De verergering van de situatie in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de grote onvrede in tal van dorpen over het volstrekte gebrek aan vooruitgang met de versterking van gebouwen?
Dat de vooruitgang van de versterking door de bewoners op de voet wordt gevolgd, kan ik goed begrijpen. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) rapporteert via het dashboard over de voortgang van de versterkingsoperatie. Op de website van NCG zijn de cijfers tot en met 31 juli 2020 te zien. Er is met name bij opnames een achterstand opgelopen. NCG doet er alles aan om die in te halen en de bestuurlijk afgesproken doelstellingen te behalen.
Beseft u zich dat mensen die een inspectie hebben gehad gedurende een of meerdere dagen veelal zes à acht man of vrouw over de vloer kregen die het hele huis omkeerden, gaten in muren boorden, 3D-scans maakten etc? Snapt u dat dit een behoorlijke impact heeft gehad?
Ik onderken dat een opname een ingrijpende gebeurtenis kan zijn. Gebruikelijker is dat twee tot drie mensen een opname uitvoeren. Het kan echter voorkomen dat er ontgraven moet worden ten behoeve van funderingen en het maken van 3D-scans waardoor er meer personen aanwezig zijn.
De bewonersbegeleider bespreekt de activiteiten met de bewoner op basis van het conceptopnameplan. Sinds de ingang van de coronamaatregelen is het aantal mensen die een opname uitvoeren gemaximeerd tot twee personen.
Waarom hebben mensen nog steeds geen inzicht in de rapportages die daarover zijn gemaakt? Hebt u ook voorbeelden gehoord van mensen waar deze inspecties al ruim twee jaar geleden plaatsvonden en nog altijd op een rapport wachten? Hoe is dit mogelijk?
Tijdens het Algemeen Overleg van 21 maart 2019 is als toezegging genoteerd dat de Minister van EZK in overleg zal gaan met de NCG over wanneer de inspectierapporten kunnen worden gedeeld.
Op 21 mei 2019 heeft de Minister van EZK per brief geïnformeerd over de uitvoering van de toezegging en de motie van lid Nijboer ((Kamerstuk 32 849, nr. 169) waarin is verzocht ervoor te zorgen dat iedereen van wie het huis is geïnspecteerd de beoordeling van de inspectie ter inzage kan krijgen. In de brief is het volgende opgenomen: «Als bewoners een opname hebben gehad hebben zij het recht om de resultaten daarvan te krijgen. Bewoners kunnen dus een rapport opvragen bij NCG. Zij kunnen zich met een verzoek hiertoe wenden tot het versterkingspunt in de buurt.» (Kamerstuk 33 529, nr. 612). Bewoners kunnen inzicht krijgen in inspectierapporten mits hier een aanvraag voor is gedaan. Inspectierapporten beschrijven de bouwkundige aspecten van een pand. Aan de hand hiervan berekent een ingenieursbureau de aardbevingsbestendigheid en eventueel te nemen maatregelen. Een inspectierapporten mondt uit in het versterkingsadvies (VA). Een opname an sich geeft geen inzicht in de veiligheid van een gebouw. Inspectierapporten worden om die reden niet actief met bewoners gedeeld.
Er kunnen twee redenen zijn waarom mensen na de opname nog geen versterkingsadvies hebben ontvangen. Op advies van de Mijnraad en het SODM worden gebouwen met het hoogste risicoprofiel het eerst aangepakt. Een adres met een laag risicoprofiel kan opgenomen zijn maar de beoordelingen worden eerst ingezet op de adressen met het hoogste risicoprofiel. De gemeente bepaalt deze volgorde in het lokale plan van aanpak. Bewoners kunnen bij de hun toegewezen bewonersbegeleider van NCG of gebiedsregisseur van de eigen gemeente informeren of en wanneer hun adres is opgenomen in de gemeentelijke plannen van aanpak. Daarnaast hebben de ingenieursbureaus te maken gehad met een tekort aan mensen met een technische achtergrond waardoor er een beperkte capaciteit was om panden te beoordelen. De beoordelingscapaciteit is dit jaar verhoogd naar 4.000 beoordelingen.
Beseft u zich dat zonder inspectierapport het vaak onmogelijk is huizen verder te verbeteren en versterken, terwijl deze er zienderogen op achteruit gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich uw toezegging in 2019 dat iedereen die een inspectie heeft gehad, inzage krijgt in het rapport (voor zover het er is)? Hoe is het mogelijk uit gesprekken met verschillende mensen in Woltersum blijkt dat die nog altijd niet over het rapport beschikken? Waarom bent u de toezegging die u deed in het algemeen overleg niet nagekomen? Bent u bereid dit onmiddellijk alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer krijgen de mensen aan de Kollerijweg eindelijk hun versterkingsadvies? Wanneer krijgen de andere Woltersumers hun inspectierapporten en/of adviezen?
De versterkingsadviezen voor Kollerijweg 8 en 10 zijn ontvangen en worden de laatste week van augustus met de eigenaren besproken. De versterkingsadviezen voor Kollerijweg 4 en 6 zijn door de NCG ontvangen en zijn op 17 augustus jl. besproken met de eigenaren. NCG heeft de overige 16 bewoners uit Woltersum die de toezegging hebben gekregen dat ze voor de zomer 2020 een versterkingsadvies zouden ontvangen inmiddels per brief geïnformeerd over wanneer de NCG het versterkingsadvies van hun adres verwacht. Andere woningen in Woltersum zitten in verschillende fasen van het versterkingsproces.
Bent u ervan op de hoogte dat in Ten Post vertraging is opgetreden bij het project, waarin 27 huiseigenaren sloop en nieuwbouw plegen mede vanwege allerhande bureaucratisch gesteggel, zoals het terugkomen op afspraken dat het zogenaamde A deel van de vergoeding ook voor het B deel mag worden gebruikt, maar ook bijvoorbeeld dat heel gedetailleerd wordt geoordeeld over de kosten van nieuwe keukens, badkamers etc? Waarom zijn mensen gegeven de schade niet vrij in de keuzes om hun nieuwe huizen te bouwen? Waarom is het zo lastig als mensen bijvoorbeeld een duurdere keuken en minder dure badkamer willen of vice versa?
Bij één project (29 eigenaren) in Ten Post wordt enige vertraging voorzien. De geselecteerde aannemer heeft een voorlopig ontwerp gemaakt. Bij dit voorlopig ontwerp hoort een begroting die – voordat verder gegaan kan worden – goedgekeurd moet worden door NCG. NCG heeft inmiddels de begroting van de aannemer ontvangen en beoordeelt deze op dit moment. Als gevolg hiervan kan de aannemer na de bouwvakvakantie met de eigenaren in gesprek over het voorlopig ontwerp.
De kostenopzet van een advies bestaat uit een A- en B-deel. Het A-deel bestaat uit twee delen: het hoofdgebouw en bijgebouwen (aanbouw, dakkapellen e.d. die door de eigenaar zijn gemaakt). Het B-deel beslaat de afwerkingen van wanden en vloeren, keuken- en badkamerinrichting, et cetera. In principe zijn de budgetten bedoeld voor de specifiek maatregelen waarvoor ze gecalculeerd zijn. Er kan in bepaalde situaties budget overgeheveld worden. Bijvoorbeeld als een bewoner drie slaapkamers heeft, maar ervoor kiest om in de nieuwe woning twee slaapkamers te nemen. Dan kan het geld voor de afwerking van de slaapkamer gebruikt worden voor bijvoorbeeld een dakkapel of duurdere afwerking in de badkamer.
Bent u ermee bekend dat veel huizen en boerderijen in het zogenaamde buitengebied, zoals bijvoorbeeld aan de Washuisterweg in Ten Boer, veel schade hebben en mensen zich zorgen maken maar beleidsmatig tussen wal en schip geraken?
Ik ben hier niet mee bekend. Navraag bij het IMG leert dat alle aanvragen voor schadevergoeding door het IMG in behandeling worden genomen, ongeacht de ligging binnen het effectgebied. Het IMG hanteert binnen het effectgebied het bewijsvermoeden op basis van het advies van het Panel van Deskundigen. De huizen in Ten Boer zijn gelegen in het effectgebied. Op de website van het IMG is meer informatie en een kaart aangaande dit effectgebied te vinden.
In hoeverre worden funderingen en de grondgesteldheid nu betrokken bij de versterkingsadviezen?
Funderingen en grondgesteldheid worden voor zover relevant voor seismisch gedrag van het object altijd meegenomen in de versterkingsadviezen. Volgens de NPR moeten de funderingen beoordeeld worden met lokale grondgegevens. Funderings- en/of grondonderzoek wordt uitgevoerd wanneer tijdens de bureaustudie in het opnameproces wordt geconstateerd dat voor de beoordeling noodzakelijke informatie over grond- en/of funderingsopbouw ontbreekt en niet via andere bronnen beschikbaar is.
Bent u bereid om met de gemeente ervoor te zorgen dat er fatsoenlijk funderings- en grondonderzoek plaatsvindt op basis waarvan individuele toekomstplannen voor de huizen en boerderijen kunnen worden gemaakt en deze publiek te financieren?
Er wordt door kennisinstituten als TNO en door de betrokken ingenieursbureaus in opdracht van mijn ministerie en uitvoeringsorganisatie NCG veel aandacht besteed aan gedegen funderings- en grondonderzoek. Bij huizen en boerderijen wordt bij de uitgebreide opnames gedegen funderingsonderzoek uitgevoerd, inclusief destructief onderzoek (onderzoek in bestaande fundering), met daarbij behorende uitgebreide technische rapportages die door de NCG worden gereviewed. Waar technisch mogelijk wordt lichter validatie-onderzoek uitgevoerd.
Begrijpt u dat de vertragingen die telkens optreden funest kunnen zijn voor het draagvlak om eindelijk veilige huizen te krijgen en dat mensen er ook mentaal steeds meer onder lijden? Wat gaat u daaraan doen? Hoe gaat u voorkomen dat spanningen binnen dorpsgemeenschappen oplopen?
Ik begrijp goed dat bewoners willen weten waar zij aan toe zijn. Dit inzicht willen we bewoners zo snel mogelijk bieden. Dat is de reden dat in het bestuurlijk overleg van 23 januari jl. het Versnellingspakket is overeengekomen. In het Versnellingspakket staat onder meer een aantal maatregelen waarmee de versterkingsopgave wordt versneld zoals bijvoorbeeld de praktijkvariant, de typologieaanpak en de bouwimpuls (Zie Kamerstuk 33 529, nr. 718). Naast de versnelling worden bewoners door deze maatregelen centraal gesteld in de versterkingsopgave door ze beter te betrekken.
Beseft u dat het desastreus is als mensen met steun van de gemeente en de Nationaal Coördinator Groningen allerhande toekomstplannen ontwikkelen als daar vervolgens weer op wordt teruggekomen, of zaken op losse schroeven komen te staan, zoals in Woltersum? Wat gaat u doen om dorpen en mensen niet helemaal in de prut te laten wegzakken?
Zie antwoord vraag 11.
Waarom was het met de aanpak van het coronavirus wel mogelijk om in een vloek en een zucht tientallen miljarden beschikbaar te stellen en op te treden en is het in Groningen acht jaar na Huizinge nog zo’n onvoorstelbare puinhoop?
Zoals vermeld in de beantwoording van de vragen van het schriftelijk overleg van 15 april (Kamerstuk 33 529, nr. 745) heeft het kabinet de afgelopen jaren grote stappen gezet om de veiligheid in Groningen te verbeteren en het geschade vertrouwen van de inwoners in de overheid te herstellen. De winning uit het Groningenveld wordt zo snel als mogelijk volledig beëindigd en met de versterkingsoperatie, het Versnellingspakket en het wetsvoorstel Versterken wordt de bouwkundige veiligheid van huizen in het gebied zo snel als mogelijk op norm gebracht waarbij alles wat nodig is voor de veiligheid integraal wordt vergoed. Daarnaast zijn aanvullende middelen beschikbaar gesteld voor bijvoorbeeld het NPG en specifieke projecten zoals 1588, het scholenprogramma, het erfgoedprogramma en het zorgprogramma. Ook zijn recentelijk extra middelen voor Opwierde beschikbaar gesteld.
Flinke methaanlekken op de Noordzee |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Extensive gas leaks in the North Sea: Abandoned wells» van 30 juli 2020?1
Ja, ik ken de berichtgeving. Het wetenschappelijk artikel2 is door Böttner et al. gepubliceerd onder de titel «Greenhouse gas emissions from marine decommissioned hydrocarbon wells: leakage detection, monitoring and mitigation strategies».
Wat is uw oordeel over de zeer zorgelijke bevinding uit deze wetenschappelijke publicatie dat er rond verlaten olie- en gasputten in de Noordzee aanzienlijke hoeveelheden van het krachtige broeikasgas methaan ongecontroleerd in het water ontsnappen en dat deze lekken verantwoordelijk zijn voor het dominante deel van het totale methaanbudget van de Noordzee?
De wetenschappelijke publicatie van de Duitse onderzoeksgroep is een vervolg op eerdere publicaties uit 2015 en 2017. In mijn brief3 van 12 oktober 2018 heb ik de Kamervragen beantwoord over het eerdere onderzoek. Net als uit de publicaties uit 2015 en 2017 bleek, is het volgens de recente publicatie mogelijk dat putten die door ondiep gas zijn geboord methaanemissies kunnen veroorzaken als gevolg van de doorboring.
Naar aanleiding van de publicatie uit 2017 heeft TNO, in opdracht van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), onderzoek gedaan naar methaanemissies in het Nederlandse deel van de Noordzee. De recente onderzoeksresultaten4 van TNO geven daarbij aan dat de mogelijk door mijnbouw veroorzaakte methaanemissies rond verlaten olie- en gasputten in de Noordzee, zoals dit is beschreven in het Duitse onderzoek uit 2017, onvoldoende onderbouwd zijn en mogelijk te hoog zijn ingeschat. Het onderzoek van Böttner gaat er bijvoorbeeld van uit dat nagenoeg alle emissies rond een put door menselijke activiteit (antropogeen) veroorzaakt zijn. Het is echter niet zeker dat methaanemissies in de buurt van een put ook daadwerkelijk veroorzaakt worden door die put. Het is namelijk bekend dat er boven ondiepe gasvoorkomens vele natuurlijke bronnen van methaanemissies kunnen zijn.
TNO heeft, mede hierom, aangegeven dat een vervolgonderzoek wenselijk is. SodM heeft, als toezichthouder op de olie- en gaswinning in de Noordzee, TNO inmiddels opdracht gegeven nader uit te zoeken welk aandeel van emissies bij en rond putten antropogeen is en welk aandeel natuurlijk. De uitkomsten hiervan zijn nodig om te bepalen hoe groot de omvang van antropogene emissies is en welke maatregelen genomen kunnen worden. TNO zal in het vervolgonderzoek de recente publicatie2 van Böttner et al. betrekken.
In hoeverre wordt er in de huidige rapportages en onderzoeken naar gaslekken uit verlaten putten gezocht naar en verslag gedaan van hoge methaanuitstoot in de nabij omgeving van deze putten? Zo ja, wat is dan de percentuele verhouding tussen beide vormen (uit de put/nabij de put) van methaanuitstoot? Zo nee, waarom niet?
Het fenomeen dat het boren van een put door een ondiepe gashoudende laag tot extra methaanemissies leidt, is in het Nederlandse deel van de Noordzee nog niet waargenomen. In 2016/2017 is er onderzoek gedaan bij 185 van de 1.312 buitengebruikgestelde putten op land. Uit het ECN onderzoeksrapport «Methaanemissies van verlaten putten op land»5 blijkt dat er daarbij geen antropogene emissies zijn geconstateerd. Omdat putten op land en op zee op dezelfde wijze worden afgesloten, gaf dit onderzoek geen directe aanleiding om het onderzoek uit te breiden naar offshore putten.
Het percentage methaanuitstoot door en nabij een put die offshore door ondiep gas is geboord, is één van de onderzoeksvragen van het vervolgonderzoek door TNO. Het percentage is (nog) niet bekend en zal door TNO nader onderzocht worden. Daarbij is van belang om in het geval van emissie «nabij de put»de natuurlijke dan wel antropogene oorzaak vast te stellen.
Vindt u, nu deze studie aantoont dat methaanlekken toenemen in de buurt van boorgaten omdat de verstoring van het sediment er aan bijdraagt dat methaan uit ondiepe gaszakken langs of in de buurt van het boorgat ontsnappen, dat er door de toezichthouder en uzelf kritischer moet worden gekeken naar het afgeven van vergunnen, zowel voor exploratie als exploitatie?
Het is bekend dat er vanuit ondiepe gasvoorkomens van nature methaan vanuit de zeebodem in de waterkolom terecht komt, ook als er geen putten in de buurt zijn. TNO zal, in opdracht van SodM, nader onderzoek doen om vast te stellen of een methaanemissie «nabij de put» veroorzaakt wordt door de put of van nature al aanwezig is. Indien de resultaten aanleiding geven tot maatregelen, dan zal SodM er op toezien dat de olie- en gasoperators de noodzakelijke maatregelen nemen.
Klopt het dat er in de Noordzee, na vele jaren van onderzoek en gaswinning al rond de 15.000 boorgaten zijn aangebracht en dit nu tot veel meer nevenschade leidt – in de vorm van een veel hogere methaanuitstoot – dan eerder was voorzien?
Nee, dit klopt niet. In het Nederlandse deel van de Noordzee waren op het moment van het verschijnen van het TNO rapport6 2027 boringen gemaakt, waarvan er 216 door ondiep gas zijn geboord. Zoals in voorgaande antwoorden reeds is aangegeven, zal TNO nader onderzoek uitvoeren naar het antropogene aandeel van de methaanemissies in de Noordzee door deze doorboringen.
Tevens wil ik u erop wijzen dat ik twee jaar geleden met de brancheorganisatie Nogepa een convenant heb afgesloten om de methaanuitstoot op zee vóór 31 december 2020 met ruim 4 kton te reduceren.
Bent u bereid zo snel als mogelijk met andere landen gelegen aan de Noordzee in overleg te treden over de vraag hoe deze nieuwe bevindingen tot aanpassingen moeten leiden in het mijnbouwbeleid dat geldt voor de gehele Noordzee?
Ik wacht eerst de uitkomst van het vervolgonderzoek door TNO, de reactie van TNO op het recente Duitse rapport en het eventuele advies van SodM af alvorens mij een oordeel te vormen of en zo ja, welke aanpassingen van het Nederlandse mijnbouwbeleid en dat van de overige Noordzeelanden nodig zouden zijn. Ik vind het op dit moment dan ook nog te vroeg om te spreken over «ernstige, nieuwe bevindingen» en voor overleg met andere aan de Noordzee gelegen landen.
Bent u van oordeel dat deze ernstige nieuwe bevindingen ook repercussies dienen te hebben voor het Nederlandse mijnbouwbeleid? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u dat deze zeer zorgelijke ontwikkeling ook consequenties dient te hebben voor het wetsvoorstel dat u recent bij de Kamer heeft ingediend over het verhogen van de investeringsaftrek voor gaswinning onder de Noordzee (Kamerstuk 35 462)?
Het is op dit moment nog te vroeg om te kunnen beoordelen of nadere maatregelen in verband met mogelijke antropogene methaanemissies nodig zijn en hoe die er eventueel uit zouden moeten zien. Indien uit het nadere
TNO-onderzoek blijkt dat er maatregelen getroffen moeten worden, dan wordt daar in eerste instantie via de bestaande wet- en regelgeving in voorzien. Het bij de Kamer aanhangige wetsvoorstel betreft overigens niet alleen de investeringsaftrek, maar ook regels voor het verwijderen en hergebruiken van mijnbouwwerken en de in dat kader te stellen financiële zekerheden.
Bent u bereid om voorafgaand aan de nota naar aanleiding van het verslag inzake bovengenoemd wetsvoorstel aan de Kamer te rapporteren wat het overleg met de andere Noordzee landen over deze kwestie heeft opgeleverd?
Omdat een eventueel overleg met de andere Noordzeelanden nu nog niet aan de orde is, zie ik geen reden om de aanbieding van de bedoelde nota naar aanleiding van het verslag aan te houden tot dat overleg zou hebben plaatsgevonden.
Nieuwe rekenregels voor geluid die de woningbouw lam dreigen te leggen |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV), Roy van Aalst (PVV) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Herrieregel is desastreus voor de bouw – Gemeenten en bouwers vrezen nieuwe rekenmethode»?1
Ja.
Bent u wel op de hoogte van het gigantische woningtekort (meer dan 300.000 woningen)? Bent u wel doordrongen van de noodzaak tot bijbouwen? Zo ja, hoe is het dan in ’s hemelsnaam mogelijk dat u nieuwe rekenregels voor geluid wilt invoeren, waardoor de woningbouw – opnieuw – stil dreigt te komen liggen?
Het kabinet is zich zeer bewust van de grote woningbehoefte in Nederland en van de noodzaak om in de komende jaren veel woningen bij te bouwen. Tegen die achtergrond heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties al woondeals gesloten met diverse regio’s. En is sinds 1 juli 2020 ook de Woningbouwimpuls beschikbaar, waar gemeenten een aanvraag kunnen doen om de bouw van meer betaalbare woningen voor starters en mensen met een middeninkomen te stimuleren. Vanwege het succes van de Woningbouwimpuls is de tweede tranche versneld opengesteld. Daarnaast zet het kabinet nog andere instrumenten in om het bouwen van woningen te bevorderen, zoals de transformatiefaciliteit, waarvoor de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties € 20 miljoen extra beschikbaar stelt, en een aantal experimenten op grond van de Crisis- en herstelwet. Met het doorbouwplan wordt geanticipeerd op doorbouwen tijdens de Coronacrisis.2 Daarnaast zijn in de brieven van 6 november3 en 8 december jl.4 verdere maatregelen benoemd om de woningbouw te versnellen.
De urgente woningbehoefte laat echter onverlet dat we streven naar realisatie van de woningbouwopgave binnen de randvoorwaarde, dat ook een veilige, gezonde en aantrekkelijke leefomgeving wordt geborgd. Geluid speelt daarbij een relevante rol, en van belang is dat de daarbij te maken afwegingen, ongeacht de bron van het geluid, gestoeld zijn op objectieve en transparantie informatie. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties benadrukte dit al in haar brief van 1 december 2020.5
De geactualiseerde rekenregels vormen een onderdeel van de werkwijze waarbij het geluid van meerdere bronnen wordt gecumuleerd. Die werkwijze bestaat al onder de Wet geluidhinder en wordt voortgezet onder de Omgevingswet. Die werkwijze verandert niet, wel worden de rekenregels geactualiseerd omdat de rekenregels onder de Wet geluidhinder verouderd zijn en een onderschatting geven van de hinder van luchtvaartgeluid.
Zowel in de huidige Wet geluidhinder als onder de Omgevingswet gelden voor gecumuleerd geluid geen kwantitatieve normen, maar moet de aanvaardbaarheid ervan per situatie worden beoordeeld door het bevoegd gezag als onderdeel van de bredere bestuurlijke afweging. Het Rijk bepaalt slechts hoe het gecumuleerde geluid wordt berekend, niet hoe het moet worden beoordeeld.
Zoals in de brief van 1 december jl. aangegeven, wordt momenteel gewerkt aan een nadere impactanalyse naar de mogelijke consequenties van de actualisering van de rekenregel. Samen met de bestuurlijke partners worden de resultaten daarvan gewogen voordat een definitief besluit wordt genomen over de inwerkingtreding van de geactualiseerde rekenregel voor luchtvaartgeluid.
Hoe kan het dat u nog steeds in uw eigen Haagse papieren werkelijkheid leeft? Hebt u dan werkelijk niets geleerd van uw geblunder met uw rampzalige PFAS-regeltjes, waardoor complete bouwprojecten – plotseling – moesten worden stilgelegd? Deelt u de mening dat zit, zoals ook hoogleraar woningmarkt Peter Boelhouwer zegt, «ongekende domheid» is geweest?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 hecht het kabinet er zeer aan dat veel nieuwe woningen gebouwd kunnen worden in een veilige, gezonde en aantrekkelijke leefomgeving. Er is immers een groot tekort aan woningen, dat snel moet worden ingelopen.
De consultatie en gesprekken over de ontwerpAanvullingsregeling geluid Omgevingswet – waarvan de geactualiseerde rekenregel voor luchtvaartgeluid onderdeel is – zijn juist bedoeld om een beeld te krijgen van de praktische uitwerking van de voorgestelde regels op dergelijke plannen, zodat eventueel benodigde aanpassingen kunnen worden meegenomen. Naar aanleiding van de consultatie en gesprekken is een overgangsbepaling opgenomen zodat de huidige rekenformule vooralsnog kan blijven gelden tot nadere besluitvorming heeft plaatsgevonden. Met de bestuurlijke partners is afgesproken gezamenlijk een nadere impactanalyse uit te voeren naar de mogelijke consequenties van de actualisering van de rekenregel voor luchtvaartgeluid voor de realisatie van de woningbouwopgave, en de resultaten van die impactanalyse samen te wegen voordat een definitief besluit wordt genomen over de inwerkingtreding van de geactualiseerde rekenregel voor luchtvaartgeluid. Ook hierover is de Kamer geïnformeerd in de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 1 december jongstleden.
Hoe is het in ’s hemelsnaam mogelijk dat er nu een nieuwe, soortgelijke bouwcrisis – ditmaal als gevolg van regeltjes over geluid – op de loer ligt? Wilt u dit, net als de door u gecreëerde PFAS-ellende, werkelijk op uw geweten hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de eenvoudige conclusie dat een nieuwe bouwcrisis, als gevolg van bestuurlijk falen, desastreus en onacceptabel is? Zo ja, kunt u dan ook toezeggen dat die er niet gaat komen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat er momenteel aparte rekenregels voor geluid zijn voor windmolens, industrie, spoorwegen, snelwegen en luchtvaart? Klopt het dat – indien straks al het geluid van verschillende bronnen bij elkaar wordt opgeteld – de geluidsoverlast van bijvoorbeeld windmolens niet meer apart wordt vastgesteld, maar altijd in samenhang met andere geluidsbronnen? Klopt het dat het geluid van windmolens daarbij minder streng wordt meegerekend? Zo ja, waarom?
Nee. Onder de huidige wet- en regelgeving – Wet geluidhinder, Wet milieubeheer en Activiteitenbesluit milieubeheer – gelden normen, regels en rekenmethoden voor individuele geluidbronnen. Dat blijft zo onder de Omgevingswet. Specifiek voor windturbines zijn al geluidregels inclusief normering opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving.6 Deze normen zijn niet gewijzigd ten opzichte van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dat zijn net als nu aparte regels en normen voor windturbines. Bij het beoordelen van de aanvaardbaarheid van het gecumuleerde geluid zal onder de Omgevingswet ook het geluid van windturbines worden meegerekend. Aan de wijze waarop het geluid van windturbines wordt meegenomen in de rekenregels voor cumulatie van geluid liggen de huidige inzichten over de mate van hinder van dat geluid ten grondslag, dus die regels worden niet minder streng.
De wegverzakking in Kerkrade |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Woningen in Kerkrade ontruimd na wegverzakking»?1
Ja, ik ken het bericht.
Kunt u toelichten hoe de verzakking door een mijnschacht heeft kunnen plaatsvinden wanneer er juist onderzoek werd gedaan naar oude mijnschachten?
Ik begin mijn antwoord met een toelichting op het lopende onderzoek naar historische schachten en daarna zal ik ingaan op de recente wegverzakking.
In de periode van 2014 tot 2016 heeft een consortium van bedrijven en kennisinstellingen in mijn opdracht onderzoek gedaan naar de aard, omvang en risico’s van de na-ijlende effecten van de voormalige steenkolenwinning in Zuid-Limburg. Op 15 december 2016 is uw Kamer per brief2 geïnformeerd over de resultaten van dit onderzoek en de maatregelen die naar aanleiding hiervan zijn afgesproken met de regio. Het onderzoek en het pakket van maatregelen is vervolgens op 15 februari 2017 met uw Kamer besproken.
De voormalige steenkolenwinning in Zuid-Limburg kent twee perioden. Beginnend bij de historische steenkolenwinning, die loopt van de allereerste winning (meerdere eeuwen geleden) tot aan het einde van de negentiende eeuw. De tweede periode wordt de industriële steenkolenwinning genoemd en betreft de periode vanaf het einde van de negentiende eeuw tot aan de sluiting van de laatste mijn in 1974. Tijdens de industriële periode is op grote schaal steenkool gewonnen en zijn de ondergrondse werken zorgvuldig in mijnkaarten vastgelegd. Dit was echter anders tijdens de historische steenkolenwinning. De historische winningen en schachten brengen tot op de dag van vandaag specifieke risico’s met zich mee, omdat in veel gevallen niet bekend is waar de schachten exact liggen en op welke wijze de schachten destijds zijn achtergelaten.
Tijdens het bovengenoemde onderzoek zijn, met behulp van mijnkaarten en archiefstukken, 59 historische schachten in kaart gebracht. Deze liggen allemaal in de gemeente Kerkrade. De door onderzoekers gebruikte oude mijnkaarten en overzichten met de coördinaten van de historische schachten zijn echter niet altijd betrouwbaar en nauwkeurig. Het is in bepaalde gevallen ook niet zeker of een bepaalde historische schacht ook daadwerkelijk bestaat. Naar aanleiding van het onderzoek is met de regio afgesproken dat een programma wordt opgezet om de exacte locatie van deze schachten nauwkeurig te bepalen. Nadat de locatie is vastgesteld, kan het saneren van de schacht van start gaan. Hierbij geldt dat de sanering van de desbetreffende historische schacht een uitvoerbare en proportionele maatregel moet zijn die nodig is om de veiligheid van de leefomgeving te waarborgen. Met de regio is afgesproken dat het lokaliseren van de historische schachten en de sanering daarvan wordt uitgevoerd door de gemeente Kerkrade. Mijn ministerie voorziet in de financiering van dit programma.
Op dit moment zijn 18 historische schachten gelokaliseerd. Hiervan zijn tot op heden drie schachten gesaneerd, twee schachten worden op dit moment gesaneerd en spoedig zal men starten met de sanering van de schacht die mogelijk aanleiding heeft gegeven tot de recente wegverzakking in de Franciscanerstraat (Kerkrade).
Het onderzoek naar historische mijnschachten bestaat uit twee stappen. In de eerste stap wordt met behulp van lichte apparatuur tot 5 meter onder het maaiveld gezocht naar kenmerkende afwijkingen van de natuurlijke bodemopbouw. Daar waar een schacht is aangelegd, is de natuurlijke bodemopbouw verstoord. Indien een dergelijke verstoring wordt aangetroffen dan wordt ter plaatse dieper, tot circa 10 meter onder maaiveld, de bodemopbouw bekeken op afwijkingen. Als vervolgens blijkt dat het aangetroffen bodemmateriaal bijmenging vertoont van niet-natuurlijk voorkomend materiaal, maar bijvoorbeeld stukjes steenkool, kolengruis, hout, puin of andere specifieke bijmenging bevat, dan is het aannemelijk dat dit de historische mijnschacht in kwestie is.
In de tweede stap wordt met een grotere boorstelling de gelokaliseerde schacht schuin aangeboord op grotere diepte (ca. 40 meter onder maaiveld). Aan de hand van deze boring wordt onderzocht of en met welk materiaal de historische schacht is opgevuld. Ook wordt aan de hand van de boring de feitelijke afmeting van de schacht bepaald.
In mei 2020 is een historische schacht nabij de Franciscanerstraat in Kerkrade gelokaliseerd. Het betreft de historische schacht genaamd DOM-37. Op 22 juli 2020 zijn ter plaatse twee schuine boringen verricht tot een diepte van respectievelijk 39 en 54 meter. Daarbij is het materiaal uit de schacht verzameld en ook de afmeting ervan bepaald. Nadat deze boringen zijn uitgevoerd en voldoende informatie hadden opgeleverd, is de boorstelling ingepakt en stond deze klaar voor vertrek. De volgende ochtend trof men echter de verzakking in het wegdek aan. De verzakking heeft zich in de avond of nacht na afloop van de boorwerkzaamheden gemanifesteerd. Het is mogelijk dat de boorwerkzaamheden van invloed zijn geweest op de stabiliteit van de schacht en dat dat aanleiding is geweest tot het ontstaan van de verzakking.
Tijdens het aanboren van de reeds 18 gelokaliseerde historische schachten heeft zich dat niet eerder voorgedaan. Men is wel bekend met kleine zettingen tijdens de sanering van historische schachten. Mogelijk wordt tijdens het saneren van de DOM-37 schacht en wegverzakking informatie verkregen waaruit de oorzaak van de verzakking kan worden bepaald.
Welke voorzorgsmaatregelen zijn er getroffen om het verdere onderzoek en het stutten van de mijnschacht veilig uit te voeren? Waren deze voorzorgsmaatregelen voldoende om de betrokkenen te behoeden voor onveilige situaties? Zo ja, kunt u uitleggen waarom een bouwvakker gewond is geraakt toen een kraan in het verder ingezakte gat is gegleden?2
Het betreft hier twee gebeurtenissen die ter plaatse zijn voorgevallen. De eerste gebeurtenis is het ontstaan van de verzakking. Kort na deze verzakking is de grond provisorisch gestabiliseerd met cement-emulsie. De tweede gebeurtenis is dat een paar dagen later, op het moment dat een boorstelling in gereedheid werd gebracht om te beginnen met het saneren van de schacht, de boorstelling door een ondeugdelijke constructie in de bestaande verzakking is geschoven.
Om het saneren veilig te kunnen uitvoeren wordt de boorstelling boven de schacht geplaatst op een zogenoemde «veiligheidsbühne». Dit is een metalen/houten constructie die ervoor dient te zorgen dat, mocht een schacht gaan verzakken, de boorstelling op zijn plek blijft. In dit geval is de veiligheidsbühne tijdens het plaatsen van de boorstelling boven de bestaande verzakking bezweken. De boorinstallatie schoof daarbij in de verzakking waarbij één boormedewerker gewond is geraakt. De provisorisch gestabiliseerde grond in de verzakking bleek gelukkig voldoende draagkracht te hebben. De verzakking boven de schacht is daarbij niet dieper geworden. De Inspectie SZW heeft in afstemming met SodM onderzoek verricht. Op grond van de Arbowet is de werkgever verplicht te zorgen voor veilige en gezonde werkomstandigheden. De Inspectie SZW houdt toezicht op de Arbowet. Dit doet zij risicogericht en programmatisch.
Op welke manier wordt momenteel voorkomen dat er meer gewonden vallen en schade wordt aangericht op de plek van de wegverzakking?
Op grond van de Arbowet is de werkgever verplicht om de risico’s te inventariseren en bijbehorende maatregelen te treffen. De Inspectie SZW houdt toezicht op de Arbowet.
Wat betekent de instorting van deze mijnschacht voor het beleid aangaande soortgelijke historische en instabiele mijnschachten in regio? Ziet u hierin een rol voor de rijksoverheid?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik het bestaande beleid toegelicht. Dit beleid is in overeenstemming met de aanbevelingen van het destijds uitgevoerde onderzoek2. Conform het opgezette programma zoekt de gemeente Kerkrade naar de historische schachten en worden deze gesaneerd. Ik voorzie in de financiering daarvan. Voor zover bekend, zijn er geen instabiele schachten in Zuid-Limburg. Indien een instabiele schacht wordt aangetroffen dan zal deze met voorrang worden gesaneerd.
Met de gemeente Kerkrade is afgesproken om na de sanering van de DOM-37-schacht met de betrokken partijen te overleggen of deze gebeurtenis aanleiding geeft tot aanpassingen in het programma. Tijdens dit overleg zal besproken worden op welke wijze bij het lokaliseren en saneren van schachten de mijnbouwkundige risico’s vooraf beter in kaart gebracht kunnen worden zodat de veiligheid geborgd kan worden. SodM adviseert mij hierbij over de mijnbouwkundige aspecten.
Ik ben met SodM in overleg over de nazorg aangaande de voormalige mijnbouw in Nederland. SodM heeft aangegeven mij hierover voor het einde van het jaar te adviseren.
Hoe worden de circa 80 personen die hun huis uit moesten opgevangen, mocht het onderzoek nog langer voortduren? Is het buurthuis een houdbare oplossing of moet er naar andere plekken worden gezocht?
Er is geen sprake meer van opvang van personen in een buurthuis. Dit heeft enkel plaatsgevonden gedurende korte tijd na het ontstaan van de verzakking. Op dit moment is één woning in de straat gesloten. Deze woning is op dit moment en was ten tijde van de verzakking niet bewoond.
Hoe en binnen welk tijdsbestek wordt de financiële schade van de omwonenden gecompenseerd?
Voor zover er redelijkerwijs sprake is van geleden financiële schade door omwonenden zal deze in afstemming tussen betrokken overheden worden afgehandeld.
Het kort geding met betrekking tot onderbouwing ministeriële voernormen |
|
Mark Harbers (VVD), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat de vertegenwoordiger van het ministerie tijdens het kort geding op 30 juli jongstleden, dat was aangespannen met betrekking tot de voernormen, heeft verklaard dat de methode van berekening niet gedocumenteerd is, maar zit in het hoofd van één ambtenaar? Zo ja, wanneer bent u hiervan op de hoogte gesteld?
Nee. Net zoals bij vele andere dossiers in mijn ministerie, is een team van ambtenaren belast met het realiseren van de veevoermaatregel. In zo’n team zijn verschillende capaciteiten en expertises (beleidsinhoudelijk, juridisch, rekenkundig, etc.) bij elkaar gebracht. Elk van de teamleden heeft zijn/haar eigen specialisme of aandachtsgebied, waarbij het eindresultaat een product van het gehele team is. Wanneer een specifiek onderdeel van dat product besproken wordt, is het vanzelfsprekend handig als het daarin gespecialiseerde teamlid daarbij aanwezig is. Dat geldt bijvoorbeeld voor de jurist als wordt gesproken over de juridische houdbaarheid van de maatregel, voor de specialist in het rekenwerk als wordt gesproken over de uitgevoerde berekeningen, voor de projectleider en/of verantwoordelijke leidinggevende als wordt gesproken over het totaalplaatje, etc. Dat betekent natuurlijk niet dat de volledige regeling van die ene persoon afhankelijk is. Het betekent wel dat de deskundigheid van de betrokken ambtenaren op waarde wordt geschat. Dit lijkt mij een normale gang van zaken, die ook is toegelicht tijdens de zitting.
Klopt het dat de manier waarop het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Bedrijveninformatienet (BIN) gebruikt heeft voor de berekening die geleid heeft tot de invulling van de voermaatregel niet beschikbaar was tijdens de rechtszaak?
Nee. Cijfermatige basis voor de tijdelijke regeling zijn de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), zoals weergegeven in de publicatie Mest en Mineralen 2018.1 Op basis van de cijfers van het CBS zijn de referentie voor 2018 en de beoogde reductie voor 2020 vastgesteld. Voor de toedeling van de beoogde reductie naar melkveebedrijven wordt in de regeling een onderscheid gemaakt naar grondsoort en bedrijfsintensiteit. Deze differentiatie is afgeleid van een notitie van Wageningen Economic Research, die op mijn verzoek is opgesteld en die ik openbaar heb gemaakt.2 Dit heeft geresulteerd in normen, waarvan ik de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) gevraagd heb om te valideren of deze normen inderdaad zullen leiden tot de beoogde reductie van stikstofemissie in de melkveehouder. Ook dit advies is, zoals alle adviezen van de CDM, openbaar beschikbaar.3 Tot slot heb ik, in reactie op vragen vanuit sectororganisaties, een toelichting op de totstandkoming van de normen op rijksoverheid.nl geplaatst.4 Ter zitting is vanuit de Staat op hoofdlijnen aangegeven hoe de normen zoals opgenomen in de regeling tot stand zijn gekomen en is beargumenteerd dat alle documenten die hieraan ten grondslag liggen openbaar zijn gemaakt. De rechter gaf ter zitting aan er niet van overtuigd te zijn dat er meer stukken bij het ministerie berusten dan nu zijn overgelegd. De stichtingen hebben daarop het kort geding ingetrokken.
Klopt het dat tijdens het kort geding dan ook niet aangeven kon worden welke gegevens precies zijn gebruikt, en hoe tot de door de u voorgestelde voernormen was gekomen?
Nee. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 2.
Snapt u dat het voor mensen zeer vreemd over komt dat er geen onderbouwing beschikbaar is voor de ministeriële voermaatregel en dat melkveehouders daardoor niet het idee hebben dat ze serieus genomen worden?
Ik snap heel goed dat de berichtgeving op (sociale) media op melkveehouders vreemd overkomt. Ik vind het jammer dat in de (sociale) media een verkeerd beeld is neergezet. Dit leidt begrijpelijkerwijs tot onrust onder boeren en draagt niet bij aan het gesprek dat ik met boeren en hun belangenorganisaties wil voeren over mijn beleid.
Wat zijn de gevolgen wanneer de methodiek niet reproduceerbaar blijkt te zijn, wanneer vindt het gesprek over het nalopen van de berekening plaats met de partijen die het kort geding hebben aangespannen en kan de Kamer op de hoogte gesteld worden van de uitkomsten van dit gesprek en de berekening ontvangen?
Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat de totstandkoming van de normen niet reproduceerbaar zou blijken te zijn. Het gesprek tussen mijn ministerie en de betreffende stichtingen is gepland om plaats te vinden op woensdag 12 augustus. Ik ben voornemens een verslag van het gesprek op www.rijksoverheid.nl te plaatsen en ben uiteraard bereid om uw Kamer te informeren over de uitkomsten. Ik stel voor dat ik die doe in samenhang met de uitkomsten van de doorrekening van het PBL naar aanleiding van de motie Geurts/Harbers (Kamerstuk 35 334, nr. 113), zodat uw Kamer in één keer alle relevante informatie tot zich kan nemen.
Wat betekent het voor de uitvoering van de motie Geurts/Harbers als de methodiek niet reproduceerbaar blijkt te zijn?1
De motie Geurts/Harbers wordt thans uitgevoerd, zoals ik uw Kamer heb laten weten is het PBL bezig met de gevraagde doorrekening en verwacht ik uw Kamer eind augustus te kunnen informeren over de uitkomst daarvan (Kamerstuk 35 334, nr. 117). Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat de totstandkoming van de normen in de regeling niet reproduceerbaar zou blijken te zijn. Het is aan het PBL om alsdan te beoordelen hoe hiermee om te gaan in de doorrekening.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat rechter Hoekstra-Van Vliet tijdens het kort geding aangaf «Voor regelgeving is draagvlak belangrijk, dat krijg je alleen door proactief informatie te verstrekken. Dat lijkt me heel verstandig.»? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen?
Ik hecht bij alle maatregelen die ik tref aan een goede en transparante onderbouwing. Ik heb alle documenten waarop de normen uit de regeling zijn gebaseerd dan ook openbaar gemaakt, voor zover die niet al openbaar waren. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 2. Hoewel dit buiten de reikwijdte van de zitting viel, deed de rechter de suggestie om in een gesprek vanuit het ministerie nog eens toe te lichten hoe de berekeningen tot stand zijn gekomen, opdat de stichtingen dat kunnen controleren/reproduceren. Hierop is vanuit het ministerie welwillend gereageerd en dit gesprek is gepland om plaats te vinden op woensdag 12 augustus. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 5.
Wilt u alle correspondentie met het Wageningen Economic Research (WEcR) die betrekking heeft op de totstandkoming van de indeling in negen categorieën waarmee het ruw eiwitgehalte in het rantsoen van de diverse typen is vastgesteld de Kamer doen toekomen?
Het rapport van WEcR waaruit de differentiatie van bedrijven in grondsoort en bedrijfsintensiteit is afgeleid, heb ik reeds openbaar gemaakt.6 Het ruw eiwit in het rantsoen van de diverse categorieën bedrijven is niet gebaseerd op het rapport van WEcR, maar op CBS-cijfers. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 2. Ik ben vanzelfsprekend bereid uw Kamer deze stukken te doen toekomen en heb ze als bijlagen bij deze brief gevoegd7
Wilt u alle correspondentie met de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) met betrekking tot analyse en normen voor eiwitgehalte voermaatregel de Kamer doen toekomen?
Ook deze informatie is reeds openbaar.8 (Als bijlage bij het advies van de CDM is de daaraan ten grondslag liggende adviesaanvraag vanuit het ministerie gevoegd9.) Ik ben vanzelfsprekend bereid uw Kamer dit stuk te doen toekomen en heb het als bijlage bij deze brief gevoegd10.
Hoe heeft u vastgesteld dat de Regeling diervoeders in verband met stikstof algemeen bekend was zoals u aangaf in het Verslag van een Schriftelijk Overleg van 16 juni jongstleden inzake wijziging van de Regeling diervoeders 2012?2
Met de toezending van de ontwerpregeling aan uw Kamer, in verband met de wettelijk voorgeschreven voorhangprocedure, is deze openbaar gemaakt. Hieraan is via diverse communicatiekanalen aandacht gegeven, zoals via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en door toelichting aan diverse vakmedia.
Herinnert u zich nog dat u in het verslag aangaf «...dat er geen risico's mogen ontstaan voor de diergezondheid?3
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) niet achter de huidige ministeriële voermaatregel kan staan omdat zij na doorrekening van verschillende scenario’s en op basis van wetenschappelijk inzicht concludeert dat de diergezondheidsrisico’s niet volledig zijn weggenomen?4
Er heeft een aantal gesprekken plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de KNMvD en mijn ministerie. De laatste informatie uit deze gesprekken wordt momenteel nog beoordeeld binnen mijn ministerie. Ik kan hier nog geen conclusie aan verbinden. Ik zal uw Kamer hier eind deze maand nader over informeren gelijktijdig met het beschikbaar komen van de doorrekening van het PBL, zodat uw Kamer in één keer over alle relevante informatie ten aanzien van de voermaatregel beschikt.
Wat doet u met het advies van de KNMvD dat het «Daarbij is het van groot belang dat er overeenstemming is met de melkveesector. Zonder draagvlak zal de uitvoering en de naleving van de maatregel niet succesvol zijn en daarmee ook niet het gewenste effect bereiken.» en hoe gaat u er voor zorgen dat het draagvlak er wel komt?
Ik waardeer het dat de KNMvD meedenkt over de voermaatregel en begrijp dat zij zich zorgen maakt over het draagvlak onder melkveehouders. Tegelijkertijd acht ik mij ook gebonden aan de doelstelling van het kabinet om via een drietal maatregelen in 2020 stikstofruimte te realiseren voor vergunningverlening voor de (woning)bouw en aan de opdracht die uw Kamer mij met het aannemen van de Spoedwet aanpak stikstof heeft gegeven om in dit verband een veevoermaatregel voor vermindering van stikstofemissie in de melkveehouderij te treffen. Ik zal uw Kamer eind deze maand informeren over de afweging die ik in dezen maak.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken en liefst eerder beantwoorden?
Ja.
Het bericht “LNV legt onderbouwing stikstofmaatregel niet vast” |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht: «LNV legt onderbouwing stikstofmaatregel niet vast?»1
Ja.
Hoe beoordeelt u het ontbreken van een onderbouwing van de stikstofmaatregel?
Er is geen sprake van het ontbreken van een onderbouwing. Cijfermatige basis voor de tijdelijke regeling zijn de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), zoals weergegeven in de publicatie Mest en Mineralen 2018.2 Op basis van de cijfers van het CBS zijn de referentie voor 2018 en de beoogde reductie voor 2020 vastgesteld. Voor de toedeling van de beoogde reductie naar melkveebedrijven wordt in de regeling een onderscheid gemaakt naar grondsoort en bedrijfsintensiteit. Deze differentiatie is afgeleid van een notitie van Wageningen Economic Research, die op mijn verzoek is opgesteld en die ik openbaar heb gemaakt.3 Dit heeft geresulteerd in normen, waarvan ik de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) gevraagd heb om te valideren of deze normen inderdaad zullen leiden tot de beoogde reductie van stikstofemissie in de melkveehouderij. Ook dit advies is, zoals alle adviezen van de CDM, openbaar beschikbaar.4 Tot slot heb ik, in reactie op vragen vanuit sectororganisaties, een toelichting op de totstandkoming van de normen op rijksoverheid.nl geplaatst.5
Waarom geeft u geen volledige openheid over de onderbouwing van het stikstofbeleid?
Door openbaarmaking van alle stukken die ten grondslag liggen aan de normen uit de regeling, voor zover die niet al openbaar waren, geef ik volledige openheid. In aanvulling daarop heb ik ingestemd met een gesprek tussen mijn ministerie en de stichtingen Agri Facts en Stikstof Claim om hen nader toe te lichten hoe de normen tot stand zijn gekomen.
Begrijpt u dat stikstofbeleid, waar boeren geregeld de dupe van zijn, waarvan de onderbouwing zeer matig of niet aanwezig is, gezien kan worden als het wegtreiteren van boeren van hun land(bouwgrond)?
Het in deze vraag geschetste beeld werp ik verre van mij. Met de structurele aanpak van de stikstofproblematiek beoogt het kabinet juist een duurzaam perspectief aan boeren te bieden (Kamerstuk 35 334, nr. 82). Zowel door boeren die willen stoppen daarbij met middelen te ondersteunen als door boeren die willen blijven te helpen om waar nodig om te schakelen naar een emissiearme vorm van landbouw.
Gaat u ervoor zorgen dat er voor het beleid in de toekomst een goede onderbouwing is en dat deze onderbouwing geanalyseerd kan worden door buitenstaanders? Zo nee, waarom niet?
Dit heb ik al gedaan. Ik verwijs hiervoor naar de antwoorden op vragen 2 en 3.
De rekenmethode achter de nieuwe eiwitmaatregel |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «LNV heeft rekenmethode voermaatregel niet vastgelegd»?1
Ja.
Erkent u dat overheidsbeleid gebaseerd zou moeten zijn op een deugdelijke motivering, die bekendgemaakt is aan de betrokkenen en erkent u dat limieten voor eiwitgehalten in krachtvoer reproduceerbaar moeten zijn (na te rekenen door externe deskundigen)?
Ja. Vandaar dat ik alle stukken die ten grondslag liggen aan de veevoermaatregel openbaar heb gemaakt, voor zover die niet al openbaar waren. Cijfermatige basis voor de tijdelijke regeling zijn de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), zoals weergegeven in de publicatie Mest en Mineralen 2018.2 Op basis van de cijfers van het CBS zijn de referentie voor 2018 en de beoogde reductie voor 2020 vastgesteld. Voor de toedeling van de beoogde reductie naar melkveebedrijven wordt in de regeling een onderscheid gemaakt naar grondsoort en bedrijfsintensiteit. Deze differentiatie is afgeleid van een notitie van Wageningen Economic Research, die op mijn verzoek is opgesteld en die ik openbaar heb gemaakt.3 Dit heeft geresulteerd in normen, waarvan ik de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) gevraagd heb om te valideren of deze normen inderdaad zullen leiden tot de beoogde reductie van stikstofemissie in de melkveehouder. Ook dit advies is, zoals alle adviezen van de CDM, openbaar beschikbaar.4 Tot slot heb ik, in reactie op vragen vanuit sectororganisaties, een toelichting op de totstandkoming van de normen op rijksoverheid.nl geplaatst.5
Is het juist dat de onderliggende gegevens alsmede de rekenwijze die ten grondslag ligt aan de eiwitlimieten voor de negen verschillende grondsoort/intensiteits-groepen melkkoeien (de normen binnen de voermaatregel) niet schriftelijk gedocumenteerd zijn, waardoor deze niet reproduceerbaar zijn voor externen?
Nee. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 2.
Is het zo dat de grondslag van de 155 gram eiwit, die vanwege diergezondheidsaspecten als minimum in de ontwerpwijziging van de Regeling diervoeders is opgenomen voor het totale rantsoen inclusief mengvoer, nergens is gedocumenteerd en zou u alsnog willen publiceren hoe die 155 gram tot stand is gekomen?
De ondergrens van 155 gram ruw eiwit per kilogram droge stof voor het totale rantsoen is onder meer ontleend aan onderzoeken van Wageningen UR die zijn aangehaald in een special over voeding in Veeteelt6 en Boerderij7. Verder hebben diverse telefonische contacten plaatsgevonden tussen medewerkers van mijn ministerie en diverse onderzoekers van Wageningen UR. In de artikelen wordt gesproken over het verlagen van het ruw eiwitgehalte in het rantsoen van 16,5% (het huidig gemiddelde) naar 15% of zelfs 14%, zonder negatieve gevolgen voor de diergezondheid en voor de melkproductie. Dit wordt in diverse buitenlandse publicaties8 , 9 bevestigd. In de regeling is ervoor gekozen om aan de veilige kant te gaan zitten door de grens te leggen op 15,5%, oftewel 155 gram. Overigens stelt ook het Landbouwcollectief in zijn eigen plan van november 2019 dat met meer maatwerk in de voeding 150 gram ruw eiwit per kilogram droge stof tot de mogelijkheden behoort. Daarbij baseert het Landbouwcollectief zich op onderzoek van Schothorst en een persoonlijke mededeling van een onderzoeker van Wageningen UR.
Waarom hebt u niet voldaan aan het verzoek van de belanghebbenden om openheid te geven over de onderbouwing van de veevoermaatregel, zodat belanghebbenden zelf de eiwitlimieten konden narekenen, waardoor het tot een kort geding heeft moeten komen en hebt u inspanningen verricht om het ultimatum niet te laten verstrijken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 zijn alle stukken die ten grondslag liggen aan de normen in de regeling openbaar gemaakt. Dit is ook kenbaar gemaakt aan de eisers. Desondanks hebben zij ervoor gekozen het kort geding door te zetten. Dat is hun goed recht. Ter zitting heeft de rechter aangegeven er niet van overtuigd te zijn dat er meer stukken bij het ministerie berusten dan zijn overgelegd. De stichtingen hebben daarop het kort geding ingetrokken.
Wanneer en op welke wijze kwam u erachter dat zelfs op uw ministerie niet is vastgelegd welke rekenmethodiek is gebruikt en welke actie ondernam u toen u hierachter kwam?
Ik deel het in deze vraag geschetste beeld niet. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 2.
Is het juist dat de onderbouwing c.q. berekening van de nieuwe voermaatregel slechts bij één ambtenaar ligt? Zo ja, is het juist dat die betreffende ambtenaar op vakantie was tijdens het kort geding van Stikstofclaim en Agrifacts tegen uw ministerie, en dat de informatie om deze reden niet boven tafel kon komen?
Nee, dit is niet juist. Net zoals bij vele andere dossiers in mijn ministerie, is een team van ambtenaren belast met het realiseren van de veevoermaatregel. In zo’n team zijn verschillende capaciteiten en expertises (beleidsinhoudelijk, juridisch, rekenkundig, etc.) bij elkaar gebracht. Elk van de teamleden heeft zijn/haar eigen specialisme of aandachtsgebied, waarbij het eindresultaat een product van het gehele team is. Wanneer een specifiek onderdeel van dat product besproken wordt, is het vanzelfsprekend handig als het daarin gespecialiseerde teamlid daarbij aanwezig is. Dat geldt bijvoorbeeld voor de jurist als wordt gesproken over de juridische houdbaarheid van de maatregel, voor de specialist in het rekenwerk als wordt gesproken over de uitgevoerde berekeningen, voor de projectleider en/of verantwoordelijke leidinggevende als wordt gesproken over het totaalplaatje, etc. Dat betekent natuurlijk niet dat de volledige regeling van die ene persoon afhankelijk is. Het betekent wel dat de deskundigheid van de betrokken ambtenaren op waarde wordt geschat. Dit lijkt mij een normale gang van zaken, die ook is toegelicht tijdens de zitting. Het is voorts niet zo dat tijdens de zitting gevraagd informatie «niet boven tafel kon komen». Ter zitting is vanuit de Staat een toelichting gegeven op de totstandkoming van de normen en de daaraan ten grondslag liggende stukken, waarop de rechter heeft aangegeven er niet van overtuigd te zijn dat er meer stukken bij het ministerie berusten dan zijn overgelegd. De stichtingen hebben daarop het kort geding ingetrokken.
Acht u het wenselijk dat een essentieel onderdeel van de onderbouwing van een maatregel – met zulke ingrijpende gevolgen voor de boeren – slechts in het hoofd van een enkele ambtenaar is opgeslagen en hoe verhoudt zich dit tot uw plicht als bestuursorgaan om een deugdelijke administratie te voeren?
Ik deel het in deze vraag geschetste beeld niet. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 7.
Wat zouden de gevolgen zijn indien de desbetreffende ambtenaar iets zou overkomen en er op een later moment besluiten worden aangevochten die zijn gebaseerd om zijn geheimzinnige rekenmethoden en klopt het dat die rekenmethoden in dat geval door niemand meer te achterhalen zouden zijn?
Nee, dit klopt niet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 worden in een team verschillende expertises en capaciteiten samengebracht, waarbij ieder teamlid veelal zijn/haar eigen specialisme of aandachtsgebied heeft. Dat betekent niet dat indien iemand om wat voor reden dan ook uitvalt, zijn/haar werk door niemand overgenomen zou kunnen worden. Het betekent hooguit dat een vervangende ambtenaar zich in zal moeten werken in het dossier. Het komt vanzelfsprekend regelmatig voor dat ambtenaren elkaar vervangen of werk van elkaar overnemen wanneer dat nodig is, bijvoorbeeld vanwege herprioritering van werkzaamheden of als iemand een andere baan krijgt.
Wilt u toezeggen dat u de inwerkingtreding van de veevoermaatregel zult opschorten, totdat voldoende is aangetoond dat de onderbouwing deugdelijk is?
De regeling is onderbouwd, zoals ook uit de bovenstaande antwoorden naar voren komt.
Rechterlijke uitspraak inzake de voorgenomen veevoermaatregel |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Is het u bekend dat de rechter op 30 juli jongstleden geen uitspraak heeft gedaan in het kort geding dat Stichting Stikstofclaim (SSC) en Agrifacts (Staf) tegen het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft aangespannen inzake de onderbouwing van de voermaatregel?1
Ja. De reden hiervoor is dat de eisers tijdens de zitting het kort geding hebben ingetrokken.
Klopt het dat de data die geleid hebben tot de voorliggende maatregel op dit moment niet beschikbaar zijn?
Nee. Cijfermatige basis voor de tijdelijke regeling zijn de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), zoals weergegeven in de publicatie Mest en Mineralen 2018.2 Op basis van de cijfers van het CBS zijn de referentie voor 2018 en de beoogde reductie voor 2020 vastgesteld. Voor de toedeling van de beoogde reductie naar melkveebedrijven wordt in de regeling een onderscheid gemaakt naar grondsoort en bedrijfsintensiteit. Deze differentiatie is afgeleid van een notitie van Wageningen Economic Research, die op mijn verzoek is opgesteld en die ik openbaar heb gemaakt.3 Dit heeft geresulteerd in normen, waarvan ik de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) gevraagd heb om te valideren of deze normen inderdaad zullen leiden tot de beoogde reductie van stikstofemissie in de melkveehouder. Ook dit advies is, zoals alle adviezen van de CDM, openbaar beschikbaar.4 Tot slot heb ik, in reactie op vragen vanuit sectororganisaties, een toelichting op de totstandkoming van de normen op rijksoverheid.nl geplaatst.5 Ter zitting is vanuit de Staat op hoofdlijnen aangegeven hoe de normen zoals opgenomen in de regeling tot stand zijn gekomen en is beargumenteerd dat alle documenten die hieraan ten grondslag liggen openbaar zijn gemaakt. De rechter gaf ter zitting aan er niet van overtuigd te zijn dat er meer stukken bij het ministerie berusten dan nu zijn overgelegd. De stichtingen hebben daarop het kort geding ingetrokken.
Realiseert u zich dat de daarop gebaseerde ministeriële regeling tot grote onrust in de agrarische sector heeft geleid?
Vanzelfsprekend ben ik mij bewust van de ontstane onrust onder boeren over de voorgenomen voermaatregel. Des te betreurenswaardiger vind ik het dat na de zitting in de (sociale) media een verkeerd beeld is neergezet dat veelvuldig werd overgenomen. Dit leidt begrijpelijkerwijs tot onrust onder boeren en draagt niet bij aan het gesprek dat ik met boeren en hun belangenorganisaties wil voeren over mijn beleid.
Deelt u de mening dat gelet op de wettelijke voorwaarde dat de regeling geen significant negatieve gevolgen mag hebben voor diergezondheid en dierenwelzijn de regeling goed en transparant onderbouwd moet zijn en dat dit nu niet het geval is?
Zoals ik diverse malen in uw Kamer heb aangegeven, mag de diergezondheid niet in het geding zijn. Tijdens de zitting ging het echter niet over de effecten over de diergezondheid, maar over de totstandkoming van de normen die zijn opgenomen in de regeling. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 2.
Hoe waardeert u de analyse van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) dat ook na nader overleg met uw ministerie en eventuele flexibilisering van de regeling zij constateert dat er sprake blijft van veterinaire risico's?2
Er heeft een aantal gesprekken plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de KNMvD en mijn ministerie. De laatste informatie uit deze gesprekken wordt momenteel nog beoordeeld binnen mijn ministerie. Ik kan hier nog geen conclusie aan verbinden. Ik zal uw Kamer hier eind deze maand nader over informeren gelijktijdig met het beschikbaar komen van de doorrekening van het PBL, zodat uw Kamer in één keer over alle relevante informatie ten aanzien van de voermaatregel beschikt.
Bent u het eens dat een dergelijke maatregel verifieerbaar moet zijn, zowel door betrokkenen als belangstellende organisaties?
Ja, vandaar dat ik alle stukken waarop de normen uit de regeling zijn gebaseerd openbaar heb gemaakt, voor zover die niet al openbaar waren.
Wat is de oorzaak dat dit in dit geval niet mogelijk blijkt te zijn?
Met de documenten die openbaar zijn gemaakt, is het heel wel mogelijk om de (normen uit de) maatregel te verifiëren. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 2.
Welke stappen gaat u ondernemen om verificatie door betrokkenen of andere instanties alsnog mogelijk te maken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heb ik alle stukken waarop de normen uit de regeling zijn gebaseerd openbaar gemaakt, voor zover die niet al openbaar waren. In aanvulling daarop is een gesprek gepland tussen vertegenwoordigers van de stichtingen Agri Facts en Stikstof Claim en mijn ministerie om nog eens toe te lichten hoe de berekeningen tot stand zijn gekomen, opdat de stichtingen dat kunnen controleren/reproduceren.
Bent u bereid om de invoering van de beoogde voermaatregel uit te stellen totdat belanghebbenden de onderliggende data van deze maatregel hebben kunnen verifiëren?
Alle onderliggende data zijn openbaar en het gesprek tussen mijn ministerie en de stichtingen is reeds gepland.
Bent u bereid om deze vragen, gezien de beoogde ingangstermijn van de betreffende ministeriële regeling, binnen een week te beantwoorden?
Ja.
De nieuwe vertragingen van de versterking |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van nieuwe vertragingen binnen de versterkingsoperatie in het aardbevingsgebied die als gevolg heeft dat dat mensen nog langer in onzekerheid zitten en in een onveilig huis wonen? Wat is daarop uw reactie?
De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) rapporteert via het dashboard over de voortgang van de versterkingsoperatie. Op de website van NCG zijn de cijfers tot en met 31 juli 2020 te zien. Er is met name bij opnames een achterstand opgelopen. NCG doet er alles aan om die in te halen en de bestuurlijk afgesproken doelstellingen te behalen. Tegelijkertijd moeten we onderkennen dat de maatregelen in verband met corona voor vertraging heeft gezorgd. Halverwege maart zijn de opnames stilgelegd. In april heeft NCG alternatieve wijze van opnames getest, met inachtneming van de RIVM-richtlijnen. In mei is in grotere schaal weer begonnen met opnames. Wel blijven er adressen waarvan de bewoner/eigenaar aangeeft vanwege de coronamaatregelen op dit moment niet verder te willen of te kunnen in het traject. Op 31 juli 2020 betrof dit 188 adressen waarvan de bewoners/eigenaren hebben aangegeven het traject vanwege de coronamaatregelen te willen uitstellen.
Het beleid ten aanzien van de versterking is niet aangepast. Wel wordt versnelling in de aanpak aangebracht met het versnellingspakket (TK 2019–2020, 33 529, nr. 718). Het pakket bestaat uit acties en maatregelen die te relateren zijn aan drie hoofdthema’s: versnelling versterkingsoperatie, vergroten regie gemeenten en verbeteren bewonersperspectief.
Waar is deze vertraging precies ontstaan? Zijn er bijvoorbeeld bepaalde batches waar vertraging is opgetreden? Onder welke gemeenten vallen deze? Is het beleid ten aanzien van de versterking aangepast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat weet u van vertragingen binnen batch 1467 en binnen Ten Post?
Bij het merendeel van de woningen in Ten Post is geen sprake van vertraging. Bij één project (29 eigenaren) wordt enige vertraging voorzien. De geselecteerde aannemer heeft een voorlopig ontwerp gemaakt. Bij dit voorlopig ontwerp hoort een begroting die – voordat verder gegaan kan worden – goedgekeurd moet worden door NCG. NCG heeft inmiddels de begroting van de aannemer ontvangen en beoordeelt deze op dit moment. Als gevolg hiervan kan de aannemer na de bouwvakvakantie met de eigenaren in gesprek over het voorlopig ontwerp.
Batch 1.467 omvat meerdere projecten in het aardbevingsgebied. Bij het merendeel is geen sprake van vertraging. In Appingedam zijn de versterkingsadviezen ontvangen en gedeeld met de bewoners. De bewoners waren niet akkoord met de voorgestelde versterking. Hierop is onderzocht of het mogelijk was om voor alle woningen in het gebied Plan Zuid te kiezen voor sloop-nieuwbouw. Verder heeft de keuze voor een aannemer meer tijd in beslag genomen. De gemetselde woningen fase 1 worden in het najaar opgeleverd en fase 2 start met uithuizen na de zomer. Voor de vliesgevel woningen zijn in augustus bewonersbijeenkomsten en starten bewonersgesprekken.
Wat is de reden van de vertraging in Ten Post?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) niet betaalt? Zo ja, waar ligt dat aan? Wat gaat u daar aan doen?
NCG heeft zich als uitvoeringsorganisatie te houden aan de wet- en regelgeving en betaalt binnen die kaders uit. In het kader van rechtmatigheid worden nota’s gecontroleerd. Wanneer blijkt dat zaken niet in overeenstemming zijn met de afspraken kan zich vertraging in de betaling voordoen.
Klopt het dat de onderhandelingen met de aannemer(s) niet rond zijn? Zo ja, waar ligt dat aan? Wat gaat u hier aan doen? Bent u bereid hier volledig transparant in te zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor elk project dat NCG in opdracht heeft of neemt voert NCG onderhandelingen met aannemer(s) over onder andere prijsniveaus en constructieve methodieken. Over de inhoud van deze onderhandelingen doet NCG geen uitspraak in verband met bedrijfsgevoelige informatie en het feit dat een uitspraak hierover de onderhandelingen kan beïnvloeden.
Kunt u in een grafiek of tijdlijn uiteen zetten hoe de planning per batch was, hoe de uitvoering nu loopt en hoe de verwachting voor de toekomst is? Zo nee, waarom niet?
Het versterken van panden is maatwerk. Hoewel panden in één batch kunnen zitten, betekent dit niet dat alle panden in de batch dezelfde mate van versterking nodig hebben. Wat er moet gebeuren is afhankelijk van de opname en beoordeling. Daarnaast kunnen eigenaren vragen om bepaalde zaken mee te nemen of bezwaar maken tegen de voorgestelde aanpassingen. Hierdoor kan geen planning per batch worden gemaakt.
Onderdeel van het versnellingspakket is dat er een Meerjaren Versterkingsplan (MJVP) wordt gemaakt. Het MJVP moet op basis van de lokale plannen van gemeenten een overkoepelend meerjarig overzicht geven van de versterkingsopgave. Op dit moment wordt door NCG onderzocht of hier ook, aan de hand van scenario’s, een raming kan worden gegeven voor de gehele operatie.
Bent u op de hoogte van de vertraging van versterking aan de Kollerijweg in Woltersum?1 Wat is daarop uw reactie?
Conform de toezegging van de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft NCG 20 woningen in Woltersum met voorrang opgepakt. Door NCG is de opdracht gegeven aan ingenieursbureaus om deze woningen als eerst te beoordelen. NCG heeft de bewoners/eigenaren van deze 20 adressen in november 2019 laten weten dat naar verwachting het versterkingsadvies voor hun woning voor de zomer van 2020 beschikbaar zou zijn. De eigenaren van de «vier-op-een rijwoningen» hebben regelmatig contact met een medewerker van NCG. De medewerker heeft hierbij aangegeven dat voor de zomer waarschijnlijk in de zomer zou worden. Eén eigenaar heeft op 24 juli 2020 een e-mailbericht gestuurd naar NCG en gevraagd naar de stand van zaken over het versterkingsadvies. Op basis van een interne planning is aan deze eigenaar per e-mail op 27 juli 2020 geantwoord dat het versterkingsadvies in het vierde kwartaal 2020 of het eerste kwartaal 2021 beschikbaar zou komen. Deze informatie van 27 juli 2020 bleek niet juist te zijn. In de planning is per ongeluk bij deze adressen een foutieve periode ingevoerd. De bewoners/eigenaren van de vier adressen zijn hierover op 30 juli jl. per brief geïnformeerd door NCG. De versterkingsadviezen voor Kollerijweg 8 en 10 zijn ontvangen en worden in de laatste week van augustus met de eigenaren besproken. De versterkingsadviezen voor Kollerijweg 4 en 6 zijn inmiddels door de NCG ontvangen. Deze versterkingsadviezen zijn op 17 augustus met de eigenaren besproken.
Ik vind het belangrijk dat bewoners/eigenaren duidelijkheid hebben over hun versterkingsopgave. Naar aanleiding van de open brief heeft NCG direct actie genomen om betreffende eigenaren- per brief te informeren. Dit gaat NCG ook doen ten aanzien van de overige 16 bewoners die de toezegging hebben gekregen dat ze voor de zomer 2020 een versterkingsadvies zouden ontvangen.
Hoe verklaart u dat hier zonder opgaaf van reden de versterking wordt uitgesteld? Welke rol spelen het ministerie, de gemeente en de NCG hierin?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw reactie op de open brief van deze gedupeerden?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u er van dat vorig jaar de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) deze groep mensen heeft beloofd voorrang te zullen krijgen van de NCG, zoals de briefschrijvers benoemen? Hoe gaat u deze mensen een oplossing te bieden?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel klankbordgroepen voor de versterking zijn er? Wanneer en met welk doel zijn deze opgericht? Wat is de status hiervan? Wie zitten in die klankbordgroepen? Welke procedure is er gevolgd bij de samenstelling van deze groepen? Dragen deze bij aan het herstel van vertrouwen bij gedupeerden? Zo ja, hoe dan?
In het aardbevingsgebied zijn meerdere klankbordgroepen en dorpstafels actief: onder andere in Loppersum, Appingedam, Midden-Groningen en Groningen. Het initiatief voor dergelijke groepen ligt vooral bij burgers en gemeenten. Op verzoek van de gemeenten sluit NCG in sommige gevallen aan.
Het Versterkingspunt Groningen heeft een klankbordgroep voor de Nije Buurt in Ten Post (specifiek voor de Jan Zijlstraat). Deze klankbordgroep heeft maandelijks een overleg, het meest recente overleg was op 27 juli jl. Deelnemers zijn 4 bewoners en 2 projectleiders. Doel van het overleg is om te bespreken welke wensen bewoners hebben en wat NCG kan betekenen. Ook worden algemene zaken besproken rondom de nieuwe woningen.
Klopt het dat bewoners die lid zijn van een klankbordgroep hun buren moeten informeren over de versterking en vertragingen in deze trajecten? Zo ja, waarom moeten buren elkaar informeren en worden niet alle bewoners tegelijk geïnformeerd? Wat denkt u dat de gevolgen van kunnen zijn van buren die elkaar informeren?
NCG informeert alle eigenaren in een bepaald project via nieuwsbrieven, bijeenkomsten, brieven, e-mails en via individuele contacten met de bewonersbegeleider over wat er gaat gebeuren in de versterkingsopgave. Dit is niet aan de leden van de klankbordgroep.
Bewoners die deelnemen in de klankbordgroep kunnen hun buren informeren over datgene wat besproken is tijdens de klankbordgroep. Deze leden zijn voor de buren het aanspreekpunt om in de klankbordgroep wensen en eventuele problemen van eigenaren aan te kaarten.
Hoe verloopt de communicatie tussen de NCG en inwoners van het aardbevingsgebied? Kunt u uw antwoord toelichten?
De bewoner centraal is het belangrijkste uitgangspunt van NCG. De communicatie naar eigenaren/bewoners is maatwerk en gebeurt in samenwerking met de gemeente. We kiezen voor een persoonlijke benadering: één-op-één gesprekken aan de keukentafel, maar ook bijeenkomsten met de inwoners van een straat of wijk. De bewonersbegeleider heeft het directe persoonlijke contact met de eigenaar/bewoner. Wanneer bewoners vragen hebben kan altijd contact worden gezocht via het algemene nummer van de NCG.
Wat zegt u tegen mensen die al jaren het onderhoud aan hun huis uitstellen omdat bewonerbegeleiders zeggen dat ze snel naar een wisselwoning zullen gaan terwijl dat steeds niet gebeurt? Vindt u het terecht dat ze nu opnieuw weer zo lang moeten wachten? Wat gaat u hier aan doen?
Het proces van de versterking is als volgt. Aan de eigenaren wordt verteld dat na een opname een beoordeling nodig is om vast te stellen of de woning wel/niet voldoet aan de veiligheidsnorm. Deze beoordeling kost tijd. Als de beoordeling beschikbaar is en de woning voldoet niet aan de norm, dan wordt uitleg gegeven over maatregelen die nodig zijn. Afhankelijk van de benodigde maatregelen moet een eigenaar tijdelijk uit zijn woning. In het geval van sloop-nieuwbouw is duidelijk dat de eigenaar zijn woning voor langere tijd moet verlaten. Om een nieuwe woning te kunnen bouwen moeten diverse stappen doorlopen worden: van een schetsontwerp via een voorlopig ontwerp naar uiteindelijk een definitief ontwerp. Wanneer eigenaren het definitieve ontwerp hebben goedgekeurd, tekenen de eigenaren en NCG een vaststellingsovereenkomst. Dan is ook duidelijk wanneer de eigenaren verhuizen naar tijdelijke huisvesting en de sloop van de huidige woningen start.
Begrijpt u dat het leven van deze mensen stilstaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik begrijp goed dat bewoners willen weten waar zij aan toe zijn. Dit inzicht willen we bewoners zo snel mogelijk bieden. Dat is de reden dat in het bestuurlijk overleg van 23 januari jl. het Versnellingspakket is overeengekomen. In het Versnellingspakket staat onder meer een aantal maatregelen waarmee de versterkingsopgave wordt versneld zoals bijvoorbeeld de praktijkvariant, de typologieaanpak en de bouwimpuls (Zie Kamerstuk 33 529, nr. 718). Naast de versnelling worden bewoners door deze maatregelen centraal gesteld in de versterkingsopgave door ze beter te betrekken.
Begrijpt u dat steeds meer mensen verder vastlopen omdat keer op keer beloftes worden gebroken? Kunt u uw antwoord toelichten? Hoe gaat u gedupeerden tegemoet komen nu deze vertraging opnieuw tot uitstel en dus tot stress leidt?
Zie antwoord vraag 16.
Hoe staat het met de belofte van de Minister van EZK uit 2018 dat het zijn hoogste prioriteit heeft stress en onzekerheid zo snel mogelijk weg te nemen? Welke acties zijn daaruit voortgekomen?
Regio en Rijk geven gezamenlijk prioriteit aan het organiseren van sociale en emotionele ondersteuning. De aardbevingsgemeenten hebben middelen gekregen om extra capaciteit in te zetten voor de sociale en emotionele ondersteuning van inwoners. De kosten (5,4 miljoen euro voor een periode van twee jaar) zijn 50/50 verdeeld tussen het Nationaal Programma Groningen en het Rijk. Hiervan zijn bijvoorbeeld aardbevingscoaches aangesteld in sommige gemeenten. Daarnaast zijn sinds 2019, naast de reguliere zorg, geestelijk verzorgers beschikbaar in het aardbevingsgebied om mensen thuis op te zoeken. Geestelijk verzorgers luisteren naar de verhalen van mensen en zijn geschoold om hen te begeleiden en ondersteunen bij gevoelens van onmacht, stress, levensvragen etc. Op 4 februari 2020 heeft de Minister van VWS uw Kamer geïnformeerd over de voorlopige uitvoering van de motie Dik-Faber (Kamerstuk 33 529, nr. 721). Het Ministerie van VWS is samen met de ministeries van BZK en EZK in overleg getreden met de partijen die zijn betrokken bij het leveren van geestelijke verzorging in het aardbevingsgebied om te bezien hoe kan worden bijgedragen aan het opvangen van de behoefte aan geestelijke zorg in het aardbevingsgebied en hoe dit kan worden vormgegeven. Naast de in de motie genoemde partijen zijn daarbij ook de partijen uitgenodigd die betrokken zijn bij de uitvoering van de subsidie voor geestelijke verzorging thuis.
Gelooft u dat mensen met gezondheidsproblemen als gevolg van de manier waarop de Staat met hen omgaat, automatisch genezen door de gaskraan verder dicht te draaien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mensen gaan op verschillende manieren om met aanhoudende onzekerheid en stress. Niet bij iedereen zullen klachten vanzelf verdwijnen op het moment dat de gaskraan dicht gaat en de aardbevingen stoppen. Het is belangrijk dat mensen de hulp en de zorg krijgen die bij hen past om gezondheidsklachten te verminderen en te voorkomen. Mensen die door de aardbevingen zijn getroffen en kampen met stress of andere gezondheidsklachten als gevolg van de aardbevingen kunnen via de huisarts passende zorg krijgen. Daarnaast is de GGD verantwoordelijk voor de publieke gezondheid in de regio.
Welke maatregelen denkt u dat er extra nodig zijn voor volledig herstel van gezondheid en vertrouwen?
We monitoren de uitwerking van de maatregelen die in gang zijn gezet, zo nodig kan bezien worden of extra maatregelen nodig zijn.
Welke prioriteit hebben de gezondheidsproblemen van deze mensen voor u? Waar blijkt dat uit? Welke stap extra gaat u voor deze gedupeerden zetten?
Zie het antwoord op vraag 18 en vraag 20.
Hoe staat het met de uitvoering van het plan van aanpak uit 2018 van de GGD dat zorgt voor een samenhangend hulpaanbod door verschillende betrokken organisaties, zoals de Minister van EZK in 2018 aangaf in zijn beantwoording?2 Hoe wordt hier uitvoering aan gegeven? Zijn er al positieve resultaten te melden? Zo nee, waar ligt dit aan?
In 2019 en 2020 zetten de aardbevingsgemeenten zich samen in om emotionele en sociale ondersteuning te bieden aan hun inwoners. Denk bijvoorbeeld aan het aanstellen van een aardbevingscoach, het inhuren van geestelijk verzorgers of uitbreiding van het sociaal team. GGD Groningen ondersteunt gemeenten in de hele provincie met het delen van kennis, het volgen van de ontwikkelingen en de evaluatie. Ook wordt ingezet op het trainen van diverse professionals in de aardbevingsgemeenten. Er wordt onder andere getraind op het herkennen van de problematiek achter de voordeur en het ervoor zorgen dat mensen voor zichzelf opkomen en zo nodig hulp durven te vragen. Door problemen beter en eerder te herkennen kan een zorgaanvraag zoveel mogelijk worden voorkomen. In het najaar zal de Minister van VWS een voortgangsbrief sturen.
Hoe zorgt u ervoor dat gedupeerden in het aardbevingsgebied niet nog zieker worden?
Het kabinet erkent de zorgen in Groningen en pakt het probleem bij de kern aan door de gaswinning uit het Groningenveld versneld af te bouwen. Hiermee neemt het kabinet de oorzaak van de bevingen weg en zullen de aardbevingen en de hieraan gerelateerde klachten op termijn afnemen. Daarnaast zet het kabinet zich maximaal in voor duidelijkheid voor bewoners over de versterking van hun woningen en een soepele en snelle schadeafwikkeling.
In de tweede plaats moet goede zorg voorkomen dat mensen zieker worden. Zie ook het antwoord op vraag 19.
Wilt u deze vragen separaat beantwoorden voor het einde van het zomerreces van 2020?
Waar mogelijk zijn de vragen separaat beantwoord.
Genoegdoening voor atoomklokkenluider Frits Veerman |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek door het Huis voor klokkenluiders naar de bejegening van atoomklokkenluider Frits Veerman?1
Ik heb kennis genomen van de bevindingen van het Huis voor klokkenluiders in het onderzoeksrapport van 7 juli 2020. Het Huis acht het aannemelijk dat het melden van een vermoeden van een misstand door de heer Veerman de oorzaak is geweest van het wijzigen van zijn werkzaamheden en het daaropvolgende ontslag.
Deze benadeling heeft plaatsgevonden door de voormalig werkgever van de heer Veerman. Het onderzoek van het Huis voor klokkenluiders heeft geen betrekking op gedragingen van de overheid.
Bent u bereid om een onderzoek te laten doen naar de bejegening van deze klokkenluider door overheden en overheidsorganisaties?
Over gedragingen van de overheid, met name de rol van de BVD, heeft de heer Veerman zich in augustus 1983 al beklaagd bij de Nationale ombudsman. Deze heeft in oktober 1986 na onderzoek een rapport uitgebracht. De ombudsman concludeerde dat geen sprake was van niet-behoorlijke gedragingen van de BVD.
In januari 2006 is tijdens het debat over de affaire rondom de Pakistaanse atoomgeleerde Khan aan mijn ambtsvoorganger gevraagd nog eens serieus naar de zaak van de heer Veerman te kijken, omdat hem onrecht zou zijn aangedaan.2 In reactie daarop heeft de Minister aangegeven geen reden te zien nogmaals onderzoek in te stellen naar de zaak van de heer Veerman, aangezien de Nationale ombudsman zich al over de zaak heeft gebogen en ook de rechter zich al heeft uitgesproken over de inzage van gegevens.3 Het rapport van het Huis voor klokkenluiders heeft geen betrekking op gedragingen van overheidsorganisaties en vormt dus geen aanleiding om de zaak nu anders te beoordelen.
Ik ben bereid een gesprek te arrangeren met de heer Veerman om te bezien of er in dit kader concrete gedragingen zijn geweest van overheidsorganisaties jegens zijn persoon die hem hebben benadeeld, die in het verleden nog niet zijn onderzocht en die alsnog aanleiding geven tot onderzoek. Op de uitkomst van dat gesprek kan ik uiteraard niet vooruitlopen.
Bent u bereid met Frits Veerman in contact te treden om te bespreken hoe deze klokkenluider genoegdoening kan worden gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Sloten bij Reusel en Someren vervuild, inspectie bezoekt boeren’ |
|
Helma Lodders (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Sloten bij Reusel en Someren vervuild, inspectie bezoekt boeren»?1
Ja.
Herinnert u zich de schriftelijke vragen van de leden van Lodders - Laan Geselschap «aanpak mestfraude» over verschillende signalen van boeren en bewoners in Brabant die meldingen van mogelijke fraude bij het uitrijden van mest niet konden melden bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?2
Ja.
Herinnert u zich de zorgen van de leden omdat de signalen van vermoedelijke mestfraude niet serieus genomen werden door de NVWA, meldingen niet geregistreerd werden en er verschillende verklaringen werden gegeven waarom meldingen niet opgenomen werden?
Ja.
Herinnert u zich de suggestie van de leden om op percelen waar een of meerdere signalen van mogelijke mestfraude worden gemeld steekproefsgewijze grondmonsters (of zoals u in uw antwoord beschrijft «een bodemanalyse») te nemen?
Ja.
Herinnert u zich dat u deze suggestie heeft weggewuifd omdat de NVWA een andere definitie van mestfraude hanteert, namelijk het uitrijden van mest buiten de toegestane periode of ten tijde van vorst?
Ik heb de suggestie om steekproefsgewijs grondmonsters of een bodemanalyse te nemen niet weggewuifd, maar uiteen gezet waarom dat geen sluitend bewijs oplevert van mestfraude in de vorm van overbemesting. Ik heb in mijn eerdere antwoord (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3379) toegelicht dat het (al dan niet steekproefsgewijs) nemen van grondmonsters door de NVWA om twee redenen niet als instrument wordt gehanteerd in de aanpak van mestfraude. Ten eerste verstaat de NVWA onder het illegaal uitrijden van mest het uitrijden buiten de toegestane periodes of ten tijde van sneeuw en vorst. Hiervoor leveren grondmonsters geen bewijs. Ten tweede kan het gaan om overbemesting, waar zoals aangegeven grondmonsters voor zowel een overbemesting van fosfaat als stikstof geen sluitend bewijs voor leveren. Er is de laatste tientallen jaren namelijk veel fosfaat en stikstof opgehoopt in de Nederlandse landbouwgronden door hoge bemesting. Fosfaat is weinig mobiel in de bodem. Overtreding van de meststoffenwetgeving door meer fosfaatbemesting dan is toegestaan, kan alleen aangetoond worden in een bodemanalyse als het fosfaatgehalte extreem hoog is. Het teveel bemesten met stikstof kan aangetoond worden in de hoeveelheid minerale stikstof die in de bodem na de oogst aanwezig is. Er zijn echter meer factoren die van invloed zijn op de hoeveelheid minerale stikstof in de bodem, zoals het weer. Veel minerale stikstof in de bodem na de oogst hoeft dus niet te betekenen dat de meststoffenwetgeving is overtreden. Als een perceel elk jaar een heel hoog gehalte aan minerale stikstof heeft, dan kan dit een indicatie zijn voor te hoge bemesting, maar een sluitend bewijs is het niet.
Hoe kijkt u nu aan tegen uw antwoorden van ruim een jaar geleden met de kennis van nu dat in sloten hoge concentraties stikstof en fosfor aanwezig is?
Ik sta nog steeds achter de beantwoording zoals vorig jaar gegeven. Hoge concentraties stikstof en fosfor kunnen een indicatie zijn voor een te hoge bemesting of een landbouwkundig onverantwoorde aanwending van mest, maar een sluitend bewijs is het niet.
Deelt u de mening van de leden dat het illegaal uitrijden van mest verder gaat dan alleen het uitrijden van mest buiten de toegestane periode? Zo ja, waarom heeft u deze signalen niet eerder serieus genomen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met de leden eens dat fraude verder gaat dan uitrijden buiten de toegestane periode. Ook meer uitrijden dan de wettelijke gebruiksnorm valt hieronder. Meldingen daarover neem ik zeer serieus. Dat neemt niet weg dat de bewijslast moeilijk te verkrijgen valt, zoals ik uiteen heb gezet in mijn antwoord op vraag 5. Ik ben overigens verheugd over de aanpak van het Waterschap Aa en Maas zoals dat bij monde van watergraaf Verheijen uiteen wordt gezet in het bewuste artikel in het Eindhovens Dagblad. Het waterschap wil samen met de boeren nagaan wat de mogelijke oorzaak is van de hogere waarden van stikstof en fosfor in de sloten, waarbij niet op voorhand wordt uitgegaan van kwade opzet. Men streeft als waterschap naar het samen zoeken naar oorzaken om vervolgens waar nodig tot gedragsverandering bij boeren te komen. Dit is een aanpak waar ik achter sta.
Kunt u aangeven hoeveel meldingen er vorig jaar en de eerste zes maanden van dit jaar zijn gedaan bij de diverse door u in uw antwoorden op de schriftelijke vragen over de aanpak van mestfraude genoemde instanties?3
RVO heeft in de periode van 2019 tot medio 2020, 21 meldingen van mogelijke mestfraude vastgelegd.
De Inlichtingen- en opsporingsdienst (IOD) van de NVWA heeft in de periode van 2019 tot en met 30 juni 2020, 38 signalen (de IOD gebruikt het woord «signalen» i.p.v. «meldingen») van mogelijke mestfraude vastgelegd, waarvan 30 signalen uitsluitend over mestfraude gingen en acht signalen ook mogelijke fraude op andere domeinen betrof. Deze signalen zijn rechtstreeks, veelal via inspecteurs, binnengekomen bij de IOD. Bij het Klant Contact Centrum (KCC) van de NVWA zijn in deze periode 55 meldingen van mogelijke fraude binnen gekomen, afkomstig van buitenstaanders.
Het gaat bij mestfraude om bewuste overtredingen van de mestwetgeving die worden toegedekt / verborgen / buiten de administratie gehouden om voordeel te behalen. Voorbeelden zijn manipulatie van monsters, gewicht of AGR GPS, waardoor er «zwarte» mest ontstaat die veelal wordt aangewend buiten de boeken om en vaak boven de wettelijke gebruiksnormen.
De NVWA spreekt van fraude als er sprake is van:
Kunt u aangeven hoeveel meldingen de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft afgehandeld en op welke wijze de RVO onderzoek doet?
Alle fraudemeldingen die telefonisch, schriftelijk of via het digitale formulier «melden mogelijke fraude» bij RVO binnenkomen, worden geregistreerd. Bij de melder wordt gecheckt of de wet- en regelgeving juist is geïnterpreteerd. RVO doet onderzoek naar de melding. Er zijn meerdere uitkomsten na een melding van vermoedelijke (mest)fraude mogelijk. Indien duidelijk sprake is van het vermoeden van (mest)fraude wordt aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie. Het kan ook zijn dat de melding voor nader onderzoek wordt doorgezet naar de NVWA. Door RVO wordt daarnaast getoetst of een bestuursrechtelijke sanctie mogelijk is.
RVO heeft in de periode van 2019 tot medio 2020, 21 meldingen van mogelijke mestfraude vastgelegd. Daarvan zijn 14 meldingen na een onderzoek niet verder in behandeling genomen, twee meldingen zijn nog in behandeling, één melding is doorgezet naar de NVWA en vier meldingen bleken geen betrekking te hebben op de mestwet- en regelgeving en zijn elders belegd.
Welk nader onderzoek doet de NVWA nadat zij een melding van de RVO heeft ontvangen en waarin verschillen de onderzoeken van de RVO en de NVWA?
De RVO is belast met de administratieve handhaving op de naleving van de mestregelgeving.
De NVWA is belast met het fysieke toezicht op de naleving van de mestregelgeving. De NVWA kan bij de fysieke controle ter plaatse toetsen of de feitelijke situatie en de bedrijfsadministratie overeenkomen met de door de ondernemer ingevulde en naar RVO gestuurde registraties.
Worden de meldingen die de NVWA krijgt via de RVO door de NVWA op dezelfde manier behandeld als de meldingen die de NVWA rechtstreeks ontvangt? Zo nee, waarin verschillen deze?
De meldingen vanuit RVO komen rechtstreeks binnen bij het inspectieteam Meststoffen van de NVWA. Vanaf dat moment wordt dezelfde wijze van behandelen van de meldingen uitgevoerd.
Waaruit bestaat het onderzoek van het inspectieteam en waaruit bestaat het onderzoek van meldingen die via de RVO bij het inspectieteam binnenkomen?
Op verzoek van RVO wordt een inspectie aangemaakt en uitgevoerd door de NVWA.
Het verschil met meldingen die via RVO komen als controleverzoek, is dat RVO al een administratieve beoordeling heeft gemaakt waarvan de uitkomsten worden meegegeven aan de NVWA.
Hoe lang worden meldingen bewaard indien hier geen opvolging aan wordt gegeven en wordt er bij nieuwe signalen of een ingesteld (strafrechtelijk) onderzoek nog teruggekeken of er eerder meldingen zijn gedaan waar geen opvolging aan is gegeven? Zo nee, waarom niet?
De NVWA-IOD bewaart signalen/meldingen maximaal 5 jaar. Er wordt teruggekeken naar oude meldingen bij nieuwe meldingen. Bij nieuwe meldingen controleert de NVWA standaard of genoemde bedrijven/personen al voorkwamen bij eerdere signalen. De NVWA heeft alle meldingen geregistreerd die sinds 2011 zijn binnengekomen bij het KCC. RVO hanteert in elk geval de wettelijke bewaartermijnen. Daarnaast is het geheel aan meldingen uit voorgaande jaren in beeld. Deze worden betrokken bij de beoordeling van nieuwe meldingen.
Klopt het dat de signalen en meldingen die worden ontvangen via Meld Misdaad Anoniem eenzelfde afhandeling kennen? Zo nee, hoe worden deze behandeld?
Meld Misdaad Anoniem meldingen worden ontvangen en verwerkt door het Klant Contact Centrum (KCC) van de NVWA. Daar wordt bepaald of deze melding wordt doorgezet aan de NVWA-Inspectie of aan de NVWA-IOD (of een andere dienst, indien van toepassing). Meld Misdaad Anoniem meldingen die bij de NVWA-IOD binnenkomen worden hetzelfde behandeld als overige meldingen. Het verschil is wel, dat er geen terugkoppeling kan plaatsvinden van de afhandeling van de anonieme meldingen.
Wat is de gemiddelde doorlooptijd voor een melding die door het Klantcontact Centrum van de NVWA geregistreerd wordt en wat is de gemiddelde doorlooptijd tot afhandeling en kunt u daarbij aangeven wat de snelste termijn en wat de langste termijn van afhandeling was?
De werkwijze is dat iedere melding direct wordt geregistreerd en indien een signaal compleet is ook wordt doorgezonden naar de afdeling Virtueel Meldingen Team (VTM; beoordeelt binnengekomen meldingen volgens een procedure) ter beoordeling.
De gemiddelde doorlooptijd tot afhandeling van de signalen (incl. onderzoek) bedraagt 56 dagen. De kortste afhandeltermijn was 1 dag en de langste termijn (zeer uitzonderlijk) bedroeg 438 dagen.4
Bij hoeveel geregistreerde meldingen die door het Klantcontact Centrum van de NVWA geregistreerd worden is er daadwerkelijk opgetreden en kunt u een overzicht geven van de tien meest geconstateerde overtredingen en de meest opgelegde sancties?
In totaal zijn 36 van de 55 meldingen die zijn binnen gekomen bij het KCC (zie antwoord op vraag 8) doorgezet naar een team voor onderzoek. Dit heeft uiteindelijk geleid tot het opmaken van twee proces verbalen en twee rapporten van bevindingen. Het opleggen van sancties is niet aan de NVWA, maar aan het Openbaar Ministerie (proces verbalen) of RVO (rapport van bevindingen). Meldingen van fraude betroffen onder andere een onjuiste administratie, onjuiste gehalten/geen bemonstering en illegale mestdumpingen.
Hoe kijkt u aan tegen dit «semi-overzichtelijk» veld om meldingen van mogelijke mestfraude te doen, hoe kijkt u aan tegen de afhandeling van signalen en wat vindt u met de huidige kennis van de gebrekkige samenwerking tussen de verschillende (overheids)instanties om mestfraude aan te pakken?4
Ik realiseer mij dat het grote aantal mogelijkheden om (vermoeden van) fraude te melden, ertoe zou kunnen leiden dat het overzicht van en mogelijke samenhang tussen meldingen in de knel komt. RVO en de NVWA zijn op dat gebied echter zeer waakzaam. Ik vind het bovendien van nog groter belang dat er zoveel mogelijkheden zijn om (vermoeden van) fraude te melden, dat het voor niemand een beletsel hoeft te zijn om tot een melding te komen.
Vanuit de Versterkte Handhavingsstrategie Mest wordt sinds 2018 ingezet op gebiedsgericht handhaven waarbinnen een verbeterde samenwerking tussen verschillende (overheids)instanties essentieel is. Onderzoekers van Arcadis/Berenschot beschouwen deze gebiedsgerichte aanpak zoals die in praktijk wordt gebracht in o.a. de Peel, als een goed voorbeeld van samenwerking tussen instanties.6 Dat sterkt mij in mijn overtuiging dat de gewenste samenwerking tussen de diverse overheidsinstanties – genoemd in het artikel in het Eindhovens Dagblad – gestaag vordert.
Deelt u de mening dat goedwillende boeren de dupe zijn van het ontbreken van serieuze opvolging van signalen uit de praktijk en het ontbreken van een gecoördineerde aanpak van mestfraude? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u op korte termijn zetten om tot een gerichtere aanpak te komen om illegale handelingen (waarbij de leden dus ook het ongebreideld uitrijden van mest tijdens de periode waarin uitrijden van mest legaal is als fraude zien) sneller en beter aan te pakken om erger te voorkomen?
Ik meen dat er wel serieuze opvolging wordt gegeven aan praktijksignalen over mestfraude. Mede om goedwillende boeren niet de dupe te laten zijn van kwaadwilligen, is de Versterkte Handhavingsstrategie Mest opgesteld, met onder andere de gebiedsgerichte aanpak. Deze aanpak zet juist in op een gecoördineerde aanpak van mestfraude door verschillende instanties met toezicht- en handhavingstaken. In het artikel in het Eindhovens Dagblad wordt er op gewezen dat bij het onderzoek naar de oorzaak van de vervuilde sloten rond Reusel en Someren, sprake is van een gezamenlijk optreden van de waterschappen, NVWA en omgevingsdiensten. Dat is de samenwerking die de gebiedsgerichte aanpak voorstaat. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.
Op welke manier wordt de samenwerking met de waterschappen geïntensiveerd om veel eerder op signalen uit de omgeving in te kunnen spelen?
De samenwerking met de waterschappen is structureel vormgegeven binnen het project Gebiedsgericht Handhaven in de drie gebieden Brabant Oost/Limburg Noord, Twente en Gelderse Vallei/Veluwe. Binnen dit samenwerkingsproject informeren de partners (NVWA, omgevingsdiensten en waterschappen) elkaar als het gaat om meldingen en kunnen zij een beroep doen op elkaars specifieke expertise, capaciteit en/of bevoegdheden om meldingen te onderzoeken. Meldingen hebben ook betrekking op (mogelijk) strafrechtelijk handelen. Onderzoeken in het kader van strafrechtelijk handelen is voorbehouden aan de Bijzondere opsporingsambtenaren (BOA’s) en de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de NVWA.
Deelt u de zorg dat het (anoniem) doorgeven van signalen over mogelijke (mest) fraude over vele schijven loopt en daarmee efficiënt onderzoek en opsporing gevaar loopt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit verder te stroomlijnen?
Ik begrijp uw zorg maar meen dat dit goed ondervangen is. Alle signalen die bij de NVWA via KCC of IOD binnenkomen worden door de NVWA bij het KCC of de IOD Infodesk centraal geregistreerd. Daarna volgt het proces van beoordeling en prioritering, eventueel in samenspraak met onder meer het Functioneel Parket, omdat er onvoldoende capaciteit is om aan alle signalen opvolging te geven. Tevens kan het voorkomen dat signalen worden doorgegeven aan andere publieke toezichthouders.
Bent u bereid om de wijze van opname en verwerking van signalen van fraude en het verloop van deze processen door een externe te laten toetsen en de uitkomsten hiervan te betrekken bij verbeterslagen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie momenteel geen aanleiding voor een extern onderzoek naar de wijze van opname en verwerking van signalen van fraude.
Bent u bereid gevolg te geven aan de suggestie van de leden om boeren in de betreffende gebieden te vragen om signalen (anoniem) door te geven om te voorkomen dat enkele fraudeurs het voor de overige boeren verpesten? Zo ja, wanneer en door wie wordt deze campagne gestart? Zo nee, waarom niet?
Het is nu al mogelijk om signalen over het niet naleven van de meststoffenwetgeving, desgewenst anoniem, door te geven. Dit kan via de verschillende kanalen en ik blijf me inzetten om die signalen zo goed mogelijk door de betreffende verantwoordelijke organisaties op te laten pakken. Bij concrete en actuele signalen zijn de handhaving- en opsporingsinstanties in staat om samen met de boeren te zorgen voor een betere naleving. In de communicatie, ook in het kader van het gebiedsgericht handhaven, zal ik hier de aandacht op blijven vestigen.
Het verlengen van opsporingsvergunningen voor olie en gas aan Vermilion zonder aan wettelijke criteria te voldoen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hoe kan het dat een opsporingsvergunning van Vermilion (opsporingsvergunning Utrecht) die al sinds 24 november 2018 verstreken is nog steeds wordt gerapporteerd als verlengd?
Voor het verstrijken van de termijn is een verzoek tot verlenging van de geldigheidsduur gedaan door Vermilion, de houder van de vergunning. Zolang er geen besluit is genomen blijft geregistreerd staan dat deze vergunning er nog is. Vermilion kan echter geen rechten ontlenen aan de wijze waarop NLOG dit registreert.
Klopt het dat Vermilion een verlenging van de opsporingsvergunning heeft aangevraagd, en dat deze verlenging op dit moment in overweging wordt genomen door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat?
Ja, dat klopt.
Klopt het dat de verlenging voor de lange periode van acht jaar is aangevraagd door Vermilion, en dat daarmee zeer waarschijnlijk al geanticipeerd wordt op de praktijk van halvering van de tijd door het ministerie bij toekenning van verlengingen van vergunningen? Hoe gaat u hiermee om?
Vermilion heeft een verlenging van de geldigheidsduur van acht jaar aangevraagd. Er is geen praktijk van halvering van aangevraagde termijnen bij toekenning van verlengingen van vergunningen. De termijn die gegund wordt moet afdoende zijn om het werkplan voor het noodzakelijke opsporingsonderzoek te kunnen uitvoeren. De aanvrager zal in geval van een aanvraag voor het verlengen van de geldigheidsduur van een opsporingsvergunning moeten aangeven waarom het onderzoek niet binnen de eerder gegunde termijn kon worden uitgevoerd. Ik heb nog geen besluit genomen over het verlengen van de geldigheidsduur van de vergunning of over de exacte termijn van deze verlenging.
Kunt u bevestigen dat er geen vergunningen worden verlengd zonder dat aan de voorwaarden voor verlenging, vastgelegd in die vergunning, is voldaan?
In principe worden er geen termijnen verlengd indien niet aan de wettelijke voorwaarden hiervoor of aan de voorwaarden in de beschikking is voldaan, tenzij het niet aan de aanvrager kan worden verweten dat niet is voldaan aan de voorwaarden in de beschikking.
De opsporingsvergunning is een marktordenende vergunning. De voorwaarden in de opsporingsvergunning Utrecht stammen nog uit de tijd dat er nog wel nieuwe opsporingsvergunningen werden afgegeven. Deze voorwaarden hadden tot doel de concurrentie tussen de verschillende operators te bevorderen en operators te dwingen zo snel mogelijk onderzoek te doen en tot winning te komen.
Op welke wijze gaat u gehoor geven aan de bezwaren tegen verlenging van de betreffende vergunning die nu al zijn geuit door het college van de gemeente Woerden?1
Er is geen formeel adviesrecht voor regionale overheden in deze procedure. De reden hiervoor is dat de onderliggende opsporingsvergunning slechts een economisch recht van Vermilion betreft. Het gebied van de opsporingsvergunning beslaat 24 gemeenten, waaronder de gemeente Woerden, en vier provincies. Het uitvoeren van onderzoek zal uiteindelijk een vele malen kleiner gebied betreffen. Voor het uitvoeren van onderzoek moeten andere vergunningen worden aangevraagd waarbij de betrokken overheden, waarschijnlijk 2 of 3 gemeenten en een provincie, een wettelijke adviesrecht hebben. Met deze gemeenten zal ik uitvoerig afstemmen. Voor het daadwerkelijk mogen winnen van eventuele voorraden zijn diverse andere vergunningen nodig waarbij de betrokken overheden wettelijk adviesrecht hebben. Op dit moment kan en mag Vermilion nog niets en mij zijn ook geen voornemens bekend van Vermilion om op korte termijn onderzoek te gaan doen.
Ik hecht er echter aan om alle processen zo transparant mogelijk te laten verlopen. Indien ik voornemens ben positief te besluiten op het verzoek van Vermilion zal er op gepaste wijze worden afgestemd met de betrokken overheden over dit voornemen en de hierop volgende procedures.
Deelt u de mening dat wanneer een vergunning al geruime tijd verlopen is en er niet voldaan is aan de randvoorwaarden van een verlengen, er geen sprake meer is van een verlenging van een opsporingsvergunning maar van de aanvraag tot een nieuwe vergunning?
Nee, indien de aanvraag is ingediend voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de onderliggende vergunning moet ik daar positief op besluiten indien aan alle voorwaarden is voldaan. In dat geval wordt geen nieuwe vergunning afgegeven maar worden de bestaande rechten van de onderliggende vergunning gerespecteerd.
Kunt u bevestigen dat u, conform het regeerakkoord, geen nieuwe opsporingsvergunning aan Vermilion zal afgeven, en dat er gehandhaafd zal worden als er toch opsporingsactiviteiten zonder vergunning plaatsvinden?
Ja, ik geef geen nieuwe opsporingsvergunningen op land af. Dit betreft niet specifiek Vermilion, maar alle operators die op land actief zijn.
Het Staatstoezicht op de mijnen is de onafhankelijk toezichthouder en zal op grond van een eigen mandaat optreden tegen vergunningplichtige activiteiten waarvoor geen vergunning is afgegeven.
Op grond van enkel de opsporingsvergunning Utrecht is het Vermilion niet toegestaan om proefboringen uit te voeren of seismisch onderzoek te doen. De opsporingsvergunning Utrecht betreft een marktordenende vergunning die Vermilion het exclusieve recht geeft binnen het zoekgebied, zoals beschreven in die opsporingsvergunning, aanvragen in te dienen voor vergunningen voor proefboringen en seismisch onderzoek.
Het bericht ''We verzieken ons leefmilieu en daarmee onszelf', artsen starten landelijke campagne' |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat artsen een landelijke campagne zullen starten om aandacht te vragen voor de gevolgen van luchtvervuiling voor onze gezondheid, bijvoorbeeld in gebieden met intensieve veehouderij, zoals Oost-Brabant?1
Ja.
Heeft u gelezen dat de oncologisch chirurg, oprichter van het Artsenforum Gezondheid, Natuur en Milieu (AGNM) en initiatiefnemer van de campagne, concludeert dat het houden van minder dieren de enige manier is waarop het leefmilieu in gebieden met intensieve veehouderij geleidelijk weer kan herstellen?
Ja.
Deelt u zijn boodschap dat het belangrijk is om anders te gaan eten en te stoppen met de intensieve veehouderij, omdat we op dit moment ons leefmilieu en daarmee onszelf verzieken? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse landbouw is wereldwijd toonaangevend. Het is de ambitie van het kabinet deze positie te behouden. Tegelijkertijd staat Nederland voor een aantal grote maatschappelijke uitdagingen, waaronder bodem-, water- en luchtkwaliteit. Om deze uitdagingen het hoofd te bieden heeft het kabinet onder andere een visie voor de omslag naar kringlooplandbouw ontwikkeld. Dit betekent niet dat er een einde aan de veehouderij moet komen, maar wel dat de impact van de veehouderij op de leefomgeving verminderd moet worden.
Ik vind het belangrijk om bij de Nederlandse burgers aandacht te vestigen op de gevolgen van het eetpatroon op de voedselproductie en het milieu. Door het Ministerie van LNV wordt samen met private en publieke partijen gewerkt aan verantwoorde productie en consumptie van voedsel, waarbij het terugdringen van negatieve effecten op het klimaat en op onze gezondheid het uitgangspunt is.2, 3 Mensen nemen zelf de beslissing wat zij eten. Om te stimuleren dat ze duurzame keuzes maken biedt het Voedingscentrum wetenschappelijke en onafhankelijke informatie over een meer duurzaam menu. Een voedingspatroon volgens de Schijf van Vijf is hierbij het uitgangspunt, zowel voor gezondheid als duurzaamheid.
Deelt u zijn conclusie dat verder onderzoek naar het verband tussen luchtvervuiling en corona onnodig is en alleen maar verdere vertraging oplevert? Zo nee, waarom niet?
Het is bekend dat luchtverontreiniging in het algemeen kan leiden tot een verhoogd risico op ziekte en sterfte en dat er verbanden zijn tussen fijnstof en luchtwegklachten: zowel in steden als in landbouwgebieden. Met het Schone Lucht Akkoord (SLA) zet het kabinet zich samen met decentrale overheden in om voor alle inwoners van Nederland de luchtkwaliteit te verbeteren zodat de gezondheidsschade door luchtverontreiniging minder wordt. Luchtverontreiniging kan naast longziekten ook leiden tot het ontstaan van hart- en vaatziekten. Mensen met longziekten en hart- en vaatziekten behoren tot de risicogroepen voor COVID-19. Luchtverontreiniging is dus wel een plausibele risicofactor voor COVID-19, maar in hoeverre er een verband is tussen de kwetsbaarheid voor SARS-CoV-2 en luchtkwaliteit is momenteel niet bekend op basis van beschikbaar onderzoek.
Er zijn meerdere factoren die de kwetsbaarheid voor COVID-19 kunnen beïnvloeden. Daarom is er meer grondig onderzoek nodig om een verband aan te tonen.
Bent u bekend met het onderzoeksrapport «Air Pollution Exposure and COVID-19» van de Universiteit van Birmingham?2
Ja.
Heeft u gezien dat de onderzoekers een duidelijke correlatie hebben aangetoond tussen door fijnstof verslechterde luchtkwaliteit en het hoge aantal infecties, ziekenhuisopnames en sterfgevallen door COVID-19, ofwel: hoe vervuilder de lucht, hoe meer besmettingen, ziekenhuisopnames en sterfgevallen door het coronavirus?
Luchtkwaliteit wordt in meerdere onderzoeken, waaronder dit onderzoek waar u aan refereert, in verband gebracht met COVID-19 infecties. De stuwende kracht achter de snelle verspreiding van SARS-CoV-2 is de mens-op-mens overdracht. Het kan zijn dat luchtverontreiniging hieraan bijdraagt, maar in hoeverre er een verband is tussen de kwetsbaarheid voor SARS-CoV-2 en luchtkwaliteit is momenteel niet bekend op basis van beschikbaar onderzoek.
Deze studie kan gezien worden als nieuw stapje in het totaal aan studies die een uitspraak doen over het mogelijke verband. Deze studie heeft een hogere resolutie dan de eerdere Harvard studie5 en zegt daarmee in hoger detailniveau iets over het verband tussen luchtkwaliteit en COVID-19. Causaliteit is hiermee echter nog niet aangetoond. De onderzoekers van de Universiteit Birmingham hebben behoorlijk uitgebreid onderzoek gedaan, maar zij gaan aan een aantal belangrijke factoren voorbij. Ze gebruiken gemiddelde waarden voor luchtkwaliteit per gemeente terwijl er lokaal veel verschillen kunnen zijn. De locatie waar een epidemie begint en de eerste (nog onopgemerkte) gevallen optreden is erg belangrijk; de relatie met luchtkwaliteit kan toevallig zijn.
Deelt u de constatering van de wetenschappers dat dit onderzoek «overtuigend bewijs» levert dat luchtvervuiling een sterk bepalende factor is voor een grotere impact van het coronavirus, ook na correctie voor een flink aantal andere mogelijke verklaringen voor een verschil in infecties, sterftekans en ziekenhuisopnames, zoals gemiddelde bevolkingsdichtheid, leeftijd, gezinsgrootte, beroep en obesitas? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u gezien dat bij dit onderzoek ook corona-uitbraken in een groot aantal Nederlandse gemeenten zijn bestudeerd?
Ja, het is ons bekend dat de onderzoekers gebruik hebben gemaakt van open data met betrekking tot ziekte, sterfte en luchtkwaliteit en ook de Nederlandse situatie in hun onderzoek hebben meegenomen.
In hoeverre er een verband is tussen luchtkwaliteit en de ernst van het verloop van een COVID-19 infectie is momenteel niet bekend op basis van dit onderzoek, zoals in bovenstaand antwoord al is aangegeven. In het betreffende onderzoek zijn voor veel zaken correcties uitgevoerd. Carnaval is als factor meegenomen in de analyses, maar er speelt meer. Het verloop van de pandemie was zeer dynamisch in tijd en plaats. De studie heeft echter alle cijfers van februari tot juni bij elkaar opgeteld. Meer gedetailleerde gegevens over de plaatselijke, tijdsgebonden luchtkwaliteit en gegevens over de kans op verspreiding zoals de besmettelijkheid, gedrag en contacten van geïnfecteerde personen (bijvoorbeeld carnavalsvierders of zorgmedewerkers) zijn bepalend. De implementatie van maatregelen die de overheid na de eerste uitbraken in Brabant heeft genomen om verdere verspreiding te voorkomen is ook niet meegenomen.
Heeft u gezien dat uit deze Nederlandse gegevens bleek dat de impact in Nederland juist groot was in gebieden met veel intensieve veehouderij, zelfs na correctie voor carnaval als mogelijke verklaring, waardoor de veronderstelling dat de impact van luchtvervuiling automatisch het grootst is in grote steden, is weerlegd?3
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat hiermee een duidelijke rol is aangetoond voor luchtvervuiling door ammoniak en dus de intensieve veehouderij in de ernst van de gevolgen van het coronavirus?
Het is niet met zekerheid te zeggen dat luchtvervuiling in het algemeen, en die veroorzaakt door de intensieve veehouderij in het bijzonder, hier een rol speelt. Zie ook de antwoorden op vragen 5, 6 en 7. De studie uit Birmingham heeft zich gefocust op zeer kleine fijnstofdeeltjes (PM 2,5) die vooral door verkeer en industrie worden uitgestoten, maar ook voor een deel door de ammoniakemissie van veehouderijen. Ammoniak wordt vooral uitgestoten door de melkveehouderij en niet door de intensieve veehouderij, die met name de veel grotere fijnstofdeeltjes (PM 10) uitstoot.
We begrijpen dat er in de huidige coronacrisis vragen zijn over de rol van luchtkwaliteit in het algemeen, en de veehouderij in het bijzonder. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 is het RIVM gevraagd een verkenning uit te voeren naar de onderzoeksmogelijkheden aangaande de relatie luchtkwaliteit, veehouderij en COVID-19. Dit betreft een complex vraagstuk. We zijn met het RIVM in gesprek over de onderzoeksmogelijkheden. Nadat deze in kaart zijn gebracht zullen mijn collega’s van LNV en IenW en ikzelf besluiten of en zo ja, welke onderzoeken we willen uitzetten bij het RIVM. Daarbij worden de regionale partijen zoals de provincie Noord-Brabant en de GGD betrokken. Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd in het najaar.
Erkent u dat dit onderzoek nogmaals aantoont dat de volksgezondheid lijdt onder luchtvervuiling en specifiek dat luchtvervuiling met fijnstof leidt tot meer en ernstigere COVID-19-infecties? Zo nee, waarom niet?
Het is bekend dat luchtverontreiniging in het algemeen kan leiden tot een verhoogd risico op ziekte en sterfte. Daarom heeft het verbeteren van de luchtkwaliteit ten behoeve van de gezondheid onze volle aandacht. Met het Schone Lucht Akkoord (SLA) zet het kabinet samen met decentrale overheden in om voor alle inwoners van Nederland de luchtkwaliteit te verbeteren zodat de gezondheidsschade door luchtverontreiniging minder wordt. Binnen het SLA wordt ingezet op de belangrijkste bronnen van luchtverontreiniging voor de impact op gezondheid zoals verkeer, landbouw, hout stook en industrie. Zie verder de antwoorden op vraag 5, 6 en 7.
Wat is de huidige stand van zaken rond het aangekondigde onderzoek naar de relatie veehouderij, luchtverontreiniging en COVID-19 binnen het Multi-Country Multi-City (MCC) Collaborative Research Network, waarin het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) deelneemt?4
Binnen het «Multi-Country Multi-City (MCC) Collaborative Research Network»8 is verkend of het mogelijk is onderzoek op te pakken naar de relatie luchtverontreiniging en COVID-19. De Staatssecretaris van IenW heeft eerder toegezegd u hierover te informeren.9 Er zijn binnen MCC twee kansrijke onderwerpen gesignaleerd die momenteel verder uitgewerkt worden:
Zoals bovengenoemd, hebben de Ministeries van LNV, I&W en VWS het RIVM in samenwerking met experts van andere onderzoeksinstituten om nadere uitwerking van de mogelijkheden van onderzoek naar de relatie luchtkwaliteit en (ernst van) COVID-19 gevraagd. We hebben daarbij aangegeven dat het belangrijk is dat eventueel uit te voeren onderzoek binnen afzienbare termijn leidt tot beleidsopties (handelingsperspectief) en nieuwe kennis.
Uiteraard zal het RIVM bij de verkenning van onderzoeksmogelijkheden rekening houden met reeds gepubliceerd onderzoek over dit onderwerp. Het RIVM houdt nauwgezet de internationale literatuur op het gebied van COVID-19 in de gaten. Ieder nieuw op te zetten onderzoek bouwt voort op relevante eerder uitgevoerde onderzoeken. Dat geldt dus ook voor eventueel nieuw onderzoek naar de relatie COVID-19, luchtkwaliteit en veehouderij.
Zal het (voorgenomen) onderzoek aansluiten bij inmiddels gepubliceerde onderzoeken naar de relatie tussen luchtvervuiling en COVID-19, waaronder het recente Britse onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Wat doet u nu al concreet met de reeds beschikbare kennis over het verband tussen luchtkwaliteit en COVID-19-infecties om de bevolking te beschermen tegen de schadelijke effecten van luchtvervuiling?
Zoals bij de bovenstaande antwoorden aangegeven is bekend dat luchtverontreiniging in het algemeen kan leiden tot een verhoogd risico op ziekte en sterfte. De inzet op verbeteren van de luchtkwaliteit gebeurt nu al in het Schone Lucht Akkoord. De maatregelen in het kader van de stikstofaanpak, de verduurzaming van de veehouderij, de kringlooplandbouw en het Klimaatakkoord zullen eveneens bijdragen aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Ik wil benadrukken dat overdracht van mens-op-mens de stuwende kracht is achter de snelle verspreiding van het virus en de huidige uitbraak. Het is daarom in de eerste plaats zaak dat overal, ook in gebieden met hogere luchtverontreiniging, mensen zich goed aan de vigerende COVID-19 maatregelen houden en mogelijke risico’s mijden.
Welke maatregelen gaat u nemen om de uitstoot van fijnstof en ammoniak versneld te reduceren om inwoners van gebieden met intensieve veehouderij te beschermen tegen de impact van een eventuele tweede golf van het coronavirus?
Zie antwoord vraag 14.
Stijgende energierekeningen en vaste lasten door warmtepompen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Woede om hoge energienota met warmtepomp: «We voelen ons beduveld»»?1
Ja.
Kunt u zich herinneren hoe vaak u hebt beloofd dat de energietransitie – waaronder het aardgasvrij maken van woningen – zou leiden tot lagere energielasten? Staat u nog steeds achter uw woorden?
De energietransitie moet voor iedereen betaalbaar zijn. Dat is en blijft het uitgangspunt voor het kabinet. De maatregelen in het Klimaatakkoord zijn erop gericht dat voor steeds meer huishoudens binnen bereik te brengen. In mijn brief van 17 december 2019 (Kamerstukken II 2019/2020, 32 847, nr. 585) heb ik toegelicht dat hier veel voor nodig is: de kosten van verduurzamingsmaatregelen moeten omlaag door innovatie en opschaling, de inrichting van de energiebelasting moet de omschakeling naar duurzame warmteopties gaan ondersteunen, subsidiemogelijkheden zijn nodig om investeringen aantrekkelijk en rendabel te maken en er is aantrekkelijke financiering nodig. Veel van deze maatregelen zijn inmiddels in gang gezet.
Specifiek voor de huursector heb ik in mijn brief van 22 februari 2019 (Kamerstuk 32 847, nr. 470) aangegeven, dat het kabinet het Sociaal Huurakkoord ondersteunt. De partijen in dit akkoord hebben een systematiek afgesproken gebaseerd op energielabelstappen waarbij de gemiddelde besparing op de energielasten, de mogelijke huuraanpassing overtreft, zodat huurders er gemiddeld niet op achteruit gaan.
Hoe is het dan mogelijk dat bewoners van de Haagse wijk Transvaal worden geconfronteerd met stijgende energierekeningen, nadat zij zijn aangesloten op een collectieve warmte- en koudeopslag, omdat dat goed zou zijn voor het klimaat en de portemonnee?
Ik kan niet ingaan op dit specifieke geval, aangezien de kwestie wordt voorgelegd aan de geschillencommissie.
Deelt u de mening dat bewoners, die de door u zo bejubelde energietransitie moeten ondergaan, keihard voor de gek worden gehouden met een hoop blabla over «haalbaarheid en betaalbaarheid»? Deelt u de conclusie dat het effect van uw beleid op het klimaat totaal te verwaarlozen is, terwijl de gevolgen voor de portemonnee rampzalig zijn?
Nee, die mening deel ik niet. Het kabinet heeft verschillende maatregelen in uitvoering om de energietransitie haalbaar en betaalbaar te maken, zoals het Warmtefonds voor aantrekkelijke financiering en subsidieregelingen voor isolatie en andere verduurzamingsmaatregelen voor bewoners. Ik deel de conclusie daarom niet.
Bent u ervan op de hoogte dat ruim 650.000 huishoudens hun energierekening niet of nauwelijks meer kunnen betalen? Deelt u de conclusie van onderzoeksbureau Ecorys dat deze groep «energiearme» huishoudens de komende tien jaar verder zal toenemen, naar 1,5 miljoen huishoudens in 2030, als direct gevolg van uw besluit om alle woningen van het gas af te halen?2
Het Ecorys-rapport dateert van februari 2019 en komt op basis van een aantal veronderstellingen tot de conclusie dat de groep energiearme huishoudens zal groeien naar 1,5 mln. in 2030. Als onderdeel van het Klimaatakkoord zijn belastingmaatregelen aangekondigd ten gunste van huishoudens. Deze maatregelen zijn in de studie van Ecorys nog niet meegenomen. Juist door deze maatregelen profiteren huishoudens met een lager inkomen relatief het meest en, zoals ook aangegeven in de conclusies van het Ecorys-rapport, zal het aantal energiearme huishoudens dan naar verwachting lager zal uitvallen.
Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Uit het rapport van het PBL»Meten met twee maten» uit december 2018 blijkt dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent.
Aangezien het rapport begin 2019 is gepubliceerd, is een aantal veronderstellingen inmiddels achterhaald, met name de veronderstelde stijging van de gasbelasting met 20 cent. Dit neemt niet weg dat de betaalbaarheid van de energierekening en de verduurzamingsmaatregelen een belangrijk aandachtspunt is, vandaar dat hier veel aandacht aan wordt besteed in de uitvoering van de energietransitie, zoals hierboven aangegeven.
Hoewel het kabinet het belastingdeel van de energierekening kan beïnvloeden, is de ontwikkeling van de totale energierekening ook afhankelijk van de marktprijzen van elektriciteit en gas én de transporttarieven. Het kabinet heeft geen invloed op de marktprijzen en kan dus ook geen beloftes doen over de ontwikkeling van de totale energierekening. Het kabinet weegt in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Deelt u de mening dat uw klimaat- en energiebeleid voor onder andere warmtebedrijven niets anders is dan een verdienmodel, maar dat huishoudens hierdoor in de energie-armoede worden gestort?
Het klimaat- en energiebeleid voeren we uit om de hoeveelheid CO2 te reduceren overeenkomstig met het Klimaatakkoord van Parijs. Geleidelijk overstappen van fossiele naar duurzame energie is daarvoor nodig. Om de overgang naar andere energiebronnen zoals warmtepompen haalbaar en betaalbaar te houden, neemt het Kabinet verschillende maatregelen zoals het Warmtefonds en het verlenen van subsidies (onder andere de Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE), de Stimuleringsregeling aardgasvrije huurwoningen (SAH) en de Subsidieregeling Renovatieversneller). Het gaat hier dus niet om een verdienmodel voor warmtebedrijven.
Hoe kunt u met droge ogen blijven volhouden dat de energietransitie voor iedereen «haalbaar en betaalbaar» zou zijn? Bent u ertoe bereid het schrappen van de gasaansluitplicht terug te draaien, de energierekening – na jaren van verhogingen – echt fors te verlagen en direct te stoppen met het obsessieve aardgasvrij maken van woningen?
Voor het kabinet blijft het doel om de uitstoot van CO2 fors te reduceren voorop staan. Geleidelijk overstappen van fossiele naar duurzame energie is daarvoor nodig. Voor nieuwbouw zijn er verschillende goede alternatieven voor aardgas. Vandaar dat daar de aansluitplicht op het aardgasnet is geschrapt. Het kabinet vindt het ook belangrijk dat de energietransitie betaalbaar blijft. Daarom heeft het kabinet in 2020 onder meer de belasting op energie verlaagd.
Het feit dat opslagtanks voor olie, die warm gehouden moeten worden, niet geïsoleerd zijn |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Helft van opslagtanks is niet geïsoleerd»?1
Ja.
Klopt het dat de helft van de opslagtanks voor olie in Nederland, die permanent warm dienen te blijven, niet of slecht geïsoleerd zijn?
Omdat de decentrale overheid (provincie, gemeente, gemandateerde omgevingsdiensten) bevoegd gezag is voor vergunningverlening en voor toezicht en handhaving van de energiebesparingsplicht, wordt er geen centrale registratie bijgehouden van isolatie van opslagtanks voor olie in Nederland. De cijfers kan ik dus niet bevestigen.
Klopt het dat er al 25 jaar isolatiemateriaal bestaat dat geschikt is voor het isoleren van dergelijke opslagtanks?
Het artikel richt zich specifiek op dakisolatie van verwarmde opslagtanks voor olie. Het ministerie houdt geen overzicht bij van geschikte isolatiematerialen en ik kan dus niet met zekerheid zeggen dat er al 25 jaar geschikt isolatiemateriaal bestaat. Bedrijven die deelnemen aan de energiebesparingsconvenanten MJA3 en MEE maken elke vier jaar plannen. In 2006 werden dakisolatiemaatregelen voor het eerst in deze plannen genoemd.
Hoe verklaart u dat eigenaren van deze opslagtanks niet de moeite nemen om energie en kosten te besparen?
Er zijn hier verschillende mogelijke verklaringen voor. Ten eerste kan het te maken hebben met technische (on)mogelijkheden op het gebied van draagkracht en beloopbaarheid van de tank. Ten tweede heeft het, zoals het artikel terecht stelt, onder andere te maken met prioritering. Een investering in een energiebesparende maatregel betekent dat dit geld niet ergens anders in geïnvesteerd kan worden. Daarbij speelt dat investeringen in het primaire bedrijfsproces soms beter renderen dan investeringen in energiebesparing. Dat hangt uiteraard af van de prognose voor de bezettingsgraad, temperatuur en aantal verwarmde uren.
Wat vindt u van deze onnodige energieverspilling?
Het niet treffen van kosteneffectieve energiebesparende maatregelen is natuurlijk nooit goed. Energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder zijn kosteneffectief en zouden dus altijd uitgevoerd moeten worden. De energiebesparingsplicht uit het Activiteitenbesluit milieubeheer geldt voor midden- en grootverbruikers. De bedrijven waar het in dit artikel om gaat zijn vergunningplichtige (zogenoemde type c-bedrijven) en soms ook ETS-bedrijven. Deze bedrijven zijn uitgezonderd van de energiebesparingsplicht. Bij vergunningplichtige bedrijven is in principe het decentrale bevoegd gezag verantwoordelijk om het treffen van energiebesparende maatregelen op te nemen in deze bedrijfsspecifieke omgevingsvergunning. De grotere aandacht voor het onderwerp energiebesparing in de afgelopen jaren beweegt decentrale overheden ertoe om dit bij het verstrekken van de vergunningen steeds vaker te doen. Bedrijven die (ook) onder het ETS vallen, worden al door de ETS-prijs gestimuleerd om aardgas-besparende maatregelen te treffen. Daar helpt het dat de ETS-prijs fors is gestegen. Overigens is het doel van de energiebesparingsconvenanten MJA3 en MEE juist om bij deze vergunningplichtige en ETS-bedrijven energiebesparende maatregelen te realiseren.
In hoeverre is de huidige plicht tot energiebesparing uit de Wet milieubeheer in uw ogen een effectief instrument geweest om dergelijke verspilling tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u er op korte termijn aan doen om dit instrument en de handhaving van de plicht tot energiebesparing te versterken?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5 en 6 vallen de bedrijven die verwarmde opslagtanks gebruiken over het algemeen niet onder de energiebesparingsplicht uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor een uiteenzetting van wat ik op korte termijn doe om de energiebesparingsplicht en de handhaving daarop te versterken verwijs ik u naar mijn eerdere antwoorden op uw vragen over het toezicht en de handhaving van de energiebesparingsplicht (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3041).
Ziet u nog andere mogelijkheden om isolatie van opslagtanks voor brandstoffen snel af te dwingen?
Een deel van deze bedrijven doet mee aan de energiebesparingsconvenanten MJA3 en MEE. In dit verband maken zij vierjaarlijkse plannen. Isolatie van opslagtanks komt ook voor in deze plannen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) monitort het uitvoeren van deze plannen en hierover wordt jaarlijks in het najaar gerapporteerd aan de Kamer. Indien er onvoldoende voortgang bij de uitvoering van de plannen geboekt wordt, kan RVO.nl de bedrijven een jaarlijkse voortgangsverklaring onthouden. Bedrijven kunnen dan geen teruggave van hun energiebelasting claimen. In 2019 hebben procesmaatregelen in de tankopslagsector (9 bedrijven, 17 tankterminals) 93,1 TJ aan besparing opgeleverd. Dit betrof met name besparing door isolatiemaatregelen. Het aandeel isolatie (niet gespecificeerd) van tanks betrof 86,7 TJ en dakisolatie (gespecificeerd) 3,4 TJ.
De energiebesparingsconvenanten lopen eind 2020 af. Op dit moment ben ik in overleg met de industrie over een eventueel vervolg op deze convenanten. Ik zal hierbij ook het bevoegd gezag betrekken. Verder ben ik aan het bezien hoe industriële procesefficiëntiemaatregelen met een langere terugverdientijd dan vijf jaar beter kunnen worden ondersteund met het huidige of aanvullend instrumentarium.
In hoeverre zal de CO2-heffing die u wilt introduceren hieraan bijdragen?
De uitstoot die vrijkomt bij de productie van warmte voor de verwarming van olieopslagtanks vallend onder het Europese emissiehandelssysteem EU ETS zal onder de CO2-heffing worden gebracht. Het kan dan gaan om uitstoot die direct vrijkomt bij de exploitant van de opslagtanks, indien deze zelf de warmte produceert. Het kan ook gaan om de uitstoot bij een ander industrieel bedrijf dat onder de heffing wordt gebracht, indien deze restwarmte levert aan de exploitant van de opslagtanks ten behoeve van verwarming. Dat betekent dat daarmee een directe respectievelijk indirecte extra prikkel ontstaat voor de exploitant om op een efficiënte manier om te gaan met die warmte.
Bent u bereid op korte termijn de verantwoordelijke eigenaren aan te sporen snel tot isolatie over te gaan en beschikbare instrumenten hierop desnoods aan te scherpen?
Het decentrale bevoegd gezag is verantwoordelijk voor het opnemen van energiebesparing in de bedrijfsspecifieke omgevingsvergunning milieu en het toezicht en handhaving op de energiebesparingsplicht. Verder verwijs ik naar de antwoorden op vraag 8 en 9.
Het bericht ‘Verbreden snelwegen kan ondanks stikstofverbindingen doorgaan dankzij ‘rekentruc’ kabinet’ |
|
Jan de Graaf (CDA), Eppo Bruins (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wanneer vindt besluitvorming over de zeven projecten in het kader van het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) plaats?
Op 7 oktober jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de planning van de zeven MIRT-projecten A27/Al2 Ring Utrecht, A1/A28 knooppunt Hoevelaken, A6 Almere Buiten-Oost-Lelystad, A4 Haaglanden-N14, Innova 58 Tilburg-Eindhoven, A27 Houten-Hooipolder en Innova 58 Annabosch-Galder1.
Ik liet u hierbij weten dat het MIRT-overzicht 2021, dat onlangs naar uw Kamer is gestuurd, de planning weergeeft voor de projecten A4 Haaglanden-N14 en A27 Houten-Hooipolder en dat voor de overige vijf projecten de planning nog nader bepaald moet worden. Een nadere toelichting per project vindt u in de genoemde brief van 7 oktober. Via de reguliere lijnen zal ik uw Kamer blijven informeren over de planning van de MIRT-projecten, inclusief deze zeven.
Hoeveel stikstofruimte is benodigd voor deze projecten als het advies van de commissie-Hordijk wordt opgevolgd? Kunt u uw antwoord toespitsen op elk afzonderlijk project?
Mijn collega Schouten van LNV heeft op 13 oktober jl. de kabinetsreactie op het advies van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof (Commissie Hordijk) aan uw Kamer gestuurd.
Met deze brief geeft het kabinet aan dat AERIUS Calculator het beste en wetenschappelijk onderbouwde instrument is en deze de basis blijft voor de vergunningverlening door bevoegde gezagen. Voor wegverkeer geldt dat de Standaard Rekenmethode 2 (SRM2) het meest geschikt is; de modellering in SRM2 is specifiek voor de emissiebron wegverkeer ontwikkeld en houdt rekening met de invloed van specifieke wegkenmerken op de verspreiding van emissies, zoals de hoogte en diepteligging van de weg en de aanwezigheid van geluidsschermen. Voor de Tracébesluiten van genoemde projecten wordt de depositiebijdrage berekend op basis van de op dat moment in de Regeling natuurbescherming voorgeschreven versie van AERIUS.
Bent u bereid geen onomkeerbare stappen te zetten en eerst met de Kamer te debatteren over het rapport van de commissie-Hordijk alvorens definitief wordt besloten over deze (en andere) MIRT-projecten?
In de brief van 13 oktober jl. naar aanleiding van het advies van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof (Commissie Hordijk) geeft het kabinet aan dat AERIUS Calculator de basis blijft voor de vergunningverlening. Over de doorontwikkeling van AERIUS wordt de Kamer voor de zomer van volgend jaar geïnformeerd.
Uw Kamer heeft mij door middel van de motie van het lid Van Aalst2 verzocht om de zeven MIRT-projecten zo snel als mogelijk te realiseren en te voorkomen dat er nog meer vertraging ontstaat. Ik span mij in om deze motie uit te voeren. De Kamer wordt daarbij vanzelfsprekend op gezette momenten over het MIRT-proces en de verschillende projecten geïnformeerd.
Wilt u deze vragen per ommegaande beantwoorden?
Het antwoord op de vragen heeft op zich laten wachten als gevolg van de reactie op het advies van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof.
De oproep van de Burgemeester van Loppersum voor een andere aanpak voor de versterkingsoperatie in Groningen. |
|
Agnes Mulder (CDA), Matthijs Sienot (D66), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «burgemeester Loppersum wil effectievere aanpak tegen aardbevingen: «We kunnen niet doorgaan op deze manier»?1
Ja.
Deelt u de mening dat we elke kans op versnelling moeten grijpen zodra deze zich voordoet? Wat wordt tot nu toe al gedaan aan het wegnemen van de belemmeringen die de burgemeester noemt?
Ja. Het is onze inzet om de uitvoering van de versterkingsoperatie te versnellen en te vereenvoudigen waar dat mogelijk is, zonder dat dit ten koste gaat van de noodzakelijke zorgvuldigheid en betrokkenheid van de bewoner. De bestuurders in de regio en wij hebben daartoe op 23 januari jl. een pakket versnellingsmaatregelen vastgesteld (Kamerstuk 33 529, nr. 718). Uiteraard zijn en blijven wij samen met de regio zoeken naar aanvullende mogelijkheden voor verbetering en versnelling.
In welke mate denkt u dat de suggestie van de burgemeester van Loppersum voor een crisisteam daadwerkelijk kan leiden tot versnelling van de versterkingsoperatie?
Ik heb naar aanleiding van de oproep van de burgemeester van Loppersum contact met hem opgenomen. Ik deel zijn zorgen over de aanleiding voor zijn oproep en ik heb ook begrip voor zijn positie. Deze zomer vinden vervolggesprekken met de burgemeester en de gemeente plaats over de door de burgemeester gesignaleerde belemmeringen.
In welke mate denkt u dat het instellen van een spoedwet kan leiden tot versnelling? Welke juridische, bestuurlijke en bureaucratische belemmeringen zou deze kunnen wegnemen die nu een voortvarende aanpak in de weg staan? In hoeverre wordt hiervoor nu al aan oplossingen gewerkt?
In het belang van de inwoners van Groningen heeft de wetgeving over de versterkingsoperatie voor het kabinet hoge prioriteit. Hier wordt dan ook, mede op verzoek van uw Kamer, met spoed aan gewerkt. Daarbij dient ook de benodigde zorgvuldigheid te worden betracht. Het kabinet heeft op 22 mei 2020 het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (de Afdeling) over het wetsvoorstel versterking gebouwen Groningen ontvangen. Zoals de Minister van EZK heeft toegelicht in het Algemeen Overleg Mijnbouw/ Groningen van 24 juni jl. raakt het advies van de Afdeling aan de afspraken die met regionale bestuurders zijn gemaakt en is om die reden onderwerp van de gesprekken met de bestuurders deze zomer.
Het wetsvoorstel is bedoeld om de bestaande afspraken en werkwijze juridisch goed te verankeren. Het wetsvoorstel is daarmee van groot belang voor een goede en zorgvuldige uitvoering van de versterkingsoperatie en zal zo spoedig mogelijk worden ingediend bij Uw Kamer. De versterking zelf hoeft hierop niet te wachten en waar mogelijk blijven we zoeken naar mogelijkheden om te versnellen.
In hoeverre bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van de burgemeester van Loppersum om een crisisteam in te stellen? Staat deze oplossing ook op de agenda bij de gesprekken met de regio?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 ben ik in gesprek met de burgemeester van Loppersum over de belemmeringen die hij ziet, en de aangedragen suggesties voor verbetering.
Daarnaast zijn wij in overleg met de regionale bestuurders in het gebied over de versterkingsaanpak, gericht op het zo snel mogelijk bereiken van de veiligheid en duidelijkheid waar de inwoners van Groningen behoefte aan hebben. De inbreng van de burgemeester van Loppersum maakt onderdeel uit van deze gesprekken. Conform onze toezegging in het Algemeen Overleg Mijnbouw/Groningen van 24 juni jl. informeren wij uw Kamer zo spoedig mogelijk over de uitkomsten.
In hoeverre bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van de burgemeester van Loppersum om een spoedwet in te stellen die juridische, bestuurlijke en bureaucratische belemmeringen wegneemt en toewerkt naar oplossingsgerichte maatregelen? Staat deze oplossing ook op de agenda bij de gesprekken met de regio?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 3, 4 en 5 zijn de suggesties voor verbetering van de burgemeester van Loppersum en onderdelen van het advies van de Afdeling inzake het wetsvoorstel versterken gebouwen Groningen onderwerp van gesprek in de overleggen die wij deze zomer voeren met de regionale bestuurders.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De drie aardbevingen in Groningen de afgelopen week. |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op de drie aardbevingen die deze week in Groningen plaatsvonden?1
Groningen is in korte tijd drie keer opgeschrikt door een aardbeving. De aardbevingen zijn de reden dat het kabinet de gaswinning zo snel mogelijk wil stoppen, volgens de huidige planning zal dat medio 2022 zijn. Daarmee vermindert de kans op zware bevingen, maar is de onrust in de ondergrond niet voorbij. Het blijft belangrijk om bodembeweging te monitoren en schades voortvarend af te handelen. Daarnaast is een snelle uitvoering van de versterkingsoperatie van groot belang. Ook blijft het nodig om te investeren in de toekomst van Groningen en de Groningers. Hiervoor blijft het kabinet zich inzetten.
Kunt u aangeven waarom u nog steeds geen enkele inhoudelijke reactie hebt gegeven op deze voor veel Groningers zeer aangrijpende gebeurtenissen?
Uiteraard hebben wij direct contact gehad met het lokale gezag, dat op zijn beurt het contact met bewoners heeft onderhouden. Kort na de bevingen hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik via onder meer sociale media ons medeleven overgebracht. Via diverse kanalen is aan bewoners duidelijk gemaakt dat zij terecht kunnen bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) voor het melden van schade en mogelijk Acuut Onveilige Situaties. Het IMG heeft besloten ook op zondag zijn telefoonlijn te openen, zodat bewoners schade konden melden en eventueel hun verhaal kwijt konden.
Klopt het dat er in 2020 nu al meer seismische energie uit aardbevingen met een magnitude onder de 3.0 is vrijgekomen dan in heel 2019?
De seismiciteit in Groningen wordt doorlopend gemonitord aan de hand van een protocol dat is vastgelegd in de mijnbouwregeling waarbij ingegaan wordt op het aantal aardbevingen, de magnitude van de bevingen en de aardbevingsdichtheid. Seismische energie is niet één van de parameters die wordt gemeten en gemonitord. Op advies van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) wordt wel gekeken naar het aantal aardbevingen en de lokale aardbevingsdichtheid (Kamerstuk 33 529, nr. 676 en Kamerstuk 34 957, nr. 53). Daarin worden ook aardbevingen met een magnitude boven 3.0 meegenomen en eveneens aardbevingen met een relatief lage magnitude, waarvan de bijdrage aan de totale seismische energie verwaarloosbaar is. Het is in 2020 nog niet voorgekomen dat een grenswaarde van deze parameters is overschreden. Evenmin heeft in 2020 een aardbeving plaatsgevonden waarmee de grenswaarden voor magnitude of maximale bodembeweging zijn overschreden. Mocht met een toekomstige aardbeving wel een grenswaarde worden overschreden dan is NAM verplicht een analyse te maken. SodM zal hierop toezien en mij op basis van de analyse nader adviseren.
Welke consequenties heeft het voor uw beleid dat het vrijkomen van seismische energie nog steeds groot blijkt?
De afgelopen jaren is de gaswinning sterk afgenomen door de reeds getroffen maatregelen. De definitieve beëindiging van de winning is in zicht. Met het beëindigen van de winning neem ik de oorzaak van de aardbevingen weg. Daarnaast wordt voortdurend gezocht naar mogelijkheden om de gaswinning verder te verlagen, ook als de actuele situatie ten aanzien van seismiciteit daar geen directe aanleiding toe geeft. SodM, KNMI en andere experts geven aan dat de seismiciteit door de afbouw van de winning is afgenomen en uiteindelijk zal verdwijnen na beëindiging van de winning. Dat neemt niet weg dat na de beëindiging van de gaswinning nog aardbevingen zullen plaatsvinden en de seismiciteit niet direct zal stoppen. Daarom blijft een adequate schadeafhandeling nu en ook in de toekomst van groot belang, evenals een goedlopende versterkingsoperatie. Ook op dit punt is de inzet van het kabinet onverminderd.
Bent u op de hoogte van het feit dat er nu al ruim 600 schademeldingen zijn gedaan naar aanleiding van de aardbeving bij Loppersum en dit aantal nog verder zal oplopen?2 Heeft u kennis van het feit dat in de week voor deze aardbeving er bijna twee keer zoveel (1077) schademeldingen zijn gedaan dan dat er schades zijn afgehandeld (539)?3 Is u bekend dat de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (nu opgegaan in het Instituut Mijnbouwschade Groningen) een recordaantal van ruim 25.000 niet afgehandelde schades heeft openstaan? Wat gaat u doen nu er opnieuw een grote achterstand ontstaat in het afhandelen van schades en gedupeerden lang moeten wachten?
Ik ben op de hoogte van het aantal schademeldingen dat binnenkomt bij het IMG. Om de vertraging zo veel mogelijk te beperken, werkt het IMG aan de verdere ontwikkeling van digitale schadeopnames en aanvullende maatregelen. Het is hierbij voor een bewoner met name van belang te weten wanneer zijn of haar melding afgehandeld kan zijn, niet hoeveel meldingen er wekelijks binnenkomen of afgehandeld worden. Het IMG kijkt daarom naar de doorlooptijd van meldingen. Het is de ambitie van het IMG en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat om reguliere schadedossiers binnen een half jaar te behandelen. Van de laatste 2.500 besluiten was 63% van de meldingen niet ouder dan een half jaar. Op dit moment is slechts 8% van alle lopende meldingen ouder dan een jaar. Het IMG spant zich in om het percentage meldingen dat binnen een half jaar afgehandeld wordt te verhogen door meer opnames te plannen. De afgelopen weken zijn er ruim 1.000 opnames ingepland. Deze opschaling zal de komende periode verder doorgevoerd worden. Het IMG is een zelfstandig bestuursorgaan en bepaalt zijn eigen werkwijze voor de afhandeling van schademeldingen. Vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid volg ik dit op de voet.
Bent u bekend met het feit dat twee woningen dreigden in te storten door de aardbeving met het epicentrum bij Loppersum deze week? Is het u bekend dat deze woningen zich op respectievelijk 20 en 40 km van het epicentrum bevinden?4 Welke consequenties heeft het optreden van (ernstige) schade in zo’n groot gebied voor uw beleid?
Er zijn in de week van de 3 opeenvolgende aardbevingen in totaal 15 meldingen van acuut onveilige situaties (AOS) gedaan. Het IMG heeft hier, zoals hun werkwijze voorschrijft, binnen 48 uur een expert naar deze meldingen gestuurd. Ik ben bekend met het feit dat er bij 2 van deze meldingen inderdaad sprake was van een acuut onveilige situatie. Er zijn direct maatregelen getroffen om deze gebouwen zo spoedig mogelijk veilig te stellen.
Een bewoner doet een AOS-melding als hij of zij zich zorgen maakt over zijn of haar veiligheid. Vervolgens wordt er gecontroleerd of er daadwerkelijk sprake is van een acuut onveilige situatie.
Het optreden van een beving kan, ook in een groter gebied, reden zijn voor een bewoner om een Acuut Onveilige Situatie (AOS) te melden. Vervolgens wordt er binnen 48 uur gecontroleerd of er daadwerkelijk sprake is van een AOS. De oorzaak van een AOS kan gelegen zijn in de gaswinning, maar bijvoorbeeld ook in de staat van onderhoud van het huis. Bij de behandeling van een AOS wordt, ongeacht de oorzaak, per situatie bepaald of het nodig is om de situatie veilig te stellen en worden de eventueel noodzakelijke maateregelen toegepast. Het dichtdraaien van de gaskraan en het hiermee bij de oorzaak aanpakken van de gevolgen van de gaswinning, leidt ertoe dat de veiligheidssituatie in het gebied naar de toekomst toe verbetert.
Ontstaan er nog steeds achterstanden vanwege de coronamaatregelen? Waarom krijgt het Instituut Mijnbouwschade Groningen langer de tijd vanwege coronamaatregelen, maar krijgen gedupeerden die bezwaar willen maken dat niet? Kunt u zich voorstellen dat dit gedupeerden in problemen brengt? Zo ja, wat wilt u hieraan doen?
Vóór corona werd het merendeel van de meldingen bij het IMG binnen een half jaar afgehandeld. Door de coronamaatregelen is er, ondanks de inspanningen en creatieve oplossingen van het IMG, onvermijdelijke vertraging ontstaan in de schade-opnames. Het is nog niet mogelijk om met zekerheid te zeggen welke vertraging optreedt als gevolg van de coronacrisis. Om de vertraging zo veel mogelijk te beperken, werkt het IMG aan de verdere ontwikkeling van digitale schadeopnames en andere aanvullende maatregelen.
De termijn om bezwaar te maken voor bewoners is volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken. Het IMG is gebonden aan de termijnen zoals beschreven in de Awb. Het IMG zoekt echter naar zo veel coulance als binnen de wettelijke kaders mogelijk is. Zo kunnen bewoners voor wie het niet mogelijk is om binnen de gestelde termijn een volledig bezwaarschrift in te dienen een zogenaamd pro forma bezwaar aantekenen. De bewoner heeft op deze manier meer tijd voor de indiening van het volledige bezwaarschrift.
Welke stappen heeft u inmiddels gezet om de vastgelopen versterking op gang te krijgen, aangezien in de eerste drie maanden van dit jaar slechts elf onveilige woningen werden versterkt? Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie-Beckerman/Moorlag (Kamerstuk 35 328, nr. 10) en de aangenomen motie-Beckerman (Kamerstuk 33 529, nr. 746), waarin u wordt opgedragen alle gedupeerden in 2020 duidelijkheid te geven of hun woning in aanmerking komt voor versterking en wanneer?
Uw Kamer is geïnformeerd over het Versnellingspakket met maatregelen om de versterkingsoperatie te versnellen, zoals de praktijkaanpak, de Bouwimpuls en de typologiebenadering (Kamerstuk 33 529, nr. 718). In het Notaoverleg Mijnbouw/Groningen van 27 mei jl. heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties reeds toegelicht er naar te streven om inwoners zo snel mogelijk te laten weten of versterking van hun huis nodig is, en dat met dat doel de aantallen uitgevoerde opnames en beoordelingen fors zijn opgeschroefd. Daarbij is de verwachting dat het binnenkort te sluiten Bouwakkoord ook in de uitvoering zal brengen. In dit overleg heeft zij tevens aangegeven dat, naast tempo, zorgvuldigheid van groot belang is, vooral voor de bewoners over wiens huis en veiligheid het gaat. Tegen deze achtergrond is de verwachting dat het niet zal lukken om naar de letter te voldoen aan het verzoek in deze motie.
Bij de opnames in het kader van de versterkingsoperatie zijn de coronamaatregelen een vertragende factor geweest. Inmiddels is weer op grote schaal gestart met het uitvoeren van opnames binnen de mogelijkheden van de geldende coronamaatregelen, uiteraard indien de bewoner/eigenaar daarmee instemt. In de praktijk blijkt dat ongeveer de helft van de bewoners hieraan wil meewerken. Naar verwachting zal dit aantal in de loop van de tijd toenemen.
Bent u, gezien de recente aardbevingen, nog steeds van plan een nieuwe versterkingsnorm in te voeren gebaseerd op de aanname dat het aantal aardbevingen zal afnemen? Zo ja waarom, zo nee waarom niet? Bent u inmiddels wel bereid de norm pas in te voeren wanneer de Kamer hierover heeft kunnen debatteren?
Zoals toegelicht in de brief over toepassing van de Nederlandse Praktijkrichtlijn (NPR) van 30 juni jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 795) hebben wij op advies van de Mijnraad en SodM met de regionale bestuurders afgesproken steeds de meest actuele norm te hanteren bij de beoordeling van de veiligheid van gebouwen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 ziet SodM geen aanleiding te adviseren om de beoogde toepassing van de nieuwste NPR-versie te heroverwegen. De Nationaal Coördinator Groningen treft samen met ingenieursbureaus voorbereidingen zodat vanaf 1 september 2020 gerekend kan worden met de nieuwe update van de NPR, waar dit uitvoeringstechnisch en zonder veel tijdverlies redelijkerwijs kan. Parallel hieraan brengen wij samen met de regio in kaart waar mogelijk ongewenste breuklijnen ontstaan om hierover nadere afspraken te maken in het kader van clustering en maatwerk.
Hoe verloopt het overleg met de regio over de versterkingsoperatie? Welke afspraken zijn gemaakt? Over welke aspecten moet nog overeenstemming worden bereikt?
Zoals besproken in het Algemeen Overleg Mijnbouw/Groningen van 24 juni jl. zijn wij in overleg met de regionale bestuurders over de versterkingsaanpak, gericht op het zo snel mogelijk bereiken van de veiligheid en duidelijkheid waar de inwoners van Groningen behoefte aan hebben en over de toepassing van maatwerk en clustering in de uitvoering van de versterkingsoperatie om ongewenste verschillen en breuklijnen binnen wijken en buurten zoveel mogelijk te voorkomen. Conform onze toezegging zullen wij uw Kamer na het zomerreces informeren over de uitkomsten.
Hoe reageert u op de in een rapport van de Rijksuniversiteit Groningen getrokken conclusie dat de overheid meer schade heeft aangericht dan de aardbevingen zelf?5
Uw vraag refereert aan het gespreksverslag «Critical Review #5; over de benutting van kennis in de versterking» dat ik op 26 juni aan uw Kamer heb aangeboden (Kamerstuk 33 529, nr. 787). Tijdens de review is onder meer aandacht geweest voor de gevolgen die het beleid van de overheid ten aanzien van het veilig maken van Groningen heeft gehad. De door u aangehaalde stelling is echter geen gezamenlijke conclusie, maar een uitspraak die op enig moment in de discussie door een deelnemer is gedaan, en ter illustratie wordt geciteerd in het gespreksverslag.
Dit neemt niet weg dat wij – zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 – in overleg zijn met de bestuurders in de regio onder meer gericht op het zo snel mogelijk bereiken van de veiligheid en duidelijkheid waar de inwoners van Groningen behoefte aan hebben.
Kunt u gedetailleerd aangeven welke stappen u gedurende het zomerreces van de Kamer gaat zetten om tot een oplossing te komen voor de vastgelopen versterkingsoperatie?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 zijn wij op dit moment in overleg met bestuurders in de regio om tot aanvullende afspraken te komen over onder meer de uitvoering van de versterkingsoperatie. Wij informeren uw Kamer zo snel mogelijk over de uitkomsten.
Kunt u deze vragen één voor één en op zo'n kort mogelijke termijn, doch tenminste binnen één week, beantwoorden?
Als gevolg van de interdepartementale afstemming is het helaas niet mogelijk gebleken om binnen een week de benodigde informatie in te winnen voor zorgvuldige beantwoording van uw vragen.
Het artikel ‘Verbreden snelwegen kan ondanks stikstofcrisis doorgaan dankzij ‘rekentruc’ kabinet’ |
|
Jan de Graaf (CDA), Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «verbreden snelwegen kan ondanks stikstofcrisis doorgaan dankzij «rekentruc» kabinet»?1
Ja.
Herkent u de situatie die geschetst wordt in de uitzending rondom de afwijkingen tussen de twee rekenmodellen SRM2 en OPS?
Er zijn inderdaad verschillen tussen de twee rekenmodellen; deze verschillen zijn verklaarbaar. AERIUS Calculator is het wettelijk voorgeschreven rekeninstrument voor berekening van de projectbijdrage aan de deposities op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. AERIUS Calculator berekent de depositiebijdrage van wegverkeer met een implementatie van SRM2 en berekent de depositiebijdrage van andere bronnen dan wegverkeer met het rekenmodel OPS. Dit is toegelicht in de documentatie bij AERIUS Calculator2.
AERIUS Calculator rekent voor wegverkeer met SRM2, omdat deze rekenmethode meer geschikt is voor projectspecifieke berekeningen van wegverkeer dan OPS. SRM2 is uitvoerig gevalideerd in windtunnel- en veldexperimenten. Het is specifiek voor de emissiebron wegverkeer ontwikkeld en houdt rekening met de invloed van specifieke wegkenmerken op de verspreiding, zoals de hoogte- en diepteligging van de weg en de aanwezigheid van geluidsschermen. OPS houdt daar geen rekening mee en is ontwikkeld voor stilstaande bronnen met een verticale uitstoot zoals schoorstenen. Wegverkeer op dezelfde manier doorrekenen als andere emissiebronnen zorgt voor minder nauwkeurige resultaten en meer onzekerheden.
Het rekenmodel SRM2, inclusief de maximum rekenafstand van 5 kilometer, wordt niet alleen toegepast bij berekeningen van de depositiebijdrage van wegprojecten, maar ook bij het bepalen van de depositiebijdrage door de verkeersaantrekkende werking in andere plannen en projecten zoals voor woningbouw, industrie en landbouw.
De keuze om wegverkeer in AERIUS Calculator met SRM2 door te rekenen zorgt ook voor consistentie en continuïteit:
Het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof wijst in haar eindrapport ook op de verschillen in de rekenmethoden voor wegverkeer en andere bronnen. Het adviescollege doet hiertoe een aantal aanbevelingen. In het kader van de doorontwikkeling van AERIUS Calculator worden de mogelijkheden hiertoe nader verkend. In de kabinetsreactie op de bevindingen en aanbevelingen van het adviescollege wordt dit verder toegelicht.
Hoe verklaart u de afwijking tussen rekenmodel SRM2 (zoals gebruikt in Aerius) in vergelijking tot OPS?
Zie antwoord op vraag 2.
Houdt u met de wegprojecten rekening met de berekening door de commissie Hordijk, dat voorbij de vijf kilometer 95% van de NOx-emissies neerslaan? Zo nee, waarom niet?
De implementatie van SRM2 in AERIUS Calculator hanteert een maximale rekenafstand van 5 kilometer tot de weg. Dit wordt gedaan omdat berekende bijdragen van extra verkeer als gevolg van een individueel project op enkele kilometers van de weg niet meer betekenisvol zijn te herleiden tot het betreffende individuele project. Door voor wegverkeer uit te gaan van een maximale rekenafstand van 5 km bij de doorrekening van individuele projecten, wordt hieraan invulling gegeven in AERIUS Calculator. In de technische beschrijving van SRM2 van het RIVM is ook aangegeven dat voor wegverkeer op basis van SRM2 niet tot willekeurig grote afstanden mag worden gerekend5.
Dat betekent niet dat er voorbij 5 kilometer geen sprake kan zijn van stikstofdepositie als gevolg van de verkeersaantrekkende werking (van een wegproject, woningbouwplan of enig ander project). Stikstofemissies kunnen zich tot honderden kilometers en verder verspreiden voordat ze op het oppervlak neerslaan. Een relatief groot deel van de emissies verspreidt zich tot ver van de bron, zoals ook te zien is in onderstaande figuur van RIVM die eveneens is opgenomen in het eindrapport van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof (commissie Hordijk). Echter, de logaritmische toename van het oppervlak waarover de emissies zich verspreiden zorgt ervoor dat de depositiebijdrage per hectare buiten 5 kilometer een fractie is van wat binnen 5 kilometer per hectare neerslaat6. De depositiebijdrage neemt snel af naarmate de afstand tot de bron groter wordt. Dit wordt geïllustreerd in onderstaande figuur, eveneens afkomstig van RIVM, waarin het verloop van de depositiebijdrage is aangegeven tot 0,5 kilometer van de bron. Voor wegverkeer wordt dus gerekend tot 5 kilometer van de bron.
Bron: https://www.rivm.nl/stikstof/vragen-en-antwoorden-over-stikstof-en-ammoniak#hoe-ver-komen-ammoniak-en-stikstofoxiden-van-een-bron-362981-more
Ik wil benadrukken dat bijdragen op grotere afstand daarmee niet buiten beeld zijn. In de jaarlijkse monitoring van de totale stikstofdepositie worden alle emissiebronnen, dus ook wegverkeer (inclusief autonome ontwikkelingen en extra verkeer als gevolg van projecten als woningbouw, landbouw en industrie), landsdekkend doorgerekend met OPS. Dat is mogelijk, omdat de bijdragen bij landsdekkende doorrekeningen niet herleidbaar hoeven te zijn tot een specifiek project of wegtraject.
Tegenover deze diffuse deken van bijdragen van wegverkeer staan generieke bronmaatregelen voor wegverkeer die in de achterliggende decennia hebben gezorgd voor een sterke afname van de stikstofemissies door wegverkeer en ook de komende decennia nog zullen zorgen voor een verdere afname. Uit de Emissieregistratie van het RIVM blijkt dat de NOX emissies door wegverkeer tussen 2010 en 2018 zijn gedaald met ongeveer 30%, ondanks de toename van het totaal aantal gereden kilometers. Uit recente ramingen van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) volgt dat de stikstofemissies van wegverkeer richting 2030 verder zullen dalen7. Tussen 2018 en 2030 voorziet PBL een daling van de totale NOX emissies door wegverkeer met ruim 50%, waarbij op voorhand ook rekening is gehouden met de realisatie van wegenprojecten uit het MIRT. Deze PBL-ramingen vormen ook de basis voor het eindadvies van het Adviescollege Stikstofproblematiek onder voorzitterschap van de heer Remkes, waarin wordt geadviseerd om de diffuse deken van stikstofdeposities aan te pakken met generiek beleid per sector. Daarbij is aangegeven dat voor het wegverkeer geen generieke aanvullende maatregelen genomen hoeven te worden, omdat in het basispad tot 2030 al een emissiereductie van 52% wordt gerealiseerd.
Hoe verklaart u dat de eerdere verhoging van de maximumsnelheid wel met afstandsgrens is berekend?
De rekenmethode SRM2, inclusief een maximale rekenafstand, is niet alleen nu, maar was ook destijds de best beschikbare rekenmethode voor berekening van de depositiebijdrage van wegverkeer. Zie ook antwoord op vraag 1.
Bent u bereid nader juridisch advies in te winnen voor de zeven nog te realiseren MIRT-wegprojecten?
Bij de voorbereiding van de besluiten over de MIRT-wegenprojecten zijn en worden juristen nauw betrokken. Dit is staande praktijk.
Het bericht ‘Verbreden snelwegen kan ondanks stikstofverbindingen doorgaan dankzij ‘rekentruc’ kabinet’ |
|
Jan de Graaf (CDA), Carla Dik-Faber (CU), Eppo Bruins (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verbreden snelwegen kan ondanks stikstofverbindingen doorgaan dankzij «rekentruc» kabinet?1
Ja.
Klopt het dat de depositiereductie als gevolg van de verlaging van de maximumsnelheid naar 100 km/u op rijkssnelwegen in 2019 is berekend zonder afkapgrens2 bij 5 km?
De berekening van de effecten van de landelijke snelheidsverlaging overdag zijn in opdracht van het Ministerie van LNV, door het RIVM, uitgevoerd.
Bij de berekening van de effecten van de landelijke snelheidsverlaging heeft het RIVM de effecten van de snelheidsverlaging tot een afstand van 5 kilometer van de weg berekend met SRM2. Met OPS is een berekening uitgevoerd van de cumulatieve effecten op meer dan 5 kilometer afstand van de wegvakken waar de snelheid is verlaagd of de verkeersintensiteiten wijzigen als gevolg van de snelheidsverlaging.
Klopt het dat de depositietoename als gevolg van de verhoging van de maximumsnelheid naar 130 km/u op rijkssnelwegen in 2011 is berekend met afkapgrens?
Bij de depositieonderzoeken naar de effecten van verhoging van de snelheid naar 130 km/uur is in 2011 uitgegaan van het rekenmodel SRM2. Dit rekenmodel is niet alleen nu, maar was ook destijds (ruim vóór de inwerkingtreding van het PAS) de best geschikte rekenmethode voor berekening van de depositiebijdrage van wegverkeer. De onderzoeken zijn uitgevoerd om te beoordelen of sprake was van negatieve effecten door de snelheidsverhoging op de betreffende trajecten voor stikstofdepositie gevoelige habitattypen/soorten in Natura 2000-gebieden.
Is het zo dat bij depositietoenames als gevolg van verhogingen van de maximumsnelheid sinds 2011 altijd is gerekend per traject rijkssnelweg, met afkapgrens en beperkt tot nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 5.
Kunt u voor alle verhogingen van de maximumsnelheden op rijkssnelwegen sinds 2011 in een tabel per traject rijkssnelweg aangeven in welk jaar is besloten tot verhoging van de maximumsnelheid, met welk stikstofmodel de depositietoename is berekend en met welke afkapgrens is gerekend?
Ten behoeve van de snelheidsverhoging in 2012 zijn de stikstofeffecten berekend op stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden en beschermde natuurmonumenten binnen 3 km van de weg.
De daar opvolgende verkeersbesluiten zijn allen vastgesteld tijdens het PAS. Voor deze verkeersbesluiten is niet projectspecifiek gerekend op Nederlandse Natura 2000-gebieden. De reden hiervoor was tweeledig:
In de uitvoeringspraktijk voorafgaand aan het PAS werd in beginsel altijd uitgegaan van een maximum rekenafstand van 3 kilometer tot de weg in onderzoeken naar de effecten voor deposities. Als sprake was van de aanleg van een nieuwe weg of projecten zeer grote effecten op de verkeersbewegingen hadden, werd een rekenafstand van 5 km gehanteerd.
Deze afbakening van 3 km was mede gebaseerd op een literatuurstudie van het destijds meest actueel beschikbare internationaal empirisch ecologisch onderzoek naar de effecten van wegen op vegetatie.3
De snelheidsverhoging in 2012 betrof alle snelwegen met uitzondering van de wegvakken waarvoor destijds een verkeersbesluit met een lagere maximum snelheid is vastgesteld, zie https://www.platformparticipatie.nl/projectenlijst/verkeersbesluiten_tot_afwijking_van_de_maximumsnelheid_van_130_km_h_2012/documenten/
De trajecten waarop in 2016 en 2017 de maximum snelheid is verhoogd, zijn te vinden op www.platformparticipatie.nl:
Hoe groot is de berekende depositiereductie als gevolg van de verlaging van de maximumsnelheid naar 100 km/u op rijkssnelwegen in 2019 met en zonder afkapgrens?
De effecten van de verlaging van de maximumsnelheid op autosnelwegen overdag naar 100 km/uur is berekend voor zichtjaren 2021 en 2030. Deze berekeningen zijn begin 2020 uitgevoerd door RIVM4. Er is gekozen voor zichtjaar 2021 omdat dit het eerste volledige kalenderjaar is na realisatie van de maatregel. De doorkijk naar 2030 is gemaakt om inzicht te geven in de verandering in het effect van de snelheidsverlaging als gevolg van verschoning van het wagenpark (door de aanscherping van Europese emissienormen voor nieuwe wegvoertuigen).
De gemiddelde depositiereductie berekend met SRM2 is in 2021 0,27 mol/ha/j en in 2030 0,14 mol/ha/j. Hierbij is de depositiereductie berekend binnen 5 km van de wegvakken met een snelheidsverlaging en/of een wijziging van intensiteiten, gemiddeld over álle stikstofgevoelige hectaren in Nederlandse Natura 2000-gebieden.
De gemiddelde depositiereductie berekend met een combinatie van SRM2 en OPS op alle stikstofgevoelige hectaren in Nederlandse Natura 2000-gebieden is in 2021 1,93 mol/ha/j en in 2030 0,81 mol/ha/j.
Hoe groot is de berekende depositietoename als gevolg van de verhoging van de maximumsnelheid naar 130 km/u op rijkssnelwegen in 2011 met en zonder afkapgrens?
Bij de depositieonderzoeken naar de effecten van verhoging van de snelheid naar 130 km/uur is in 2011 uitgegaan van het rekenmodel SRM2. Dit rekenmodel is niet alleen nu, maar was ook destijds de best geschikte rekenmethode voor berekening van de depositiebijdrage van wegverkeer. De onderzoeken zijn uitgevoerd om te beoordelen of sprake was van negatieve effecten door de snelheidsverhoging op de betreffende trajecten voor stikstofdepositie gevoelige habitattypen/soorten in Natura 2000-gebieden. De veranderingen in de depositiebijdrage door wegverkeer als gevolg van de verhoging van de maximumsnelheid zijn afhankelijk van het traject. Voor een overzicht van de berekende effecten verwijs ik naar de bij vraag 5 genoemde rapporten over 2012. De stikstofeffecten zijn berekend op stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden en beschermde natuurmonumenten binnen 3 km van de weg. Er zijn geen berekeningen uitgevoerd van depositiebijdragen zonder maximale rekenafstand. Op afstanden van meer dan enkele kilometers is de berekende depositiebijdrage niet meer herleidbaar tot een individueel traject.
Kunt u bevestigen dat met de gekozen systematiek (namelijk: wel een afkapgrens bij verhoging maar geen afkapgrens bij verlaging van de maximumsnelheid) boekhoudkundig een besparing op stikstofdepositie wordt gerealiseerd met twee identieke maar tegengestelde besluiten over de maximumsnelheid?
De effecten van de landelijke snelheidsverlaging naar 100 km/uur overdag en de methode waarmee deze effecten zijn berekend staan los van de destijds berekende effecten als gevolg van de snelheidsverhoging. Er is geen sprake van een besparing van ruimte.
Van de ruimte als gevolg van de snelheidsverlaging komt 30% ten goede aan de natuur en komt 70% beschikbaar voor woningbouwplannen en MIRT-projecten. Op het moment van toedelen van ruimte aan deze projecten zal verzekerd moeten zijn dat niet meer ruimte wordt toebedeeld dan beschikbaar is. In verband met de vergunningverlening kan niet meer ruimte worden toebedeeld dan beschikbaar is.
De besluiten zijn niet identiek. De snelheidsverhoging had betrekking op de maximumsnelheid gedurende het gehele etmaal, terwijl de snelheidsverlaging betrekking heeft op de maximumsnelheid overdag. De snelheidsverlaging had betrekking op een groter aantal wegvakken dan de snelheidsverhoging. Ook de verandering in de maximumsnelheid verschilt. Op bepaalde trajecten waar de maximumsnelheid was verhoogd van 120 naar 130 km/uur, is nu bijvoorbeeld de snelheid verlaagd van 130 naar 100 km/uur.
Hoeveel besparing op stikstofdepositie levert het boekhoudkundig op wanneer de maatregel tot het verlagen van de maximumsnelheid naar 100 km/u wordt ingevoerd (berekening zonder afkapgrens) en daarna weer wordt teruggedraaid (berekening met afkapgrens)?
Boekhoudkundig de snelheid verlagen dan wel verhogen om zo het stikstofprobleem op te lossen is juridisch en ecologisch geen optie. Deze optie is dan ook niet doorgerekend.
Wanneer de exercitie in vraag 9 iedere dag een keer wordt herhaald, na hoeveel dagen heeft Nederland dan boekhoudkundig geen stikstofprobleem meer?
Zie antwoord vraag 9.