Stikstofemissie ten gevolge van houtstook |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de brief van Mobilisation for the Environment (MOB) met als kenmerk «Toename van stikstofemissie en/of depositie als gevolg van massaal stoken op hout/biomassa ongewenst en onnodig» en het bijbehorende persbericht?1
Ja.
Voldoet de emissienormering voor NOx en stof in het Activiteitenbesluit voor alle biomassacentrales aan de Europese regelgeving dienaangaande? Zo ja, welke regels gelden er? Zo nee, aan welke regels of normering voldoet de Nederlandse normering niet en wat kunnen de gevolgen zijn van dit niet voldoen aan de regels?
De emissiegrenswaarden in het Activiteitenbesluit (Abm) voor NOx en stof voldoen ruimschoots aan de eisen die de richtlijnen voor Middelgrote stookinstallaties (MCPD, PbEU 2015/2193) en grote stookinstallaties (IED, PbEU 2010/75/EU en de BBT-conclusies (EU) 2017/1442) daaraan stellen. Zie overzicht in onderstaande tabel.
Vermogen
MCPD/IED
BBT-bandbreedte1
Emissiegrenswaarde Abm
Stof
<1 MW
geen
nvt
40
1–5 MW
20
nvt
20
5–50 MW
20
nvt
5
50–100
221
2–10
5,51
100–300
221
2–10
5,51
>300
221
2–10
5,51
NOx
<1 MW
geen
nvt
300
1–5 MW
300
nvt
275
5–50 MW
300
nvt
145
50–100 MW
2751
120–200
1101
100–300 MW
2201
100–200
1101
>300 MW
1501
65–150
1101
Uitgedrukt als daggemiddelde emissiegrenswaarden/emissieconcentraties
Deelt u de mening van MOB dat «de emissienormen in het Activiteitenbesluit voor NOx en stof van alle biomassacentrales zwaar gedateerd [zijn] en evenmin [voldoen] aan de wettelijke eis tot toepassing van ten minste Best Beschikbare Technieken»? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze emissienormen binnen afzienbare termijn worden aangescherpt? Zo nee, waarom niet?2
Die mening deel ik niet. Het Activiteitenbesluit milieubeheer4 (Abm) bevat vanaf 1 januari 2013 de emissiegrenswaarden NOx en stof (zie tabel bij vraag 2) voor de middelgrote stookinstallaties (tot 50 MW). Deze gelden als de strengste in Europa. In het kader van het Schone Lucht Akkoord laat ik TNO onderzoek doen naar de mogelijkheden van aanscherping van deze emissiegrenswaarden (zie huidige emissiegrenswaarden Abm in de tabel bij vraag 2).
Voor stookinstallaties onder de 50MW geldt de emissiegrenswaarde van het Abm. Voor grote stookinstallaties (vanaf 50MW) geldt ook de emissiegrenswaarde van het Abm, maar maakt het bevoegd gezag daarnaast een BBT-afweging (Beste Beschikbare Techniek). Daarbij wordt gekeken of het in een concreet geval mogelijk is om een lagere grens voor uitstoot voor NOx en stof vast te stellen dan het Abm voorschrijft. Daarbij wordt als range gehanteerd de scherpe kant van de Europese verplichting (de bodem van de BBT-range) en de emissiegrenswaarde in het Abm als maximumwaarde. In zeer uitzonderlijke gevallen wordt soms ook gekozen voor een emissie-eis in de vergunning die strenger is dan de scherpe kant van de BBT-range als bijvoorbeeld de locatie van de centrale vraagt om extra maatregelen.
Deelt u de mening van MOB dat de emissie voor biomassa-installaties zonder technische problemen en tegen relatief bescheiden extra kosten substantieel kan worden teruggebracht? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Dit is afhankelijk van de situatie. In het bovengenoemde TNO-onderzoek wordt ook gekeken naar de kosten van eventuele aanscherpingen. Daarnaast stimuleert het kabinet fiscale innovatie met de fiscale regelingen VAMIL en MIA. In deze regelingen worden marktintroductie en marktverbreding van milieutechnologie fiscaal gestimuleerd. Hieronder vallen bijvoorbeeld investeringen in stof- en NOx-reductietechnologie.
Bent u bereid, in dat kader, in overleg met de medeoverheden, actief te bevorderen dat het verplicht stellen van de Best Beschikbare Technieken in de vergunningverlening en de handhaving als regel wordt toegepast? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Ik wil ook niet dat er meer uitgestoten wordt dan noodzakelijk. Daarom ben ik bezig met een samenhangende aanpak in het kader van het Schone Lucht Akkoord. Dit is een bestuursakkoord tussen Rijk, provincies en gemeenten en bevat een samenhangend pakket voor een groot aantal sectoren. Doel is de uitstoot van schadelijke stoffen verder te verminderen. Zo zetten provincies en gemeenten zich in om scherp te vergunnen, op basis van Best Beschikbare Techniek, en het vergunningenbestand tijdig te actualiseren. Het Rijk ondersteunt hierbij met kennis en capaciteit.
BBT is reeds onderdeel van vergunningverlening. Zie ook hetgeen ik in vraag 3 heb vermeld over de BBT-afweging.
Deelt u de mening dat er met de huidige normering onnodig hoge stikstofemissie en -depositie plaatsvindt en dat deze bovendien de gezondheid van mensen kan aantasten? Zo ja, wat gaat u doen om deze emissies terug te brengen en te vermijden dat mensen gezondheidsklachten ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?
De mogelijke aanscherpingen die TNO momenteel onderzoekt richten zich op verdere verbetering van de luchtkwaliteit. Het bevoegd gezag kan eventueel extra eisen stellen in verband met depositie op gevoelige gebieden. Dat behoeft een lokale afweging.
Deelt u de opvatting dat het, mede gelet op het groeiende verzet tegen de toepassing van biomassa als energiebron, gewenst is alles in het werk te stellen om de uitstoot van schadelijke stoffen te verminderen? Zo ja, bent u bereid om daar een samenhangende aanpak voor te ontwikkelen en de Kamer over de inhoud van die aanpak en de voortgang te informeren? Zo nee, waarom niet?
In het Schone Lucht Akkoord heb ik met de andere overheden samenhangende afspraken gemaakt over het realiseren van scherpere eisen in vergunningen en een betere handhaving om bij te dragen aan de luchtkwaliteit. In het SLA is daarnaast ook aangegeven dat gekeken wordt naar modernisering van de regelgeving, bijvoorbeeld door het verlagen van de vermogensgrens van 15MW voor een vergunningplicht bij biomassa stook.
Een werkbezoek aan Groningen op maandag 2 maart 2020 |
|
Jan de Graaf (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat er in Overschild drie regimes voor versterking gelden (batches 1467, 1588 en 3260)? Klopt het dat voor batch 1467 de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) opdrachtgever is en dat voor batch 1588 de bewoners zelf opdrachtgever zijn, maar dat nog onduidelijk is voor welke variant wordt gekozen in batch 3260 (buitengebied)?
Het klopt dat er verschillende regimes zijn ontstaan. Dit is ook verklaarbaar. Voor het kabinet staat de veiligheid van de bewoners in Groningen centraal. Om dat zo snel mogelijk te bereiken zijn er een aantal belangrijke wijzigingen doorgevoerd in de versterkingsaanpak. Zo is de versterkingsopgave publiek geworden, zijn keuzes gemaakt om de versterkingsopgave te versnellen en wordt de gaswinning afgebouwd. Hierdoor is het onvermijdelijk dat in de loop van de tijd op basis van voortschrijdend inzicht wijzigingen zijn aanbracht in de aanpak van de versterking. Gedurende de uitvoering van de versterkingsopgave is bijvoorbeeld duidelijk geworden dat bewoners behoefte hebben aan meer regie. De specifieke situatie in Overschild is hier een voorbeeld van. In 2016 is de eerste groep versterkingsprojecten met 35 woningen gestart (batch 1467). De planvorming voor deze projecten is in volle gang en voor een deel is de uitvoering al gestart. De eigenaren hebben daarvoor een overeenkomst gesloten met het CVW op basis waarvan de uitvoering plaatsvindt. Deze afspraken worden nu onder begeleiding van NCG uitgevoerd. Bij deze aanpak was weinig ruimte voor eigen regie. Bij batch 1588 is hier verandering in aangebracht. In samenspraak met gemeenten en bewoners en eigenaren is gekozen voor meer regie van de eigenaar. Een groot deel van deze versterkingen is inmiddels in uitvoering. Voor de overige woningen is het voornemen dat de eigenaar kan kiezen tussen eigen regie of uitvoering door de NCG.
Hoewel ik met u deel dat het van belang is om waar mogelijk verschillen te voorkomen, zeker op wijkniveau, is dit onvermijdelijk. Ik acht het van belang om opgedane kennis en ervaring te betrekken en daarnaast gedane toezeggingen te respecteren. Uiteraard is er contact met gemeenten om te kijken of er bij grote verschillen binnen een wijk via andere middelen wellicht hetzelfde kan worden bereikt. Dit zal echter niet alle verschillen wegnemen.
Bent u ermee bekend dat door deze verschillende aanpak breuken ontstaan in de gemeenschap? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Herkent u dat de versterking en sloop-nieuwbouw van woningen beter verloopt naarmate mensen meer eigen regie hebben? Wat wordt het regime van de nieuwe wet versterken? Wordt daarbij gekozen voor het regime waarbij de eigenaar opdrachtgever is? Geldt deze wetgeving ook voor het buitengebied (van Overschild en elders)?
Het is belangrijk dat met iedere bewoner een aanpak wordt gevonden die het beste past bij zijn of haar situatie. De wensen verschillen per bewoner en per situatie. Waar de ene bewoner behoefte heeft aan volledige eigen regie, heeft de andere bewoner de behoefte om zoveel mogelijk uit handen te geven. In zijn algemeenheid is niet te zeggen dat versterking en sloop-nieuwbouw van woningen beter verloopt naar mate mensen meer regie hebben. Beide moet mogelijk zijn. In het wetsvoorstel ten behoeve van versterken is daarom voorzien dat de bewoner er voor kan kiezen om zelf opdrachtgever te zijn. Dit wetsvoorstel geldt voor het gehele aardbevingsgebied.
Op welke wijze en in welke mate kunnen mensen eigen regie voeren in de versterking van hun woning? Wat zijn de gevolgen van de nieuwe wetgeving voor de bestaande regimes?
In samenspraak met de regio zijn verschillende versnellingsmaatregelen uitgewerkt (zoals de praktijkaanpak en de typologie-aanpak). Daarbij ligt in verschillende mate de regie bij de eigenaar. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, kan hiermee maatwerk worden geleverd voor situaties waar de bewoner meer of minder regie wenst. Onder het wetsvoorstel krijgen bewoners de ruimte om te kiezen tussen uitvoering door NCG of zelf opdrachtgever zijn. Het wetsvoorstel brengt geen wijzigingen aan in afspraken die in het kader van uitvoering van de verschillende batches zijn gemaakt.
Klopt het dat er nog altijd veel discussie is over het verhalen van kosten van versterking? Deelt u de mening dat burgers hiervan niet de dupe mogen worden?
Uw Kamer is op 28 januari jl. geïnformeerd (TK 33 529, nr. 723) dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat de bestaande betaalovereenkomst over de betaling van de kosten van versterking, de zogeheten interim- Betaalovereenkomst Versterken, met de NAM verlengt. Uitgangspunt van deze overeenkomst is dat het Rijk verantwoordelijk is voor het veiligheidsbeleid en dat de daaruit voortvloeiende versterkingsuitgaven voor rekening van NAM komen. NAM betaalt voor alle versterkingskosten die noodzakelijk zijn voor de veiligheid.
Indien er kosten worden gemaakt aanvullend op wat nodig is voor de veiligheid worden de kostencalculaties ingewikkelder. Ik deel met u het belang dat bewoners niet de dupe mogen worden van onduidelijkheid. Snelheid van de uitvoering heeft prioriteit. In de Tijdelijke wet Groningen ten behoeve van de versterking is daarom voorzien dat wordt vastgelegd welke maatregelen specifiek nodig zijn voor de veiligheid.
Deelt u de mening dat kosten voor versterking gewoon betaald moeten worden, waarna deze kosten worden verhaald op de NAM (Nederlandse Aardolie Maatschappij)? Deelt u de conclusie dat voor een voortvarende en mensgerichte versterkingsaanpak het onvermijdelijk is dat gerekend wordt met een percentage kosten die niet verhaald kunnen worden dan dat voor elke opdracht eerst eindeloos gecalculeerd wordt over het kostenverhaal?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u zich voorstellen dat de beving bij Opende met een kracht van 1.4 op de schaal van Richter veel ongerustheid onder bewoners heeft voortgebracht? Wat is uw reactie op de unaniem door de gemeenteraad aangenomen motie over het stoppen van de gaswinning in kleine velden?
Ik kan me goed voorstellen dat iedere beving bewoners ongerust maakt.
De motie die door de gemeenteraad van Westerkwartier is aangenomen is een vertaling van een gevoelen dat leeft onder bewoners van gebieden waar gas wordt gewonnen. De risico’s bij gaswinning uit kleine velden zijn echter niet vergelijkbaar met die bij gaswinning uit het Groningenveld. Om de klimaatdoelen te halen wordt het gebruik van fossiele brandstoffen, waaronder ook aardgas, stap voor stap afgebouwd. Er is nog tijd nodig om alle woningen aardgasvrij te maken en de industrie te verduurzamen. Voorlopig is er dus nog aardgas nodig. Naast eigen gaswinning importeert Nederland ook aardgas uit andere landen. Geïmporteerd gas veroorzaakt meer uitstoot van broeikasgassen bij de gaswinning en bij het transport naar Nederland. Daarom wil het kabinet gas in eigen land blijven winnen als dat veilig kan. Dit maakt de Nederlandse energievoorziening minder afhankelijk van andere landen. Overal waar gas gewonnen wordt is er een seismisch monitoringsnetwerk en hebben de mijnbouwbedrijven afspraken gemaakt en vastgelegd in het schadeprotocol over het vergoeden van eventuele schade. Er is daarom geen aanleiding om het Kabinetstandpunt ten aanzien van gaswinning uit kleine velden te herzien.
Wat gebeurt er met de schades als gevolg van de gaswinning uit kleine velden nu het schadeprotocol nog niet in werking is getreden? Wanneer zijn het schadeloket en de Commissie Mijnbouwschade operationeel? Wanneer kunnen bewoners die nu te maken hebben met schade als gevolg van winning uit kleine velden hier terecht?
Op dit moment kan men, als men schade vermoedt door mijnbouwactiviteiten, terecht bij het landelijk loket mijnbouwschade. De medewerkers van dit loket helpen mensen verder bij het uitzoeken waar hun claim moet worden neergelegd. Indien een mijnbouwonderneming een claim heeft afgewezen, dan kan men zich voor het beantwoorden van de causaliteitsvraag wenden tot de Technische commissie bodembeweging. Met de mijnbouwondernemingen is afgesproken dat zij schademeldingen in afwachting van de inwerkingtreding van het Instellingsbesluit en het bijbehorende schadeprotocol zoveel mogelijk afhandelen in overeenstemming met de afspraken die in het protocol zijn vastgelegd.
Het streven is om de Commissie Mijnbouwschade en de uitvoeringsorganisatie die de commissie ondersteunt op 1 juli van dit jaar operationeel te laten zijn. Vanaf dat moment kunnen de eigenaren schade als gevolg van bodembeweging door winning uit kleine velden melden bij het landelijk loket mijnbouwschade of kunnen zij een vordering tot schadevergoeding indienen bij de civiele rechter.
Vindt u het ook onwenselijk dat bewoners zich moeten wenden tot de exploitant zolang het schadeprotocol nog niet in werking is getreden? Wat gaat u hieraan doen? Op welke manier wordt aan gemeenten en bewoners brede bekendheid gegeven aan het schadeprotocol kleine velden?
Ik deel de mening dat het van belang is dat meldingen door burgers van schade, die mogelijk door mijnbouw is veroorzaakt, ook buitengerechtelijk zo spoedig mogelijk moeten worden afgehandeld. Daarom wordt hard gewerkt aan een buitengerechtelijke schadeafhandelingsprocedure met een onafhankelijke Commissie Mijnbouwschade. Dat proces kost tijd. Totdat deze Commissie op 1 juli 2020 operationeel is kunnen eigenaren met schade zich wenden tot de mijnbouwexploitant. Deze handelt de schade zoveel mogelijk af in overeenstemming met de afspraken die in het protocol zijn vastgelegd. Indien de mijnbouwexploitant de claim afwijst, dan kan men zich voor het beantwoorden van de causaliteitsvraag wenden tot de technische commissie bodembeweging. Voor 1 juli 2020 wordt een informatiecampagne gestart, gericht aan onder meer burgers en gemeenten, met informatie over waar burgers zich kunnen melden en wat er verwacht kan worden van de schadeafhandeling.
Is het u bekend dat er tientallen huurwoningen leeg staan, zoals in de gemeente Loppersum? Hoe kan worden voorkomen dat woningcorporaties ervoor kiezen woningen leeg te laten staan? Hebben de huurders alternatieve huisvesting aangeboden gekregen? Kunt u uitsluiten dat er gevolgen zijn voor de gemeentelijke financiën als gevolg van deze leegstand?
Ja, het is bekend dat er sociale huurwoningen leegstaan, bijvoorbeeld in Loppersum. Soms is het onvermijdelijk dat woningen, als onderdeel van een groter aantal dat gesloopt gaat worden, tijdelijk leegstaan. Corporaties lossen dit ook op door tijdelijke huurcontracten aan te bieden in de overbruggingsfase. Het op grote schaal versterken of slopen voor nieuwbouw is ingewikkeld, zeker in een kleinere gemeente zoals Loppersum. Corporatie Wierden en Borgen geeft aan dat er inmiddels 23 woningen leeg zijn gekomen voor sloop. Hiervan zijn er nu drie tijdelijk verhuurd en staan er 20 leeg. Wel heeft de corporatie onlangs overleg gepleegd met de gemeente en daarbij is over en weer de intentie uitgesproken om voortaan eerst te bouwen voor gesloopt wordt en woningen leeg komen te staan. In verband met locaties is de samenwerking met de gemeente daarbij van groot belang. In alle gevallen krijgen bewoners met een lopend huurcontract alternatieve woonruimte aangeboden. De financiële gevolgen van de tijdelijke leegstand van corporatiewoningen voor sloop zijn voor de corporatie, niet voor de gemeente.
Is het u bekend dat veel mensen kiezen voor sloop en nieuwbouw in plaats van versterken, omdat zij daarmee een duurzame en toekomstbestendige woning krijgen? Deelt u de mening dat een bedrag van 7.000 euro voor het verduurzamen van een versterkte woning niet in verhouding staat tot een nieuwe én volledig duurzame woning?
Wanneer een woning versterkt moet worden, wordt in overleg met bewoners en eigenaren besproken welke versterkingsmaatregelen het meest passend voor de woning zijn om deze op norm te brengen. Deze keuze wordt in beginsel gemaakt aan de hand van afgesproken kaders waarbij de versterkingskosten en de waarde van het gebouw bepalen welke oplossingen mogelijk zijn. In sommige gevallen kan dit resulteren in sloop-nieuwbouw. Indien sloop en nieuwbouw aan de orde is, wordt het huis volgens de nieuwste bouwnormen gebouwd.
Op het moment dat een woning na opname en beoordeling niet gesloopt maar wel versterkt moet worden, kan de eigenaar gebruik maken van de subsidieregeling «Regeling energiebesparing woningen bouwkundig versterkingsprogramma Groningenveld». Deze is beschikbaar gesteld om de koppelkansen te benutten om bij versterkingsmaatregelen ook van het moment gebruik te maken om de woningen te verduurzamen. De regeling is eind 2019 gewijzigd zodat ook woningeigenaren in aanmerking komen die afzien van de versterking van hun woning. Deze wijziging sluit aan bij de versterkingsaanpak, waarin de woningeigenaar zelf regie kan voeren over het proces van versterking.
Wat vindt u ervan dat bewoners bijvoorbeeld spouwmuurisolatie zelf moeten betalen als bij versterking een nieuwe muur wordt geplaatst? Bent u bereid om te kijken naar een aantrekkelijker regeling van verduurzaming bij versterking, waardoor veel meer karakteristieke panden behouden kunnen blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de subsidieregeling kunnen woningeigenaren in het aardbevingsgebied subsidie ontvangen om de woning energiezuinig te maken. Bij de versterking van een gebouw heeft de woningeigenaar de vrijheid om, binnen de gestelde voorwaarden, deze subsidie naar eigen wensen in te zetten voor bijvoorbeeld spouwmuurisolatie, maar ook voor het installeren van zonnepanelen. De regeling is daarmee primair gericht op de verduurzaming van de woning.
Voor het behoud van het Gronings erfgoed zijn de gezamenlijke overheden met het Erfgoedprogramma gekomen tot een integrale visie voor de aanpak van gebouwd erfgoed in het aardbevingsgebied. In dit kader zijn aanvullende afspraken gemaakt; zo is voor karakteristieke gebouwen afgesproken dat deze ook niet zomaar mogen worden gesloopt. Vanuit het Erfgoedprogramma is door de provincie Groningen in samenwerking met de gemeente Midden-Groningen en de NCG een pilot subsidieregeling ingesteld voor het behoud van karakteristieke panden in Overschild. Voor de regeling stelt het Nationaal Programma Groningen 2 miljoen euro beschikbaar. Deze bijdrage kan de eigenaar bijvoorbeeld gebruiken voor energiebesparende maatregelen, herbestemming, inhuur van experts of het herstellen van karakteristieke waarden.
Klopt het dat er in de gemeente Delfzijl 30 woningen zijn waar mensen op last van de gemeente vertrokken zijn vanwege de onveilige situatie? Wanneer krijgen deze mensen duidelijkheid? Wanneer krijgen mensen een versterkte of nieuwe woning? Hoeveel woningen in het aardbevingsgebied zijn zó onveilig verklaard dat mensen daar niet meer kunnen wonen?
Er zijn twee acuut onveilige situaties bekend van adressen waar de gemeente heeft ingegrepen. Hier waren de woningen inderdaad te onveilig geworden en niet met tijdelijke maatregelen veilig te stellen. Eén woning wordt op dit moment hersteld. Bij de andere woning wordt op dit moment gewerkt aan een oplossing. Uit de gegevens van de TCMG blijkt dat er tot dusver voor het gehele aardbevingsgebied 212 Acute Onveilige Situatie gegrond zijn verklaard (https://schadedoormijnbouw.nl/over-de-tcmg/cijfers/meldingen). Als er sprake is van een acuut onveilige situatie, dan stelt de bouwkundig adviseur van de TCMG de vervolgstappen in werking. Er wordt ter plekke met de eigenaar een plan van aanpak opgesteld. De bouwkundig adviseur zorgt dat een aannemer dit zo snel mogelijk uitvoert na de AOS-melding. Er worden tijdelijke maatregelen die de onveiligheid direct wegnemen. Dit gaat om een tijdelijke oplossing. Soms wordt er gestut, soms wordt een gebouw deels of zelfs geheel gesloten.
Voor hoeveel woningen zijn er in de eerste twee maanden – of worden in het eerste kwartaal – van 2020 versterkingsadviezen afgegeven? Kunt u dit per gemeente inzichtelijk maken? Klopt het dat de uitvoering die nu plaatsvindt – waar deze leden blij mee zijn – vooral gaat over de woningen uit de oude batches?
Het dashboard met de voortgang van de versterkingsopgave is gepubliceerd op de website van de NCG en deze wordt maandelijks geactualiseerd. Het dashboard met de voortgang t/m 29 februari 2020 per gemeente is in te zien via de volgende link:
De eigenaar heeft altijd het laatste woord over zijn huis. Daarom wordt een project pas vastgesteld na een afspraak met de eigenaar over de versterking. Deze afspraken zijn met name bij de batches reeds afgerond. De gemeenten finaliseren momenteel hun lokale plannen van aanpak. Hierin stellen gemeenten vast hoeveel en welke adressen binnen de gemeente per jaar opgenomen, beoordeeld en uitgevoerd kunnen worden. Met deze informatie zal het dashboard vervolgens worden verrijkt, waardoor bijvoorbeeld inzichtelijk gemaakt kan worden hoe de voortgang zich verhoudt ten opzichte van de prognose.
Is het u bekend dat woningen in het buitengebied van Overschild (batch 3260) in 2017 geïnspecteerd zijn, maar bewoners intussen al 2,5 jaar wachten op versterkingsadviezen? Is het u bekend dat er wel P50-woningen geïnspecteerd zijn, maar dat ook de versterkingsadviezen daarvoor uitblijven en mensen dus soms al anderhalf jaar wachten op duidelijkheid? Wat gaat u daaraan doen?
Ja, dat is mij bekend. Medio 2019 heeft de NCG opdracht gegeven voor beoordeling van de P50 adressen. Daarnaast heeft de gemeente met de NCG afspraken gemaakt voor de P90 adressen en de adressen met een normaal risicoprofiel. Dit betekent dat op basis van de huidige planning alle panden in het buitengebied van Overschild in 2020 en het eerste kwartaal van 2021 worden beoordeeld. De planning zal ook worden opgenomen in het gemeentelijk plan van aanpak 2020, dat naar verwachting in april door de Raad van de gemeente Midden-Groningen wordt vastgesteld.
De Gemeentelijke VerduurzamingsRegeling |
|
Jessica van Eijs (D66), Tom van der Lee (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u aangeven hoeveel concrete varianten van gebouwgebonden financieringen momenteel in ontwikkeling zijn? Kunt u daarbij aangeven wanneer deze beschikbaar komen, hoe goed ze presteren op het punt van ontzorging en of de betrokken partijen, waarmee de overeenkomst wordt aangegaan, door het publiek als betrouwbaar worden gezien?
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat gebouwgebonden financiering mogelijk wordt gemaakt door een bepaling op te nemen in het Burgerlijk Wetboek die kredietverstrekkers in staat stelt gebouwgebonden duurzaamheidsleningen aan te bieden. De beoogde inwerkingtredingsdatum van de wetswijziging is 1 januari 2022. De inzet is dat de financieringsproducten vanaf dat moment ook beschikbaar zijn. Daarnaast ontwikkelen enkele gemeenten onder de naam Bodemwende een vorm van gebouwgebonden financiering op basis van erfpacht. Mogelijkheden voor een eerste pilot worden nu onderzocht. Omdat deze varianten nog niet beschikbaar zijn, kan ik geen uitspraken doen over de mate waarin ze ontzorgen of door het publiek als betrouwbaar worden gezien.
Kunt u aangeven welk instrumentarium gemeenten in handen hebben of krijgen om invulling te kunnen geven aan hun regierol binnen de energietransitie en daarbinnen de betaalbaarheid van de particuliere woningverduurzaming?
Gemeenten hebben de regierol bij het aardgasvrij maken van wijken. Hoe een gemeente dit gaat oppakken en in welke wijk ze wanneer aan de slag gaat, beschrijft de gemeente in de Transitievisie Warmte, die voor het eind van 2021 gereed zal zijn. Gemeenten programmeren daarbij zoveel mogelijk op basis van de laagste nationale kosten en de laagste kosten voor de eindgebruikers. Hoe gemeenten worden ondersteund bij hun regierol staat beschreven in de Kamerbrieven over de stand van zaken van het Klimaatakkoord gebouwde omgeving van 17 december 2019 en over de voortgang van het programma aardgasvrije wijken van 22 januari 2020.1 Verder is de Omgevingswet de belangrijkste gereedschapskist om de wijkgerichte aanpak vorm te geven. De aanvullingen van het instrumentarium van gemeenten die ik nog voorzie, staan beschreven in de eerder genoemde Kamerbrief over de stand van zaken van het Klimaatakkoord gebouwde omgeving.
Belangrijk uitgangspunt is dat steeds meer huishoudens in staat zijn de kosten voor verduurzaming van de woning terug te verdienen via een lagere energierekening. In de Kamerbrieven over het Klimaatakkoord gebouwde omgeving van 17 december 2019 is een groot aantal maatregelen geschetst die dat uitgangspunt ondersteunen. Een breed palet aan aantrekkelijke, toegankelijke en verantwoorde financieringsopties waar woningeigenaren in een gemeentelijke wijkaanpak gebruik van kunnen maken, maakt daar onderdeel van uit. Ook de rijksbijdrage die deelnemende gemeenten ontvangen in het kader van het Programma Aardgasvrije Wijken kan worden ingezet ten gunste van betaalbaarheid voor particuliere woningeigenaren.
Bent u bekend met de Gemeentelijke VerduurzamingsRegeling (GVR)? Bent u op de hoogte van de brief aan de vaste Kamercommissie BZK van De Woonpas, EY en Erasmus Universiteit (ESBL) d.d. 28 januari 2020 waarin de GVR wordt toegelicht?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat gemeenten met de GVR reeds, met instemming van de woningeigenaar, voorzieningen kunnen treffen in de vorm van verduurzamingsmaatregelen (integrale isolatie en zonnepanelen) aan particuliere woningen, teneinde invulling te geven aan hun opdracht om wijken van het gas te halen?
Ik ben ervan op de hoogte dat de Woonpas en haar partners een propositie voor de verduurzaming van particuliere woningen hebben ontwikkeld. Een vorm van gebouwgebonden financiering met de gemeentelijke baatbelasting als grondslag maakt onderdeel uit van die propositie, onder de naam Gemeentelijke VerduurzamingsRegeling (GVR). Enkele gemeenten bereiden de implementatie van die regeling voor. Gemeenten hebben reeds instrumenten tot hun beschikking om woningeigenaren in staat te stellen hun woning te verduurzamen en invulling te geven aan hun opdracht om wijken aardgasvrij te maken. De GVR is daarin echter geen passend middel. Ik licht dat onder vraag 5 verder toe.
Bent u ervan op de hoogte dat binnen de GVR de gemeentelijke baatbelasting wordt ingezet op een innovatieve doch verantwoorde wijze binnen de kaders van de Gemeentewet artikel 222 en er daarbij geen sprake is van een private financieringsovereenkomst met de woningeigenaar?
Ik ben op de hoogte van de wijze waarop de gemeentelijke baatbelasting binnen de GVR wordt ingezet. Er heeft in 2019 overleg plaatsgevonden tussen mijn ministerie, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de initiatiefnemers over die toepassing van de baatbelasting ex artikel 222 Gemeentewet. Zoals reeds toegelicht in mijn brief van 17 december 2019 kan de baatbelasting niet worden ingezet om de verduurzaming van woningen in particulier bezit te financieren en per individuele woningeigenaar rente en aflossing te innen.
De bevoegdheid van gemeenten baatbelasting te heffen geldt voor publieke voorzieningen (wat naar zijn aard gemeentelijk bezit betreft) die voor een bepaald specifiek gebied binnen de gemeente tot stand zijn gebracht. De kosten die met die voorziening zijn gemoeid worden (binnen bepaalde categorieën) gelijkelijk teruggevorderd van degenen die krachtens het bekostigingsbesluit bij de voorziening zijn gebaat. Binnen de GVR wordt echter per woning vastgesteld welke verduurzamingsmaatregelen in of aan de woning worden getroffen. Er wordt een bekostigingsbesluit vastgesteld waarin specifiek per woning is vastgelegd hoeveel baatbelasting er wordt geheven. Hoewel dit vanuit de ontwikkelde propositie gezien begrijpelijk is, staat dit haaks op het hierboven beschreven publieke karakter van de voorzieningen waarvoor de baatbelasting in het leven is geroepen en het algemene karakter van het vorderen van de kosten die met de publieke investering zijn gemoeid. Daarnaast impliceert het innen van belasting in een dergelijk geval een door de gemeente vastgesteld duurzaamheidsniveau waar de betreffende woning aan moet voldoen. Daarmee raakt het aan de autonome verordenende bevoegdheid van gemeenten zoals geregeld in de Grondwet: gemeenten mogen geen regels stellen die betrekking hebben op wat zich «achter de voordeur» afspeelt, dat mag alleen de wetgever omdat het om een beperking van grondrechten gaat. Verduurzaming van woningen betreft particulier eigendom en behoort dus niet tot het terrein waar gemeenten in autonomie regels over mogen stellen.
Om deze strijdigheid het hoofd te bieden, is in de GVR voorzien in een fiscale vaststellingsovereenkomst waarin de onderlinge rechten en plichten worden geborgd. Met het sluiten van die overeenkomst stemt de woningeigenaar in met verduurzaming van de woning door de gemeente, heffing van een baatbelasting om de kosten daarvoor terug te halen en doet de woningeigenaar afstand van zijn recht om de belastingaanslag in rechte aan te vechten. Een fiscale vaststellingsovereenkomst kan echter alleen worden gesloten in het geval van een onzekerheid of geschil, niet om strijdigheid met de wet te rechtvaardigen en een eventuele gang naar de rechter uit te sluiten. Deze werkwijze houdt bovendien een risico in op het moment dat de woningeigenaar de woning wil verkopen en financiering via de baatbelasting over moet gaan op een volgende eigenaar: die wordt niet gebonden door de fiscale vaststellingsovereenkomst die de eerste eigenaar met de gemeente sloot en kan beroep instellen tegen de belastingaanslag en aanvoeren dat de aanslag onrechtmatig is opgelegd. De kans dat de rechter daarin meegaat, is aannemelijk. Om onder andere deze redenen heeft het college van BenW van de gemeente Bergen na een second opinion in februari jl. besloten af te zien van een pilot met de GVR.
Bent u ervan op de hoogte dat binnen de GVR geen publieke middelen worden ingezet, er geen sprake is van balansverzwaring voor gemeenten en er geen financieel risico voor gemeenten is.
Ik ben ervan op de hoogte dat het geld voor de investeringen wordt aangetrokken bij de BNG Bank en de geldstromen lopen via twee speciaal voor dat doel opgerichte stichtingen. Er is sprake van een complexe constructie en op welke wijze deze de gemeentelijke balans beïnvloedt, zou nader moeten worden getoetst. Hoe dan ook houdt het feit dat de GVR juridisch kwetsbaar is wel een financieel risico in voor een gemeente die besluit de GVR in te zetten voor de verduurzaming van particuliere woningen. In het geval een woningeigenaar een belastingaanslag besluit aan te vechten en de rechter gaat daar in mee, dan is er ook een reële kans dat de in het kader van de GVR vastgestelde verordening onverbindend wordt verklaard. Daarmee vervalt de grondslag om de baatbelasting te kunnen heffen.
Deelt u de mening dat voor alle woningeigenaren de GVR een toegankelijke, overdraagbare en aantrekkelijke regeling is?
Met de maatregelen in het Klimaatakkoord wordt een breed palet aan aantrekkelijke, toegankelijke en verantwoorde financieringsopties gerealiseerd, zodat er voor alle woningeigenaren een financieringsvorm is die bij hun situatie past. De inzet is gebouwgebonden financiering per 1 januari 2022 aan dit palet toe te voegen. Met de GVR beogen initiatiefnemers nu al gebouwgebonden financiering mogelijk te maken. Hoezeer ik hun inspanningen om een toegankelijke en aantrekkelijke propositie te maken ook waardeer, het financieringsmodel dient wel juridisch houdbaar te zijn. Ik raad gemeenten daarom af gebruik te maken van de GVR, en raad hen aan woningeigenaren te wijzen op het bestaande palet van financieringsopties, waaronder het warmtefonds.
Erkent u de noodzaak om in het belang van en met het oog op de omvang en uitdagingen van de energietransitie de ervaringen met de GVR te gebruiken om suggesties te doen om het wettelijk kader te vernieuwen, teneinde gemeenten nog beter in staat te stellen de nodige voorzieningen te treffen om de verduurzaming van particuliere woningen succesvol te realiseren?
De energietransitie in de gebouwde omgeving en de verduurzaming van de particuliere woningvoorraad zijn grote en zeer uitdagende opgaven. Het vraagt inzet en samenwerking van een groot aantal partijen en ruimte om te leren en experimenteren. Dat gebeurt al voor een belangrijk deel in de proeftuinen aardgasvrije wijken. Daarbij wordt ook onderzocht of het juridisch instrumentarium dat gemeenten tot hun beschikking hebben toereikend is. Omdat de baatbelasting niet bedoeld is voor de financiering van particulier bezit (zoals hierboven toegelicht) zie ik geen mogelijkheid de financiële constructie waarop de GVR gebaseerd is, wettelijk te faciliteren. In dat kader verwijs ik ook naar de eerder aangehaalde brief van 17 december 2019.
Zonnepanelen op sociale huurwoningen |
|
Erik Ronnes (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de oproep van onder andere Stichting Urgenda en een aantal woningcorporaties om zonnestroom op huurwoningen een boost te geven door een deel van de verhuurdersheffing eenmalig in 2020 in te zetten voor versnelde uitrol van zonnepanelen op sociale huurwoningen via een uitbreiding op de bestaande RVV-regeling?1
Ja.
Wat is de huidige stand van zaken wat betreft het aantal huurwoningen waarop zonnepanelen aanwezig zijn?
In 2019 had 7,3% van de corporatiewoningen zonnepanelen2.
Hoeveel huurwoningen zullen daar voor het einde van 2020 nog bijkomen bij voortzetting van het huidige beleid?
Ik heb geen cijfers over het aantal zonnepanelen dat in 2020 bij corporatiewoningen wordt geplaatst. Op basis van de cijfers van de afgelopen jaren verwacht ik dat het aantal zal toenemen (2015: 2,0%, 2017: 3,3%, 2018: 4,9%).
Welke mogelijkheden ziet u, zowel binnen het huidige beleid en regelgeving als door middel van mogelijke nieuwe maatregelen, om het aantal sociale huurwoningen met zonnepanelen nog dit jaar substantieel te vergroten en daarmee maatregelen te treffen die voordeel kunnen opleveren voor financieel kwetsbare huishoudens?
Binnen het huidige beleid en de regelgeving is het zowel voor huurders als verhuurders mogelijk om het initiatief tot het plaatsen van zonnepanelen te nemen. De huurder kan dan ook gebruik maken van de salderingsregeling. Wanneer de huurder het initiatief neemt en op eigen kosten zonnepanelen plaatst moet hij toestemming hebben van de verhuurder.
Ook de verhuurder kan het initiatief nemen voor het plaatsen van zonnepanelen. De verhuurder moet dan vooraf met de huurder overstemming bereiken over de aanpassing van de huurprijs of de servicekosten. De huurder zal daarbij de afweging maken in hoeverre plaatsing van panelen financieel voordeel oplevert.
Zoals ik in antwoorden op Kamervragen3 heb aangegeven, wordt de regelgeving voor corporaties aangepast zodat zij dezelfde maatregelen kunnen treffen als andere vastgoedeigenaren aan hun gebouwen. Daarmee wordt energieopwekking op of aan het eigen vastgoed mogelijk zonder dat dit een directe dienst aan bewoners betreft. Een wetsvoorstel naar aanleiding van de evaluatie van de herziene Woningwet, dat dit mogelijk maakt, is in consulatie gebracht. De consultatie is inmiddels gesloten. Ik verwacht het voorstel voor de zomer bij uw Kamer te kunnen indienen. Dit kan een impuls geven om meer zonnepanelen op corporatiewoningen te plaatsen.
Welke mogelijkheden ziet u om deze maatregelen voor extra zonnestroom op sociale huurwoningen te treffen in combinatie met andere maatregelen aan de woning, zoals renovatie of isolatie?
Bij renovatie of isolatie van woningen kan de verhuurder ertoe overgaan ook zonnepanelen te plaatsen. De verhuurder moet dan met de huurder afspraken maken over aanpassing van de huurprijs. Zonnepanelen kunnen leiden tot een verbetering van het energielabel. In dat geval kan het ook leiden tot een hogere maximale huurprijs op grond van het woningwaarderingsstelsel.
Bij nul op de meterwoningen waar naast huur en servicekosten een energieprestatievergoeding (EPV) mogelijk is, maken zowel zonnepanelen als isolatie onderdeel uit van de renovatievoorstellen.
Deelt u de mening dat de voorkeur hierbij uit dient te gaan naar het gebruik van reeds bestaande regelingen om zodoende extra uitvoeringskosten te voorkomen?
Die mening deel ik.
Binnen welke regeling zou het extra stimuleren van zonnestroom op huurwoningen en het nog dit jaar substantieel vergroten van het aantal sociale huurwoningen met zonnepanelen het beste passen?
Om zonnestroom te stimuleren op huurwoningen ligt inzet van de SDE+ het meest voor de hand. Zoals in de brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 4 maart4 is aangeven is besloten is het budget voor de voorjaarsronde van de SDE+ op te hogen met 2 miljard euro naar 4 miljard euro. Ik verwacht dat corporaties daar ook gebruik van maken. Ook bij de start van de SDE++ in het najaar van 2020 is het mogelijk om subsidie aan te vragen voor het aanleggen van zonnepanelen op daken.
Hoe verhoudt de oproep van onder andere Stichting Urgenda en een aantal woningcorporaties zich tot het kabinetsstreven naar woonlastenneutraliteit voor zoveel mogelijk mensen?
Urgenda en de woningcorporaties roepen op een eenmalige korting te geven van 260 miljoen euro op de verhuurdersheffing, om het aantal nieuwe zonnesystemen op huurwoningen in 2020 te verdriedubbelen.
De verhuurderheffing en de mogelijkheden tot heffingsvermindering bieden die mogelijkheid niet. Zoals aangeven in antwoord 7 ligt de inzet van SDE+ of SDE++ middelen, die juist inzetten op stimulering van duurzame energie, meer voor de hand.
Zonnepanelen kunnen bijdragen aan lagere woonlasten voor huurders. De verduurzamingsopgave van huurwoningen is uiteraard groter. Het gaat bijvoorbeeld ook om het isoleren van woningen. Bij het streven naar woonlastenneutraliteit gaat het om de vraag of een hogere huur vanwege deze maatregelen gecompenseerd kunnen worden door een lagere energierekening.
Deelt u de mening van de initiatiefnemers dat hun voorstel bijdraagt aan draagvlak voor de energietransitie door het financiële voordeel dat zonnepanelen op sociale huurwoningen kan bieden aan huurders? Zo nee, waarom niet?
Het plaatsen van zonnepanelen op daken van huurwoningen kan het draagvlak voor de energietransitie vergroten wanneer dat een financieel voordeel voor huurders oplevert. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 8 is de opgave bij huurwoningen echter breder dan alleen het plaatsen van zonnepanelen. Woningen zullen ook geïsoleerd moeten worden. Voor dit samenstel van maatregelen geldt dat de verduurzaming voor de huurders haalbaar en betaalbaar moet zijn. Het streven is dat dit woonlastenneutraal gebeurt.
Hoe past dit voorstel bij de maatregelen die worden genomen naar aanleiding van de Urgenda-uitspraak en de urgentie om duurzame energie opwekking dit jaar te versnellen met het oog op Europese verplichtingen om 14% duurzame opwekking te realiseren?
Verwachting is dat de ophoging van het budget voor de SDE+ van 2 naar 4 miljard euro zal bijdragen om de doelstelling van 14% duurzame energie dichterbij te brengen.
Zijn er voldoende technici beschikbaar om dit voorstel op korte termijn te kunnen realiseren?
Gezien de druk op de arbeidsmarkt, met name voor technisch personeel, is dit inderdaad een aandachtspunt van mij en van de bouw- en installatiesector. Bedrijven zelf zetten volop in op het opleiden van nieuw personeel en op efficiëntere werkwijzen zodat er meer werk kan worden uitgevoerd. Ik ondersteun vraagstukken omtrent arbeidsmarkt en scholing onder andere via de Bouwagenda.
Hoe verhoudt dit voorstel zich tot andere initiatieven voor meer zon op dak en hoe kan worden voorkomen dat dit voorstel ten koste gaat van die andere initiatieven?
Zoals in antwoord op vraag 8 is aangegeven vind ik dit voorstel niet de meest aangewezen weg om het aandeel zon op daken van huurwoningen uit te breiden. Daarvoor kan beter de SDE+ of SDE++ worden ingezet.
Kunt u, mede op basis van bovenstaande vragen, een appreciatie geven van het voorstel van onder andere Stichting Urgenda en een aantal woningcorporaties en van de oproep om op korte termijn een expertwerkgroep in te stellen om haalbaarheid en uitvoerbaarheid van het voorstel uit te werken?
Ik sta positief tegenover het initiatief van Urgenda en woningcorporaties om het aantallen zonnepanelen op daken uit te breiden. Zoals in eerdere antwoorden is aangegeven zie ik geen mogelijkheden om dat via een vermindering van de verhuurderheffing vorm te kunnen geven. Als partijen voorstellen kunnen ontwikkelen om dat via de SDE++ te realiseren sta ik daar positief tegenover. Voor de aanvragen zullen de criteria van de SDE++ gelden.
Het kabinet zal op korte termijn een aanvullend pakket presenteren met maatregelen die bijdragen aan het behalen van het Urgenda-vonnis. Hierover wordt u separaat geïnformeerd.
65 miljard euro aan schade door verzakkende huizen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verzakking vastgoed veroorzaakt 65 miljard euro schade»?1
Ja
Klopt het dat de kosten van funderingsonderzoek en -herstel kunnen oplopen tot 100.000 euro per woning? Kunt u aangeven welke factoren invloed hebben op de kosten? Welke mogelijkheden zijn er om kosten te besparen?
De kosten voor funderingsonderzoek- en herstel zijn gelieerd aan het aantal vierkante meters grondgebonden oppervlak van een woning. Gemiddeld wordt een richtprijs van 1.000 euro per m2 voor herstel aangehouden. Bij woningen met een groter grondoppervlak kunnen de kosten daardoor oplopen tot het genoemde bedrag.
Funderingsherstel is op dit moment arbeidsintensief maatwerk. Daarnaast is het aantal bedrijven gespecialiseerd in funderingsherstel beperkt, terwijl de werkvoorraad hoog is. Dit creëert krapte. De ontwikkeling van nieuwe, minder arbeidsintensieve methoden komt daarbij (nog) niet of nauwelijks door marktwerking tot stand. Projecten met meerdere eigenaren moeten bij voorkeur collectief worden aangepakt. Dit kost tijd en middelen voor voorbereiding en procesbegeleiding. Het stimuleren van innovatie op het gebied van funderingsherstelmethoden kan leiden tot een kostenreductie of preventieve methoden. BZK heeft eerder bijgedragen aan het onderzoeken van preventiemethoden in de vorm van digitale monitoring en signalering, en tegengaan van bacteriële aantasting. Op dit moment bezie ik hoe innovatie en kostenreductie met een uitvraag in het kader van de SBIR-regeling («Small Business Innovation Research») gestimuleerd kan worden.
Hoe gaat u bevorderen dat eigenaren tijdig onderzoek laten doen en overgaan tot herstel? Hoe voorkomt u dat individuele eigenaren een onderzoek naar funderingsproblematiek vertragen?
Ik zet mij al enige tijd in voor de bevordering van onderzoek en herstel. Ten eerste door de ontwikkeling van de «Landelijke viewer indicatieve aandachtsgebieden funderingsproblematiek». Deze viewer biedt op postcodeniveau inzicht in de mate van noodzakelijke aandacht en waakzaamheid waar het de fundering betreft en wordt dagelijks gemiddeld 2.000 maal geraadpleegd. Daarnaast financier ik het Landelijk Funderingsloket, welke momenteel uitgevoerd wordt door het Kennis Centrum Aanpak Funderingsproblematiek (KCAF) waar onder andere woningeigenaren met potentiële funderingsproblemen terecht kunnen voor informatie over de aanpak van onderzoek en herstel. En ik heb in 2019 een Rijksprogramma Aanpak Funderingsproblematiek (RPAF) gestart. De uitvoering van dit programma is belegd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en draagt bij aan de ontwikkeling, verzameling en deling van kennis met professionele partijen die een rol kunnen spelen in de aanpak van de problematiek: lokale overheden en woningcorporaties.
Bewoners kunnen individueel onderzoek doen maar het is altijd beter bloksgewijs samen te werken. Voor gemeenten en woningeigenaren zijn brochures beschikbaar over een effectieve aanpak en worden netwerkbijeenkomsten en congressen georganiseerd. Een aantal gemeenten met excessieve problemen ondersteunt bewoners actief, bijvoorbeeld met bemiddeling tussen buren als ze er samen niet uitkomen, of subsidieert onderzoek. Bij onderzoek wordt veelal de voorwaarde gesteld dat de onderzoeksresultaten dan ook publiek mogen worden gemaakt. Deze intensievere benadering en werkwijze heeft tot doel te voorkomen dat onderzoek wordt uitgesteld en er een gevaarlijke woonsituatie ontstaat. Bij gemeenten ligt de verantwoordelijkheid te handhaven op gevaarlijke en overlastgevende woonsituaties. De Woningwet biedt hiervoor de basis en gemeenten worden hierover mede vanuit het RPAF geïnformeerd.
Onder verwijzing naar uw antwoorden op eerder gestelde schriftelijke vragen over dit onderwerp2, kunt u de stelling onderbouwen dat de meeste eigenaren voldoende middelen kunnen aantrekken om funderingen te herstellen? Op welke gegevens baseert u die conclusie?
Deze onderbouwing vergt een categorisering van woningeigenaren. Ten eerste is een groot deel van de woningen in bezit van woningcorporaties. Deze categorie woningeigenaren kan het noodzakelijk onderhoud in de vorm van funderingsherstel opnemen in de reguliere onderhoudsplanning en daaraan gekoppelde financiële planning.
Daarnaast is er de categorie appartementsrechtshouders, welke verenigd zijn in verenigingen van eigenaren (VVE). De appartementsrechtshouders bouwen doorgaans door inleg van maandelijkse bijdragen in deze VVE een onderhoudsreserve op voor grootschalig onderhoud aan het pand zoals bijvoorbeeld noodzakelijk herstel van de fundering. Zoals eerder uitgelegd is er een relatie tussen het aantal vierkante meters grondgebonden oppervlak van een pand en de kosten voor het herstel. Appartementsrechtseigenaren delen met meerdere eigenaren het grondgebonden oppervlak. Ook de kosten voor funderingsherstel worden gedeeld.
Tot slot is er de categorie particuliere woningeigenaren die zelf de gehele verantwoordelijkheid draagt voor onderhoud van de woning. Voor deze categorie geldt dat er, indien het zelf opgebouwde vermogen ontoereikend is, reguliere financiële producten beschikbaar zijn. Zo kan een eigenaar een persoonlijke lening afsluiten mits het inkomen toereikend is. Het verhogen van de oorspronkelijke hypothecaire lening kan ook uitkomst bieden, mits de waarde van het onderpand in verhouding blijft tot de hoogte van de lening en het inkomen toereikend is. Wat rest is een relatief kleine groep woningeigenaren waarop voorgaande categorieën en financieringsmethoden niet van toepassing zijn. Hiervoor is het Fonds Duurzaam Funderingsherstel (FDF).
Hoeveel gemeenten hebben inmiddels een samenwerkingsovereenkomst gesloten met fondsen voor funderingsherstel? Onder welke voorwaarden komen eigenaren in aanmerking voor een lening?
Er zijn 4 gemeenten die inmiddels een samenwerkingsovereenkomst met het Stichting FDF hebben gesloten: Rotterdam, Zaanstad, Gouda en Haarlem.
De lening kan alleen worden gebruikt voor urgent herstel van de fundering en herstel van cascodelen (bijvoorbeeld scheuren, metselwerk, kozijnen, rechtzetten en vijzelen van casco), waarvan de schade veroorzaakt is door de slechte fundering. Voor de precieze voorwaarden verwijs ik naar de website van het fonds www.funderingsherstelfonds.nl
Zijn verkopers verplicht (risico’s op mogelijke) funderingsschade te melden bij de verkoop van hun woning? Acht u een dergelijke verplichting verstandig?
Bij wisseling van eigenaar van roerende zaken geldt dat de verkopende partij verplicht is bekende gebreken te melden en dat de aankopende partij een onderzoeksplicht heeft. Een gebrek aan de fundering valt onder deze beide verplichtingen. Daarnaast is de taxateur van het pand verplicht in het taxatierapport een paragraaf op te nemen over de staat van de fundering.
In welke gemeenten is de funderingsproblematiek het gevolg van een laag grondwaterpeil? Kunt u aangeven op welke wijze relevante overheden de schade aan funderingen hebben gewogen bij de keuze voor een laag grondwaterpeil? Welk belang woog in dit geval zwaarder? Acht u die afweging verantwoord in het licht van de hoge kosten?
De viewer indicatieve aandachtgebieden funderingsproblematiek, geeft op de kaart weer in welke gemeenten woningen staan die mogelijk gefundeerd zijn op houten funderingspalen. Deze waarschijnlijkheid is gebaseerd op het bouwjaar van de panden en de bodemsoort. Alle houtfunderingen zijn gevoelig voor aantasting door schimmels indien het hout in contact komt met zuurstof ten gevolge van lage grondwaterstanden. Overigens kan een laag grondwaterpeil voor sommige woningeigenaren, bijvoorbeeld wanner sprake is van ondiepe funderingen juist nodig zijn om geen natte voeten te krijgen bij bodemdaling.
Omdat het proces zich ondergronds afspeelt, is het onmogelijk aan te geven waar aantasting door schimmels al gaande is en waar het bij een risico blijft.
Bij beantwoording van deze vraag is het van belang te weten dat jurisprudentie bevestigt dat woningeigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwaterniveau onder hun eigen woning. Voor woningeigenaren bestaat er een methode om zelf, lokaal, de grondwaterstand te manipuleren teneinde blootstelling van de palen aan zuurstof te voorkomen. Deze zogenaamde drainage-infiltratie-systemen worden in diverse Rotterdamse wijken al toegepast. Ondanks het feit dat de verantwoordelijkheid voor de grondwaterstand onder de woning bij de woningeigenaar zelf ligt, vind ik dat overheden de morele verplichting dragen om mogelijke impact op funderingen mee te wegen bij het nemen van besluiten over grondwaterstanden. Het Rijksprogramma informeert dan ook waterschappen en gemeenten over de potentiële gevolgen van lage grondwaterstanden op houten paalfunderingen. Overigens hangt een laag grondwaterpeil niet altijd samen met overheidshandelen. Tijden van droogte kunnen hier nadrukkelijk ook invloed op hebben.
Klopt het dat de totale kosten van het herstel aan funderingen 65 miljard euro bedragen? Zo nee, hoe groot is de schade wel? Kunt u een onderbouwing geven voor hoogte van de totale schadepost? Komen deze kosten volledig voor rekening van de huidige eigenaren?
Het genoemde bedrag van 65 miljard is gebaseerd op funderingsherstel van 1 miljoen woningen met gemiddelde herstelkosten van € 65.000 per woning. Zoals in antwoord op eerdere kamervragen aangegeven3 liggen de schattingen over het aantal woningen met funderingsproblematiek tussen de 550.000 en 1.000.000 woningen. Bijna alle factoren die een rol spelen bij funderingsproblematiek zijn onzeker. Veel gegevens zijn niet landelijk beschikbaar en gebaseerd op een inschatting. Vandaar ook dat we spreken over «indicatieve aandachtsgebieden funderingsproblematiek». Er is bijvoorbeeld geen landelijk inzicht welk pand welke type fundering heeft. Ook op welke diepte de houten paalfunderingen zich bevinden is niet landelijk (op detailniveau) bekend. Grondwaterstanden zijn afhankelijk van neerslag en klimaatscenario’s en worden niet voor niets scenario’s genoemd. En het is dus ook onbekend bij welke panden er reeds schade is. Bovendien zijn er naast droogte nog andere factoren die voor aantasting van funderingen kunnen zorgen.
In mijn brief van 3 december 20194 heb ik aangegeven op welke wijze wij meer inzicht proberen te krijgen in de omvang van de funderingsproblematiek.
Een woningeigenaar is inderdaad zelf verantwoordelijk voor het noodzakelijk onderhoud aan de woning. Dit geldt voor de fundering evenzeer als voor bijvoorbeeld het dak. In sommige gevallen bieden gemeenten ondersteuning in de vorm van bijvoorbeeld procesbegeleiding en bijdragen voor onderzoekskosten.
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat schades verder toenemen en de ellende nog verder wordt vergroot?
In de beantwoording van vraag 3 heb ik aangeven wat ik doe om schade als gevolg van funderingsproblematiek zoveel mogelijk te voorkomen.
De plannen voor 'grootste windpark ter wereld' boven Eemshaven |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Plannen voor «grootste windpark ter wereld» boven Eemshaven»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in het bericht genoemde initiatief substantieel kan bijdragen aan de realisering van de doelstellingen van het Klimaatakkoord? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het Klimaatakkoord is een gezamenlijke opgave. Ik juich het toe dat de initiatiefnemers plannen maken die kunnen bijdragen aan het realiseren van het Klimaatakkoord.
Zoals afgesproken in het klimaatakkoord wordt wind op zee gezien als belangrijke klimaatneutrale energiebron voor de toekomst. Groene waterstof heeft veel potentie als energiedrager van duurzame energie. Ik zie dan ook potentie in dit soort projecten. Voor een project als dit is het noodzakelijk nieuwe gebieden voor wind op zee aan te wijzen. Het kabinet wijst deze gebieden aan via het Programma Noordzee. Bij de afwegingen rondom de aanwijzing van nieuwe gebieden zal ook de productie van waterstof en ontsluiting daarvan worden meegenomen.
Dit project bevindt zich momenteel nog in de absolute beginfase. De haalbaarheidsstudies moeten worden uitgevoerd en de investeringsbeslissing dient nog te worden genomen. Het is in mijn ogen daarom te vroeg om iets te zeggen over de (economische) effecten die het project kan hebben.
Deelt u de mening dat dit initiatief een belangrijke katalysator kan worden voor de grootschalige productie van waterstof wat Nederland een koploper van de waterstofeconomie kan maken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het initiatief tevens de potentie in zich heeft op de economische structuur van Noord-Nederland aanzienlijk te versterken?
Zie antwoord vraag 2.
Staat u al in contact met de initiatiefnemers van dit project? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en gaat u alsnog contact opnemen?
Ik sta met veel partijen met ideeën en projecten in contact. Zo ook met de partijen achter dit idee.
Wat kan de Nederlandse overheid bijdragen aan de definitieve totstandkoming van dit project? Hoe gaat u daar zorg voor dragen?
Het is nog te vroeg om daar iets over te kunnen zeggen. Het project zelf is immers nog niet veel meer dan een idee waarvoor de haalbaarheidsstudie nog uitgevoerd moet worden. Hoe de eventuele bijdrage van de Nederlandse overheid aan dit project in de toekomst eruit zal zien, hangt af van de verdere uitwerking. Als er verder uitgewerkte plannen liggen, zal ik deze bestuderen en beoordelen of een verdere bijdrage van de overheid gepast is en hoe deze vorm krijgt.
Het bericht dat een klimaatscepticus meer dan een miljoen gulden ontving van o.a. Nederlandse bedrijven met als expliciet doel om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Het Nederlandse bedrijfsleven financierde negen jaar lang een klimaatscepticus» en «Lobbyist van een vuile wereld»?1, 2
Ja.
Deelt u de mening dat de onderste steen boven dient te komen in dit dossier? Zo nee, waarom niet?
Het is goed dat dit aan het licht is gebracht en voor het maatschappelijke debat is het goed als hierover duidelijkheid komt. Het is aan de betreffende bedrijven om die duidelijkheid te geven.
Onderschrijft u de stelling dat in de afgelopen decennia cruciale tijd is verspeeld in het aanpakken van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de opvatting dat de mondiale aanpak van het klimaatprobleem urgent en vooralsnog ontoereikend is om de afgesproken doelen te halen. Daarom heeft het kabinet voor Nederland een ambitieuze klimaatdoelstelling afgesproken en dringt Nederland er in Europees verband op aan om de Europese doelstelling voor 2030 te verhogen, om daarmee ook andere landen aan te zetten hun inspanningen te voor 2030 te vergroten.
Onderschrijft u de stelling dat klimaatontkenners hebben bijgedragen aan het verspelen van cruciale tijd in het aanpakken van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Hoe groot de invloed van klimaatsceptici is geweest, is niet te zeggen. Het klimaatbeleid is onderwerp geweest van opeenvolgende kabinetten en parlementen waarbij een groot aantal afwegingen heeft plaatsgevonden, gebaseerd op veel verschillende bronnen. Het klimaatbeleid is ook niet slechts bepaald door nationale, maar ook Europese en internationale ontwikkelingen.
Erkent u dat de bedrijven die geld hebben gegeven aan de in de bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus, met als expliciet doel om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin, medeverantwoordelijkheid dragen voor het verspelen van cruciale tijd in het aanpakken van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Mocht de financiële ondersteuning door bedrijven expliciet als doel hebben gehad om het wetenschappelijke debat over klimaatverandering te vertroebelen, dan is dat geen goede zaak. Het wetenschappelijke debat behoort met open vizier te worden gevoerd. Ik stel wel vast dat er inmiddels een breed gedeelde consensus bestaat – ook binnen het bedrijfsleven – over klimaatverandering, de rol van de mens hierin en dat wij er iets aan moeten doen.
Onderschrijft u de stelling van Follow The Money dat Nederland nog altijd een broedplaats is van Europees klimaatscepticisme?3 Zo nee, waarom niet?
Dat kan ik niet goed beoordelen. Wel is er inmiddels een breed gedeelde consensus – ook binnen het bedrijfsleven – over klimaatverandering, de rol van de mens hierin en dat wij er iets aan moeten doen.
Onderschrijft u de stelling van Follow The Money dat klimaatsceptisch Nederland nog altijd profiteert van netwerk en geld uit de fossiele industrie?4 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een overzicht verschaffen van de relevante Nederlandse beleidsbeslissingen in het klimaat- en energiedossier die zijn genomen, zowel in het voordeel als in het nadeel van het aanpakken van de klimaatcrisis, in de jaren dat de in bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus werkte aan zijn CO2-project en «regelmatig binnenliep» bij het Ministerie van Economische Zaken? Zo nee, waarom niet?
Nee, de politieke keuzes in het Nederlandse klimaatbeleid zijn in openheid gemaakt en als zodanig ook terug te vinden.
Kunt u van alle bedrijven die financiële steun gaven aan het CO2-project van de in bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus, waarvan het doel was om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin, zijnde AkzoNobel, Amoco, ANWB, Bayer, Bovag, DSM, Fluor Daniel, Foundation BBMB, Gasunie, Hoogovens/Tata Steel, IISI, ING, KLM, Lions Club, Mabanaft, NAM, Pakhoed (Vopak), Schiphol, SEP, Shell, Texaco, ThyssenKrupp en VNA, een overzicht verschaffen van de lobbybrieven, rapporten en documenten die zij de afgelopen 40 jaar naar ministeries, overheden en de Nederlandse politiek hebben gestuurd? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is niet doenlijk.
Kunt u van alle bedrijven die financiële steun gaven aan het CO2-project van in bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus, waarvan het doel was om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin, zijnde AkzoNobel, Amoco, ANWB, Bayer, Bovag, DSM, Fluor Daniel, Foundation BBMB, Gasunie, Hoogovens/Tata Steel, IISI, ING, KLM, Lions Club, Mabanaft, NAM, Pakhoed (Vopak), Schiphol, SEP, Shell, Texaco, ThyssenKrupp en VNA, een overzicht verschaffen van alle posities die vertegenwoordigers van deze bedrijven hebben ingenomen in gespreksorganen, green deals, samenwerkingsverbanden en andere overlegstructuren met de overheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u van alle bedrijven die financiële steun gaven aan het CO2-project van de in bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus, waarvan het doel was om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin, zijnde AkzoNobel, Amoco, ANWB, Bayer, Bovag, DSM, Fluor Daniel, Foundation BBMB, Gasunie, Hoogovens/Tata Steel, IISI, ING, KLM, Lions Club, Mabanaft, NAM, Pakhoed (Vopak), Schiphol, SEP, Shell, Texaco, ThyssenKrupp en VNA, een overzicht verschaffen van door hen gemaakt lesmateriaal, sponsoring op scholen en beïnvloeding van het onderwijs, nu en in het verleden? Zo nee, waarom niet?
Nee, de overheid beschikt niet over een dergelijk overzicht en houdt niet bij welk lesmateriaal door welke (al dan niet commerciële) partijen wordt ontwikkeld en aan scholen wordt aangeboden.
Gaat u het Nederlandse onderwijsveld vragen om lesmaterialen van en eventuele samenwerkingen met bedrijven die financiële steun gaven aan het CO2-project van de in bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus, waarvan het doel was om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin, zijnde AkzoNobel, Amoco, ANWB, Bayer, Bovag, DSM, Fluor Daniel, Foundation BBMB, Gasunie, Hoogovens/Tata Steel, IISI, ING, KLM, Lions Club, Mabanaft, NAM, Pakhoed (Vopak), Schiphol, SEP, Shell, Texaco, ThyssenKrupp en VNA, kritisch te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs, en ook hun voorgangers, aan uw Kamer in vele eerdere (schriftelijke) vragen hierover ook al hebben aangegeven, is het niet aan het kabinet om de inhoud van leermiddelen te beoordelen en op basis daarvan scholen te vragen bepaalde lesmaterialen wel of niet te gebruiken. Dit is aan scholen en leraren zelf. We hebben, via de vrijheid van onderwijs, grondwettelijk verankerd dat scholen het onderwijs zelf mogen inrichten en daarbij leermiddelen van hun keuze mogen gebruiken. Ook kunnen zij, bijvoorbeeld in het kader van (beroepsgerichte) stages of in de vorm van gastlessen, samenwerking aangaan met bedrijven en organisaties. Tegelijkertijd is onderdeel van die vrijheid dat scholen de verantwoordelijkheid hebben om richting ouders en leerlingen aanspreekbaar te zijn op de gemaakte keuzes en de omgang met leermethoden.
Gaat u de Nederlandse cultuursector vragen om eventuele samenwerkingen met bedrijven die financiële steun gaven aan het CO2-project van de in bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus, waarvan het doel was om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin, zijnde AkzoNobel, Amoco, ANWB, Bayer, Bovag, DSM, Fluor Daniel, Foundation BBMB, Gasunie, Hoogovens/Tata Steel, IISI, ING, KLM, Lions Club, Mabanaft, NAM, Pakhoed (Vopak), Schiphol, SEP, Shell, Texaco, ThyssenKrupp en VNA, kritisch te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is aan de Nederlandse cultuursector zelf om daar over te beslissen.
Gaat u de Nederlandse media vragen om eventuele samenwerkingen met en advertenties van bedrijven die financiële steun gaven aan het CO2-project van de in bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus, waarvan het doel was om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin, zijnde AkzoNobel, Amoco, ANWB, Bayer, Bovag, DSM, Fluor Daniel, Foundation BBMB, Gasunie, Hoogovens/Tata Steel, IISI, ING, KLM, Lions Club, Mabanaft, NAM, Pakhoed (Vopak), Schiphol, SEP, Shell, Texaco, ThyssenKrupp en VNA, kritisch te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is aan de Nederlandse media zelf om daar over te beslissen. De publieke omroepen zijn sowieso gehouden zich niet te laten sponseren door bedrijven.
Gaat u de Nederlandse ministeries en overheden vragen om eventuele samenwerkingen met bedrijven die financiële steun gaven aan het CO2-project van de in bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus, waarvan het doel was om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin, zijnde AkzoNobel, Amoco, ANWB, Bayer, Bovag, DSM, Fluor Daniel, Foundation BBMB, Gasunie, Hoogovens/Tata Steel, IISI, ING, KLM, Lions Club, Mabanaft, NAM, Pakhoed (Vopak), Schiphol, SEP, Shell, Texaco, ThyssenKrupp en VNA, kritisch te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om bedrijven ter verantwoording te roepen voor wat er in het verleden is gebeurd. Mijn focus ligt nu op realisatie van de ambitieuze klimaatdoelen die dit kabinet voor de toekomst heeft gesteld. Om die te behalen is samenwerking met de gehele maatschappij nodig, ook met het bedrijfsleven. Ik stel vast dat er inmiddels ook binnen het bedrijfsleven een brede consensus bestaat over klimaatverandering en de rol van de mens hierin, en een grote bereidheid om aan maatregelen zoals afgesproken in het Klimaatakkoord bij te dragen.
Wat zijn wat u betreft de gevolgen van de onthullingen over de financiering van twijfel over de klimaatcrisis door AkzoNobel, Amoco, ANWB, Bayer, Bovag, DSM, Fluor Daniel, Foundation BBMB, Gasunie, Hoogovens/Tata Steel, IISI, ING, KLM, Lions Club, Mabanaft, NAM, Pakhoed (Vopak), Schiphol, SEP, Shell, Texaco, ThyssenKrupp en VNA voor de samenwerking met de betreffende bedrijven in de toekomst?
Zie antwoord vraag 15.
Onderschrijft u de stelling dat, indien in de jaren tachtig en negentig zowel in Nederland als internationaal adequaat klimaatbeleid zou zijn gevoerd, de klimaatcrisis al grotendeels opgelost had kunnen zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het niet relevant om te speculeren over wat er zou zijn gebeurd als er in het verleden overal ter wereld andere politieke keuzes zouden zijn gemaakt. Ik richt mij op de stappen die we nu kunnen en moeten nemen om klimaatverandering aan te pakken.
Deelt u de mening dat bedrijven die in het verleden geld hebben uitgegeven aan klimaatontkenners en twijfelzaaiers over de klimaatcrisis, niets te zoeken zouden moeten hebben bij het vormgeven van klimaatbeleid? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 15 en 16.
Hoe duidt u de uitspraken van Hans Wiegel, die over de klimaatscepticus stelt: «Natuurlijk heeft hij invloed gehad. Hij zat overal, iedereen kende hem»?5
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Waaruit blijkt dat het huidige Nederlandse klimaatbeleid niet zou zijn beïnvloed door klimaatontkenners en sceptici, zoals de in de bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus en zijn latere geestverwanten?
Zie antwoord vraag 19.
Erkent u dat bedrijven die in het verleden geld hebben uitgegeven aan klimaatontkenners en twijfelzaaiers over de klimaatcrisis, nog steeds een grote invloed hebben op het Nederlandse klimaatbeleid, bijvoorbeeld door een plaats aan de klimaattafels van het Klimaatakkoord of door actieve lobby ten aanzien van de huidige politieke besluitvorming? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze negatieve invloed uit te bannen?
Een aantal van de genoemde bedrijven is inderdaad betrokken geweest bij de totstandkoming van het Klimaatakkoord en draagt nu ook bij aan de uitvoering ervan. Zoals ik hiervoor reeds heb aangegeven, stel ik vast dat er inmiddels ook binnen het bedrijfsleven een brede consensus bestaat over klimaatverandering en de rol van de mens hierin, en een grote bereidheid om aan maatregelen zoals afgesproken in het Klimaatakkoord bij te dragen.
Bent u bereid om het Klimaatakkoord open te breken en bij de nieuwe gesprekken de bedrijven die in het verleden geld hebben uitgegeven aan klimaatontkenners en twijfelzaaiers over de klimaatcrisis uit te sluiten van deelname? Zo nee, waarom niet?
Nee. De afspraken van het Klimaatakkoord zorgen zowel voor draagvlak als zekerheid dat de 49% reductie in 2030 wordt gehaald.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Waar dat mogelijk en logisch was, heb ik dit gedaan.
Het artikel ‘Klimaatsceptisch Nederland profiteert nog altijd van netwerk en geld uit fossiele industrie’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Klimaatsceptisch Nederland profiteert nog altijd van netwerk en geld uit fossiele industrie»?1
Ja.
Bent u bekend met de stichting Clintel, die bericht over klimaatverandering en klimaatbeleid?
Ja.
Herkent u de analyse van Follow the Money dat Stichting Clintel niet zozeer gericht lijkt op het vooruit helpen van de klimaatwetenschap, maar vooral op het zaaien van twijfel over de algemeen geaccepteerde theorie van klimaatverandering via het verspreiden van pseudowetenschap?
Wat precies de intentie van de Stichting Clintel is, is lastig te bepalen. Duidelijk is wel dat zij zich afzetten tegen de informatie van het IPCC.
Heeft de rijksoverheid gebruik gemaakt van de diensten van stichting Clintel? Zo ja, wanneer en in welke context?
Niet dat mij bekend is.
Deelt u de menig dat iedereen deel mag nemen aan het klimaatdebat, maar de beleidsbeslissingen gemaakt dienen te worden op basis van wetenschappelijk getoetste informatie? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening van de vraagsteller dat het Nederlands klimaatbeleid gebaseerd moet zijn op de brede wetenschappelijke consensus waarover het internationale klimaatpanel IPCC rapporteert? Erkent u dat het IPCC, dat bestaat uit honderden experts, zonder partijdigheid en op wetenschappelijke wijze een objectieve evaluatie maakt van de wereldwijd beschikbare wetenschappelijke kennis over klimaatverandering en de gevolgen daarvan?
Ja. De inzichten en scenario’s van het IPCC vormen naast meer specifieke inzichten en scenario’s van de Nederlandse kennisinstituten, zoals het KNMI en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), de basis voor het Nederlandse klimaatbeleid.
Deelt u mede daarom de mening dat om deze reden, het kabinet haar klimaatbeleid dient te baseren op de scenario’s van het IPCC? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze verzamelt, verwerkt en verstrekt de rijksoverheid informatie aan Nederlanders over de oorzaken en gevolgen van klimaatverandering?
Informatie over de oorzaken en gevolgen van klimaatverandering wordt door de rijksoverheid onder andere verstrekt via de website rijksoverheid.nl en via de campagne «Iedereen doet WAT». Daarnaast wordt informatie verspreid door het KNMI en het PBL, onder andere via hun eigen websites.
Welke rol ziet u voor het kabinet om desinformatie rondom de oorzaken en gevolgen van klimaatverandering te bestrijden?
De overheid tracht via haar eigen voorlichting en informatie van haar kennisinstellingen de Nederlandse burger op een goede manier over klimaatverandering, de oorzaken en gevolgen daarvan te informeren. Er is een recht op vrije meningsuiting en het is niet doenlijk om alle informatie die door anderen wordt verspreid te controleren en te corrigeren.
Hoe worden informatieconsumenten geattendeerd op onwetenschappelijke praktijken (zoals kersen plukken, het delen van zombie-argumenten – wetenschappelijke inzichten die al lang ontkracht zijn – of het publiceren van verdraaiingen van wetenschappelijke kennis)?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe zorgt het kabinet dat organisaties, die wetenschappelijke informatie delen in het klimaatdebat, transparant zijn over de herkomst van ontvangen financiering?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bekend met het artikel «Nederlandse bedrijven financierden jarenlang prominente klimaatscepticus»?2
Ja.
Erkent u dat de in het bovengenoemde artikel klimaatscepticus in contact is geweest met het toenmalige Ministerie van Economische Zaken?
Ja.
Hoe reflecteert u op deze contacten tussen de betreffende klimaatscepticus en het toenmalige departement? Op welke wijze heeft dit contact het Nederlands klimaatbeleid in het verleden beïnvloed?
Het is niet te achterhalen op welke wijze en met wie de heer Böttcher binnen het Ministerie van Economische Zaken gedurende zijn carrière contact heeft gehad. Welke invloed contact met de heer Böttcher heeft gehad op het Nederlandse klimaatbeleid is niet te bepalen. Het klimaatbeleid is onderwerp geweest van opeenvolgende kabinetten en parlementen, waarbij een groot aantal afwegingen heeft plaatsgevonden, gebaseerd op veel verschillende bronnen. Het klimaatbeleid is bovendien niet slechts bepaald door nationale, maar ook Europese en internationale ontwikkelingen.
Op welke wijze heeft de Nederlandse overheid geleerd van eerdere contacten met klimaatsceptici en hoe voorkomt u dat pseudowetenschap het klimaatbeleid vertroebelt?
De maatschappelijke aandacht voor klimaatsceptici heeft de overheid geleerd om klimaatsceptici niet te negeren, maar de dialoog aan te gaan. Dat heeft onder meer geleid tot meer aandacht voor kwaliteitscontrole bij het IPCC, maar heeft de Nederlandse overheid tegelijkertijd bestendigd in haar visie om zich in haar beleid primair te laten leiden door de inzichten van het IPCC en de Nederlandse kennisinstellingen.
Deelt u de mening dat de wetenschap duidelijk maakt dat klimaatbeleid urgent en nodig is en dat langer uitstel zeer ongewenst is? Bevestigt u in dit licht dat het kabinet de maatregelen uit het Klimaatakkoord – zoals de CO2-heffing voor de industrie – zo spoedig als mogelijk zal invoeren? Kunt u toelichten wanneer de maatregelen en afspraken worden uitgevoerd en hoe ver het met de uitvoering staat?
Het kabinet deelt de opvatting dat de aanpak van klimaatverandering urgent is. Het kabinet is actief bezig met de uitvoering van het Klimaatakkoord en informeert uw Kamer hier met grote regelmaat over.
Kunt u deze vragen zo snel als mogelijk beantwoorden en zeker voor het AO Klimaat en Energie van 2 april 2020?
Ja.
Kent u de artikelen «Het Nederlandse bedrijfsleven financierde negen jaar lang een klimaatscepticus»1 en «Lobbyist van een vuile wereld»2?
Ja.
Wat is uw oordeel over de wijze waarop vooraanstaande bedrijven – met een zeer grote CO2-uitstoot – als Shell, NAM, Gasunie, AkzoNobel, Hoogovens (nu Tatasteel), DSM, KLM en Schiphol actief met financiële donaties aan de in de artikelen genoemde klimaatscepticus geprobeerd hebben om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin?
Het is niet aan mij om over intenties van partijen te speculeren. Ik stel vast dat er inmiddels een breed gedeelde consensus bestaat, ook binnen het bedrijfsleven, over klimaatverandering, de rol van de mens hierin en dat wij er iets aan moeten doen.
Hoeveel invloed heeft deze fossiele lobby gehad op het Nederlandse klimaatbeleid?
De invloed van specifieke partijen op het klimaatbeleid is niet te beoordelen. Het Nederlandse klimaatbeleid is het product van opeenvolgende regeringen en parlementen. Daarbij zijn keuzes gemaakt, waarbij een groot aantal afwegingen heeft plaatsgevonden, gebaseerd op veel verschillende bronnen. Het klimaatbeleid is bovendien niet slechts bepaald door nationale, maar ook Europese en internationale ontwikkelingen.
Hoe moet de betekenis van de volgende zin gelezen worden: «Op de energieafdeling van Economische Zaken liep hij regelmatig naar binnen»?
Het is niet te achterhalen met wie de heer Böttcher binnen het Ministerie van Economische Zaken gedurende zijn carrière contact heeft gehad en in hoeverre dit enige invloed heeft gehad op politieke keuzes die in die periode zijn gemaakt. Het is mij ook niet bekend in hoeverre er ook met andere klimaatsceptici contact is geweest.
Waaruit bestond de «steun» die de in de artikelen genoemde oud-directeur-generaal van het Ministerie van Economische Zaken aan de betreffende klimaatscepticus heeft gegeven?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom vond het Ministerie van Economische Zaken dat de betreffende klimaatscepticus als «woordvoerder van het tegengeluid ruimte moest krijgen om dit naar voren te brengen»? Was dat normaal bij ieder «tegengeluid» op wetenschappelijk aangetoonde causaliteiten, zoals het feit dat de uitstoot van CO2(-equivalenten) tot klimaatverandering en opwarming van de aarde leidt?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke momenten en met wie zijn er destijds vanuit het Ministerie van Economische Zaken contacten geweest met de betreffende klimaatscepticus en welke invloed heeft dat gehad op het handelen van het ministerie?
Zie antwoord vraag 4.
Is er op vergelijkbare wijze ook steun gegeven aan of contacten gelegd met andere klimaatsceptici in deze periode? Zo ja, wanneer en met wie?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de achterhoedepositie van Nederland, zowel als het gaat om de daadwerkelijk gerealiseerde emissiereductie van broeikassen ten opzichte van 1990 als het (momenteel) in de EU laagste aandeel hernieuwbare energie, het gevolg is van het succes van klimaatsceptici, zoals die genoemd in de artikelen, en de te grote invloed die fossiele bedrijven op het overheidsbeleid hadden?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u kwalitatief en kwantitatief een inschatting geven van de schade die het actief zaaien van klimaatscepsis door fossiele bedrijven heeft aangericht?
Nee, dit is niet in te schatten.
Op welke wijze gaat u de in het archief van de klimaatscepticus genoemde bedrijven ter verantwoording roepen?
Mijn focus ligt op realisatie van de ambitieuze doelen die voor de toekomst zijn gesteld. Om dit te behalen is samenwerking met de gehele maatschappij nodig, ook met het bedrijfsleven.
Ziet u mogelijkheden om de schade die is ontstaan door de fossiele lobby van deze bedrijven op hen te verhalen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht dat Defensie klimaatactivisme en werken als reservist onverenigbaar vindt |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Militair én klimaatactivist is geen fijne combinatie: «Wat heb je gedaan, pannenkoek?»1
Ja.
Wist u dat voormalig Commandant der Strijdkrachten Tom Middendorp stelt dat klimaatverandering de wereldvrede bedreigt en daarmee een gevaar is voor onze veiligheid?2
Ja.
Erkent u dat klimaatverandering de aarde kan ontwrichten dat het de grootste bedreiging is voor de wereldwijde vrede en veiligheid en dat er geen stabiliteit kan zijn zonder klimaatveiligheid?
Dreigingen komen veelal voort uit een samenloop van verschillende ontwikkelingen. In onze dreigingsanalyses kijken we daarom naar een groot aantal verschillende trends en ontwikkelingen: op het gebied van de geopolitiek en de internationale economie, demografie en maatschappelijke ontwikkelingen, technologie en ook ecologie. Klimaatverandering kan dus, net als deze andere factoren, een rol spelen in het huidige en toekomstige dreigingsbeeld.
Wat vindt u ervan dat actievoeren voor een leefbare aarde bij Defensie wordt beoordeeld als onverenigbaar met het werken als reservist? Zouden reservisten bij Defensie niet juist moeten strijden voor wereldwijde vrede en veiligheid en daarom ook tegen klimaatverandering?
Actie voeren voor een leefbare aarde wordt bij Defensie in beginsel niet als onverenigbaar met het werken als reservist beoordeeld. Het recht op betoging is een grondrecht dat geldt voor iedereen, ook voor ambtenaren en dus ook voor militairen. Vanzelfsprekend eerbiedigt Defensie als werkgever dit recht van haar personeel. Aan de uitoefening van het grondrecht kunnen echter beperkingen worden gesteld. Voor militairen is deze beperking in de Wet ambtenaren Defensie opgenomen. Op grond van deze wet moet een militair zich onthouden van het uitoefenen van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met de functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Of hier sprake van is, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval en vereist ten minste een verband met de functie die de militair vervult en kan alleen achteraf worden getoetst.
Bepaalde gedragingen en situaties in de vrije tijd kunnen risicovol zijn voor de militair en voor Defensie. In de gedragsregels van Defensie is voorgeschreven dat bij twijfel over wat privé te doen en te laten, de militair dit met diens leidinggevende bespreekt. Daarnaast kan ook de leidinggevende de militair aanspreken op zijn gedrag. Daarbij staat de open dialoog centraal, en wordt er altijd gekeken naar de specifieke omstandigheden van het geval, zoals de aard van de gedraging en de specifieke kwetsbaarheid van de functie. Er valt dus niet vooraf te zeggen of gedragingen wel of niet samengaan met het werken bij Defensie.
Daarnaast ondergaat elke militair een veiligheidsonderzoek, omdat alle militaire functies vertrouwensfuncties zijn. Daarbij worden alle gedragingen en omstandigheden meegewogen. In de «Leidraad Persoonlijke Gedragingen en Omstandigheden» staat beschreven op welke wijze persoonlijke gedragingen en omstandigheden daarbij een rol spelen. Dat is een beoordelingskader dat enkel geldt voor veiligheidsonderzoeken.
Reservisten worden aangesteld als militair ambtenaar; bovenstaande geldt dus onverkort ook voor hen.
Klopt het dat de betreffende reservist door zijn meerderen is gevraagd te stoppen met demonstreren? Zo nee, hoe zit het dan? Zo ja, vindt u dit terecht?
Vanwege de personeelsvertrouwelijkheid doe ik in het openbaar geen uitspraak over individuele gevallen.
Wat vindt u ervan dat Defensie hier verwijst naar de «Leidraad Persoonlijke Gedragingen», waarin gesproken wordt over «loyaliteit aan de werkgever, de Nederlandse samenleving en de democratische rechtsorde»3, en daarmee suggereert dat geweldloos klimaatactivisme buiten de democratische rechtsorde zou vallen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is om met verwijzing naar de democratische rechtsorde een reservist te beperken in zijn grondrecht op demonstratie?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat demonstreren tegen klimaatverandering binnen de grenzen van de wet een grondrecht is, ook voor reservisten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat klimaatactivisme binnen de grenzen van de wet geen bedreiging vormt voor de Nederlandse democratische rechtsorde en daarom niet in strijd is met de «Leidraad Persoonlijke Gedragingen»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid duidelijk te maken dat klimaatactivisten altijd welkom zijn bij Defensie? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven benoemd, kan ik hier in algemene zin geen uitspraak over doen. De open dialoog staat altijd centraal, en er wordt altijd gekeken naar de specifieke omstandigheden van het geval, zoals de aard van de gedraging en de specifieke kwetsbaarheid van de functie. Er valt dus niet vooraf te zeggen of gedragingen wel of niet samen gaan met het werken bij Defensie.
Stijgende energielasten door warmtepompen en laadpalen |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Energienota hoger door warmtepomp en laadpaal»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat het Nederlandse elektriciteitsnetwerk de massale komst van energieslurpende warmtepompen en laadpalen voor elektrische auto’s helemaal niet aankan?
Ik ben ervan op de hoogte dat er investeringen nodig zijn in het Nederlandse elektriciteitsnet om de veranderingen in het energieverbruik te accommoderen. Daartoe werken de netbeheerders aan plannen voor verzwaring van het elektriciteitsnet waar dat nodig is en wordt eveneens gewerkt aan slimme oplossingen met technologie. In mijn brief van 28 juni 2019 (Kamerstuk 30 196, nr. 669) heb ik uiteengezet welke maatregelen het kabinet en de netbeheerders nemen om het elektriciteitsnet toekomstbestendig te maken.
Wat vindt u ervan dat netbeheerders daarom tientallen miljarden euro's moeten investeren in uitbreiding – volgens Liander zelfs een verdubbeling – van het netwerk? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat daardoor de energierekening van huishouders verder zal stijgen? Zo nee, waarom niet?
Vorig jaar heeft het kabinet het Klimaatakkoord gesloten samen met bedrijven, maatschappelijke organisatie en decentrale overheden. Momenteel wordt gewerkt aan de uitvoering daarvan. De transitie betekent in Nederland ook iets voor hoe we omgaan met mobiliteit en hoe we onze huizen verwarmen. Elektrificatie is één van de manieren waarop we de samenleving verduurzamen. Het kabinet begrijpt de zorgen die rond de energierekening leven en vindt het belangrijk dat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Daartoe heeft het kabinet bij de presentatie van het Klimaatakkoord maatregelen genomen om in 2020 het belastingdeel op de energierekening aanzienlijk te verlagen. In mijn brief van 3 maart 2020 zet ik de maatregelen van het kabinet uiteen op gebied van de energierekening (uw kenmerk 2020Z04063).
Bent u ervan op de hoogte dat één Tesla Model 3 net zoveel elektriciteit slurpt als tien huishoudens en één warmtepomp net zoveel als een handvol wasdrogers? Deelt u de mening dat het te schandalig voor woorden is dat de energierekening van huishoudens verder zal stijgen om de Teslarijdende grachtengordelelite van D66 en de warmtepompfanatiekelingen van GroenLinks van genoeg elektriciteit te kunnen voorzien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er zonder alle duurzaamheids- en klimaatwaanzin – zoals elektrische auto’s, warmtepompen, windturbines en zonneparken – helemaal geen capaciteitsprobleem op het Nederlandse elektriciteitsnet zou zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de energierekening van huishoudens niet verder omhoog, maar juist fors omlaag gaat?
Het kabinet weegt bij de jaarlijkse koopkrachtbesluitvorming de ontwikkeling van de koopkracht integraal. Koopkrachtramingen helpen de gevolgen van het voorgenomen beleid op de inkomens van huishoudens in te schatten. Daarbij worden alle plussen en minnen voor huishoudens betrokken. De ontwikkeling van de energierekening wordt via de inflatie ook meegenomen in de koopkrachtberekeningen. Via de koopkracht houdt het kabinet een vinger aan de pols.
Het kabinet begrijpt de zorgen die rond de energierekening leven en vindt het belangrijk dat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Het kabinet werkt samen met alle betrokken partijen om de kosten van de transitie zo beperkt mogelijk en daarmee betaalbaar te houden. Daarbij let het kabinet op een evenwichtige verdeling van de lasten.
Bent u ertoe bereid onmiddellijk te stoppen met uw duurzaamheids- en klimaatbeleid, het Klimaatakkoord van Nijpels cum suis door de shredder te trekken, uit het Klimaatakkoord van Parijs te stappen en de elektriciteitsslurpende groene hippies van D66 en GroenLinks mede te delen dat zij naar de maan kunnen lopen? Zo nee, waarom niet?
Nee.
De uitzending van EenVandaag over biomassa uit de Verenigde Staten |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u de uitzending van EenVandaag gezien, waarin aandacht wordt besteed aan het kappen van bomen, naar verluid bedoeld voor gebruik als biomassa voor de Europese markt?1
Ja.
Kunt u de uitspraken van de directeur van het bedrijf Enviva bevestigen, die aangeeft dat Enviva ook houtpellets naar Nederland exporteert, alwaar ze volgens deze directeur worden gebruikt als vervanging van steenkool?
Zoals ik in mijn brief van 20 december 2019 (Kamerstuk 2019D53112) heb aangegeven, beschik ik op dit moment niet over cijfers voor 2019, maar verwacht ik dat er in 2019 import van houtpellets uit Noord-Amerika heeft plaatsgevonden. Ik kan niet aangeven om welke bedrijven dit gaat, omdat dit bedrijfsvertrouwelijke informatie is.
Klopt het dat er in Nederlandse kolencentrales voor bij- en meestook van biomassa gebruik wordt gemaakt van geïmporteerde houtpellets uit de Verenigde Staten? Zo ja, door welke bedrijven worden deze houtpellets gebruikt, voor welk doel en sinds wanneer? Zo nee, kunt u dit overtuigend aantonen?
Zie antwoord vraag 2.
Worden er door Enviva ook andere delen dan de boomtoppen en restmateriaal gebruikt voor de fabricage van houtpellets bestemd voor de Nederlandse markt? Kunt u aantonen dat er geen hele bomen worden gebruikt voor de productie van houtpellets voor de Nederlandse markt?
Alle houtpellets die in Nederland worden gebruikt voor de gesubsidieerde bijstook van duurzame biomassa moeten voldoen aan onze strenge duurzaamheidscriteria. Bedrijven die hiervan gebruik maken hebben de plicht dit ook aan te kunnen tonen. Wanneer houtpellets aan de duurzaamheidseisen voldoen, kan met recht worden gezegd dat deze duurzaam zijn. Deze pellets kunnen van allerlei soorten hout gemaakt zijn, zoals kroonhout, snoeihout, dunningshout, en houtresten uit zagerijen. In mijn brief van 15 november jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 404) heb ik dit omschreven als de onvermijdelijke reststromen van de reguliere productie van hout. Dit kunnen «hele bomen» zijn, want ook hele bomen die in het reguliere dunningsproces worden gekapt, behoren tot een onvermijdelijke reststroom.
Deelt u de mening dat biomassa zo lokaal mogelijk moet worden gebruikt en dat het ongewenst is om hele bomen te gebruiken als biomassa voor energieopwekking? Deelt u de mening dat het ongewenst is dat houtpellets gefabriceerd uit de Verenigde Staten naar Nederland?
Ik vind dat alle biomassa die in Nederland gebruikt wordt duurzaam moet zijn, ongeacht waar deze biomassa vandaan komt. Het kabinet werkt hiervoor aan een integraal duurzaamheidskader voor alle soorten biomassa en alle toepassingen hiervan. Dit duurzaamheidskader beoogt het kader te zijn waarbinnen een duurzame productie en duurzame toepassing voor biomassa wordt vormgegeven. De SER komt met een advies hiervoor. Zoals ik in mijn brief van 20 december 2019 heb aangegeven, heeft al dan niet deelname van de Verenigde Staten aan Overeenkomst van Parijs geen effect op de duurzaamheidscriteria. Ook wanneer de VS hun deelname aan de Overeenkomst van Parijs beëindigen, moeten houtpellets uit dat land voldoen aan de strenge Nederlandse duurzaamheidseisen. Bovendien blijven de VS deelnemen aan de United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC), het raamverdrag in het kader waarvan het Kyoto-protocol en de Overeenkomst van Parijs gesloten zijn. De Verenigde Staten moeten daarom jaarlijks een Nationaal Inventarisatie Rapport (NIR) inleveren. Daarmee heeft de Verenigde Staten de verplichting om over de emissies van biomassa te rapporteren.
Deelt u de mening dat deelname aan het Parijsakkoord een vereiste moet zijn voor landen vanwaar de Europese Unie biomassa importeert en dat dit onderdeel moet uitmaken van de duurzaamheidscriteria voor biomassa?
Zie antwoord vraag 5.
De groeiende steun voor kernenergie |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kernenergie krijgt wind in de rug»?1
Ja.
Hoe kan het dat u zelf «groot voorstander» van kernenergie bent en kernenergie een «onontkoombaar onderdeel van de energiemix» noemt, terwijl nog geen jaar geleden het rampzalige Klimaatakkoord van Nijpels en co. is gepresenteerd, waarin windmolens en zonneparken de boventoon voeren en kernenergie geen plek heeft gekregen?
Dit kabinet heeft zich altijd op het standpunt gesteld dat de opgave, die de klimaatverandering aan de samenleving stelt, zo groot is dat op voorhand geen enkele CO2-besparende energiebron kan worden uitgesloten van de energiemix. Kernenergie maakt op dit moment in Nederland deel uit van de energiemix. Aangezien extra kernenergie in Nederland gelet op de doorlooptijden niet waarschijnlijk lijkt voor 2030, is het geen actief gespreksonderwerp aan de tafels van het Klimaatakkoord geweest. Wel wordt er aan de elektriciteitstafel gesproken over het belang van CO2-vrij regelbaar vermogen richting 2030 en verder. Voor dat laatste is kernenergie één van de opties.
Het is mijn inzet om geen reguliere subsidie te geven aan welke vorm van regelbaar vermogen dan ook. Idealiter is de markt zo ingericht dat er een businesscase is voor regelbaar vermogen. Het huidige marktmodel biedt op dit moment een goede basis voor de benodigde prikkels voor de gewenste flexibiliteit in de elektriciteitsvoorziening. Ik zal dit blijven monitoren.
Voor hernieuwbare elektriciteitsprojecten worden de bestaande subsidies op dit moment afgebouwd. Wind op zee kon recent zonder subsidie worden gerealiseerd. In het klimaatakkoord is afgesproken dat na 2025 geen subsidie meer wordt verstrekt voor wind- en zonneparken op land.
De Nederlandse overheid wekt echter zelf geen energie op; het opwekken van energie wordt overgelaten aan exploitanten. Gelet op bovengenoemde opgave past het dan niet om wel een exploitant van een kerncentrale een vergunning te verlenen, maar geen windmolen of zonnepark meer te willen laten bouwen.
Waarom noemt u als reden voor het uitblijven van meer kernenergie dat er nu geen exploitanten/investeerders zijn? Deelt u de mening dat de werkelijke reden is dat de overheid heeft gekozen voor wind- en zonne-energie en deze zogenaamd «duurzame» energie subsidieert en voortrekt boven kernenergie? Bent u ertoe bereid geen cent subsidie meer te verstrekken en ervoor te zorgen dat er geen windmolen of zonnepark meer wordt gebouwd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat voor de volledige transitie naar wind- en zonne-energie (naast maximale windenergie op zee en zonne-energie op daken) ongeveer 25% van het totale Nederlandse landoppervlak nodig zal zijn?2 Deelt u de conclusie dat dat een rampzalig en onrealistisch vooruitzicht is?
Ik heb de berekening gezien. Ik deel de conclusie dat het een onrealistisch vooruitzicht is. Dit komt vooral door de toegepaste berekening van Denkwerk, de auteurs van het rapport.
Denkwerk gaat uit van een benodigde productie voor zon en wind op land van 300 TWh. Dit is bijna tien keer meer dan de opgave in 2030 in het kader van het Klimaatakkoord vraagt. Een vertaling naar opgesteld vermogen aan windparken op land komt, afhankelijk van de aannames, uit op minimaal 46 GW. Dat is tien keer meer vermogen dan nu in Nederland staat. Het opstellen van een vermogen van 46 GW wind op land is inderdaad niet wenselijk.
Het neerzetten van een beeld, dat 25% van onze oppervlakte ingezet moet worden voor zonne- en windparken, is dus enerzijds foutief en anderzijds onnodig alarmerend.
Deelt u de mening dat kernenergie een prominente plek in onze nationale energievoorziening moet krijgen voordat het hele land volgeplempt is met onrendabele, horizonvervuilende, vogelhakselende windmolens? Bent u er dan ook toe bereid te stoppen met uw zogenaamd «duurzame» energiebeleid en het Klimaatakkoord van Nijpels en co. in de openhaard te gooien?
Gelet op de gevolgen van die emissies van broeikasgassen voor deze en toekomstige generaties zie ik het als mijn verantwoordelijkheid om die emissies zoveel mogelijk tegen te gaan. Het Klimaatakkoord draagt daar aan bij.
Kernenergie kan aanzienlijk bijdragen aan het dekken van de elektriciteitsbehoefte in Nederland en neemt in vergelijking met wind of zon inderdaad heel weinig ruimte in beslag. Wat kernenergie betreft is de huidige lijn van deze regering, dat kernenergie niet wordt uitgesloten als onderdeel van de energiemix. Dit past in het uitgangspunt «sturen op CO2» dat dit kabinet hanteert. Dit betekent dat marktpartijen die aan alle randvoorwaarden voldoen (zoals nucleaire veiligheid en voldoende financiële reserves voor het buiten gebruik stellen en verwerken van radioactief afval) in aanmerking kunnen komen voor een vergunning voor de bouw van een kerncentrale.
Zie verder mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Een wetenschappelijk onderzoek dat aantoont dat de methaanuitstoot van de fossiele energiesector veel hoger is dan gedacht |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Olie- en gasindustrie lekt veel meer methaan»1 en het wetenschappelijke onderzoek dat daaraan ten grondslag ligt?
Ja.
Acht u, net als deze wetenschappers, het aannemelijk dat het mijnen, oppompen, distribueren en gebruiken van olie, gas en kolen leidt tot weglek van een kwart tot de helft meer van het broeikasgas methaan dan tot nu toe werd gedacht? Zo nee, waarom niet?
Afgaand op de wetenschappelijke studie is dat inderdaad aannemelijk, maar een meer definitief antwoord op deze vraag moet komen vanuit de wetenschappelijke wereld zelf. Daar vindt het wetenschappelijke debat plaats over de uitkomsten van dergelijk onderzoek. Indien dit resulteert in een wetenschappelijke consensus, wordt dit verwerkt in de rapportages van het IPCC waarop het beleid gebaseerd wordt. Het IPCC zal dan ook haar richtlijnen voor emissie-inventarisaties door landen aanpassen. Overigens leiden de bevindingen van de studie vooral tot een andere inschatting van bijdrage van menselijke en natuurlijke bronnen. Het goede nieuws is dat de totale emissies dus niet zijn onderschat en menselijke emissies eenvoudiger zijn aan te pakken.
Kunt u aangeven wat de implicaties van dit onderzoek zijn voor de methaanuitstoot van de olie- en gaswinning in Nederland? Hoeveel bedraagt die nu en wat zou de additionele uitstoot in CO2-equivalenten zijn als de bevindingen van dit onderzoek worden doorberekend?
Voor de methaanemissies van de Nederlandse offshore olie- en gassector kan op basis van de resultaten van het onderzoek2 van ECN-TNO in 2019 worden gesteld dat de sector de methaanemissies op correcte wijze rapporteert. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de methaanuitstoot groter zou zijn.
De olie- en gassector heeft via het e-MJV gerapporteerd dat de totale methaanemissie in 2018 9.165 ton bedroeg (onshore activiteiten: 2.500 ton, offshore activiteiten 6.665 ton). Gerekend met een omrekeningsfactor van 28 bedraagt dit 256.619 ton CO2-equivalent.
In mijn brief3 van 6 maart 2020 aan uw Kamer heb ik aangegeven dat als het gaat om de gaswinning in Nederland het beleid is dat we tot 2050, in afnemende mate door het opraken van de voorraden, doorgaan met de winning van aardgas uit eigen bodem. Dit heeft de voorkeur van het kabinet boven de import van gas, omdat dit beter is voor klimaat, werkgelegenheid, economie, behoud van kennis van de diepe ondergrond en aanwezige gasinfrastructuur.
Duidt dit onderzoek er mogelijk op dat de fossiele industrie veel meer methaan uitstoot dan ze opgeeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u hier dan aan richting de fossiele industrie?
Voor het bepalen van de Nederlandse methaanemissies wordt uitgegaan van IPCC-richtlijnen. In afwachting van nieuwe IPCC-rapportages zie ik geen aanleiding om de Nederlandse methaanemissies opnieuw te bezien.
Over de Nederlandse methaanemissies is veel meer bekend dan over de mondiale emissies en zijn de onzekerheden veel kleiner. De uitstoot van methaanemissies van de Nederlandse olie- en gasindustrie zijn internationaal gezien heel beperkt.
Wat betreft de olie- en gaswinning op de Noordzee is TNO door het Staatstoezicht op de Mijnen gevraagd om op de Noordzee mobiele emissiemetingen uit te voeren. Milieuorganisatie Environmental Defense Fund (EDF) was tevens betrokken bij de voorbereidingen. Uit de metingen van TNO blijkt dat de methaanwaarden overeen komen met de door de industrie gedeelde cijfers. Er is dus geen reden om de methaanwaarden aan te passen, noch om additionele voorwaarden te verbinden aan het verlenen van nieuwe exploratie- en winningsvergunningen op de Noordzee.
Maar ook de huidige methaanuitstoot kan nog verder gereduceerd worden om klimaatwinst te boeken. Ik heb daarom in augustus 2019 met de branchevereniging van de olie- en gasindustrie (NOGEPA) het offshore methaanconvenant gesloten. We zijn overeengekomen om de uitstoot van methaan op de Noordzee in twee jaar tijd te halveren. Daarnaast is er afgesproken om samen verder te onderzoeken op welke wijze een verdere emissiereductie kan worden gerealiseerd. Ik heb begrepen dat de sector op koers ligt om de doelstelling van het convenant te halen.
Overweegt u om bijvoorbeeld additionele voorwaarden te verbinden aan het verlenen van nieuwe exploratie- en winningsvergunningen op de Noordzee?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen u dat de meting en of berekening van alle aan Nederland te koppelen uitstoot van «fossiel» methaan verbeterd wordt, de additionele geconstateerde uitstoot wordt meegenomen in de koolstofboekhouding van Nederland het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) deze betrekt bij de eerstvolgende Klimaat & Energieverkenning?
Zie antwoord vraag 4.
Welke additionele maatregelen gaat u nemen om de aan Nederland gerelateerde uitstoot van methaan terug te dringen, aangezien zoals u weet methaan een dertig keer groter opwarmend effect dan CO2 terwijl methaan wel sneller uit de atmosfeer verdwijnt dan CO2?
Zie antwoord vraag 4.
Welke internationale stappen gaat u nemen om de groter dan gedachte uitstoot van methaan terug te dringen?
We vertrouwen er op dat nieuwe wetenschappelijke inzichten hun weg zullen vinden in nieuwe IPCC-rapporten. Dat biedt dan de basis om deze inzichten te verwerken in herziene IPCC-richtlijnen voor emissie-inventarisaties, zodat landen hun methaanemissies in hun nationale broeikasgasemissies boekhoudingen en rapportages aanpassen. Vervolgens is het aan die landen zelf om de nodige maatregelen te nemen.
Kunt u ook een reactie geven op het andere wetenschappelijk onderzoek dat in dit artikel wordt genoemd, namelijk dat het ontdooien van permafrost mogelijk tot minder uitstoot van «vers» methaan leidt dan gedacht?
Ook hiervoor geldt dat het antwoord op deze vraag moet komen vanuit de wetenschappelijke wereld zelf. Daar vindt het wetenschappelijke debat plaats over de uitkomsten van dergelijk onderzoek. Indien dit resulteert in een wetenschappelijke consensus wordt dit verwerkt in de rapportages van het IPCC waarop het beleid gebaseerd wordt.
Zijn er voldoende middelen beschikbaar om ervoor te zorgen dat het ruimte-instrument Tropomi (waarbij Nederland een belangrijke rol heeft) nog beter de uitstoot van «fossiele én verse» methaan kan meten en lokaliseren?
Vanuit de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wordt meerjarig bijgedragen aan het satellietinstrument TROPOMI. Kennisinstellingen als het KNMI schrijven in competitie voorstellen voor NSO, ESA, Horizon 2020, Copernicus etc. om de kennis op te bouwen waarnaar in de vraag wordt verwezen.
Het bericht ‘Chemelot zet vol in op energie- en chemiesnelweg’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Chemelot zet vol in op energie- en chemiesnelweg»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor de Limburgse industrie van levensbelang is dat deze ofwel wordt aangesloten op nieuwe pijpleidingen tussen Rotterdam en het Rurhgebied ofwel dat er alternatieve oplossingen worden gevonden?
Het kabinet vindt een goede infrastructuur voor energie en grondstoffen tussen de industriële clusters en de havengebieden van groot belang. In de ontwerp Nationale omgevingsvisie (Novi) is dit als nationaal belang opgenomen en dit wordt verder uitgewerkt in het Nationaal Programma Energiehoofdstructuur. Een goede energie-infrastructuur is bovendien van belang voor het slagen van de transitieopgave van de industrie. Daarom heeft het kabinet cf. de afspraak in het Klimaatakkoord een taskforce infrastructuur klimaatakkoord industrie (TIKI) ingesteld. De taskforce brengt de belemmeringen in, en mogelijke oplossingen voor, de infrastructuur voor elektriciteit, warmte, waterstof en CO2 in kaart. Daarbij worden nadrukkelijk de verbindingen van Rotterdam naar Chemelot en naar Duitsland (Ruhrgebied) meegenomen. De Taskforce voert hierover gesprekken met betrokken partijen en zal dit rapporteren.
Deelt u de mening dat dit eveneens noodzakelijk is om te kunnen verduurzamen en het vervoer van gevaarlijke stoffen per trein te verminderen?
De Staatssecretaris van IenW heeft uw Kamer op 11 juni 2019 bij de aanbieding van het Jaarverslag Basisnet 2018 geïnformeerd over de overschrijdingen van de risicoplafonds bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor (Kamerstuk 30 373, nr. 70). De aanpak om deze overschrijdingen terug te dringen bestaat onder meer uit:
Het stimuleren van de Betuweroute;
Onderzoek naar waar productie en verwerking van gevaarlijke stoffen kunnen worden samengebracht (naar het voorbeeld van chloortransport) en;
Onderzoek naar mogelijkheden voor modal shift.
Voor dit laatste is in 2019 een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) uitgevoerd voor alternatieven voor het spoorvervoer van LPG over de Brabantroute naar Chemelot. Deze studie concludeert dat een modal shift naar binnenvaart en vooral naar buisleidingen kan bijdragen aan het verminderen van de overschrijdingen van de risicoplafonds op de Brabantroute. Dit wordt nu verder uitgewerkt in een studie door de bedrijven op Chemelot. Hierbij wordt tegelijkertijd ook naar de verduurzamingsopgave gekeken. De ministeries van IenW, van BZK en van EZK zijn hierbij betrokken.
Het is in de eerste plaats aan private partijen om te investeren in buisleidingen. Tegelijkertijd biedt de MKBA voor Chemelot aanknopingspunten om het gesprek aan te gaan met de betrokken bedrijven en de regio, gelet op het perspectief dat dit kan bieden voor Chemelot. Ik ben verheugd te zien dat Chemelot-bedrijven via een verklaring aangegeven hebben zich verder te willen inzetten voor modal shift oplossingen die kunnen bijdragen aan het verminderen van overschrijdingen van de risicoplafonds op de Brabantroute. Uw Kamer wordt bij het aanbieden van het Jaarverslag Basisnet 2019 voor het zomerreces geïnformeerd over de vervolgaanpak.
Bent u bekend met de brieven die de provincie Limburg over deze kwestie aan de Minister-President en het kabinet heeft geschreven? Hoe is gevolg gegeven aan de oproepen in deze brieven?
Ja, daar ben ik mee bekend.
De onderwerpen in de brief aan de Minister-President zijn meegenomen in de verschillende gesprekken van het kabinet met collega-minister van het Bundes kabinet in Duitsland en met collega-ministers van het kabinet in Noordrijn-Westfalen.
De brief die de provincie aan mij heeft geschreven, heb ik beantwoord. Daarin heb ik aangegeven dat de voorstellen van de provincie input zullen zijn voor de inventarisatie en voorstellen van de Taskforce. Verder is vanuit het ministerie hierover gesproken met gedeputeerde van Limburg. Nadat het rapport van de Taskforce verschijnt zal ik de kabinetsappreciatie naar de Kamer sturen.
In hoeverre klopt het dat het kabinetsbeleid is dat energie-intensieve industrie zich zou moeten vestigen aan de kust? Wat betekent dit voor industrieterreinen die in het binnenland liggen en hun afzetmarkt eerder in het oosten dan in het westen hebben?
Bij het aansluiten van stroomkabels vanuit windparken op zee op het hoogspanningsnet wordt onder andere rekening gehouden met de ruimtelijke impact op land, met de kosten en met de capaciteit van het bestaande net. Gegeven deze criteria beschrijft de ontwerp Nationale Omgevingsvisie (NOVI) een voorkeur voor aanlanding van wind van zee aan de kust nabij grote energievragers. Zo wordt het aanbod van energie dicht bij de vraag gebracht. Dit voorkomt de noodzaak om extra transportinfrastructuur aan te leggen. De stroom op het hoogspanningsnet (die vanuit verschillende productielocaties wordt ingevoerd) is beschikbaar voor alle aangeslotenen op het net (totdat limieten in netcapaciteit worden bereikt). Zo ook voor verder weg gelegen bedrijven zoals Chemelot. Daarnaast zijn er ook andere strategieën denkbaar om in de toekomstige behoefte aan duurzame energie van bijvoorbeeld Chemelot te voorzien, bijvoorbeeld via buisleidingen. Er wordt onder andere gekeken hoe waterstof een alternatieve rol kan spelen om als energiedrager meer land inwaartse Chemieclusters te bedienen. Zo staat dat ook in de ontwerp NOVI: »voor verder landinwaarts gelegen industriële clusters, zoals Chemical Cluster Emmen en Chemelot worden voor duurzame energie ook andere mogelijkheden voor de energie-infrastructuur verkend waarbij het behouden van een level playing field voor energiekosten een aandachtspunt is.»
Nederland, Vlaanderen en Noordrijn-Westfalen hebben gezamenlijk een van de belangrijkste chemieclusters in de wereld. Chemelot is onderdeel van dit cluster. Binnen de trilaterale Chemiestrategie wordt door deze drie landen gezamenlijk gewerkt aan de verduurzaming van het belangrijke industriële cluster. Ook aspecten van toekomstige infrastructuur horen daarbij.
Tevens neemt het Rijk regie in een structureel overleg met buurlanden omtrent grensoverschrijdende infrastructuur; daartoe behoort onder andere het overleg met Noordrijn-Westfalen en Vlaanderen voor de aanpak van de infrastructuur voor het cluster Antwerpen-Rotterdam-Rijn-Roergebied (ARRRa).
De uitspraak van de directeur Nationale Omgevingsvisie duid ik daarbij vooral als oproep om tot een goede strategie te komen voor de energiebehoefte voor industriële clusters als Chemelot.
In het genoemde Programma Energiehoofdstructuur zal uitwerking worden gegeven aan de nationale energie-infrastructuur. Daarin zullen industriële clusters nadrukkelijk aandacht krijgen. Het Programma Energie Hoofdstructuur wordt gericht op de ruimtelijke planning van de nationale onderdelen van het energiesysteem, waaronder de nationale transportinfrastructuur. Keuzes over de ruimtelijke inpassing van toekomstige transportinfrastructuur worden in dit programma gemaakt, in wisselwerking met allerlei andere trajecten waaronder het advies van de TIKI en de Regionale Energie Strategieën.
Hoe duidt u de uitspraak van de directeur Nationale Omgevingsvisie dat «het zeer duur is en veel ruimte kost om vergelegen industrieterreinen zoals Chemelot te bekabelen voor energie van zee» en dat «we voor die gebieden voor duurzame energie andere oplossingen moeten vinden»?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om op korte termijn met de provincie Limburg in gesprek te gaan over de mogelijkheden hoe het industrieterrein Chemelot alsnog kan aansluiten op de energie- en chemiesnelweg vanuit zee dan wel alternatieven hiervoor in beeld te brengen?
Ja, Ik heb afspraken gemaakt met de provincie om dit binnenkort met hen te bespreken.
Daarnaast is er met de bedrijven op Chemelot, met de Rotterdamse haven en met de regionale industrieclusters regelmatig intensief contact als het gaat om verduurzaming en welke belemmeringen daarbij optreden zoals het mogelijk ontbreken van voldoende infrastructuur. Er is namelijk met alle industrieclusters regelmatig contact over onder andere de voortgang van implementatie van het Klimaatakkoord.
In hoeverre deelt u de stelling dat de aansluiting tussen Rotterdam en de Duitse energie- en petrochemiesector via Chemelot cruciaal is voor het verdienvermogen van Nederland en een belangrijke stap om de positie van Nederland als «gateway-to-Europe» te behouden?
Dit is onderdeel van het onderzoek van de taskforce infrastructuur klimaatakkoord industrie.
Het stopzetten van een zaak door Arbiter Bodembeweging |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Arbiter Bodembeweging de zaak van de familie D. met een boerenbedrijf, niet afmaakt, omdat de Arbiter Bodembeweging ophoudt te bestaan?1
Ik ga niet in op individuele gevallen. Ik ben bekend met het feit dat de Raad van Arbiters Bodembeweging (hierna: Arbiter) het voornemen heeft om op korte termijn zijn werkzaamheden af te ronden, omdat de Arbiter de aan hem voorgelegde zaken, op drie zaken na, binnenkort heeft afgehandeld. De Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) heeft aangegeven bereid en bevoegd te zijn deze drie dossiers over te nemen en met voorrang te behandelen, indien de gedupeerden hun zaak bij de Arbiter stopzetten en in plaats daarvan een aanvraag voor de vergoeding van de schade aan de mestkelders bij de TCMG indienen.
Hoe lang wacht dit gezin al op een rechtvaardige schadeloosstelling? Waarom is deze zaak nog niet opgelost, wat zijn de belemmerende factoren?
Van de Arbiter Bodembeweging heb ik begrepen dat hij drie zaken niet binnen afzienbare termijn kan afhandelen. Deze zaken betreffen louter gestelde schade aan mestkelders die in de loop van 2019 aangemeld zijn bij de Arbiter. De Arbiter geeft aan dat in deze drie zaken nog onderzoek dient plaats te vinden naar de aard en omvang van de schade, alsook naar waar deze schade door is veroorzaakt. De Arbiter beschikt nog niet over een werkwijze voor de behandeling van deze specifieke vorm van schade; de Arbiter heeft op dit punt nog geen kennis en expertise opgebouwd. De Arbiter vindt de verwachting gerechtvaardigd dat daar veel tijd mee gemoeid zal zijn en daarom ligt het volgens hem niet in de rede om de Arbiter enkel voor deze zaken voor onbepaalde tijd in stand te houden, terwijl de andere zaken binnenkort afgehandeld zullen zijn. De Arbiter geeft aan dat door verlies aan kennis en ervaring de organisatie ook kwetsbaar is geworden. In het kader van een voortvarende behandeling van deze drie zaken heeft de Arbiter de TCMG gevraagd de mogelijkheid te onderzoeken deze drie dossiers over kan nemen. De achtergrond van dit verzoek aan de TCMG is dat de TCMG ten behoeve van de afhandeling van schade aan mestkelders advies heeft gevraagd aan een panel van experts. Naar verwachting is het advies van het panel medio juni 2020 gereed. Aan de hand van dit advies kan de TCMG haar werkwijze vaststellen en de schademeldingen ten aanzien van mestkelders per geval beoordelen. De TCMG heeft aangegeven bereid en bevoegd te zijn deze drie dossiers over te nemen. Na oplevering van het advies van het panel zal de TCMG met voorrang een besluit nemen over deze zaken, indien de gedupeerden hun zaak bij de Arbiter stopzetten en in plaats daarvan een aanvraag voor de vergoeding van de schade aan de mestkelders bij de TCMG indienen. Ik zal aan de Arbiter vragen mij aan te geven of de betreffende schademelders akkoord zijn met het intrekken van hun zaak bij de Arbiter.
Klopt het dat er opnieuw een onderzoek naar schade gedaan moet worden? Zo ja, wat klopt er niet aan het vorige onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Is dit de enige zaak waarin de arbiter geen uitspraak zal doen? Om hoeveel zaken gaat het?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent dit voor gedupeerden wiens zaak wordt behandeld bij de Arbiter Bodembeweging? Binnen welke termijn worden deze gedupeerden geholpen?
De voorzitter van de Raad van Arbiters Bodembeweging heeft aangegeven dat de verwachting is dat, met uitzondering van de eerdergenoemde mestkelderzaken, de Arbiter voor 1 mei 2020 de bij hem aangemelde zaken heeft afgehandeld. De wens van de Arbiter is dat hierna de Arbiter ophoudt te bestaan aangezien de werkzaamheden dan zijn afgerond. De voorzitter van de Arbiter heeft dit in zijn brief van 10 maart jl. bevestigd. Deze brief heb ik bijgevoegd 2. Er zijn op dit moment nog acht arbiters actief. De lengte van de aanstellingen verschilt per arbiter. Met de leden van de Raad van Arbiters Bodembeweging is afgesproken dat zij in elk geval tot 1 mei 2020 aanblijven. Na 1 mei zullen partijen mogelijk nog vragen hebben over de laatste uitspraken van de Arbiter. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) heeft aan de Arbiter aangegeven na 1 mei te kunnen ondersteunen en een loket te kunnen vormen voor vragen van partijen. Een aantal arbiters heeft aangegeven bereid te zijn om nog enkele maanden na 1 mei 2020 actief te blijven om, indien nodig, de laatste zaken te kunnen afhandelen.
Wanneer houdt de Arbiter Bodembeweging op te bestaan? Hoeveel arbiters zijn er nog tot wanneer actief? Tot wanneer zijn zij aangesteld?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de zaak van de familie D. nu wordt overgedragen aan de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG)?
De intentie is om, wanneer de betreffende schademelders akkoord zijn, de desbetreffende drie mestkelderzaken over te dragen aan de TCMG. De TCMG heeft aangeven dat het deze dossiers na ontvangst van het advies van het panel met voorrang zal behandelen wanneer schademelders hun zaak bij de Arbiter hebben ingetrokken. Ik ben nog in afwachting van het formele bericht van de Arbiter dat schademelders akkoord zijn met de afhandeling van hun zaak door de TCMG.
Zijn er afspraken gemaakt met de TCMG over deze zaak/zaken? Hoe luiden die afspraken?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer dit gezin het advies van de Arbiter Bodembeweging opvolgt, namelijk om de zaak bij de arbiter in te trekken, welke gevolgen heeft dit dan voor de gang naar de bestuursrechter of civiel rechter?
Wanneer het gedupeerde gezin er voor kiest zijn schade af te laten handelen door de TCMG, dan staat tegen een besluit van de TCMG bezwaar open en vervolgens beroep bij de bestuursrechter. De betreffende gedupeerden kunnen er, in plaats van schadeafhandeling door de TCMG, ook voor kiezen een vordering tot schadevergoeding in te stellen bij de burgerlijk rechter.
Kunt u uitleggen hoe het bewijsvermoeden voor de afhandeling van «oude schades» wordt toegepast?
Het wettelijk bewijsvermoeden (artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek) wordt door zowel de Arbiter als de burgerlijk rechter toegepast. Met dit wettelijk vermoeden moet de gedupeerde stellen dat zich fysieke schade heeft voorgedaan aan een gebouw of werk binnen het effectgebied van het Groningenveld, die naar haar aard schade als gevolg van bodembeweging door gaswinning zou kunnen zijn. Daaruit ontstaat dan voor de Arbiter of de rechter het vermoeden dat de schade het gevolg is van de gaswinning. Het is dan aan de exploitant om dit vermoeden te ontzenuwen, door aannemelijk te maken dat bodembeweging door de aanleg of exploitatie van het mijnbouwwerk niet de oorzaak is van de schade. Slaagt de exploitant hierin, dan is het vervolgens aan de gedupeerde om alsnog het causale verband tussen de schade en bodembeweging door gaswinning te bewijzen (Kamerstuk 34 390, nr. 3).
Klopt het dat TCMG 10.000 euro biedt bij zaken met een lekkende mestkelder? Zo ja, waar baseert de TCMG zich op? Gaat het hier om een voorschot, aangezien de TCMG eind tweede kwartaal 2020 met een advies komt? Gaat het bij een tekort alsnog uitgekeerd worden?
Naar aanleiding van deze vragen heb ik navraag gedaan bij de TCMG. De TCMG heeft aangegeven dat van een dergelijke praktijk geen sprake is.
Hoe gaat u de mensen van «oude schadegevallen» compenseren die niet door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) geholpen zijn voor 1 juli 2018, zoals u beloofde op 31 januari 2018 en nu dus al weer twee jaar langer strijden voor rechtvaardigheid?2
In de periode tussen augustus 2012 en 31 maart 2017 zijn 79.288 schademeldingen gedaan. Deze schades zijn voor het grootste gedeelte afgehandeld. Aan de ruim 6.000 oude schademeldingen die voor 31 maart 2017 bij NAM zijn ingediend en niet voor 31 januari 2018 door NAM waren afgehandeld, heeft NAM vervolgens in de periode 5 maart 2018 tot 1 september 2018 een aanbod gedaan. Bewoners die het aanbod van NAM te laag vonden, konden naar de Arbiter. Samen met de commissaris van de Koning, de heer Paas, volg ik de afhandeling van de ruim 6.000 schademeldingen nauwgezet. Uit het door onderzoeksbureau AHA! uitgevoerde onderzoek op verzoek van de Tweede Kamer is gebleken dat een deel van deze gedupeerden niet in staat was de opgetreden schade met de door NAM betaalde vergoeding te herstellen. Zoals ik eerder heb gemeld in de brief van 17 december 2019 (Kamerstuk 33 529, nr. 706) is aan het deel van deze groep bewoners dat het aanbod van NAM heeft geaccepteerd en die met het door NAM betaalde bedrag de schade niet hebben kunnen laten herstellen, de mogelijkheid geboden dit aan te tonen teneinde het verschil door NAM vergoed te krijgen. Door de provincie Groningen is er tussen 6 januari 2020 en 1 maart 2020 daarom een regeling opengesteld. NAM, de commissaris van de Koning en ik beogen met deze regeling een rechtvaardige oplossing te bieden voor de door NAM afgehandelde oude schadegevallen.
Hoeveel zaken liggen er nu nog bij de Arbiter Bodembeweging?
Er zijn nog ongeveer 33 openstaande zaken bij de Arbiter Bodembeweging. De verwachting is dat, met uitzondering van de drie genoemde mestkelderzaken, de Arbiter voor 1 mei a.s. klaar zal zijn met de behandeling. In ongeveer 30 zaken zal er nog uitspraak worden gedaan.
In hoeveel zaken gaat er nog uitspraak gedaan worden?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven hoe het tijdspad van die zaken er uit ziet?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat er nog onafhankelijk onderzocht worden of gedupeerden tevreden zijn over de gang naar de Arbiter Bodembeweging, de uitspraak en de opvolging van de NAM? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
De Arbiter is ingesteld met als doel om een laagdrempelige, onafhankelijke, deskundige en buitengerechtelijke vorm van geschilbeslechting te bieden aan bewoners horende bij de zogenaamde oude schadegevallen. Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld, hebben de Arbiter en NAM laten weten dat de NAM in één zaak fundamentele bezwaren heeft geuit en geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de arbiter. NAM heeft overigens in dit geval met de schademelder een regeling getroffen die financieel aansluit bij het door de arbiter vastgestelde schadebedrag. De commissaris van de Koning en ik hebben gezamenlijk een oproep gedaan aan bewoners zich te melden bij de provincie wanneer zij zorgen hebben over de procedure bij de Arbiter. Daarmee hebben we gekozen voor een meer pragmatische aanpak. Er zal geen onafhankelijk onderzoek uitgevoerd worden naar de arbiterprocedure. Ongeveer 40 gedupeerden hebben zich gemeld bij de commissaris van de Koning. Iedere vraag of zorg wordt zorgvuldig bekeken. Indien nodig, wordt met NAM contact gezocht om tot een oplossing te komen. De inhoud van deze bemiddeling en het resultaat hangen uiteraard af van de specifieke problematiek in de zaak. Ook na de laatste uitspraken van de Arbiter en nadat de Arbiter is opgeheven, is het voor gedupeerden nog steeds mogelijk om zich te melden bij de provincie indien zij zorgen hebben over de procedure bij de Arbiter.
Hoeveel gedupeerden met arbiterzaken hebben zich gemeld bij u en de commissaris van de Koning? Wat is er in deze zaken precies gedaan?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u de vragen een voor een voor het AO Mijnbouw/Groningen van 18 maart 2020 beantwoorden?
De vragen hangen dermate met elkaar samen, dat ervoor gekozen is bepaalde vragen te clusteren ten behoeve van de leesbaarheid. Ik heb er hierbij voor gezorgd dat elke afzonderlijke vraag beantwoord is. De antwoorden op de gestelde vragen zullen zijn voor het eerstvolgende AO Mijnbouw/Groningen naar uw Kamer gestuurd worden.
De organisatie van de Nationaal Coördinator Groningen |
|
Mark Harbers (VVD), Agnes Mulder (CDA), Carla Dik-Faber (CU), Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel « Interne chaos bij NCG: «We verliezen de Groningers uit het oog»«?1
Ja.
Herkent u de signalen uit het artikel, waarin een situatie van onrust wordt geschetst binnen de organisatie van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG)?
De afgelopen maanden waren een hectische en ingrijpende periode voor de NCG-organisatie en haar medewerkers door de reorganisatie naar een uitvoeringsorganisatie. Dergelijke grote veranderingen zorgen altijd voor enige onrust binnen een organisatie. De ingezette veranderingen zijn echter noodzakelijk om de versterkingsopgave te verbeteren en versnellen. Het beeld dat er sprake zou zijn van chaos, zoals de kop boven het aangehaalde bericht suggereert, herken ik niet. De NCG heeft sinds het najaar van 2019 veel geïnvesteerd in het meenemen van oude en nieuwe medewerkers in de reorganisatie. Dit enerzijds door gesprekken met medewerkers te voeren en hen te begeleiden in het werken met nieuwe processen en systemen en anderzijds door goed overleg met een vertegenwoordiging van het personeel, het MedewerkersOverleg (MO). Het MO heeft het management van de NCG tijdens het reorganisatieproces op constructieve wijze geadviseerd en uiteindelijk op de organisatieveranderingen akkoord gegeven.
Deelt u de mening dat de onrust binnen de NCG geen negatieve invloed mag hebben op het aantal versterkte huizen, zoals afgesproken in motie-Sienot c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 711)? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze meningen deel ik. Juist in het belang van de inwoners van Groningen en de voortgang van de versterkingsoperatie is het besluit genomen om de schadeafhandeling en versterking volledig in publieke handen te nemen. In dit verband is ook het besluit genomen om het CVW op te heffen en de NCG om te vormen naar een uitvoeringsorganisatie die ook de taken uitvoert die voorheen bij het CVW waren belegd.
Deelt u de mening dat de Groninger op nummer één moet staan?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe waarborgt u dat het onderbrengen van het Centrum voor Veilig Wonen (CVW) in de organisatie van de NCG niet de versterkingsopgave belemmert?
De publieke uitvoering van de versterking is per 1 januari 2020 belegd bij de uitvoeringsorganisatie NCG en het CVW is opgehouden te bestaan. Er is dus geen sprake van «onderbrenging» van het CVW in de NCG-organisatie. Wel zijn ten behoeve van een zo soepel mogelijke transitie afspraken met het CVW gemaakt. Om de nieuwe taken te kunnen uitvoeren heeft NCG een groot aantal vacatures opengesteld waarop ook oud-CVW-medewerkers kunnen solliciteren. Het is voor de uitvoering van de versterkingsoperatie van belang dat hun kennis en ervaring wordt benut. Het feit dat een groot aantal voormalige CVW-medewerkers de overstap naar de NCG heeft willen maken beschouw ik dan ook als goed nieuws. De NCG werkt eraan om de organisatie die per 1 januari is ontstaan ook daadwerkelijk tot één samenhangende en effectief werkende organisatie te maken.
Deelt u de mening dat de medewerkers van de NCG en hun kennis en kunde van cruciaal belang zijn voor een geslaagd schadeherstel en een voortvarende versterkingsaanpak?
Ja. Het succes van een organisatie staat of valt met de mensen die er werken. De NCG staat voor een enorme opgave en heeft de ambitie om in het belang van de bewoners te presteren. Dat vraagt veel van de medewerkers. De NCG is vastbesloten om de organisatie zo snel mogelijk optimaal te laten functioneren en er is vertrouwen dat dit jaar de benodigde opnames, beoordelingen en versterkingen worden uitgevoerd, ten behoeve van een veilig en aardbevingsbestendig Groningen. Vergoeding van schade wordt uitgevoerd door de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade (TCMG) die binnenkort zal opgaan in het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). TCMG en NCG hebben onderling afspraken gemaakt over hoe wordt omgegaan met gevallen waarin schade en versterken samen komen.
Op welke wijze maakt u (samen met de NCG) het werk (blijvend) aantrekkelijk voor (toekomstige) werknemers?
In de opbouw van de nieuwe NCG-organisatie en het vervullen van de openstaande vacatures is merkbaar dat nieuwe medewerkers geïnteresseerd en gedreven zijn om mee te werken aan een veilig Groningen. De NCG is onderdeel van BZK en kan als rijksdienst de gebruikelijke faciliteiten en arbeidsvoorwaarden aanbieden. Het management van de NCG steekt veel energie in de opbouw van de nieuwe afdelingen en biedt ondersteuning aan bij bijeenkomsten gericht op de omslag naar één uitvoeringsorganisatie waarin de bewoner centraal staat onder andere door teamvorming en professionalisering.
Herkent u het hoge personeelsverloop bij de NCG (de helft van de medewerkers zou zijn vertrokken tussen 2015 en 2019)? Hoe wordt een goede dossieroverdracht gewaarborgd? Hoe zorgen u en de NCG voor een collectief geheugen?
De oorspronkelijke NCG-organisatie, opgericht in 2015, was naast de versterkingsoperatie gericht op schadevergoeding, leefbaarheid en economie. Schadevergoeding is inmiddels belegd bij de TCMG / IMG in oprichting, en leefbaarheid en economie worden opgepakt door het Nationaal Programma Groningen (NPG). De NCG is getransformeerd naar een publieke uitvoerder van de versterkingsoperatie. Hierdoor zijn functies binnen de organisatie veranderd of verdwenen, met als resultaat dat er ook medewerkers zijn vertrokken. Ook zijn er veel nieuwe functies bijgekomen, deels al ingevuld met nieuwe medewerkers die zijn aangetrokken, deels met tijdelijke, ingehuurde medewerkers. De NCG werkt ondertussen aan het opbouwen van de organisatie en het creëren van een duurzaam personeelsbestand. NCG werkt aan kennisbehoud en kennisdeling, niet alleen door het overnemen van informatie vanuit het CVW en NAM ook door de hechte samenwerking met alle organisaties die werken in het aardbevingsdossier.
Hoe draagt het kabinet bij aan zo min mogelijk koerswijzigingen binnen de interne organisatie van de NCG, zodat er rust ontstaat bij de medewerkers?
Het kabinet realiseert zich dat ten behoeve van een goede uitvoering van de versterking heldere kaders en een vaste koers nodig zijn. De kaders zijn met het publiek maken van de versterkingsoperatie gezet. De nieuwe NCG-organisatie is hierop ingericht. Beperkte organisatieaanpassingen kunnen gaandeweg de uitvoeringsoperatie nodig blijken. Hiervoor moet ook ruimte blijven. De directie van de NCG is blijvend in gesprek met haar medewerkers.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de NCG over de huidige gang van zaken, de integratie van het CVW en een succesvolle aanpak van versterking en schadeherstel?
Sinds 16 oktober 2019 ben ik als Minister van BZK politiek verantwoordelijk voor de versterkingsoperatie en per 1 januari jl. is ook de NCG als organisatie bij het Ministerie van BZK ondergebracht. Mijn departement heeft doorlopend intensief contact met de NCG, zowel over de aanpak en voortgang van de versterkingsoperatie, als over de opbouw en inrichting van de nieuwe organisatie. De uitvoering van schadevergoedingen is belegd bij de TCMG / IMG i.o.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Mijnbouw Groningen van 18 maart 2020?
Ja.
Het bericht Vanaf 1 januari 2020 alleen euro 6 vrachtauto’s welkom op de Maasvlakte |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel gepubliceerd door evofenedex «Vanaf 1 januari 2020 alleen euro 6 vrachtauto’s welkom op de Maasvlakte»?
Ja.
Klopt het dat de Maasvlakte een specifieke zone met een gesloten verklaring voor vrachtauto’s is en dat daar alleen Euro VI vrachtauto’s zonder ontheffing mogen rijden?
Ja, dat klopt. Het verkeersbesluit waarmee de zone werd ingesteld dateert uit 2012 en is van kracht geworden op 1 januari 2014. Deze Euro VI-zone maakt onderdeel uit van een pakket van maatregelen die het Rijk, gemeente Rotterdam en Havenbedrijf Rotterdam gezamenlijk hebben afgesproken bij het vaststellen van het bestemmingsplan Maasvlakte 2, zodat de luchtkwaliteit tenminste gelijk blijft. Alleen met dit pakket konden onder het bestemmingsplan Maasvlakte 2 bouwvergunningen worden afgegeven.
Welke ruimte heeft de gemeente of wegbeheerder om af te wijken van geharmoniseerde regels? Volgt in dit geval de gemeente Rotterdam hier de regels die de Tweede Kamer en Minister voor ogen hebben?
Gemeenten en overige wegbeheerders volgen in algemene zin de geharmoniseerde regels bij het inrichten van een milieuzone. De Euro VI zone op de Maasvlakte is echter een unieke situatie op basis van afspraken tussen Rijk, gemeenten en Havenbedrijf Rotterdam die al bestond ruim voordat de geharmoniseerde regels van kracht werden. Het toegangsregime op de Maasvlakte was ook tijdens de periode van het convenant vrachtverkeer1 (2006 – 2019) afwijkend van het geharmoniseerde toegangsregime van de milieuzones voor vrachtverkeer in binnensteden. Feitelijk is er met de invoering van de landelijke regelgeving op 1 januari 2020 niets veranderd in die bijzondere positie van de Maasvlakte.
De Euro VI-zone op de Maasvlakte heeft sinds de introductie een strenger toegangsregime dan de milieuzones vrachtverkeer in de binnensteden (Euro IV). Met de harmonisatie van de milieuzones is afgesproken dat de milieuzones voor vrachtverkeer in de binnensteden per 1 januari 2022 wordt aangescherpt van Euro IV naar Euro VI. Aan de bijzondere en afwijkende situatie van de Euro VI zone op de Maasvlakte, die overigens goed bekend is bij het vervoerend en verladend bedrijfsleven, zal dus per 1 januari 2022 een definitief einde komen. De gemeente Rotterdam is verzocht om vanaf dat moment ook de bebording in overeenstemming te brengen met het geharmoniseerde systeem.
Klopt het dat deze zone al sinds 2012 zo ingericht is? Hoeveel winst ter bevordering van schone lucht levert deze milieuzone op?
Het verkeersbesluit dat ten grondslag ligt aan de Euro VI-zone is sinds mei 2012 onherroepelijk en operationeel sinds 2014. Het maatregelpakket, samen me de autonome verbetering van de luchtkwaliteit, heeft ertoe geleid dat bij de actualisatie van het bestemmingsplan in 2018 is gebleken dat de verdere ontwikkeling van de Tweede Maasvlakte niet leidt tot extra overschrijdingen van de wettelijke normen voor luchtkwaliteit. Uit monitoringscijfers van gemeente Rotterdam blijkt dat bijna 100% van de vrachtauto’s naar de Maasvlakte inmiddels een Euro VI vrachtauto is.
Waarom valt deze zone niet onder de landelijke regelgeving die sinds 1 januari 2020 van kracht is om alle milieuzones te harmoniseren? Als deze zone wel onder de nieuwe regels valt, bent u dan van plan in te grijpen op de Maasvlakte? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 3.
Het loket “Oude schades” van provincie Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is de stand van zaken rondom het loket «Oude schades» in Groningen?
Bewoners konden tussen 6 januari 2020 en 1 maart 2020 een verzoek indienen bij de provincie Groningen als:
zij hun schade gemeld hebben vóór 31 maart 2017;
zij behoren tot de ruim 5.000 bewoners die het aanbod van NAM in het kader van de resterende 6.199 openstaande schademeldingen hebben geaccepteerd zonder tussenkomst van de Arbiter Bodembeweging of burgerlijk rechter;
zij kunnen aantonen dat zij de schade niet (volledig) heeft kunnen laten herstellen van het door NAM betaalde bedrag.
De ruim 1.000 bewoners die het aanbod van NAM niet hebben geaccepteerd, konden naar de Arbiter Bodembeweging. De doelgroep van de regeling is gebaseerd op de uitkomsten van het onderzoek van AHA! dat is uitgevoerd in opdracht van de Tweede Kamer. De regeling is opgezet om bewoners tegemoet te komen die aangeven dat het NAM-aanbod te laag was om de schade te herstellen. Bewoners die niet onderdeel van de steekproef waren maar wel onder de doelgroep van de regeling vallen, konden ook een verzoek indienen. Er zijn in totaal 193 verzoeken ingediend door een deel van de bewoners aan wie NAM in 2018 het eerdergenoemde aanbod heeft gedaan.
Hoeveel mensen hebben zich gemeld? Welk percentage is dit van de mensen met oude schades?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel meldingen daarvan zijn beoordeeld?
Van de 193 verzoeken zijn er reeds 181 verzoeken bekeken (d.d. 11 maart 2020). Hiervan blijken er 80 tot de doelgroep van de regeling te behoren. Deze verzoeken zullen conform de voorwaarden worden toegekend. Tot nu zijn er 23 zaken definitief toegekend met een gemiddelde toekenning € 4.369,41. 101 verzoeken van de 181 vallen buiten de doelgroep en zijn of worden dus afgewezen. Hiervan kwamen 81 verzoeken niet in aanmerking voor een inhoudelijke beoordeling omdat zij geen deel uitmaken van de resterende 6.199 gevallen waarin NAM in de periode 5 maart 2018 tot 1 september 2018 een aanbod heeft gedaan. 20 van de 101 verzoeken worden afgewezen omdat de betreffende bewoners het aanbod van NAM hebben afgewezen en zij zich aangemeld hebben voor een arbiterprocedure. 12 verzoeken worden momenteel nog bekeken.
Hoeveel meldingen zijn afgewezen en waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel meldingen zijn toegewezen? Om welke bedragen gaat het?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt bepaald op welk bedrag gedupeerden recht hebben?
De provincie Groningen beoordeelt of de verzoeken binnen de doelgroep van de regeling vallen en volledig zijn. Voldoet het verzoek niet aan de voorwaarden, dan neemt een medewerker van de provincie contact op met de bewoner voor aanvullende informatie. Vervolgens worden alle verzoeken tezamen met de aangeleverde informatie ter beoordeling doorgestuurd aan NAM. Bij de verzoeken wordt een vergelijking gemaakt tussen de door bewoner aangeleverde factuur of offerte en de calculatie behorend bij het aanbod dat NAM in de periode van 5 maart 2018 tot 1 september 2018 heeft gedaan.
Indien de factuur of offerte aansluit bij de werkzaamheden waarop de calculatie is gebaseerd, wordt het verschil vastgesteld en door NAM betaald;
Indien de factuur of offerte werkzaamheden bevat voor maar een deel van de schade of meer dan de schade, dan wordt er een eerlijk vergelijk gemaakt en het verschil door NAM wordt vergoed. Indien er andere verschillen zijn tussen de factuur of offerte en het aanbod van NAM, volgt maatwerk.
Er vindt regelmatig overleg plaats tussen de provincie en NAM over de verzoeken. Aangezien het een aanvullende vergoeding betreft van de zijde van NAM, doet NAM de eerste beoordeling bij alle verzoeken en speelt de provincie geen rol in deze inhoudelijke beoordeling. Bij afwijzing op inhoudelijke gronden van de verzoeken die binnen de doelgroep van de regeling vallen, was vooraf ingeregeld dat een onafhankelijke kostenexpert om een definitief oordeel kan worden gevraagd. Echter, dit is tot dusver niet nodig gebleken. De provincie informeert de bewoners over de uitkomsten van de beoordeling om ervoor te zorgen dat de bewoners niet tegenover NAM staan. Bewoners kunnen bij vragen altijd bij de provincie terecht.
Wordt afgeweken van de bedragen genoemd in de offertes die gedupeerden overleggen?
Zie antwoord vraag 6.
Waar kunnen bewoners terecht die het oneens zijn met een afwijzing?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel gedupeerden hebben zich gemeld die eerder ook een zaak bij de arbiter hebben aangemeld? Hoe zijn deze aanvragen beoordeeld?
Zie antwoord vraag 3.
Welke rol speelt de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)? Welke invloed oefent zij nog uit?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid dit loket langer open te houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De regeling is, zoals voorafgaand aangekondigd, gesloten op 1 maart. De provincie heeft de communicatie over deze regeling serieus aangepakt. Daarin is zij actief bijgestaan door gemeenten en maatschappelijke organisaties. Er zijn door de provincie meerdere advertenties geplaatst in het Dagblad van het Noorden en in huis-aan-huiskranten: voor aanvang van de regeling in december, in de eerste week van januari, begin en half februari (twee weken voor sluiting). De Groninger Bodembeweging en het Gasberaad hebben de regeling in hun nieuwsbrieven en op hun website onder de aandacht gebracht. Dit geldt ook voor Stut en Steun en de aardbevingsgemeenten. De pagina over de regeling op de provinciewebsite is ongeveer 2000 keer bezocht. De provincie kreeg dagelijks telefoontjes over de regeling en ondersteunde bewoners bij hun verzoek. De voor 1 maart onvolledig ingediende verzoeken zullen ook na 1 maart nog door NAM in behandeling worden genomen en daarmee kan – ook na de sluitingsdatum van de regeling – nog aanvullende informatie worden ingestuurd, mocht de provincie daar om verzoeken. Daarom heeft de provincie mij laten weten geen reden te zien de regeling langer op te houden. Ik deel deze opvatting.
Wat is uw reactie op de ervaring van de heer Westerdiep, die aangeeft dat de NAM zegt dat de ingediende offerte te hoog is en dat die wel wat lager kan?
Ik ga niet in op individuele gevallen. Ik kan melden dat de provincie nauw contact heeft met NAM over alle verzoeken, waaronder deze twee gevallen.
Wat is uw reactie op de ervaring van de heer Spiekman, waarbij de arbiter in het verleden wel alles heeft bestempeld als aardbevingsschade, maar nooit uitspraak heeft gedaan over de hoogte van het schadebedrag en waarvan de NAM nu zegt dat dat de reden is om de aanvraag af te wijzen?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat de NAM opnieuw vertraagt en frustreert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geregeld contact met NAM over de verzoeken. Ik zie geen signalen dat NAM de beoordeling vertraagt of zich niet coulant opstelt. In de afhandeling is ook sprake geweest van meldingen in een grijs gebied; die niet stroken met de letter van de regeling, maar wel passen in de geest door uiteenlopende omstandigheden. Voor sluiting van de regeling is overleg geweest tussen NAM, de Commissaris van Koning de heer Paas en mij over deze meldingen, waarin besloten is dat een meer ruimhartige koers het meest recht doet aan de situatie. De commissaris van de Koning en ik zijn tevreden over deze regeling omdat hiermee aan bewoners die het aanbod van NAM in het kader van de resterende 6.199 openstaande schademeldingen hebben geaccepteerd, de mogelijkheid is geboden aan te tonen dat zij met het door NAM betaalde bedrag de schade niet hebben kunnen laten herstellen.
Bent u tevreden met de werking van dit loket? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u de vragen een voor een beantwoorden?
De vragen hangen dermate met elkaar samen, dat ervoor gekozen is bepaalde vragen te clusteren ten behoeve van de leesbaarheid. Ik heb er hierbij voor gezorgd dat elke afzonderlijke vraag beantwoord is. De antwoorden op de gestelde vragen zijn voor het AO Mijnbouw/Groningen naar uw Kamer gestuurd.
Kunt u de vragen beantwoorden voor het eerstvolgende AO Mijnbouw/Groningen op 18 maart 2020?
Zie antwoord vraag 16.
Het bericht dat garnalenvissers ongehinderd konden vissen in beschermde natuurgebieden en dat de overheid niets deed. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat garnalenvissers in de Waddenzee en de Noordzeekustzone vele uren meer hebben gevist in beschermde natuurgebieden dan toegestaan is?1
Er is niet te veel gevist in deze beide gebieden, maar wel in enkele andere gebieden. Ik heb dat ik mijn bijbehorende brief aan de Kamer in meer detail uiteengezet.
Waarom heeft u niet meteen ingegrepen en boetes uitgedeeld?
De monitoring van de visuren-registratie vanuit de NVWA bleek onvoldoende accuraat, mede als gevolg van specifieke omissies in de gebruikte software. De monitoringsresultaten waren daarmee niet voldoende robuust. Het reeds ingezette traject van formeel waarschuwen in de opmaat naar daadwerkelijk handhaven is daarom stopgezet. Vanuit mijn ministerie is de monitoring van de visuren nu langjarig bij Wageningen Marine Research (hierna: WMR) belegd. WMR heeft veel ervaring met het cijfermatig monitoren van diverse visserijen. Zij werkt daarin nauw samen met Wageningen Economic Research, tevens een zeer betrouwbare en specialistische partij op dit domein.
Bij een overschrijding van het aantal toegestane visuren wordt nu, dus ingaande vanaf 1 januari 2020, handhavend opgetreden. Daarbij wordt wel een gekwantificeerde marge gehanteerd omdat de cijfers nog niet real-time opgeleverd kunnen worden en er vanuit mijn ministerie oog is voor de fluctuaties in de jaarlijkse visserijen. Die marge is reeds in maart 2019 per formele brief aan de vissers gemeld.
Vindt u nog steeds dat de sector in staat is zichzelf te controleren? Zo ja, hoe hebben deze grootschalige en structurele overtredingen dan jarenlang plaats kunnen vinden?
De handhaving was, is en blijft te allen tijde een publieke zaak. Deze handhaving vindt plaats met fysieke controles door de NVWA en de LNV Waddenunit. Die fysieke controles worden gevoed door en ondersteund met diverse technische volg- en registratiesystemen. De beoogde private controle is hierop altijd slechts aanvullend en ondersteunend.
In de toekomst zal de monitoring van de visuren plaatsvinden door de vernieuwde (NEN-gecertificeerde) black box-systemen. Daarmee wordt ook de monitoring van de visuren vanuit de koepelorganisaties zelf mogelijk: zij kunnen daarmee een signalerende rol vervullen voor de betrokken vissers en tijdig schakelen bij een dreigende overschrijding van het aantal toegestane visuren.
Hoeveel fte heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) beschikbaar voor controle van de garnalenvissers?
De NVWA voert inspecties uit op vis-gerelateerde onderwerpen zoals afgesproken en vastgelegd in haar jaarplan. De volgende onderwerpen bestrijken het gehele toezichtpakket op de zeevisserij, daar is de garnalenvisserij een onderdeel van. Voor wat betreft de garnalenvisserij gaat het o.a. om de navolgende inspecties:
Voor het fysiek uitoefenen van het toezicht op zee heeft de NVWA 9 FTE beschikbaar en voor het specifieke toezicht op het naleven van de regulering vanuit de Wet natuurbescherming op zee, 2 FTE.
Deelt u de conclusie dat het toezicht door de NVWA tekortschiet? Zo nee, waarom niet?
Binnen de gegeven mogelijkheden wordt het toezicht efficiënt uitgevoerd met behulp van de traditionele controlemethoden, met name met toepassing van VMS en de inzet van varend en vliegend materieel.
Deelt u de conclusie dat de garnalenvisserij jarenlang in de praktijk ongereguleerd en ongecontroleerd heeft kunnen plaatsvinden en dat dit ten koste is gegaan van de natuur?
De regulering van de garnalenvisserij vindt al jarenlang plaats via vergunningen op grond van de natuurbeschermingswet- en regelgeving. Deze visserij is gebonden aan strikte kaders. Ook wordt op deze visserij structureel toezicht uitgeoefend. In geval van een bewijsbare overtreding heeft dit in bepaalde gevallen tot bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving geleid. In mijn beantwoording van vraag 8 ga ik hier nader op in.
Waarom is dit in uw ogen niet voldoende reden om de beschermde natuurgebieden per direct af te sluiten voor de visserij, zodat de natuur de kans krijgt te herstellen?
Ik ben van mening dat er geen reden is om gehele of delen van de betrokken Natura 2000-gebieden per direct af te sluiten voor de visserij ten behoeve van herstel van de natuur. De ecologische noodzaak daartoe ontbreekt vanuit de huidige stand van objectieve wetenschappelijke kennis over de effecten van deze visserij op de beschermde Natura 2000-waarden.
Ik leg in mijn begeleidende brief uit waarom direct ingrijpen op die overschrijdingen destijds niet redelijk was. Ook heb ik daarin uiteengezet waarom ik met de huidige kennis en het verloop van de visserij vanaf 2019 voor nu geen aanleiding zie alsnog in te grijpen. Ik blijf, vanuit het voorzorgsbeginsel, alert op de ontwikkelingen in die gebieden.
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat er wel adequaat gecontroleerd en gehandhaafd gaat worden?
In relatie tot de visuren is er een langjarige monitoringsovereenkomst met WMR gesloten. Op basis van deze informatie vindt nu publiekrechtelijke controle op de visuren plaats.
Bij het verder optimaliseren van de handhaving speelt in meer algemene zin de ontwikkeling van een goed functionerende, NEN-gecertificeerde black box een belangrijke rol. Diverse aspecten (zoals het al dan niet vissen in gesloten gebieden, de monitoring van de gerealiseerde visuren en op termijn ook het gebruikte motorvermogen) zullen daarmee worden gemonitord. De controleerbaarheid en handhaafbaarheid van de voorschriften zal daarmee worden versterkt.
Klopt het dat u al een tijdje op de hoogte was maar de Kamer niet heeft geïnformeerd? Zo ja, waarom heeft u dit nagelaten?
Mede in referentie naar mijn beantwoording van vraag 2: er werd veel waarde gehecht aan een zo deugdelijk mogelijk onderzoek naar de exact opgetreden omissies in de monitoring van de visuren. Op die actie heeft mijn ministerie zich, tezamen met de NVWA, intensief gericht.
Het nauwkeurig vaststellen van de omissies in de monitoring van de visuren is complexe technische materie waarbij diverse databronnen met elkaar gecombineerd moeten worden. Aan WMR en de NVWA is gevraagd gezamenlijk aan dat onderzoek te werken.
De constatering van de opgetreden omissies is gedaan in het voorjaar van 2019. Daaropvolgend is met WMR besproken welke inzet van haar op dit punt noodzakelijk is. De NVWA bleek vanwege privacyaspecten de voor WMR vereiste data niet rechtstreeks aan WMR te kunnen opleveren. Daarmee was WMR afhankelijk van de meer indirecte datastromen vanuit de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Met de doorlevering van die data was enige tijd gemoeid, mede omdat de data via RVO.nl met enige vertraging vrijgegeven worden. Daarnaast moest er vanuit mijn ministerie een inkooptraject doorlopen worden om met WMR een langjarig contract aan te gaan. Het contract is in het late najaar van 2019 gesloten.
Met de onderhavige beantwoording van uw vragen alsmede met de bij deze beantwoording behorende brief geef ik u in detail meer inzicht in dit proces en met name ook de uitkomsten en het verdere vervolg daarvan.
Kunt u de achterliggende rapporten waaraan gerefereerd wordt – te weten het interne auditrapport van de NVWA, een rapport van een externe adviseur ingehuurd door uw ministerie, de vergunning voor de Nederlandse garnalenvisserij en het wetenschappelijke rapport van de Universiteit Wageningen – alsnog met de Kamer delen?
De betreffende rapportages zijn als bijlagen bij deze beantwoording gevoegd2. De vergunningen voor de Nederlandse garnalenvisserij zijn te vinden op: https://puc.overheid.nl/natuurvergunningen/
Deelt u de mening dat het afsluiten van beschermde natuurgebieden voor de visserij niet alleen goed is voor de natuur, maar ook het toezicht makkelijker maakt en bent u bereid een dergelijke maatregel te overwegen?
De garnalenvisserij in deze gebieden is reeds op grond van de Wet natuurbescherming via een vergunning gereguleerd. De basis voor een sluiting is altijd en alleen de ecologische noodzaak. Met het huidige samenstel van vergunningverlening op grond van de Wet natuurbescherming en de huidige afsluiting van delen van Natura 2000-gebieden voor deze vorm van visserij, is de natuurbescherming geborgd. Er is met de huidige stand van wetenschappelijke kennis (o.a. vanuit WMR) geen ecologische noodzaak om aanvullend nog meer specifieke gebieden voor deze visserij te sluiten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het plenaire debat over het Noordzeeakkoord?
Helaas is dit niet mogelijk gebleken.