De Maximale Residu Limiet voor fluopicolide in blauwmaanzaad |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het feit dat agrariërs (met name in Zeeland) die blauwmaanzaad verbouwen in de problemen komen door de extreem lage Maximale Residu Limiet (MRL) die vanuit de European Food Safety Authority (EFSA) geldt voor de stof fluopicolide bij dit gewas?1
Uw vragen en een bericht van 5 februari 2020 op de website van de Boerderij2 waren voor mij de eerste signalen dat agrariërs deze problemen ervaren.
Bent u het ermee eens dat de door de Europese Unie (EU) vastgestelde MRL-norm voor deze stof, 0,01 mg/kg, extreem laag is? Klopt het dat de reden dat deze norm zo laag is, is omdat er bij de toelating van Infinito door de EFSA onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing was om een MRL vast te stellen, waardoor de detectiegrens van 0,01 mg/kg automatisch van toepassing is? Klopt het dus ook dat gevaren voor de voedselveiligheid en milieurisico’s hierbij niet direct meespelen?
De Maximale Residu Limiet (MRL) van een gewasbeschermingsmiddel op een gewas is standaard 0,01 mg/kg als toepassing van dat middel op dat gewas niet is toegelaten. Dit is een praktische grens, die voorkomt dat consumenten overbodig aan gewasbeschermingsmiddelen worden blootgesteld en het milieu onnodig wordt belast. Mogelijk zijn ook hogere gehalten nog veilig, maar het is niet gebruikelijk een hogere MRL vast te stellen als de stof niet op het gewas hoort voor te komen.
De reden dat de MRL van 0,01 mg/kg voor blauwmaanzaad van toepassing is, is het feit dat de toepassing van fluopicolide op blauwmaanzaad en een hogere MRL voor deze toepassing niet zijn aangevraagd en dus niet zijn beoordeeld. Het staat vast dat er bij deze MRL van 0,01 mg/kg geen risico’s voor de voedselveiligheid zijn.
Klopt het dat er tegelijkertijd wel blauwmaanzaad met een vijftig maal hogere MRL-norm (0,5 mg/kg) van buiten de EU mag worden ingevoerd?
Nee, dat klopt niet. Voor alle maanzaad, ongeacht zijn herkomst, geldt een MRL voor fluopicolide van 0,01 mg/kg.
Bent u bereid om deze situatie zowel Europees in het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) als in de richting van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) aanhangig te maken en daarbij te pleiten voor een verhoging van de MRL-norm voor fluopicolide in blauwmaanzaad?
Daarvoor zie ik geen noodzaak. Het is niet mijn taak om aanvragen voor hogere MRL’s te doen indien dit nodig zou blijken vanuit teeltpraktijk of import van producten. Dit is de taak van de betrokken bedrijven. Zij moeten informatie indienen die aantoont dat die aangevraagde hogere MRL’s veilig voor de consument en wenselijk vanuit de landbouwpraktijk zijn. Als dat is aangetoond, zal dat leiden tot een positief EFSA-advies en tot een voorstel van de Commissie voor een andere MRL. Het is mijn beleid om in die gevallen in te stemmen met voorstellen van de Europese Commissie. De bal ligt dus echt bij de bedrijven. Ik heb begrepen dat er bij het Ctgb inmiddels inderdaad een aanvraag in behandeling is.
Kunt u aangeven wat er gedaan kan worden om ervoor te zorgen dat de MRL-norm die in Nederland en Europa geldt gelijk wordt gesteld aan de norm die geldt voor van buiten de EU geïmporteerde producten?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 3, gelden er geen verschillende fluopicolide-MRL’s voor blauwmaanzaad uit Europa en uit derde landen. Er kan en hoeft dus geen actie ondernomen te worden om deze MRL’s gelijk te trekken.
Het bericht dat een man in hongerstaking gaat |
|
Maarten Hijink , Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht van Dagblad van het Noorden over Dhani Hoekstra die donderdag 6 februari in hongerstaking gaat?1 Wat is hierop uw reactie?
Ik ken het bericht en betreur dat deze gedupeerde zich genoodzaakt ziet om tot deze ingrijpende actie over te gaan.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Dhani Hoekstra met zijn gezin een plek krijgt waar ze weer aan een toekomst kunnen gaan werken zonder restschuld?
Deze casus is bekend bij de verantwoordelijke instanties die in overleg met de bewoner werken aan een oplossing. Voor het overige doe ik geen uitlatingen over deze individuele zaak.
Welke maatregelen gaat u treffen om te voorkomen dat deze man in hongerstaking gaat? Of om zo snel mogelijk een einde aan de hongerstaking te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u treffen voor mensen die ook in psychische nood, als gevolg van de gaswinningsproblematiek, verkeren? Op welke termijn?
De gaswinning en de gevolgen hiervan hebben negatieve effecten op de gezondheid van Groningers. Onder meer Gronings Perspectief heeft deze effecten in kaart gebracht. Het kabinet erkent deze problematiek en pakt dit bij de kern aan. Vanaf medio 2022 kan de gaswinning in Groningen in een gemiddeld jaar nihil zijn. Hiermee neemt het kabinet de oorzaak van de bevingen weg. Zo kunnen de aardbevingen en de hieraan gerelateerde klachten op termijn afnemen. Tegelijkertijd zijn bewoners gebaat bij duidelijkheid over de versterking en een soepele en snelle schadeafwikkeling. Daar zet het kabinet zich maximaal voor in. Naast deze maatregelen zijn aanvullende maatregelen genomen. Regio en Rijk hebben in overleg met GGD Groningen besloten extra te investeren in preventieve zorg (Kamerstuk 33 529, nr. 702). Aardbevingsgemeenten krijgen middelen om extra capaciteit in te zetten voor de sociale en emotionele ondersteuning van inwoners. Hiervoor is gezamenlijk 5.4 miljoen euro vrijgemaakt. Momenteel vindt overleg plaats tussen de gemeenten en GGD Groningen hoe deze middelen het beste kunnen worden ingezet. Ik volg dit proces. Eerder is bij het NPG-bestuur nadrukkelijk onder de aandacht gebracht de middelen uit het NPG verder te betrekken bij het verbeteren van de gezondheidssituatie in het aardbevingsgebied.
Voorts zijn er in het aardbevingsgebied sinds 2019 naast de reguliere zorg, geestelijk verzorgers beschikbaar om mensen thuis op te zoeken. Geestelijk verzorgers luisteren naar de verhalen van mensen en zijn geschoold om hen te begeleiden en ondersteunen bij gevoelens van onmacht, stress en levensvragen.
Al eerder zijn middelen ter beschikking gesteld. Zo is er vanuit het NPG reeds geïnvesteerd in aardbevingscoaches en heeft EZK eerder € 300.000 in geestelijke verzorging geïnvesteerd waar onder andere «de proatbus» mee gefinancierd is. Deze financiering sluit veelal aan bij bestaande initiatieven waardoor moeilijk te zeggen is hoeveel mensen hier precies mee geholpen zijn. Onlangs heeft het Ministerie van VWS ook toegezegd de inzet van geestelijk verzorgers in het aardbevingsgebied te ondersteunen door € 250.000 voor de komende 3 jaar ter beschikking te stellen aan GVA Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 721).
Hoe staat het met het organiseren van de sociale en emotionele ondersteuning die u noemde in uw antwoord op schriftelijke Kamervragen over het rapport van Gronings Perspectief?2 Hoeveel mensen maken inmiddels gebruik van die ondersteuning?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat op dit moment, qua vergunningen, alleen een vergunning Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) nodig is voor het aanvragen van een SDE+-subsidie?
In de regelgeving met betrekking tot de SDE+ wordt vereist dat bij de aanvraag voor een SDE-subsidie de vergunningen worden overgelegd die noodzakelijk zijn voor de realisatie van de productie-installatie waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Deze documenten worden gevraagd om zekerheid te hebben over de tijdige realisatie van een project. Per categorie installaties vraagt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) de vergunningen op die cruciaal worden geacht voor de tijdige realisatie van deze installatie. In veel gevallen betreft dit een vergunning in het kader van de Wabo (Omgevingsvergunning) en voor sommige categorieën worden middels het formulier ook andere vergunningen opgevraagd.
Op dit moment is een Wnb-vergunning of ontheffing geen verplichte bijlage bij een SDE+-subsidieaanvraag. Vaak is de Wnb ontheffing of vergunning wel meegenomen in de procedure van de Wabo en is het project daarmee wel reeds vergund op grond van de Wnb.
Klopt het dat een Wnb-vergunning op dit moment niet noodzakelijk is voor het aanvragen van een SDE+-subsidie?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) vereist dat een project moet voldoen aan de volledigheidseisen om in aanmerking te komen voor een SDE+-subsidie?
Een aanvraag wordt inderdaad alleen in aanmerking genomen indien deze volledig is. Van een volledige aanvraag is sprake indien alle door RVO.nl verlangde gegevens en documenten zijn overgelegd.
Kunt u aangeven waarom voor biomassaprojecten een Wnb-vergunning niet is opgenomen in de lijst van eisen?
In het verleden bleek de Wnb-vergunning in de regel geen grote belemmering voor tijdige realisatie van een project. Vandaar dat deze voor geen enkele categorie binnen de SDE+ is opgenomen als een aparte vergunning die vereist is bij de aanvraag.
Kunt u aangeven waarom er geen koppeling bestaat tussen de Wnb-vergunning en de SDE+-aanvraag?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u richting gegeven aan de wijze waarop de RVO uitvoering geeft aan de SDE+-subsidieverstrekking? Zo ja, kunt u die instructie of richtlijn aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen richting gegeven aan het al dan niet opnemen van de Wnb-vergunning als een vereiste vergunning in de SDE+ 2019.
Klopt het dat er nu SDE+-gelden gereserveerd staan voor biomassaprojecten die wegens het ontbreken van een Wnb-vergunning niet gerealiseerd kunnen worden?
Ja, op dit moment ondervinden diverse SDE-projecten vertraging van het niet of later verkrijgen van de benodigde Wnb-vergunning. Naast sommige biomassaprojecten kan het ook gaan om zon, wind of geothermieprojecten.
Klopt het dat die gelden voor minimaal vier jaar vaststaan?
Nee. Biomassaprojecten hebben in de regel een realisatietermijn van vier jaar. Hier wordt budget voor gereserveerd. Zodra zeker is dat een project niet gerealiseerd kan worden wordt de beschikking ingetrokken en valt het bijbehorende budget vrij. Dit gebeurt dus niet enkel pas na 4 jaar.
Klopt het dat daarmee geld op de plank ligt dat ook ingezet had kunnen worden voor andere projecten voor duurzame energie opwekking, zoals wind en zon?
Nee. Bij het beschikbaar stellen van budget wordt rekening gehouden dat een deel van de projecten uiteindelijk niet gerealiseerd wordt. Overigens geldt voor sommige wind- of zonprojecten ook dat een Wnb-vergunning noodzakelijk en knellend kan zijn.
Kunt u aangeven voor hoeveel projecten er momenteel sprake is van bovengenoemde situatie?
Ik heb op dit moment geen inzicht in alle projecten waarvoor de Wnb-vergunning knellend is voor realisatie en dus ook niet hoeveel verplichtingenbudget hiermee gemoeid gaat. Dit komt doordat dit sterk afhankelijk is van diverse factoren zoals project en locatie specifieke kenmerken en provinciaal beleid voor de afgifte van vergunningen. Het is ook niet goed voorspelbaar op welke termijn vergunningverlening op gang komt en hoe zich dat verhoudt tot de resterende realisatietermijn van alle projecten in beheer.
Kunt u aangeven hoeveel geld er daarmee op de plank blijft liggen?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om voor toekenning van een SDE+(+)-subsidie voortaan verplicht te stellen dat zowel de Wabo- als de Wnb-vergunning onherroepelijk zijn? Zo nee, waarom niet?
De aanwezigheid van een Wnb-vergunning is een steeds belangrijkere voorwaarde geworden voor de tijdige realisatie van een hernieuwbare energieproject. Vandaar dat ik voornemens ben met ingang van de SDE++ dit najaar een Wnb-vergunning als verplichte bijlage bij een aanvraag op te nemen voor bepaalde categorieën, behalve daar waar dit leidt tot grote barrières in de voorbereiding van projecten. Ik wil niet zover gaan dat ik onherroepelijke vergunningen vereis. Dit zou ervoor zorgen dat projecten meer voorbereidingskosten moeten maken voor hun SDE-aanvraag en daarmee een belemmering zijn voor met name kleinere partijen.
Kunt u aangeven waarop de vergunningsvrijstelling voor biomassacentrales met een vermogen kleiner dan 15 megawatt (MW) in het Besluit Omgevingsrecht gebaseerd is?
Om de beoogde inzet van biomassa te stimuleren en administratieve lasten voor het verkrijgen van een vergunning te verminderen is in het Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties (Staatsblad 2012, 558) ervoor gekozen om biomassacentrales met 15 megawatt of minder uit te zonderen van een vergunningsplicht.
Zijn biomassacentrales met een vermogen kleiner dan 15 MW wel vergunningsplichtig onder de Wnb? Zo nee, waarom niet?
De beoordeling of een biomassacentrale kleiner dan 15 MW vergunningsplichtig is onder de Wnb wordt gemaakt door de provincie. Of een project kleiner dan 15 MW een Wnb vergunning nodig heeft, hangt af van de specifieke projectkenmerken, waaronder de afstand tot Natura 2000-gebieden.
Het afsluiten van de stroom op vakantiepark Anloo en een mogelijke ontruiming van vakantiepark De Groene Heuvels in Beuningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de precaire situatie op vakantiepark Anloo in de gemeente Aa en Hunze waar de stroom is afgesloten, waardoor oudere en kwetsbare mensen niet naar het toilet kunnen, geen verwarming kunnen gebruiken, in het donker zitten en hun medische apparatuur niet kunnen opladen?1
Ik heb de berichtgeving gelezen.
Op basis van welke onderzoeken en/ of bevindingen is besloten om de camping niet langer van elektriciteit te voorzien, en wie heeft hierin de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor afsluiting?
Een groot aantal van de onderstaande vragen die u mij stelt heeft betrekking op de feitelijke situatie op de camping, het lokale beleid en het handelen van de gemeente. Er is daarom contact gezocht met de gemeente. De informatie in de antwoorden op deze vragen is dus afkomstig van de gemeente.
De gemeente heeft naar aanleiding van een brand in een elektraverdeelkast een quickscan laten uitvoeren naar de veiligheid van de elektra op het terrein. De netbeheerder heeft een soortgelijke inspectie uitgevoerd. Op basis van hun eigen inspectie heeft de netbeheerder geconstateerd dat de bovengrondse stroomvoorziening onveilig was en besloten tot afsluiting.
Klopt het dat de gemeente in een eerder stadium is gewaarschuwd voor de onveilige situatie, en waarom is toen niet ingegrepen door de gemeente? Kunt u uw antwoord toelichten?
Afgelopen jaren is een verbetertraject op het gebied van brandveiligheid ingezet. Hierbij is gehandeld conform het Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving beleid van de gemeente Aa en Hunze, waarbij het leidend principe is dat het vertrouwen in en de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner/ondernemer voorop staat. De beheerder van de camping toonde aan dat hij werkte aan de verbeterpunten in het traject. Hierdoor was er geen directe aanleiding om in te grijpen.
Hoe vaak heeft de gemeente het vakantiepark gecontroleerd op onveilige situaties, zoals met de elektriciteitsvoorziening, zijn er voldoende controles geweest en wat waren toen de bevindingen?
De gemeente geeft aan de afgelopen jaren meerdere controles uit te hebben gevoerd op het terrein op het onderwerp brandveiligheid en permanente bewoning. Ter verbetering van de brandveiligheid zijn door de eigenaar maatregelen getroffen, ook in de verbetering van de elektra.
Had de gemeente kunnen of moeten voorkomen dat de stroom werd afgesloten, nu de camping failliet is en de curator stelt dat er geen geld is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente heeft geen wettelijke zorgplicht om te voorkomen dat de stroom werd afgesloten. Zij staat buiten geschillen tussen afnemers en leveranciers van energie. Het is de wettelijke taak van de curator om in een situatie van faillissement te bepalen hoe moet worden omgegaan met de lopende overeenkomsten.
Welke wet- en regelgeving geldt voor het afsluiten van stroom op een al dan niet failliet vakantiepark? Zijn er verschillen tussen de rechten van huurders van chalets of eigenaren van grond en chalet? Kunt u uw antwoorden toelichten?
De wet- en regelgeving maakt geen onderscheid naar huurder of eigenaar. Wel wordt onderscheid gemaakt naar afnemer. De meeste burgers vallen in de categorie kleinverbruiker als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998. Deze groep wordt beschermd tegen het plotselinge afsluiting van energie. Dit is geregeld in de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas. Deze bescherming komt in hoofdlijnen erop neer dat bij het niet betalen van de energierekening de leverancier minimaal één herinnering dient te versturen. Verder dient de leverancier te wijzen op schuldhulpverlening. Als binnen 10 dagen na ontvangst van de afsluitingsbrief een betalingsregeling wordt getroffen wordt afsluiting gestaakt. Voor kwetsbare consumenten als bedoeld in de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas geldt aanvullende bescherming. Hetzelfde geldt voor afsluiting in de winterperiode die loopt van 1 oktober tot 1 april. Voor afnemers die niet vallen onder de categorie kleinverbruikers geldt deze bescherming niet.
Daarnaast heeft een netbeheerder leveringsvoorwaarden waarin voorschriften zijn opgenomen over de staat van de elektrische installatie.
Indien zich op de camping kleinverbruikers met een eigen aansluiting bevinden die wegens wanbetaling zijn afgesloten dan zou de gemeente, of aan de gemeente gelieerde organisaties, een rol kunnen spelen bij schuldhulpverlening. Gemeenten zijn op dit punt vrij in de invulling van hun beleid.
Bent u bereid om de gemeente en of de verhuurders van chalets erop aan te spreken dat de bovengrondse stroomvoorziening zo snel mogelijk hersteld moet worden, omdat mensen recht hebben op woongenot en de gemeente een zorgplicht heeft? Wanneer denkt u dat de stroomvoorziening hersteld zal zijn?
De gemeente heeft geen wettelijke zorgplicht om te voorkomen dat de stroom werd afgesloten. In dit geval is dat de verantwoordelijkheid van de campingeigenaar. Gezien het faillissement verwacht ik niet dat de stroomvoorziening op korte termijn zal zijn hersteld.
Klopt het dat er minimaal 66 permanente bewoners zijn op vakantiepark Anloo? Hoeveel van hen huren een chalet en hoeveel bezitten een chalet en hoeveel bezitten grond en een chalet?
Op 13 februari 2020 stonden 56 personen ingeschreven in de BRP. Dit kunnen zowel huurders als eigenaren van chalets en/of grond zijn. Er zijn 64 belastingplichtige eigenaren. Hiervan zijn er 4 eigenaren van grond met meerdere chalets en 60 individuele eigenaren van grond en/of chalet. Een chalet en/of grond kan meerdere eigenaren hebben, naast de belastingplichtige eigenaren. De eigenaren kunnen de grond en/of chalets aan anderen verhuren.
Is het waar dat gemeente(n) en/ of hulp- en welzijnsinstanties mensen soms op het vakantiepark hebben gewezen als mogelijkheid om er al dan niet tijdelijk te wonen? Hoe verhoudt zich dat tot het stop willen zetten van de permanente bewoning?
De gemeente geeft aan mensen niet door te verwijzen naar een vakantiepark voor permanente bewoning. Het is wel voorstelbaar dat in het verleden in bijzondere gevallen is gewezen op de mogelijkheid van tijdelijk verblijf, waarbij mensen op de hoogte waren dat permanente bewoning niet toegestaan is. De gemeente heeft mij daarnaast laten weten al een aantal jaren op te treden tegen permanente bewoning op het terrein. Desalniettemin zijn er situaties van permanente bewoning ontstaan, al dan niet vanuit eerdere tijdelijke bewoning.
Na het doorlopen van een minnelijk traject op recreatiepark Anloo is in 2016 gestart met het handhavend optreden (met last onder dwangsom) tegen permanente bewoning van recreatieverblijven in de gemeente Aa en Hunze. Deze aanpak vindt gemeentebreed en gefaseerd plaats.
Hoe lang zijn de wachtlijsten voor een sociale huurwoning in de gemeente Aa en Hunze?
Ten tijde van het uitvoeren van het onderzoek naar wachtlijsten had de gemeente Aa en Hunze geen gezamenlijk woonruimteverdeelsysteem. Er is daarom geen informatie over de wachttijd in deze gemeente.
Wat heeft de gemeente tot nu toe gedaan om te zorgen voor een behulpzame aanpak, wat een randvoorwaarde was van de gemeenteraad om de permanente bewoning te beëindigen? Hoe verhoudt deze randvoorwaarde zich tot de woorden van de burgemeester die stelt dat bewoners zelf verantwoordelijk zijn voor een ander onderdak?2 3
De gemeente laat weten dat zij met multidisciplinaire teams alle chalets en caravans hebben bezocht om de zorg en hulpvragen in kaart te brengen en bewoners te ondersteunen bij het zoeken naar oplossingen. Voor mensen met een zorgvraag en bij mensen waar een acuut onveilige situatie is hulp aangeboden en in sommige gevallen ook alternatieve huisvesting. Niet iedereen heeft gebruik gemaakt van dit aanbod.
Wat is uw reactie op de op handen zijnde ontruiming van vakantiepark De Groene Heuvels in Beuningen, ten tijde van een wooncrisis, waar gezinnen met kinderen bij betrokken zijn?4
De gemeente laat mij weten dat er geen sprake is van een directe ontruiming, maar dat er in een aantal gevallen over kan worden gegaan tot het opleggen van een dwangsom.
De gekozen aanpak voor een vakantiepark is en blijft een keuze van de gemeenten. Ik vind wel dat een gemeente bij die keuze alle verschillende aspecten mee moet nemen en dus ook de situatie van bewoners op het park. Ik verwacht dan ook dat de gemeente rekening houdt met de bewoners en hun mogelijkheden op de woningmarkt.
Hoe lang zijn de wachtlijsten voor een sociale huurwoning in de gemeente Beuningen?
De gemeente Beuningen valt onder de regio Arnhem/Nijmegen. Uit onderzoek van Rigo in 2019 blijkt dat de gemiddelde inschrijfduur bij toewijzing 13,7 jaar was in deze regio. De effectieve zoekduur is onbekend.
Welke «integrale maatwerkoplossingen» biedt de gemeente Beuningen, aangezien u in antwoord op eerdere Kamervragen daarvan uitging?5
In eerdere beantwoording heb ik aangegeven dat ik verwacht dat gemeenten zoeken naar integrale maatwerkoplossingen. De gemeente Beuningen heeft aangegeven dat bewoners een brief hebben gehad met informatie over het Sociaal Team om te helpen bij zorg, begeleiding en crisisopvang.
Daarnaast geeft de gemeente aan dat in de bezwaarprocedure wordt gekeken naar de persoonlijke omstandigheden. Mocht dit aanleiding geven tot een andere afweging, dan geeft de onafhankelijke bezwarencommissie dat in hun advies aan het college aan. Het college volgt in bijna alle gevallen het advies van de commissie.
Op welke manier(en) geeft u invulling aan doelstelling 2 van uw Actie-agenda Vakantieparken 2018–2020 waarin u stelt samen met partners op zoek te gaan naar passende oplossingen voor mensen die nu op parken wonen of daar om uiteenlopende redenen terecht zijn gekomen?6 Zowel algemeen, als specifiek gerelateerd tot Anloo en De Groene Heuvels?
Om er voor te zorgen dat mensen een passende huisvestingsoplossing zet ik vol in op het bouwen van meer betaalbare woningen. Daarvoor zijn onder andere de woondeals gesloten, is de woningbouwimpuls van 1 miljard beschikbaar en stimuleer ik ook de bouw van flexwoningen.
Gemeenten gaan daarnaast over hun eigen woonbeleid en kijken naar hun eigen woningbehoefte om een programmering op te stellen. Ik verwacht dat zij daarbij ook rekening houden met mensen die nu op een vakantiepark wonen. Indien gemeente behoefte hebben aan ondersteuning hierbij, kunnen zij zich aanmelden voor een Versnellingskamer Flexwonen.
Waarom zouden u en/ of een gemeente nú overgaan tot een ontruiming ten tijde van woningnood en tijdens de loopduur van de Actie-Agenda Vakantieparken, terwijl er jarenlang niet gehandhaafd is op illegale bewoning, zoals bijvoorbeeld in Beuningen het geval is?
Ik besluit niet om een vakantiepark te ontruimen. Wanneer een gemeente dat doet kan dat – ook in het kader van de Actie-Agenda Vakantieparken – de uitkomst zijn van een weloverwogen keuze. Er zijn immers ook vakantieparken die absoluut niet geschikt zijn om permanent te wonen en waar door de gemeente en haar partners gezocht is naar alternatieve oplossingen voor bewoners.
Deelt u de mening dat een sluiting van een vakantiepark of een ontruiming van (oudere, kwetsbare of minderjarige) bewoners zonder betaalbaar alternatief voorkomen moet worden? Hoe gaat u hiervoor zorgen?
Handhaving zonder aandacht voor de situatie van permanente bewoners hoort niet bij de integrale aanpak die is afgesproken in de actie-agenda. Daarbij geldt uiteraard dat er onderscheid gemaakt kan worden tussen verschillende groepen bewoners. Mensen die met criminele intenties op een vakantiepark wonen zullen een andere aanpak vragen dan mensen die het vakantiepark als laatste oplossing hebben gekozen. Ik verwacht dat overheden hun verantwoordelijkheid nemen door bijvoorbeeld bij sluiting van een vakantiepark kwetsbare mensen te ondersteunen bij het vinden van alternatieve (semi-) structurele huisvesting.
Bij vragen over specifieke gemeenten, doe ik altijd navraag bij de desbetreffende gemeente. Ik spreek hen daarbij ook aan op hun verantwoordelijkheden.
Kunt u per vraag antwoorden en gelieve niet clusteren?
Ja.
De leefbaarheid rondom AWACS-basis Geilenkirchen |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het krantenbericht van 15 januari uit de Limburger over uw bezoek aan de gemeente Beekdaelen?1
Ja.
Kunt u de Kamer informeren over de uitkomst van het bezoek aan Beekdaelen voor wat betreft de leefbaarheidsaantasting door de AWACS vliegroutes?
Op 15 januari jl. heb ik op uitnodiging van de gemeenten Brunssum en Beekdaelen een bezoek gebracht aan de gemeente Beekdaelen om met bestuurders en omwonenden in gesprek te gaan, met name over de geluidshinder die de omgeving ondervindt van de AWACS-toestellen van de NAVO. Ik heb begrip voor de situatie van de omwonenden, maar heb ook aangegeven dat ik de hinder van de basis helaas niet weg kan nemen, aangezien vanuit de NAVO het sluiten van de vliegbasis Geilenkirchen van waaruit de AWACS-toestellen opereren niet aan de orde is. Tegelijk heb ik aangegeven mij te blijven inzetten voor afname van de geluidsbelasting in de omgeving. Afgesproken is om over een aantal punten verder te praten, waaronder de leefomgevingskwaliteit in de regio.
Herinnert u zich nog uw Kamerbrief BS2018010644 inzake Verlenging levensduur AWACS-toestellen?2
Ja.
Aangezien u in deze Kamerbrief aangeeft dat door de upgrade van de simulatoren en de trend van toenemende training van vliegers en operators in een simulatieomgeving, de geluidsbelasting vermoedelijk minder zal worden, kunt u aangeven wat er is veranderd aan de geluidsbelasting?
Jaarlijks wordt door het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) beoordeeld of de feitelijke geluidsbelasting nabij de NAVO-vliegbasis Geilenkirchen binnen de vastgestelde geluidszone is gebleven. Deze jaarlijkse rapportages worden gedeeld met en besproken in de Commissie AWACS Limburg (CAL). Deze rapportage zal eind mei gereed zijn. Medio juli zal ook de rapportage van het NLR gereed zijn over de behaalde geluidsreductie in de periode 2016–2019. Via onder andere deze wegen wordt bezien of de afspraken die met de NAVO zijn gemaakt over het gebruik van de vliegbasis nageleefd worden en de ingezette maatregelen effect hebben. In hoeverre de gegevens van 2019 een verandering laten zien ten opzichte van eerdere jaren zal blijken als de rapportages gereed zijn. Deze zullen dan met de omgeving worden gedeeld via de CAL. Ik zal u deze ook doen toekomen.
Navraag bij de vliegbasis wijst al wel uit dat het aantal vliegtuigen dat in 2019 van de route afweek en daardoor over woonwijken vloog (zogenaamde «woonkernoffenders») is afgenomen ten opzichte van 2018. Verder zit er de afgelopen jaren een duidelijke dalende trend in de aantallen vliegtuigbewegingen van de AWACS-basis Geilenkirchen boven Nederland, mede door de inzet van simulatoren. Zo is het totaal aantal vliegtuigbewegingen over Nederland vanaf Geilenkirchen tussen 2004 en 2018 meer dan gehalveerd: van 4.120 in 2004 tot 2.027 vliegtuigbewegingen in 2018. Het aandeel vliegtuigbewegingen hierin met AWACS-vliegtuigen is ook meer dan gehalveerd: van 2.840 in 2004 tot 1.340 vliegtuigbewegingen in 2018.
De inspanningen voor minder vliegtuigbewegingen over Nederland en minder geluidhinder voor de omwonenden in de Nederlandse regio nabij de AWACS-vliegbasis Geilenkirchen zullen worden voortgezet. Daarbij moet ook vermeld worden dat de bodem in zicht is van de nog te verwachten geluidsreductie als gevolg van reeds genomen maatregelen, waaronder de inzet van de simulatoren. De maatregelen hebben effect gesorteerd, zoals bovenstaande gegevens aantonen, maar de geluidshinder zal niet tot nul worden gereduceerd aangezien de AWACS-vliegtuigen moeten kunnen blijven opereren.
Wanneer gaan de omwonenden iets merken van de dalende geluidsbelasting?
Zie het antwoord op vraag 4.
In hoeverre is het mogelijk om de momenten van vliegen te optimaliseren in die zin dat dit gebeurt op momenten dat de overlast zo beperkt mogelijk is?
De NAVO houdt binnen haar mogelijkheden rekening met de omgeving. Zo wordt er bijvoorbeeld zo min mogelijk in de avond gevlogen en niet of bij hoge uitzondering in de nacht of in de weekenden.
Kunt u een jaaroverzicht aanreiken van de oefenvluchten in 2019, zodat de Kamer inzicht krijgt in het aantal vluchten op jaarbasis en op welke momenten en dagen zich deze concentreren, dan wel uitspreiden?
In de rapportages over het vliegverkeer van de AWACS-vliegbasis Geilenkirchen boven Nederlands grondgebied die halfjaarlijks en jaarlijks door het NLR worden opgesteld, zijn alle vluchten uitgesplitst in dagdelen. Ook wordt hierin melding gemaakt van weekendvluchten. Zoals onder vraag vier aangegeven zal ik u deze rapportage doen toekomen.
Bent u bekend met het verslag van het algemeen overleg met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu op 26 februari 2015?3
Ja.
Kunt u aangeven op welke data er gesprekken zijn geweest met welke regionale overheden, aangezien u op de vraag van het lid Van Helvert antwoordde serieus te willen werken aan een leefbaarheidsfonds voor de omgeving van de AWACS-basis, naar het voorbeeld van het leefbaarheidsfonds rondom Schiphol, en daarover in gesprek te gaan met de regionale overheden?
In de Kamerbrief van 3 mei 2016 (Kamerstuk 34 300 XII, nr. 69) zijn de vier sporen beschreven die het Rijk en de regio samen zouden uitwerken: gezondheid, verbetering van de leefomgevingskwaliteit, minder vliegtuigbewegingen en bosonderhoud en informatievoorziening. Deze onderwerpen zijn sindsdien in de periodieke vergaderingen van de CAL aan de orde geweest, met de meeste aandacht voor gezondheid en de leefomgeving.
Wat zijn de resultaten van die gesprekken?
De stand van zaken van het viersporenbeleid is nu als volgt:
Met betrekking tot het spoor gezondheid bestaat vanuit de regio de wens een gezondheidsonderzoek te laten doen naar de impact van de hinder, en vooral van piekgeluidsbelastingen, in vervolg op het gezondheidsonderzoek dat in de periode 2012–2013 door het RIVM is uitgevoerd. Dit onderzoeksrapport is in 2014 aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 33 750, nr. 98). Het Rijk heeft aangegeven het ook van belang te vinden om de impact van het vliegverkeer op de ervaren hinder en de gezondheid te monitoren. Echter, als randvoorwaarde bij mogelijk vervolgonderzoek is gesteld dat de onderzoeksopzet zodanig moet zijn dat er naar verwachting goed gefundeerde conclusies kunnen worden getrokken met een handelingsperspectief. Op basis van deze voorwaarden is een eerder onderzoeksvoorstel dat was ingediend terugverwezen. De gemeenten Beekdaelen en Brunssum hebben in de CAL van 18 oktober 2019 aangegeven een nieuw onderzoeksvoorstel uit te zullen werken.
In het licht van een aanbeveling van RIVM (uit eerder genoemde gezondheidsonderzoek uit 2014) om bij de monitoring van gezondheid en hinderbeleving bij omwonenden zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande instrumenten heeft het Ministerie van Defensie inmiddels in samenwerking met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat afspraken gemaakt over de opname van het onderwerp luchtvaart in de vierjaarlijkse, landelijke Gezondheidsmonitor van de GGD. Hierin zal ook de situatie in de regio van Geilenkirchen worden gemonitord. Hierover is uw Kamer geïnformeerd op 18 december 2019 (Kamerstuk 31 936, nr. 711).
In het kader van het spoor verbetering leefomgevingskwaliteit is aan de regio gevraagd te inventariseren aan welke doelen wordt gedacht bij een mogelijk leefbaarheidsfonds en met concrete voorstellen te komen.
Voor een leefbaarheidsfonds heeft het Rijk verwezen naar het leefbaarheidsfonds voor Eindhoven en naar de projecten die uit dit fonds worden ondersteund. Vanuit de regio is de afgelopen jaren in de CAL een concrete suggestie voor invulling van het leefbaarheidsfonds naar voren gebracht, namelijk nieuwe woningisolatie. Deze suggestie is sinds het begin van het viersporenbeleid in 2016 afgewezen omdat bij de ingebruikname van de NAVO-vliegbasis Geilenkirchen voor AWACS een uitgebreid isolatieprogramma is uitgevoerd vanuit het Rijk. Tijdens dit programma is rekening gehouden met de hoge belasting in de gemeente Onderbanken door in een breder gebied en met hogere isolatiewaarden te isoleren dan wettelijk is voorgeschreven. Voor te isoleren woningen is toen de 35 Ke-contour aangehouden in plaats van de vereiste 40 Ke-contour. Er zijn dus meer woningen geïsoleerd dan wettelijk was vereist. Hier is uw Kamer in 2006 over geïnformeerd (Kamerstuk 30 800 XI, nr. 69). Er is geen aanleiding om hier een ander standpunt over in te nemen dan toen, omdat het Rijksbeleid ten aanzien van isolatie van woningen in de omgeving van luchthavens niet is veranderd.
Tijdens mijn werkbezoek op 15 januari jl. heb ik de afspraak gemaakt om met de burgemeester van Beekdaelen en de gedeputeerde van de provincie Limburg door te praten over het spoor leefomgevingskwaliteit. Ik sta open voor voorstellen over hoe we met alle betrokkenen de leefbaarheid verder kunnen verbeteren binnen de bestaande verantwoordelijkheden. Ik zal ook NAVO verzoeken hieraan een bijdrage te leveren als er een concrete en realistische aanpak ligt.
Met betrekking tot bosonderhoud heeft het Ministerie van Defensie een beheerplan laten opstellen. Het plan is op 3 mei 2016 aan het gemeentebestuur van Onderbanken gepresenteerd en op diezelfde dag aan de Kamer aangeboden (Kamerstuk 34 300 XII, nr. 69). De gemeente Onderbanken (in 2019 opgegaan in de gemeente Beekdaelen) is gevraagd om medewerking door de in het bestemmingsplan vereiste aanlegvergunning voor de beheermaatregelen te verlenen. De gemeente heeft zich sindsdien op het standpunt gesteld dat zij geen medewerking wil verlenen aan het bosonderhoud. In het vervolg op het bestuurlijk overleg van 15 januari jl. zal ik dit opnieuw aan de orde stellen.
Bij start van het viersporenbeleid in 2016 was er onder de omwonenden van de NAVO-vliegbasis behoefte aan meer informatievoorziening, bijvoorbeeld met betrekking tot het aantal vliegtuigbewegingen, vliegtuiggeluid en veranderingen op de vliegbasis. Het spoor communicatie ziet toe op het verbeteren van deze informatievoorziening. In dit kader heeft er onder andere overleg plaatsgevonden tussen de communicatiefunctionarissen van de NAVO-vliegbasis Geilenkirchen en de betrokken gemeenten. Hierbij zijn de afgelopen jaren doorlopend afspraken gemaakt over betere informatievoorziening aan de omwonenden via informatiekanalen van zowel de vliegbasis als de gemeenten. Deze afspraken zijn geëffectueerd, zo heeft NAVO de website van de vliegbasis verbeterd en wordt er actiever aan informatievoorziening gedaan via de lokale media. Het Rijk heeft in 2017 tevens aangeboden om een werkgroep op te richten om best practices ten aanzien van informatievoorziening en klachtenafhandeling bij andere luchthavens in kaart te brengen. Hier was binnen de CAL destijds geen animo voor. Als er nieuwe initiatieven in de CAL worden opgebracht met betrekking tot verbeteringen van de communicatievoorziening dan levert het Rijk daar graag haar bijdrage aan.
Wanneer zal het leefbaarheidsfonds gestalte krijgen?
Als de situatie dit toelaat (na opschorting van ingestelde maatregelen in het kader van de aanpak van de COVID-19 uitbraak) vindt opnieuw overleg plaats met bestuurders uit de regio. Mijn inzet is om tijdens dat overleg in gezamenlijkheid voortgang te boeken en afspraken te maken over een kansrijke benadering voor het spoor leefbaarheid, maar ook de andere sporen. Hierbij moet ook in gezamenlijkheid met de betrokken partijen over de eventuele financiering worden nagedacht. Ik zal u over de resultaten daarvan informeren.
Welke acties om te komen tot een leefbaarheidsfonds heeft u gepland?
Zie antwoord vraag 11.
Zijn er nieuwe inzichten om te komen tot een vermindering van de overlast voor de omwonenden van de AWACS-basis? Zo ja, welke? Zo nee, wordt er gezocht naar nieuwe mogelijkheden?
Ik heb dit onderwerp geadresseerd bij mijn bezoek aan de vliegbasis en de Commandant der Strijdkrachten heeft sindsdien NAVO ook per brief verzocht om zich actief te blijven inzetten op het merkbaar verminderen van de hinder. Als er nieuwe inzichten aan het licht komen om tot een vermindering van de hinder te komen dan zullen deze via de CAL onder de aandacht van de NAVO worden gebracht.
Bent u bereid om te onderzoeken of stillere motoren op de vliegtuigen mogelijk zijn en binnen welke termijn?
In het verleden is door Nederlandse bewindslieden en militaire vertegenwoordigers herhaaldelijk aangedrongen op vervanging van de motoren. Hier is uw Kamer over geïnformeerd tussen 2003 en 2009 (Kamerstuk NAVO vliegbasis Geilenkirchen/Schinveldse bossen, 11 december 2003 MG2003002469) t/m Kamerstuk 32 123 XI, nr. 4). Ook is in deze periode onderzoek gedaan door de Amerikaanse firma Landrum & Brown naar de businesscase van een vervanging van de AWACS-motoren (Kamerstuk 31 200 XI, nr. 109), waarna nog een vervolgstudie naar de operationele, milieu en lokaal-economische aspecten van de motorenvervanging is gedaan (Kamerstuk 31 700 XI, nr. 94), dit was in 2009. Aangezien er geen operationele redenen zijn om de motoren te vervangen hanteert NAVO het uitgangspunt dat deze investering terug moet worden verdiend. Naarmate de tijd sinds 2009 verder is verstreken, zal de business case voor vervanging nu negatiever uitpakken dan ten tijde van het onderzoek. Daarom zie ik nu geen aanleiding tot aanvullend onderzoek naar dit specifieke punt. Wel is Nederland deelnemer van het «Alliance Future Surveillance and Control (AFSC) programme», dat zich bezighoudt met de opvolging van de AWACS. Over het bestaan van dit programma heb ik u in 2018 geïnformeerd (34 775 XII, nr. 75).
Het ondersteunen van lokale initiatieven voor duurzame energie |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «De molen, daar hoor je niks meer van...»1 en «Dorpsmolen Reduzum mogelijk alsnog van de baan»?2
Ja.
Deelt u de mening dat onder andere vanwege het verkrijgen van draagvlak voor de energietransitie lokale duurzaamheidsinitiatieven van de bevolking zelf van groot belang zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Zie ook mijn brieven van 29 juni 2019 en 20 juni 2019 met respectievelijk mijn reactie op SGP-manifest «De burger aangesloten» (Kamerstuk 32 813, nr. 343) en de aanbieding van de verkenning van het toekomstpotentieel burgerenergie initiatieven (Kamerstuk 32 813, nr. 338). Daarom ondersteun ik ook lokale initiatieven voor de energietransitie met verschillende subsidie-instrumenten, zoals de ISDE, de SDE+ en de postcoderoosregeling.
Deelt u de mening dat aanvragers van dergelijke lokale initiatieven niet altijd over voldoende expertise beschikken om (tijdig) aan de formaliteiten voor het aanvragen van SDE+ te kunnen voldoen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor kleinschalige spelers in de energietransitie, zoals lokale energiecoöperaties en verenigingen, kan de aanvraag van een SDE+-subsidie inderdaad een grotere uitdaging zijn dan voor grote bedrijven. Daarom is de tendersystematiek van de SDE+ zo ingestoken dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), die de aanvragen behandelt, na indiening van de aanvraag nog contact kan opnemen met de aanvrager indien er onjuiste of incomplete informatie is verstuurd. De aanvrager kan dan de benodigde informatie opsturen en alsnog meedoen met de openstellingsronde. Dit kan niet in een open tender, maar wel in de systematiek van de SDE+, waarbij gerangschikt wordt op volgorde van binnenkomst.
Deelt u de mening dat relatief kleine fouten bij die aanvraag niet tot onevenredig grote gevolgen, waaronder het weigeren van die subsidie, zouden mogen leiden? Zo ja, bent u bereid een hardheidsclausule van die strekking in de regelgeving op te nemen, of een wijziging die aanvragers in de gelegenheid stelt betrekkelijk geringe gebreken in de aanvragen te herstellen? Zo nee, waarom niet?
De tendersystematiek van de SDE+ is zo ontworpen dat fouten bij een aanvraag kunnen worden gerectificeerd door de aanvrager. Aanvragers hebben dus al de gelegenheid om gebreken in de aanvraag te herstellen. Het gevolg van deze systematiek is wel dat ik op volgorde van binnenkomst moet rangschikken. De dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften geldt als datum van ontvangst.
Dit zijn duidelijke spelregels waarbij voldoende ruimte wordt gegeven aan de aanvragers om kleine fouten te herstellen. Indien de fouten niet op tijd kunnen worden hersteld, kan de aanvrager meedoen met de volgende openstellingsronde.
Acht u het wenselijk dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) bij aanvragen van kleinschalige lokale initiatieven anderszins op enigerlei wijze behulpzaam kan zijn bij de formaliteiten rondom die aanvraag? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
RVO.nl doet er alles aan om de aanvragers zo goed mogelijk te helpen. Zo worden er informatiebijeenkomsten georganiseerd en kunnen geïnteresseerden contact opnemen met RVO.nl als ze vragen hebben. Ook kunnen aanvragers al ruim voordat de ronde begint hun aanvraag online voorbereiden, zodat ze alleen nog maar op de knop «indienen» hoeven te drukken zodra de ronde start.
Kunt u bovenstaande vragen voor het volgende algemeen overleg Klimaat en energie van 12 februari aanstaande beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Het bericht 'Stoppen met gas zorgt juist voor méér CO2' |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Stoppen met gas zorgt juist voor méér CO2», waarin David Smeulders, hoogleraar energiesystemen, zegt dat stoppen met gas juist leidt tot méér CO2-uitstoot?1 Deelt u de mening dat dit haaks staat op uw klimaatbeleid?
Ja, ik ben bekend met het artikel «Nu stoppen met aardgas zorgt juist voor méér CO2-uitstoot». Ik constateer dat in de discussies over gas in Nederland verschillende zaken door elkaar lopen waarbij geregeld verwarring ontstaat over welk gas precies bedoeld wordt.
Ten eerste, als het gaat om de gaswinning in Nederland is het beleid dat we tot 2050, in afnemende mate door het opraken van de voorraden, doorgaan met de winning van aardgas uit eigen bodem.2 Dit heeft de voorkeur van het kabinet boven de import van gas, omdat dit beter is voor klimaat, werkgelegenheid, economie, behoud van kennis van de diepe ondergrond en aanwezige gasinfrastructuur. Dit leidt tevens tot minder afhankelijkheid van import uit andere landen. Daarbij vindt gaswinning alleen plaats wanneer de risico’s voor omwonenden en nadelige effecten voor het milieu aanvaardbaar zijn.3 Voor het Groningenveld heeft het kabinet besloten dat – gezien de risico’s door de aardbevingen – de gaswinning zo snel mogelijk wordt afgebouwd. De inzet is dat de winning van aardgas uit het Groningenveld in het gasjaar 2022/2023 naar nul gaat.4 Deze afbouw van de gaswinning staat los van de klimaatopgave.
Ten tweede is er beleid om in het kader van de klimaatopgave, zoals vastgelegd in het Klimaatakkoord van Parijs, te zorgen dat Nederlandse huishoudens en industrie uiterlijk in 2050 geen fossiele brandstoffen (waaronder aardgas) meer gebruiken. Om deze opgave op een haalbare en betaalbare wijze te realiseren, moeten we nu met de transitie beginnen. Dat is in Nederland in het bijzonder nodig, omdat onze warmtevoorziening – anders dan in veel andere Europese landen – voor 90% op aardgas draait. In Duitsland, waar momenteel nog veel huizen met steenkolen worden verwarmd, is de overstap naar aardgas winst, maar ook hier zal een verdere transitie moeten plaatsvinden. De mate waarin de CO2-uitstoot in Nederland op korte termijn vermindert, is afhankelijk van allerlei factoren maar laat de totale doorlooptijd van de transitieperiode onverlet.
Ten derde zal de toekomstige energievoorziening deels zijn gebaseerd op gasvormige brandstoffen en energiedragers, zoals waterstof en groen gas, en dus níet op aardgas. Wel kan de bestaande gasinfrastructuur hiervoor worden ingezet.
We gaan, kortom, geleidelijk van het aardgas af, maar niet van het gas af.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de heer Smeulders dat stoppen met gas niets oplevert, behalve sympathie voor de Groningers en een hogere energierekening voor huishoudens?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat hier in Nederland iedereen van het gas af moet, terwijl er vlak over de grens in Duitsland en België borden langs de weg staan met de mededeling «Aardgas komt eraan!» en Duitsers en Belgen zelfs geld toe krijgen als zij overstappen op gas?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de conclusie van de heer Smeulders dat we met onze gasvelden in de Noordzee nog 30 à 40 jaar vooruit kunnen en er noch in het kader van «klimaat» noch in het kader van «schaarste» de urgentie bestaat om van het gas af te gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de conclusie dat bij biomassa netto méér CO2 uit de schoorsteen komt dan bij kolen en gas en dus allesbehalve, zoals u het zelf noemt, «duurzaam» is?
Nee, die conclusie deel ik niet. Verbranding van duurzame biomassa is klimaatneutraal doordat de CO2 die wordt uitgestoten eerder is opgenomen door bomen en planten, en na verbranding opnieuw wordt vastgelegd in nieuwe bomen en planten. Daardoor is de CO2-uitstoot per saldo nul.
Deelt u de mening dat uw klimaatbeleid van tegenstrijdigheden aan elkaar hangt? Bent u er dan ook toe bereid om onmiddellijk met deze geldverspillende waanzin te stoppen, het nationale Klimaatakkoord in de houtkachel te gooien én uit het Klimaatakkoord van Parijs te stappen?
Zie antwoord vraag 1.
De stikstofdepositie van Schiphol |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Naar welk document refereerde u toe u stelde dat de stikstofdepositie van Schiphol op Natura2000 gebieden in kaart is gebracht? Kunt u dit document delen met de Kamer?1
In de voetnoot bij de vraag zijn twee documenten opgenomen. Er is niet gesteld dat de stikstofdepositie van Schiphol op Natura2000 gebieden in kaart is gebracht.
Wel wordt gesteld dat Schiphol momenteel, vanwege het wegvallen van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en de daaraan ten grondslag liggende passende beoordeling, een nieuwe berekening maakt van de stikstofdepositie als gevolg van het vliegverkeer van Schiphol. De resultaten van die berekening worden opgenomen in het MER van het nieuw normen- en handhavingstelsel, dat als bijlage bij het te wijzigen Luchthavenverkeerbesluit (LVB) aan uw Kamer zal worden voorgelegd.
Waar doelde u op toen u in het Kamerdebat zei dat er met betrekking tot de stikstofuitstoot van Schiphol rekening gehouden is met «de wettelijke voorschriften van de milieueffectrapportages»? Naar welke wettelijke voorschriften verwijst u?
De inhoudelijke eisen aan het milieueffectrapport zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer (§ 7.7, het milieueffectrapport dat betrekking heeft op een besluit).
Hoe ziet u de uitspraak van de commissie voor de Milieu Effect Rapportages, dat voor de bepaling van significante effecten, een vergelijking tussen alternatieven uit de Milieu Effect Rapportages van 2002 en 2008 niet relevant is?
Ik ga ervan uit dat met de in de vraag genoemde uitspraak wordt gerefereerd aan het antwoord van de Commissie voor de m.e.r. van 28 november 2019 op de vraag van het Adviescollege stikstofproblematiek van 7 november 20192. Er is met het secretariaat van de Commissie van de m.e.r. contact geweest over de betreffende uitspraak.
De Commissie geeft in haar antwoord inderdaad aan dat een vergelijking tussen alternatieven uit verschillende milieueffectrapporten niet relevant is. De commissie geeft in haar antwoord in de zin daarna aan dat het wel relevant is welke begrenzingen het LVB uit 2002 en het LVB uit 2008 stellen aan de emissies.
En dat is precies wat destijds is gebeurd. In het MER dat behoort tot het LVB 2002 (in werking getreden in 2003) is namelijk inzichtelijk gemaakt wat de emissies zijn van het aantal vliegtuigbewegingen dat mogelijk was binnen dat LVB, dus binnen de begrenzing van het LVB 2002.
Vervolgens is in het MER dat behoort tot het LVB 2008 gesteld dat de grenswaarden in de handhavingspunten in het LVB 2008 een kleiner aantal vliegtuigbewegingen mogelijk maakte dan het LVB uit 2002 mogelijk maakte.
In dat geval mag, in lijn met de uitspraak van de Commissie voor de m.e.r. in haar antwoord op de vraag van het Adviescollege stikstofproblematiek, worden geconcludeerd dat de effecten van het nieuwe besluit (LVB 2008) niet groter zullen zijn dan de effecten van het eerdere besluit (LVB 2002).
Klopt het dat er sinds 2004 geen passende beoordeling is gedaan over de stikstofdepositie veroorzaakt door Schiphol op Natura 2000 gebieden? Waarom niet?
Zoals ik in eerdere antwoorden op vragen van uw Kamer heb aangegeven (zie voetnoot 1 van de voorliggende brief, behorend bij vraag 1), is in het verleden ter voorbereiding op besluitvorming in het kader van de Wet luchtvaart aangaande luchthavenbesluiten een milieueffectrapportage opgesteld. Hierbij zijn ook de natuurwaarden betrokken.
Klopt het dat de feitelijke emissies van Schiphol sinds 2004 (de inwerkingtreding van de natuurbeschermingsregelgeving) zijn toegenomen?
Uit de emissieregistratie (http://www.emissieregistratie.nl) blijkt dat de emissie van NOx van de luchthaven Schiphol tussen 2005 en 2017 (laatste jaar dat in de overzichten van de emissieregistratie is opgenomen) inderdaad is toegenomen. Dat is met name het gevolg van de toename van het aantal vliegtuigbewegingen, van circa 405.000 bewegingen in 2005 naar 495.000 bewegingen in 2017.
Deelt u de conclusie van de Commissie voor de Milieu Effect Rapportage (MER), dat er redenen zijn om aan te nemen dat er wel sprake is van significante effecten op Natura 2000 gebieden sinds 2004?
Er is met het secretariaat van de Commissie van de m.e.r. contact geweest over de betreffende passage.
De redenering van de Commissie voor de m.e.r. is dat in diverse Natura 2000 gebieden de kritische depositiewaarden zijn overschreden. Dat betekent volgens de commissie dat elke extra depositie in een dergelijk gebied, hoe klein die extra depositie ook is, in theorie een significant effect kan hebben. In die zin ben ik het eens met de conclusie van de Commissie voor de m.e.r.
Of er daadwerkelijk sprake is van significante effecten zal uit projectspecifieke berekeningen en beoordelingen van de deposities in de afzonderlijke gebieden moeten blijken. Deze worden momenteel door initiatiefnemer Schiphol uitgevoerd.
Betekent dit dat voor de Milieu Effect Rapportage die nu voor het Luchthavenverkeersbesluit 1 (LVB 1) wordt opgesteld 2004 als referentiejaar moet worden vastgesteld?
Het te hanteren referentiejaar voor de berekeningen van de effecten op de natuur is onderwerp van handhavingsverzoeken voor Schiphol die het Ministerie van LNV, als bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming, heeft ontvangen. Ik kan niet vooruitlopen op de besluiten hierover van het Ministerie van LNV.
Wat zouden de gevolgen zijn voor Schiphol als blijkt dat sinds 2004 er significante effecten op Natura2000-gebieden hebben plaatsgevonden door de operatie van Schiphol?
Zie het antwoord op vraag 7.
Klopt het dat de grenzen met betrekking tot emissies zoals vastgelegd in de Luchthaven Verkeers Besluiten van 2002 en 2008 per vliegbeweging zijn, en er dus geen absoluut emissieplafond is? Hoe kan/kon in dat geval het effect op de omliggende natuur worden bepaald? Is voor een toekomstig besluit niet een absoluut emissieplafond nodig?
De grenzen in het LVB zijn vastgesteld voor een zogeheten gecorrigeerde vliegtuigbeweging en worden uitgedrukt in gram emissie per ton startgewicht. Er zijn dus inderdaad geen absolute emissieplafonds.
Het bepalen van de effecten van emissies staat los van het feit of al dan niet een emissieplafond is geformuleerd. Er kan namelijk worden berekend en gemodelleerd hoe groot de werkelijke of geprognotiseerde emissies zijn, hoe die zich verplaatsen in de lucht en welke depositie in natuurgebieden het gevolg zijn van die emissies.
Op basis van het eindadvies van het Adviescollege stikstofproblematiek zal worden bezien of een emissieplafond voor stikstof uit de luchtvaart moet worden geformuleerd.
Klopt het dat het aantal van 500.000 vliegbewegingen en de emissies hiervan nog niet zijn vastgelegd in een vergunning? En dat er nog geen toets heeft plaatsgevonden van de significante effecten op Natura 2000 gebieden?
Zoals bekend wordt het aantal van 500.000 vliegtuigbewegingen vastgelegd in een in voorbereiding zijnde wijziging van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol, kortweg aangeduid als LVB-1. In dat kader worden in een MER en de passende beoordeling de milieueffecten van de voorgenomen activiteit inzichtelijk gemaakt, waaronder de effecten op de natuur, en worden die effecten getoetst aan de geldende wet- en regelgeving.
Zijn er al inhoudelijke reacties van de luchthavens waarvoor MOB een handhavingsverzoek heeft ingediend? Zo ja, kunt u die met de Kamer delen?
De handhavingsverzoeken zijn gericht aan de Minister van LNV en zij zal een besluit nemen over die verzoeken. Vragen met betrekking tot de handhavingsverzoeken moeten daarom aan de Minister van LNV worden gesteld.
Wordt in de MER voor Schiphol gerekend met een warmte-inhoud ongelijk 0 MW? Zo ja, kunt u exact aan geven met welke warmte-inhoud er is gerekend en hoe deze is bepaald?
Voor de te hanteren warmte in de berekeningen van het MER voor Schiphol wordt het advies van de Commissie voor de m.e.r. afgewacht.
Kunt u de berekening m.b.t. de «warmteflux» van 43 MW in de MER Lelystad Airport vrijgeven?2 Is onderzocht wat de depositie is bij gebruik van 0 MW warmte-inhoud? Wat is de wetenschappelijke onderbouwing van de gebruikte 43 MW?
In de depositieberekeningen met AERIUS voor het MER-2018 is voor de plansituatie uitgegaan van een emissiewarmte (warmte-inhoud) die overeenkomt met een vermogen van 43 MW. Deze waarde betreft een gemiddelde waarde die door het onderzoeksbureau is afgeleid uit gegevens over de vermogens van verschillende vliegtuigmotoren en het gebruikte vermogen gedurende verschillende vliegfasen.
Bij de berekening van de warmte-inhoud is de onderstaande formule 3.27 gehanteerd in de technische beschrijving van het OPS-model (uit het RIVM-rapport 500045001/2004)4.
Om te komen tot de warmte-inhoud (Q) van 43 MW is uitgegaan van:
In het MER 2018 is uitgegaan van dezelfde waarden voor de warmte-inhoud als in het MER 2014. Er is in het MER geen onderzoek uitgevoerd voor de situatie met een warmte-inhoud van 0 MW in alle vliegfasen.
Is er een verschil, en zo ja, wat is het verschil tussen warmteflux en warmte-inhoud?
De warmteflux (of warmtestroom) is de hoeveelheid warmte die van de ene plaats naar de andere overgaat, zoals de warmte die uit de vliegtuigmotor stroomt naar de buitenlucht.
De warmte-inhoud geeft een waarde voor de warmte van de emissies in de buitenlucht. De warmte-inhoud van de emissies beïnvloedt de stijging van de emissies en is relevant voor de verspreidingsberekening.
Moeten luchthavens om de depositie van hun emissies als een puntbron, een serie puntbronnen of op een andere manier worden gemodelleerd? Hoe streng moeten vluchtpaden worden gehandhaafd om accuraat luchtvaartemissies te kunnen voorspellen?
Er is geen voorgeschreven methode voor het modelleren van vliegtuigemissies in AERIUS. De gangbare wijze is om een vliegroute in delen op te knippen en elk deel van de vliegroute te modelleren als een puntbron, waaraan de emissies en bronkenmerken (zoals hoogte en warmte-inhoud) worden toebedeeld die gelden voor dat deel van de route. De vliegroute wordt daarmee gemodelleerd als een serie puntbronnen.
Een prognose van de emissies van luchtvaart gebruikt diverse inputgegevens, die aan verandering onderhevig zijn, zoals het weer, de door maatschappijen in te zetten vliegtuigen en de routes. In de prognoses wordt rekening gehouden met en inzicht gegeven in de gevolgen van die veranderingen voor de berekeningen (bandbreedtes).
Is Aerius in staat om snel bewegende bronnen zoals vliegtuigen, goed te modelleren?
Het AERIUS-model, dat wordt beheerd door het RIVM, is het gangbare rekeninstrument voor het bepalen van de stikstofdepositie door een project.
Snel bewegende bronnen, zoals vliegtuigen, vallen binnen het toepassingsbereik van AERIUS.
Is de stikstof emissie door vliegtuigen van Schiphol berekend op basis van modellen, met theoretische emissiewaarden, met behulp van metingen of ook op basis van de daadwerkelijk gevlogen en gemonitorde vluchtpaden?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, wordt momenteel door Schiphol een nieuwe berekening gemaakt van de stikstofdepositie als gevolg van het vliegverkeer van Schiphol. Daarbij wordt gebruik gemaakt van emissiewaarden die zijn opgenomen in de Regeling milieu-informatie luchthaven Schiphol (RMI) en van de gebruikelijke verspreidingsmodellen die voor deze berekeningen zijn toegestaan. In die modellen worden zowel gemodelleerde routes als werkelijk gevlogen routes ingevoerd. Voor het bepalen van de depositie wordt gebruik gemaakt van AERIUS.
Wie was en is eind of systeemverantwoordelijk voor de check of Schiphol wel alle benodigde vergunningen heeft?
Er is niet één instantie die verantwoordelijk is voor alle vergunningen voor Schiphol. Zo is het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat onder meer verantwoordelijk voor de vergunning voor het vliegverkeer, is het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit verantwoordelijk voor de vergunning op grond van de Wet natuurbescherming en is de gemeente verantwoordelijk voor vergunningen voor bouwactiviteiten op de luchthaven. Uiteindelijk is de luchthaven zelf verantwoordelijk voor het aanvragen en verkrijgen van alle benodigde vergunningen.
Is er na 2004, bijvoorbeeld bij het LVB 2008, opgemerkt dat er geen geldige natuurvergunning was voor stikstof?
Het Ministerie van LNV zal in het kader van de handhavingsverzoeken een uitspraak doen of, en zo ja, wanneer Schiphol een natuurvergunning had moeten aanvragen.
Te pessimistische klimaatonderzoeken |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Kwart klimaatonderzoeken veel te pessimistisch over toekomst»1 en «Emissions – the «business as usual» story is misleading»?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat er in talloze wetenschappelijke onderzoeken naar de gevolgen van klimaatverandering een «veel somberder beeld wordt geschetst dan gerechtvaardigd is», aldus de Amerikaanse klimaatwetenschappers Hausfather en Peters?
Als onderzoeken alleen resultaten zouden presenteren voor het hoogste IPCC-scenario is dat ongebalanceerd en een onjuiste presentatie van wetenschappelijke inzichten in de mogelijke effecten van klimaatverandering. De IPCC-rapporten laten daarom de risico’s en effecten van klimaatverandering bij verschillende klimaatscenario’s zien. Er worden daarbij zowel scenario’s gebruikt met sterke of minder sterke emissietoename, als scenario’s met emissie-afname, om hiermee voorbereid te zijn op alle mogelijke ontwikkelingen.
Bij sommige rapporten, zoals bijvoorbeeld bij het Oceanenrapport is in de samenvatting voor beleidsmakers gekozen voor alleen het hoogste en laagste scenario, om overzichtelijk de gehele range van mogelijke effecten weer te geven.
Bent u ervan op de hoogte dat de uitstoot van broeikasgassen al zo’n tien jaar steeds verder achterloopt op het in onderzoeken gehanteerde rampscenario? Deelt u de mening dat het dan ook ronduit misleidend is dat het rampscenario in steeds meer onderzoeken – zie de rapporten van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) – als basisscenario is gaan gelden? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat de wereldwijde emissies niet zo snel stijgen als verondersteld in het hoogste scenario (RP8.5). Dit is het gevolg van emissiebeleid. Het klopt ook dat hoogste scenario niet als een «business as usual» scenario is te karakteriseren, maar eerder een «worst case» scenario.
Daarmee is niet gezegd dat het hoogste scenario ondenkbaar is geworden. Als het internationale klimaatbeleid mislukt en/of er sterkere terugkoppelingen in het klimaatsysteem zitten dan gedacht, dan kan die wereld wel degelijk opwarmen tot het in het RP8.5 veronderstelde niveau. Het blijft daarom van belang om bij het verkennen van de risico’s van klimaatverandering niet alleen te kijken naar een «business as usual scenario» en naar de klimaatdoelemissiescenario’s (2 graden of 1,5 graden), maar ook naar «worst case scenario’s». Het blijft van belang, ook voor het IPCC, om het hele palet aan emissiescenario’s te beschouwen als basis van mogelijke ontwikkelingen van een toekomstig klimaat.
Deelt u de mening dat mensen constant bang worden gemaakt met allerlei doembeelden over klimaatverandering die nooit zullen uitkomen? Deelt u de conclusie dat rampzalige voorspellingen in de afgelopen decennia over de stijging van de zeespiegel nooit zijn uitgekomen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is nooit beweerd dat de zeespiegel op een termijn van decennia tot rampzalige hoogte zou kunnen stijgen. Zeespiegelstijging is een langzaam proces omdat de reacties van ijsmassa’s en zeewater zelf op een opwarmend klimaat traag verlopen en het heel lang duurt tot deze systemen in evenwicht zijn met een veranderd klimaat. De keerzijde daarvan is dat ze heel lang doorgaan en niet of nauwelijks zijn af te remmen en daarmee praktisch onomkeerbaar worden.
De snelheid van zeespiegelstijging kan daarnaast sterk toenemen wanneer kritische grenzen worden overschreden, waardoor grote ijsmassa’s – met name op Groenland en Antarctica – versneld gaan afsmelten en meerdere meters zeespiegelstijging kan optreden. Waar die kritische grenzen liggen is niet goed bekend. Op basis van het voorzorgbeginsel houdt het Nederlandse beleid ten aanzien van zeespiegelstijging al wel rekening met het risico op dergelijke toekomstige ontwikkelingen (via het Deltaprogramma).
Bent u ertoe bereid niet langer mee te doen aan deze klimaatbangmakerij, direct te stoppen met uw eigen klimaatagenda en de burgers niet langer op kosten te jagen? Wanneer stuurt u een brief naar de VN met daarin de mededeling dat Nederland uit het Klimaatakkoord van Parijs stapt?
Nee. Het kabinet doet niet aan bangmakerij, maar informeert de Nederlandse burger gebalanceerd over de risico’s van klimaatverandering op basis van informatie van het IPCC en eigen kennisinstellingen. Daarmee biedt ze een onderbouwing van haar klimaatbeleid, zowel wat betreft het tegengaan van klimaatverandering als tijdige voorbereiding op niet meer te vermijden effecten van klimaatverandering (zoals aanpassing aan zeespiegelstijging). Daaraan zijn kosten verbonden, maar die zijn geringer dan de materiële en immateriële verliezen die daarmee kunnen worden vermeden. Nederland is en blijft partij bij het Klimaatakkoord van Parijs, omdat dat de grootste kans biedt op een effectieve mondiale aanpak voor het halen van de klimaatdoelen en daarmee de bescherming van de Nederlandse burger tegen de negatieve effecten van klimaatverandering.
Het stoppen met zoutwinning in de Waddenzee |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Zoutwinning Werelderfgoed Waddenzee moet meteen stoppen»1 en kent u het rapport «Zoutwinning Waddenzee»?2
Ja, ik ben bekend met zowel het bericht als met het advies van de Auditcommissie.
Is het waar dat de genoemde MER-commissie van mening is dat uit de nulmeting blijkt dat de bruikbaarheid van een deel van de metingen nog onvoldoende is om alle effecten van mijnbouw op de natuur in en onder de Waddenzee goed te kunnen monitoren? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ja, dat is waar. Ik stuur uw Kamer separaat een brief over het advies van de Auditcommissie over de nulmeting.
Deelt u de mening dat er geen enkel risico mag worden genomen dat het Werelderfgoed Waddenzee schade kan ondervinden vanwege zoutwinningsactiviteiten? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat daarom zoutwinning ongewenst is en dat alle voorbereidende activiteiten daartoe onmiddellijk gestopt moeten worden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Nee, ik deel die mening niet. De Waddenzee is door Unesco aangewezen als werelderfgoed en is tevens een Natura 2000-gebied. Voor economische activiteiten inclusief zoutwinning in dit gebied is het leidend principe dat er geen schade aan de natuur mag optreden.
De kaders hiervoor zijn vastgelegd in de Mijnbouwwet, de Wet natuurbescherming en de Structuurvisie Waddenzee. Voor de zoutwinning is onder meer geregeld dat «hand aan de kraan» wordt toegepast en dat er monitoring plaatsvindt welke jaarlijks door de Auditcommissie zoutwinning Waddenzee wordt beoordeeld.
Voor de zoutwinning is een monitoringsplan opgesteld inclusief nulmetingen. Het doel van deze nulmetingen is om te toetsen of de monitoring op een volledige en juiste manier uitgevoerd kan worden en daarmee bruikbaar is om een goede invulling te geven aan het «hand aan de kraan»-principe. In dit stadium kan er nog van tekortkomingen in de monitoring worden geleerd, omdat er nog geen zout wordt gewonnen en er daardoor nog geen morfologische effecten kunnen optreden.
De Auditcommissie stelt dat er nog voldoende tijd is om voorafgaand aan de winning verder proef te draaien met het gehele monitoringsprogramma en om de benodigde verbeteringen daarin te verwerken.
Eind februari 2020 heb ik van Frisia een herziene versie van de nulmeting 2018 ontvangen, waarin de adviezen van de auditcommissie zijn verwerkt. Ik zal deze herziene versie ter advies voorleggen aan de auditcommissie.
Ik zie nu geen aanleiding voor verdere maatregelen. Het staat Frisia vrij om op eigen risico voorbereidende activiteiten (zoals boren) uit te voeren, indien de vergunningen daarvoor op orde zijn. Voor de winning geldt dat deze pas kan plaatsvinden als het monitoringsplan inclusief nulmeting op orde is. Ik zal daar samen met mijn collega van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op toezien.
Kunnen bovenstaande vragen worden beantwoord voor het algemeen overleg Mijnbouw/Groningen van 6 februari 2020?
Dit is helaas niet gelukt vanwege de benodigde interdepartementale afstemming.
Het artikel ‘Nederland zal veel eerder en veel meer gas moeten importeren dan tot nu werd gedacht’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland zal veel eerder en veel meer gas moeten importeren dan tot nu werd gedacht»?1
Ja. Het artikel heeft betrekking op een recente studie van The Hague Centre for Strategic Studies over verslechterende vooruitzichten voor gaswinning uit de kleine velden.
Herkent u de conclusie van de onderzoekers dat de opbrengsten van de kleine gasvelden lager zijn dan geraamd? Zo nee, waarom niet?
De studie beschrijft verschillende scenario’s voor het tempo waarmee gasproductie uit de kleine velden kan afnemen.2 Volgens de onderzoekers zijn de voornaamste invloedfactoren niet het technisch of geologisch potentieel, maar het investeringsklimaat voor gaswinning in Nederland en de gasprijs. Op 30 mei 2018 heb ik de Tweede Kamer per brief geïnformeerd over de prognose van gasproductie uit de kleine velden.3 Bij deze inschatting is middels een bandbreedte rekening gehouden met het investeringsklimaat, welke deels samenhangt met de gasprijs, en daarom herken ik de conclusie van de onderzoekers dat toekomstige gasproductie mogelijk lager kan uitvallen dan voorheen verwacht. Voor aanvullende informatie over gasproductie uit de kleine velden verwijs ik u naar het jaarverslag «Delfstoffen en aardwarmte in Nederland» van TNO.4
Deelt u de mening dat de stijgende vraag naar gas uit kleine gasvelden niet mag leiden tot concessies in het beschermen van omliggende natuur en de veiligheid van de omwonenden? Zo nee, waarom niet?
Voor opsporing en winning van delfstoffen is een vergunning vereist krachtens de Mijnbouwwet. In de procedure van verlening wordt een zorgvuldige afweging gemaakt over de veiligheid en risico’s voor omwonenden, gebouwen en infrastructuur, en de nadelige effecten voor milieu en natuur. Alleen wanneer deze risico’s en nadelige effecten aanvaardbaar zijn, wordt een vergunning verleend. De gasvraag heeft geen invloed op de hierboven geschetste afwegingen.
Een groot deel van het primaire energieverbruik in Nederland is aardgas. De sluiting van het Groningengasveld en de gestage daling van gaswinning uit de kleine velden heeft tot gevolg dat de import van aardgas snel toeneemt. Het PBL5 verwacht voor het jaar 2030 een binnenlandse gasvraag van 30 miljard Nm3 waarvan mogelijk 11 miljard Nm3 uit eigen land komt. Tot 2050 blijft aardgas een onderdeel van de Nederlandse energiemix. Tegelijkertijd neemt het kabinet maatregelen om het verbruik van aardgas terug te dringen. In het Klimaatakkoord is bijvoorbeeld de ambitie gesteld om 1,5 miljoen bestaande woningen aardgasvrij te maken. In totaal verbruiken deze huishoudens ongeveer 2 miljard Nm3 aardgas per jaar.6 Dit staat wat betreft de hoeveelheid energie gelijk aan de productie van zes windparken zo groot als Borssele 1 en 2. Vervanging van aardgas is een ingewikkelde en omvangrijke opgave.
Tijdens de transitie naar duurzame energiebronnen geeft het kabinet de voorkeur aan gaswinning in eigen land (boven import van aardgas), wanneer dit veilig kan. Dit is namelijk beter voor klimaat, werkgelegenheid, economie, behoud van kennis van de diepe ondergrond en aanwezige gasinfrastructuur, en leidt tevens tot minder afhankelijkheid van import uit andere landen. Ook in het Onderhandelaarsakkoord voor de Noordzee onderschrijven de betrokken partijen het belang van de winning van eigen aardgas.7 Daarmee kom ik tot de slotsom dat de gasproductie uit kleine velden ook de komende jaren moet worden gestimuleerd, teneinde de daling af te remmen.8 Dit wil ik onder meer bereiken via een voorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet waarin de generieke investeringsaftrek op de Noordzee wordt vastgelegd, teneinde economisch perspectief voor gaswinning op de Noordzee te behouden.
Hoe garandeert u dat de groeiende vraag naar gaswinning uit kleine gasvelden, niet leidt tot onzorgvuldige procedures voor natuur, leefomgeving en draagvlak?
Zie antwoord vraag 3.
Indien de vijf kuub gas in 2030 klopt, wat betekent dit voor de verwachte CO2-uitstoot in Nederland in 2030?
Er is geen invloed op de verwachte CO2-uitstoot in Nederland om dat de emissie van de verbranding van aardgas wordt toegerekend aan het land waar die verbranding plaatsvindt, namelijk Nederland. Het maakt vanuit die invalshoek niet uit of het gas in Nederland gewonnen is of niet. Wel leidt de import van aardgas, mede als gevolg van het noodzakelijke transport, tot een hogere CO2-uitstoot mondiaal. Deze extra CO2-uitstoot is 20–30% hoger dan bij gasproductie in eigen land.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met Noorwegen over de mogelijkheden tot de import van Noors gas?
Het is aan marktpartijen om aardgas in te kopen. De overheid sluit hiervoor geen contracten met landen en kan bedrijven ook geen aanwijzingen geven over waar zij hun gas vandaan moeten halen. De Nederlandse markt staat open voor eenieder die hier gas wil verkopen. Dit is geheel in lijn met de regels van de Europese interne markt.
Wel is geregeld contact met Noorwegen over de ontwikkelingen op energiegebied. Afgelopen zomer is een delegatie van mijn ministerie op bezoek geweest om de (middel)lange termijn ontwikkelingen, wat betreft gaswinning, te bespreken. Tijdens dit bezoek bleek dat de Noorse gasproductie de komende jaren constant blijft. Bovendien zal de concurrentie om het aanwezige Noorse gas toenemen met de aanleg en ingebruikname van de Baltic Pipe, de nieuwe pijpleiding van Noorwegen naar Denemarken en Polen. Deze pijpleiding is naar verwachting in 2022 operationeel.
Hoe voorkomt u dat Nederland na 2030 voor een belangrijk deel in haar energiebehoefte afhankelijk blijft van (geïmporteerd) gas?
Op korte en middellange termijn, en zeker tot 2030, zal de Nederlandse en ook de Europese import van aardgas stijgen. Voor Nederland komt dit door de uitfasering van het Groningengas en de gestage daling in gaswinning uit de kleine velden, alsmede door de afnemende winning in andere landen in Noordwest-Europa. De winning daalt sneller dan de vraag, zelfs bij de afspraken uit het Klimaatakkoord voor de reductie van CO2-emissies. Aangezien het besluit genomen is om de gasproductie uit het Groningenveld te stoppen, heb ik verder geen mogelijkheden om te voorkomen dat Nederland in 2030 voor een groot deel van de energievoorziening afhankelijk zal zijn van geïmporteerd gas. Daarbij voer ik voorwaardenscheppend beleid zodat gas, ook in de vorm van LNG, vanuit meerdere bronnen kan worden aangevoerd. Over dit beleid heb ik u vorig jaar geïnformeerd in de Kamerbrief van 20 mei 2019.9 Uiteindelijk is het aan marktpartijen om gas in te kopen.
Voor de periode na 2030 geldt dat (koolstofarm)gas een rol zal spelen voor het energiesysteem en de industrie. Duurzame moleculen zijn efficiënter, en bovendien goedkoper grootschalig te transporteren en op te slaan dan elektronen (elektriciteit).10 Ik erken wel de noodzaak om, ook in Europees verband, de CO2-uitstoot van het gassysteem te verminderen. Dit doe ik onder meer door de inzet op groengas en waterstof. In de kabinetsvisie waterstof, welke ik dit voorjaar aan de Tweede Kamer zal versturen, ga ik hier nader op in. Daarbij volgt het kabinet de ontwikkelingen rond de opkomende wereldhandel voor duurzame waterstof nauwlettend. Dit gebeurt zowel via bilaterale contacten met belangrijke spelers als via multilaterale organisaties, zoals de EU, de Verenigde Naties, het Internationaal Energie Agentschap (IEA), het Internationale Hernieuwbare Energie Agentschap (IRENA), de International Partnership for Hydrogen and Fuel Cells in the Economy (IPHE), de Fuel Cells and Hydrogen Joint Undertaking (FCHJU), en de Hydrogen Energy Ministerial. Hierbij gaat het om ontwikkelingen in verschillende delen van de wereld, momenteel met name in Australië, Japan, Zuid-Korea, de VS maar ook in Europese landen, zoals Portugal en Spanje.
Op welke wijze draagt u er zorg voor dat het Klimaatakkoord spoedig wordt uitgevoerd, zodat met stijging van duurzame energieopwekking in Nederland, de afhankelijkheid van gaswinning in Nederlandse gasvelden en import van gas kan worden verminderd?
In het Klimaatakkoord gaat het naast het terugdringen van CO2-emissies ook om de betrouwbaarheid en betaalbaarheid van de energievoorziening. Tegen die achtergrond is te snel afscheid nemen van aardgas een onverstandige keuze. Ik ben dus niet voornemens om de binnenlandse gasvraag sneller terug te brengen dan nu in het Klimaatakkoord voorzien. Daarbij is het kabinet voortvarend aan de slag met de uitvoering van het Klimaatakkoord waardoor in de gehele samenleving het gebruik van aardgas zal afnemen, zowel bij huishoudens als bij bedrijven.
Zijn de uitkomsten van dit onderzoek aanleiding voor u om bij de uitvoering van het Klimaatakkoord de afhankelijkheid van gas in de industrie sneller terug te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De bomenkap voor stadsverwarming in Purmerend |
|
Frank Futselaar , Sandra Beckerman |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat alleen al deze winter 16.000 bomen zijn gekapt in de Schoorlse duinen? Hoe oordeelt u over de mogelijke risico’s van deze kap met betrekking tot zand- (en water)overlast voor de omgeving?1
Ik heb naar aanleiding van uw vragen informatie ingewonnen bij Staatsbosbeheer. In de winter van 2019–2020 heeft geen houtoogst plaats gevonden in de Schoorlse Duinen. De laatste houtoogst in de Schoorlse Duinen heeft plaats gehad in de periode van 5 november 2018 tot 27 januari 2019 en omvatte inderdaad ongeveer 16.000 bomen. Het betrof hier dunning, onderdeel van regulier beheer van het bestaande bos. Doordat het bos gewoon blijft bestaan, is het risico met betrekking tot zand- en wateroverlast erg beperkt.
Klopt het dat (delen van) deze kap wordt ingezet als biomassa voor de stadsverwarming van onder andere Purmerend?
Nee. Staatsbosbeheer laat weten dat al het geoogste hout is geleverd aan de houtverwerkende industrie en ingezet voor de productie van houtproducten. Er is in dit geval geen biomassa afgevoerd voor de opwekking van duurzame warmte. Het tak- en tophout is in het gebied achtergelaten ter verrijking van de bodem.
Klopt het dat op de in Pumerend gehouden informatieavond over biomassa de spreker namens Staatsbosbeheer, naast hoofd biomassa, ook directeur is van het bedrijf (Enerco B.V.) dat biomassa koopt van Staatsbosbeheer om het vervolgens door te verkopen aan Vattenfall? Klopt het ook dat deze verkoop loopt via een tussenbv (Energiehout), waarvan Staatsbosbeheer zelf mede-eigenaar is? Klopt het ook dat genoemde vertegenwoordiger van en Staatsbosbeheer en het bedrijf Enerco B.V. tot voor kort ook bestuurslid was van FSC, de organisatie die de benodigde duurzaamheidskeurmerken afgeeft? Zo ja, deelt u de mening dat hier sprake is van belangenverstrengeling op wat een onafhankelijke informatieavond had moeten zijn? Kunt u een toelichting geven?
De spreker op de informatieavond bij de gemeente Purmerend bekleedt bij Staatsbosbeheer de functie van senior medewerker business development en is daarnaast door Staatsbosbeheer als statutair directeur gedetacheerd bij Bio Enerco B.V. Het klopt dat Bio Enerco B.V. biomassa levert aan Vattenfall. Het klopt ook dat Energiehout B.V. biomassa levert aan Bio Enerco B.V. en dat Energiehout B.V. een volledige dochteronderneming is van Staatsbosbeheer.
Tot september 2017 was de betreffende functionaris bestuurslid van FSC Nederland. FSC Nederland is een non-profit organisatie die het verantwoord beheer van bossen wereldwijd promoot en de toepassing van (hout)producten uit die bossen op de Nederlandse markt stimuleert. FSC Nederland stelt op basis van internationale criteria de FSC-standaard op voor duurzaam bosbeheer. De huidige FSC-standaard is per 1 juni 2019 ingevoerd. FSC Nederland geeft zelf geen duurzaamheidscertificaten uit. Certificering is nadrukkelijk een activiteit van onafhankelijke certificerende instellingen.
Gelet op het bovenstaande concludeer ik dat geen sprake is (geweest) van belangenverstrengeling.
Vindt u bovengenoemde belangenverstrengeling tussen Staatsbosbeheer, Enerco, Energiehout en FSC wenselijk, of deelt u de mening dat op deze manier geen sprake kan zijn van onafhankelijk beheer van bomen die gekapt worden voor de biomassacentrale die Purmerend moet verwarmen? Kunt u een toelichting geven?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 3 ben ik van oordeel dat er geen sprake is van belangenverstrengeling.
Binnen Staatsbosbeheer is een functiescheiding doorgevoerd tussen bos- en natuurbeheer (en keuzes ten aanzien van houtoogst) enerzijds en verkoop van hout en biomassa anderzijds. De betreffende functionaris heeft derhalve geen invloed op het bosbeheer.
Het bosbeheer van Staatsbosbeheer wordt getoetst aan de duurzaamheidscriteria van FSC. De houtoogst vindt hierbij plaats ten behoeve van de houtproductie (voor inzet van hout in hernieuwbare producten: zoals planken, balken, plaatmateriaal en papier), natuurontwikkeling, landschapsbeheer en recreatie.
Een deel van de takken en toppen van bomen die bij de oogst van bomen vrijkomen, wordt als reststromen verwerkt tot houtsnippers. Deze reststromen (houtsnippers) worden op de markt gebracht voor de opwekking van duurzame warmte. Staatsbosbeheer kapt geen bomen met als oogmerk de opwekking van energie.
Deelt u de mening dat er, gezien deze ongewenste belangenverstrengeling, direct gestopt moet worden met het uitkeren van subsidies aan de betreffende biomassacentrale? Deelt u de mening dat dit geld beter geïnvesteerd kan worden in echte verduurzaming, zoals het isoleren van woningen in Purmerend?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 3, ben ik van oordeel dat er geen sprake is van belangenverstrengeling. Voor het isoleren van woningen zijn subsidies beschikbaar.
Het feit dat de EU steeds meer ‘vuile’ kolenstroom importeert |
|
Bart Snels (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Bart Snels (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Kent u het bericht «Europese Unie importeert steeds meer «vuile» kolenstroom»?1
Ja.
Is het juist dat de EU-lidstaten die onder het Europese emissiehandelssysteem ETS vallen in 2019 netto 21 terawattuur aan elektriciteit uit kolencentrales hebben geïmporteerd, dat dit zeven keer zoveel is als in 2017 en tot een uitstoot van 26 megaton CO2 heeft geleid?
De elektriciteitsmarkt is een internationale markt waarbij er aan de buitengrenzen van de EU interconnecties zijn met omringende niet EU-landen. Of de EU netto importeert of exporteert hangt af van ontwikkelingen in zowel de vraagkant (beïnvloed door o.a. economische groei) als de aanbodkant (beïnvloed door o.a. brandstofprijzen en CO2 prijzen) in zowel de EU als de omringende landen. Het Financieel Dagblad baseert zijn cijfers op de analyse van Sandbag.2
Sandbag zelf geeft aan dat de 21 terawattuur waar het rapport van spreekt niet 100% afkomstig is van kolen. Dit is onmogelijk om vast te stellen omdat bij elektriciteit dat niet één op één te herleiden valt. Wel is het aannemelijk dat de elektriciteitsmix in de omringende landen buiten de EU, die deel uitmaken van de analyse van Sandbag, over het algemeen minder schoon is dan het gemiddelde in de EU.
Deelt u de mening dat de invoering van een CO2-heffing aan de Europese buitengrens een rem kan vormen op deze import van «vuile» kolenstroom ten gunste van meer duurzame en/of hernieuwbare opwek van elektriciteit binnen de EU?
Zoals is aangegeven in het BNC-Fiche over de Green Deal3, d.d. 31 januari 2020, staat het kabinet positief nieuwsgierig tegenover het door de Europese Commissie aangekondigde voorstel voor een koolstofheffing (Carbon Border Adjustment Mechanism,CBAM) aan de Europese buitengrens om weglekeffecten te adresseren die kunnen optreden bij ambitieuzer Europees klimaatbeleid ten opzichte van derde landen. De EU moet hierbij stapsgewijs te werk gaan waarbij grondig onderzoek naar WTO-conformiteit, een systeem voor koolstofboekhouding, administratieve lasten en uitvoerbaarheid van belang is. Ook moet rekening worden gehouden met de geopolitieke context en de impact die een dergelijk mechanisme kan hebben op specifieke sectoren.
Steunt u het voorstel, één van de elementen uit het pakket van de Green Deal, om tot een CO2-heffing aan de buitengrens van de EU te komen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kansrijk acht u dit voorstel en wat zijn uw verwachtingen over de termijn waarop een dergelijke heffing ingevoerd kan worden?
De Commissie is voornemens in 2021 een voorstel doen voor een CBAM. Aangezien er nog geen concreet voorstel voor de uitwerking van een CBAM ligt, is het moeilijk om in te schatten hoe kansrijk het voorstel is en op welke termijn een dergelijke heffing kan worden ingevoerd. Deze aspecten hangen af van de uitwerking van het voorstel.
Heeft u al ideeën over de vormgeving van deze heffing? Zo ja, welke?
Momenteel wordt door het kabinet nagedacht over het doel en de mogelijke vormgeving en structuur van een CBAM. Het kabinet vindt dat er in elk geval rekening moet worden gehouden met de eerder genoemde punten, zoals WTO-conformiteit, een systeem voor koolstofboekhouding, administratieve lasten en uitvoerbaarheid.
Deelt u de mening dat een dergelijke heffing niet alleen op te importeren eindproducten geheven zou moeten worden, maar ook op bijvoorbeeld fossiele grondstoffen, zoals olie, gas en elektriciteit die uit kolen is opgewekt?
Door het kabinet wordt gekeken naar de optie om een CBAM niet alleen op te importeren eindproducten toe te passen, maar ook op halffabricaten en basisproducten. Hierbij wordt bijvoorbeeld elektriciteit meegenomen.
Heeft u ook kennisgenomen van het feit dat de Amerikaanse Minister voor Handel, Wilbur Ross, in de Financial Times zinspeelde op een mogelijke Amerikaanse vergelding voor een Europese CO2-heffing aan de gemeenschappelijke buitengrens?2
Ja.
Wat is uw oordeel daarover en welke impact verwacht u dat zijn uitspraken zullen hebben op de discussie tussen de lidstaten, de Europese Commissie en het Europees parlement over de invoering van een dergelijke heffing?
Zoals bij het antwoord op vraag 5 aangegeven, is het moeilijk om in te schatten hoe kansrijk het aangekondigde voorstel van de Commissie is en op welke termijn een CBAM kan worden ingevoerd. Het is moeilijk in te schatten welke impact de uitspraken van de Amerikaanse Minister van Handel zullen hebben.
Bent u bereid om een voortrekkersrol te vervullen in deze Europese discussie en te bevorderen dat er zo snel als mogelijk een CO2-buitengrensheffing in de EU tot stand komt?
De positief nieuwsgierige positie van Nederland ten aanzien van een Europese CBAM zal worden uitgedragen in Europees verband. De bereidheid een voortrekkersrol ten aanzien van een CBAM te vervullen, zal afhangen van de verdere uitwerking van de Nederlandse positie. Wel is het zo dat Nederland als het gaat om hogere klimaatambities een voortrekkersrol vervult in een kopgroep van gelijkgestemde lidstaten, zie hiervoor ook de kamerbrief van 4 feb jl. (Kamerstuk 35 377, nr. 2).
De geplande wildexcursies van Staatsbosbeheer op de Veluwe zoals op hun website vermeld |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de aangeboden activiteiten op de website van Staatsbosbeheer?1
Ja. Op de website van Staatsbosbeheer wordt een uitgebreid en gevarieerd pakket wildexcursies op de Veluwe aangeboden. Van wildspotexcursies, vollemaanwandelingen, «Veluwe bij nacht»-wandelingen, «Muir Treks» tot «grote vijf»- excursies.
Klopt het dat deze activiteiten ook plaatsvinden in rustgebieden en na zonsondergang?
Alleen de wildspotexcursies leiden naar wildarena’s die in rustgebied staan. Bezoekers wandelen met een gids hier naartoe. Alleen de vollemaanwandelingen en «Veluwe bij nacht»-wandelingen spelen zich na zonsondergang af. Ook dit zijn wandelingen met een gids of boswachter.
Klopt het dat bij deze activiteiten gebruik wordt gemaakt van Land Rovers met onder andere geluidsoverlast tot gevolg?
Land Rovers worden slechts bij 32 van de 242 geplande excursies op de Veluwe gebruikt. Ze komen niet in rustgebieden, maar gebruiken de wegen en paden die ook voor het beheer worden gebruikt. Met zonsondergang zijn ze weer het bos uit. De Land Rovers voldoen aan de eisen van de wet. Staatsbosbeheer is bezig om de Land Rovers aangedreven door verbrandingsmotor uit te faseren en deze te vervangen voor elektrisch aangedreven exemplaren.
Hoeveel activiteiten en excursies met toeristen vinden er jaarlijks plaats in rustgebieden?
Er zijn dit jaar 28 wandelingen naar wildarena Hemellootjes gepland en 23 wandelingen naar de Witte Hoogt.
Hoe en door wie worden deze activiteiten begeleid?
Deze excursies worden begeleid door boswachters of gidsen.
Deelt u de mening dat dergelijke excursies de rust in rustgebieden ernstig kunnen verstoren en daarmee een negatieve invloed zouden kunnen hebben op de biodiversiteit van de daar levende planten en dieren?
De wandelingen worden goed voorbereid, waarbij de verstoring door bezoekers minimaal is. Bezoekers volgen een vast pad om bij een «wildarena» te komen, waar zij vanuit een beschutte plek naar wild kijken. Vooraf worden instructies gegeven zo stil mogelijk te zijn en geen parfum te dragen, hetgeen ook in het belang van de bezoeker is. De excursies vinden slechts eenmaal per twee weken plaats en het is verboden het gebied te bezoeken zonder aanwezigheid van een boswachter. Wanneer Staatsbosbeheer negatieve gevolgen waarneemt van dit soort excursies, zal zij altijd direct actie ondernemen.
Hoe garandeert u dat de door Staatsbosbeheer beheerde rustgebieden niet worden verstoord?
Boswachters van Staatsbosbeheer zien toe op veiligheid en rust in de natuur.
Rechtswetenschappelijke onderzoek naar de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn |
|
Maarten Groothuizen (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u het rechtswetenschappelijke onderzoek «Domestic cats (Felis catus) and European nature conservation law» bestudeerd?1
Ja.
Hoeveel dieren (in duizendtallen) zijn er de afgelopen drie jaren in Nederland door katten gedood en welke diersoorten betreft dat?
Het is niet bekend hoeveel dieren in Nederland door katten worden gedood. De prooidieren van katten kunnen zowel kleine zoogdieren als vogels zijn.
Welke impact heeft dat op de (wild)stand van die diersoorten in de natuur en is er reden tot zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Met de zes-jaarlijkse rapportage op grond van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn wordt gerapporteerd over maatregelen en effecten ten aanzien van vogels en ten aanzien van de landelijke staat van instandhouding van habitattypen en soorten. Voor de staat van instandhouding wordt een oordeel gegeven over de populatiegrootte van elke soort en de waargenomen trend daarbij. De eisen ten behoeve van verslaglegging zijn tussen de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn vergelijkbaar gemaakt.
Er is geen één soort waarbij achteruitgang alleen aan predatie door katten kan worden toegeschreven. In duingebieden bij grote steden kunnen grond-broedende vogels slachtoffer worden van katten. Dit gebeurt niet alleen door katten, maar ook door roofvogels, vossen, kleine roofdieren of zelfs egels. Bij weidevogels is predatie een groter probleem. Ook daar is de kat daarbij slechts één van de vele predatoren. Het voorkomen van predatie bij weidevogels heeft in toenemende mate prioriteit bij beschermingsmaatregelen van het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer. Van de tuinvogels is de merel regelmatig slachtoffer van katten maar de recente achteruitgang van de populatie van de merel is echter primair toe te schrijven aan een ziekte (het Usutuvirus). Ook hierbij speelt dat de landelijke status geen reden geeft tot ingrijpen.
Beschouwt u de kat als inheems in de zin van de Richtlijn 92/43/EEG (Habitatrichtlijn)? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Habitatrichtlijn beoogt onder meer wilde diersoorten van communautair belang in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen. Deze wilde diersoorten zijn soorten die bedreigd, kwetsbaar of zeldzaam zijn. De huiskat (Felis catus) is geen inheemse wilde diersoort van communautair belang.
De in Nederland zeldzaam voorkomende wilde kat (Felis Silvestris) valt wel onder het beschermingsregime van de Habitatrichtlijn (bijlage IV).
Op welke manier heeft u in de praktijk uitvoering gegeven aan artikel 22, sub b, en artikel 12, vierde lid, van de Habitatrichtlijn? Kunt u daarbij in het bijzonder bij beide artikelen ingaan op de uitwerking daarvan met betrekking tot katten? Vindt u een dergelijke uitvoering voldoende? Zo ja, waarom?
In artikel 22, sub b, van de Habitatrichtlijn is bepaald dat lidstaten er op toe zien dat de opzettelijke introductie in de vrije natuur van een niet-inheemse soort aan voorschriften wordt gebonden. In artikel 3.34 van de Wet natuurbescherming is ter implementatie hiervan een algemeen verbod opgenomen om dieren uit te zetten. Huiskatten zijn gehouden dieren en leven niet in het wild/de vrije natuur. Het houden van huisdieren, en deze buiten laten lopen, is niet te scharen onder het opzettelijk introduceren of uitzetten in de vrije natuur.
De monitoring als bedoeld in artikel 12, vierde lid, van de Habitatrichtlijn ziet op dieren van beschermde soorten van communautair belang die bij toeval worden gedood. Als het bij toeval doden van dieren van deze soorten een significante weerslag heeft op de betrokken soort, kan dat aanleiding zijn om instandhoudingsmaatregelen te treffen. Het is niet mogelijk om vast te stellen dat het incidenteel doden van dieren door katten een significante weerslag heeft op beschermde soorten, waardoor er geen aanleiding is om maatregelen te treffen.
Hoe legt u de term «opzettelijk» uit, gebruikt in artikel 12, eerste lid van de Habitatrichtlijn, en in artikel 5 van de Vogelrichtlijn?
Het Europese Hof van Justitie heeft in zijn jurisprudentie bepaald dat aan de in artikel 12, lid 1, sub a, van de richtlijn voorkomende voorwaarde inzake opzet slechts is voldaan indien degene die de handeling heeft verricht de vangst of de dood van een specimen van een beschermde diersoort heeft gewild, althans de mogelijkheid van die vangst of dood heeft aanvaard. De Europese Commissie geeft op basis van die jurisprudentie van het Hof van Justitie de volgende definitie: «opzettelijke» handelingen zijn handelingen van een persoon die weet, in het licht van de relevante wetgeving dat van toepassing op de betreffende soort, en de algemene informatie die de overheid geeft, dat zijn handeling hoogstwaarschijnlijk leidt tot een overtreding tegen een soort, en hij die overtreding heeft gewild, of, indien dat laatste niet het geval is, hij bewust de voorzienbare gevolgen van zijn handeling aanvaardt. In dit laatste geval is er sprake van voorwaardelijk opzet.
Welke diersoorten, genoemd in bijlage IV, onder a, van de Habitatrichtlijn lopen in het bijzonder een risico op het bij toeval vangen of doden door katten en hoe heeft u het toezichtsysteem dat de Habitatrichtlijn vereist zodanig ingericht dat juist deze diersoorten adequaat worden beschermd tegen dergelijk vangen en doden?
Uit onderzoek op Schiermonnikoog naar het gedrag en de predatie door verwilderde katten is gebleken dat met name kleine zoogdieren (haas, konijn) door een kat worden gepredeerd. Deze soorten worden niet genoemd in bijlage IV bij de Habitatrichtlijn. De diersoorten genoemd in bijlage IV, onder a, van de Habitatrichtlijn lopen slechts een sporadisch risico om door een kat te worden gevangen of gedood. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord bij 5.
Op welke manier heeft u in de praktijk uitvoering gegeven aan artikel 2 en artikel 5 van de Richtlijn 2009/147/EG (Vogelrichtlijn)? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op de uitwerking daarvan met betrekking tot katten? Vindt u een dergelijke uitvoering voldoende? Zo ja, waarom?
Artikel 2 van de Vogelrichtlijn verplicht lidstaten tot het nemen van alle nodige maatregelen om de populatie van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op een niveau te houden of te brengen dat met name beantwoordt aan de ecologische, wetenschappelijke en culturele eisen, waarbij zij tevens rekening houden met economische en recreatieve eisen. Artikel 5 van de Vogelrichtlijn en artikel 12, eerste lid, van de Habitatrichtlijn verplichten lidstaten tot het treffen van de nodige maatregelen voor de instelling van een systeem van strikte bescherming van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de in bijlage IV, letter a) van de Habitatrichtlijn, vermelde diersoorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied. Ter implementatie van deze bepalingen bepaalt artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dat de provincies tezamen zorgdragen voor het nemen van de nodige natuurmaatregelen, onder meer in de vorm van de realisatie van het Natura 2000-netwerk en het Natuurnetwerk Nederland en het voeren van actief soortenbeleid. Het is daarbij in beginsel aan provincies om – indien zij dat nodig achten – in hun beleid rekening te houden met het vangen en doden van dieren door katten.
Er zijn geen onderzoeken die aantonen dat (predatie door) loslopende huiskatten en verwilderde katten van invloed zijn op de gunstige staat van instandhouding van soorten die op grond van Habitat- en Vogelrichtlijn dienen te worden beschermd. Ik ben daarom van mening dat de uitvoering voldoet.
Op welke wijze geeft u gehoor aan de resultaatverplichting, zoals verwoord in verschillende uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), om soorten waarvoor een of meer Natura 2000-gebieden zijn aangewezen te beschermen of te herstellen? In hoeverre houdt u daarbij rekening met het vangen en doden van diersoorten door katten?2
Zie antwoord vraag 8.
Maakt u bij de bescherming van inheemse diersoorten onderscheid tussen de huiskat (met eigenaar) en de verwilderde huiskat? Zo ja, waaruit blijkt dat onderscheid? Zo nee, waarom niet?
Nee. Voor de goede orde zij opgemerkt dat de (verwilderde) huiskat geen beschermde soort is (zie ook mijn antwoord op vraag 4). Voor wat betreft de bescherming van andere soorten maakt het in beginsel niet uit of deze soorten negatieve effecten ervaren van huiskatten of verwilderde katten. Bij het eventueel nemen van maatregelen kunnen de verschillen tussen huiskatten en verwilderde katten uiteraard wel een rol van betekenis spelen.
Hoe is in Nederland de (landelijke) ontheffing van Trap-Neuter-Return-programma’s geregeld? Op welke manier verhoudt die ontheffing zich tot de juiste uitvoering van de relevante bepalingen in de Habitat- en Vogelrichtlijn?
Bij Trap-Neuter-Return methode worden verwilderde katten gevangen, gesteriliseerd en weer terug geplaatst op de plek waar ze zijn gevangen. Voor het terugplaatsen is een ontheffing nodig op grond van artikel 3.34 van de Wet natuurbescherming (dit is de implementatie van art 22 sub b van de Habitatrichtlijn – zie mijn antwoord op vraag 5). Dit is een bevoegdheid van de provincies. Er is geen landelijke ontheffing.
Afhankelijk van de specifieke lokale problematiek wordt er door sommige provincies ontheffing verleend voor afschot van verwilderde katten, als andere alternatieven geen oplossing bieden.
Deelt u de mening van het Nederlandse kantoor van de Europese Commissie dat tegen het laten loslopen van katten niet hoeft te worden opgetreden? Zo ja, waarom en welke alternatieven ziet u dan om aan de Europese verplichtingen te voldoen? Zo nee, welke mening bent u dan wel toegedaan?3
Ja, die mening deel ik. Er zijn geen onderzoeken die aantonen dat (predatie door) loslopende huiskatten en verwilderde katten van invloed zijn op de gunstige staat van instandhouding van soorten die op grond van Habitat- en Vogelrichtlijn dienen te worden beschermd. Een verbod op het laten loslopen van huiskatten acht ik derhalve niet nodig.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en uitgebreid beantwoorden?
Voor zover mogelijk heb ik dat hierboven gedaan.
De vertraging van duurzame energieprojecten vanwege de stikstofproblematiek |
|
Laura Bromet (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat bepaalde duurzame energieprojecten vertraging oplopen als gevolg van de stikstofproblematiek, met name de waterstofprojecten in de provincie Groningen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van duurzame energieprojecten die vertraging hebben opgelopen als gevolg van de stikstofproblematiek, zowel binnen als buiten Groningen? Deelt u de mening dat het in het licht van de gaswinningsproblematiek en het Nationaal Programma Groningen onacceptabel is dat deze projecten vertraging oplopen?
Door de stikstofproblematiek zijn er energieprojecten die vertraging oplopen of dreigen op te lopen. Dit komt omdat de vergunningverlening complexer is geworden sinds de uitspraak over het Programma Aanpak Stikstof (PAS) van de Raad van State. Dit betreft vooral de grotere energieprojecten, waarvoor tijdens de aanleg materieel moet worden ingezet waarvoor de energie- en bouwsector geen emissiearme alternatieven hebben (bijvoorbeeld kabellegschepen). De depositie van stikstof tijdens aanleg van deze projecten is daarmee niet altijd te reduceren tot 0,00 mol/ha/jaar. Daarnaast zijn er energieprojecten die ook in de gebruiksfase niet geheel tot 0,00 mol depositie terug kunnen.
De vergunningverlening voor deze energieprojecten valt terug op instrumenten als ecologische beoordeling en salderen. Voor beide instrumenten geldt nog geen standaard uitvoeringspraktijk, waardoor vergunningverlening in sommige gevallen traag op gang komt of op problemen stuit. Er is geen compleet overzicht van projecten die hiermee te maken hebben, omdat het bevoegd gezag hiervoor bij verschillende overheden (gemeenten, provincies en Rijk) ligt en initiatiefnemers zowel overheden als private partijen kunnen zijn.
Het is onwenselijk dat duurzame energieprojecten die nodig zijn voor het halen van de doelstellingen uit het Klimaatakkoord vertraging oplopen. De stikstofproblematiek heeft vooralsnog geen gevolgen voor de afbouw van de gaswinning in Groningen en het Nationaal Programma Groningen.
Wat is de status van de bouw van de stikstoffabriek nabij Zuidbroek?
De bouw van de stikstoffabriek in Zuidbroek is tijdig door Gasunie Transport Services (GTS) gestart. De vergunningen hiervoor zijn reeds verleend en zijn inmiddels onherroepelijk. De realisatie van de fabriek verloopt op dit moment volgens planning.
Deelt u het inzicht dat er een aantal verplichtingen zijn met betrekking tot duurzame energie, onder andere voortkomend uit het Urgenda-vonnis en EU-richtlijnen, waardoor het van groot belang is dat deze duurzame energieprojecten tijdig zijn voltooid?
Ja.
Deelt u de mening dat het voltooien van deze energieprojecten vele malen belangrijker is dan de bouw van snelwegen, aangezien er geen verplichtingen zijn rondom het tijdig bouwen van snelwegen?
Het kabinet zet zich in om samen met provincies en de maatschappelijke partners te komen tot een structurele aanpak van de stikstofproblematiek. Daarin worden blijvend maatregelen genomen die de stikstofuitstoot bij de bron aanpakken. Daarmee ontstaat structurele verbetering van de natuur en maakt het kabinet ruimte voor vergunningverlening voor onder andere energieprojecten. Voorts heeft het kabinet in de Kamerbrief van 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1) gerichte maatregelen aangekondigd ten behoeve van de woningbouw en een aantal infrastructuurprojecten.
Welke maatregelen zijn getroffen om duurzame energieprojecten toch op tijd te voltooien?
Het kabinet heeft in de Kamerbrief van 4 oktober 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 167) aangegeven dat toestemming voor projecten en activiteiten – waaronder projecten voor duurzame energie – kan worden aangevraagd op basis van onder andere intern en extern salderen. Bij intern salderen vermindert een bedrijf de stikstofemissie binnen het eigen project of op de eigen locatie om een nieuwe vergunning mogelijk te maken. Bij extern salderen neemt een bedrijf de ruimte om stikstofemissie uit te stoten over van een ander bedrijf dat geheel of gedeeltelijk stopt. Ook is het mogelijk om een vergunning aan te vragen als aangetoond kan worden dat de stikstofdepositie geen negatief effect heeft op een natuurgebied (ecologische beoordeling) of als er geen alternatieven zijn, er een dwingende reden van nationaal belang is en de natuurschade gecompenseerd wordt (ADC-toets).
Via deze manieren van toestemmingverlening kunnen nu al een deel van de duurzame energieprojecten worden vergund. Initiatiefnemers kunnen de kans op toestemmingverlening vergroten door de projecten op een duurzame manier te realiseren waarbij geen of nauwelijks sprake is van stikstofdepositie.
Daarnaast is in de Kamerbrief van 7 februari 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 44) aangekondigd dat het de inzet van het kabinet is om verleasen van stikstofruimte mogelijk te maken. Verleasen betekent dat een ondernemer een deel van zijn niet benutte stikstofruimte in zijn vergunning op tijdelijke basis beschikbaar kan stellen aan een andere initiatiefnemer voor (tijdelijke) activiteiten waarbij stikstof vrijkomt. Het leasen van stikstofruimte kan dus een goede oplossing zijn voor projecten die een tijdelijke depositie veroorzaken, bijvoorbeeld duurzame energieprojecten.
Tot slot is conform de aankondiging in de Kamerbrief van 16 december 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 25) gestart met een verkenning of projecten voor duurzame energie kunnen worden gebundeld in een programma om vergunningverlening voor deze projecten te vereenvoudigen.
Kunt u aangeven welke maatregelen zijn getroffen met betrekking tot de prioritaire projecten, zoals genoemd in uw brief van 13 november 2019?1
Het kabinet heeft drie maatregelen genomen. Ten eerste voert het kabinet een snelheidsverlaging overdag op autosnelwegen in. Ten tweede wordt ingezet op ammoniakreductie via voermaatregelen in de veehouderij. En tot slot wordt de reductie van stikstofdepositie door een uitbreiding van de warme saneringsregeling voor de varkenshouderij ingezet.
Met dit pakket aan maatregelen wordt het in de woningbouwsector mogelijk om in 2020 de bouw van 75.000 woningen te realiseren. Ook is ruimte gecreëerd voor een zevental infrastructuurprojecten die onder het MIRT (Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport) vallen.
Kan de Kamer er nog steeds op rekenen, zoals eerder is toegezegd, dat het extra maatregelenpakket om de stikstofproblematiek op te lossen in januari naar de Kamer wordt gestuurd?
Op 7 februari 2020 heeft de Minister van LNV namens het kabinet een brief aan uw Kamer gestuurd waarin zij u informeert over een maatregelenpakket voor de landbouwsector. Ook in de toekomst blijft het Rijk samen met medeoverheden maatregelen nemen om de hoeveelheid stikstofdepositie terug te dringen. In het voorjaar zal ik uw Kamer hierover nader informeren.
Kunt u voor 1 februari 2020 een maatregelenpakket publiceren waarmee de voltooiing van duurzame energieprojecten tijdig wordt gerealiseerd?
Zie antwoord vraag 5.
De Rotterdamse klimaatplannen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de Nieuwsuur-uitzending van 21 januari 2020, waarin GroenLinks-wethouder Bonte zegt dat Rotterdam over tien jaar 100.000 woningen van het gas af en de CO2-uitstoot gehalveerd wil hebben?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit onmogelijk, onzinnig en onbetaalbaar is? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet.
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat de gemeente, met betrokkenheid van stakeholders, uiterlijk in 2021 het tijdspad vastlegt en benoemt in welke wijken de gemeente voor 2030 aan de slag gaat met de energietransitie in de gebouwde omgeving. Ook het planmatig isoleren van woningen en andere gebouwen kan onderdeel uitmaken van deze aanpak. Inzet is dat de plannen van gemeenten in de Transitievisies Warmte optellen tot het doel van 1,5 miljoen woningen en andere gebouwen die tot en met 2030 verduurzaamd worden. Daarmee wordt een belangrijke stap gezet om richting 2050 alle gebouwen de overgang te laten maken van aardgas naar duurzame warmtebronnen.
Rotterdam bereidt zich voor op deze stappen. Navraag bij de gemeente Rotterdam leert dat Rotterdam voor 2030 85.000 gebouwen wil verduurzamen. De 12 verkenningen die de gemeente dit jaar gaat uitvoeren moeten inzicht geven in wat daarvoor nodig is. Op basis daarvan stelt de gemeente in 2021 een Transitievisie Warmte op. Deze toont de wijken waar voor 2030 een aanpak start om de gebouwde omgeving te verduurzamen. Naast het verduurzamen van de gebouwde omgeving zet Rotterdam in op verduurzaming van de haven, de mobiliteit en op de opwek van duurzame energie.
Bent u bekend met het eerder door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gegeven schriftelijke antwoord dat «gemeenten [...] geen wettelijke grondslag [hebben] om huiseigenaren te dwingen van het aardgas af te gaan»?2 Op grond waarvan worden in stadsdeel IJsselmonde momenteel koopwoningen van het gas afgehaald? Hebben de huiseigenaren hiermee ingestemd? Hebben zij dit kunnen weigeren?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Navraag bij de gemeente Rotterdam leert dat in IJsselmonde gebouweigenaren kunnen kiezen uit verschillende opties: ze kunnen overstappen op stadsverwarming en/of elektrisch koken, zelf aan de slag gaan met een alternatief voor aardgas in hun woning of ervoor kiezen om voorlopig aardgas te blijven gebruiken. Niemand wordt gedwongen mee te doen.
Hoeveel «klimaateffect» behalen de Rotterdamse klimaatplannen? Wat is daarvan het effect op de temperatuur van de aarde? Kunt u een onderbouwde berekening verstrekken? Zo nee, waar is deze klimaatonzin naar uw mening dan feitelijk goed voor?
De DCMR Milieudienst Rijnmond heeft het Rotterdamse klimaatakkoord doorgerekend.3 Uit de doorrekening blijkt dat de in het Rotterdams Klimaatakkoord opgenomen maatregelen in de gebouwde omgeving in 2030 een verwachte CO2-reductie opleveren van 0,15 megaton. DCMR heeft niet het effect van de maatregelen op de temperatuur van de aarde berekend.
De gebouwde omgeving is verantwoordelijk voor 32% van het totale energiegebruik in Nederland en hiervoor wordt in circa 90% van de gevallen nog aardgas gebruikt. De voorstellen in het Klimaatakkoord voor de gebouwde omgeving moeten bijdragen aan een reductie van de CO2-uitstoot van 3,4 Mton in 2030 ten opzichte van het basispad. Dit is een aanzienlijke reductie voor de gebouwde omgeving, waar ook Rotterdam aan wil bijdragen. Het is duidelijk dat de bijdrage van een individuele gemeente zoals Rotterdam op wereldniveau niet groot is. Door in alle gemeenten en sectoren maatregelen te nemen kan Nederland haar deel van de opgave realiseren en bijdragen aan het halen van de doelstellingen van het Klimaatakkoord van Parijs. Bovendien kan de transitie naar aardgasvrij leiden tot een duidelijke verbetering van het wooncomfort en de directe leefomgeving van bewoners.
Bent u bekend met de studie «Onder de pannen zonder gas» van het Sociaal en Cultureel Planbureau?3 Deelt u de conclusie van het SCP «dat er onder burgers het gevoel leeft dat aardgasvrij wonen iets is wat zij opgelegd krijgen – wat feitelijk ook het geval is – zonder dat zij daarover iets te zeggen hebben gehad»? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met deze studie van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Ik heb hierover eerder Kamervragen beantwoord (Kamerstukken 2019/2020, aanhangsel 345), waarnaar ik kortheidshalve verwijs.
Bent u bereid het Klimaatakkoord en alle andere (gemeentelijke) klimaatplannen onmiddellijk door de shredder te trekken? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Samen met betrokken partijen ga ik door met de uitwerking van het Klimaatakkoord voor de gebouwde omgeving. Gemeenten spelen een belangrijke rol bij de realisatie van de klimaatdoelstellingen. Gemeenten geven samen met bewoners en andere stakeholders invulling aan de wijze van verduurzaming van de gebouwde omgeving. Het debat hierover vindt plaats in de gemeenteraad.
Het niet verstrekken van een volmacht door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) voor betalingen van versterkingsprojecten |
|
Sandra Beckerman |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat mensen in Groningen niet kunnen starten met de versterking doordat er geen depotovereenkomsten getekend kunnen worden?1
Nee. Er was geen sprake van het niet kunnen starten van de versterking. Zie verder bij antwoord 3.
Wie heeft de volmacht om depotovereenkomsten te tekenen in het aardbevingsgebied?
Het BZK mandaatbesluit heeft dezelfde mandaten, volmachten en machtigingen overgenomen als die de NCG ook bij EZK had. Dat betekent dat de NCG bevoegd is ten aanzien van de aangelegenheden die dat dienstonderdeel betreffen, waaronder het sluiten van depotovereenkomsten.
Wat is er precies veranderd sinds 1 januari 2020 bij het sluiten van depotovereenkomsten?
Tot 1 januari 2020 was NAM – als opdrachtgever van het Centrum Veilig Wonen – in principe de partij die depotovereenkomsten aanging met bewoners voor de versterking van hun woning. Per 1 januari 2020 is de Nationaal Coördinator Groningen de uitvoeringsorganisatie voor de versterkingsoperatie in Groningen en daarmee is een einde gekomen aan de directe betrokkenheid van NAM. Dit is in lijn met de inspanningen om NAM op afstand te zetten van het schadeherstel en de versterkingsopgave.
Het gevolg van die handeling is dat sinds 1 januari 2020 niet NAM maar de NCG de depotovereenkomsten voor de versterking aangaat met de bewoners. Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan het publiek maken van dit instrument. Totdat het zo ver is gaf de NCG de voorkeur aan een voorschotbetaling.
In een aantal gevallen hebben bewoners die al in een vergevorderd stadium waren gevraagd of er toch geen mogelijkheid zou zijn om vooruitlopend op de definitieve inrichting met een depot te werken. Dat is alsnog mogelijk gemaakt. Ik hecht eraan om te benadrukken dat er geen sprake is geweest van het niet kunnen starten van de versterking.
Wie heeft bepaald dat de NCG niet meer bevoegd is depotovereenkomsten te sluiten? Wat is daar de reden van?
De lopende trajecten worden onder auspiciën van de NCG voortgezet. Zoals bij antwoord 3 aangegeven is de NCG bevoegd om depotovereenkomsten met bewoners aan te gaan.
Wat geldt er voor de gevallen die voor 1 januari 2020 een depotovereenkomsttoezegging hadden, maar deze nog niet voor deze datum gesloten hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen die hiermee te maken hebben toch al in januari kunnen starten met de versterking van hun huis?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u de vragen voor het algemeen overleg Mijnbouw/Groningen op 6 februari 2020 beantwoorden?
Ja.
De Kraanwatercrisis door loden leidingen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Lood in waterleidingen aangetroffen bij drie kinderdagverblijven»1 en van het bericht «Meerdere scholen laten kinderen geen kraanwater meer drinken uit angst voor lood»?2
Ja.
Gaat u met spoed een onderzoek gelasten naar de aanwezigheid van loden leidingen in alle openbare gebouwen in Nederland, met prioriteit voor locaties waar veel kinderen komen, zoals kinderdagverblijven, scholen en ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat van alle gebouwen en woningen met een bouwjaar voor 1960 wordt vastgesteld of er nog loden leidingen aanwezig zijn.
Als het gaat om gemeentelijke gebouwen, dan verwacht ik dat gemeenten zich, net als de gemeente Amsterdam, ervoor inzetten dat zo snel mogelijk duidelijk wordt of deze nog loden leidingen bevatten en zo ja, dat deze zo snel mogelijk loodvrij worden gemaakt. Waar het gaat om kindlocaties verwacht ik dat de GGD’s hier een rol in spelen. Indien nodig kan de samenwerking worden gezocht met handhavende instanties zoals de ILT. In de verdere uitwerking van het plan van aanpak naar aanleiding van het Gezondheidsraadadvies wordt hierop teruggekomen.
Zolang loden leidingen niet zijn vervangen of zolang niet duidelijk is of er in een gebouw nog loden leidingen aanwezig zijn is het advies ander water te drinken.
Welke maatregelen gaat u treffen om te voorkomen dat kinderen langer worden blootgesteld aan de gevaarlijke gevolgen van loden leidingen? Gaat u ingrijpen en eigenaren van openbare gebouwen verplichten de leidingen met spoed te vervangen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u treffen om huurders en aspirant-kopers te beschermen, nu blijkt dat verhuurders jarenlang weigeren om loden leidingen te vervangen, ondanks aandringen van huurders? Waarom overweegt u daarbij geen verbod op het verhuren van woningen met loden leidingen?
Huurders kunnen hun verhuurder al aanspreken op het verhelpen van gebreken, of verlagen van de huurprijs in afwachting daarvan, indien nodig via huurcommissie of rechter.
Ik vind het belangrijk dat aspirant-kopers zich vergewissen van de staat van de woning die zij van plan zijn om te kopen. Huizenkopers hebben ten aanzien van het kopen van een woning een eigen verantwoordelijkheid om inzicht te krijgen in de technisch staat van de woning. Dit betekent niet dat huizenkopers zichzelf dienen te bekwamen in technische facetten omtrent woningbouw. Wel meen ik dat van hen verwacht mag worden dat zij informatie inwinnen of advies vragen, bijvoorbeeld door een bouwtechnische keuring uit te laten voeren. In het model voorlopige koopcontract dat door de sector gehanteerd wordt, is het voorbehoud van een bouwtechnische keuring standaard opgenomen. Ik heb reeds eerder aangeven dit belangrijk te vinden omdat het zo voor kopers een bewuste keuze wordt als zij afzien van de bouwkundige keuring. Indien blijkt dat er gebreken zijn die qua kosten meer omvatten dan het in het koopcontract afgesproken bedrag, bijvoorbeeld een omvangrijke verbouwing omdat er sprake is van loden leidingen, kan het koopcontract zonder boete ontbonden worden.
Het is belangrijk dat huurders en kopers ervan op de hoogte zijn dat zich in hun woning van voor 1960 loden leidingen kunnen bevinden, dat het hen duidelijk is hoe dit kan worden onderzocht en aangepakt en welke maatregelen in de tussentijd genomen moeten worden. Daar wil ik met name op inzetten.
In dat kader heb ik eerder aangekondigd de mogelijkheid van een meldingsplicht bij verkoop of verhuur te willen onderzoeken. Verder onderzoek ik de mogelijkheid van een verbod op loden leidingen voor bestaande bouw.
De publicatie van het tarievenbesluit warmteleveranciers 2020 |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Waar is de enorme stijging van het vaste bedrag voor ruimteverwarming en tapwater (+47%) op gebaseerd? Deelt u de mening dat deze stijging helaas geen aanmoediging vormt voor energiebesparing, aangezien de hogere vaste lasten slechts voor een deel worden gecompenseerd door de lagere prijs per gigajoule (GJ)? Kunt u bevestigen dat voor huishoudens met een gemiddeld verbruik van 35 GJ, de prijsdaling van de afleverset en de kosten per GJ in overweging genomen, de kosten per saldo zijn gestegen?
ACM stelt maximum tarieven vast voor de volgende onderdelen:
Dit jaar worden de maximumtarieven voor de eerste maal gebaseerd op de meest recente wijziging van de Warmtewet (aangenomen in 2018) en de onderliggende regelgeving. ACM heeft als gevolg van deze wijzigingen een grotere rol gekregen bij het vaststellen van de parameters voor de maximumtarieven. Daarnaast wordt een aantal nieuwe tariefonderdelen gebaseerd op de gemiddelde werkelijke kosten en niet op basis van de gasreferentie. Deze nieuwe opzet draagt bij aan meer transparantie rondom de warmtetarieven en sluit aan bij de door uw Kamer onderschreven wens om de warmtetarieven al meer op basis van werkelijke kosten te reguleren. Tegelijkertijd wordt met het handhaven van de gasreferentie voor de belangrijkste tariefcomponenten bereikt dat verbruikers op basis van het maximumtarief gemiddeld gesproken niet meer betalen dan een verbruiker van aardgas.
Het meest relevant voor een verbruikers is wat hij in totaal moet betalen voor de aan hem geleverde warmte. In onderstaande tabel zijn voor het in de vraag genoemde gebruik van 35 GJ de totale jaarkosten (gebruiksonafhankelijk tarief, variabele kosten, huur afleverset en meetkosten) weergegeven voor 2019 en 2020 op basis van het maximumtarief van ACM. In de vergelijkingstabel staan ook de daadwerkelijke tarieven van de 5 grotere in Nederland actieve warmteleveranciers.
Op basis van de gepresenteerde gegevens kan worden geconstateerd dat uitgaande van 35 GJ de door ACM vastgestelde maximumtarieven tot een kleine verlaging van de totale kosten hebben geleid (van € 1.543 in 2019 naar € 1.534 in 2020). Wanneer we kijken naar de genoemde leveranciers dan kan worden geconcludeerd dat de totale kosten in 2020 bij 35 GJ bij alle genoemde warmteleveranciers niet alleen lager zijn dan op basis van het maximum van ACM toegestaan, maar ook lager dan de daadwerkelijke kosten bij die leveranciers in 2019.
Warmtetarief
2020
2019
Vastrecht
Afleverset
Meetkosten
Variabel tarief
Verbruik (GJ)
Totale kosten 2020
Vastrecht
Afleverset
Meetkosten
Variabel tarief
Verbruik (GJ)
Totale kosten 2019
Verschil 2020 – 2019 (€)
Verschil kosten 2020 – 2019 (%)
Verschil kosten bedrijf met tarief ACM 2020 (%)
ACM (max.)
469,17
126,19
26,63
26,06
35
1.534,21
318,95
201,73
25,89
28,47
35
1.543,02
– 8,81
– 0,57%
Eneco
362,65
126,19
26,63
25,43
35
1.405,52
284,45
170,61
25,89
28,47
35
1.477,40
– 71,88
– 4,87%
– 8,39%
SVP
351,17
126,19
26,63
26,06
35
1.416,09
318,95
173,47
25,89
28,47
35
1.514,76
– 98,67
– 6,51%
– 7,70%
Ennatuurlijk
379,67
126,19
26,63
23,99
35
1.372,14
303,21
196,73
25,89
26,65
35
1.458,58
– 86,44
– 5,93%
– 10,56%
HVV
371,73
101,24
26,63
24,77
35
1.366,55
251,93
179,59
25,89
27,04
35
1.403,81
– 37,26
– 2,65%
-10,93%
Vattenfall
322,79
126,19
26,63
25,90
35
1.382,11
268,63
181,09
25,89
26,15
35
1.390,86
– 8,75
– 0,63%
– 9,91%
Het klopt dat een stijging van vaste kosten geen stimulans is voor het verminderen van het gebruik, omdat deze kosten los van het gebruik sowieso moeten worden betaald. De stijging is een gevolg van de door ACM vastgestelde maximale vaste kosten op basis van de gasreferentie. In de wet is vastgelegd dat het maximumtarief opgebouwd is uit de gemiddelde jaarlijkse vaste kosten van het transport, de levering en de aansluiting van gas vermeerderd met het verschil tussen de gebruiksonafhankelijke overige kosten bij het gebruik van aardgas en de gebruiksonafhankelijke overige kosten bij het gebruik van warmte. Het in de vraag genoemde stijgingspercentage van 47% gaat over het gebruiksonafhankelijke deel van het door ACM vastgestelde maximumtarief. ACM heeft een stijging vastgesteld bij de onderhoudskosten bij aardgas en een daling van de gemiddelde kosten van een afleverset. Als gevolg hiervan is het verschil tussen de overige kosten bij aardgas en de overige kosten bij warmte gestegen en dat is de voornaamste oorzaak van de stijging van het gebruiksonafhankelijke tarief.
Naast dit deel spelen er bij warmtelevering ook nog andere vaste kosten, namelijk de huurkosten van de afleverset en de meetkosten. Als deze kosten worden meegenomen, dan bedroeg het totaal van de door ACM vastgestelde maximale vaste kosten in 2019 € 547 en in 2020 € 622. Per saldo gaat het dan dus om een stijging van de totale vaste kosten met ruim 13%.
Waar is de stijging voor de aansluitbijdrage van ruim 300% op gebaseerd? Reflecteert de stijging de reële aansluitkosten? Met andere woorden, kunnen bewoners met deze informatie een transparante afweging maken tussen de verschillende warmte-opties wanneer ze van het gas afgaan? Als alle kosten voor de aansluiting zijn inbegrepen, waarom zijn de vaste kosten dan ook gestegen?
Met ingang van 2020 wordt het maximumtarief voor de fysieke aansluiting door ACM gebaseerd op de gemiddelde werkelijke kosten bij warmte. Daarmee wordt voorkomen dat een warmtebedrijf meer in rekening brengt bij hun klanten dan deze gemiddelde werkelijke kosten. In 2019 was het maximumtarief voor de aansluiting nog gebaseerd op de aansluitkosten bij aardgas. De stijging van het maximumtarief voor de aansluitbijdrage reflecteert het verschil tussen de aansluitkosten bij aardgas en de werkelijke kosten bij warmte. Bewoners kunnen deze informatie betrekken in hun afweging tussen verschillende warmte-opties. Bij de gereguleerde aansluitkosten gaat het om de werkelijke kosten van de fysieke aansluiting van een woning op het distributienet. Het gaat daarbij om eenmalige kosten. Net als bij aardgas staat dit verder los van het vastrecht dat jaarlijks in rekening wordt gebracht.
Op welke wijze beschermt u de consumentenbelangen en voorkomt u dat warmtebedrijven daadwerkelijk de maximale aansluitingskosten doorberekenen aan hun klanten?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) de bindende afspraak die door de warmtegebruikers zelf al met twee van de drie grote warmteleveranciers (Eneco en Ennatuurlijk) was gemaakt om de kosten voor permanente afsluiting vast te stellen op 350 euro niet overgenomen, maar er juist voor gekozen om de afsluitbijdrage te laten stijgen tot bijna het tienvoudige namelijk 3.088 euro?
Net als bij de aansluitkosten wordt met de wijziging van de Warmtewet het maximale tarief voor afsluiting gebaseerd op de gemiddelde werkelijke kosten. Ook hier geldt dat het om een maximumtarief gaat en dat het partijen vrij staat om een lager tarief te hanteren. Het nu door ACM vastgestelde maximum doet dus niets af aan de afspraken die partijen hier over hebben gemaakt.
Deelt u de stelling van de Vereniging Eigen Huis dat de monopoliepositie van de warmtebedrijven een van de oorzaken is van het exorbitante maximum aansluitbedrag? Op welke wijze beschermt u de consument tegen een monopolist?
De maximumtarieven voor de aansluitkosten worden door ACM vastgesteld op basis van de werkelijke kosten. Met het vaststellen van deze en andere maximumtarieven beoog ik de consument te beschermen tegen monopoloïde warmteleveranciers.
Op welke wijze voorkomt u dat het vergoeden van de maximale aansluitingskosten gedekt moet worden uit duurzaamheidssubsidies, zodat subsidiegelden juist ingezet kunnen worden om de comfort van een huis te verhogen, bijvoorbeeld voor isolatiemaatregelen?
In het kader van de uitwerking van het Klimaatakkoord wordt bezien hoe de kosten van de energietransitie, waaronder ook de kosten van aansluiting op een warmtenet of de kosten van isolatie, gedekt moeten worden. Daarbij moet vanzelfsprekend aandacht zijn voor de totale opgave en de kosten daarvan. Indien de aansluiting op een warmtenet bijdraagt aan de energietransitie, horen de werkelijke kosten van die aansluiting daar wat mij betreft ook bij.
Wat is de reden dat voor de afleverset het maximale tarief juist is verlaagd? Hebben mensen jarenlang te veel betaald? Worden ze daarin gecompenseerd door de warmtebedrijven?
Met de wijziging van de Warmtewet is er voor gekozen om het maximumtarief voor de afleverset door ACM te laten vaststellen. Tot 2020 was er geen maximumtarief voor de afleverset, maar gold de regel dat leveranciers de redelijke kosten voor een afleverset in rekening mochten brengen. Alleen ten behoeve van het vaststellen van het vastrecht werd uitgegaan van een gemiddeld huurbedrag voor de afleverset. Dat bedrag werd tot 2019 niet gebaseerd op werkelijke kosten, maar op de parameters die in de warmteregeling werden vastgesteld. Dit voor de berekening van het maximum vastrecht gebruikte huurbedrag was in 2019 € 201,73. Voor 2020 heeft ACM het maximale huurbedrag vastgesteld op € 126,19. Zoals de tabel bij vraag 1 laat zien, hebben de meeste warmteleverancier dit tarief overgenomen. De tabel laat ook zien dat de vijf grotere warmteleveranciers in 2019 voor de afleverset een lager bedrag in rekening hebben gebracht dan het voor dat jaar in de Warmteregeling opgenomen bedrag voor de afleverset.
De vraag of de klant niet teveel betaalt voor zijn geleverd warmteproduct is in de huidige systematiek nog (grotendeels) gekoppeld aan de kosten die een gemiddelde gasgebruiker heeft. Met een meer op kosten gebaseerd tariefsysteem, zoals voorzien met Warmtewet 2, wordt de relatie tussen werkelijke kosten voor warmtelevering en de tarieven beter zichtbaar. Dit voorbeeld illustreert overigens, net als de andere voorbeelden in deze Kamervragen (aansluitkosten, afsluitkosten) dat een meer kostengebaseerde tariefsystematiek zowel tot hogere als lagere tarieven kan leiden voor verschillende onderdelen. In dit specifieke voorbeeld van de afleverset zijn de kosten gedaald en dat is gunstig voor de gebruiker.
Op welke wijze zijn gebruikersgroepen als Stichting Niet Meer Dan, Stichting Reeshofwarmte, Stichting Woekerwarmte en Stadverarming geconsulteerd?
Ter voorbereiding op het nemen van het tariefbesluit heeft de ACM diverse informele bijeenkomsten gehouden met partijen die de belangen vertegenwoordigen van leveranciers of verbruikers. De ACM heeft zich daarbij gericht tot verbruikersorganisaties die landelijk opereren. Zo heeft de ACM onder andere Aedes, Consumentenbond, NVDE, Vereniging Eigen Huis, VEMW en de Woonbond uitgenodigd. Op deze manier heeft de ACM een beeld kunnen krijgen van de belangen van de verbruikers. Voor zover de in de vraag genoemde partijen belanghebbenden zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht konden zij binnen de daarvoor geldende termijn een bezwaar bij de ACM indienen en op deze manier een inbreng leveren.
Hoe verhouden de nieuwe warmtetarieven zich tot de doelstelling «betaalbaarheid voor consumenten» in de voorgenomen Warmtewet 2.0?1
De huidige maximum warmtetarieven zijn nog grotendeels gebaseerd op het uitgangspunt van de gasreferentie. Het is de bedoeling om in bij de uitwerking van Warmtewet 2 geleidelijk over te stappen naar een meer op kosten gebaseerde vorm van tariefregulering. Het aspect betaalbaarheid is dan afhankelijk van de ontwikkeling van de werkelijke kosten van een warmtenet. De bovengenoemde voorbeelden (aansluitkosten, afsluitkosten, afleverset) laten zien dat een meer kostengebaseerde tariefsystematiek zowel tot hogere als lagere tarieven kan leiden voor verschillende onderdelen. Per collectief warmtesysteem zal dat beeld ook gaan verschillen, afhankelijk van de (lokale) kenmerken van dat systeem. Meer inzicht in de werkelijke kosten van warmtelevering geeft een betere basis voor een afweging over de betaalbaarheid voor consumenten.
Heeft u reeds gesproken met de warmtebedrijven over de rendementen? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit gesprek? Zo nee, wanneer staat dit gesprek gepland?
Ja, zoals toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling ben ik in gesprek gegaan met enkele grotere warmtebedrijven. Een eerste gesprek heeft plaatsgevonden in december 2019. De definitieve tariefstelling van de bedrijven voor 2020 was toen nog niet bekend. Daarom heb ik in januari 2020 een tweede gesprek met de warmtebedrijven gevoerd. Over de uitkomst van deze gesprekken bent u geïnformeerd met mijn brief over de tariefregulering in Warmtewet 2.