afgelopen december is bereikt. In algemene zin is de Nederlandse inzet, onder meer in EU-verband, erop gericht om geopolitieke spanningen, ook in het kader van Nord Stream 2, zoveel mogelijk te voorkomen en te mitigeren.
Energieveiligheid en vermindering van energieafhankelijkheid (namelijk door diversificatie van bronnen, leveranciers en aanvoerroutes) zijn van groot belang voor Nederland en de EU. De EU-inzet is daarop ook onverminderd gericht en daarom zie ik niet direct de noodzaak voor extra maatregelen om de energieafhankelijkheid te verminderen. Hierbij is het goed te noemen dat het bedrijven zijn die in energie handelen, overheden hebben eerst en vooral een faciliterende rol, zoals het er voor zorgen dat de markt zijn werk kan doen.
Wat betreft de NAVO geldt dat energieveiligheid een belangrijke rol speelt, waarbij er drie pijlers te onderscheiden zijn: vergroten van het strategisch bewustzijn, beschermen van de kritieke energie-infrastructuur en vergroten van energie-efficiëntie van de strijdkrachten. Afgelopen november hebben de NAVO-ministers van Buitenlandse Zaken hierover aanbevelingen goedgekeurd, die nader worden uitgewerkt.
Tenslotte: de Europese energietransitie zal leiden tot minder vraag naar fossiele brandstoffen, waardoor de afhankelijkheid van (importen van) fossiele brandstoffen op termijn sterk zal gaan afnemen. De implementatie van de Europese Green Deal heeft daarom een directe relatie met de vermindering van energieafhankelijkheid.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 24 mei 2020?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het rapport ‘The burning question’ van Tearfund en overige berichtgeving over het verbranden van plastic afval in ontwikkelingslanden en de verantwoordelijkheid van multinationals die dit plastic produceren. |
|
Joël Voordewind (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «The Burning question» van de organisatie Tearfund1 en overige berichtgeving over het verbranden van plastic afval in ontwikkelingslanden door onder andere NOS2, Nederlands Dagblad3 en The Guardian?4
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusies uit bovengenoemd rapport over de impact die het verbranden van het plastic afval heeft op het klimaat en de gezondheid van de inwoners van landen waarnaar het plastic wordt geëxporteerd dat door vier grote consumentenmerken (Coca-Cola, PepsiCo, Nestlé en Unilever) wordt geproduceerd? Deelt u deze conclusies? Kunt u uw antwoord toelichten?
De schadelijke gevolgen van (plastic) afval in het milieu voor biodiversiteit en klimaat zijn belangrijke redenen om in te zetten op de transitie naar een circulaire economie, hier in Nederland, in Europa en in de rest van de wereld. Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen de risico’s voor mens en milieu, zoals de schadelijke gevolgen van plastics, in hun waardeketen in kaart brengen en deze risico’s aanpakken en voorkomen. De verantwoordelijkheid voor de (ongecontroleerde) verbranding van plastic afval in ontwikkelingslanden ligt niet alleen bij de genoemde verpakkende bedrijven. Overheden hebben ook een rol in het creëren van een adequate infrastructuur voor afvalverwerking. Bij gebrek aan een dergelijke infrastructuur hebben consumenten geen duurzaam handelingsperspectief.
Wat is uw reactie op de oproep door Tearfund om bedrijven het aantal plastic producten te laten rapporteren, te verminderen, te recyclen en veilig te verwerken? In hoeverre zal aan deze oproep gehoor gegeven worden door afspraken en maatregelen die volgen uit het Plastic Pact en de Europese Green Deal?
Ik kan mij vinden in de aanbeveling van Tearfund om meer aandacht te besteden aan de mogelijkheden voor bedrijven om te investeren in reductie en hergebruik, eventueel ondersteund door (nationale) hergebruiksdoelstellingen, naast publieke en private investeringen in recycling om te voorkomen dat plastic afval verbrand, gestort of geëxporteerd wordt. Meer transparantie in de product- en materiaalstromen is hierbij zeker welkom. Ook marktprikkels die stimuleren om meer en beter te recyclen en opnieuw te gebruiken helpen daarbij, onder meer door stelsels van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. Dit is het beleid waar ik voor sta en dat ook in lijn is met de Europese Green Deal en het Europese Actieplan Circulaire Economie. Naast het verbeteren van regelgeving zet ik in op het bevorderen van innovatie in partnerschap tussen bedrijven, kennisinstellingen, NGO’s en de overheid. Daar zijn het Plastic Pact NL en het Europees Plastic Pact en de New Plastics Economy Global Commitment goede voorbeelden van. Met de in het nationaal en Europees Pact opgenomen ambitieuze doelen wordt richting gegeven aan innovaties en worden bedrijven aangemoedigd om te innoveren en investeren in betere recycleerbaarheid, minder onnodig gebruik en meer hergebruik, en tot slot meer recycling en toepassing van het recyclaat. De inzet van Nederland is om snel tot concrete resultaten te komen, onder meer via werkgroepen binnen deze pacten en om succesvolle innovaties te delen met private en publieke partners. Deze pacten zijn weliswaar vrijwillig maar niet vrijblijvend. Partijen hebben daarom afgesproken om jaarlijks in het kader van de monitoring te rapporteren over acties, resultaten en de impact daarvan. Hiermee kan de voortgang worden gemeten en kunnen achterblijvers geïnspireerd worden goede praktijken over te nemen.
Bent u bereid om in contacten met de partnerlanden te bezien hoe het gebruik van plastic tegengegaan kan worden?
Plastics horen niet in het milieu. Met verbranding worden grondstoffen verspild en onnodig broeikasgassen uitgestoten. In mijn contacten met partnerlanden in Europa en daarbuiten richt ik mij op het tegengaan van onnodig gebruik en op meer hergebruik van plastic. De plastic kringloop moet en kan gesloten worden. Kennis en innovaties kunnen gedeeld, opgeschaald en verspreid worden. Daarbij maak ik ook gebruik van het «Platform for Accelerating the Circular Economy» (PACE) en het daaruit voortgevloeide initiatief van het «Global Plastic Action Partnership» (GPAP).
Bent u bereid om te onderzoeken of de onderzochte landen kunnen worden ondersteund in het recyclen van plastic afval met de kennis en kunde die hiermee in Nederland is opgedaan? Zo nee, waarom niet?
Ik span mij samen met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) in om onder meer via de ambassades en de Stichting Holland Circular Hotspot (HCH) de Nederlandse expertise te delen in landen waar de wil en inzet aanwezig is om de plastic kringloop te sluiten en waarbij wij Nederlandse bedrijven in positie kunnen brengen om hun innovaties in het buitenland te verwaarden. In Nigeria en Senegal zijn in 2020 bij de ambassades 2020 pilottrajecten gestart om met het bestaande instrumentarium meer bij te dragen aan de transitie naar een circulaire economie. Verder verbind ik Nederlandse initiatieven aan die van anderen in de eerdergenoemde netwerken als PACE en GPAP en sluit Nederland aan bij de ambities die de Europese Commissie in de Green Deal en het nieuwe Actieplan Circulaire Economie heeft opgenomen om een leidende rol in de wereld te willen spelen, onder meer met de Global Circular Economy Alliance.
Bent u bereid om ontwikkelingsorganisaties die zich inzetten voor afvalverwerking in lokale contexten te ondersteunen, zij het financieel of materieel, in navolging van de Britse DFID die € 6,8 miljoen heeft gealloceerd voor afvalverwerking in ontwikkelingslanden? Zo ja, hoe dan, zo nee, waarom niet?
Voor projecten gericht op afvalverwerking wordt het financieringsinstrumentarium voor BHOS ingezet, zoals de Private Sector Development Toolkit (PSD), het Dutch Green Growth Fund (DGGF) en Develop2Build. Via deze instrumenten worden projecten gefinancierd die bijdragen aan het verbeteren van de infrastructuur voor afvalverwerking in onder andere Indonesië en Tanzania.
In 2019 was de oproep van het SBIR Innovatiefonds gericht op het vinden van circulaire innovaties voor snelgroeiende steden in ontwikkelingslanden. Via dit fonds worden 5 ondernemers ondersteund om de haalbaarheid te onderzoeken van innovaties die bijdragen aan de plasticproblematiek in Ivoorkust, Senegal, Marokko en Ghana.
Nederland is met Denemarken verder een van de drijvende krachten en financiers achter «P4G» (Partnering for Green Growth and the Global Goals 2030), een internationaal initiatief dat beoogt via publiek-private partnerschappen in ontwikkelingslanden business cases op te schalen rond de SDG’s en de doelstellingen van het akkoord van Parijs. Verschillende van deze partnerschappen richten zich op plastics en de verwerking daarvan, onder andere in Kenia, Indonesië en Zuid-Afrika.
Bent u bereid maatregelen te treffen die de export van plastic afval uit Nederland tot een minimum beperken? Bent u bereid maatregelen te treffen die waarborgen dat de export van eventueel resterend plastic afval alleen gebeurt naar landen waar een geschikte afvalverwerkingscapaciteit aanwezig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn brief van 9 oktober jl.5 heb aangegeven, vindt het kabinet het exporteren van moeilijk te recyclen (plastic) afval naar landen buiten de EU niet wenselijk. Vorig jaar hebben meer dan 180 landen waaronder Nederland tijdens het COP14 van het Verdrag van Bazel een voorstel aangenomen om verscherpte administratieve eisen te stellen aan transport van plastic afval vanuit de OESO-landen naar niet-OESO-landen. Dit betekent dat vanaf 1 januari 2021 alleen nog eenvoudig te recyclen plastic afval vanuit de EU naar niet-OESO-landen mag worden geëxporteerd. Daarnaast heeft Nederland tijdens de G20 over circulaire economie en plastic zwerfafval de problemen rond de export aan de orde gesteld en ook bij mijn collega-bewindslieden in Europa heb ik aandacht gevraagd voor de noodzaak om tot een toename van de recyclingcapaciteit in Europa te komen.
Klopt het dat in Nederland enkele miljoenen tonnen recylebaar plastic afval verbrand wordt? Om hoeveel plastic afval gaat het precies? Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat de recyclingcapaciteit voor plastic afval op dit moment onderbenut wordt? Heeft u inzicht in de (financiële) afwegingen van de gemeenten om te kiezen voor verbranding van afval in plaats van recycling van afval? Bent u bereid een verbrandingsverbod in te voeren per 2022? Kunt u uw antwoorden toelichten?
In Nederland wordt jaarlijks circa 2.000 kton plastic op de markt gebracht, circa 1.700 kton (= 1,7 miljoen kg) afgedankte plastics wordt vervolgens aangeboden voor verbranding of recycling. In Nederland wordt een relatief hoog percentage plastics gerecycled in vergelijking met andere landen, maar een toenemende vraag naar recyclaat en dus de mogelijkheid om een verdere verschuiving van plastic verbranding naar recycling tot stand te brengen, is nodig om de kringloop te sluiten. De plastic recyclingcapaciteit wordt immers niet zozeer onderbenut, maar de afzet van het recyclaat stagneert als gevolg van de lage olieprijzen en vraaguitval bij de industrie (zoals de automotive).
Het is daarom belangrijk om op korte en lange termijn vast te houden aan gestelde doelstellingen en minimumnormen en standaarden voor afvalverwerking zoals genoemd in het Landelijk Afvalbeheerplan, het activiteitenbesluit, het Besluit beheer verpakkingen en vrijwillige afspraken zoals in het Plastic Pact NL. De recycling van plastics wordt gestimuleerd door middel van verschillende wettelijke normen en verwerkingsstandaarden. Voor gescheiden ingezameld en recyclebaar afval geldt de minimumstandaard recycling. Deze normen en standaarden gelden ook in tijden van crises en bieden de recyclingmarkt zekerheid. Alleen in het geval van een calamiteit kan een bevoegd gezag een tijdelijke uitzondering op deze minimumstandaard toestaan, zoals ook beschreven in de calamiteitenpassage van het LAP. De COVID-19-crisis voldoet aan de definitie van een calamiteit zoals bedoeld in het LAP. Dat heb ik aan gemeenten en andere betrokkenen in het afvalbeheer laten weten. De uitzonderingen worden overigens per geval beoordeeld en het ministerie dient hierover te worden geïnformeerd. In 2020 moeten producenten van verpakte producten er zorg voor dragen dat 50% van de kunststof verpakkingen voor recycling wordt aangeboden. Deze norm blijft ondanks corona van kracht en daarmee wordt de recycling van plastic verpakkingsafval op de kortere termijn gewaarborgd.
Ik voer een verkenning uit naar een verbod op het verbranden van recyclebaar afval. De verkenning zal moeten uitwijzen op welke manier een dergelijk verbod al dan niet tot stand zou kunnen komen. Ik zal uw Kamer te zijner tijd informeren over de resultaten van deze verkenning. Zoals aangekondigd in mijn brief dd. 17 april jl. aan uw Kamer6, zal ik de komende tijd met bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuurlijke partners de stappen richting 2050 in beeld brengen om te komen tot een toekomstbestendig afvalbeheersysteem richting een circulaire economie.
Het toezicht en de handhaving van de energiebesparingsplicht. |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het verkennend onderzoek «Onderzoeksrapport Adromi – Toezicht & handhaving Energiebesparingsplicht» dat in opdracht van de Rekenkamercommissie Wassenaar, Voorschoten, Oegstgeest en Leidschendam-Voorburg (RKC-WVOLV) is uitgevoerd?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de omgevingsdiensten van de WVOLV-gemeenten de energiebesparingsplicht van bedrijven en instellingen onvoldoende handhaven, en dat bedrijven met de huidige bezoekfrequenties gemiddeld slechts eens per 15 à 20 jaar gecontroleerd worden op het voldoen aan de energiebesparingsplicht?
Allereerst hecht ik eraan om te noemen dat gemeenten gaan over hun eigen omgevingsdiensten en dat gemeenteraden hun college kunnen bevragen of aanspreken op rekenkamerrapporten van de door hen ingestelde rekenkamers.
Met de introductie van de informatieplicht en de extra inzet op het onderwerp energiebesparing zijn veel bevoegde gezagen, brancheverenigingen en bedrijven actief aan de slag gegaan met energiebesparing. Ik verwacht daarom dat ook de gemeenten Wassenaar, Voorschoten, Oegstgeest en Leidschendam-Voorburg dit onderwerp actief oppakken.
Bent u het met de onderzoekers eens dat bedrijven in ieder geval eenmaal binnen de terugverdienperiode van vijf jaar gecontroleerd zouden moeten worden om de effectiviteit van energiebesparingsmaatregelen beter in kaart te brengen? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet? Zo ja, hoe wilt u er in de praktijk voor zorgen dat dit daadwerkelijk gebeurt?
Omdat de decentrale overheid bevoegd gezag is voor de toezicht en handhaving van de energiebesparingsplicht, wordt er geen centrale registratie bijgehouden.
Er bestaan logischerwijs verschillen tussen hoe gemeenten en omgevingsdiensten toezicht houden en handhaven. Een van de redenen voor het introduceren van de informatieplicht was ook het verbeteren van toezicht en handhaving door het decentrale bevoegd gezag.
Een logische frequentie voor periodieke bedrijfscontrole zou de vierjaarlijkse informatieplichtronde zijn. De door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) aangebrachte rubricering van de informatieplichtrapportages maakt informatie-gestuurd toezicht mogelijk. Niet elk bedrijf hoeft daarom daadwerkelijk fysiek bezocht te worden.
Ik heb eind 2019 extra capaciteit beschikbaar gesteld in het kader van de uitvoering van het Urgenda-vonnis. In de brief aan uw Kamer van 24 april 2020 (Kamerstuk 32 813, nr. 496) heb ik bovendien aangegeven dat ik opnieuw € 5 miljoen beschikbaar stel voor deze maatregel «versterkte uitvoering energiebesparings- en informatieplicht».2 Aan de hand van een vastgestelde «menukaart» met onder andere gevelcontroles, bedrijfsbezoeken en administratieve activiteiten, kunnen bevoegde gezagen opnieuw extra capaciteit aanvragen voor de periode 2020 en 2021. Overigens biedt deze ondersteuning inzicht in wat er additioneel aan toezicht en handhavingsactiviteiten gepland en uitgevoerd wordt. Rijkswaterstaat/Kenniscentrum InfoMil publiceert per gemeente deze gegevens online: https://vue.databank.nl/dashboard.
Hoe verhoudt het gebrek aan handhaving binnen de WVOLV-gemeenten zich tot de handhaving in andere Nederlandse gemeenten? Kunt u dit aan de hand van cijfers nader toelichten, of bent u bereid nader te onderzoeken of dit probleem zich ook binnen andere gemeenten voordoet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het feit dat hercontroles (in lijn met de landelijke leidraad handhavingsacties) na overtredingen ontbreken en dat WVOLV-gemeenten geen concrete doelstellingen voor energiebesparing binnen bedrijven en instellingen in hun agenda hebben opgenomen?
Hoe gemeenten, die bevoegd gezag zijn op dit punt, omgaan met hercontroles, is aan hen. Het Rijk ziet hercontroles als een effectief middel om energiebesparing te realiseren. Ik ben dan ook van plan hercontroles toe te voegen aan de genoemde menukaart van de maatregel «versterkte uitvoering energiebesparings- en informatieplicht». Deze capaciteit is echter additioneel. Gemeenten moeten zelf aan de slag met deze bestaande wettelijke taak.
Bent u het met de onderzoekers eens dat dergelijke hercontroles de implementatie van energiemaatregelen aanzienlijk kan versnellen en dat het verloop van de energietransitie daardoor beter in kaart kan worden gebracht? Zo nee, kunt u nader toelichten waarom niet? Zo ja, hoe wilt u ervoor zorgen dat deze hercontroles daadwerkelijk worden doorgevoerd?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de visie van de onderzoekers dat energiecontroles doelgerichter en efficiënter kunnen worden doorgevoerd als gemeenten concrete energiedoelstellingen voor bedrijven en instellingen opstellen? Deelt u dat dit de uitvoerende taak van de omgevingsdiensten en de controlerende taak van de gemeenteraden ook concreter en makkelijker uitvoerbaar maakt? Zo nee, kunt u uw antwoord nader toelichten? Zo ja, hoe wilt u gemeenten stimuleren om dit in de praktijk te realiseren?
De energiebesparingsdoelstellingen zijn vastgelegd in het Energieakkoord en de energiebesparingsplicht is wettelijk vastgelegd. Deze verplichting is concreet uitgewerkt met sectorspecifieke Erkende Maatregelenlijsten en de rapportage in het kader van de informatieplicht. Het uitoefenen van toezicht en handhaving op deze wettelijke taak kan door gemeenten en gemeenteraden met deze uitwerking effectief opgepakt worden. De omgevingsdienst voert toezicht uit in opdracht van de gemeente. Het is aan gemeenten om of zelf aan de slag te gaan of de omgevingsdienst structureel de opdracht te geven toezicht bij bedrijven uit te oefenen.
Ik stimuleer gemeenten energiebesparing voortvarend op te pakken. Naast de genoemde maatregel «versterkte uitvoering energiebesparings- en informatieplicht» heb ik drie brieven verstuurd naar de colleges van burgemeester en wethouders om hen te informeren over de informatie- en energiebesparingsplicht. In mijn brief van februari 2020 heb ik aan elk college in Nederland gemeld hoeveel bedrijfsvestigingen in de betreffende gemeente gerapporteerd hebben, hoeveel daarvan op grond van de rapportage extra toezicht vergen en hoe zich dat tot landelijke gemiddelden verhoudt. Ik heb hen tevens gewezen op de mogelijkheden voor extra ondersteuning bij het toezicht op energiebesparing en de colleges opgeroepen om werk te maken van energiebesparing bij bedrijven en instellingen. Het is nu aan de gemeenten en de gemeenteraden om aandacht aan de uitvoering van deze wettelijke taak te geven.
U noemt verder de coronacrisis. Momenteel wordt ambtelijk verkend wat het effect is (van de gevolgen) van de COVID-19-uitbraak op het klimaat- en energiebeleid en op welke manier eventuele herstelmaatregelen de vergroening van de economie kunnen bevorderen. Het streven is om de Tweede Kamer hierover voor de zomer nader te informeren.
Bent u bereid over de hele linie het toezicht op en handhaving van de Energiebesparingsplicht te versterken en tevens te onderzoeken of het mogelijk is om goede naleving van de plicht te koppelen aan de steunmaatregelen in het kader van de coronacrisis? Bijvoorbeeld door gedeeltelijke terugbetaling van deze steun te eisen als een bedrijf overduidelijk nalatig is geweest bij het naleven van de energiebesparingsplicht?
Zie antwoord vraag 7.
Zonnepanelen op water. |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geen zonnepanelen op water in natuurgebieden»?1
Ja.
Bent u bekend met de signalen uit het bericht, namelijk dat decentrale overheden en energieproducenten met het oog op de energietransitie regelmatig overwegen om zonnepanelen op water te plaatsen? Kunt u een inschatting geven op hoeveel locaties dit aan de orde is?
In de Regionale Energie Strategieën (RESsen) zal er naar verwachting nader inzicht worden gegeven in toekomstige locaties voor zonnepanelen. Op basis van de SDE+ beschikkingen is er gedeeltelijk zicht op de ontwikkeling van zonneprojecten op water tot nu toe. In de beschikkingen werd tot 2018 geen onderscheid gemaakt tussen drijvende zonneprojecten op water en zonneprojecten op land, dus voor deze periode kan ik enkel een schatting aanleveren, naar schatting zijn er een tiental drijvende zonneprojecten beschikt tot 2018. In de SDE+ najaarsronde van 2018 zijn er in totaal 6 drijvende zonneprojecten beschikt, in de voorjaarsronde van 2019 waren dat er in totaal 7. De drijvende zonneprojecten betreffen met name bassins en zandwinningsplassen Het bevoegd gezag neemt bij de vergunningverlening ook de ecologische impact mee in de afweging.
Klopt het dat er nog maar weinig bekend is over de effecten van zonnepanelen op water op het onderwaterleven en op de biodiversiteit, zoals wanneer leefgebieden voor beschermde en bedreigde watervogels dreigen te verdwijnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in mijn beantwoording van de motie Dik-Faber over de zonneladder (Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 34 682, nr. 29) wordt via de Topsector Energie bezien in hoeverre er meer onderzoek nodig is naar ecologische effecten van zon op land en water. Op dit moment wordt het project «Ecologisch meetadvies voor zon op water» uitgevoerd door Deltares in opdracht van TKI Urban Energy (Topsector Energie) en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Hierin wordt gekeken naar de effecten van drijvende zonneparken op de biodiversiteit en waterkwaliteit. Dit project omvat een literatuuronderzoek naar de huidige stand van de kennis op dit gebied, en daarnaast een meetadvies hoe ecologisch onderzoek zou moeten worden uitgevoerd om de ontbrekende kennis te ontwikkelen. Naar verwachting is het eindrapport deze zomer gereed.
Er is naast generieke kennis ook behoefte aan kennisontwikkeling over de ecologische effecten van zonnepanelen op specifieke wateren. Daarom wordt o.a. onderzocht of er een pilot uitgevoerd kan worden in het IJsselmeergebied, met als doel kennis op te doen over de effecten op het ecosysteem.
Wat vindt u ervan dat er voor «zon op water»-projecten zelfs wordt gekeken naar Natura2000-gebieden zoals het IJsselmeer?
Ik wil hierbij verwijzen naar de beantwoording van de motie Dik-Faber (Kamerstuk 32 813, nr. 29) waarin het kabinet aangeeft dat natuurgebieden niet als zodanig worden uitgesloten voor zon-PV projecten mits projecten binnen de huidige kaders kunnen worden ingepast. Voor de huidige kaders voor projecten in natuurgebieden is het vigerende natuur(vergunningen)beleid bepalend. Tevens verwijs ik naar de recente energieverkenning die is uitgevoerd in het kader van de Agenda IJsselmeergebied 20502 waarbij ook aandacht is geschonken aan ecologische aspecten, en naar de motie Siennot/Mulder (Kamerstuk 32 813, nr. 427) waarin de regering wordt opgeroepen om in overleg met betrokken stakeholders een onderzoek in te stellen naar de effecten van drijvende zonnepanelen op de natuur, en om in navolging van het onderzoek samen met decentrale overheden, het bedrijfsleven en natuurorganisaties een routekaart op te stellen met kansen en risico’s van zonne-energie op water in Nederland. Deze motie voer ik momenteel uit.
Is in kaart gebracht wat de effecten zijn van zonnepanelen op water voor de visserij? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Ontwerp Nationale Omgevingsvisie is ingegaan op de relatie tussen de Energietransitie en het nationaal belang van de visserij. Dit betreft met name windprojecten op de Noordzee. In opdracht van de Sportvisserij Nederland is op 7 maart 2019 de notitie «Drijvende zonneparken. Vissen, sportvisserij en ecologie» gepresenteerd. De notitie beschrijft dat drijvende zonneparken zowel knelpunten als kansen bieden voor de sportvisserij. Het is per locatie afhankelijk wat deze knelpunten en kansen daadwerkelijk zijn.
Rijkswateren hebben over het algemeen verschillende functies. Sommige Rijkswateren, zoals bijvoorbeeld het IJsselmeer, hebben ook een functie voor de beroepsvisserij.
Voor elk ruimtelijk project, dus ook voor het ontwikkelen van drijvende zonnevelden, vindt een belangenafweging plaats waarbij gekeken wordt naar effecten op andere functies. De belangenafweging vindt plaats in een participatieproces. In het participatieproces wordt geborgd dat ook het belang van visserij zorgvuldig wordt meegewogen.
Deelt u de mening dat op wateren, waar natuur, visserij en recreatie de schaarse ruimte al moeten delen, het plaatsen van zonnepanelen voorkomen dient te worden?
Nee, deze mening deel ik niet persé. Zoals ook al aangegeven in bovengenoemde beantwoording van de motie Dik-Faber is het kabinet van mening dat de decentrale invulling van het ruimtelijk beleid van groot belang is voor de regio’s om zelf af te wegen waar en op welke wijze de benodigde hernieuwbare elektriciteit op een zorgvuldige wijze en met oog voor het landschap, landbouwkundige en natuurwaarden kan worden ingepast. Zij zijn immers als beste in staat om te bepalen hoe deze inpassing past in het toekomstperspectief voor het eigen gebied. Tevens is in het Klimaatakkoord afgesproken dat bij de energietransitie ook het Rijksareaal kan worden ingezet. Het Rijksareaal omvat ook water.
Hoe kijkt u aan tegen de ontwikkeling van «zon op water» in het licht van de zonneladder, waarin staat dat daken, gevels en de bebouwde kom de voorkeur verdienen voor het plaatsen van zonnepanelen? Klopt het dat er op dit moment slechts een gering percentage van het potentieel op daken en gevels benut wordt voor zonnepanelen?
De voorkeursvolgorde kan ook toegepast worden op deze ontwikkeling, waarbij zorgvuldig moet worden afgewogen waar en hoe zon-PV ruimtelijk wordt ingepast. In de beantwoording op de motie Dik-Faber heeft het kabinet aangegeven hoe het de toepassing van zonnepanelen op daken en gevels verder wil stimuleren.
Bent u bereid om in het Nationaal Programma Regionale Energiestrategie (RES) via www.regionale-energiestrategie.nl aandacht te besteden aan de zonneladder en onwenselijkheid van zon op water?
In het kader van het RES-proces monitoren Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen op welke wijze deze voorkeursvolgorde is toegepast en wat de effecten zijn op landschap, natuur en landbouw. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4 acht ik zon op water niet bij voorbaat onwenselijk.
Kunt u bevestigen dat de nationale zonneladder leidend is binnen de RES’en? Op welke wijze wordt de toepassing van de zonneladder geborgd? Op welke wijze wordt het subsidie-instrumentarium gericht op de voorkeursvolgorde uit de zonneladder?
Voor de toepassing van de zonneladder binnen de RES verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 6 en 7. Bij de beantwoording van de motie Dik-Faber over de zonneladder heeft het kabinet aangegeven dat het met een breed scala aan instrumenten financiële stimulansen geeft om dakgebonden toepassing van zon-PV te bevorderen. Het gaat hierbij zowel om de saldering, postcoderoos, SDE+, SDE++ en EIA.
Bent u bereid om in de zonneladder op te nemen dat «water» ook onder natuur valt en daarmee zoveel mogelijk ontzien dient te worden?
«Water» is geen categorie in de zonneladder. Met de voorkeursvolgorde voor zon-PV zet het kabinet erop in dat natuur zoveel mogelijk wordt ontzien door zorgvuldig potentiële locaties af te wegen. Of deze natuur op land of op water is, is daarbij van ondergeschikt belang. Kortom: ook natuurgebieden op water dienen zoveel mogelijk te worden ontzien. Maar deze worden zoals ik al bij het antwoord op vraag 4 aangaf niet op voorhand uitgesloten.
Deelt u de mening dat het oplossen van de klimaatcrisis niet ten koste mag gaan van (nog meer) biodiversiteitsverlies? Op welke wijze wilt u hiervoor zorgdragen?
In algemene zin deel ik deze mening. Het is de uitdaging om bij maatregelen in het kader van het klimaatbeleid de biodiversiteitontwikkeling een positief effect te geven. Om die reden wordt bij het doen van onderzoek naar ecologische effecten van zonnepanelen in het IJsselmeergebied ook naar potentieel positieve effecten op de ecologie gekeken. In het klimaatbeleid wordt hier op verschillende manieren rekening mee gehouden. Overigens wijst onderzoek uit dat er diverse mogelijkheden zijn om bij zonnepanelen op water constructies aan te brengen die de biodiversiteit in stand kunnen houden of bevorderen. Hierbij hebben zon PV-systemen die het water niet volledig afdekken van licht en lucht, ecologisch gezien de voorkeur.
Het bericht ‘Warme zomer op komst, met veel droogte’ |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Warme zomer op komst, met veel droogte»?1
Ik ben bekend met de berichten dat er een hete en droge zomer voorspeld wordt.
Deelt u de mening dat de aanpak van hittestress bij dieren tijdens transporten met urgentie opgepakt dient te worden nu de temperaturen weer stijgen?
Ik deel deze mening. Het voorkomen van welzijnsproblemen bij diertransporten bij extreme warme temperaturen heeft altijd mijn aandacht en de voorbereidingen op de komende zomer zijn getroffen.
Kunt u de Kamer voorzien van een update over de voortgang van de aanpassing van de sectorprotocollen ten aanzien van extreme temperaturen, zoals door u toegezegd in de beantwoording van het schriftelijk overleg over het rapport «Op de bres tegen hittestress» van de Dierenbescherming en Eyes on Animals?2
De geplande bijeenkomst in oktober 2019 is niet doorgegaan vanwege het uitblijven van aangepaste sectorprotocollen. Door de Coronacrisis zijn de overleggen over het nationaal plan tijdelijk opgeschort. Op 13 en 20 mei heeft mijn departement bijeenkomsten georganiseerd waarbij het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen en de bijbehorende sectorprotocollen aan de orde kwamen. Het nationaal plan en de bijbehorende sectorprotocollen zijn inmiddels geactualiseerd en op 17 juni op de website van de NVWA geplaatst.3 De sectorprotocollen van Vee en Logistiek Nederland en Transport en Logistiek Nederland, en die van de Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV) zijn aangescherpt. Op 23 juni jl. is ook het protocol van de Sectorraad Paarden aangepast. Ik verwijs uw Kamer voor de inhoud van de aanscherpingen naar het nationaal plan en de brief die ik u gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen toestuur.
Hebben de geplande overleggen over de sectorprotocollen van oktober 2019 plaatsgevonden en zijn de voorstellen voor aangepaste protocollen reeds door alle sectorpartijen aangeleverd? Zo ja, bent u bereid om de Kamer te informeren over de inhoud van de sectorvoorstellen. Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van het voornemen, zoals aangegeven in de beantwoording van het eerder aangehaalde schriftelijk overleg, om u in te zetten voor aansluiting van de pluimveesector bij het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen?
De pluimveesector is niet aangesloten bij het nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen omdat zij problemen voorzien als de transporten van slachtpluimvee stilgelegd moeten worden bij temperaturen vanaf 35 graden. Met name de vleeskuikensector is dermate strak georganiseerd, dat er weinig speling mogelijk is voor de afvoer naar de slacht. Onverhoopt uitstel van het slachtmoment moet binnen een zo kort mogelijke termijn worden ingehaald, om welzijnsproblemen in de stallen te voorkomen. Dit maakt het huidige productiesysteem van de pluimveesector in Nederland erg kwetsbaar en zij zullen in de productieschakels moeten anticiperen op periodes van hitte in de zomer omdat het ook voor de pluimveesector niet meer is toegestaan om dieren te transporteren bij temperaturen boven de 35 graden. De NVWA heeft de afgelopen periode extra inzet gepleegd om aangepaste slachttijden voor de pluimveesector mogelijk te maken in periodes van extreme hitte.
Deelt u de mening dat bindende maatregelen noodzakelijk zijn, mocht de pluimveesector onvoldoende bereidheid tonen om te voldoen aan verbeteringen ten aanzien van transport van dieren bij extreme temperaturen?
De pluimveesector heeft een sectorprotocol opgesteld met maatregelen die genomen worden in periodes van hitte. Het ontbreken van een transportverbod (inclusief vangen en laden) vanaf een buitentemperatuur van 35 graden is een kwalijke tekortkoming. Zeker gezien het feit dat de aantallen dead on arrivalsin de slachthuizen voor vleeskuikens al vanaf 30 graden flink toenemen.
De Beleidsregel diertransport bij extreme temperaturen, waarmee het vervoer van dieren bij 35 graden of meer niet meer is toegestaan, geldt ook voor pluimvee. Omdat er ook onder deze temperatuur welzijnsproblemen kunnen ontstaan, voert de NVWA bij warme dagen extra controles uit op (pluim)veetransporten.
Voor hoeveel dieren in de Nederlandse veehouderij is het thans mogelijk om naar buiten te gaan om zo zelf te kunnen kiezen tussen een binnen- en buitenklimaat?
Over deze gegevens heb ik geen beschikking.
Ziet u mogelijkheid om voor meer diersoorten ruimte te creëren om naar buiten te gaan, in aanvulling op de geadviseerde weidegang voor melkvee?
De omstandigheden waaronder we dieren houden moeten passend zijn voor het dier. Voor koeien is grazen een natuurlijke behoefte waaraan alleen met weidegang tegemoet kan worden gekomen. Ook voor andere diersoorten kan een uitloop bijdragen aan het welzijn door de extra keuzemogelijkheid die dit de dieren biedt. Een buitenruimte kent ook nadelen, zoals een verhoogde blootstelling aan dierziekten en roofdieren. In het kader van de hitte wil ik hierbij opmerken dat het klimaat in stallen waarbij dieren over een uitloop beschikken, doorgaans juist moeilijker te reguleren is. Technische ventilatiesystemen zijn bedoeld om een goede kwaliteit van de omgeving van de dieren te bewerkstelligen en het klimaat zo constant mogelijk te houden. Stallen met natuurlijke ventilatie zijn wel minder gevoelig voor storingen.
Ziet u kansen het voornemen om te bezien of het slachttempo omlaag kan met als doel het dierenwelzijn beter te borgen, zoals aangekondigd tijdens de debatten over misstanden in slachthuizen, te combineren met het streven naar een lagere bezettingsgraad – zeker bij hoge temperaturen – van diertransporten?3
De criteria voor het verlagen van de bandsnelheid die ik aan het uitwerken ben in relatie tot dierenwelzijn en voedselveiligheid staan los van de beladingsgraad van diertransporten. Voor de beladingsgraad bestaan Europese normen, vastgelegd in de transportverordening. Daarin staat ook bepaald dat de belading varieert naar gelang de weersomstandigheden. In de sectorprotocollen onder het nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen is uitgewerkt dat er minder dieren geladen moeten worden bij hoge temperaturen.
Kunt u aangeven hoe de ambitie, zoals aangegeven in uw brief van 4 september 2019, om samen met slachthuizen, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Stichting Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) te onderzoeken in hoeverre het mogelijk is om gedurende hete periodes volledig over te schakelen op tropenroosters vordert en kunt u aangeven of een besluit hierover voor de zomerperiode van 2020 valt te verwachten?4
De NVWA heeft met de betreffende sectororganisaties, slachterijen en KDS overleg gehad over de verschillende wensen, mogelijkheden en consequenties van het aanpassen van keurings- en toezichtstijden gedurende periodes van grote hitte en over wanneer het nationaal plan extreme temperaturen van kracht kan zijn. Er zijn aangepaste planningsroosters opgesteld («tropenroosters») met de voorwaarden wanneer deze doorgevoerd kunnen worden, zowel voor pluimvee als roodvlees. Hierover worden momenteel gesprekken gevoerd met de medezeggenschap om de aangepaste werktijden bij hitte nog dit seizoen te kunnen hanteren. De uiteindelijke uitvoering van de aangepaste planningen blijft afhankelijk van voldoende beschikbaarheid van gekwalificeerde medewerkers, waarbij de extra gezondheidseisen die momenteel gelden als gevolg van de corona-pandemie onverhoopt capaciteitsproblemen zouden kunnen geven. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Kan de Kamer het door u toegezegde wetsvoorstel voor een verbod op transporten boven 35 graden Celsius voor komende zomer verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn bijgevoegde brief heb aangegeven treedt de Beleidsregel diertransport bij hoge temperaturen op donderdag 2 juli as. in werking.
Hoe kijkt u aan tegen de aanbeveling van de Dierenbescherming en Eyes on Animals om bij temperaturen boven 30 graden Celsius louter gebruik toe te staan van geklimatiseerde transportwagens?5
De inzet van uitsluitend klimaatgestuurde wagens met airconditioning bij hoge buitentemperaturen zou het dierenwelzijn ten goede komen. Op dit moment zijn er slechts enkele veewagens met zulke geavanceerde techniek. Dit betreft met name het vervoer van eendagskuikens.
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief zal de NVWA vanaf deze zomer certificering van transport langer dan 8 uur weigeren indien ergens onderweg de voorspelde temperatuur boven de 30 graden uit zal komen. Er kan een uitzondering gemaakt worden indien de aanvrager een geplande reis kan overleggen waarbij onderweg, op grond van de voorspelling, nergens de temperatuur van 30 graden zal worden overschreden (bijvoorbeeld door ’s nachts te rijden), óf het transport uitgevoerd wordt met vrachtwagens met actieve koeling van voldoende capaciteit. Na de zomer van 2020 evalueren de EU-lidstaten de diverse werkwijzen voor de 30-gradengrens.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de voortgang van uw ambitie om het staken van transporten over lange afstand bij temperaturen boven 30 graden Celsius te verwerken in EU-wetgeving, aangezien u in het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 15 juli 2019 aangaf dat u zich daar in Europees verband hard voor heeft gemaakt?6
Ik zet mij in Europees verband in voor duidelijkere normen in de EU transportverordening. De NVWA houdt dit jaar rekening met de oproep van de Commissie bij de certificering en evaluatie van dergelijke transporten en zal niet certificeren als de voorspelling van de temperatuur ergens onderweg boven de 30 graden uitkomt. Ik verwijs uw Kamer voor uitgebreidere informatie over mijn inzet naar bijgevoegde brief.
In hoeverre gooit de coronacrisis roet in het eten bij het aangaan van de geformuleerde ambities ten aanzien van diertransporten bij extreme temperaturen?
Deze ambities zijn onveranderd gebleven.
Levert de coronacrisis problemen op voor medewerkers van de NVWA voor wat betreft de inspectie en handhaving van transporten en slachthuizen?
Voedselproducerende bedrijven (inclusief slachterijen en dierenvervoer) zijn aangewezen als vitale sector in Nederland. De NVWA heeft de afgelopen periode door beperkte capaciteit als gevolg van de coronacrisis haar werkzaamheden moeten prioriteren. De keuringswerkzaamheden op de slachthuizen hebben hierbij prioriteit gekregen. Dat betekent dat de NVWA haar werkzaamheden in de slachthuizen blijft uitvoeren. Wel onder de voorwaarde dat NVWA-medewerkers hun werkzaamheden moeten kunnen doen volgens de RIVM-richtlijnen. De inspecties die plaatsvinden op diertransporten worden nu vooral risicogericht uitgevoerd, dat wil zeggen naar aanleiding van meldingen en aan de hand van aanwijzingen dat het dierenwelzijn in het geding is.
Wanneer kan de Kamer het advies van het Bureau Risicobeoordeling & Onderzoek (bureau) van de NVWA over een onderbouwde risicobeoordeling voor het welzijn van vleesvarkens en vleeskuikens tijdens transport bij extreme temperaturen tegemoetzien?
Het advies wordt zo snel mogelijk, maar uiterlijk over 9 weken, openbaar gemaakt.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe kan worden voorkomen dat met dieren gevulde vrachtwagens bij slachthuizen op warme dagen in lange rijen moeten wachten en zijn de slachthuizen bij machte om de dieren tijdens het wachten te verkoelen, bijvoorbeeld middels ventilatoren of sprinklerinstallaties?
In het kader van het Nationaal plan voor veetransporten bij extreme temperaturen wordt hier uitgebreid aandacht aan besteed en de betrokken sectoren spannen zich in om lange wachtrijen voor de slachthuizen te voorkomen. Sinds afgelopen jaren zetten steeds meer slachthuizen ventilatoren in, of nemen ze andere maatregelen zoals het afkoelen van het wegdek met water. Dit staat in de sectorprotocollen beschreven en wordt verder in detail uitgewerkt door de individuele slachthuizen. Ook bij de pluimveesector, die niet deelneemt aan het nationaal plan, zijn dergelijke maatregelen opgenomen in hun hitteplan. Diverse pluimveeslachthuizen maken gebruik van grote ventilatoren tijdens hete dagen.
Het toetsingsadvies van de commissie voor de milieueffectrapportage over A27/A12 ring Utrecht |
|
Rutger Schonis (D66), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het toetsingsadvies van de commissie voor de milieueffectrapportage over A27/A12 ring Utrecht van 9 april 2020?
Ja.
Leiden de aanvullende onderzoeken, die volgens de Commissie voor de milieueffectrapportage nodig zijn voor een goede beoordeling van het project A27/A12 Ring Utrecht, tot vertraging? Kunt u uitgebreid toelichten hoe de planning en het tijdspad voor de voortgang van het project eruit zien?
Het is mijn voornemen het Tracébesluit na de zomer in 2020 vast te stellen. De aangepaste actualisatie naar aanleiding van de onderzoeken leggen we vooraf aan de vaststelling opnieuw ter advies voor aan de Commissie m.e.r. De adviesvraag aan de commissie past daarom in dit tijdstraject.
Hoe worden actuele ontwikkelingen, zoals de afname van de verkeersvraag door de coronacrisis of de gewijzigde regels zoals het vervallen van de programmatische aanpak stikstof (PAS) en maatregelen (zoals het instellen van maatregelen zoals een maximumsnelheid van 100km/h), het autoluwe beleid van de gemeente Utrecht en de klimaatmaatregelen betrokken bij de verdere onderzoeken en onderbouwing van het project? Zijn de uitgangspunten van destijds (2014) nog steeds dezelfde? Zo ja, waarom en zo nee, wat is dan anders?
Voor het op te stellen Tracébesluit is het genomen Ontwerp Tracébesluit (2016) het uitgangspunt. In verband met het wegvallen van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) zal voor het aspect stikstofdepositie een projectspecifieke passende beoordeling worden opgesteld en ter inzage gelegd en mitigerende en eventueel compenserende maatregelen zullen in het besluit worden opgenomen. Een maximumsnelheid van 100 km/u op de A27 was al uitgangspunt binnen het Tracébesluit, maar het in maart genomen besluit betreffende de snelheidsverlaging zal uitgangspunt zijn bij het bepalen van de natuureffecten.
Bent u bekend met het rapport van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid «Trendprognose wegverkeer 2020–2025 met daarbij de mogelijke gevolgen van de coronacrisis»? Zo ja, als u de conclusies betrekt op de aannames en uitgangspunten van het voorkeursbesluit uit 2014, is dat dan nog steeds de beste keus? Waarom?
Ja, ik ben bekend met het betreffende rapport. Het KIM geeft aan dat er door de coronacrisis vertraging in de groei van het autoverkeer op zal treden, en dat we (mogelijk) pas in 2025 weer op het niveau van 2019 zitten. De maatregelen voor de Ring Utrecht zijn echter niet gericht op de aanpak van de korte termijn problematiek, maar om de aanpak van problemen die zich op de lange termijn voordoen. In het jaar 2019 dat het KIM als uitgangspunt neemt voor haar conclusies was al een jaar waar de knelpunten op het wegennet zich al volop manifesteerden. 2019 liet een toename in de files zien ten opzichte van 2018 met 14.2%. Nut en noodzaak van deze investering staat daarom wat mij betreft nog steeds overeind.
Waarom is niet voorzien dat op zes belangrijke punten essentiële informatie ontbreekt, zoals de Commissie constateert? Denkt u dat de uitkomsten van deze onderzoeken van invloed kunnen zijn op het Tracébesluit of de gekozen bouwtechnieken?
Ik heb de commissie m.e.r. gevraagd om advies op het concept van het deelrapport voor de beoogde bouwmethode van de MER-actualisatie. Deze informatie, beschikbaar gekomen uit de voorbereiding van de realisatie, was nog niet eerder met de commissie gedeeld. Op basis van de adviezen van de commissie wordt het MER (deel rapport bouwmethode) op de relevante onderwerpen aangevuld en de resultaten van geplande onderzoeken worden toegevoegd. De aangepaste actualisatie leggen we opnieuw ter advies voor aan de Commissie m.e.r. in aanloop naar vaststelling van het tracébesluit. Het geactualiseerde MER wordt samen met het vastgestelde tracébesluit ter visie gelegd. De bouwmethode wordt niet voorgeschreven aan toekomstige marktpartijen, waardoor tijdens de aanbesteding ruimte blijft voor optimalisaties.
Als vier van de vijf bouwtechnieken grote technische risico’s met zich meebrengen en niet uitvoerbaar zijn en de vijfde methode (met sterke bemaling) grote risico’s voor het milieu met zich meebrengt, moet dan niet opnieuw gekeken worden naar andere bouwtechnische of mogelijk andere verkeerstechnische oplossingen voor de verkeersafhandeling op dit traject? Zijn andere, niet eerder onderzochte opties denkbaar?
Elke bouwmethode kent haar eigen risicoprofiel. Op basis van de actuele kennis wordt de beoogde voorkeursmethode, met het laagste risicoprofiel (op techniek en omgeving) in de geactualiseerde MER beschreven. Andere verkeerstechnische oplossingen zijn in aanloop naar het vaststellen van de voorkeursvariant en het Ontwerp Tracébesluit onderzocht en afgevallen, vanwege tekort aan oplossend vermogen of deze bleken technisch niet maakbaar.
Neemt u het advies van de commissie over, om ook naar andere verkeerstechnische oplossingen te zoeken?
De commissie adviseert de randvoorwaarden en uitgangspunten (waaronder het verkeerskundig ontwerp) waarbinnen is gezocht naar een bouwmethode met een beheersbaar risicoprofiel en de wijzigingen hierin ten opzichte van 2016 toe te lichten. In het geactualiseerde MER en TB zullen deze randvoorwaarden en uitgangspunten worden beschreven. Alternatieve verkeerstechnische oplossingen zijn in aanloop naar het vaststellen van de voorkeursvariant en het Ontwerp Tracébesluit onderzocht en afgevallen, vanwege tekort aan oplossend vermogen of bleken technisch niet maakbaar.
Als de oplossing (voor de grote risico’s bij de methode met bemaling) ligt in mitigerende maatregelen (diepe schermwanden), waarom is het effect dáárvan dan zo summier toegelicht in het milieurapport?
Het deelrapport van het geactualiseerde MER wordt specifiek opgesteld voor de beoogde bouwmethode met diepe schermwand en bevat alle relevante aspecten. Mede op basis van de adviezen van de commissie wordt het MER op de relevante onderwerpen aangevuld en de resultaten van geplande onderzoeken worden toegevoegd.
Wie is in dit geval verantwoordelijk voor het afgeven van een natuurvergunning, de Provincie of het Rijk?
Als het gaat om Natura 2000 is het Tracébesluit tevens het toestemmingsbesluit in het kader van de Wet natuurbescherming en is de Minister van Infrastructuur en Waterstaat dus bevoegd gezag.
Als de stikstofemissies voor dit project gesaldeerd moeten worden, hoe gaat dit dan in zijn werk? Wie is hiervoor verantwoordelijk en ten koste van welke andere activiteit mag dit gaan?
In november heeft het kabinet besloten om de maximumsnelheid op autosnelwegen in beheer van het Rijk te verlagen en zo op korte termijn stikstofuitstoot te verminderen. Deze maatregel is opgenomen in het stikstofregistratiesysteem (SSRS). De maatregelen opgenomen in het SSRS bieden depositieruimte aan woningbouw- en 7 specifiek genoemde MIRT projecten. De aanpassing van de A27/A12 Ring Utrecht is een van deze 7 MIRT projecten. Indien de ruimte in het SSRS niet voldoende blijkt te zijn, worden aanvullende mogelijkheden van externe saldering onderzocht, bijvoorbeeld met de depositie van bedrijven die hun activiteiten geheel of gedeeltelijk willen beëindigen. Indien blijkt dat (mogelijke) effecten niet volledig gemitigeerd kunnen worden, zullen compenserende maatregelen worden getroffen.
Gaat u, naast het onderzoek van de geluidsproductie van de freesmachines, ook die van vrachtwagens op de natuur en de omwonenden onderzoeken? Hoe zou die geluidsbelasting voor de natuur kunnen worden gemitigeerd? En voor de omwonenden?
De effecten van geluid op natuur en omwonenden worden nader onderzocht. Hierbij wordt ook bekeken hoe eventuele effecten van geluid van de freesmachines op natuur kunnen worden gemitigeerd, bijvoorbeeld door het plaatsen van een tijdelijk geluidscherm. De resultaten van deze onderzoeken worden opgenomen in het definitieve MER. Eerder onderzoek naar de geluideffecten van het bouwverkeer met de aan- en afvoer van materialen laat zien dat de toename als gevolg hiervan, in verhouding tot de reeds aanwezige, bestaande verkeersintensiteiten leidt tot een beperkte toename van de geluidbelasting van circa 0,1 dB.
Klopt de aanname van de commissie dat voor de tijdelijke schermwand die permanent in de bodem blijft ca. 630.000 kuub beton nodig is? Bent u zich ervan bewust, dat dit meer beton is dan voor iconische bouwwerken als de Oosterscheldekering en de Zeelandbrug samen is gebruikt?
De schermwand bestaat uit cement-bentonietwanden en diepwanden. De totale hoeveelheid cement-bentonietmengsel en beton die benodigd is voor de realisatie van de schermwanden komt naar verwachting uit op 200.000 à 300.000 m3, afhankelijk onder andere van de exacte dikte van de wand. Daar tegenover staat een besparing, doordat o.a. de onderwaterbetonvloer die bij andere bouwmethoden zou worden gebruikt kan vervallen
In hoeverre wijkt de variant die in het milieurapport is beschreven af, van eerder met de Kamer besproken versies? In hoeverre leidt deze variant tot andere kosten(risico’s), bouwvertraging, risico’s voor de verkeersafwikkeling, tijdelijke of langdurige effecten op de doorstroming, geluid- en luchtkwaliteitsproblemen elders of de verkeersveiligheid ter plaatse of elders?
De onderzochte variant is een nadere uitwerking van de bouwmethode met bemaling, zoals beschreven in het MER en Ontwerp Tracébesluit van 2016. In aanloop naar vaststelling van het TB wordt de kostenraming op basis van de huidige inzichten geactualiseerd. Overige relevante effecten worden beschreven in de MER-actualisatie.
Moet, gezien de grote onzekerheden met betrekking tot de stikstofruimte voor infrastructuurprojecten, zoals gemeld in de brief van 24 april van het kabinet, niet eerst stikstofruimte worden gecreëerd en worden toebedeeld voordat de besluitvorming over dit project dit project verder kan plaatsvinden?
Het is noodzakelijk dat de maatregelen die nodig zijn voor mitigatie en eventueel compensatie van de effecten van het project op Natura 2000 gebieden in het Tracébesluit zijn opgenomen. Dit besluit fungeert namelijk gelijktijdig als toestemmingsbesluit in het kader van de Wet natuurbescherming.
Wat betekent het voor de A27 wanneer de Kamer prioriteit geeft aan de woningbouw boven de zeven MIRT-projecten1 genoemd in de brief van 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1) waarin het kabinet aangeeft dat de stikstofruimte voor de zeven MIRT-projecten -waaronder dit project- in conflict kan komen met de woningbouwopgave?
Als er woningbouwprojecten zijn die gebruik willen maken van dezelfde depositieruimte als A27/A12 Ring Utrecht, zal bestuurlijk overleg tussen betrokken partijen plaatsvinden. In dit overleg zal zo nodig een keuze tussen projecten gemaakt worden, waarbij rekening wordt gehouden met de motie-Moorlag2, waarin wordt verzocht de depositieruimte die ontstaat door de verlaging van de maximumsnelheid, bij voorrang in te zetten voor het op gang brengen van de woningbouw. Zoals bij vraag 10 aangegeven kunnen er mogelijk aanvullende maatregelen nodig zijn bovenop de maatregel(en) opgenomen in het SSRS.
De steeds verdere achteruitgang van de grutto. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het artikel «De grutto is de nieuwe dodo»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat de grutto in Nederland met uitsterven bedreigd wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, acht u dat acceptabel?
Ik deel de zorg dat het slecht gaat met de grutto, ondanks de vele initiatieven van zowel overheden als natuurbeherende organisaties, agrariërs, burgers en onderzoekers om uitsterven van de grutto te voorkomen. Ik heb de Kamer in 2018 geïnformeerd (Kamerstuk 33 576, nr. 135) over de gezamenlijke aanpak ter behoud van de weidevogels, waaronder de grutto.
Erkent u dat het huidige weidevogelbeheer, waaraan de afgelopen jaren miljoenen euro’s subsidie zijn uitgegeven, niet werkt?
Ik deel deze stellingname niet. De oorzaken voor de zorgwekkende neerwaartse spiraal van de weidevogelpopulatie zijn complex, gebiedsafhankelijk en vragen om een langtermijnaanpak. Daarin werken we intensief samen met de provincies, gemeenten, waterschappen en terreinbeherende organisaties aan de instandhouding en het herstel van de weidevogelpopulaties. De gruttomonitor (2012–2019) voor Zuidwest-Friesland laat zien dat dankzij alle inspanningen de afname van de weidevogels wel vertraagd is, maar dat dit nog niet heeft geleid tot het beoogde resultaat in termen van stabilisatie en herstel. De WUR voert op dit moment een evaluatie uit naar het Agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb) dat onderdeel uitmaakt van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en een belangrijk instrument is voor het weidevogelbeheer. Ik verwacht de uitkomsten van deze evaluatie eind dit jaar aan de Kamer te kunnen toesturen.
Onderschrijft u de conclusie van de auteurs van de Grutto Monitor 2012–2019 dat een «fijnmazig mozaïekbeheer» niet werkt voor het behouden van een vitale weidevogelpopulatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, legt u zich bij deze conclusie neer?2
Effectief weidevogelbeheer is complex en vereist een scala aan maatregelen. De resultaten zijn in sterke mate gebiedsafhankelijk. Wat in het ene gebied werkt, blijkt in een ander gebied nauwelijks resultaat op te leveren. De conclusie dat een «fijnmazig mozaiekbeheer» niet werkt is een duidelijke uitkomst van de grutto-monitor voor Zuidwest-Friesland. Het is van belang dat deze kennis over wat werkt en niet werkt via de agrarische collectieven beschikbaar komt voor de boer die via de agrarische collectieven deelneemt aan het agrarisch natuurbeheer.
Onderschrijft u de conclusie dat intensief agrarisch beheer van het leefgebied van de grutto de belangrijkste oorzaak is van de achteruitgang van de gruttopopulatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid tot maatregelen met afrekenbare doelstellingen die de achteruitgang van de grutto stoppen?
De intensieve landbouw is één van de oorzaken van de achteruitgang van de gruttopopulatie. Andere oorzaken zijn de afname van het leefgebied van de grutto door de ruimtedruk als gevolg van de toename van wegen, woningen en bedrijventerreinen en de droogte. Daardoor neemt ook de predatordruk toe.
De transitie naar een natuurinclusieve landbouw en ruimtelijke bescherming van leefgebieden is een belangrijke voorwaarde om de grutto in Nederland te behouden.
Erkent u dat grutto’s moeite hebben met overleven omdat er in Nederland sprake is van ernstige achteruitgang van insectenpopulaties, vooral als gevolg van het gebruik van landbouwgif, de stikstofuitstoot, de monoculturen en het maaibeleid?
Insecten vormen een belangrijke voedingsbron voor de gruttokuikens. Daarmee vormt achteruitgang van het aantal insecten ook een gevaar voor het duurzaam voortbestaan van grutto’s en overige insectenetende vogels. Onderzoek van Kleijn et al. (2017), op verzoek van mijn ministerie, toonde aan dat ook in Nederland in de laatste decennia sprake is geweest van een afname van de aantallen insecten, op basis van gegevens van met name vlinders en libellen in natuurgebieden. Over het voorkomen van insecten in de agrarische gebieden zijn vrijwel geen gegevens beschikbaar. Zoals ook verzocht door uw Kamer (Kamerstuk 26 407, nr.125) laat ik daarom een verkenning uitvoeren naar een meerjarig onderzoeksprogramma om meer inzicht te krijgen in de landelijke trends van insecten, waaronder ook in het agrarisch gebied. Door dit nauw aan te laten sluiten bij meer gebiedsgerichte pilots van bijvoorbeeld het Deltaplan Biodiversiteitsherstel, zullen we meer kunnen zeggen over de insectenafname in Nederland en de benodigde maatregelen om deze ten bate van insecten en grutto’s te kunnen keren in insectenherstel. Over de uitkomsten van deze verkenning zal ik u rond de zomer nader informeren.
Erkent u dat het kabinet eindverantwoordelijk is voor de goede staat van instandhouding van de grutto? Zo ja, heeft u een duidelijk overzicht van deze staat van instandhouding?
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het natuurbeleid is gedecentraliseerd naar de provincies en daarmee een gezamenlijke verantwoordelijkheid van Rijk en provincies. Het Rijk draagt systeemverantwoordelijkheid en legt daarover verantwoording af aan de Europese Unie. Met de zes-jaarlijkse EU Vogelrichtlijnrapportage geeft het Rijk inzicht in de status van grutto’s in Nederland door middel van korte- en langetermijntrends in populatieaantallen en korte- en langetermijntrends in de verspreiding van de grutto.
Hoe controleert en handhaaft u dat provincies hun resultaatverplichting nakomen en optreden wanneer de Wet natuurbescherming wordt overtreden?
De provinciale taken op het gebied van natuur, die in de Wet natuurbescherming zijn vastgelegd en straks terugkeren in de Omgevingswet, behoren tot de wettelijke medebewindstaken. Het ANLb is een belangrijk instrument voor het realiseren van de internationale natuurdoelen. De beleidsmonitor die de provincies voor het ANLb hebben ontwikkeld levert de input voor de effectiviteit van het gevoerde beleid.
Als geconstateerd wordt dat een provincie een taak niet naar behoren uitvoert, volgt volgens de interventieladder voor interbestuurlijk toezicht eerst overleg. Daarna worden afspraken gemaakt over te nemen acties en termijnen. In de praktijk worden problemen daarmee opgelost. Voor het geval dat dit toch onvoldoende zou zijn, biedt de wet het Rijk enkele mogelijkheden om maatregelen te treffen. Het Rijk kan gebruikmaken van het generieke instrumentarium voor interbestuurlijk toezicht uit de Provinciewet (indeplaatsstelling, schorsing of vernietiging). Ook kan, op grond van de Wet Naleving Europese regelgeving, publieke entiteiten een aanwijzing gegeven worden om de provincie te dwingen alsnog te voldoen aan een wettelijke verplichting die berust op Europees recht In dit verband de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn.
Heeft u een verklaring voor het feit dat subsidies voor agrarisch natuurbeheer al decennialang niet bewerkstelligen wat het beoogde doel ervan is? Zo nee, bent u bereid die subsidieverlening grondig te evalueren en te herzien? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u hierin verandering brengen?
Subsidies voor agrarisch natuurbeheer bereiken een relatief klein deel (circa 6%) van het agrarisch areaal in Nederland. Sinds 2016 is het stelsel grondig herzien en werken Rijk, provincies, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, BIJ12, BoerenNatuur en de agrarische collectieven intensief samen om de daling van het aantal boerenlandvogels om te zetten in een stabilisatie van de populatie. Het areaal beheerd gebied door de agrarische collectieven is in drie jaar tijd toegenomen van 64.293ha in 2016 naar 77.351 ha in 2018. Het in stand houden van de soort blijkt, zeker de laatste jaren onder de gebiedsgerichte aanpak ANLb, zijn vruchten af te werpen. Dit is echter te weinig om de teruggang van de aantallen boerenlandvogels over het gehele agrarische areaal te stoppen.
Daarnaast doen agrarische collectieven in pilots kennis en ervaring op om de werking van het nieuwe GLB nog meer af te stemmen op gebiedsgerichte opgaven. Instandhouding van boerenlandvogels is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, voert de WUR in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de provincies een evaluatie uit naar de effectiviteit van het stelsel voor ANLb.
Kunt u bevestigen dat er subsidies worden verstrekt aan boeren voor activiteiten waartoe ze wettelijk al verplicht zijn, terwijl de teruggang van Vogelrichtlijnsoorten, zoals de grutto, daarmee niet gestopt wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de subsidieverlening afhankelijk te maken van afrekenbare en bovenwettelijke doelstellingen en op welke manier gaat u dat handhaven?3
De lidstaat Nederland heeft een wettelijke verplichting om te zorgen voor een gunstige staat van instandhouding van de broedvogels uit de Vogelrichtlijn. Het Agrarisch natuur- en landschapsbeheer binnen het GLB is één van de maatregelen om invulling te geven aan deze verplichting. Hiermee worden boeren gestimuleerd hun beheer te richten op het realiseren van bepaalde natuurdoelen, zoals het creëren van goede leef-, foerageer- en voortplantingsgebieden voor o.a. de grutto. Boeren kunnen op vrijwillige basis deelnemen aan het ANLb. Zij ontvangen hiervoor een vergoeding die overeenkomt met de gederfde inkomsten en de daadwerkelijk gemaakte kosten.
De toezegging om het Natura 2000-gebied ‘Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein’ ook onder de Habitatrichtlijn te beschermen |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de voortgang van uw toezegging uit de Kamerbrief van 14 mei 2019 om het Natura 2000-gebied Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein ook onder de Habitatrichtlijn te beschermen en bent u ervan op de hoogte dat voor dit gebied nog geen aanwijzingsbesluit is opgesteld en dat er nog geen doelen zijn geformuleerd?1
Ja.
Kunt u nader verklaren waarom het zo lang duurt voordat het aanwijzingsbesluit voor dit gebied wordt opgesteld?
Na de aanmelding op 21 mei 2019 is een conceptbesluit opgesteld tot wijziging van het Natura 2000-besluit, zodat ook de status als Habitatrichtlijngebied zijn doorwerking zou krijgen in het aanwijzingsbesluit. Het starten van de procedure tot aanwijzing is aan de Europese Commissie meegedeeld. Dat heeft ertoe geleid dat de Commissie op 27 juli 2019 de inbreukprocedure (nr. 2016–4014), gericht op het beschermen als Habitatrichtlijngebied, heeft stopgezet. De Commissiediensten hebben duidelijk gemaakt dat deze stopzetting is gebaseerd op de belofte van Nederland om het gebied aan te wijzen. Anders zou de Commissie zich genoodzaakt zien om de procedure weer te hervatten.
Er zijn contacten gelegd met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Bodegraven-Reeuwijk en Staatsbosbeheer. Daarbij is erop aangedrongen zorg te dragen voor een adequaat beheer van het gebied, mede gericht op de aangemelde habitattypen en soorten, omdat het Europese Hof van Justitie heeft geoordeeld (C-117/03, punt 29) dat «de lidstaten met betrekking tot de gebieden die kunnen worden aangewezen als gebieden van communautair belang, die zijn opgenomen in de aan de Commissie toegezonden nationale lijsten [...], op grond van de richtlijn verplicht zijn om beschermingsmaatregelen vast te stellen die het vermelde ecologisch belang kunnen waarborgen».
In de brief van 13 november 2019 aan uw Kamer (Kamerstuk 35 334, nr. 1) is vermeld dat geen nieuwe Natura 2000-gebieden op land worden aangewezen in afwachting van een mogelijke aanpassing van de beschermde status van die gebieden, waarover het kabinet het gesprek zal aangaan met de Europese Commissie. Daartoe worden momenteel verschillende onderzoeken uitgevoerd.
Hoewel het gebied «Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein» op zich geen nieuw Natura 2000-gebied is, is wel duidelijk dat ook het aanwijzen van een Habitatrichtlijngebied in een bestaand Natura 2000-gebied valt onder wat bedoeld is in de Kamerbrief. Het aanwijzen als Habitatrichtlijngebied zal dus bezien worden in het licht van de deze zomer verwachte uitkomsten van de aangekondigde onderzoeken.
Bent u bekend met de verschillende stikstofgevoelige habitatsoorten en -types die zich in dit gebied begeven? In hoeverre deelt u de mening dat soorten zoals de wilde kievietsbloem in dit gebied moeten worden beschermd?2
Op de in de voetnoot genoemde website is te zien dat drie soorten en twee habitattypen onderdeel uitmaken van de aanmelding. Daarvan is het Glanshaver- en vossenstaarthooiland (H6510B) stikstofgevoelig. De drie soorten maken in het gebied geen gebruik van stikstofgevoelig leefgebied. De wilde kievitsbloem groeit in beide habitattypen en is voor beide typen de reden dat er sprake is van een kwalificerende waarde. Om die reden moet deze soort worden beschermd. Voor zover bekend, ondervindt de wilde kievitsbloem echter geen schade van stikstofdepositie in het habitattype Ruigten en zomen (H6430A), omdat dat habitattype niet gevoelig is voor stikstofdepositie (wel voor te voedselrijk grond- en oppervlaktewater). De stikstofgevoeligheid beperkt zich dus tot het voorkomen in H6510B (waar stikstofdepositie vooral kan leiden tot te grote concurrentie door snelgroeiende grassen).
Weet u dat Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein onder de Habitatrichtlijn als stikstofgevoelig gebied zal worden beschouwd?
Door de aanwezigheid van een stikstofgevoelig habitattype in het aangemelde gebied is er sprake van een «stikstofgevoelig gebied», zoals bedoeld in het stikstofbeleid. Die stikstofgevoeligheid heeft echter alleen betrekking op de locatie waar het habitattype daadwerkelijk voorkomt; het is dus niet zo dat het hele gebied stikstofgevoelig is. Voorts blijkt dat de stikstofdepositie circa 100 mol/ha/jaar lager is dan de kritische depositiewaarde van het habitattype. Er is dus geen sprake van een «overbelast gebied»; dat is de reden dat op de aangehaalde website «Nee» is ingevuld achter «Overbelasting stikstof».
Deelt u de mening dat het daarom van belang is om het aanwijzingsbesluit zo snel mogelijk te realiseren, om te voorkomen dat uw stikstofplannen in een later stadium moeten worden aangepast? Zo ja, hoe bent u van plan het aanwijzingsbesluit op korte termijn te bewerkstelligen en kunt u een termijn aangeven waarbinnen dit gerealiseerd kan worden?
Uit het antwoord op vraag 4 blijkt dat aanpassing van de stikstofplannen niet noodzakelijk zal zijn vanwege het aanwijzen van het Habitatrichtlijngebied: er is immers geen sprake van een overbelaste situatie.
Zie voor het aanwijzingstraject het antwoord op vraag 2.
Bent u, indien dit aanwijzingsbesluit niet op tijd gerealiseerd kan worden, alsnog bereid om de stikstofgevoeligheid en de beschermingswaarde van de habitatsoorten en -typen in dit gebied mee te nemen in uw stikstofmaatregelen en het opgestelde budget om stikfstofgevoelige gebieden te ontzien? Zo ja, hoe bent u van plan hier invulling aan te geven en kunt u uw antwoord nader toelichten?
Uit het antwoord op vraag 4 blijkt dat hiertoe geen noodzaak is.
De kabinetsmaatregelen rondom stikstof |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de deskundigenmemo van dr. ir. A.B. Van den Burg en dr. R. Bobbink «Deskundigenadvies Stikstof in perspectief» van 31 maart 2020?1
Ja.
Deelt u de mening dat de policy-brief d.d. 19 december 2019 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en de technische briefing d.d. 28 januari 2020 door het PBL aan de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit onduidelijkheid hebben opgeroepen over het belang van het niet meer overschrijden van de (wetenschappelijk onderbouwde) kritische depositiewaarden (KDW) bij alle Natura 2000-gebieden om een gunstige staat van instandhouding te bereiken?2
De wetenschappelijke betekenis van de KDW'en wordt door het kabinet erkend. In de Kamerbrief waarin het kabinet de structurele aanpak presenteert (Kamerstuk 35 334, nr. 82), wordt onder meer, via de streefwaarde, ingezet op het niet meer overschrijden van de KDW en daarnaast wordt tevens is gezet op maatregelen gericht op natuurversterking en -herstel. Daarmee is de aanpak in lijn met de policy-brief van het PBL en wordt de definitie van de KDW, zoals gehanteerd door Van Dobben e.a. (2012)3, onderschreven. Of de technische briefing van het PBL onduidelijkheid heeft opgeroepen, kan ik niet beoordelen.
Deelt u de mening dat het onderschrijden van kritische depositiewaarden een noodzakelijke voorwaarde is voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding en dus niet uitruilbaar is met maatregelen gericht tegen verdroging of versnippering? Zo nee, kunt u aangeven op grond van welk wetenschappelijk onderzoek blijkt dat dit geen noodzakelijke voorwaarde zou zijn?
Realisatie van de doelen van de Vogel- en de Habitatrichtlijn, het in een gunstige staat van instandhouding brengen en het houden van beschermde soorten en habitats vraagt om meer maatregelen dan alleen het terugdringen van de stikstofdepositie. Daarom zijn integrale oplossingen nodig, zoals ik in mijn brief van 24 april jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 82) heb aangegeven. Dit betekent echter naar mijn oordeel niet dat maatregelen om de stikstofdepositie terug te dringen vervangen kunnen worden door andere maatregelen.
In beginsel is het bereiken van de KDW vanuit het natuurperspectief altijd positief. Dan is immers met wetenschappelijke zekerheid te stellen dat er geen sprake is van aantasting van de natuurlijke kenmerken van een gebied als gevolg van stikstofdepositie. Momenteel wordt, met inschakeling van dr. Bobbink, onderzoek gedaan naar de vraag of (duurzame) natuurmaatregelen soelaas kunnen bieden voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen in die situaties waar de KDW (nog) niet wordt onderschreden. Als de resultaten beschikbaar zijn, zal die worden betrokken in de aanpak van de stikstofproblematiek.
Is het juist dat de structurele aanpak stikstof, waarover u de Kamer op 24 april 2020 hebt geïnformeerd, op het onderdeel «stikstofdepositiereductie door middel van bronmaatregelen» een streefwaarde ten doel stelt die inhoudt dat het oppervlak van Natura 2000-gebieden dat overbelast is met stikstof af zal nemen van ongeveer 78% nu naar 50% in 2030?3
Ja, dit is juist. Op basis van de tabel «Depositie per gebied (Aerius 2018)»5 kan worden geconcludeerd dat in 2018 op circa 78% van de hectares met stikstofgevoelige habitats sprake was van een overschrijding van de KDW. Het kabinet streeft er inderdaad naar om in 2030 op ten minste 50 procent van de hectares met stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden de stikstofdepositie onder de kritische depositiewaarden (KDW) te brengen.
Klopt de inschatting dat de gemakkelijkste manier om dit doel te bereiken te bereiken, het verlagen van depositie op de plekken waar op dit moment de KDW weinig wordt overschreden is, waarbij de weinig belaste plekken door dit beleid zullen opknappen, maar de zwaarst getroffen gebieden nauwelijks profiteren en ernstig gevaar lopen om onomkeerbaar te verslechteren?
Het maatregelenpakket uit de brief van 24 april (Kamerstuk 35 334, nr. 82) leidt tot een brede reductie van stikstofdepositie: in alle gebieden zal de stikstofdepositie dalen. Zowel ammoniak als stikstofoxiden leggen behoorlijke afstanden af, waardoor bronmaatregelen per definitie de stikstofdeken verlagen en daarmee tot (substantiële) stikstofvermindering in alle Natura 2000-gebieden leiden. De genomen maatregelen hebben dus ook positieve effecten op gebieden die in 2030 niet onder de KDW gebracht kunnen worden. Ook voor deze gebieden wordt goed in kaart gebracht welke combinatie van natuur(herstel)maatregelen en aanvullende stikstofreductiemaatregelen nodig zijn om verslechtering te voorkomen en te komen tot het dichterbij brengen van realisatie van de instandhoudingsdoelen. Daarnaast geldt dat de inzet van de structurele aanpak niet na 2030 niet stopt. Als onderdeel van de reguliere monitoring en bijstellingssystematiek zal periodiek bepaald worden welke maatregelen er nodig zijn om ook na 2030 te werken aan natuurherstel en -versterking en reductie van stikstofdepositie.
Erkent u dat bovenstaande insteek uitdrukkelijk niet is toegestaan binnen de Habitatrichtlijn? Kunt u, wetenschappelijk onderbouwd, aannemelijk maken dat dit scenario, dat duidelijk in strijd is met de Habitatrichtlijn, niet gaat optreden? In hoeverre zorgt u ervoor dat voorkomen wordt dat deze insteek in de praktijk zal optreden in de lopende gebiedsprocessen?
De structurele aanpak verlaagt de stikstofdepositie in alle gebieden. Er vindt in veel gebieden ook herstel plaats, wat eraan bijdraagt dat de stikstofgevoelige natuur in een gunstige staat van instandhouding wordt gebracht. Daarmee is deze aanpak niet in strijd met de Habitatrichtlijn. Ook wordt zo voorkomen dat de gesuggereerde insteek in de gebiedsgerichte aanpak zal optreden. Met een monitorings- en bijsturingssystematiek wordt bovendien bijgehouden of de condities voor behoud en herstel van instandhouding worden behaald en of het maatregelenpakket of de streefwaarde bijstelling behoeven.
Kunt u toelichten wat u verstaat onder «streefwaarde»? Wordt hiermee bedoeld enkel een bestuurlijke inspanningsverplichting zonder gevolgen indien de streefwaarde niet wordt gerealiseerd, of zal dit een juridisch bindende norm zijn? Indien het enkel een inspanningsverplichting betreft, welke zekerheid kan dan aan die waarde worden ontleend en hoe verhoudt dit zich dan tot de eisen die voortvloeien uit de uitspraak van de Raad van State over het Programma Aanpak Stikstof (PAS)?
Het klopt dat de formulering «streefwaarde» aangeeft dat de depositiedoelstelling geen resultaatsverplichting maar een inspanningsverplichting betreft, waarbij deze zo zal worden vormgegeven dat deze gericht is op het doel tot het reduceren van stikstofdepositie op daarvoor stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden. Het hanteren en in regelgeving vastleggen van een streefwaarde is naast een bewerkstelliging van de verplichtingen die volgen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn ook een belangrijke stip aan de horizon voor stikstofuitstotende sectoren. Het geeft richting aan het ambitieniveau van het programma en biedt zo ook duidelijkheid over de langjarige inzet van het kabinet. Dat er geen resultaatsverplichting is, betekent niet dat de inspanning ook minder zal zijn. Sterker nog: door wettelijke verankering ontstaat er de verplichting om continu te bezien of de verwachting blijft dat de streefwaarde wordt behaald. Als dat niet het geval is, dienen hier extra maatregelen voor genomen worden. Met een robuust en geloofwaardig pakket van maatregelen zet het kabinet volop in om de streefwaarde te realiseren.
Aan de streefwaarde als zodanig is niet het identificeren en uitgeven van ruimte voor economische ontwikkelingen gekoppeld of een verdeling van ontwikkelruimte die ontstaat wanneer overbelasting van stikstofdepositie wordt teruggebracht. Ook hierdoor verschilt de huidige aanpak wezenlijk met die van het PAS.
Kunt u de antwoorden geven voordat het debat over de Kamerbrief van 24 april en de kabinetsmaatregelen omtrent stikstof plaatsvinden?
Ja.
Stroomlevering door zonnepanelen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Volop zon maar toch geen stroom kunnen leveren met je eigen zonnepanelen»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het voor de consument schadelijk en onwenselijk is dat opgewekte elektriciteit niet aan het net kan worden geleverd door tekortschietende netcapaciteit? Zo nee, waarom niet?
Het is voor consumenten en ook bedrijven in principe onwenselijk is dat hernieuwbaar opgewekte elektriciteit niet kan worden ingevoed, door gebrek aan netcapaciteit of spanningsproblemen.
Bij spanningsproblemen kan het probleem zowel in de installatie van consumenten en bedrijven liggen als bij de netbeheerder. Hierbij is het goed om te realiseren dat uitbreiding van het net of het oplossen van spanningsproblematiek de netbeheerder meer tijd kost dan de tijd die nodig is voor consumenten en bedrijven om zonnepanelen te plaatsen.
Deelt u de opvatting dat de netwerkbedrijven er zorg voor dienen te dragen dat particuliere gebruikers die elektriciteit opwekken met zonnepanelen het deel dat ze zelf niet verbruiken moeten kunnen leveren aan het net? Zo ja, hoe gaat u dat sluitend borgen? Zo nee, waarom niet?
Netbeheerders dienen ervoor te zorgen dat particulieren en bedrijven binnen het redelijke in staat moeten zijn om zelf opgewekte elektriciteit in te voeden. Ik kan echter niet garanderen dat netbeheerders in staat zijn in alle gevallen ook tijdig de capaciteit beschikbaar hebben of spanningsproblemen kunnen voorkomen. Indien netbeheerders dit wel moeten kunnen garanderen, dan zou dit betekenen dat netbeheerders op voorhand altijd een (veel) zwaarder net klaar en «op voorraad» moeten hebben liggen. Dit zou tot significant hogere kosten leiden voor alle gebruikers van het elektriciteitsnet, zowel burgers als bedrijven. Dat acht ik niet proportioneel en verstandig.
Wel is het energiesysteem zo ingericht dat met een combinatie van maatregelen (zoals regulering, RES’en, investeringsplannen van de netbeheerders) netbeheerders een zo goed mogelijke inschatting kunnen maken waar netuitbreidingen of ander oplossingen die nodig zijn en dat ze deze ook zo snel als mogelijk realiseren.
Kent u signalen van buiten Drenthe dat particuliere eigenaren van reeds aangesloten zonnepanelen geen stroom aan het net kunnen leveren? Zo ja, wat is de aard en omvang van die problemen? Zo nee, bent u bereid om dit te inventariseren en de Kamer van de uitkomsten op de hoogte te brengen?
Het gaat bij spanningsproblemen niet per se om een gebrek aan netcapaciteit. Spanningsproblemen komen incidenteel in heel Nederland voor. Bij spanningsproblemen loopt de spanning vaak op tot boven de gestelde normen, waardoor de opwekkende installatie om veiligheidsreden uitschakelt. Deze problemen zijn, indien ze zich in het net voordoen, op te lossen. Netbeheerders lossen die in de meeste gevallen zo snel mogelijk op. Daarvoor moeten soms extra kabels en transformatoren worden aangebracht of transformatoren worden aangepast of anders ingesteld maar dit kost tijd. De netten zijn in de afgelopen decennia ontworpen voor transport naar consumenten en bedrijven toe en niet in alle gevallen geschikt voor consumenten en bedrijven die gelijktijdig veel elektriciteit invloeden.
Netbeheer Nederland heeft recent haar jaarlijkse onderzoek over spanningskwaliteit gepubliceerd2. Hieruit komt naar voren dat de spanningskwaliteit in Nederland in bijna alle gevallen binnen de norm valt.
In hoeverre en op welke wijze worden (mogelijke) capaciteitsproblemen op het netwerk voor particulieren door de netwerkbedrijven in beeld gebracht en hoe en binnen welke termijn worden capaciteitsproblemen weggenomen?
In Nederland is er in verschillende regio’s sprake van een tekort aan netcapaciteit. Netbeheerders houden op regionaal niveau een actueel overzicht bij op hun websites. Hierbij is in veel gevallen nog ruimte voor kleinschalige initiatieven. Problemen met te hoog oplopende spanning op laagspanningskabels kunnen zich zeer lokaal voordoen en zijn lastig te voorspellen.
Wanneer consumenten en bedrijven bijvoorbeeld zonnepanelen willen plaatsen en met spanningsproblemen worden geconfronteerd melden zij dit bij de netbeheerders. De netbeheerders onderzoeken de korte en lange termijn oplossingen en moeten dit binnen een redelijke termijn oplossen. De termijn waarop eventuele knelpunten weggenomen kunnen worden hangt af van de lokale situatie en de uit te voeren werkzaamheden.
Wat is naar uw oordeel een maximaal aanvaardbare termijn voor het oplossen van capaciteitsproblemen voor particulieren die elektriciteit aan het net willen leveren?
Netbeheerders zijn nu wettelijk verplicht om nieuwe aansluitingen of verzoeken tot aanpassingen in 18 weken te realiseren (indien kleiner dan < 10 MVA). Als er sprake is van gebrek aan netcapaciteit kunnen netbeheerders partijen een transportbeperking opleggen totdat de netcapaciteit uitgebreid is of door het toepassen van congestiemanagement waardoor de beschikbare capaciteit efficiënter kan worden gebruikt. Uiteraard zal een netbeheerder er voor moeten zorgen dat de oplossing zo snel als mogelijk gerealiseerd kan worden. Hierbij wordt uitgegaan van een redelijke termijn.
Bij spanningsproblemen moet de netbeheerder deze onderzoeken en eveneens binnen een redelijke termijn oplossen. Wat een redelijke termijn is hangt af welke werkzaamheden uitgevoerd moeten worden. Dat is afhankelijk van de omvang van de werkzaamheden die voor de uitbreiding van de netten of anderzijds voor het oplossen van spanningsproblemen noodzakelijk zijn. De ervaring leert dat spanningsproblemen in de meeste gevallen binnen enkele maanden zijn opgelost.
Worden particulieren in de buurten waar capaciteitsproblemen zijn of dreigen door de netwerkbedrijven tijdig hiervan in kennis gesteld, zodat zij daarmee rekening kunnen houden met investeringsbeslissingen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid de netwerkbedrijven hiertoe te verplichten? Zo ja, op welke wijze?
Netbeheerders kennen niet alle plannen in hun gebied en kunnen dus niet proactief informeren. Netbeheerders geven op hun websites op regionaal niveau al weer waar sprake is van congestie en hoe deze congestie problemen oplevert voor nieuwe initiatieven. Het is echter afhankelijk van de totale ontwikkelingen in die regio of dit ook consequenties heeft voor particulieren. Daarnaast is het voor netbeheerders niet altijd bekend welke consumenten zonnepanelen hebben.
De capaciteitsproblemen en de spanningsproblematiek ontstaan vaak door de samenhang tussen verschillende consumenten (en bedrijven) die samen op één zelfde kabel zijn aangesloten.
Het is een in de Netcode elektriciteit3 opgenomen verplichting voor consumenten en bedrijven om de plaatsing van zonnepanelen te melden. Daarom roep ik particulieren op om altijd van te voren contact op te nemen met de netbeheerder om de meest actuele informatie te verkrijgen. De netbeheerders zijn van deze signalen afhankelijk om vroegtijdig rekening te kunnen houden met eventueel benodigde aanpassingen
Acht u het redelijk dat particulieren worden gecompenseerd, mede in het licht en naar analogie van de geldende compensatieregeling bij storingen in de levering van energie, voor de schade die zij leiden indien zij opgewekte elektriciteit niet via het net kunnen leveren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen?
Het tijdelijk niet kunnen invoeden van hernieuwbare energie, omdat daarmee de grenzen van de spanningskwaliteit overschreden worden, heeft een andere impact op particulieren die hernieuwbare elektriciteit willen invoeden en de samenleving dan een langdurige volledige onderbreking van het transport door een storing in het net, waarbij geen elektriciteit meer kan worden afgenomen.
De compensatieregeling dient er voor de netbeheerder te dwingen hun organisatie gereed te hebben om een storing in het transport zo spoedig mogelijk te herstellen en dient daarmee een ander doel
Vanwege het verschil in impact acht ik het niet wenselijk om netbeheerders een vergoeding te laten betalen wanneer er geen elektriciteit kan worden ingevoed als gevolg van spanningsproblematiek. Netbeheerders zijn uiteraard wel verplicht om klachten over de spanningskwaliteit in het net te onderzoeken en net als bij transportbeperkingen zo snel mogelijk maatregelen te nemen om het net aan te passen. De ACM ziet er op toe dat netbeheerders blijven voldoen aan de gestelde eisen.
Rechterlijke uitspraken over de PAS |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rechtbank vernietigt vergunning veehouders»?1
Ja.
Hoeveel gerechtelijke uitspraken zijn er ná 29 mei 2019 gedaan over het Programma Aanpak Stikstof (PAS)? Hoeveel daarvan gaan over de inrichting (bijvoorbeeld stallen), hoeveel over beweiden, hoeveel over bemesten en hoeveel over handhaving?
Zaken hierover worden behandeld zowel bij de verschillende rechtbanken als bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Tegen uitspraken die door de rechtbanken zijn gedaan, kan in hoger beroep worden gegaan bij de ABRvS. Daarnaast zijn er ook bepaalde zaken die in eerste en enige aanleg bij de ABRvS worden behandeld.
De zinsnede «programma aanpak stikstof» in de tekst van de uitspraak levert in de uitsprakendatabank op rechtspraak.nl een resultaat op van 89 uitspraken van rechtbanken gedaan vanaf 29 mei 2019. Echter niet alle uitspraken van rechtbanken worden gepubliceerd. Rechtbanken beslissen zelf over al dan niet publiceren aan de hand van de criteria die zijn opgenomen in het Besluit selectiecriteria uitsprakendatabank Rechtspraak.nl (hierna: het Besluit). Zie hierover verder het antwoord op vraag 4 en 5.
Nu de Rechtspraak, zo heeft de Raad voor de rechtspraak mij laten weten, ook niet beschikt over een integraal volgsysteem waarin alle uitspraken met hun bijzonderheden worden geregistreerd (er vindt geen registratie plaats op termen als «stikstof» of «PAS») kan de vraag hoeveel uitspraken er ná 29 mei 2019 door de rechtbanken zijn gedaan over het PAS, niet beantwoord worden.
De ABRvS heeft laten weten op de website van de Raad van State onder de rubriek «Uitgelicht» een internetpagina te hebben aangemaakt over het PAS met achtergrondinformatie, uitspraken en een toelichting.2 Op deze pagina zijn om te beginnen de twee zogenoemde PAS-uitspraken van 29 mei 2019 te vinden; één over natuurvergunningen voor veehouderijen en één over weiden van vee en bemesten van percelen. Via de blokken «Bestemmingsplannen, tracébesluiten en (omgevings)vergunningen» en «Veehouderijen, weiden en bemesten» zijn de uitspraken te vinden in de zaken die zijn aangehouden in afwachting van de PAS-uitspraken van 29 mei 2019 en die na die datum – al dan niet na behandeling ter zitting – zijn afgedaan. In totaal gaat het om ruim 170 uitspraken. De ABRvS heeft daarnaast ook de andere uitspraken waarin het PAS op welke manier dan ook (ook kort en zijdelings) aan de orde komt gepubliceerd. De zinsnede «programma aanpak stikstof» in de tekst van de uitspraak levert in de uitsprakendatabank op raadvanstate.nl een resultaat op van ruim 190 uitspraken vanaf 29 mei 2019.
Hoe en op welk moment is er vanuit de politiek op die verschillende uitspraken gereageerd of zal naar verwachting nog worden gereageerd?
Het kabinet heeft uw Kamer op 29 mei 2019 en 11 juni 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 146 en 147) brieven gezonden met een reactie op de uitspraken van 29 mei 2019 van de Raad van State over het PAS. Het kabinet heeft sindsdien een structurele aanpak ontwikkeld, zoals het kabinet die in de brief aan uw Kamer van 24 april 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 82) uiteen heeft gezet.
Klopt het dat «op voorhand» is besloten om bepaalde uitspraken over het PAS niet te publiceren?2 Zo ja, door wie is dat op voorhand besloten en waarom?
De Rechtspraak heeft in algemene zin criteria ontwikkeld aan de hand waarvan wordt beslist over het al dan niet publiceren van uitspraken. Deze criteria zijn opgenomen in het hierboven genoemde Besluit. Bij de beslissing omtrent het al dan niet publiceren van de uitspraken over het PAS zijn deze criteria toegepast. Zie in dit verband verder het antwoord op vraag 5.
Hoe verhoudt het achterwege laten van openbaarmaking van de uitspraken zich met artikel 5 van het Besluit selectiecriteria uitsprakendatabank Rechtspraak.nl?3
Lang niet iedere uitspraak wordt ook gepubliceerd. De belangrijkste reden hiervoor is dat gepubliceerde uitspraken geanonimiseerd moeten worden; dat kost menskracht. Artikel 5 van het Besluit vermeldt in welke gevallen een uitspraak altijd wordt gepubliceerd. Dit is onder meer het geval als de zaak – kortgezegd – aandacht heeft gehad van de publieke media. Of een uitspraak over het PAS met het oog op dit artikel dient te worden gepubliceerd, is afhankelijk van de desbetreffende zaak. Zie in dit verband ook het antwoord op vraag 7.
De ABRvS heeft als gezegd al hun uitspraken over het PAS gepubliceerd. Voor de ABRvS geldt – als een van de hoogste rechtscolleges in Nederland – ingevolge artikel 3 van het Besluit ook een eigen regime ten aanzien van de publicatie van uitspraken. Iedere uitspraak dient gepubliceerd te worden, tenzij zich een van de in dat artikel genoemde situaties voordoet. Publicatie is bijvoorbeeld niet verplicht indien de zaak met een standaardformulering is afgedaan.
Hoeveel uitspraken over het PAS zijn niet gepubliceerd? Wanneer en door welke gerechtelijke instanties zijn die uitspraken gedaan?
Nu de Rechtspraak, als gezegd, niet over een integraal volgsysteem beschikt waarin alle uitspraken met hun bijzonderheden worden geregistreerd, valt niet te beantwoorden hoeveel uitspraken door rechtbanken over het PAS niet zijn gepubliceerd. De ABRvS heeft als gezegd al hun uitspraken over het PAS gepubliceerd.
Bent u bereid om alsnog alle uitspraken over het PAS te laten publiceren? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor is aangegeven beslissen de rechtbanken zelf aan de hand van het Besluit over het al dan niet publiceren van een uitspraak. De regering treedt daar niet in. De Raad voor de rechtspraak heeft te kennen gegeven, onder verwijzing naar artikel 5 van het Besluit, dat een externe partij kan motiveren een bijzonder belang te hebben bij publicatie van een specifieke uitspraak. Zo nodig zal dan alsnog worden overgegaan tot publicatie hiervan. De Raad voor de rechtspraak heeft verder laten weten dat er binnen de rechtbank Noord-Nederland zeer veel PAS-zaken zijn aangehouden in afwachting van een van de PAS-uitspraken van de ABRvS van 29 mei 20195. Vervolgens heeft de rechtbank in een aantal zaken een zitting gehouden en uitspraak gedaan op 28 november 20196. Op basis van de PAS-uitspraak van de ABRvS en de uitspraak van de rechtbank van 28 november 2019 zijn de aangehouden zaken, ongeveer 200 stuks, buiten zitting afgedaan. Nu het gaat om inhoudelijk gelijkluidende buitenzittingsuitspraken, die geheel in lijn zijn met de uitspraak van de ABRvS van 29 mei 2019 en de uitspraak van de rechtbank van 28 november 2019, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om deze uitspraken te publiceren. Door de recente aandacht van de publieke media heeft de rechtbank Noord-Nederland evenwel alsnog besloten tot publicatie van een aantal uitspraken.7
Een Noodfonds voor de Waddeneilanden |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het initiatief van de provincies Noord-Holland en Friesland om een Noodfonds Waddeneilanden op te richten?1
Ja.
Ziet u ook dat de economie van de Waddeneilanden extra hard getroffen wordt, omdat het toerisme nagenoeg stil ligt? Deelt u de mening dat de Wadden extra hulp verdienen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie inderdaad dat de Waddengemeenten in sterke mate afhankelijk zijn van de gastvrijheidssector. En dat het gedwongen stilvallen hiervan een grote economische en maatschappelijke impact heeft in de regio. Deze problematiek strekt echter breder dan alleen het Waddengebied; ook andere regio’s, zoals Zeeuws-Vlaanderen en Zuid-Limburg, ervaren deze problematiek. Op 20 mei jl. heeft het kabinet dan ook een tweede steunpakket voor banen en economie aangekondigd, dat ook voorziet in een tegemoetkoming voor vaste lasten (TVL), waar de horeca en recreatiesector een beroep op kunnen doen. Verder zal het kabinet met de betreffende sectoren en de gemeenten verkennen wat de mogelijkheden zijn om voor ondernemers een meer rendabelere bedrijfsvoering te realiseren in sectoren die weer open kunnen. Hierbij kan gedacht worden aan het verlengen van het seizoen, pachtaanpassingen en ruimere openingstijden. Dit zullen we doen in samenspraak met de decentrale overheden en binnen bestaande budgetten en randvoorwaarden voor bijvoorbeeld de openbare orde en kustveiligheid.
Bent u bereid een noodfonds voor de Wadden in het leven te roepen om banen op de Wadden te behouden? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, ervaren meerdere regio’s die sterk afhankelijk zijn van de gastvrijheidssector de genoemde problematiek als gevolg van de coronacrisis. Een apart noodfonds voor de Wadden acht het kabinet daarom niet opportuun. Het kabinet heeft inmiddels een tweede steunpakket voor banen en economie opengesteld, dat erop is gericht om de economie en banen in Nederland in de benen te houden. Ook ondernemers in het Waddengebied moedig ik aan daar een beroep op te doen.
Daarnaast werkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat mee aan een gezamenlijke «taskforce gastvrijheidseconomie». Deze taskforce richt zich op zowel de korte termijn, dus de huidige fase van coronacrisis en de opstartfase, als op de langere termijn van het structureel herstel van de markt voor deze sectoren. De problematiek van de regio’s die in belangrijke mate afhankelijk zijn van deze sector, zoals de Wadden, Zeeuws-Vlaanderen of Zuid-Limburg, kan onderdeel zijn van de scope van deze taskforce. Met in ieder geval de vertegenwoordigers van de vijf Waddengemeenten ben ik hier momenteel over in gesprek en met hen bekijk ik welke kansen dit kan bieden voor de Wadden.
Deelt u de mening dat een noodfonds zich ook zou moeten richten op investeringen in de toekomst van de Wadden, zoals schone natuur, het landschap, verbindingen en daarmee samenhangend toerisme? Deelt u de opvatting dat dit ook kansen biedt om de economie te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De bestrijding van de eikenprocessierups, waardoor ook andere insecten gedood worden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zeker 195 gemeenten spuiten tegen eikenprocessierups»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van De Vlinderstichting dat de bestrijding van de eikenprocessierups met aaltjes of bacteriepreparaten alle soorten rupsen doodt die op eiken leven, hoewel beide middelen worden aangemerkt als zijnde biologisch?
Deze conclusie deel ik met de Vlinderstichting. De veroorzakers van plagen hebben natuurlijke vijanden die van nature voorkomen in Nederland. Omwille van de volksgezondheid wordt op plekken waar de overlast voor mensen en dieren groot is de eikenprocessierups bestreden met aaltjes en bacteriepreparaten. Hierbij kunnen ook andere insecten met een soft body, zoals andere rupsen, worden getroffen. De naam «biologisch» wordt gebruikt, omdat aaltjes macro-organismen zijn en tot de biologische bestrijders behoren. Een bacteriepreparaat bestaat uit micro-organismen en behoort daarom tot de biologisch gewasbeschermingsmiddelen of biociden.
Kunt u bevestigen dat er in de maanden april en mei ruim honderd soorten nachtvlinders in het rupsenstadium op eiken leven en kunt u bevestigen hoeveel van deze soorten wettelijk beschermd zijn?
Eiken herbergen vele honderden soorten insecten waaronder ook rupsen van nachtvlinders. Nederland kent drie soorten nachtvlinders die wettelijk beschermd zijn: de Spaanse vlag (Euplagia quadripunctaria), de Teunisbloempijlstaart (Proserpinus proserpina) en de Bosrandspinner (Eriogaster catax). Geen van deze nachtvlinders heeft de eik als haar waardplant.
Kunt u bevestigen dat het gebruik van biologische bestrijdingsmiddelen niet toegestaan is op plaatsen waar beschermde vlindersoorten voorkomen? Zo ja, welke instantie is verantwoordelijk voor de controle en handhaving daarop en hoe wordt voorkomen dat de Wet natuurbescherming wordt overtreden?
Het gebruik van biologische bestrijdingsmiddelen mag enkel in overeenstemming met het gebruiksvoorschrift en de gebruiker dient zorg te dragen dat er geen beschermde diersoorten worden gedood. De NVWA en ILT handhaven op de wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. De provincies, en in voorkomende gevallen de omgevingsdiensten voor hen, handhaven op de Wet natuurbescherming.
Beaamt u dat de term «biologische bestrijding» in het geval van aaltjes en bacteriepreparaten misleidend is, omdat deze vorm van bestrijding onbedoeld alle aanwezige rupsen doodt, daarmee het biologisch evenwicht en de biodiversiteit schaadt en dus niet natuurvriendelijk is?
Voor het antwoord verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u bevestigen dat proeven met werkelijk natuurvriendelijke oplossingen, zoals het aantrekken van natuurlijke vijanden van de eikenprocessierups, hebben laten zien het aantal eikenprocessierupsnesten daarmee met 80% verminderd kan worden?2
Op 9 april jl. heb ik uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over het beleid rondom de bestrijding van de overlast van de eikenprocessierups en de rol van het Kennisplatform Processierups (Kamerstuk 27 858, nr. 507). In de brief benadruk ik het belang van een natuurlijke balans. Een omgeving met een rijke en robuuste variëteit aan plant- en diersoorten geeft natuurlijke weerstand tegen plaagsoorten en is verreweg de te prefereren optie. Echter, biodiversiteitsherstel duurt jaren en experts geven aan dat natuurlijke bestrijders ten tijde van een plaag met grote overlast niet voldoende zijn en aanvullende inzet nodig is.
Bent u bereid om u in te zetten voor het exclusief inzetten van natuurvriendelijke oplossingen om de eikenprocessierupsen te bestrijden en hierover in gesprek te gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en met het Kennisplatform Processierups? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit neemt deel aan het Kennisplatform Processierups en is daar reeds in gesprek met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en andere betrokken organisaties. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6.
De toename van de stikstofuitstoot door de biomassacentrales in Diemen en Geertruidenberg |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten over het onderzoek van Investico voor Trouw en De Groene Amsterdammer over de natuurvergunningverlening voor de biomassacentrales in Diemen en Geertruidenberg?1 2
Ja.
Kunt u bevestigen dat bij de natuurvergunningverlening voor de (om)bouw van beide biomassacentrales gerekend is met de uitstootcijfers uit de oorspronkelijke vergunningen, die geen realistisch beeld geven van de werkelijke stikstofuitstoot van de laatste jaren?
Vooropgesteld moet worden dat de provincies bevoegd gezag zijn voor deze vergunningen. Ik kan dan ook niet treden in hun beoordeling van de vergunning.
De provincie Noord-Brabant heeft mij geïnformeerd dat energiebedrijf RWE op 30 januari 2019 een vergunningaanvraag op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) heeft gedaan. De aanvraag betrof het overschakelen van de Amercentrale van kolen naar biomassa. De provincie heeft deze aanvraag beoordeeld aan de hand van de geldende wet- en regelgeving. Zij heeft vastgesteld dat er geen grond was in de Wet natuurbescherming of de beleidsregel omtrent salderen om de vergunning te weigeren.
De provincie is vervolgens het gesprek met het bedrijf aangegaan over mogelijke aanscherping van de emissie-eisen. In dit gesprek is de provincie gekomen tot een substantiële verlaging van de vergunde emissies. Deze aanscherping van de normen gaat verder dan de eisen die de bestaande beleidsregels aan vergunningverlening stellen. Op 19 december 2019 heeft de provincie de vergunning verstrekt. In de vergunning zijn de voorwaarden opgenomen dat het bedrijf elk jaar de jaarlijks uitgestoten NH3 meldt aan gedeputeerde staten van Noord-Brabant en dat gedeputeerde staten de bevoegdheid hebben om aan de hand van monitoring de jaarlijks vergunde NH3-emissie bij te stellen naar de daadwerkelijke emissie.
De provincie Noord-Holland heeft mij geïnformeerd dat energiebedrijf Vattenfall medio 2018 een Wnb-vergunning heeft aangevraagd. De aanvraag betrof het oprichten van een biomassacentrale. De provincie heeft deze aanvraag beoordeeld aan de hand van de geldende wet- en regelgeving. Zij heeft vastgesteld dat er geen grond was in de Wet natuurbescherming of de beleidsregel omtrent salderen om de vergunning te weigeren.
De vergunde ruimte ziet niet alleen op de biomassacentrale, maar op alle centrales op het terrein van Vattenfall in Diemen. Het onderdeel biomassa is slechts een onderdeel van de vergunning, ter grootte van maximaal 62,63 ton NOx en 4,12 ton NH3 inclusief de verkeersbewegingen. De overige vergunde stikstofruimte is bestemd is voor de twee gascentrales (DW33 en DW34) op het terrein van Vattenfall in Diemen. De vergunde stikstofruimte van de gehele centrale omvat ruimte die nodig is voor het opvangen van pieken in de elektriciteits- en/of warmtevraag en voor de opvang van calamiteiten, bijv. de plotselinge uitval van een grote kolencentrale. Deze gascentrales produceren elektriciteit voor het landelijke net en moeten kunnen bijspringen wanneer er landelijk een stroomtekort is. In de praktijk komt het bijna nooit voor dat de centrales hun volle capaciteit moeten inzetten en draaien de gascentrales maar op een (klein) deel van hun beschikbare capaciteit.
De provincies Noord-Brabant en Noord-Holland hebben informatie over de eerder vergunde emissie van NH3 en NOx, de gemiddelde jaarlijkse emissie tussen 2015 en 2019 en de huidige vergunde emissie verstrekt. De emissieruimte is bij Diemen in de nieuwe vergunning beduidend hoger dan de gemiddelde uitstoot de laatste jaren. Dit wil echter niet zeggen dat de emissie ook zal toenemen, omdat het grootste deel van de emissieruimte in Diemen is vergund om de gascentrales bij plotselinge stroomtekorten vol te laten draaien. Het onderdeel biomassacentrale is maximaal 62,63 ton NOx en 4,12 ton NH3. De emissiegegevens vindt u in onderstaande tabel.
Stikstofemissie
Diemen
Geertruidenberg
NOx-emissie (ton/jaar)
NH3-emissie (ton/jaar)
NOx-emissie (ton/jaar)
NH3-emissie (ton/jaar)
Oude Wnb-vergunning
1.357
45
5.517
176
Gemiddelde uitstoot 2015–2019
295
1
1.298
< 10
Nieuwe Wnb-vergunning
836
36
1.505
50
Kunt u bevestigen dat de originele natuurvergunningen van beide energiecentrales vele malen meer stikstofuitstoot toelieten dan er de afgelopen jaren in werkelijkheid gebeurde?
Zie antwoord vraag 2.
Beaamt u dat door de gehele eerder vergunde uitstoot als uitgangspunt te nemen, zoals nu bij de biomassacentrales van Diemen en Geertruidenberg, en niet de daadwerkelijke uitstoot, de stikstofuitstoot van de centrales in werkelijkheid zal toenemen maar op papier niet?
Het is toegestaan om de gehele eerder vergunde uitstoot als uitgangspunt voor de vergunningverlening te nemen. Er is bij de vergunningen van de provincies Noord-Brabant en Noord-Holland uitgegaan van een lagere maximale emissie. Bij het intern salderen voor de vergunning is namelijk gerekend met de maximale productie, dus de vergunde en gerealiseerde capaciteit. Rekenen met een lagere emissie dan deze vergunde en gerealiseerde capaciteit kan alleen voorkomen in wettelijk omschreven specifieke gevallen, namelijk waar sprake is van toepassing van artikel 5.4 van de Wet natuurbescherming. Daar staan de gevallen opgesomd waarin een verleende vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd, zoals het handelen in strijd met de vergunning, een vergunning die op grond van onjuiste informatie is afgegeven of wezenlijk gewijzigde omstandigheden.
Wanneer de energiecentrales maximaal produceren onder de nieuwe vergunningen is het mogelijk dat een feitelijke toename in stikstofemissie plaatsvindt. Dit is overigens ook zo onder de huidige vergunningen. Bij de huidige vergunningen zou de toename in stikstofemissie nog groter zijn dan bij de nieuw verleende vergunningen. De maximale productie is afhankelijk van de energievraag en het geplande onderhoud.
Voor de volledigheid geef ik ook de vergelijking van de nieuwe vergunningen met de feitelijke uitstoot van stikstof over de laatste vijf jaar. Deze vergelijking is niet zuiver, omdat het de feitelijke situatie (met onderhoud en energievraag) vergelijkt met de theoretisch maximale situatie onder de nieuwe vergunning. In Geertruidenberg zou bij een jaarlijkse maximale productie sprake zijn van een toename maximaal 207 ton NOx en 40 ton NH3 ten opzichte van het gemiddelde van de laatste vijf jaar. In Diemen zou bij volledige benutting van de nieuwe vergunning de biomassacentrale theoretisch maximaal 62,63 ton NOx en 4,12 ton NH3 uitstoten. Omdat in Diemen naast de biomassacentrale ook vergunde gascentrales staan, is het niet mogelijk om het precieze verschil te berekenen. De maximale vergunde uitstoot van de biomassacentrale is circa 20% van de huidige uitstoot van de energiecentrale Diemen.
Bij volledige benutting van de nieuwe vergunning zou de biomassacentrale in Diemen theoretisch maximaal 62,63 ton NOx en 4,12 ton NH3 uitstoten. Het is niet mogelijk om vast te stellen hoe hoog een eventuele maximale toename is ten opzichte van de feitelijke situatie, omdat er een verschuiving zal optreden van de huidige productie van de gascentrales naar de biomassacentrale. In Geertruidenberg zou bij een jaarlijkse maximale productie sprake zijn van een toename maximaal 207 ton NOx en 40 ton NH3 ten opzichte van het gemiddelde van de laatste vijf jaar.
Kunt u bevestigen dat deze twee biomassacentrales 1.300 ton stikstof per jaar uit zullen stoten, wat ruim een derde is van de «stikstofwinst» (3.500 ton per jaar) die behaald wordt door de snelheidsverlaging naar 100 km/uur?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3 voor de emissies van de centrales. De energiecentrales zijn op dit moment al in gebruik en vergund en stoten stikstof uit. Uit de informatie over de vergunningen blijkt dat de vergunde emissie sterk is gedaald. Gezien het antwoord op vraag 4 is de theoretische maximale toename van stikstofemissie door beide biomassacentrales ongeveer 270 ton NOx en 45 ton NH3 ten opzichte van het gemiddelde van de laatste vijf jaar. Maximale productie zal alleen plaatsvinden wanneer er geen groot onderhoud is ingepland in een jaar en de energievraag daar aanleiding toe geeft.
Beaamt u dat de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) vorig jaar door de Raad van State onwettig werd verklaard, mede omdat de stikstofuitstoot door het programma niet in werkelijkheid was afgenomen maar alleen op papier?
Nee. De Raad van State heeft geoordeeld dat de passende beoordeling die ten grondslag lag aan het Programma aanpak stikstof voor de periode 2015–2021 niet voldeed aan de eisen die in de Habitatrichtlijn worden gesteld. Uit de uitspraak blijkt dat maatregelen pas kunnen worden ingezet om de effecten van nieuwe stikstofdepositie te mitigeren als deze maatregelen niet nodig waren om verslechtering van de natuur te voorkomen en afdoende andere maatregelen beschikbaar zijn om de instandhoudingsdoelstellingen te halen.
Beaamt u dat de PAS-uitspraak van de Raad van State duidelijk heeft gemaakt dat de stikstofuitstoot in Nederland daadwerkelijk drastisch verminderd moet worden en niet slechts op papier? Is daar in dit geval sprake van volgens u?
In de uitspraak over het PAS oordeelt de Raad van State dat verslechtering van de natuur moet worden voorkomen en afdoende maatregelen beschikbaar moeten zijn om de instandhoudingsdoelstellingen te halen, voordat maatregelen kunnen worden ingezet om de effecten van nieuwe stikstofdepositie te mitigeren.
Het kabinet heeft de ambitie om de natuur te verbeteren en op termijn de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden te bereiken. In de structurele aanpak zoals het kabinet die in de Kamerbrief van 24 april jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 82) uiteen heeft gezet, is een omvangrijke set (bron)maatregelen genomen waardoor de stikstofdepositie in 2030 in 50% van de hectares in Natura 2000-gebieden waar een stikstofgevoelig habitat voorkomt onder de KDW (Kritische depositiewaarde) zal komen. Bovendien wordt daarmee de stikstofdepositie op alle natuur in Nederland verminderd. Op deze wijze zorgt het kabinet voor een drastische vermindering van de feitelijke depositie.
Kunt u bevestigen dat het verschil tussen de uitstoot van de vergunde activiteit in een natuurvergunning en de daadwerkelijke uitstoot (de feitelijk benutte capaciteit) de latente ruimte in een natuurvergunning is?
Ja. Deze ruimte valt uiteen in twee componenten. De eerste component is de latente ruimte in eigenlijke zin, namelijk het verschil tussen de vergunde emissie en de feitelijk gerealiseerde capaciteit binnen een vergunning. De tweede component is de feitelijk gerealiseerde en vergunde capaciteit die op het moment niet benut wordt.
Zijn de nieuwe natuurvergunningen voor de energiecentrales in Diemen en Geertruidenberg verleend door middel van interne saldering? Zo nee, welke stappen zijn dan genomen voor de vergunningverlening?
Ik heb begrepen van de provincies Noord-Brabant en Noord-Holland dat de betrokken vergunningen inderdaad zijn verleend met behulp van intern salderen.
Kunt u bevestigen dat u met de provincies heeft afgesproken dat bij intern salderen de «onbenutte ruimte» uit de bestaande natuurvergunning wordt ingenomen, ten behoeve van de natuur, maar dat de «niet-gebruikte capaciteit» binnen de vergunning behouden blijft?
In de Kamerbrief van 4 oktober 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 167) is de beleidslijn van Rijk en provincies kenbaar gemaakt over intern en extern salderen. Bij intern en extern salderen is de keuze gemaakt dat niet de gehele vergunde ruimte gebruikt mag worden ten behoeve van salderen, maar enkel de feitelijk gerealiseerde en vergunde capaciteit (bijvoorbeeld de reeds bestaande stalcapaciteit). Bij extern salderen is de ruimte vervolgens verder beperkt tot 70% van de gerealiseerde capaciteit.
Is de latente ruimte in de gevallen van deze energiecentrales niet ingenomen, omdat is besloten dat dit «niet-gebruikte capaciteit» is, en niet «onbenutte ruimte»? Zo nee, wat is dan de reden voor het niet innemen van de latente ruimte?
De vergunningen zijn verleend conform de kaders van de beleidsregels rond intern salderen, zoals deze sinds 11 oktober 2019 en verder aangepast op 13 december van toepassing zijn.
Beaamt u dat er in het geval van energiecentrales getwist kan worden over de benaming voor de latente ruimte in de natuurvergunning, maar dat het in de praktijk niet veel verschil maakt, omdat het in beide gevallen gaat om stikstofuitstoot op papier, die in werkelijkheid niet uitgestoten wordt?
Zie het antwoord op de vragen 8, 9 en 10.
Beaamt u dat het in de geest van de Habitatrichtlijn en van de beleidsregels voor intern salderen is om de latente (onbenutte) ruimte uit de natuurvergunningen van deze energiecentrales in te nemen? Zo nee, waarom niet?
De provincies Noord-Brabant en Noord-Holland hebben bezien of de gevraagde vergunning kon worden verleend met toepassing van intern salderen. Beide provincies hebben vastgesteld dat dit mogelijk was en vervolgens de vergunning verleend conform hun beleidsregels.
Beaamt u dat door het niet innemen van latente ruimte in vergunningen bij intern salderen een vergelijkbare fout wordt begaan als bij de PAS, omdat de uitstoot op papier afneemt, maar in werkelijkheid stijgt en dat de werkelijke stikstofbelasting zal toenemen?
De Afdeling van de Raad van State heeft geoordeeld dat de passende beoordeling van het programma aanpak stikstof voor de periode 2015–2021 niet voldeed aan de vereisten van de Habitatrichtlijn. Daarom werden aangevochten vergunningen vernietigd die waren gebaseerd op dat programma, maar nog niet onherroepelijk waren. Bij intern salderen staat de gebruikte vergunning al vast. De papieren ruimte vervalt voor zover de vergunde capaciteit niet is gerealiseerd. Het intrekken van gerealiseerde capaciteit kan alleen als wordt voldaan aan art. 5.4, lid 1 en 2 van de Wet natuurbescherming.
Kunt u bevestigen dat het volgens artikel 5.4 van de Wet natuurbescherming mogelijk is om vergunningen in uitzonderlijke situaties te wijzigen of zelfs in te trekken? Zo ja, beaamt u dat de huidige stikstofcrisis een uitzonderlijke situatie is die het innemen van latente ruimte rechtvaardigt? Zo nee, waarom niet?
Ik kan bevestigen dat het volgens artikel 5.4 van de Wet natuurbescherming mogelijk is om vergunningen in uitzonderlijke situaties te wijzigen of zelfs in te trekken. De structurele aanpak van de stikstofproblematiek zoals het kabinet die in de brief van 24 april jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 82) uiteen heeft gezet, heeft tot doel dat de stikstofdepositie in 2030 in 50% van de hectares in Natura 2000-gebieden waar een stikstofgevoelig habitat voorkomt onder de KDW (Kritische depositiewaarde) komt. Zie verder het antwoord op vraag 13 en 14.
Kunt u bevestigen dat de NOx-emissie per eenheid geleverde energie bij verbranding van biomassa hoger is dan bij de verbranding van bijvoorbeeld aardgas?
Uit een onderzoek van DNV-GL3 blijkt dat de warmteproductie in een biomassagestookte ketel in vergelijking met een aardgas gestookte ketel een hogere specifieke emissies oplevert van NOx.
Kunt u een overzicht geven (uitgesplitst per centrale) hoeveel ton stikstof er per jaar volgens de oorspronkelijke vergunningen mocht worden uitgestoten, hoeveel ton stikstof er per jaar door de centrales werd uitgestoten van 2015 tot 2019, hoeveel ton stikstof er volgens de nieuwe vergunningen mag worden uitgestoten per jaar en hoeveel ton stikstof de centrales naar verwachting zullen uitstoten per jaar?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Kunt u een overzicht geven (uitgesplitst per centrale) hoeveel draaiuren waren vergund in de oorspronkelijke vergunningen, hoeveel draaiuren er werkelijk werden gedraaid van 2015 tot 2019, hoeveel draaiuren in de nieuwe vergunningen zijn vergund en hoeveel draaiuren er naar verwachting zullen worden gedraaid?
De provincie Noord-Brabant heeft de volgende gegevens verstrekt:
Draaiuren RWE Geertruidenberg
20151
2016
2017
2018
2019
Amer 9 (bedrijfsuren)
Geen opgave
7.215
6.607
4.937
5.625
Hulpketel Amer 9 (bedrijfsuren)
Geen opgave
419
342
504
566
Back-upketels EN (bedrijfsuren)
nvt
399
111
889
577
In 2015 was Amer 8 nog in bedrijf, daarna niet meer.
Het verwachte aantal draaiuren in 2020 is 6000–7.000 uur, omdat er geen groot onderhoud is voorzien.
De provincie Noord-Holland heeft de volgende gegevens verstrekt:
Draaiuren Vattenfall Diemen
2015
2016
2017
2018
2019
DM 33
5.523
6.261
1.464
2.186
3.043
DM 34
6.375
6.655
5.274
5.846
5.837
Hulpwarmte-centrale
739
1.550
212
53
Hulpketel DM34
0
295
1.000
680
66
In de oorspronkelijke omgevingsvergunning waren geen voorschriften gesteld aan het maximaal aantal draaiuren. In de nieuwe omgevingsvergunning zijn de uren beperkt voor de Hulpwarmtecentrale (HWC) op maximaal 5.600 uren en voor de biomassacentrale maximaal 8.000 uren. Er is geen verwachting over het aantal draaiuren van de verschillende centrales in Diemen bekend.
Kunt u bevestigen dat de aangevraagde teruggang van 8.750 uur naar 5.600 uur voor de centrale in Diemen slechts een teruggang is op papier, aangezien het aantal draaiuren minder dan 1.550 was in 2017?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u aangeven hoe laag de NOx-norm gesteld is voor de biomassacentrales in Diemen en Geertruidenberg? Kunt u aangeven hoe laag die norm technisch gezien gesteld zou kunnen worden?
De emissies van deze centrales moeten voldoen aan zowel de emissie-eisen in het Activiteitenbesluit als de emissie-eisen in de vergunning. Bij de vergunningverlening spelen de «beste beschikbare technieken» (BBT) een belangrijke rol. De afweging wat in een concreet geval de beste beschikbare techniek is, is aan het bevoegd gezag. In het antwoord op vraag 21 en 22 wordt nader ingegaan op de beste beschikbare technieken.
De wettelijke emissiegrenswaarde in de vergunning van de biomassacentrale in Diemen bedraagt 884 mg/Nm3 bij 6% O2. De emissiegrenswaarde voor de biomassacentrale in Geertruidenberg bedraagt op grond van het Activiteitenbesluit 110 mg/Nm3 bij 6% O2.
Zijn de huidige NOx-normen naar uw mening in lijn met de wettelijke verplichting om de Beste Beschikbare Technieken toe te passen?
De BBT worden in Europa in BBT-conclusies vastgesteld. De meest recente BBT-conclusies zijn in augustus 2017 vastgesteld en inmiddels geïmplementeerd in de algemene regels van het Activiteitenbesluit op een niveau dat haalbaar is voor elke installatie in Nederland. In onderstaande tabel is te zien, dat de eisen in het Activiteitenbesluit al aan de scherpe kant en soms zelfs scherper zijn dan wat Europees als BBT is vastgesteld.
Vermogen
BBT-range (nieuw)
BBT-range
In bedrijf voor 2017
Emissie-grenswaarde
Activiteitenbesluit
50–100 MW
120–200 mg/Nm3
120–275 mg/Nm3
110 mg/Nm3
100–300 MW
100–200 mg/Nm3
100–220 mg/Nm3
110 mg/Nm3
>300 MW
65–150 mg/Nm3
95–150 mg/Nm3
110 mg/Nm3
De biomassacentrale in Geertruidenberg is al voor 2017 in bedrijf, de biomassacentrale van Diemen dateert van na 2017.
Begin jaren 90 heeft Nederland in een uitgebreid onderzoeksproject als in eerste in Europa aangetoond dat het mogelijk is om katalytische reductie bij kolencentrales en afvalverbrandingsinstallaties toe te passen om NOx te verwijderen uit het rookgas. Sindsdien zijn onze emissie-eisen voor kolen- en biomassastook daarop afgestemd. Dat betekent dat onze oude centrales voorop lopen bij de rest van Europa en op hetzelfde niveau presteren als Europese nieuwe installaties. Er is daarom geen aanleiding om onderscheid te maken tussen bestaande en nieuwe installaties. Voor biomassastook kunnen slechts 10 van de 70 Europese referentieplants (die zijn ingediend voor de BREF grote stookinstallaties) voldoen aan de Nederlandse emissie-eis. Voor nieuwe biomassagestookte centrales mag in de vergunning een strengere eis dan de 110 mg/Nm3 (als daggemiddelde) die in het Activiteitenbesluit is opgenomen, worden gesteld. Dat geldt ook bij ombouw van een bestaande kolencentrale of bij een herziening van de vergunning. Bijvoorbeeld een actualisatie in het kader van de implementatie van de BREF, zoals nu loopt.
Bent u voornemens de emissie-eisen voor alle biomassacentrales zo ver als technologisch mogelijk aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 20 aangegeven moeten de emissies van grote stookinstallaties voldoen aan zowel de emissie-eisen in het Activiteitenbesluit als de emissie-eisen in de vergunning. Zie hiervoor ook de tabel bij vraag 21. Daarin is te zien, dat de eisen in het Activiteitenbesluit al aan de scherpe kant en soms zelfs scherper zijn dat wat Europees als BBT is vastgesteld.
Daarnaast moet het bevoegd gezag bepalen of een individuele centrale voldoet aan BBT, zoals dit in de BBT-conclusies is vermeld: de zogenoemde BBT-toets. Bij de toepassing van BBT geldt namelijk niet één gefixeerde emissie-eis, maar een range (zie tabel) waarbinnen het bevoegd gezag moet vaststellen welke eis in een concreet geval gesteld moet worden. Als de BBT-toets dit aangeeft, worden de emissie-eisen in de vergunningen verder aangescherpt en de installaties aangepast. Dit moet binnen de wettelijke termijn, dat wil zeggen vóór augustus 2021, zijn gebeurd. In het kader van het Schone Lucht Akkoord hebben een groot aantal bevoegde instanties en het Rijk afgesproken zoveel mogelijk strenger te gaan vergunnen.
Kunt u aangeven of u nog altijd van plan bent pas in 2022 tot een herziening van de emissie-eisen voor kleine en middelgrote biomassacentrales te komen? Acht u het gezien de huidige stikstofcrisis wenselijk daarmee te wachten?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft op 1 juli jl., mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, reactie gegeven op de motie-Sienot. Daarin staat dat gewerkt wordt aan het beschikbaarheid krijgen van concrete emissie-eisen. Deze emissie-eisen moeten in 2022 van kracht worden. In de genoemde brief aan uw Kamer staat ook dat in 2021 bij het toekennen van de SDE++ subsidie al wordt gewerkt met de verwachte aanscherping van emissie eisen.
Bent u bereid om verder te gaan dan de motie-Sienot/Mulder (Kamerstuk 35 300 XIII, nr. 52) die u verzoekt eerder met normen te komen maar achterwege laat te verzoeken deze normen zo laag als technologisch mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
In die motie verzoeken de indieners om in 2022, en zo veel eerder als mogelijk, normen te ontwikkelen voor stikstof en fijnstof voor de nieuwverkoop van biomassacentrales. Zoals in het antwoord op de vorige vraag aangegeven streef ik naar invoering per 1-1-2022.
Wat zegt u tegen starters die vanwege de stikstofcrisis op een woning moeten wachten die nu lezen dat de stikstofuitstoot door grote energiecentrales ruimschoots toe zal nemen?
Het kabinet erkent dat het woningtekort in bepaalde delen van Nederland groot is. Dat is de reden dat het kabinet op 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1) heeft aangekondigd met prioriteit depositieruimte vrij te maken voor woningbouwprojecten. Daartoe is het stikstofregistratiesysteem ingericht. De ruimte die onder andere de snelheidsmaatregel oplevert, kan hiervoor worden gebruikt. Op een later moment wordt ook de ruimte toegevoegd die de andere aangekondigde maatregelen opleveren. De uitstoot van energiecentrales heeft geen invloed op de ruimte die via het stikstofregistratiesysteem voor woningbouw beschikbaar is.
Wat zegt u tegen de veehouders die vanwege de stikstofcrisis hun activiteiten zullen moeten stoppen, of veel tijd, geld en energie moeten steken in het omschakelen naar natuurinclusieve kringlooplandbouw, die nu lezen dat de stikstofuitstoot door grote energiecentrales ruimschoots toe zal nemen?
Op 24 april 2020 heb ik uw Kamer een brief gestuurd over de structurele aanpak van stikstof die het kabinet voorstaat. De aanpak is gericht op het versterken van de natuur en het verlagen van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zodat de vergunningverlening weer op gang kan komen. De structurele aanpak biedt de veehouder perspectief als hij zijn bedrijf wil voortzetten en een vrijwillige opkoopmogelijkheid als hij wil stoppen.
De wildopvang, die dreigt te bezwijken door een tekort aan geld en een toename van het aantal op te vangen dieren als gevolg van de coronacrisis |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wildopvang is bijna het haasje; Geen geld maar door corona veel dieren»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het buitengewoon onwenselijk zou zijn dat dierenopvangcentra en/of wildopvangcentra om zouden vallen als gevolg van een structureel tekort aan middelen, terwijl het aantal op te vangen dieren is gestegen?
Ja, het is onwenselijk dat wildopvangcentra sluiten terwijl er veel vraag is naar opvang.
Is het juist dat de gesprekken tussen gemeenten, provincies, stakeholders en het Rijk om een uniforme landelijke richtlijn te ontwikkelen voor vergoedingen aan lokale en regionale wildopvangcentra vanwege de coronacrisis stilliggen?
Dit is niet juist. Hoewel de voortgang wat langzamer gaat dan deze zonder de coronacrisis zou gaan, vinden er nog steeds gesprekken plaats en wordt er ook, samen met de wildopvangcentra, gewerkt aan uitvoering van de motie. Fysieke bijeenkomsten zijn vervangen door video-meetings en schriftelijk contact.
Kunt u, in aanvulling op uw brief van 22 januari 2020, aangeven hoe u ten tijde van de coronacrisis uitvoering geeft aan de met algemene stemmen aangenomen motie-Wassenberg/Graus (Kamerstuk 33 576, nr. 184) en hoe de gesprekken tussen gemeenten, provincies, stakeholders en het Rijk over een uniforme landelijke richtlijn voor vergoedingen aan lokale en regionale wildopvangcentra verlopen, wat de uitkomsten tot nu toe zijn en op welke termijn de Kamer een uniforme landelijke richtlijn kan verwachten?2
Zoals ook vermeld in de brief van 22 januari 2020 streef ik er naar om voor de zomer de moties en toezeggingen met betrekking tot de wildopvang te beantwoorden. Een inventarisatie naar de huidige financiering van wildopvangcentra en de behoeften van wildopvangcentra is net afgerond en zal eind mei/begin juni in een video-overleg worden besproken met de wildopvangcentra. Ik verwacht eind juni aanbevelingen aan de Kamer te kunnen aanbieden.
Daarnaast zijn in de gesprekken met de wildopvangcentra meer knelpunten aan het licht gekomen, waarover het ministerie ook met de wildopvangcentra en dierenwelzijnsorganisaties in overleg is. Zo is het ministerie, onder andere, samen met de wildopvangcentra aan het kijken waar in de regelgeving knelpunten zitten met betrekking tot de uitvoering. Doel is om de regelgeving beter te laten aansluiten op de praktijk. Ook wordt gezamenlijk met de KNMvD en de opvangcentra in kaart gebracht welke veterinaire handelingen momenteel zijn voorbehouden aan dierenartsen en wordt verkend of er mogelijkheden zijn tot verruiming van de handelingsvrijheid van opvangcentra. Ook over deze voortgang van deze acties zal ik de kamer op de hoogte stellen in de brief van eind juni.