Het bericht 'Deltacommissaris: woningbouw houdt veel te weinig rekening met klimaatverandering' |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Barbara Visser (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Deltacommissaris: woningbouw houdt veel te weinig rekening met klimaatverandering»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel in het Financieel Dagblad over het advies dat de Deltacommissaris onlangs heeft uitgebracht over klimaatadaptatie en woningbouw op de lange termijn. Zoals aangekondigd in de Kamerbrief2 van 12 november 2021 zal ik u in het eerste kwartaal van 2022 de reactie op dit advies doen toekomen.
Wat is uw reactie op de stelling dat «het leeuwendeel van de één miljoen woningen die er bijgebouwd moeten worden de komende jaren, gepland zijn in gebieden die kunnen overstromen, gebieden met een slappe ondergrond of gebieden met een natte bodem»?
In bijna alle delen van ons land zijn er risico’s vanuit wateroverlast, hitte, droogte of waterveiligheid. Laaggelegen gebieden en gebieden langs beekdalen en rivieren zijn kwetsbaar voor overstromingen, terwijl hooggelegen zandgronden te maken hebben met droogteproblematiek. Dat de kwetsbaarheden er zijn, laten de overstromingen in Limburg ons de afgelopen zomer helaas zien. Het overgrote deel van de Nederlandse bevolking woont en werkt momenteel in voor klimaatverandering gevoelige gebieden. In deze gebieden zijn ook de woningtekorten het grootst en is op korte termijn grote behoefte aan betaalbare woningen. In dat licht is het niet vreemd dat het grootste deel van de nieuwbouw ook in deze gebieden is gepland. Echter, dat betekent ook een (extra) opgave als het gaat om klimaatadaptatie. In sommige gebieden kan er een spanning zijn tussen de ambities van aantal woningen en klimaatadaptie.
Hierbij zijn er (grote) verschillen in de omvang van de risico’s binnen en tussen gebieden en regio’s in Nederland, waardoor de inspanning om de risico’s door middel van adaptieve maatregelen te mitigeren hiermee verschilt. Door klimaatbestendig te bouwen en binnen plangebieden de meest kwetsbare plekken te mijden, kunnen de risico’s en benodigde middelen worden beperkt.
Bent u geschrokken van de schatting dat waarschijnlijk 820.000 van de nieuwe woningen op een locatie zouden komen die te maken krijgt met extreem weer, pieken in de rivierafvoer en/of een stijgende zeespiegel?
Zie antwoord vraag 2.
Welke actie gaat u ondernemen om te zorgen dat de nieuw te bouwen woningen gebouwd worden op locaties en met methodes die ze toekomstbestendig maken?
Het is belangrijk om bij de woningbouwopgave rekening te houden met de langetermijngevolgen van klimaatverandering, zodat de gevolgen niet op de toekomstige generaties worden afgewenteld. Tegelijkertijd is de woningnood groot en is er op korte termijn behoefte aan betaalbare woningen om de woningnood op te lossen. Hierbij staan we vanuit het oogpunt van klimaatadaptatie voor een flinke uitdaging, omdat een groot deel van onze bestaande woningvoorraad zich bevindt in voor klimaatverandering gevoelige gebieden, zo ook een groot deel van onze nieuwbouwopgave. Voor sommige gebieden met grote kwetsbaarheden en veel nieuwbouwwoningen kan er een spanning zijn tussen de ambities van aantal woningen en klimaatadaptie. In de reactie op het advies van de Deltacommissaris zullen we aangeven hoe we aan de slag gaan met deze uitdaging om enerzijds snel betaalbare woningen te realiseren en anderzijds rekening te houden met gevolgen van klimaatverandering. Dit zullen we bezien voor zowel de locatiekeuze, de gebiedsinrichting als de bouwwijze.
Op dit moment inventariseren gemeenten al risico’s door middel van stresstesten en formuleren ambities voor klimaatadaptatie in de gemeentelijke omgevingsvisies. Verder wordt er samen met de collega’s van IenW en LNV gewerkt aan een Nationaal Actieprogramma Klimaatadaptatie gebouwde omgeving, waarin de bestaande stad en klimaatadaptieve nieuwbouw belangrijke onderdelen zijn. Toekomstbestendige woningen omvatten naast klimaatadaptatie nog vele andere aspecten (zoals woningvraag, leefbaarheid, verstedelijking, bereikbaarheid en verduurzaming). De acties uit het Actieprogramma bieden de basis voor het onderdeel klimaatadaptatie in deze afweging. Het Actieprogramma wordt in de eerste helft van 2022 aan uw Kamer gestuurd.
Welke actie gaat u ondernemen nu de Deltacommissaris stelt dat klimaatadaptief bouwen een no-regret maatregel is omdat de kosten ervan lager zijn dan de schade in de toekomst wanneer we niet klimaatadaptief bouwen? Bent u alsnog bereid om natuur inclusief bouwen en renoveren op te nemen in het bouwbesluit? Zo nee, waarom niet?
en meerwaarde kan hebben voor andere opgaven, zoals het verbeteren van de biodiversiteit, gezondheid en de energietransitie. Er is echter geen duidelijk kader dat aangeeft waaraan voldaan moet worden om klimaatadaptief te zijn. Decentraal zijn er al initiatieven op regionaal of lokaal niveau om nieuwe woningen zoveel mogelijk klimaatadaptief te laten bouwen. Naar aanleiding van het briefadvies van de Deltacommissaris zal er het komende jaar met collega’s van IenW en LNV samen gewerkt worden aan een nationale maatlat die duidelijk maakt wat verstaan wordt onder klimaatadaptief bouwen, waarbij er voldoende ruimte blijft voor maatwerk. Hiervoor bouwen we voort op de regionale ervaringskennis en betrekken we de relevante stakeholders. De maatlat zal de thema’s hitte, wateroverlast en overstroming, droogte, klimaatbestendig en biodivers groen omvatten. Dit is ook een actie die terug zal komen in het eerdergenoemde Actieprogramma Klimaatadaptatie gebouwde omgeving. Over deze maatlat zal uw Kamer eind dit jaar (2022) informeren.
In het nota overleg Groen in de Stad van 27 september 2021 heeft de voormalig Minister van BZK uw Kamer toegezegd voor de zomer van 2022 te zullen informeren of aanvullende bouwregelgeving voor natuurinclusief bouwen wenselijk is en, zo ja, hoe deze mogelijkheid kan worden gecreëerd. Daarnaast werk ik in het kader van de door Uw Kamer aangenomen motie Valstar aan het in kaart brengen van mogelijkheden en reeds bestaande voorbeelden ter bevordering van natuur en biodiversiteit rondom nieuw te bouwen en te renoveren woonhuizen en het onderzoeken op welke wijze natuur en biodiversiteit geïncorporeerd kunnen worden in de bouw en renovatie van woningen. Hierover zal ik uw Kamer voor de zomer van 2022 nader informeren.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om de klimaatcrisis, de woningcrisis, de stikstofcrisis en de biodiversiteitscrisis in samenhang op te lossen?
Uitgangspunt voor het maken van beleid is dat er rekening wordt gehouden met de effecten van het beleid op andere beleidsterreinen. Het is daarmee belangrijk om de verschillende problemen in samenhang op te lossen. De individuele crises zijn groot en op alle onderdelen zijn oplossingen nodig. De druk op de ruimte is daarbij groot en belangen kunnen soms tegengesteld zijn. Daarom is het belangrijk deze opgaven in samenhang te bezien en als Rijk hierop samen te werken, samen met andere overheden en partners. Hierdoor kunnen in samenhang keuzes worden gemaakt als de situatie daarom vraagt.
Deelt u ook de mening dat beleid dat gericht is op het oplossen van slechts een van deze problemen gedoemd is te mislukken?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat u als rijksoverheid eigenlijk niet of nauwelijks stuurt op een toekomstbestendige verdeling van de woningbouw over Nederland?
Zoals verwoord in het coalitieakkoord is het beleid van de rijksoverheid gericht op het bouwen van woningen in heel Nederland, zowel binnenstedelijk als buitenstedelijk. Bij de actualisatie van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en de aangekondigde Nationale Woon- en Bouwagenda zal ik u aangeven hoe dit beleid verder vorm gegeven zal worden. In zijn algemeenheid kan ik u aangeven dat voor de locatiekeuze en inrichting van de nieuwbouwgebieden meerdere belangen een rol spelen, zoals de woningvraag, leefbaarheid, verstedelijking, bereikbaarheid en verduurzaming inclusief klimaatadaptatie. Een locatiekeuze waarbij integraal rekening wordt gehouden met deze belangen maakt voor mij onderdeel uit van een toekomstbestendige verdeling van de woningbouw.
Daarnaast is in het coalitieakkoord opgenomen dat water en bodem sturend moeten worden in ruimtelijke planvorming. Dit houdt in dat bij de locatiekeuze voor nieuwe ontwikkelingen en functies, er gekeken wordt wat past vanuit het bodem- en watersysteem, waarbij integraal rekening wordt gehouden met de andere belangen die een rol spelen bij woningbouwontwikkeling. In mijn reactie op het advies van de Deltacommissaris kom ik uitgebreider terug op een uitwerking hiervan.
Klopt het dat u met uw beleid via de woondeals alleen maar stuurt op het bijbouwen op locaties met veel vraag?
Zie antwoord vraag 8.
Ziet u een relatie tussen de groei van de grote steden en de wijze waarop de (rijks)overheid zich al decennia actief terugtrekt uit de regio?2
Urbanisatie (de trek naar de stad) is een wereldwijd fenomeen en gaat al decennia terug in de tijd. Wereldwijd wonen er steeds meer mensen in steden. In 1800 leefde slechts twee procent van de wereldbevolking in steden. In 1950 was dit percentage opgelopen tot dertig procent en in 2007 woonde meer dan de helft van de wereldpopulatie in steden. Ook in Nederland is sprake van een trek van en naar de stad zoals het PBL4 constateerde in 2019. Elke drie jaar voert het Rijk een grootschalig WoonOnderzoek uit onder de Nederlandse bevolking over de huidige en toekomstige woning en woonomgeving. Het beleid van de rijksoverheid volgt de ontwikkelingen die hieruit naar voren komen en speelt hierop in. Zoals verwoord in het coalitieakkoord is mijn beleid voor de komende periode erop gericht om te bouwen in heel Nederland, zowel binnen- als buitenstedelijk.
Op welke manier bent u van plan om wél te gaan sturen op een toekomstbestendige verdeling van de woningbouw over Nederland?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u een uitgebreide reactie geven op het rapport «Op Waterbasis» waarin geschetst wordt welke delen van Nederland, op basis van de ondergrond, voor nu en de toekomst geschikt zijn voor woningbouw? Hoe gaat u uw beleid aanpassen op basis van deze kennis?
De informatie in dit rapport en achterliggende onderzoeken vormen belangrijk basismateriaal in de verdere uitwerking van het principe dat het bodem- en watersysteem mede sturend is in ruimtelijke planvorming, zodat we ook in de (verre) toekomst veilig en prettig kunnen blijven wonen en werken. De Deltacommissaris heeft onder meer de inzichten van het rapport gebruikt om te komen tot zijn advies en benoemt het leidend laten zijn van het water- en bodemsysteem bij de woningbouwopgave als belangrijk principe om de gevolgen van klimaatverandering niet af te wentelen op toekomstige generaties. Met de reactie op het advies van de Deltacommissaris gaan we ook in op het rapport.
Bent u bereid uw klimaatadaptatie en klimaatmitigatiebeleid extreem te versnellen nu de Deltacommissaris aangeeft dat we nu al weerextremen zien die op basis van de modellen nog niet werden verwacht? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft het klimaatmitigatiebeleid gaat het kabinet inderdaad versnellen, zoals in het Coalitieakkoord te zien is. Het doel voor 2030 in de Klimaatwet wordt aangescherpt tot ten minste 55% CO2-reductie. Om dit doel zeker te halen wordt het beleid gericht op een hogere opgave, wat neerkomt op circa 60% CO2-reductie in 2030. Om de nodige extra stappen te zetten, is een pakket aan maatregelen aangekondigd en wordt een Klimaat- en transitiefonds ingericht van € 35 mld.
Voor wat betreft klimaatadaptatie wordt de noodzaak onderstreept dat overheden en burgers blijven werken aan het klimaatbestendig inrichten van Nederland. Er is nog veel te doen aan het tegengaan van wateroverlast en hittestress, bestrijding van droogte en er zijn blijvend inspanningen nodig om de waterveiligheid te garanderen. De nieuwste inzichten van het KNMI (KNMI Signaal ’21) over klimaatverandering moeten worden vertaald in ruimtelijke inrichting en keuzes en klimaatbestendig bouwen, met ruimte voor regionaal maatwerk.5 Dit sluit aan bij de aanpak zoals uitgewerkt in het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie, waarin alle overheidslagen samenwerken aan de ambitie om Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust ingericht te hebben. Het is ook in lijn met de aanpak die de Nationale Adaptatie Strategie voorstaat en die momenteel wordt geëvalueerd.
In de tijdelijke beleidstafel wateroverlast en waterveiligheid worden naar aanleiding van de wateroverlast in Limburg van afgelopen zomer adviezen geformuleerd voor onder meer de versterking van de aanpak van klimaatadaptatie voor wateroverlast en waterveiligheid. Op dit moment loopt al de impulsregeling ruimtelijke adaptatie waarmee een bijdrage wordt gegeven aan regionale overheden voor ruimtelijke aanpassingen aan de gevolgen van klimaatverandering. Deze regeling loopt tot en met 2023. Daarnaast is in het coalitieakkoord 300 miljoen vrij gemaakt voor maatregelen te nemen in de beekdalen van de Maas.
Kunt u ingaan op het advies van de Deltacommissaris om nu al rekening te houden met de effecten van klimaatverandering? Op welke praktische wijze gaat u het beleid versnellen en intensiveren om overlast door hitte, droogte, neerslag en/of overstromingen te voorkomen?
Zoals al eerder genoemd kom ik samen met mijn collega van IenW in het eerste kwartaal van 2022 met een reactie op het advies van de Deltacommissaris, waarin wordt aangegeven hoe het rijk met de aanbevelingen uit het advies van de Deltacommissaris reeds aan de slag is en gaat.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om nu al in te zetten op het klimaat adaptief maken van steden omdat het grofweg 30 jaar duurt voordat een boom die je plant gegroeid is tot het formaat dat de koelende werking heeft van 10 airco’s?
Ja, ik deel de mening dat het belangrijk is om nu al in te zetten op het klimaatadaptief maken van steden. Het beschermen tegen hitte is een belangrijk onderdeel van klimaatadaptatie en is ook als aandachtspunt opgenomen in het coalitieakkoord. Langere blootstelling aan hitte heeft impact op mensen, zowel in de buitenruimte als in binnenruimtes. Klimaatadaptief bouwen biedt daarbij kansen om woningen op een andere wijze te koelen dan via airco’s. Bomen en groen dragen vanwege schaduwwerking en verdamping bij aan verkoeling, maar er zijn ook andere manieren om hitte buiten en binnen te verminderen. Bijvoorbeeld schaduwwerking, ventilatie en verkoeling door stromend water. In het Bouwbesluit worden sinds deze zomer eisen gesteld aan nieuwbouw om oververhitting van gebouwen te voorkomen.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om nu al versneld in te zetten op het tegengaan van bodemdaling zodat de schade aan funderingen de komende decennia hopelijk enigszins beperkt blijft?
Ik deel de mening dat het van belang is om in te zetten op het tegengaan van bodemdaling om schade aan funderingen te voorkomen. Tegelijkertijd is bodemdaling een autonome ontwikkeling die te maken heeft met de gesteldheid van bodem en ondergrond en de bovenliggende bebouwing. Droogte en ontwatering kunnen die bodemdaling versnellen.
Het kabinet geeft in zijn coalitieakkoord 2021–2025 aan zich in te zullen zetten voor het tegengaan van funderderingsproblematiek door bodemdaling. Hierbij zijn verschillende trajecten binnen het Rijk relevant: de landelijke aanpak rond de Veenweidegebieden, de nog nader uit te werken NOVI-programma’s (zoals het Nationaal Programma Landelijke Gebied (NPLG) en het programma Bodem en Ondergrond) en het Rijksprogramma aanpak Funderingsproblematiek (RPAF) uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Dit laatste is een ondersteunend programma met als doel het verzamelen en delen van kennis en het bevorderen van kennisontwikkeling en innovaties op het gebied van de aanpak van funderingsproblematiek maar ook preventie. Het programma kijkt daarbij naar de verschillende oorzaken van funderingsproblematiek, zoals paalrot bij droogstand, bacteriële aantasting, negatieve kleef, verkeerde aanleg en verkeerde verbouw. Het RPAF is vanuit het funderingsdossier ook aangesloten bij de Coalitie Stevige Steden, dat vanuit het veld werkt aan bodemdaling in bebouwd gebied.
Deelt u de mening dat het, vanwege toekomstig overstromingsgevaar, belangrijk is om bebouwing in de kuststrook en in gebieden langs de rivieren nu en de komende jaren te beperken?
Er gelden vanuit het huidige waterveiligheidsbeleid reeds strikte regels voor het ontwikkelen in de kuststrook (strand en duingebied). Nieuwe ontwikkelingen worden door de waterkeringbeheerder beoordeeld, zodat de waterkerende functie van de zeewering niet wordt aangetast. Langs de rivieren dient onderscheid gemaakt te worden tussen binnendijks en buitendijks gebied. Langs de grote rivieren is buitendijks (in het rivierbed) het beleid gericht op behoud of vergroten van de afvoer- en bergingscapaciteit van de rivier. Dat betekent dat woningbouw in buitendijks gebied middels de Beleidslijn Grote Rivieren enkel onder deze strenge voorwaarden mogelijk zijn en bebouwing direct langs de rivieren, die het bergend vermogen en de mogelijkheid tot rivierverruiming feitelijk onmogelijk maken, niet zijn toegestaan.
In het algemeen geldt dat het waterveiligheidsbeleid rekening houdt met het toekomstige overstromingsrisico op basis van een inschatting van de ontwikkeling van de economische waarde van het te beschermen gebied. Dit betekent bijvoorbeeld, dat rekening is gehouden met de stijgende waarde door bijvoorbeeld nieuwe woningen in overstroombare gebieden bij het vaststellen van de normen voor de waterkeringen, in de Randstad en daarbuiten. We versterken keringen wanneer dat nodig is. Omdat we hierbij rekening houden met een toename van rivierafvoeren en een hogere zeespiegel in de toekomst, is er geen directe dreiging. Het Expertisenetwerk Waterveiligheid geeft aan dat het huidige systeem op die wijze zeker 1 meter zeespiegelstijging aan kan (Advies Houdbaarheid Nederlandse waterveiligheidsstrategieën bij versnelde zeespiegelstijging – ENWinfo). Langs de rivieren dient onderscheid gemaakt worden tussen binnendijks en buitendijks gebied. In het buitendijks gebied geldt de Beleidslijn Grote Rivieren (Bgr). De beleidslijn heeft als doel de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed van de grote rivieren te behouden en bebouwing direct langs de rivieren tegen te gaan, die het bergend vermogen en de mogelijkheid tot rivierverruiming feitelijk onmogelijk maken.
Met het oog op de lange termijn gevolgen van klimaatverandering wordt in het Kennisprogramma Zeespiegelstijging nader onderzoek gedaan naar de effecten van zeespiegelstijging op ons water(veiligheids)systeem, hoe lang dat systeem houdbaar is en hoe we op andere manieren om kunnen gaan met meerdere meters zeespiegelstijging in de toekomst.
Zoals eerder benoemt evalueert en beziet de tijdelijke Beleidstafel Wateroverlast en Hoogwater wat de gebeurtenissen afgelopen zomer in Limburg betekenen voor het huidige beleid. Ook zal de komende periode de lijn van het bodem- en watersysteem als ordenend principe in ruimtelijke planvorming, zoals benoemd in het coalitieakkoord, nader uitgewerkt worden, zowel landelijk en regionaal. In 2026 kunnen de uitkomsten van het Kennisprogramma Zeespiegelstijging desgewenst tevens worden benut voor de volgende herijking van het Deltaprogramma.
Welke concrete acties gaat u ondernemen om de drie bovenstaande punten te realiseren?
Genoemde punten komen aan bod in het Actieprogramma Klimaatadaptatie Gebouwde Omgeving en de reactie op het advies van de Deltacommissaris, waarin wordt aangegeven hoe het rijk met de aanbevelingen uit het advies van de Deltacommissaris reeds aan de slag is en gaat.
Het fragment '80 miljoen zonnepanelen in 2024 zijn een ‘tikkende milieutijdbom’' |
|
Kiki Hagen (D66), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het betreffende fragment uit Nieuwsuur?1
Ja.
Herkent u het beeld dat in de uitzending van Nieuwsuur wordt geschetst over de situatie omtrent recycling en hergebruik van zonnepanelen?
Ik beaam dat het geschetste beeld zorgelijk is. De financiering van een hoogwaardige verwerking van vrijkomende afgedankte zonnepanelen in de toekomst is niet op orde. Deze zorg wordt overigens ook gedeeld door Stichting OPEN (Organisatie Producentenverantwoordelijkheid E-waste Nederland), de producentenorganisatie die namens alle producenten en importeurs van elektrische en elektronische apparaten wettelijk verantwoordelijk2 is voor de inzameling en verwerking van afgedankte apparaten, waaronder zonnepanelen. Voor de financiering van de daartoe noodzakelijke inzamel- en verwerkingsstructuur brengt Stichting OPEN een afvalbeheerbijdrage in rekening bij genoemde producenten en importeurs.
Klopt het dat op dit moment een bijdrage wordt geheven van 13 cent per paneel bij de producent of importeur van zonnepanelen waarmee de inzameling en verwerking van afgedankte panelen wordt geregeld? Is dit voldoende om de recycling op gang te brengen?
De huidige afvalbeheerbijdrage die Stichting OPEN in rekening brengt bij producenten en importeurs van zonnepanelen bedraagt € 6,50 per 1.000 kg nieuwe zonnepanelen, wat inderdaad neerkomt op circa 13 cent per paneel. Dit bedrag is voldoende om de huidige kosten te dekken, maar is niet gericht op de financiering van toekomstige kosten. De huidige inzamel- en verwerkingskosten zijn momenteel laag omdat er nog zeer weinig afgedankte zonnepanelen retour komen. Een bedrag van 13 cent is volgens Stichting OPEN echter niet voldoende om de zonnepanelen die nu in een hoog tempo op de markt worden gezet, in deze omvang later in het stadium van afdanking hoogwaardig te kunnen verwerken.
Vanaf wanneer wordt deze bijdrage geheven? En hoe wordt gezorgd dat panelen, geplaatst voordat deze bijdrage geheven werd, op een correcte manier ingezameld en verwerkt worden?
De huidige afvalbeheerbijdrage bestaat al enkele jaren en wordt gebruikt om de inzameling en verwerking van afgedankte zonnepanelen in het actuele boekjaar te kunnen bekostigen. Zoals gezegd is de huidige afvalbeheerbijdrage niet gericht op de bekostiging van de toekomstige hoogwaardige verwerking van de uitstaande voorraad aan reeds geïnstalleerde zonnepanelen. Gegeven de lange levensduur van zonnepanelen is het van belang dat via de afvalbeheerbijdrage op de nieuwe zonnepanelen voldoende geld wordt gereserveerd voor de toekomstige hoogwaardige verwerking van zowel de zonnepanelen die nu worden geplaatst als de al bestaande aanwezige voorraad. Volgens Stichting OPEN kan daarbij gedacht worden aan het opzetten van een verwijderingsfonds om de nieuwe én oude voorraad geïnstalleerde zonnepanelen te kunnen verwerken. De precieze wijze waarop dit kan worden vormgegeven, gefinancierd en beheerd is de primaire verantwoordelijkheid van Stichting OPEN.
Bent u bekend met het feit dat er in België per zonnepaneel al een bijdrage aan recycling van twee euro per paneel bestaat?2 Waarom is het verschil in de bijdrage tussen België en Nederland zo groot? Wat kunnen wij leren van het Belgische systeem?
In België wordt reeds via de afvalbeheerbijdrage geld gereserveerd voor de huidige én toekomstige verwerking van alle zonnepanelen die nieuw op de markt geplaatst worden. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 3 en 4 wordt in Nederland het tarief door Stichting OPEN berekend om de kosten in een lopend jaar te dekken, leidend tot een laag tarief omdat er op dit moment nauwelijks afgedankte zonnepanelen retour komen. Om de toekomstige generatie niet te belasten met de verwerkingskosten van grote hoeveelheden afgedankte zonnepanelen kan het volgen van het Belgische systeem en de vorming van het in antwoord 4 bedoelde verwijderingsfonds voor zonnepanelen dienstig zijn. Ik ga ervan uit dat Stichting OPEN de details van het Belgische systeem zal betrekken in de opties voor oplossing van het vraagstuk in Nederland.
Ziet u verschil in de ontwikkeling van recyclingsmogelijkheden voor zonnepanelen tussen Nederland en België? Zo ja, wat is dit verschil?
Voor de verwerking van afgedankte zonnepanelen wordt door beide landen momenteel dezelfde verwerkingslocatie gebruikt. Het totale jaarvolume van beide landen is nog steeds ruim onvoldoende om een installatie in gebruik te nemen gericht op hoogwaardige verwerking. Hiervoor is volgens Stichting OPEN circa 10.000 ton op jaarbasis nodig. De producentenorganisatie voor zonnepanelen in België PV CYCLE-België en Stichting OPEN werken samen in de verdere ontwikkeling van hoogwaardige verwerking van afgedankte zonnepanelen.
Is het mogelijk om de regelingen omtrent de bijdrage van producenten aan het recyclen van zonnepanelen in de Europese Unie gelijk te trekken? Zo ja, zou dit van toegevoegde waarde zijn?
In beginsel zijn de wettelijke condities voor de verantwoordelijkheid van producenten van elektrische en elektronische apparaten in Europa uniform. De uitvoering van die verantwoordelijkheid en de daarmee gemoeide kosten voor het afvalbeheer is aan de producenten(organisaties) en kunnen per lidstaat verschillen door diversiteit aan organisatiestructuren, uitvoeringsafspraken, contracten, omvang afvalstromen etc. Een inspanning om een Europees brede harmonisatie in de hoogte van de afvalbeheerbijdrage te bereiken zal daardoor weinig kans van slagen hebben. Ik acht het meer effectief om spoedig stappen te zetten naar een toekomstgerichte oplossing in Nederland.
Welke maatregelen heeft u al getroffen om de recycling van zonnepanelen te bevorderen?
Stichting OPEN heeft op 1 maart 2021 een algemeen verbindend verklaring4 (avv) verkregen op basis waarvan de afvalbeheerbijdrage in rekening kan worden gebracht bij alle producenten en importeurs die elektrische en elektronische apparaten op de markt brengen, waaronder de zonnepanelen. Bij het afgeven van deze avv is met Stichting OPEN afgesproken dat er een gedegen onderzoek komt naar de langjarige financiering van de hoogwaardige verwerking van afgedankte zonnepanelen. Stichting OPEN heeft inmiddels deze activiteit uitgewerkt in de Roadmap circulaire fotovoltaïsche industrie5. Aan de hand van de actiepunten in de roadmap zal het voor Stichting OPEN mogelijk zijn de structuur voor de financiering vast te stellen op basis van een toegesneden afvalbeheerbijdrage. Stichting OPEN heeft gemeld dat het onderzoek op basis van de roadmap inmiddels is gestart.
Bij wie zou volgens u de verantwoordelijkheid moeten liggen om ervoor te zorgen dat zonnepanelen worden gerecycled? Wat zou daarbij de verantwoordelijkheid van producenten en importeurs moeten zijn en welke rol zouden consumenten en gemeenten moeten spelen?
Zoals uiteengezet in de antwoorden 2 en 8 ligt de primaire verantwoordelijkheid voor een doelmatig afvalbeheer van onder meer afgedankte zonnepanelen bij Stichting OPEN. Stichting OPEN heeft aangegeven dat de afvalbeheerstructuur wordt uitgebreid om de toekomstige, grote hoeveelheden vrijkomende zonnepanelen te kunnen inzamelen en verwerken. Denk daarbij aan het inregelen van inleverpunten, het verstrekken van inzamelmiddelen en het organiseren van een hoogwaardige verwerking. Ook gemeenten kunnen bijdragen door afgedankte zonnepanelen van consumenten in te nemen via de milieustraten. Dit laatste is door Stichting OPEN reeds ingeregeld in samenwerking met de gemeenten.
Bent u in contact met producentenorganisatie OPEN over het verwezenlijken van hogere bijdrages van producenten, zodat de recycling van zonnepanelen beter ingericht kan worden? Zo ja, bent u van mening dat OPEN zelf genoeg initiatief neemt om het probleem op te lossen? Zo nee, bent u bereid in contact te treden?
Er is contact met Stichting OPEN die de noodzaak om te komen tot een goede financieringsopzet voor dit dossier onderschrijft. De hoogwaardige inzameling en verwerking zal daaruit vervolgens moeten worden bekostigd. De door Stichting OPEN opgestelde aanpak volgens de genoemde roadmap biedt de aanknopingspunten voor een verantwoorde toekomstgerichte oplossing.
Volgens Stichting OPEN is er nog tijd om de fysieke inzamel- en verwerkingscapaciteit te vergroten aangezien op zijn vroegst na 2030 de grote volumes afgedankte zonnepanelen worden verwacht. Voor de opzet van de financiering is er meer urgentie aan de orde en zal op korte termijn duidelijk moeten worden hoe door Stichting OPEN binnen het systeem van producentenverantwoordelijkheid, de financiële middelen zullen zijn gegarandeerd voor de toekomstige hoogwaardige verwerking. Daarover is regelmatig contact met Stichting OPEN.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat zogenaamde freeriders, producenten die helemaal geen recyclingsbijdrage betalen, van verbeteringen kunnen profiteren zonder een eerlijke bijdrage te leveren?
Op basis van de in antwoord 8 aangehaalde avv kan Stichting OPEN bij alle producenten en importeurs de afvalbeheerbijdrage in rekening brengen en kan freeriding worden tegengegaan. Het ontwijken van de afvalbeheerbijdrage is funest voor het gelijke speelveld door concurrentienadeel voor producenten en daarmede draagvlak voor het gehele systeem van afvalbeheer. Het tegengaan en opsporen van freeriders is de primaire verantwoordelijkheid van Stichting OPEN. De avv maakt het juist mogelijk voor hen om freeriders op te sporen en desnoods via de rechter medewerking af te dwingen.
De uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant m.b.t. de kolencentrale Geertruidenberg en MOB |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant met betrekking tot de kolencentrale Geertruidenberg en Mobilisation for the Environment (MOB)?1
Ja, hier ben ik bekend mee.
Kunt u reageren op de uitspraak van de rechtbank dat het gebruik blijven maken van bestaande rechten «dweilen met de kraan open» is? Deelt u die conclusie?
Ik acht het niet opportuun om commentaar te leveren op de uitspraak in deze specifieke zaak, waartegen de provincie Noord-Brabant hoger beroep heeft ingesteld. Ik ben als Minister voor Natuur en Stikstof geen partij in deze zaak. Wel ondersteun ik de provincie in het hoger beroep.
Overigens verken ik samen met de provincies en andere rijkspartijen wat de gevolgen kunnen zijn van ingebruikname van latente ruimte in vergunningen en op welke wijze feitelijke toenames van emissies en daarmee deposities kunnen worden tegengegaan.2 Ik verwacht deze verkenning na de zomer met uw Kamer te kunnen delen.
Als de rechtbank hiermee een impliciete houdbaarheidsdatum voor bestaande stikstofrechten afkondigt, wat zijn hier de gevolgen van? Wat betekent dit voor het beleid? Is dit een kritiek op het functioneren van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering? Zo ja, trekt u zich deze kritiek aan?
Zie antwoord vraag 2.
Speelt de manier waarop de stikstofemissies in dit project werden gesaldeerd (met het reeds in 2015 gesloten deel van de centrale) op een vergelijkbare manier bij andere projecten? Zo ja, worden de vergunningen hiervan dan ook (mogelijk) vernietigd?
Er wordt momenteel geïnventariseerd of dit ook bij andere projecten speelt. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat deze uitspraak op een specifieke situatie ziet, waarbij de uitspraak zich richt op intern salderen met latente ruimte die niet eerder passend is beoordeeld en waarvoor voor het gebruik een nieuwe of gewijzigde omgevingsrechtelijke vergunning nodig is. Overigens is intern salderen sinds 1 januari 2020 niet langer vergunningplichtig omdat de verslechteringsvergunningplicht uit de Wet natuurbescherming is vervallen. Bovendien verbiedt de uitspraak salderen met dergelijke ruimte niet. De uitspraak eist een nadere motivering dat intrekking van die ruimte niet nodig is om verslechtering van de natuur in Natura 2000-gebieden te voorkomen. Het is daarom op basis van deze enkele uitspraak niet mogelijk om te zeggen wat voor gevolgen dit zou kunnen hebben voor andere vergunningen, ook omdat er hoger beroep tegen is ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtsspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling).
Deelt u de kritiek van de rechtbank dat de provincie de oude stikstofrechten, vergund voor het reeds in 2015 gesloten deel, niet heeft ingetrokken? Hoe lang blijven dergelijke latente rechten geldig? Hoe lang zouden die volgens u geldig moeten blijven? Blijven die ook geldig voor bedrijfsonderdelen die al jaren niet meer in werking zijn? Wanneer is een activiteit nieuw of moet deze volgens nieuwe regels worden beoordeeld?
Ik verwijs hier graag naar de beantwoording van de vragen 2 en 3, waar ik heb aangegeven waarom ik het niet opportuun acht om commentaar te leveren op de uitspraak in deze specifieke zaak.
De vragen die u stelt over de wenselijkheid van de geldigheid van latente ruimte maken onderdeel uit van de verkenning die ik samen met de provincies en andere rijkspartijen uitvoer naar de gevolgen van ingebruikname van latente ruimte voor het realiseren van een gunstige of verbeterde staat van instandhouding van stikstofgevoelige soorten en habitats onder de Vogel- en Habitatrichtlijn, en op welke wijze feitelijke toenames van emissies, en daarmee deposities, kunnen worden tegengegaan.
Wat zijn de bredere gevolgen van de uitspraak van de rechtbank dat alleen mag worden gesaldeerd als de provincie duidelijk maakt hoe vervolgens met andere passende maatregelen de depositie in natuurgebieden gecompenseerd wordt? Is daarmee een einde gekomen aan het heersende idee dat salderen «gratis» of «bestaande» stikstofruimte is? Is de provincie nu verantwoordelijk voor het salderen van de «stikstofschuld» die ontstaat bij intern salderen?
Ik verwijs hier graag naar de beantwoording van vraag 4, waar ik de mogelijke gevolgen van de uitspraak heb geschetst. De uitspraak brengt een nuancering aan op de vaste jurisprudentie van de Afdeling die ervan uitgaat dat gesaldeerd mag worden met de volledige vergunde ruimte.
De feitelijke betekenis van deze uitspraak wordt momenteel bestudeerd. De provincie Noord-Brabant heeft hoger beroep ingediend tegen de uitspraak. Dit hoger beroep zal moeten uitwijzen of de Afdeling de nuancering van de rechtbank overneemt.
Kunt u reageren op de conclusie van de rechtbank dat het niet de bedoeling is dat met niet passend beoordeelde emissieruimte tot in de lengte der dagen gesaldeerd kan worden? Wat zijn hier de gevolgen van?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Is deze uitspraak relevant voor het plan van Schiphol om geclaimde latente ruimte voor Lelystad Airport te gebruiken?
De vergunningprocedure voor Schiphol loopt nog. Uiteraard betrek ik bij de besluitvorming zorgvuldig alle jurisprudentie op dit vlak. Bovendien is hier sprake van een uitspraak van de rechtbank waartegen hoger beroep bij de Afdeling openstaat. De uitspraak van de rechtbank wijkt af van de vaste jurisprudentie van de Afdeling. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3 heeft de provincie Noord-Brabant hoger beroep aangetekend tegen deze uitspraak.
Kunt u paragraaf 12.3 en 12.4 van de uitspraak duiden? Is de conclusie hieruit niet dat (voortaan) ook CO2-emissies van een project moeten worden meegenomen voor een passende beoordeling, aangezien CO2 leidt tot klimaatverandering en klimaatverandering tot negatieve gevolgen voor diverse Natura 2000-gebieden?
Ik verwijs hier graag naar de beantwoording van de vragen 2 en 3 over het hoger beroep dat wordt ingesteld tegen deze uitspraak. Het is om die reden nog niet bekend of de Afdeling het standpunt van de rechtbank in deze specifieke situatie in stand zal laten.
Welke hoeveelheid CO2 zou in dit kader significant zijn? Kan dit van belang worden voor andere projecten, zoals andere energiecentrales, wegverbredingen, woonwijken of koeienstallen?
Ik verwijs hier graag naar de beantwoording van de vragen 2 en 3 over het hoger beroep dat wordt ingesteld tegen deze uitspraak. Het is nog niet duidelijk of de Afdeling het standpunt van de rechtbank in deze specifieke situatie in stand zal laten.
Gaat dit dan ook gelden voor alle klimaatgerelateerde activiteiten, bijvoorbeeld methaan- en lachgasemissies en vliegvelduitbreidingen die leiden tot klimaatschadelijke emissies buiten Nederland?
Ik verwijs hier graag naar de beantwoording van de vragen 2 en 3 over het hoger beroep dat is ingesteld tegen deze uitspraak. Het is nog niet duidelijk of de Afdeling het standpunt van de rechtbank in deze specifieke situatie in stand zal laten.
Het bericht 'Het Rijk regelde onder druk van Facebook voorrang op het stroomnet' |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Erkent u dat het via de krant openbaar worden dat de vorige Minister van Economische Zaken en Klimaat actief toegang regelde op het stroomnet voor het datacenter van Facebook in Zeewolde, terwijl er enorme krapte op het net is, het vertrouwen schaadt?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft destijds geen «toegang geregeld op het stroomnet» voor het beoogde datacenter van Meta. Dit is toegelicht door de Minister van Economische Zaken en Klimaat in het Vragenuur van 7 december 2021 en blijkt ook uit de openbaar gemaakte stukken.
Het openbaar maken van de stukken draagt naar mijn mening bij aan het vergroten van het vertrouwen, omdat de stukken blijk geven van een integrale advisering met uiteenzetting van voor- en nadelen. Overigens ben ik van mening dat de onjuiste berichtgeving daarover het vertrouwen helaas wel kan schaden.
Waarom blijft u ontkennen dat het Rijk voorwaarden schept voor het kunnen vestigen van een energieslurpend datacenter, terwijl er zonder de toegang tot het net geen sprake van vestiging zou zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Nederland heeft op grond van de Elektriciteitswet 1998 elke partij recht op een aansluiting op het elektriciteitsnet: elk huishouden, elk midden- en kleinbedrijf, elke industriële grootverbruiker en elke grote en kleine producent van (hernieuwbare) energie. Dat geldt dus ook voor datacenters.
Vindt u het netjes om de wenselijkheid van de komst van (grote) datacenters af te schuiven op provinciale en lokale overheden, terwijl het mogelijk maken reikt tot aan de handtekening van de (voormalig) Minister van Economische Zaken en Klimaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vraag wie het bevoegd gezag is (of zou moeten zijn) om te besluiten over de komst van dit datacenter en de vaststelling van bijbehorende ruimtelijke plannen is een andere vraag dan de vraag rondom de aansluiting. Conform het stelsel van de ruimtelijke ordening is momenteel de gemeente bevoegd gezag voor de ruimtelijke afweging. En in dit geval hebben zowel de provincie als gemeente benadrukt dat zij grote belangen hechten aan de komst van dit datacenter op deze plek. Op 16 december 2021 stemde de gemeenteraad van Zeewolde in met het bestemmingsplan voor Trekkersveld IV; het bedrijventerrein voor het beoogde datacenter.
De vraag die vanuit de netbeheerders heeft voorgelegen bij de Minister van Economische Zaken en Klimaat is of de bijzondere wijze van aansluiting die Meta verzocht, passend is binnen het wettelijke kader van netbeheer. Na een juridische toets, is dat antwoord bevestigend geweest.
Kunt u nog eens proberen uit te leggen waarom de komst van een grootverbruiker van energie ten goede komt aan het draagvlak voor de overgang naar duurzame energie die de samenleving als geheel moet doormaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De toenemende (wereldwijde) digitalisering, kan niet los gezien worden van een groei van de datacenterssector. Datacenters zijn een vorm van industrie die digitaal en elektrisch is. Naast datacenters zijn er ook andere grootverbruikers van energie. Het beleid is gericht op het verduurzamen van die sectoren in plaats van het verbieden van sectoren.
Het gaat erom dat er op een zorgvuldige wijze wordt nagedacht over de vestiging van datacenters, dat helpt ook om grip te houden op groei van datacenters in brede zin en bijvoorbeeld slimme locaties te kiezen die goed aansluiten bij het energiesysteem.
Overigens is het wel positief dat datacenters voor een groot deel bereid zijn te betalen voor groene elektriciteit. Volgens de Dutch Datacenter Association komt meer dan 80% van het elektriciteitsverbruik van datacenters uit hernieuwbare bronnen. Dat versterkt de businesscase van hernieuwbare energieprojecten en zorgt ervoor dat deze sneller subsidievrij kunnen worden.
Hoe kan het dat nieuwe scholen en bedrijven soms jarenlang moeten wachten op een aansluiting op het stroomnet, maar een Amerikaanse techreus de steun krijgt van een Minister? Kunt u uw antwoord toelichten?
Of aanvragers binnen afzienbare tijd over de gevraagde aansluiting en gevraagde transportcapaciteit kunnen beschikken is afhankelijk van de vraag of deze transportcapaciteit ook beschikbaar is op het moment van aanvraag op die specifieke locatie. Op dit moment is er in Nederland op verschillende plekken sprake van transportschaarste voor zowel invoeding als afname van elektriciteit (zie ook Kamerstuk 29 032, nr. 268 voor een actueel overzicht van de transportschaarste). Ook Meta zal worden aangesloten met inachtneming van de beschikbare transportcapaciteit ter plekke, zodat zij niet onbeperkte transportcapaciteit kan verkrijgen.
Waarom wordt er gedaan alsof er niks onoorbaars is gebeurd terwijl uit de stukken die zijn opgevraagd middels een verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) blijkt dat ambtenaren en de voormalige Staatssecretaris van Economische Zaken wel degelijk grote bezwaren hadden tegen de voorkeursbehandeling voor Facebook/Meta?
Vooropgesteld: de stukken benadrukken in de eerste plaats dat geen sprake is van verlening van «voorrang» voor aansluiting op het elektriciteitsnet. De stukken laten zien dat Meta al recht had op een aansluiting op basis van het wettelijke kader. Dit is ook toelicht door de Minister van EZK in het Vragenuur van 7 december 2021.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat had destijds geen bezwaren tegen de binnen de wettelijke kaders passende aansluiting van het datacenter. Wel is aangegeven dat de gekozen locatie schuurt met de voorkeurslocaties genoemd in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De NOVI is echter een zelfbindend instrument waarin de rijksoverheid voor datacenters uit oogpunt van de kwaliteit voor de leefomgeving voorkeuren uitspreekt voor vestigingslocaties. De uiteindelijke afweging over het vestigen van datacenters blijft een afweging van het bedrijf zelf en de decentrale overheid.
Hoe kan het dat afspraken met betrekking tot de voorkeursbehandeling van grote techbedrijven geheim blijven ondanks dat de Kamer erom vraagt en dat de waarheid pas boven tafel komt wanneer journalisten gaan graven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen sprake van een voorkeursbehandeling. Het is gebruikelijk dat medewerkers van mijn ministerie adviseren over de interpretatie van het wettelijke kader uit de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, of andere wetten die onder verantwoordelijkheid van het ministerie vallen. Dergelijke gesprekken vinden plaats met bedrijven, netbeheerders, MKB-ers, mede-overheden, energiecoöperaties en burgers. Zoals de Minister van Economische Zaken en Klimaat in het Vragenuur van 7 december 2021 heeft gezegd wordt de Minister met grote regelmaat benaderd worden door lokale en regionale overheden die contact hebben met grote investeerders.
Klopt het dat Facebook/Meta gedreigd hebben elders naar een investeringsplek te zullen zoeken als uw voorganger niet tegemoet kwam aan hun wensen?
Het klopt dat Facebook gedurende het traject heeft aangegeven dat er voor de vestiging van het datacenter ook naar locaties in andere landen werd gekeken. Het is bij dergelijke omvangrijke investeringsbeslissingen zeer gebruikelijk dat een bedrijf onderzoek doet naar verschillende potentiële locaties, de voor- en nadelen van de verschillende locaties op een rijtje zet en op basis daarvan tot een investeringsbeslissing komt. Het in de vraagstelling geschetste beeld van een dreigement of chantage herken ik niet.
Erkent u dat het gebrek aan transparantie over de besluitvorming gevoeligheid voor chantage oplevert?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u een exhaustieve tijdlijn aan de Kamer doen toekomen van de contacten die er tussen uw ministerie en Facebook/Meta zijn geweest, zowel op niveau van de bewindspersonen als ambtenaren?
Belangrijk onderdeel van het werk van mijn ministerie is dat we in contact staan met bedrijven en andere belanghebbenden. Deze contacten gaan onder meer over ons beleid en hoe dat in praktijk uitpakt, maar ook over mogelijke investeringen van bedrijven in Nederland. De Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), een uitvoeringsorganisatie van EZK en onderdeel van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), vormt hierbij het eerste aanspreekpunt voor buitenlandse bedrijven die een vestiging in Nederland overwegen. Deze contacten vinden plaats op verschillende niveaus, met verschillende partijen en in wisselende samenstellingen. Er wordt geen administratie bijgehouden van deze contacten met bedrijven en andere belanghebbenden. Gezien uw vraag vindt u hieronder een tijdlijn met de belangrijkste contactmomenten tussen mijn ministerie en Facebook/Meta betreffende de mogelijke vestiging van het datacenter in Zeewolde.
Kunt u tevens een tijdlijn maken met de contacten met de provincie Flevoland en de gemeente Zeewolde over de komst van het datacenter?
Naast de contacten van NFIA met de partijen uit de regio, zoals eerder aangegeven in antwoord op vraag 10, zijn er ook contacten geweest met de provincie Flevoland en de gemeente Zeewolde in het kader van de elektriciteitsaansluiting en de verkoop van Rijksgronden voor het beoogde datacenter:
Wat is precies de strategie van de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) met betrekking tot het voor Nederland binnenhalen van techbedrijven en hun datacenters? Hoe heeft deze strategie zich ontwikkeld?
Het strategische acquisitiebeleid van ICT-bedrijven is onderdeel van een bredere ambitie om hoofkantoor-, onderzoeks- en innovatieactiviteiten van buitenlandse bedrijven in Nederland te laten vestigen, zoals opgenomen in het plan «the Netherlands: Digital Gateway to Europe»2. Doel van de eerste versie van dit plan uit 2013 was het kwantitatief (omzet, aantal bedrijven, werkgelegenheid) en kwalitatief (innovatiekracht, kennis en kunde) versterken van de Nederlandse ICT-sector en economische (top)sectoren. De keuze voor sectoren was gebaseerd op een SWOT-analyse van de sterktes en zwaktes van de Nederlandse ICT-sector en is tot stand gekomen in samenspraak met het (ICT-)bedrijfsleven en kennisinstellingen. Daarbij was de datasector slechts één van de focusgebieden uit het plan in 2013; daarnaast waren gaming en cybersecurity als kansrijke sectoren geïdentificeerd. Verder richtte het plan zich op het aantrekken van buitenlandse ICT-bedrijven die innovatieve oplossingen bieden voor onze topsectoren (LSH, logistiek, tuinbouw, media en HTSM). Een belangrijke basis voor deze ambitie was een onderzoek van Roland Berger uit 20113, waarin werd geconstateerd dat Nederland voordeel zou hebben van het aantrekken van hoofdkantoor-, onderzoeks- en innovatieactiviteiten van buitenlandse ICT-bedrijven.
Het plan liep van 2013 tot 2017 en is daarna aangepast en verlengd van 2018 tot eind 2021. In dat plan zijn de focusgebieden herijkt met bijvoorbeeld meer aandacht voor opkomende technologieën als AI en bedrijven die big data toepassingen aanbieden. Ook is ervoor gekozen om in dat plan nog meer focus te leggen op het aantrekken van hoogwaardige ICT-activiteiten4. Specifiek voor datacenters geldt dat sinds begin 2020 NFIA deze niet actief naar Nederland acquireert. Dit geldt voor alle soorten datacenters, dus ook voor grootschalige (hyperscale) datacenters.
Welke techbedrijven haalt de NFIA binnen?
Er bestaat geen éénduidige definitie voor wat een techbedrijf, oftewel technologiebedrijf, is. «Tech» is een zeer breed begrip en wordt daarom niet door de NFIA als definitie gehanteerd. In plaats daarvan maakt de NFIA onderscheid tussen verschillende soorten IT-bedrijven. In de afgelopen vijf jaar (2016–2020) heeft de NFIA meer dan 250 buitenlandse IT-bedrijven ondersteunt bij hun keuze om in Nederland te investeren. Daarnaast heeft de NFIA nog eens bijna 80 andere buitenlandse IT bedrijven geholpen met de keuze om de bedrijfsactiviteiten in Nederland uit te breiden.
Dit zijn bedrijven met uiteenlopende activiteiten in Nederland zoals saleskantoren, hoofdkantoren, datacenters en innovatie (R&D) en vanuit verschillende subsectoren zoals IT-services – software en SaaS, Cloud Computing, Hardware devices and supporting software, Cybersecurity, Gaming en Fintech. In totaal hebben deze circa 330 projecten aangegeven in de komende drie jaar naar verwachting ruim 10.000 arbeidsplaatsen in Nederland te creëren. Bij acht van de circa 330 IT-projecten waar NFIA in de periode 2016–2020 bij betrokken was ging het om een datacenter.
Om de diversiteit van de projecten van buitenlandse IT-bedrijven te illustreren, vindt u hieronder een aantal voorbeelden van de eerder genoemde circa 330 projecten waar NFIA bij betrokken is geweest:
Kunt u een exhaustieve tijdlijn aan de Kamer doen toekomen van de contacten die er tussen uw ministerie en de NFIA zijn geweest over het binnenhalen van techbedrijven?
De contacten tussen de NFIA en mijn ministerie worden niet actief bijgehouden. De NFIA is een uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van EZK met circa 135 medewerkers, waarvan circa 50 op het kantoor in Nederland. Binnen de rijksoverheid is NFIA verantwoordelijk voor het aantrekken van buitenlandse bedrijven en daarom ook hun eerste aanspreekpunt. De NFIA is jaarlijks betrokken bij circa 350 projecten van buitenlandse bedrijven die uiteindelijk kiezen voor een vestiging in Nederland en heeft daarvoor contact met een veelvoud aan bedrijven. De NFIA werkt daarbij samen met zeer veel verschillende partijen, waaronder uiteraard ook mijn ministerie. De mate waarin over projecten contact wordt onderhouden tussen de NFIA en mijn ministerie is zeer afhankelijk van de aard van het project en specifieke vragen die bij een project naar voren komen. De contacten tussen NFIA en mijn ministerie over de aansluiting van Facebook op het net is hier een voorbeeld van.
Waarom wordt Facebook in de documenten en communicatie met derden aangeduid als «Tulip» en doet iedereen hieraan mee, in plaats één van de gangbare namen te gebruiken (Facebook of Meta)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is gebruikelijk dat er tijdens de gesprekken over een mogelijke vestiging van een bedrijf in Nederland een projectnaam wordt gehanteerd. In de verkenningsfase van grote projecten, vaak van beursgenoteerde bedrijven, werkt de NFIA in sommige gevallen op verzoek van het bedrijf richting derden met een dergelijke projectnaam. Het feit dat een bedrijf overweegt een nieuwe vestiging te openen is bedrijfsvertrouwelijke, concurrentiegevoelige en soms ook beursgevoelige informatie. De naam Tulip is gebruikt als aanduiding voor het project van Facebook om een datacenter in Nederland te willen vestigen. Wel is voor de betrokken overheden, inclusief de NFIA, op elk moment tijdens het traject duidelijk geweest welke partij het hier betrof. Nu het investeringstraject in de afrondende fase is beland heeft Meta (voormalig Facebook) gekozen om haar naam publiekelijk bekend te maken.
Zijn er rulings afgesproken tussen de Belastingdienst en Facebook/Meta? Zo ja, wanneer zijn/is die ruling(s) overeengekomen?
Het kabinet kan geen mededelingen doen over de fiscale positie van individuele belastingplichtigen vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht (artikel 67 AWR).
Bent u bereid een pas op de plaats te maken met de besluitvorming over het datacenter in Zeewolde, totdat er een landelijke datacenterstrategie is vormgegeven en er meer duidelijkheid is over de wenselijkheid van de plaatsing van het datacenter? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op 16 december heeft de gemeenteraad van Zeewolde ingestemd met de ruimtelijke plannen die de vestiging van dit datacenter mogelijk maken. De rijksoverheid heeft geen rol in deze besluitvorming. BZK en het Rijksvastgoedbedrijf zijn in afwachting van het aangepaste plan. U bent hier door de Staatssecretaris van BZK over geïnformeerd (zie Kamerstuk 32 813, nr. 944).
Heeft u het idee dat er draagvlak is voor de komst van het datacenter in Zeewolde? Wat is uw reactie op de petitie van Stichting DataTruc Zeewolde die al vele keren is ondertekend?2
Het is aan de gemeente om daar een weging in te maken. Binnen het college van burgemeester en wethouders is er unaniem draagvlak. Het college is positief over de ontwikkeling de mogelijke vestiging van het datacenter van Meta. De gemeenteraad heeft op 16 december 2021 ingestemd met het bestemmingsplan. Ik kan geen oordeel geven over het maatschappelijk draagvlak voor de komst van het datacenter in Zeewolde. De petitie van Stichting DataTruc Zeewolde geeft een indicatie van zorgen die er zijn.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor maandag 13 december?
Wij hebben uw vragen op een zo kort mogelijke termijn beantwoord.
De verdere stappen in het project over de aanlanding van de Kabel Ten noorden van de Waddeneilanden (TNW) |
|
Raoul Boucke (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat in het traject vanaf nu, dat zich zal richten op het aanlanden van zowel Net op Zee Ten noorden van de Waddeneilanden als variant 5-oost, de voorkeur moet komen te liggen op een route voor de kabel die stabiliteit garandeert en daarmee ook activiteiten voor vervolgonderhoud?
Om de windenergiegebieden Ten noorden van de Waddeneilanden en windenergiegebied 5-oost in de Eemshaven aan te sluiten moet het waardevolle en kwetsbare natuurgebied de Waddenzee, een UNESCO Werelderfgoed, doorkruist worden. Uitgangspunt voor de doorkruising is het gebied zo min mogelijk verstoren en alleen binnen de ecologische randvoorwaarden. Dit geldt zowel voor de aanleg als eventueel toekomstig onderhoud. Daarbij heeft een route met stabiele ligging de voorkeur omdat dit de impact verkleint.
Klopt het dat de aanleg van de kabel onder of langs de vaargeul in de diepere delen van de Eems nog niet is meegenomen? Zo ja, kunt u toelichten waarom niet?
Voor de aanlanding van het windenergiegebied Ten noorden van de Waddeneilanden zijn verschillende potentiële routes onderzocht. Hierin zijn ook oostelijke routes via de Eems meegenomen. Over de Eems zijn door de Nederlandse en Duitse autoriteiten afspraken gemaakt in het Eems-Dollardverdrag (EDV). Initiatieven in het gebied moeten door beide autoriteiten worden beoordeeld, waarbij de Duitse autoriteiten de scheepvaartvergunning afgeven. Bij eerdere kabelinitiatieven, en het project Ten noorden van de Waddeneilanden, leidde dit ertoe dat deze buiten de vaarroutes moesten liggen.
Onder meer hierdoor en door de geringe ruimte bij de oostelijke routes is bij de aanlanding van Ten noorden van de Waddeneilanden na de milieueffectrapportage (MER) fase 1 gekozen voor het voorkeursalternatief (VKA) over de westelijke route. Dit VKA is vervolgens nader uitgewerkt. De oostelijke optie werd met deze keuze vrijgehouden voor de aanlanding van een, toen nog niet nader bepaald, extra windpark. In het nieuwe Programma aansluiting wind op zee – Eemshaven (PAWOZ-Eemshaven) worden de verschillende route-opties nader onderzocht en waar nodig nader uitgewerkt. Dit geldt ook voor de oostelijke routes, waarbij het eventueel dubbel gebruiken van de vaargeul ook een van de opties is.
Klopt het dat dergelijke technieken bij de aanlanding van de kabel voor windpark Borssele wel zijn toegepast, namelijk via onder de vaargeul naar Borssele? Kunt u uiteenzetten wat de effecten waren van het toepassen van deze techniek? Kunt u hierbij specifiek toelichten wat het heeft gedaan voor de stabiliteit van de omgeving van de kabel en de gevolgen voor hoe vaak vervolgonderhoud gepleegd moest worden ten opzichte van andere aanlandingen?
Voor de Westerschelde is de situatie juridisch gezien anders dan in het Eems-Dollardgebied. Er zijn weliswaar afspraken tussen België en Nederland over het gebruik van de Westerschelde, echter het betreft -in tegenstelling tot de Eemssituatie- Nederlands grondgebied. Het route ontwerp in de Westerschelde heeft rekening gehouden met de nautische bestemming en er zijn aanvullende afspraken gemaakt tussen beide overheden over het veilig en toegankelijk houden van de vaargeul tijdens de aanleg en het gebruik van de kabelverbindingen. Zo zijn er specifieke aanvullende voorwaarden gesteld aan de diepteligging van de kabels in de nautische gebieden en het monitoren van de ligging. De diepteligging eisen zijn mede tot stand gekomen door morfologische studies en de effecten in dit Natura 2000-gebied.
Voor het aan land brengen van kabels geldt dat dit voor iedere locatie verschillend is. Ter plaatse van de aanlanding in Borssele moest het project van een zeer grote waterdiepte naar 0 meter binnen een paar honderd meter.
De aanlegtechnieken die hiervoor nodig waren, zijn bewezen technieken en dusdanig gekozen dat de kabels stabiel liggen en geen voorzien aanvullend onderhoud nodig hebben anders dan de monitoring zoals ook in de vergunning is vereist.
Bij de aanleg van de kabels is een aanlegdiepte van de kabel gekozen die diep genoeg is om interactie met andere activiteiten ter plaatse te voorkomen en diep genoeg om eventuele vaargeul verruiming/verdieping in de toekomst te kunnen faciliteren.
Hoeveel langer duurde de aanlanding van de kabel voor windpark Borssele dan een gemiddelde aanlanding? Kan hieruit opgemaakt worden of deze techniek voor vertraging zorgt?
De tijd die het realiseren van een aanlanding van een kabel vraagt verschilt. Het is daarom niet mogelijk te spreken van een «gemiddelde» aanlanding. Zowel de Eems als de Westerschelde zijn uitzonderlijk en niet te vergelijken met andere aanlandingen.
Deelt u de mening dat in een kwetsbaar en belangrijk Wereldergoed en Natura-2000 gebied als de Wadden, alle technieken en varianten moeten worden meegenomen in de afweging, om zo zeker te weten dat schade aan kostbare natuur zoveel mogelijk beperkt kan blijven? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit deel ik. Daarom wordt de basis voor het programma voor de aansluiting van beide windenergiegebieden in Eemshaven gevormd door de zeven routes uit het onderzoek Innovatie Doorkruising Waddengebied1. Deze zeven routes zouden in theorie ieder kunnen voorzien in de aanlanding. De daadwerkelijke uitvoerbaarheid, vergunbaarheid en wenselijkheid van het doorkruisen van de Waddenzee via deze routes moet blijken uit nader onderzoek en de daarop volgende integrale belangenafweging.
Indien u deze mening wel deelt, bent u bereid deze «Westerschelde-variant» mee te nemen in het verdere traject en onderzoek rondom de aanlanding van Net op Zee Ten noorden van de Waddeneilanden en variant 5-oost? Zo nee, waarom niet?
Ten behoeve van het programma zal in 2022 een Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) opgesteld worden. Hierin worden de te onderzoeken routes opgenomen. De zeven routes vormen de basis van het programma, maar er kunnen indien gewenst extra te onderzoeken routes worden opgenomen. Ik ben voornemens de routevariant onder de vaargeul op te nemen in het onderzoek. Uit nader onderzoek binnen het programma zal moeten blijken of dit inderdaad een mogelijke optie is. Dit wordt niet alleen beïnvloedt door de technische mogelijkheden en de impact van deze route, maar ook door de afspraken met de Duitse autoriteiten.
Het programma zal worden voorafgegaan door een brede startbijeenkomst op 28 maart 2022 waarin samen met de omgeving ingegaan zal worden op de wijze van samenwerking in het programma en de inhoud van het programma. In de notitie die voorafgaand aan deze bijeenkomst gepubliceerd zal worden, is de route door de Oude Westereems ook opgenomen als een van de opties.
Indien u bereid bent deze variant mee te nemen, kunt u toelichten wanneer u hierover contact zal leggen met de Duitse overheid?
Zoals in de brief Verkenning Aanlanding Wind Op Zee (VAWOZ) van 2 december 2021 (Kamerstuk 33 561, nr. 52) aangegeven, ben ik in gesprek met de Duitse autoriteiten. Hierover stem ik af met de Nederlandse vertegenwoordiging in de EDV commissie.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Afstemming over de technische vragen heeft ertoe geleid dat beantwoording binnen de driewekentermijn niet mogelijk was. Na afstemming zijn de vragen zo spoedig mogelijk afzonderlijk beantwoord.
Het bericht 'Weer meer CO2-uitstoot veroorzaakt door biomassa' |
|
Renske Leijten |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de CO2-uitstoot door biomassa met 16 procent is toegenomen in 2020?1
Net als uw Kamer kijkt het kabinet kritisch naar de inzet van en uitstoot door biogrondstoffen. De inzet van duurzame biogrondstoffen is essentieel voor de transitie naar een klimaatneutrale en circulaire economie in 2050, mits dit op een verantwoorde wijze gebeurt. Conform het Coalitieakkoord zal het beleid van dit kabinet erop gericht zijn om biogrondstoffen zo hoogwaardig mogelijk in te zetten. Zoals het CBS aangeeft tellen de CO2-emissies door het gebruik van biogrondstoffen voor energietoepassingen niet mee voor de doelen om in 2050 de broeikasgasemissies naar netto-nul terug te brengen, zolang deze biogrondstoffen op duurzame wijze tot stand zijn gekomen. Dit is conform de internationale regels van het UNFCCC. Als de biogrondstoffen op een niet-duurzame wijze worden geproduceerd, wordt de netto CO2-emissie wel opgenomen als verandering in het landgebruik onder de LULUCF-verordening.
Hoeveel geld is er aan subsidie naar biomassa gegaan dit jaar?
Er is in 2021 voor 814 miljoen euro aan projecten uitgekeerd die hernieuwbare energie produceren door inzet van biogrondstoffen. Dit gaat om projecten die in voorgaande jaren een beschikking hebben gekregen in het kader van de SDE+ of haar voorgangers.
Hoe rijmt u dit met de uitvoering van de motie-Van Esch waardoor het besluit is genomen om geen nieuwe subsidies voor biomassa af te geven (Kamerstuk 30 175, nr. 360)?
De motie-Van Esch verzoekt de regering om geen nieuwe subsidies voor houtige biomassa af te geven tot het afbouwpad met de Kamer is gedeeld. Dit afbouwpad is aangekondigd in het duurzaamheidskader biogrondstoffen en heeft uitsluitend betrekking op het gebruik van houtige biogrondstoffen voor laagwaardige toepassingen. In 2021 was de SDE++ daarom niet meer open voor nieuwe subsidiebeschikkingen voor laagwaardige toepassingen. De uitsluiting in 2021 heeft echter alleen betrekking op de afgifte van nieuwe subsidiebeschikkingen. Lopende beschikkingen zijn niet aangepast. Het kabinet bekijkt momenteel hoe de subsidie voor laagwaardige toepassingen zo snel mogelijk kan worden afgebouwd, rekening houdend met kosteneffectiviteit. Verder staat de SDE++-regeling open voor hoogwaardigere toepassingen van biogrondstoffen. Hieronder vallen bijvoorbeeld het gebruik van biogrondstoffen voor duurzame biobrandstoffen voor lucht- en scheepvaart of zwaar wegtransport en het gebruik van biogrondstoffen voor de verduurzaming van hogetemperatuursprocessen in de industrie.
Hoeveel publiek geld gaat er, ondanks de uitvoering van de motie-Van Esch, nog naar biomassa?
Zie voor de uitgaven in 2021 het antwoord op vraag 2. Wat de toekomstige uitgaven aan biogrondstoffen voor laagwaardige energietoepassingen betreft, gaat het op dit moment vooral om beschikkingen die al eerder zijn uitgereikt. De uitgaven aan deze projecten hangen van de energieprijzen, de hoeveelheid duurzame energie die geproduceerd wordt, de looptijd en in sommige gevallen de CO2-prijs.
Wat zijn de verwachtingen voor de uitstoot van biomassa in 2021?
Zoals eerder is aangegeven in de Beantwoording voorhang wijziging Besluit activiteiten leefomgeving m.b.t. industriële emissies (kenmerk IENW/BSK-2021/329718), zal het kabinet het Centraal Bureau voor de Statistiek vragen om voortaan jaarlijks de gegevens over de gerealiseerde uitstoot te rapporteren en zal het kabinet het Planbureau voor de Leefomgeving vragen om in de jaarlijkse Klimaat- en Energieverkenning deze emissies voor de toekomst te ramen.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Van Raan en Leijten over voortaan de uitstoot door de bijstook van biomassa meten (Kamerstuk 35 668, nr. 27)?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Risico’s gaswinning onder Waddenzee vanuit Ternaard onvoldoende onderzocht’ |
|
Tjeerd de Groot (D66), Raoul Boucke (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Risico’s gaswinning onder Waddenzee vanuit Ternaard onvoldoende onderzocht»?1
Ik ben met het bericht bekend.
Kunt u reflecteren op de conclusie van de commissie m.e.r. dat op maar liefst acht punten essentiële informatie mist in de m.e.r. zoals deze was opgesteld in opdracht van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)?
Naar aanleiding van het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage (m.e.r.) hebben de vorige Minister van EZK en mijn voorganger de NAM verzocht om de Milieueffectrapportage (MER) aan te vullen door daar waar informatie mist deze toe te voegen en daar waar de informatie wel is verstrekt, een nadere toelichting op te nemen. Deze aanvulling van de MER wordt meegenomen bij de definitieve besluitvorming.
Deelt u de mening dat het advies van de commissie m.e.r. het beeld van de Waddenacademie bevestigt dat nadelige gevolgen van de gaswinning op de natuurlijke kenmerken en ecologische functie van de Waddenzee niet wetenschappelijk zijn uit te sluiten?
De Commissie voor de m.e.r. adviseert over de volledigheid van de MER en heeft in het geval van de MER Ternaard gesignaleerd dat informatie ontbreekt. Zij adviseert om de MER aan te vullen. Zoals reeds aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is dit advies gevolgd. Het advies van de Waddenacademie wordt, met de ingediende zienwijzen en reacties, zorgvuldig bestudeerd en betrokken bij de definitieve besluitvorming, thans voorzien in maart 2022. Hierop kan ik niet vooruit lopen. Alle schriftelijk ingebrachte zienswijzen en reacties worden beantwoord in een Nota van Antwoord die tezamen met de definitieve besluiten ter inzage worden gelegd.
Deelt u de mening van de wetenschappers van de Waddenacademie dat u het project hiermee niet mag vergunnen onder de Wet natuurbescherming?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat op basis van de bestaande m.e.r. en de conclusies zoals geschetst in het advies van de Waddenacademie, geen vergunning kan worden uitgegeven voor gaswinning bij Ternaard? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de vergunning voor Ternaard te weigeren?
Zie het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat als u de vergunning voor Ternaard weigert omdat het project niet te vergunnen blijkt onder de Wet natuurbescherming, hier geen schadevergoeding tegenover hoeft te staan, zelfs niet voor de «reeds gedane investeringen»?
Ik wil niet vooruitlopen op het definitieve besluit inzake de natuurvergunning en dus ook niet op een eventuele schadeplichtigheid. Er is over het algemeen geen aanleiding voor schadevergoeding als investeringen zijn gedaan in de wetenschap dat op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 van de Wet natuurbescherming en artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn een vergunning is vereist, die alleen kan worden verleend als zonder redelijke wetenschappelijke twijfel op basis van de passende beoordeling kan worden geconcludeerd dat door het project de natuurlijke kenmerken van de relevante Natura 2000-gebieden niet worden aangetast.
Klopt het dat het volgens UNESCO Werelderfgoed standaard ook nodig is dat in de m.e.r. een apart hoofdstuk wordt opgenomen over de mogelijke impact die het project heeft op de «Outstanding Universal Value» van het gebied? Klopt het dat dit niet in de huidige m.e.r. is opgenomen?
De International Union for Conservation of Nature and Natural Resources (IUCN) adviseert UNESCO over natuurlijk Werelderfgoed. Het klopt dat de IUCN adviseert om in te gaan op de mogelijke impact die een project heeft op de «Outstanding Universal Value» van een natuurlijk Werelderfgoed2. Ik heb de NAM gevraagd om op dit punt aanvullende informatie te leveren.
Klopt het dat ook de International Union for Conservation of Nature and Natural Resources (IUCN) nog advies uit moet brengen over de m.e.r., gezien de UNESCO Werelderfgoedstatus van het gebied? Waar in het proces zal dit advies worden uitgebracht? Deelt u de mening dat dit advies van groter nut zal zijn nadat de bestaande m.e.r. door de vergunningaanvrager is aangepast?
De gaswinning onder de Waddenzee vanuit Ternaard wordt alleen vergund wanneer er voldoende zekerheid is verkregen dat de bescherming van de unieke en kwetsbare natuur van het UNESCO Werelderfgoed Waddenzee is geborgd. Dit houdt in dat alles in het werk wordt gesteld om te komen tot een zorgvuldige beoordeling van de ecologische effecten, opdat voldoende zeker wordt gesteld dat er geen onherstelbare schade ontstaat aan de natuur met het oogmerk dat we met elkaar ook in de toekomst kunnen blijven genieten van al het moois dat de Waddenzee te bieden heeft.
Zoals gezegd bij de beantwoording van de vragen van de leden Kroger, Bromet en Thijsen3 is de Waddenzee bij UNESCO voorgedragen met alle activiteiten die destijds al plaats vonden, inclusief de gaswinning onder de Waddenzee op basis van het «hand aan de kraan»-principe. De voorgenomen gaswinning Ternaard wordt conform dit principe beoordeeld en vormgegeven en maakt onderdeel uit van de bestaande winningsvergunning Noord-Friesland uit 1969. De beoogde productielocatie ligt buiten het Werelderfgoed. Op basis van het nominatiedossier bij inschrijving op de Werelderfgoedlijst is afgesproken dat nieuwe boringen binnen het Werelderfgoedgebied niet zijn toegestaan, wel daarbuiten, mits het UNESCO Werelderfgoed niet wordt aangetast. De voorgenomen gaswinning Ternaard wordt conform deze principes beoordeeld en vormgegeven. Ik zie dus ook geen noodzaak tot een aanvullend advies vanuit de IUCN.
Kunt u het verdere proces voor de vergunning vanaf hier schetsen, in acht nemend dat de bestaande m.e.r. bewezen incompleet is en onvoldoende basis biedt voor een vergunningverlening?
In het coalitieakkoord is aangegeven dat de lopende vergunningsprocedure voor de gaswinning Ternaard zal worden afgerond, maar dat daarna geen nieuwe vergunningen voor gaswinning onder de Waddenzee meer zullen worden afgegeven4. Dit betekent dat de vergunningsaanvraag voor de gaswinning Ternaard zal worden getoetst aan het huidige beleid en de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en dat de benodigde vergunningen zullen worden verleend als voldaan wordt aan de wettelijke vereisten. Nieuwe inzichten, voortkomende uit de ingediende reacties en zienswijzen, kunnen wel leiden tot aanpassingen van de ontwerpbesluiten.
Naar aanleiding van het advies van de commissie voor de m.e.r. hebben de Staatssecretaris Mijnbouw en ik – in lijn met het advies – de NAM verzocht om additionele informatie aan te leveren. Deze informatie wordt meegenomen bij de definitieve besluitvorming. De ingediende zienwijzen en reacties worden, tezamen met het advies van de Commissie voor de m.e.r., zorgvuldig bestudeerd en betrokken bij de definitieve besluitvorming, thans voorzien in maart 2022. Hierop kan ik niet vooruit lopen. Alle schriftelijk ingebrachte zienswijzen en reacties worden beantwoord in een Nota van Antwoord die tezamen met de definitieve besluiten ter inzage worden gelegd.
Kunt u uitleggen waarom u ervoor heeft gekozen de brief van UNESCO, waarin de regering werd gevraagd nader uit te leggen hoe gaswinning verenigbaar is met de internationale verplichtingen die Nederland heeft gezien de Werelderfgoedstatus van het Wad, pas te sturen na Kamervragen in december, terwijl deze brief al in november is ontvangen?2
Mijn voorganger heeft de brief ontvangen op 30 november jongstleden. Op verzoek van de leden Kröger, Bromet en Thijssen heeft de Kamer op 6 december jl. de brief van UNESCO ontvangen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1004).
Kunt u uiteenzetten hoe u de verenigbaarheid van gaswinning met de Werelderfgoedstatus van het gebied gaat uitleggen aan UNESCO? Kunt u de officiële brief waarin u dat zal doen te zijner tijd delen met de Kamer?
Zie het antwoord op vraag 8. De verstuurde brief vindt u als bijlage6 bij deze beantwoording.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Mijnbouw/Groningen van 9 december aanstaande?
Dat is helaas niet gelukt.
CO2 levering aan de glastuinbouw |
|
Derk Boswijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «AEB doet SDE++-aanvraag voor CO2-afvang»?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het feit dat het Amsterdamse Afvalenergiebedrijf (AEB) kiest voor het opslaan van CO2 (CCS) en niet voor een combinatie van CCS en levering aan de glastuinbouw, terwijl daar wel grote belangstelling voor was vanuit deze sector?
Eerst wil ik graag mijn waardering uiten voor het initiatief van AEB en het Amsterdamse gemeentebestuur om CO2 af te vangen. Het afvangen en opslaan van CO2 (CCS) is op dit moment een relatief eenvoudige en kosteneffectieve optie om de uitstoot te verminderen. Levering aan de glastuinbouw was ook een optie geweest, waarmee een deel van de afgevangen CO2 weer nuttig gebruikt kan worden voor de productie van kasgroenten, bloemen en planten. Hiermee krijgen tuinders een alternatief voor de productie van eigen fossiele CO2 die via aardgas-wkk geproduceerd wordt (naast warmte en elektriciteit) en wordt CO2-emissie vermeden.
Het is nog niet zeker dat de aanvraag van AEB voor een CCS-subsidie gehonoreerd wordt, omdat deze concurreert met andere aanvragen. Mocht subsidie worden toegekend, dan staat het AEB nog altijd vrij om CO2 te leveren aan de glastuinbouw – en gebruik te maken van de CO2-toedeling zoals beschreven in Kamerstuk 32 813, nr. 862.
Kunt u aangeven wat de gevolgen van het besluit van AEB zullen zijn voor de energietransitie in de glastuinbouw, gezien het feit dat levering van CO2 de glastuinbouwsectoreen randvoorwaarde is om te verduurzamen?
WEcR heeft berekend dat in een klimaatneutrale situatie de sector 2,5 Mton externe CO2 nodig heeft2. Aansluitend is in het Klimaatakkoord afgesproken dat er voor de glastuinbouw in 2030 2,0 Mton aan CO2 beschikbaar is. De glastuinbouw is op de CO2-markt een van de vragende partijen. Levering van CO2 zal daarbij afhankelijk zijn van de ontwikkeling van vraag en aanbod en de daaruit voortvloeiende CO2-prijs. AEB is daarbij één van de potentiële aanbieders van afgevangen CO2. Als de CO2 niet van AEB komt, zullen andere (bij voorkeur niet-fossiele) bronnen van CO2 beschikbaar moeten zijn voor de verduurzaming van de glastuinbouw.
Zou een combinatie van CCS en Carbon Capture and Utilization (CCU) niet een grotere impact hebben op CO2-emissiereductie?
Als u met CCU doelt op de levering aan de glastuinbouw en het gebruik van CO2 in kassen voor gewasgroei, waarmee de inzet van fossiele CO2 wordt vermeden, dan geeft PBL enige houvast: het combineren voor CCS en levering aan de glastuinbouw komt uit op gemiddeld 0,9 ton netto CO2-reductie per afvangen ton CO2. Door PBL is berekend dat de netto CO2-reductie van CCS ook uitkomt op ongeveer 0,9 ton CO2 per afgevangen ton CO2. Daarmee is in theorie de combinatie van CCS en CCU vergelijkbaar met alléén CCS. De daadwerkelijke CO2-reductie is afhankelijk van de efficiëntie van de installatie, het gebruik ervan, maar ook of de geleverde CO2 het gebruik van aardgas in wkk (of gasketel) vervangt.
Wat zijn volgens u momenteel de grootste belemmeringen om CO2-levering aan de glastuinbouw, en specifiek de levering van CO2 vanuit afvalenergiebedrijven, te bevorderen?
In het beschikbaar komen van CO2 voor levering aan de glastuinbouw spelen factoren als hoeveelheid vraag en aanbod, prijs en andere factoren een rol. Afvalenergiebedrijven worden als een potentiële bron van externe CO2 voor de glastuinbouw gezien, omdat deze CO2 grotendeels van biogene oorsprong is.
De inkoop van industriële CO2 door tuinders komt de komende jaren mogelijk onder druk te staan, omdat het bedrijfseconomisch aantrekkelijker is voor de industrie om CO2 af te vangen en op te slaan om de klimaatdoelen te halen, dan om de afgevangen CO2 te verkopen aan tuinders. De industrie realiseert met CO2 opslag eigen emissiereductie en ontloopt daardoor een CO2-heffing. Wanneer de industrie CO2 verkoopt voor gebruik in de glastuinbouw wordt volgens IPCC-regels geen emissiereductie gerealiseerd bij de industrie.
Naast leveringszekerheid is de marktprijs van extern geleverde CO2 (bij voorkeur van niet-fossiele/biogene oorsprong) een relevante factor voor de glastuinbouw, in vergelijking met de kosten van het stoken van aardgas en afvangen van CO2 van eigen stookinstallaties. Twee maatregelen in het coalitieakkoord beïnvloeden deze kosten: het verlaagd tarief in de energiebelasting voor glastuinbouwbedrijven wordt per 1 januari 2025 afgeschaft, en de inputvrijstelling in de energiebelasting voor verbruik van aardgas bij elektriciteitsopwekking wordt voor warmtekrachtkoppeling systemen (wkk’s) per 1 januari 2025 beperkt tot het aardgas dat wordt aangewend voor de productie van elektriciteit dat wordt geleverd aan het net.
Op welke wijze wilt u, samen met de glastuinbouwsector, de prikkels van het huidige instrumentarium zo vormgegeven dat deze de energietransitie, waaronder het gebruik van CO2, beter stimuleren? Op welke termijn moeten gesprekken hierover met de sector tot resultaten gaan leiden?
Het kabinet heeft het mogelijk gemaakt om in de SDE++ in 2021 subsidie toe te kennen voor afvang van CO2 -en levering aan de glastuinbouw. Hiervoor heeft de Europese Commissie inmiddels ook haar goedkeuring gegeven.
Verder wordt er gewerkt aan een nieuw convenant waarin afspraken ter uitwerking van het Klimaatakkoord worden vastgelegd. Daarin zal ook de uitwerking worden opgenomen van de ambitie uit het regeerakkoord om de glastuinbouw koploper te laten zijn in energiezuinige en circulaire productie. Dit zal bezien en ingevuld worden in een samenhangend pakket aan maatregelen, voortbouwend op de elementen in het regeerakkoord.
Klopt het dat gesprekken over CO2-levering tussen de glastuinbouwsector en andere projecten waarin wordt gekeken naar een combinatie van CCS en CCU moeizaam verlopen? Wat zijn daar de belangrijkste redenen voor? Welke rol spelen prikkels vanuit de SDE++ m.b.t. tot de combinatie van CCS en CCU daar bij?
De pilot CO2-toedeling (Kamerstuk 32 813, nr. 862) is in breed verband besproken in een goede sfeer. De afstemming tussen vraag en aanbod van CO2 is een lastig vraagstuk, waarin ook de prikkels vanuit de SDE++ een rol spelen. Aan diverse betrokkenen bij de zogenoemde CO2-pilot voor administratieve toedeling is navraag gedaan naar de ervaringen. Daarop zijn recent diverse reacties ontvangen, die momenteel bestudeerd worden.
Welke verbeterpunten ziet u in de SDE++ regeling om de combinatie van CCS en CCU beter te stimuleren en hoe gaat u deze oppakken?
In 2021 stond de SDE++ voor het eerst open voor CO2-afvang en levering aan de glastuinbouw (CCU). Ook was het voor het eerst mogelijk om voor een combinatie van CCS en CCU te kiezen. Aan de SDE++ kunnen categorieën worden toegevoegd aan de hand van concrete verzoeken van initiatiefnemers en marktpartijen tijdens de marktconsultatie van PBL. PBL adviseert het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat over de op te nemen categorieën in de SDE++. Op dit moment rondt PBL het advies af en wordt gewerkt aan de SDE++ 2022-ronde. Behalve de wenselijkheid van opname c.q. differentiatie van technieken en categorieën wordt daarbij ook gekeken naar de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de regeling.
De sector signaleert in de systematiek van de SDE++ een gebrek aan flexibiliteit in vollasturen CCS en CCU in de combinatie (beide alléén 4.000 uur). Dit beperkt de praktijk om projecten te realiseren. In de SDE++ systematiek zijn alternatieve combinaties niet makkelijk te inpasbaar, omdat dit zeer veel categorieën oplevert en zodoende de uitvoering sterk compliceert.
Op welke manier zou de SDE++ regeling kunnen worden verbeterd om meer CO2-bronnen beschikbaar te krijgen voor levering aan de glastuinbouw? Hou zouden ook combinaties van vloeibare en gasvormige levering en van het gebruik van bestaande en nieuwe netwerken meer aan bod kunnen komen?
Zie het antwoord op vraag 8.
Welke stappen zet u om meer duidelijkheid te creëren in het juridische kader en op welke wijze neemt u daar de betrokken sectoren in mee? Verkent u daarbij ook hoe CO2-toedeling via de vloeibare route juridisch mogelijk gemaakt kan worden? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie heeft voor het EU ETS een herzieningsvoorstel gepubliceerd3, waarover u per BNC fiche bent geïnformeerd (Kamerstuk 22 112, nr. 3201). In recital 39 wordt de intentie uitgesproken om meer duidelijkheid te scheppen over gemengde biogene en fossiele stromen van CO2. Dit zal waarschijnlijk ook juridische duidelijkheid gaan scheppen over CO2-toedeling. Finale zekerheid is er evenwel pas bij aanname van de benodigde uitvoeringsverordening die onder de ETS-richtlijn zal vallen.
Zou het niet goed zijn om, gezien resterende barrièresrondom CO2-toedeling en de combinatie van CCS en CCU, de hoge subsidiebedragen voor CCS, en het belang van de energietransitie in de glastuinbouw, niet zinvol zijn om vanuit de overheid naast een faciliterende ook een meer pro-actieve rol te spelen om partijen bij elkaar te brengen? Waarom kiest u daar vooralsnog niet voor?
In de pilot CO2-toedeling zijn partijen bij elkaar gebracht en zijn barrières en oplossingsrichtingen verkend. Ik span mij samen met mijn collega’s in om barrières weg te nemen, o.a. door duidelijkheid te over de juridische kaders
De resterende barrière voor CO2-toedeling, namelijk inpassing van hogere drukfluctuaties door verschillen in dag- en nachtleveringen, ligt in het private domein. De betrokken bedrijven hebben de benodigde toegang tot bedrijfsvertrouwelijke gegevens, specialistische technische expertise en bevoegdheid om eventuele aanpassingen te doen aan de CO2-infrastructuur. Uiteindelijk zijn marktpartijen ook verantwoordelijk voor hun gehele bedrijfsvoering en de wijze waarop zij invulling geven aan reductie van CO2-emissies.
De Minister voor Klimaat en Energie en ikzelf roepen de betrokken marktpartijen op om hier gezamenlijk de schouders onder te zetten.
Hoe ziet u de rol van CCU in combinatie met CCS? Acht u het zinvol om hierover een separate visie en/of roadmap op te stellen?
De levering aan de glastuinbouw als randvoorwaarde voor verduurzaming maakt onderdeel uit van de gesprekken met de sector in het kader van een nieuw convenant. Zo nodig kunnen daar ook afspraken in worden gemaakt om roadmap op te stellen. Hier komen we voor de zomer op terug.
Het artikel 'Anode Energie vraagt faillissement aan vanwege energieprijzen' |
|
Raoul Boucke (D66), Silvio Erkens (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Anode Energie vraagt faillissement aan vanwege energieprijzen»? Dit is de vierde energiemaatschappij die in korte tijd omvalt, terwijl de winter nog niet is begonnen, hoe apprecieert u dit?1
Ja, daar ben ik mee bekend. Deze periode van hoge prijzen voor gas en elektriciteit vormt een grote opgave. We zien dat meerdere energieleveranciers hierdoor helaas failliet zijn gegaan en dat dit nadelige gevolgen voor consumenten heeft. Dit vind ik vanzelfsprekend erg vervelend voor de gedupeerden.
Kunt u inventariseren hoeveel klanten worden geraakt door deze faillissementen en welke financiële gevolgen dit voor hen heeft? Wat betekent dit concreet voor de terug geleverde energie van klanten?
Uit navraag bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) is gebleken dat bij de inmiddels acht faillissementen ruim 160.000 klanten (consumenten en kleinzakelijke klanten) geraakt zijn.2 Laat ik vooropstellen dat ik het uitermate vervelend vind wanneer huishoudens te maken krijgen met het faillissement van hun energieleverancier. Ongeveer 2% van de (totaal ca. 8 miljoen) Nederlandse huishoudens heeft deze winter te maken gehad met het faillissement van de energieleverancier. De energievoorziening van deze huishoudens komt niet in gevaar, maar een faillissement in de winter heeft helaas financiële gevolgen voor de huishoudens die hiermee te maken hebben.
De financiële gevolgen van een faillissement verschillen en zijn afhankelijk van de specifieke situatie van elke afnemer. De hoogte van de voorschotbedragen, een eventuele waarborgsom en het verbruik van energie zijn per afnemer verschillend. Afhankelijk van de hoogte van de betaalde voorschotbedragen, een eventuele waarborgsom of cash-back bonus, de hoogte van het verbruik, het moment dat de jaarrekening wordt opgesteld en het moment van het faillissement kan het mogelijk zijn dat de afnemer meer heeft betaald voor het verbruik dan nodig zou zijn geweest. Dit is een mogelijk nadelig financieel gevolg voor de afnemer, omdat de bovengenoemde gelden door het faillissement in de failliete boedel vallen. Voor hoeveel consumenten dit zal gelden, is niet te zeggen omdat ik geen inzage heb in de afgesloten overeenkomsten en het individuele verbruik.
Ja, het klopt dat veel klanten van energiebedrijven een maandelijks voorschot betalen. Het maandelijks voorschotbedrag aan de energieleverancier is gebaseerd op het verwachte jaarverbruik (plus belastingen en netwerkkosten). Hierdoor worden de energiekosten evenredig over het jaar in rekening gebracht terwijl de kosten van het daadwerkelijke verbruik sterk fluctueren over het jaar omdat huishoudens in de zomer doorgaans veel minder energie verbruiken dan in de winter. Ten opzichte van de wintermaanden worden in de zomermaanden dus meer betaald dan verbruikt.
Over consumenten die terugleveren, en dus gebruikmaken van de salderingsregeling, kan ik het volgende opmerken. Deze afnemers kunnen bij faillissement van hun leverancier nadeel ondervinden doordat zij hun elektriciteitsafname van het net niet meer volledig kunnen salderen met de door henzelf opgewekte elektriciteit, bijvoorbeeld met zonnepanelen. Saldering wordt toegepast over het totale verbruik van de jaar- of eindafrekening. Het is voor de consument voordelig dat dit op deze wijze gebeurt, omdat over het algemeen in de zomer meer elektriciteit op het net wordt ingevoed dan afgenomen en dit in de winter juist precies andersom is en het daardoor gunstig is een en ander tegen elkaar weg te kunnen strepen in de jaarfactuur. De consument heeft vooral te maken met een nadeel als hij op het moment dat het faillissement plaatsvindt meer elektriciteit van het net heeft afgenomen dan hij heeft kunnen invoeden. Door het faillissement van de energieleverancier is het voor de consument niet meer mogelijk dit verbruik nog te salderen met latere invoeding op het net, wat zonder faillissement wel had gekund doordat het contractjaar in dat geval zou zijn doorgelopen.
Ik heb geen inzicht in de boedelverdeling van een failliete energieleverancier. De financiële gevolgen vloeien voort uit het wettelijk systeem van faillissementen. Bij faillissement van een energiebedrijf gelden namelijk dezelfde regels als bij een faillissement van elk ander bedrijf, zoals bepaald in het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet. In een eerdere brief d.d. 14 december 2021 heeft mijn ambtsvoorganger hier een nadere toelichting over gegeven.3
Op dit moment doe ik een onderzoek naar de vraag of het wenselijk en mogelijk is om nadere eisen te stellen aan het wettelijke kader en zo ja, welke eisen het doel het beste bereiken en goed uitvoerbaar zijn voor zowel energieleveranciers als de ACM. Dit is aangekondigd in december 2021 in antwoord op eerdere Kamervragen. 4 Daarbij wordt ook onderzocht wat de gevolgen zouden kunnen zijn op de prijsvorming en op de mogelijkheid voor nieuwe leveranciers om tot de markt toe te treden. Bij dit onderzoek heb ik tevens de onderzoekers gevraagd om te kijken naar eventuele mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Ik laat dit door een externe partij onderzoeken. Indien dit leidt tot wijzigingen in wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.5
Klopt het dat veel klanten van energiebedrijven een maandelijks voorschot betalen waar een marge in zit, zodat ze aan het einde van het jaar niet hoeven bij te betalen? Hoeveel klanten zijn bij een faillissement van de failliete energiemaatschappijen hun teveel betaalde voorschot kwijtgeraakt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke wettelijke bescherming is er voor klanten die energie terugleveren of die een positief saldo op hun maandelijks voorschot hebben bij een faillissement van een energiemaatschappij? Hoe houdt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) hier toezicht op?
Allereerst geldt dat in geval van een faillissement van een energieleverancier de wettelijke procedure leveringszekerheid in werking treedt. Consumenten blijven gas en elektriciteit ontvangen van een leverancier met een vergunning op basis van het Besluit Leveringszekerheid Elektriciteitswet 1998 en het Besluit Leveringszekerheid Gaswet. De ACM zorgt ervoor dat deze procedure wordt toegepast en uitgevoerd.
Naast de procedure leveringszekerheid zoals genoemd in bovengenoemde besluiten is de Faillissementswet van toepassing op faillissementen. Consumenten die geld moeten terugkrijgen van de leverancier wegens teruglevering of een positief saldo op hun maandelijks voorschot kunnen als concurrent schuldeiser een vordering indienen bij de curator. De ACM heeft hierbij geen rol.
Op dit moment doe ik een onderzoek naar de vraag of het wenselijk en mogelijk is om nadere eisen te stellen aan het wettelijke kader en zo ja, welke eisen het doel het beste bereiken en goed uitvoerbaar zijn voor zowel energieleveranciers als de ACM. Bij dit onderzoek worden tevens de mogelijkheden uitgezocht om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Indien dit leidt tot wijzigingen in wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.6
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 en 3 heb aangekondigd, zal ik de positie van de consument bij faillissement van een energieleverancier meenemen bij het onderzoek naar mogelijk extra financiële eisen aan energieleveranciers.
Welke mogelijkheden, zoals een garantiefonds, zijn er om klanten van energiebedrijven beter te beschermen tegen het kwijtraken van hun voorschot of geld dat zij nog krijgen voor teruglevering van energie?
Een waarborgfonds heeft voordelen en nadelen. Het belangrijkste voordeel van een waarborgfonds is dat consumenten zekerheid hebben dat zij teveel betaalde voorschotten terugkrijgen die zij aan hun energieleveranciers hebben betaald die failliet gaan. Tegelijkertijd zie ik ook de volgende risico’s en bezwaren.
Allereerst de (hoge) kosten. Een garantiefonds is niet gratis. Het fonds moet van grote omvang zijn als het alle financiële gevolgen van huishoudens bij het omvallen van ook grote leveranciers zou moeten dekken. De vraag is dan ook door wie dit fonds gevuld zou moeten worden. Indien het fonds wordt gefinancierd door de sector, is het onvermijdelijk dat die kosten uiteindelijk bij huishoudens op hun energierekening neerslaan met als gevolg dat de energierekening zal stijgen.
Ten tweede kan er risicoverplaatsing optreden. Ook zijn er uitvoeringskosten (fondsbeheer) mee gemoeid. Als het fonds alleen door de sector wordt gefinancierd, draagt de gehele sector het financiële risico van commerciële partijen die risicovol gedrag vertonen. Hierdoor worden betrouwbare energieleveranciers als het ware «beboet» voor risicovol gedrag van concurrenten.
In het aangekondigde onderzoek waar ik in het antwoord op vraag 3 aan refereer, worden de mogelijkheden om al dan niet strengere financiële eisen aan leveranciers te stellen (en/of zekerheden, bijvoorbeeld bankgaranties) in het onderzoek meegenomen. Hiermee zou ten dele risicovolle gedrag van energieleveranciers kunnen worden voorkomen. Risicovol gedrag is echter nooit te voorkomen, maar ik vind het van groot belang te kijken naar de mogelijkheden om de kans hierop te verkleinen. Ik zal bij dit onderzoek ook kijken naar de mogelijkheid van een waarborgfonds. De vraag of er een uitvoerbare en doelmatige uitwerking van een dergelijke fonds mogelijk is zal dan worden meegenomen.
Wat vindt u ervan dat zo’n hoog aandeel van de klanten bij energiebedrijven een variabel contract heeft, waarbij het risico van een tariefstijging volledig bij de consument ligt? Welke mogelijkheden ziet u om klanten er bewust van te maken dat zij na afloop van een energiecontract automatisch in een variabel contract terechtkomen?
Consumenten hebben de vrijheid om een contract met vaste tarieven te sluiten of een contract met variabele tarieven. De afgelopen jaren zijn er prijsdalingen geweest, waar consumenten met een variabel tarief meer van profiteerden en consumenten met een vast tarief niet. De afgelopen maanden zijn de energietarieven door de veranderingen op de markt enorm gestegen en in dat geval hebben de consumenten met een vast tarief een stabiele prijs.
Wanneer een energiecontract (bijna) afloopt, doet de energieleverancier over het algemeen een aanbod voor een energiecontract met vaste leveringstarieven. Ook kan de consument na het einde van de looptijd van een contract zonder opzegvergoeding overstappen naar een andere leverancier. Gaat de consument niet in op een eventueel aanbod van de leverancier en kiest hij er voor om niet over te stappen, dan krijgt de consument automatisch een contract voor onbepaalde tijd met variabele leveringstarieven. Met dit contract kan de consument zonder opzegvergoeding overstappen naar een andere leverancier. Dit kan op elk moment met een opzegtermijn van 30 dagen.
Ik ben het met de vragenstellers eens dat het belangrijk is om klanten er actief bewust van te maken dat zij na afloop van het eerder afgesloten energiecontract automatisch in een variabel contract terechtkomen. In de Elektriciteitsrichtlijn die in het wetsvoorstel voor de Energiewet wordt geïmplementeerd, wordt bepaald (in bijlage I van de Elektriciteitsrichtlijn) dat de eindafnemer in de factuur en factureringsinformatie duidelijk geattendeerd moet worden op de einddatum van het contract, indien van toepassing. Het wetsvoorstel van de Energiewet bevat een grondslag om bij lagere regelgeving hieromtrent nadere regels te stellen. Het wetsvoorstel Energiewet ligt momenteel voor bij betrokken toezichthouders voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets. Ik verwacht dit wetsvoorstel na advisering van de Raad van State eind dit jaar aan uw Kamer te sturen. Met de wijziging zal de consument tijdig op de hoogte worden gebracht van het feit dat het contract afloopt.
Waar kunnen de gedupeerden terecht die een nieuw energiecontract nodig hebben? Wat doet u om de klanten die moeten overstappen naar een andere energieleverancier bij te staan in het krijgen van een redelijk contract?
Allereerst geldt dat in geval van een faillissement van een energieleverancier de wettelijke procedure leveringszekerheid in werking treedt. Consumenten wiens leverancier failliet is gegaan, worden op grond van de besluiten Leveringszekerheid beleverd door een nieuwe leverancier. Dit kan gaan via een overname door een nieuwe leverancier, of via restverdeling waarbij de klanten over verschillende andere leveranciers worden verdeeld. Bij dit besluit staat de leveringszekerheid voorop, dat wil zeggen de zekerheid dat de consument kan rekenen op elektriciteit en gas en niet door het faillissement van de energieleverancier in een koud huis komt te zitten.
In de periode vanaf het faillissement en het overgaan naar de nieuwe leverancier, de zogenoemde vensterperiode die maximaal 20 dagen duurt, kunnen de consumenten niet overstappen. Deze periode is nodig voor de leveringszekerheid, om te zorgen dat de overstap goed in de systemen geregistreerd wordt. Direct na de vensterperiode kunnen de consumenten weer overstappen naar een andere energieleverancier, met inachtneming van de reguliere wettelijke opzegtermijn. De consument kan zelf vrij kiezen van welke leverancier en tegen welke voorwaarden hij/zij elektriciteit en/of gas wil afnemen, waaronder de keuze voor grijze of hernieuwbare elektriciteit, de keuze voor vaste of variabele prijzen en de keuze voor een kort of lang lopend contract. De ACM houdt er toezicht op dat vergunninghoudende energieleveranciers zich aan de wet houden en eerlijk zaken doen.
Via de website of telefoonlijn van de ACM via ConsuWijzer kan de consument praktische onafhankelijke informatie verkrijgen over onder meer het afsluiten van een energiecontract, overstappen, vergelijken, meters, verbruik, en over de verschillende soorten leveringstarieven (vast, variabel of dynamisch). Voor juridisch advies kunnen zij zich (eventueel) richten tot hun rechtsbijstandverzekering of het Juridisch Loket.
Tot slot, zoals omschreven staat in het antwoord op vraag 6, is het kabinet geen contractspartij en heeft om die reden geen bemoeienis in de totstandkoming en de inhoud van het contract. De consument kan wel, indien een energieleverancier zich (vermoedelijk) niet aan de regels houdt, hier een melding van doen via de website van ConsuWijzer. De ACM kan in dat geval handhavend optreden.
Bent u bekend met het verslag van het faillissement van Energieflex waarin wordt gesteld dat toezichthouder ACM geen vergunning had mogen geven aan Energieflex? Hoe apprecieert u dit? Geeft dit volgens u de noodzaak aan dat een vergunning in de toekomst minder makkelijk afgegeven moet worden? Welke acties gaat u op dit vlak ondernemen?2
Ja, daar ben ik bekend mee.
In de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet en de Besluiten vergunning levering gas en elektriciteit aan consumenten is geregeld aan welke eisen een aanvrager moet voldoen om een leveringsvergunning van de ACM te krijgen. Deze eisen gaan over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten. De ACM toetst hieraan en geeft er invulling aan. Het is aan de aanvrager van een vergunning om aan te tonen dat hij aan de vergunningsvereisten voldoet en aan de ACM om als onafhankelijke toezichthouder een vergunning af te geven als de aanvrager aan de (wettelijke) vereisten voldoet. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft daarbij geen rol.
Uiteraard vind ik het belangrijk dat consumenten worden beleverd door betrouwbare leveranciers. Dit is ook wettelijk geregeld. Om dat nog beter te kunnen waarborgen, worden in het wetsvoorstel voor de Energiewet ten aanzien van de inhoud en toezicht op de vergunning een aantal aanpassingen voorgesteld die ervoor zorgen dat leveranciers aan meer eisen moeten voldoen om elektriciteit en gas te kunnen leveren aan consumenten. Het wetsvoorstel Energiewet ligt momenteel voor bij betrokken toezichthouders voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets. Ik verwacht dit wetsvoorstel na advisering van de Raad van State eind dit jaar aan uw Kamer te sturen.
In het wetsvoorstel worden de volgende aanpassingen voorgesteld. Leveranciers (het bedrijf en de bestuurders) zullen bij de aanvraag (en periodiek na afgifte) van een vergunning een Verklaring Omtrent Gedrag (hierna: VOG) moeten overleggen. De eis voor het overleggen van een VOG zal in lagere regelgeving worden opgenomen en verder worden uitgewerkt. Hierbij moet gedacht worden aan de vaststelling van termijnen waarbinnen de VOG zal moeten worden overlegd, en consequenties van het niet kunnen overleggen van een VOG. Op deze wijze wordt eentoets(moment) uitgevoerd dat zorgt voor een grotere betrouwbaarheid en integriteit van energieleveranciers (het bedrijf en de bestuurders). Ze moeten niet alleen hun taken goed (kunnen) uitvoeren, maar als leverancier van nutsvoorzieningen ook in algemene zin integer zijn. Bovendien leidt een VOG-screening tot bescherming van de afnemers, omdat beter geborgd is dat zij beleverd worden door betrouwbare leveranciers.
Ten tweede biedt het wetsvoorstel de ACM de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van de wet Bevordering Integriteits Beoordelingen door het Openbaar Bestuur (wet Bibob). De Wet Bibob maakt het mogelijk dat de integriteit van de aanvrager van een vergunning wordt getoetst. Het doel is daarmee ook de integriteit van het toetsende bestuursorgaan, in dit geval de ACM, te beschermen, door te voorkomen dat vergunningen worden verleend aan niet betrouwbare en/of niet- integere partijen. Ook kunnen al afgegeven vergunningen worden ingetrokken.
Hiermee wordt voorkomen dat de ACM ongewild criminele activiteiten faciliteert.
Verder wordt voorgesteld te expliciteren dat de vergunninghouder aan de bij de vergunningaanvraag gestelde eisen moet blijven voldoen. In het wetsvoorstel is daartoe een bepaling opgenomen dat een leverancier om een vergunning te krijgen en behouden, moet beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten alsmede voldoende deskundigheid voor een goede uitvoering van zijn taak. Dit is nu niet als zodanig expliciet in de wet opgenomen.
Nieuw opgenomen is de kwaliteit van voldoende deskundigheid. Deze moet borgen dat leveranciers met voldoende kennis van zaken actief zijn op de markt.
In lagere regelgeving zal hier nadere uitwerking aan worden gegeven.
In het wetsvoorstel is een grondslag opgenomen om bij lagere regelgeving nadere uitwerking te geven aan de genoemde kwaliteiten. Wijzigingen in één of meer van deze kwaliteiten kunnen er toe leiden dat niet meer voldaan wordt aan de vergunningseisen. Voor de verdere invulling hiervan zal lagere regelgeving een plicht gaan bevatten om wijzigingen in bepaalde aspecten van die kwaliteiten te melden.
Het kan hier bijvoorbeeld gaan om bij grote organisatorische of financiële veranderingen.
Een dergelijke meldplicht was niet eerder expliciet bepaald, wel was dit door de wetgever beoogd en als zodanig door de ACM in de vergunningseisen opgenomen.8 Naast deze meldplicht zal in lagere regelgeving worden bepaald dat bij de vergunningsaanvraag een accountantsverklaring (controle verklaring) overlegd moet worden en dit na vergunningverlening jaarlijks te herhalen.
De ACM controleert als onafhankelijk toezichthouder of energiebedrijven kunnen voldoen aan de eisen voor betrouwbare levering en monitort in dat kader de financiële positie van energieleveranciers. Zij doet dit jaarlijks in oktober en vanwege de huidige marktomstandigheden afgelopen jaar al in september, maar ook doorlopend o.b.v. signalen en door middel van risico georiënteerd toezicht. De ACM kijkt daarbij een jaar vooruit.
Naar aanleiding van de ontwikkelingen op de energiemarkt is en wordt gekeken of het wettelijk kader, op de naleving waarvan de ACM toezicht houdt, robuust genoeg is. Hierover zijn door mijn voorganger gesprekken gestart met zowel ACM als met de energieleveranciers. Deze gesprekken zal ik voortzetten. Het is een gezamenlijke opdracht om te zorgen dat de energieleveranciers voldoende kwaliteit, klantgerichtheid en risicomanagement hebben om de verwachtingen van consumenten te kunnen waarmaken. Klanten moeten er vanuit kunnen gaan dat hun leverancier voldoende financiële middelen heeft om de inkoop voor energie ook bij hogere marktprijzen te kunnen garanderen. De ACM heeft zelf ook aangekondigd dat zij laat onderzoeken of en zo ja, hoe zij in dergelijke gevallen de belangen van consumenten nog beter kan waarborgen.
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 2 en 3, vind ik het dan ook belangrijk – gezien de faillissementen van de afgelopen maanden en de nadelige financiële gevolgen voor consumenten – om in aanvulling op de al voorgestelde aanpassingen in het wetsvoorstel voor de Energiewet een onderzoek te doen naar de wenselijkheid en mogelijkheid van het stellen van extra financiële eisen aan energieleverancier om zo de kans te verkleinen dat faillissementen zich voordoen.
Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren.
Als aangekondigd, laat ik dit door een externe partij onderzoeken. Indien dit leidt tot wijzigingen in de wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.
Hoe garandeert u dat de levensvatbaarheid van bestaande energiebedrijven voldoende is getoetst? Hoe worden consumenten op de energiemarkt beschermd tegen zwakke energiebedrijven? Wat doet u om dit te waarborgen en hoe kan dit worden verbeterd? Bent u hierbij bereid om op korte termijn de ACM te verzoeken een stresstest uit te voeren gegeven de voortdurende hoge energieprijzen en verwante faillissementen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kan worden voorkomen dat er deze winter nog meer consumenten de dupe zullen worden van zwakke energiebedrijven die omvallen? Hoe gaat u hieraan bijdragen?
Eventuele gaswinning onder het wad |
|
Joris Thijssen (PvdA), Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat de UNESCO recent een brief heeft gestuurd aan Nederland met betrekking tot de bescherming van de Waddenzee en eventuele gaswinning onder het wad? Zo ja, kunt u deze brief delen met de Kamer en deze dan vergezellen van een kabinetsappreciatie?
Het klopt inderdaad dat UNESCO op 7 mei 2021 en 30 november 2021 op basis van door derden geuite zorgen een brief heeft gestuurd aan de Nederlandse regering met een verzoek om informatie met betrekking tot de voorgenomen gaswinning Ternaard en de aanlanding van Wind op Zee ten noorden van de Wadden. Beide vindt u bijgevoegd1.
Op basis van paragraaf 172 van de Operational Guidelines for the Implementation of the World Heritage Convention2 moeten nieuwe activiteiten die plaatsvinden in het Werelderfgoedgebied gemeld worden bij UNESCO. De lopende procedure voor de voorgenomen gaswinning Ternaard ziet op het vergunnen van de productieboring en de winning vanuit het Ternaard-gasveld op basis van de bestaande winningsvergunning Noord-Friesland uit 1969. De Waddenzee is in 2009 door UNESCO op basis van het huidige beschermingsregime opgenomen op de Werelderfgoedlijst. De Waddenzee is bij UNESCO voorgedragen met alle activiteiten die destijds al plaatsvonden, inclusief de gaswinning onder de Waddenzee op basis van het «hand aan de kraan»-principe. Dit betekent dat boringen en de impact daarvan strikt worden gemonitord opdat er geen impact op de natuur van de Waddenzee plaatsvindt. In het nominatiedossier bij inschrijving op de Werelderfgoedlijst is aangegeven dat nieuwe boringen binnen het Werelderfgoedgebied niet zijn toegestaan. Wel daarbuiten, mits het UNESCO Werelderfgoed niet wordt aangetast. De voorgenomen gaswinning Ternaard wordt conform deze principes beoordeeld en vormgegeven. De Nederlandse UNESCO Commissie heeft een zienswijze3 ingediend op de voor de zomer ter inzage gelegde ontwerpbesluiten. Deze zienswijze zal worden betrokken bij de definitieve besluitvorming die is voorzien in maart 20224.
In juni 2020 is UNESCO geïnformeerd over de aanlanding van Wind op Zee ten noorden van de Wadden. In de ruimtelijke procedures zal ook aandacht zijn voor de impact op de Outstanding Universal Value van de Waddenzee. De Staatssecretaris van EZK heeft uw Kamer op 2 december 2021 per brief5 over de Verkenning aanlanding wind op zee 2030 (VAWOZ) geïnformeerd.
Het kabinet is voornemens om in januari 2022 een brief te sturen aan UNESCO met een reactie.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Wadden van 7 december?
Ja.
De sluiting van de Onyx-centrale |
|
Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Waarom wordt er maar liefst 212,5 mln. euro betaald voor het sluiten van de kolencentrale, terwijl Engie vier kolencentrales heeft verkocht voor waarschijnlijk ruwweg hetzelfde bedrag? Had de prijs niet veel lager moeten zijn, ook vanwege het ingaan van de Wijziging van de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie in verband met beperking van de CO2-emissie en het Urgendavonnis, en dus beperktere opbrengsten voor de eigenaar van de kolencentrale?
Er heeft een financiële, fiscale, technische en juridische toets plaatsgevonden op de subsidieaanvraag, met hulp van diverse adviesbureaus. Op basis hiervan is beoordeeld dat er geen sprake is van overcompensatie. In de berekening is rekening gehouden met het feit dat het verbod op kolen voor de centrale geldt per 1-1-2030. Bij het openstellen van de call for proposals is een maximum bedrag per megawatt (MW) opgesteld vermogen gesteld om de kosteneffectiviteit van de maatregel te waarborgen. Ook de Europese Commissie zal nog beoordelen of er geen sprake is van ongeoorloofde staatssteun. Dit is een opschortende voorwaarde waaronder de subsidie is verleend.
Het is mij niet bekend hoeveel aandeelhouders hebben ontvangen bij het verkopen van de centrale.
Deelt u de analyse dat hierdoor onnodig publiek geld wordt besteed, geld dat ook aan de duurzame energietransitie had kunnen worden besteed?
Nee, deze analyse deel ik niet.
Is het mogelijk om het compensatiebedrag ex-post te corrigeren voor marktontwikkelingen, zodat we zeker weten dat er geen euro te veel is gegeven?
De vrijwillige sluiting van Onyx betreft een subsidie, er is geen sprake van compensatie. Bij de openstelling is een maximum gesteld en bij de beoordeling van de aanvraag is gebleken dat er geen sprake is van overcompensatie. Daarnaast zal ook de Europese Commissie nog beoordelen of er geen sprake is van ongeoorloofde staatssteun. Hiermee heeft het kabinet geborgd dat er niet te veel wordt betaald voor de vrijwillige sluiting.
Hoe beoordeelt u het feit dat er nog geen akkoord is met de vakbond?
Ik vind het heel belangrijk dat de werknemers die als gevolg van dit besluit hun baan verliezen adequaat worden ondersteund. In de call for proposals is opgenomen dat Onyx ervoor moet zorgen dat de werknemers van de centrale die als het gevolg van de vrijwillige sluiting hun baan verliezen adequaat worden ondersteund.
Hiertoe zijn in de call for proposals twee minimumeisen opgenomen waaraan het sociaal plan moet voldoen, zodat wordt aangesloten bij de uitgangspunten die zijn gehanteerd bij het Westhavenarrangement ten tijde van de sluiting van de Hemwegcentrale. Deze eisen gaan over begeleiding van de werknemers naar een andere baan en een tegemoetkoming als men in die nieuwe baan minder gaat verdienen.
Daarnaast moet er een sociaal plan komen, dat alle overige zaken rondom de sluiting en verlies van werkgelegenheid regelt. Er is nog geen definitief sociaal plan. Dit is een van de opschortende voorwaarden waaronder ik het subsidiebesluit heb verleend. Daarnaast is ook een voorwaarde dat de Wet op de ondernemingsraden (WOR) procedures moeten zijn afgerond. Komt dat definitieve sociaal plan er niet, of wordt aan die voorwaarden niet voldaan, dan wordt de subsidie niet uitgekeerd.
Vindt u ook dat het funest is voor het draagvlak van de transitie als aandeelhouders royaal worden uitgekocht, terwijl werknemers nog maar moeten zien hoe het afloopt?
Het beeld dat met deze vraag geschetst wordt is onjuist. Onyx moet ervoor zorgen dat de werknemers, die als het gevolg van de vrijwillige sluiting hun baan verliezen, adequaat worden ondersteund. De subsidie is verleend onder de opschortende voorwaarden dat er een sociaal plan komt en dat de WOR-procedures moeten zijn afgerond. Als hier niet aan wordt voldaan, wordt ook de subsidie niet uitgekeerd.
Gaat u ervoor zorgdragen dat de ETS-emissierechten van de Onyx-centrale uit de markt worden gehaald door het annuleren van de rechten, zodat er geen sprake is van een waterbedeffect? Zo nee, waarom niet?
De markstabiliteitsreserve zorgt al voor een vermindering van veilingaanbod verdeeld over alle lidstaten, en het unilateraal verminderen van veilingvolumes zou deze automatische werking van de marktstabiliteitsreserve verzwakken. Nederland zou betalen voor iets wat automatisch al gebeurt. Dit maakt dat unilaterale aanbodvermindering nauwelijks leidt tot aanvullende emissiereductie, terwijl het zeer kostbaar is.
Demping van een mogelijk waterbedeffect door de markstabiliteitsreserve werkt als volgt: de sluiting van de Onyx-centrale leidt tot een afname in de vraag naar emissierechten. Dit kan leiden tot een tijdelijke toename van het overschot aan emissierechten op de markt voor emissierechten. Overschotten op de markt worden periodiek naar de marktstabiliteitsreserve verplaatst in plaats van dat ze worden geveild. Plaatsing in de markstabiliteitsreserve gebeurt met vaste rekenregels, namelijk een percentage van het totale overschot. Dat betekent dat toenames in het overschot automatisch leiden tot extra opname in de marktstabiliteitsreserve, en dus uit de markt worden gehaald. Extra rechten die de komende jaren in de marktstabiliteitsreserve worden geplaatst, worden vernietigd. Daardoor wordt een eventueel waterbedeffect aanzienlijk gedempt.
Naar aanleiding van een toezegging in het Commissiedebat Milieuraad van 8 december 2021, zal ik u in het eerste kwartaal van 2022 met een Kamerbrief informeren over de mogelijkheden om ETS-rechten uit de markt te halen, met inachtneming van de wetsvoorstellen Fit-for-55 en de regels van de marktstabiliteitsreserve.
Wat gebeurt er met de beschikte biomassasubsidie van 300 mln. euro? Bent u bereid deze beschikking te besteden aan duurzame energieopwek, niet zijnde biomassa?
De vrijvallende middelen komen ten goede aan de kasuitgaven van de SDE+, net als alle andere middelen die beschikbaar komen doordat projecten vertragen of niet-realiseren. De eventuele resterende middelen komen in de begrotingsreserve ODE en zijn niet geoormerkt voor specifieke categorieën technieken en sluiten ook geen technieken uit. Er worden geen nieuwe subsidies voor bij- en meestook van biomassa verleend.
Is onderdeel van de deal dat onderdelen van de kolencentrale niet worden doorverkocht aan andere partijen, zodat voorkomen wordt dat ergens anders er een goedkope kolencentrale of biomassacentrale bij komt?
Er is geen sprake van een deal. Het subsidiebesluit gaat ervan uit dat de onderdelen niet worden doorverkocht aan andere partijen.
Bent u bereid het uiteindelijke contract openbaar te maken?
Er is geen sprake van een contract. Vanwege bedrijfsvertrouwelijke informatie kan ik het subsidiebesluit en de onderliggende adviezen niet openbaar maken. Om uw Kamer wel inzicht te geven in deze adviezen en maximale transparantie te bieden heb ik de onderliggende stukken vertrouwelijk ter inzage in de Tweede Kamer gelegd zodat uw Kamer volledig zicht heeft op de onderbouwing van deze subsidie (Kamerstuk 32 813, nr. 937).
De gevolgen van een uitspraak van het Europees Hof voor de energietaken van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Uitspraak Europees hof heeft gevolgen voor de energietaken van de ACM»1 en de uitspraak die het Hof van Justitie van de Europese Unie op 2 september 2021 deed in een zaak over de onafhankelijkheid van de Duitse energietoezichthouder?
Ja.
Wat is uw appreciatie van deze uitspraak en van het feit dat bepaalde regels op het gebied van energie volgens het Hof niet door de wetgever vastgesteld mogen worden, maar een taak zijn voor de onafhankelijke nationale regelgevende instantie van een lidstaat? Kunt u beschrijven welke regels wel en welke niet door de wetgever mogen worden vastgesteld?
Voor Nederland is het meest relevante onderdeel van de uitspraak van het Hof van Justitie van 2 september jongstleden het onderdeel inzake de tariefregulering. De uitspraak benadrukt onder andere dat de nationale wetgever geen beperkingen mag stellen aan de omvang van de bevoegdheden die de Europese richtlijnen voor elektriciteit en gas toekennen aan de nationale regulerende instanties (in Nederland de ACM) op het gebied van tarieven. Het gaat om vaststelling of goedkeuring van de transmissie- en distributietarieven of de berekeningsmethoden daarvoor. In beginsel mag de wetgever dus geen regels vaststellen die deze bevoegdheden inperken.
De uitspraak heeft met name implicaties voor de energieregelgeving in Duitsland en in mindere mate voor de energieregelgeving in Nederland. In Duitsland heeft de nationale wetgever historisch een grote rol ingenomen bij het vastleggen van regels inzake de tarieven en tariefregulering van netbeheerders. In Nederland worden de meeste regels hierover echter vastgesteld door de onafhankelijke toezichthouder ACM, via de zogenaamde tarievencodes voor elektriciteit en gas. Deze komen zonder betrokkenheid van de wetgever tot stand. Niettemin zijn op een select aantal punten in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet door de wetgever regels gesteld inzake nettarieven en de tariefregulering, die niet verenigbaar zijn met de uitleg van het Hof van Justitie. Deze onderdelen zijn in beeld. Deze regels worden daarom niet overgenomen in het voorgenomen wetsvoorstel Energiewet. Het betreft onder meer voorschriften inzake de zogenaamde volumecorrectieregeling, het transporttarief voor invoeden van elektriciteit (geen zogenaamd producententarief), behandeling van kosten voor verwijdering van gasaansluitingen en bepaalde randvoorwaarden aan de wijze waarop ACM netbeheerders reguleert en hun toegestane inkomsten vaststelt.
Wat is uw eerste inschatting van de gevolgen die deze uitspraak zal hebben voor Nederlandse regelgeving en de besluitvorming door de Autoriteit Consument en Markt (ACM)? Op welke termijn verwacht u deze gevolgen volledig in beeld te hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze zult u de Kamer informeren over de exacte gevolgen van deze uitspraak voor onder andere de Energiewet, tariefregulering, regels over aansluiting op en toegang tot nationale netten, en handhaving en de geschilbeslechting door de ACM?
De impact van de uitspraak op de tarieven en de tariefregulering van netbeheerders is hierboven beschreven en wordt verwerkt in het voorgenomen wetsvoorstel Energiewet. Wat betreft de regels over aansluiting op en toegang tot nationale netten is het belangrijkste gevolg dat de wetgever de termijn voor het realiseren van een aansluiting niet wettelijk mag voorschrijven, maar dat de ACM die moet vaststellen of goedkeuren. Zie hierover het antwoord op vraag 12.
De consequenties van de uitspraak voor de wetgeving zullen worden toegelicht in de memorie van toelichting bij de Energiewet. Ik verwacht het wetsvoorstel Energiewet eind 2022 aan uw Kamer aan te bieden. Ik zal uw Kamer in het voorjaar nog informeren over de inhoud van de Energiewet.
Kunt u aangeven op welke punten de nieuwe Energiewet in lijn is of wordt gebracht met deze uitspraak van het Europese Hof?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt de stelling dat deze uitspraak ook impliceert dat de regering en ook de Kamer zich niet had mogen bemoeien met het verwerken van de kosten van de verwijdering van een gasaansluiting in de tarieven en ook niet met de volumekortingen die eerder zijn geïntroduceerd voor grote elektriciteitsverbruikers, maar dat dit een taak had moeten zijn voor de ACM?
Dat is achteraf beschouwd juist. Om deze reden worden de voorschriften rond de transporttarieven voor elektriciteit, waaronder de volumecorrectieregeling, en de kosten van de verwijdering van gasaansluitingen niet overgenomen in het voorgenomen wetsvoorstel Energiewet.
Er bestond in het verleden een breed gedeelde overtuiging dat er sprake was van een gedeelde verantwoordelijkheid tussen lidstaten en toezichthouders voor vaststelling van regels binnen dit domein. Deze overtuiging bestond ook in andere lidstaten dan Nederland en Duitsland: in diverse Europese lidstaten zijn in uiteenlopende mate door overheden regels gesteld inzake de tariefregulering en de tarieven. Ook bestaat er een select aantal punten in het Europees-wettelijke kader waarin lidstaten een directe verantwoordelijkheid krijgen toegekend om elementen van de tariefregulering vast te stellen.
Wat zijn (op korte en langere termijn) de gevolgen van de uitspraak voor de kosten voor het verwijderen van gasaansluitingen in de tarieven? Verwacht u dat de ACM na 2022 wel aanpassingen zal doorvoeren? Wordt het ingezette beleid hiermee teruggedraaid?
Op de korte termijn is er geen effect op de genoemde aspecten. De uitspraak van het Hof heeft geen gevolgen voor de rechtsgeldigheid van de tariefbesluiten die de ACM voor 2022 heeft vastgesteld. Datzelfde geldt voor de door de ACM vastgestelde tariefstructuren in de tarievencodes voor elektriciteit en gas. Hierin is bijvoorbeeld de wijze van verdeling van kosten voor het verwijderen van aansluitingen verwerkt. De ACM beraadt zich momenteel op eventuele toekomstige aanpassingen aan de tariefstructuren en de tariefregulering van de netbeheerders2. De ACM zal daarbij de Europese wettelijke kaders toepassen. De uitspraak van het Hof betekent niet dat de ACM deze voorschriften niet uit eigen beweging mag blijven hanteren, zolang dat past binnen de Europese kaders. De ACM zal zelfstandig en onafhankelijk hierover moeten besluiten.
Wat zijn (op korte en langere termijn) de gevolgen van de uitspraak voor de volumekortingen die netbeheerders op basis van de volumecorrectieregeling aan de energie-intensieve industrie geven?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de volumecorrectieregeling in toenemende mate gebruikt wordt voor het sluitend krijgen van de businesscase van nieuwe hyperscale datacenters? Vindt u dat wenselijk?
Elke aangeslotene met een voldoende hoog elektriciteitsverbruik en voldoende vlak afnamepatroon kan in aanmerking komen voor de volumecorrectieregeling. Ik heb geen inzicht in het exacte aantal en type aangeslotenen dat in aanmerking komt voor de volumecorrectieregeling en of (hyperscale) datacenters daar in toenemende mate gebruik van maken. Het is bekend dat datacenters relatief veel elektriciteit verbruiken en elektriciteit ook vaak stabiel afnemen. In algemene zin acht ik het daarom waarschijnlijk dat sommige (hyperscale) datacenters in aanmerking komen voor de volumecorrectieregeling. In algemene zin acht ik het echter onwaarschijnlijk dat dit een grote impact heeft op de businesscase van datacenters: de nettarieven maken een zeer gering deel uit van de totale elektriciteitsrekening van grootverbruikers.
Klopt het dat de volumecorrectieregeling de flexibele afname van elektriciteit door grote verbruikers afremt? Past deze regeling dan nog wel bij het duurzame energiesysteem van de toekomst waarin juist flexibiliteit een belangrijke asset is?
De volumecorrectie regeling beloont aangeslotenen met een stabiel afnamepatroon. Inzet van flexibiliteit door een gebruiker, voor zover deze een afnamepatroon grilliger maakt, kan in dat geval leiden tot een verminderde toepassing van de volumecorrectie. In generieke zin ontmoedigt de regeling dus niet de inzet van flexibiliteit, maar onder bepaalde omstandigheden kan de regeling wel op die manier uitwerken. Het toewijzen van netkosten op basis van kostenveroorzaking en het stimuleren van flexibiliteit betreffen verschillende doelstellingen van de tarievenstructuur die niet altijd met elkaar verenigbaar zijn.
Bij de voorbereiding van eventuele aanpassingen van de nettarievenstructuur kan de ACM ook kijken naar de impact daarvan op de inzet van flexibiliteit. Momenteel vindt onder leiding van de gezamenlijke netbeheerders een verkenning plaats van eventuele aanpassing van de nettarieven van grootverbruikers, waar dit aspect ook een onderdeel van is.
Wat betekent de uitspraak voor de wijze waarop de kosten van het aansluiten van offshore windparken verrekend mogen worden door Tennet, onder andere voor de zogenaamde «fase 2» van de windparken die nog gebouwd moeten worden?
De uitspraak verandert niets aan de huidige regeling hiervan. De wetgever kan nog steeds de keuze maken om de kosten van de netbeheerder op zee voor het net op zee te vergoeden door een subsidie te verstrekken of door deze (deels) in rekening te brengen bij andere netbeheerders. Het voornemen is om in het voorgenomen wetsvoorstel Energiewet op te nemen dat de kosten van het net op zee door een subsidie kunnen worden bekostigd en/of door de netbeheerder op zee in rekening gebracht kunnen worden bij andere netbeheerders voor elektriciteit op land. De uitleg van het Hof van Justitie staat een hier niet aan in de weg, omdat dit niet om tarieven gaat. Wel betekent de uitleg dat de wetgever geen nadere regels kan stellen over de wijze waarop de netbeheerders op land de bij hun in rekening gebrachte kosten verwerken in de tarieven voor hun aangeslotenen. Dat valt duidelijk binnen het exclusieve domein van de toezichthouder.
Klopt het dat de wetgever de aansluittermijn van 18 weken niet in de wet had mogen vastleggen? Wat vindt u van het feit dat de regering en de politiek geen invloed meer hebben op de aansluittermijnen van netbeheerders? Op welke wijze kunnen netbeheerders voldoende geprikkeld blijven worden om op tijd en kosteneffectief aansluitingen te realiseren?
Voor wat betreft het vastleggen van aansluittermijnen is overigens ook een eerdere uitspraak van het Hof in een zaak tussen de Europese Commissie en België van december 2020 relevant.
De uitspraak betekent dat de ACM in plaats van de wetgever de termijnen voor het realiseren van aansluitingen zal moeten vaststellen of goedkeuren en daarbij moet zorgen dat wordt voldaan aan de Europese beginselen. Dit kan als onderdeel van de voorwaarden voor aansluiting in de zogenaamde technische codes die ACM op basis van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet vaststelt. De ACM is op dit moment bezig met de voorbereiding van een codewijzing over redelijke termijnen voor het realiseren van aansluitingen door netbeheerders. Op deze wijze blijven de netbeheerders voldoende geprikkeld om op tijd en kosteneffectief aansluitingen te realiseren.
Kunt u een overzicht geven van de gemiddelde doorlooptijden in de afgelopen vijf jaar van het realiseren van nieuwe aansluitingen door de netbeheerders, gespecifieerd naar verschillende type aansluitingen?
Nee, ik beschik niet over een dergelijk gedetailleerd overzicht. De ACM is afgelopen jaren veel en actief met netbeheerders in gesprek is geweest over de ontwikkeling van de doorlooptijden voor het realiseren van (nieuwe) aansluitingen. In het kader van bovengenoemde codewijzing is de ACM van plan om een uitvraag te doen naar de gerealiseerde aansluittermijnen in de afgelopen jaren.
Hoe Nederlandse vlees-, zuivel- en veevoerbedrijven ontbossing, landroof en corruptie stimuleren |
|
Christine Teunissen (PvdD), Tom van der Lee (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), de Th. Bruijn |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport van Milieudefensie «Een schimmige sojaketen. Hoe Nederlands vlees en zuivel ontbossing voeden» en de Zembla uitzending van 25 november jongstleden, waarin onder meer dit onderzoek aan de orde kwam?1, 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat de sojaketen in Nederland niet transparant is als het gaat om zakelijke relaties en herkomst van soja in de veevoerketen?
Het kabinet verwacht dat bedrijven de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen naleven. Onder deze richtlijnen behoren bedrijven te communiceren over relevante informatie over hoe gepaste zorgvuldigheid is toegepast. Dit heeft ook betrekkingen op de internationale sojaketens van Nederlandse bedrijven. De OESO-richtlijnen schrijven niet voor dat bedrijven transparant moeten zijn over hun zakelijke relaties. Wat betreft het al dan niet transparant zijn over de herkomst van de soja in de veevoerketen kan ik opmerken dat dit in belangrijke mate afhangt van het handelsmodel dat van toepassing is op de aangekochte soja. Zowel bij het Book&Claim (B&C)-model als bij het (Area) Mass Balance-modelvindt er vermenging van meerdere sojastromen plaats en is de herkomst van de soja niet exact aan te geven. Wordt de soja geleverd onder het Segregated-model, dan is de herkomst wel precies aan te geven. Ik begrijp dat om reden van marktvraag in overwegende mate het B&C-model wordt toegepast.
Wat vindt u ervan dat de bedrijven die centraal staan in het onderzoek van Milieudefensie (FrieslandCampina, Vion, ForFarmers, De Heus en Agrifirm) geen gerichte actie ondernemen tegen ontbossing die recent is gedetecteerd in de keten van sojahandelaar Bunge, waarmee deze bedrijven een (directe, dan wel indirecte) zakelijke relatie blijken te hebben?
Onder de OESO-richtlijnen wordt van bedrijven verwacht dat zij de risico’s voor mens en milieu, zoals ontbossing, in kaart brengen en deze risico’s voorkomen en aanpakken. Indien het niet mogelijk is om met alle geïdentificeerde risico’s aan de slag te gaan, dan mag het bedrijf de risico’s prioriteren op ernst en waarschijnlijkheid om te bepalen met welke risico’s het bedrijf als eerste aan de slag gaat. Bij deze prioritering behoort een bedrijf te overleggen met zakelijke relaties, andere relevante ondernemingen en (mogelijk) betrokken stakeholders en rechthebbenden. Ook behoort een bedrijf transparant te zijn over dit proces.
Zoals hiervoor is aangegeven kan duurzame en ontbossingsvrije soja vermengd zijn met niet-duurzame soja, waarvoor ontbossing kan hebben plaatsgevonden. Ik heb echter ook kennis genomen van een recent initiatief van een aantal door u genoemde bedrijven om te komen tot aankoop van gegarandeerd ontbossingsvrije soja en die volgens het segregated (gescheiden) handelsmodel te importeren. Ik zal deze ontwikkeling met belangstelling volgen. Het kabinetsbeleid is gericht op verduurzaming en daarmee het ontbossingsvrij maken van alle soja-importen, door Nederlandse bedrijven, maar ook in andere Europese landen. Het kabinet verwelkomt daarom dat er nu een voorstel van wet van de Europese Commissie voorligt om producten, waaronder soja, van de Europese markt te weren die gerelateerd zijn aan ontbossing en bosdegradatie.
Hoe beoordeelt u de conclusie van FrieslandCampina over Round Table of Responsible Soy (RTRS)-soja dat «niet voor 100% gegarandeerd kan worden dat de gevoerde soja volledig ontbossingsvrij is geproduceerd»?3
Dit zal bovenal afhangen van het door bedrijven zelf gekozen handelsmodel voor aanvoer van soja. Zie ook mijn antwoord op voorgaande 2 vragen.
Deelt u de conclusie van het Wereld Natuur Fonds (WNF) dat «certificering niet heeft gewerkt om ontbossing tegen te gaan»? En zo nee, waarom niet?4
Nee, deze conclusie deel ik niet. De afspraak die leden van de Nederlandse diervoederindustrie (NEVEDI) in 2015 vrijwillig hebben vastgelegd om alleen soja te gebruiken die voldoet aan bepaalde minimum duurzaamheidseisen en daarvan afgeleide certificering en certificeringschema’s zijn wel degelijk een effectief middel gebleken om het Nederlandse verbruik van geïmporteerde soja te verduurzamen en ontbossingsvrij te maken. Dit wordt bevestigd in de meest recente Monitor Duurzame Agro-grondstoffen 2021 van het CBS.
Bent u van mening dat gezien de klimaat- en biodiversiteitscrisis ontbossing in internationale productieketens zo spoedig mogelijk dient te worden beëindigd? En zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening.
Bent u bekend met het pleidooi dat er zowel nationaal als Europees een wet moet komen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, die bedrijven verplicht om schendingen van mensen- en arbeidsrechten en schade aan milieu, biodiversiteit en klimaat in internationale ketens te voorkomen?
Ja. In oktober 2020 heeft het kabinet de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO)» vastgesteld (Kamerstuk 26 485, nr. 337). In deze beleidsnota kondigde het kabinet aan in te zetten op een doordachte mix van elkaar versterkende maatregelen om IMVO te bevorderen. Het kernelement van de doordachte mix is IMVO-wetgeving. IMVO-wetgeving betekent dat bedrijven die onder de reikwijdte van de wet vallen, verplicht wordt gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen toe te passen. Op 5 november jl. stuurde de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking een brief naar uw Kamer met daarin de bouwstenen voor IMVO-wetgeving van het kabinet (Kamerstuk 26 485, nr. 377). IMVO-wetgeving wordt bij voorkeur op EU-niveau ingevoerd. In het commissiedebat IMVO op 2 december jl. kondigde de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aan nationale IMVO-wetgeving te gaan voorbereiden. De indiening van een wetsvoorstel is aan een nieuw kabinet.
Deelt u de mening dat een wet voor Inclusief Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) inclusief Klimaatplicht nodig is om uitstoot door en in de keten van grote bedrijven, mede als gevolg van ontbossing, in lijn te brengen met het Klimaatakkoord van Parijs? En zo nee, waarom niet?
IMVO-wetgeving zal zien op de zes stappen van het gepaste zorgvuldigheidsproces zoals dat is voorgeschreven in de OESO-richtlijnen, alsook de thema’s van de OESO-richtlijnen. Het gaat om mensenrechten, arbeidsrechten en milieu. Onder milieu wordt ook klimaat begrepen. Zodoende zullen bedrijven ook voor klimaatrisico’s in hun keten verplicht worden gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen te betrachten.
Het bericht ’Mogelijk grote rol voor zonne-energie op de Noordzee’ |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Barbara Visser (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Mogelijk grote rol voor zonne-energie op de Noordzee»?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek van TNO naar zonnepanelen op de Noordzee? Op welke wijze bent u hierbij betrokken?
TNO doet in samenwerking met Nederlandse bedrijven onderzoek naar technische, economische en maatschappelijke haalbaarheid van zonne-energie op zee. Behalve de samenwerking met het bedrijf Bluewater waarnaar het NOS-artikel refereert, gaat het bijvoorbeeld ook om samenwerking met het bedrijf Oceans of Energy en het bedrijf SolarDuck. De overheid stimuleert en faciliteert deze samenwerkingen door middel van subsidieregelingen vanuit het Topsectorenbeleid en de subsidieregelingen HER+ en DEI+.
In hoeverre sluit dit TNO-onderzoek aan bij de Routekaart Zon op water, waarin de kansen en risico’s van zonne-energie op water in beeld is gebracht?
De routekaart zon op water2 stelt: «we faciliteren de ontwikkeling van zon op zee in de innovatiefase en nemen waar mogelijk en zinvol belemmeringen weg, (...)». Het onderzoek van TNO draagt bij aan dat eerste, de ontwikkeling van zon op zee in de innovatiefase. Daarnaast benoemt de routekaart de noodzaak voor meer ecologische kennis. Het onderzoek van TNO gaat ook daar op in.
In hoeverre is het plaatsen van zonnepanelen op de Noordzee (specifiek tussen windmolens gepositioneerd) meegenomen in de Routekaart Zon op water?
De routekaart zon op water gaat over kleine binnenwateren, grote binnenwateren en over de Noordzee. In de routekaart wordt ook aangegeven: «Als er kansen zijn op de Noordzee, dan liggen deze in de windparken, (...)».
Wat zijn de algemene bevindingen van proefprojecten aan zonne-energie op water op het gebied van schone energieopwekking en natuureffecten?
Er is nog veel onbekend over de ecologische effecten van zon op water. Daarom wordt hier onderzoek naar gedaan. Deltares heeft bijvoorbeeld in opdracht van de Topsector Energie een meetmethodologie uitgewerkt.3 Op die manier kunnen toekomstige ecologische onderzoeken met elkaar worden vergeleken.
De onderzoeken tot nu toe richten zich op zon op binnenwater. Er zijn nog geen pilotprojecten op zee op een schaalgrootte waarvan enig effect verwacht kan worden.
Welke proefprojecten zijn reeds uitgevoerd in vergelijkbare omstandigheden als plaatsing op de Noordzee (te midden van windmolens)?
Er zijn geen proefprojecten bekend waarbij zonnepanelen te midden van windmolens zijn geplaatst. Het bedrijf Oceans of Energy heeft wel een pilot op de Noordzee van 50kW. Dat komt overeen met een oppervlak van ongeveer 50 m2. Gegeven het experimentele karakter wordt dit in de buurt van de kust gedaan. Dit project heeft subsidie gekregen uit de DEI+-regeling.
Is het bekend in hoeverre de plaatsing van zonnepanelen op de Noordzee effect heeft op het lichtinval, de temperatuur en daarmee de leefwereld van de onderzeese flora en fauna?
Nee, dat is op dit moment nog niet bekend. Daarom geeft de routekaart zon op water aan dat dit een van de belangrijkste onderwerpen is waarover meer bekend moet zijn voordat zon op zee daadwerkelijk een optie is. Op dit moment is er nog geen duidelijkheid of en vanaf welke schaalgrootte er positieve en of negatieve meetbare effecten kunnen zijn. Naast de kennis over de directe effecten van zon op zee op natuur, zal onderzoek moeten plaatsvinden naar de cumulatie van effecten van al het menselijk gebruik omdat dit in het geheel inpasbaar moet zijn binnen de draagkracht het Noordzee ecosysteem.
Wat doet u om de ontwikkeling van zonne-energieopwekking op de Noordzee op zo een wijze te stimuleren dat de natuur wordt beschermd?
De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) bereidt in opdracht van de ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Economische Zaken en Klimaat een onderzoeksprogramma voor naar de ecologische effecten van zon op water. Hierin worden ook de effecten voor zon op zee meegenomen. De intentie is modelmatig onderzoek te doen naar zon op zee bij gebrek aan grote pilots op zee.
Bij de pilots die op de Noordzee plaatsvinden dragen wij zorg dat er ecologisch onderzoek plaatsvindt. De komende jaren is de schaal van deze pilots nog beperkt. Wellicht wordt in 2023 een pilot van 1 MW gerealiseerd door het bedrijf Oceans of Energy. Dat is een oppervlak van ca. 100 bij 100 meter. Rijkswaterstaat is als vergunningverlener betrokken bij dat onderzoek en is voornemens Oceans of Energy te ondersteunen bij het doen van ecologisch onderzoek door het plaatsen van een extra boei waar metingen worden gedaan die als referentiewaarde kunnen dienen.
Wanneer op termijn sprake zou zijn van zon op zee binnen een windpark, wordt vanuit de dimensionering van de energie-infrastructuur om de opgewekte energie aan land te brengen, rekening gehouden met een gebruik van maximaal 20% van de ruimte tussen de windmolens voor zon op zee. Dit lijkt ook een goed vertrekpunt voor de uit te voeren natuurstudies. De daadwerkelijke uitvoerbaarheid, vergunbaarheid en wenselijkheid hiervan moet blijken uit nader onderzoek en de daarop volgende integrale belangenafweging.
In hoeverre is het mogelijkheid om een tender in te richten waarbij windenergie op zee wordt gecombineerd met zonne-energie (vergelijkbaar met tendermodellen voor de combinatie van wind op zee en waterstofproductie)?
Dat is mogelijk. De insteek tot nu toe is om vanuit de gewenste ontwikkeling criteria te formuleren die technologieneutraal zijn, bijvoorbeeld op het gebied van het leveringsprofiel en om daarnaast barrières voor zon op zee weg te nemen, dit laatste zoals geschetst in de routekaart zon op water. Op die manier wordt zon op zee ingezet wanneer het de best beschikbare technologie is om het gewenste effect te sorteren.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met zowel de natuurorganisaties als de energie-ontwikkelaars om de kansen en risico’s van de zonne-energie op de Noordzee te bespreken?
Ja, ik wil dat doen middels het inschakelen van het Noordzeeoverleg voor de hoofdlijnen en via de Community of Practice Noordzee voor de details. Zonne energie op zee vormt nog geen specifiek onderdeel van het Noordzeeakkoord maar is wel onderdeel van de duurzame transitieopgave, en zo ook opgenomen in het ontwerp Programma Noordzee voor 2022–2027.
Het bericht 'Supermarkten verkopen massaal flessen frisdrank zonder statiegeld’, onderzoek inspectie' |
|
Bouchallikh |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Supermarkten verkopen massaal flessen frisdrank zonder statiegeld, onderzoek inspectie»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat supermarkten massaal sjoemelen en frisdranken zonder statiegeld verkopen?
In de uitzending van het TV-programma Kassa van 27 november jl. werd naar voren gebracht dat er verschillende plastic flessen met frisdrank op de markt komen zonder statiegeld, waar volgens de regelgeving statiegeld op hoort te zitten. De Inspectie Leefomgeving en Transport is een onderzoek gestart. Daaruit moet blijken wat er feitelijk aan de hand is. Ik wacht die conclusies af voordat ik een oordeel vorm.
Vindt u het ook problematisch dat het lijkt alsof supermarkten hun eigen merk bevoordelen door daar geen statiegeld op te heffen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het huidige systeem tot veel verwarring leidt bij consumenten en slecht is voor het draagvlak en daarmee het milieu?
Nee, die mening deel ik niet. Het statiegeldsysteem is met ingang van 1 juli van start gegaan. Mijn beeld is dat het draagvlak voor het systeem groot is.
Mogen onder de huidige wetgeving niet alleen plastic flessen met 100% sap (en zuivel) worden uitgezonderd? Zo nee, waarom niet?
De regelgeving bepaalt dat statiegeld verplicht is voor alle plastic flessen waar water of frisdrank in is verpakt. Een frisdrank staat in de regelgeving gedefinieerd als water met suiker of zoetstoffen, waaraan koolzuur, aroma’s, eetbare bestanddelen van vruchten of planten, vruchten- of plantensappen, technische hulpstoffen, of additieven kunnen zijn toegevoegd. Zodra een drank aan deze definitie voldoet is statiegeld verplicht. Deze verplichting wil uiteraard niet zeggen dat statiegeld op andere dranken verboden is.
Naast de verplichting om statiegeld te heffen op plastic flessen voor frisdrank en water, heeft het bedrijfsleven de verplichting 90% van alle plastic drankflessen gescheiden in te zamelen. Flessen voor sap en zuivel tellen mee bij deze doelstelling.
Op welke termijn heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) het onderzoek afgerond? Per wanneer liggen er geen plastic flessen met frisdrank zonder statiegeld meer in de winkel?
De ILT heeft aangegeven minimaal 8 weken nodig te hebben om een eerste onderzoek te doen en te bepalen of tot handhaving moet worden overgegaan.
Op plastic flessen met frisdrank hoort sinds 1 juli statiegeld te worden geheven. Uitgangspunt is dat bedrijven zich nu en in de toekomst aan de regelgeving houden. De inzet van de ILT is er nu in de eerste plaats op gericht om te achterhalen of de regels worden overtreden. Ik kan geen garanties geven op welke termijn er geen overtredingen meer zijn.
Deelt u de observatie dat deze discussie en inzet van de schaarse capaciteit bij de ILT niet nodig waren geweest als er op alle dranken in plastic flessen statiegeld zou worden geheven?
Nieuwe regelgeving vraagt een periode van gewenning waarin de reikwijdte en de praktische uitwerking moet worden afgetast. In deze periode kan zich ook casuïstiek en indien nodig jurisprudentie vormen. Capaciteit voor onafhankelijke controle en inspectie op de wijze waarop nieuwe regelgeving door marktpartijen wordt uitgelegd, is mijn inziens daarbij een haast onontkoombaar gegeven. De inzet van de inspectie is er nu in de eerste plaats op gericht om te achterhalen of de regels worden overtreden.
Wist u dat er meerdere Europese landen zijn die statiegeld heffen op sap en zuivel? Waarom zou dat in uw optiek niet mogelijk zijn in Nederland?
In Nederland is destijds bij het opstellen van de regelgeving voor statiegeld op plastic flessen door het kabinet besloten om deze regelgeving specifiek te richten op frisdrank en water. De redenen om sap en zuivel geen onderdeel van de verplichting te maken waren dat productrestanten van sap en zuivel voor meer vervuiling zorgen en om extra reiniging vragen en daarmee leiden tot hogere reinigingskosten. Tevens leiden deze productrestanten tot hygiëneproblemen in de winkel. Ook worden voor het verpakken van sap en zuivel andere soorten kunststof gebruikt. Ten slotte werd aangevoerd dat ook in het destijds reeds bestaande statiegeldsysteem voor kunststof flessen groter dan 1 liter evenals in veel andere landen met een statiegeldsysteem, flessen voor sap en zuivel zijn uitgezonderd.
Strekking van deze redenen is mijn inziens niet dat het meenemen van flessen voor sap en zuivel in het statiegeld in absolute zin niet mogelijk zou zijn. Er is alleen destijds om de genoemde redenen besloten sap en zuivel niet mee te nemen. Het is bekend dat Duitsland heeft aangekondigd de statiegeldregelgeving aan te passen en dat de daar geldende uitzondering voor sap en zuivel met ingang van 2022 en respectievelijk 2024 komt te vervallen.
In 2024 wordt het statiegeldsysteem in Nederland geëvalueerd. Daarin kan bekeken worden of de destijds gemaakte afweging rond sap en/of zuivel moet worden herzien. Daarbij kunnen de ervaringen uit andere landen waaronder Duitsland worden betrokken.
Deelt u de opvatting dat de uitzonderingen voor sap en zuivel uit de statiegeldwet moeten worden gehaald om het draagvlak voor statiegeld te behouden? Zo nee, waarom niet?
Nee, het statiegeldsysteem is met ingang van 1 juli van start gegaan en mijn beeld is dat het draagvlak voor het systeem groot is.
Het slachten van ‘opdringerige’ konikpaarden in de Oostvaardersplassen |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht ««Opdringerige» konikpaarden Oostvaardersveld geslacht»?1
Kunt u bevestigen dat de 29 konikpaarden die geslacht worden, officieel de status «gehouden dieren» hebben? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bevestigen dat deze dieren recht hebben op de nodige zorg en bescherming?
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling is dat het Oostvaardersveld een vorm van extensieve veehouderij is, waarbij dieren in een opvolgende cyclus worden geplaatst vanuit de Oostvaardersplassen om vervolgens te eindigen in het slachthuis?
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat met regelmaat paarden worden afgevoerd naar de slacht omdat ze zogenaamd «opdringerig» zouden zijn, zonder dat er eerst alles aan gedaan is om de dieren met rust te laten?
Welke stappen zijn er genomen om deze paarden elders op te vangen?
Hoeveel paarden die op het Oostvaardersveld hebben gestaan zijn er in de afgelopen vijf jaar naar het slachthuis gebracht? Wat was hiervoor de reden?
Klopt het dat de plek van de geslachte konikpaarden ingenomen zal worden door konikpaarden uit andere gedeelten van de Oostvaardersplassen?
Deelt u het inzicht dat de nieuwe groep van paarden mogelijk eenzelfde lot te wachten staat? Zo nee, waarom niet?
Kunt u nagaan bij de provincie Flevoland hoe voorkomen gaat worden dat de nieuwe aanwas eenzelfde lot ondergaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de provincie Flevoland adviseren om te voorkomen dat dit scenario zich gaat herhalen?
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden zonder daarbij te verwijzen naar eerdere antwoorden?
Het bericht ‘‘Foute’ soja in duurzaam veevoer’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Foute» soja in duurzaam veevoer»?1
Ja.
Klopt het dat het volume soja met Round Table on Responsible Soy (RTRS)-credits dat wordt gebruikt in de Nederlandse veehouderij bijvoorbeeld op bedrijven wordt geproduceerd waar bos al eerder is gekapt en waar toch certificaten voor worden uitgegeven die als credits worden verhandeld? Zo ja, hoe reflecteert u op dit gegeven?
In de RTRS-standaard worden in totaal vier categorieën land onderscheiden. Voor drie categorieën geldt dat soja afkomstig uit deze categorieën voor certificering in aanmerking komt als de landconversie voor juni 2016 legaal heeft plaatsgevonden. Heeft de landconversie na juni 2016 plaatsgevonden, dan komt de soja niet in aanmerking voor certificering onder de RTRS-standaard. Voor een categorie land geldt dat de soja daaruit afkomstig niet in aanmerking komt voor certificering, tenzij de producent kan aantonen dat de landconversie voor mei 2009 heeft plaatsgevonden. Het kan dus inderdaad zo zijn dat de in de Nederlandse veehouderij gebruikte RTRS-soja afkomstig is van bedrijven waar het bos al eerder is gekapt. Echter, de RTRS-standaard en daarvan afgeleide certificering en certificeringschema’s is een effectief middel gebleken om het Nederlandse verbruik van geïmporteerde soja voor een belangrijk deel te verduurzamen en ontbossingsvrij te maken. Dit wordt bevestigd in de meest recente Monitor Duurzame Agro-grondstoffen 2021 van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)2.
Deelt u de mening dat het tegengaan van ontbossing van het grootste belang is in de aanpak van de wereldwijde klimaatverandering en het tegengaan van biodiversiteitsverlies? Deelt u tevens de mening dat Nederland als de grootste soja-importeur van de Europese Unie hierbij een belangrijke rol te spelen heeft? Zo nee, waarom niet?
Tegengaan van ontbossing en bosdegradatie is deel van het gemeenschappelijke EU-beleid inzake tegengaan klimaatverandering en opwarming van de aarde door beperking uitstoot broeikasgassen en tegengaan van verder biodiversiteitsverlies door verduurzaming van aanvoerketens van belangrijke agrogrondstoffen, waaronder soja. Nederland wil hierop een belangrijke rol blijven spelen.
Nederland is overigens niet de grootste importeur van soja binnen Europa, maar vooral toegangspoort naar andere EU-landen. En hoewel Nederland zelf haar sojagebruik heeft verduurzaamd, geldt dit in veel mindere mate voor andere EU-landen3. Nederland heeft mede daarom de laatste jaren een belangrijke en prominente rol gespeeld in verduurzaming van de sojaproductie, bijvoorbeeld ook door eigenstandig en samen met andere ADP-landen (Amsterdam Declaration Partnership) er bij de Europese Commissie op aan te dringen om met concrete maatregelen te komen om bij te dragen aan het stoppen van ontbossing en bosdegradatie. Het kabinet verwelkomt daarom dat er nu een voorstel van wet van de Europese Commissie voorligt om producten, waaronder soja, te weren die gerelateerd zijn aan ontbossing en bosdegradatie.
Deelt u de mening dat consumenten en andere ketenpartijen ervan uit moeten kunnen gaan dat als zij producten consumeren waar keurmerken op staan die garanderen dat deze producten niet bijdragen aan ontbossing, zij ervan uit moeten kunnen gaan dat dit zo is?
Ik deel uw mening dat ten algemene consumenten en andere ketenpartijen moeten kunnen vertrouwen op garanties die keurmerken in en via een keten aangeven. Er bestaan op dit moment echter geen keurmerken of logo’s voor duurzaam geteelde soja op consumentenproducten4. RTRS-credits garanderen bij gebruik van het Book & Claim systeem dat tenminste een equivalent van de gebruikte soja op duurzame wijze geproduceerd is. Dat dit mogelijk niet aansluit bij verwachtingen van consumenten valt in zichzelf RTRS niet te verwijten
Deelt u de mening dat RTRS-credits deze garantie onvoldoende bieden, omdat het niet gaat om fysieke ontbossingsvrije soja maar om een creditsysteem?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat 60% van de soja die in Nederland als veevoer wordt gebruikt, is afgedekt met RTRS-credits, maar dat het overige deel van het volume alleen voldoet aan de richtlijn van de Fédération Européenne des Fabricants d'Aliments Composés (FEFAC) die door de sector zelf is opgesteld, waarbij legale ontbossing is toegestaan en ook vernietiging van bijvoorbeeld de savannes van de Cerrado niet is uitgesloten? Zo ja, hoe reflecteert u hierop?
Volgens de Monitor Duurzame Agro-grondstoffen 2021 van het CBS5 gebruikten diervoederbedrijven in 2020 1,50 miljoen ton sojameel in mengvoer en werd voor 1,70 miljoen ton certificaten aangekocht. Ruim 1 miljoen ton daarvan betrof RTRS-certificaten. Uitgaande van een totaal van 1,70 miljoen ton, bedroeg het aandeel RTRS in 2020 dus ongeveer 62 procent. RTRS is echter niet het enige certificeringsschema dat staat voor ontbossingsvrije soja. Er zijn nog enkele andere schema’s die geen legale én illegale ontbossing toestaan. Uit dezelfde monitor blijkt dat 119 duizend ton soja andere conversievrije standaarden betrof. Het totaal aandeel ontbossingsvrije soja komt daarmee uit op ongeveer 69%. Om dit cijfer in perspectief te plaatsen wil ik nog wijzen op het volgende. In 2015 heeft de Nederlandse diervoedersector de afspraak gemaakt om in diervoeders bestemd voor de productie van dierlijke producten (melk, vlees, kaas en eieren) ten behoeve van de binnenlandse consumptie alleen nog RTRS-gecertificeerde soja te gebruiken. Uit de IDH European Soy Monitor 2019 6 blijkt dat de «soja-voetafdruk» gekoppeld aan de Nederlandse consumptie van dierlijke producten meer dan 855 duizend ton bedroeg, welke ruimschoots wordt afgedekt met de aangekochte hoeveelheid RTRS-soja.
De FEFAC Soy Sourcing Guidelines (FSSG) stellen minimumeisen aan verantwoorde soja. In 2021 zijn 19 standaarden goedgekeurd volgens de FSSG. Alle standaarden stellen eisen aan het tegengaan van illegale ontbossing. Daarbij verbieden enkele standaarden, waaronder RTRS, ook legale ontbossing en het converteren van andere waardevolle ecosystemen. Ik waardeer dit. Wat betreft het beschermen van ook andere ecosystemen, zoals bijvoorbeeld savannes in de Cerrado in Brazilië, wijs ik u op het initiatief van de Europese Commissie om te komen tot een wet op ontbossingsvrije goederen, waaronder soja. Binnenkort zal het BNC-fiche over deze wet aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Kunt u de verschillen in de voorwaarden voor FEFAC en RTRS nog eens nader uiteenzetten?
De Fédération Européenne de Fabricants d’Aliments Composés (FEFAC) is de Europese brancheorganisatie voor de diervoederindustrie. Met zijn FSSG formuleert FEFAC minimumeisen waaraan verantwoorde soja moet voldoen. In 2021 zijn 19 standaarden goedgekeurd en daarmee FSSG-compliant. De FSSG is een vrijwillige richtlijn en benchmarksysteem voor veevoerbedrijven om duurzame soja in te kopen.
De Round Table for Responsible Soy (RTRS) is in 2006 in Zwitserland opgericht door bedrijven, banken en maatschappelijke organisaties. Overheden zijn geen lid van de RTRS. De RTRS als «platformorganisatie» heeft in 2010 een mondiale standaard voor duurzame («verantwoorde») sojaproductie vastgesteld. De RTRS is dus een private duurzaamheidsstandaard en kent diverse certificeringschema om duurzame soja te certificeren (met onafhankelijk uitvoering van controle en audits) en handelsmodellen (Chains of Custody) voor de aanvoerketens van duurzame soja.
Kijkend naar het ambitieniveau van FEFAC/FSSG versus dat van RTRS dan blijkt dat RTRS op inhoudelijke principes en criteria (bijvoorbeeld mensenrechten, chemicaliën, ontbossing) strengere eisen stelt dan FSGG toelaat. En ook ten aanzien van controle en audits kiest RTRS voor de «strengste» variant, namelijk controle door onafhankelijke certificerende instanties, waar FSSG ook lichtere manieren van controle toestaat. Daarbij zij nog opgemerkt dat RTRS de enige sojastandaard is die ISEAL member is en het enige (FSGG compliant) sojaschema is dat transparant communiceert over de boeren die gecertificeerd zijn en de bedrijven die de gecertificeerde soja hebben gekocht.
Deelt u de mening dat Nederland en Nederlandse (veevoer)bedrijven op dit moment onvoldoende doen om de wereldwijde ontbossing door sojaproductie tegen te gaan? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om als Nederland wel voldoende actie te ondernemen?
Nederland en Nederlandse bedrijven lopen relatief veelal voorop in Europa en de wereld. Zie hiervoor antwoord op vragen 2 en 3. Niettemin is dit nog niet voldoende en is er op Europees en mondiaal niveau meer inzet nodig, ik verwijs daarvoor naar antwoord vraag 3.
Klopt het dat 80% van de soja die naar Europa wordt verscheept bestemd is voor veevoer en dat in 2018 23% van geïmporteerde soja uit de savannes van de Cerrado kwam?
Ik kan de door u aangegeven cijfers niet bevestigen. Wel kan ik aangeven dat uit de IDH-European Soy Monitor 2019 blijkt dat van de 34,3 miljoen ton in de EU27+ geïmporteerde soja, 13,7 miljoen ton (= ca. 40%) afkomstig was uit Brazilië. In dezelfde monitor staat vermeld dat ongeveer de helft van de uit Brazilië geïmporteerde soja afkomstig is uit de Cerrado, wat overeenkomt met een aandeel van ca. 20%.
Deelt u de mening dat deze berichtgeving de nut en noodzaak verder benadrukt van een transitie naar een kringlooplandbouw waarin er geen soja meer uit ontboste gebieden hoeft te worden gehaald voor het veevoer in Nederland? Bent u bereid naar aanleiding van deze berichtgeving het concept van kringlooplandbouw nogmaals te agenderen in Europa?
Mijn visie op de landbouw, en in het bijzonder de kringlooplandbouw, heb ik verwoord in de beleidsnotitie «landbouw, natuur en voedsel: waardevol en verbonden» en deze eerder met u gedeeld en besproken7. Verder zet ik via de Nationale Eiwitstrategie8 in op het beperken van de afhankelijkheid van geïmporteerde eiwitten, dit kan leiden tot minder import van soja.
Bent u van mening dat de garantie voor consumenten dat ze ontbossingsvrij consumeren straks voldoende is afgedekt met het voorstel van de Europese Commissie waarin het verplicht wordt voor bedrijven om aan te tonen dat de producten waarmee zij handelen niet zijn geproduceerd op land dat is ontbost na 31 december 2020?
Voor het standpunt van de regering over het recente voorstel van de Europese Commissie verwijs ik naar het BNC-fiche dat binnenkort met de Kamer wordt gedeeld.
Deelt u de mening dat actie om te zorgen dat Nederland niet bijdraagt aan de wereldwijde ontbossing eigenlijk niet kan wachten tot de implementatie van de nieuwe Europese richtlijn? Zo ja, welke stappen gaat u op de korte termijn nemen om de ontbossing tegen te gaan?
Om ontbossing te kunnen stoppen zijn meerdere instrumenten nodig, die elkaar kunnen aanvullen. Dat geldt bijvoorbeeld voor certificeringsstandaarden als RTRS en de op 17 november 2021 nieuw voorgestelde Europese boswet. Ik ben van mening dat het van groot belang is dat de Europese lidstaten, maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven gezamenlijk op blijven trekken in deze, omdat alleen zo een signaal van voldoende gewicht kan worden afgegeven en voldoende impact kan worden bereikt. In dit kader verwijs ik naar onder meer de actieve opstelling van Nederland in het ADP, de Tropical Forest Alliance en in het ENSI – European National Soy Initiatives – platform, getrokken door IUCN NL, maar ook de programma’s die Nederland samen met diverse partners ondersteunt ter verduurzaming van de productie van agrarische grondstoffen.
Erkent u dat in de Europese verordening niet alle natuurgebieden worden beschermd? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat bijvoorbeeld bossavannes ook beschermd worden tegen ontbossing en consumenten daardoor kunnen vertrouwen op een duurzaamheidskeurmerk?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 11.
Bent u van mening dat banken, pensioenfondsen en andere financiële instellingen ook een rol te spelen hebben in het garanderen dat hun investeringen niet bijdragen aan de wereldwijde ontbossing? Zo ja, bent u bereid deze aanvulling op de bestaande plannen te agenderen in Europa? Zo nee, waarom niet?
Banken, pensioenfondsen en andere financiële instellingen spelen een belangrijke rol als het gaat om het vermijden van investeringen die gerelateerd kunnen zijn aan ontbossing en biodiversiteitsverlies. Bovendien verwacht het kabinet van ondernemingen die internationaal opereren dat zij «gepaste zorgvuldigheid» toepassen volgens de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-RL) en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs). Dit houdt onder andere in dat ondernemingen negatieve gevolgen in activiteiten, toeleveringsketens en zakelijke relaties moeten identificeren en beoordelen, en negatieve gevolgen mitigeren en voorkomen. Uit onderzoek van onder andere De Nederlandsche Bank en Planbureau voor de Leefomgeving blijkt dat financiële instellingen aanzienlijke financieringen hebben uitstaan aan bedrijven met een hoge of zeer hoge afhankelijkheid van ecosysteemdiensten. Ontbossing en biodiversiteitsverlies vormt daarmee een materieel risico voor zowel bedrijven als hun financiers. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ondersteunt verschillende initiatieven in de financiële sector die tot doel hebben de transparantie met betrekking tot de impact op biodiversiteit (waaronder ontbossing) en afhankelijkheden van ecosysteemdiensten te versnellen.
In EU-verband is door de nieuwe strategie voor duurzame financiering van de Europese Commissie de aandacht voor duurzaamheid in de financiële sector sterk toegenomen. Deze strategie kondigt een verscheidenheid aan nieuwe voorstellen en doorlopende initiatieven aan om duurzaamheid (waaronder biodiversiteit) verder te integreren in de financiële wereld. Ik blijf mij er voor inzetten dat tegengaan van wereldwijde ontbossing wordt meegenomen in lopende en aangekondigde EU-initiatieven.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De cumulatie van uitstoot en overlast in Zuid-Limburg |
|
Peter de Groot (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de grensgemeente Eijsden-Margraten waar in het gebied een cumulatie is van uitstoot en overlast als gevolg van de aanwezigheid van de cementfabriek CBR, de uitstoot van vrachtscheepvaart, de ligging van de A2 en de overvliegende vliegtuigen van luchthaven Bierset? Hoe apprecieert u dit?
Ja, ik ben bekend met de situatie in Zuid-Limburg, en ook die in de gemeente Eijsden-Margraten. Op 8 september stuurde ik uw Kamer mijn reactie1 op een brief van vijftig hoogleraren en andere wetenschappers, gedateerd 22 juni 2021, die een petitie bevat waarin zorgen worden uitgesproken over het milieu in de grensregio Zuid-Limburg. De geografische ligging, de achtergrondconcentratie en de aanwezige regionale en lokale bronnen zorgen ervoor dat de luchtkwaliteit in de regio Zuid-Limburg onder druk staat. Ook is er geluids- en geurhinder. Verhoogde concentraties stikstofdioxide (NO2) zijn terug te vinden in stedelijk gebied (Maastricht, Geleen) en langs de autowegen, maar deze blijven overal onder de Europese grenswaarden. Dit geldt ook voor fijnstof. Desalniettemin geldt dat concentraties onder de grenswaarden ook schadelijk voor de gezondheid kunnen zijn. Daarom is er nationaal en internationaal beleid om de luchtkwaliteit in heel Nederland, dus ook in Zuid-Limburg, verder te verbeteren. Het Schone Lucht Akkoord (SLA) is hiervoor momenteel nationaal het belangrijkste instrument. De provincie en gemeenten die zich hebben aangesloten kunnen gebruik maken van de mogelijkheden die het akkoord biedt. Dat geldt in ieder geval voor de provincie Limburg en de gemeente Maastricht. Regionale afspraken over het verminderen van de milieudruk, inclusief geluidsbelasting en geurhinder, kunnen dit aanvullen, evenals grensoverschrijdende afspraken.
De vooruitzichten voor verbetering van de luchtkwaliteit op de langere termijn zijn gunstig vanwege de verdere aanscherping van het Europese luchtkwaliteitsbeleid. De Europese Commissie is een aantal gerichte voorstellen aan het voorbereiden voor herziening van bestaande Europese regelgeving, zoals de Richtlijn Industriële Emissies, de Luchtkwaliteitsrichtlijnen en de normstelling voor de uitstoot van personenauto’s met een verbrandingsmotor (Euro 7).
Bent u op de hoogte van de plannen van S.A. Bee Green Wallonia voor een nieuwe biomassacentrale in Lixhe?
Ja.
Wie worden als belanghebbende beschouwd in dit proces? Zijn de provincie Nederlands-Limburg en de omliggende gemeenten aangemerkt als belanghebbende, gelet op de grensoverschrijdende vervuiling?
De door het bedrijf S.A. Bee Green Wallonia geplande biomassacentrale in Lixhe (in de Waalse gemeente Visé) heeft een milieuvergunning nodig die moet voldoen aan de bepalingen die zijn vastgelegd in de Richtlijn Industriële Emissies (2010/75/EU). De bouw van biomassacentrales valt ook onder Richtlijn 2011/92/EU (mer-Richtlijn). Dat betekent dat vóór de vergunningverlening een milieueffectrapportage moet plaatsvinden. Bij een milieueffectrapportage moeten alle aanzienlijke milieueffecten (zoals de gevolgen voor de lucht, biodiversiteit en gezondheid) worden geïdentificeerd, beschreven en beoordeeld. Ook mogelijke grensoverschrijdende effecten zijn een verplicht onderdeel hiervan. Wanneer er sprake is van grensoverschrijdende effecten dan moet het buurland hierover in een zo vroeg mogelijk stadium van de besluitvorming worden geïnformeerd.
Het Espoo-verdrag en enkele Europese richtlijnen verplichten dat in het geval van mogelijke grensoverschrijdende milieugevolgen het publiek en autoriteiten in het buurland op dezelfde wijze en tijd worden betrokken bij de mer-procedure als de autoriteiten en het publiek in het land waar de procedure wordt gevolgd. Ook wordt gewaarborgd dat overheidsinstanties gehouden zijn op verzoek alle voorhanden milieu-informatie beschikbaar te stellen aan iedere natuurlijke of rechtspersoon.
Ik heb helaas van de provincie Limburg en de aan de gemeente Visé grenzende gemeenten Eijsden-Margraten en Maastricht gehoord dat het Waalse gewest en de gemeente Visé hen vooraf niet hebben betrokken bij de mer-procedure, in het bijzonder bij het opstellen van het mer-startdocument met betrekking tot de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD). Naast de gemeente Visé, op wiens grondgebied de biomassacentrale zou moeten worden gebouwd, zijn de Vlaamse gemeente Voeren en de Nederlandse gemeenten Eijsden-Margraten en Maastricht als belanghebbenden aangemerkt. De provincie Limburg heeft mij laten weten dat ze, ondanks een verzoek daartoe, niet als belanghebbende is aangemerkt. De provincie betreurt dit, omdat inwoners in de regio Zuid-Limburg nadelen verwachten te ondervinden van de emissies. Overigens geldt hetzelfde voor de nabije Vlaamse gemeente Riemst en de Belgische provincie Limburg: Ook zij zijn niet als belanghebbenden aangemerkt, ondanks een verzoek daartoe.
Voor de provincie Limburg en bovengenoemde gemeenten is het niet uitgesloten dat de impact op de woon- en leefomgeving in het grensgebied verslechtert en onder druk komt te staan. Zij verwijzen naar de bijzondere ligging van de geplande centrale in het Maasdal en de cumulatie van emissies door andere ontwikkelingen, waaronder de uitbreiding van de in de buurt gelegen groeve van Romont met 110 ha en een verruiming van het aantal vliegbewegingen en/of uitbreiding van het vliegveld van Luik (Bierset).
Ik vind dat de provincie Limburg en de betrokken Nederlandse gemeenten deze bezwaren formeel moeten kunnen inbrengen in de procedure en dat deze ook meegewogen moeten worden bij de beoordeling van de aanvraag.
Indien de provincie Nederlands-Limburg en de omliggende gemeenten op dit moment geen belanghebbende zijn, welke stappen kunt u zetten richting de Belgische autoriteiten om alsnog de Nederlandse belanghebbende partijen aan tafel te krijgen?
In eerste instantie is het aan de decentrale overheden aan weerzijden van de grens om hier op basis van samenwerking en vertrouwen in onderling overleg uit te komen. De Europese Richtlijn Industriële Emissies (2010/75/EU) en de mer-richtlijn voor projecten2 2011/92/EU voorzien in de juiste toepassing van de internationale verdragen van Aarhus en Espoo waarin dit is afgesproken.
Als zij er onderling niet naar tevredenheid uitkomen, kan op nationaal niveau een signaal afgegeven worden. Nederland is over een aantal milieudossier continu in gesprek met Belgische overheden, waaronder de Waalse. Naar aanleiding van de eerdergenoemde petitie van 50 hoogleraren en de daarin genoemde plannen voor de biomassacentrale in Lixhe en de uitbreiding van het vliegveld van Luik (Bierset), heeft de ambassadeur van Nederland in België de relevante ministeries van Wallonië op de hoogte gesteld van de Nederlandse bezwaren. Vervolgens heeft de ambassadeur zijn zorgen met argumenten uit de regio naar voren gebracht in een gesprek met de Waalse Minister Henry.
Ik zal nu in ieder geval de beantwoording van deze vragen doorgeleiden naar de relevante ministeries op gewestelijk (Waals) en federaal niveau, samen met mijn zorgen over de informatievoorziening, het gebrek aan afstemming in de vroege fase van de planvoorbereiding en de te verwachten milieu en gezondheidsimpact van de geplande centrale. Daaronder vallen in ieder geval zorgen over de te hanteren emissiegrenswaarden voor bepaalde stoffen (deze emissiegrenswaarden zouden lager kunnen worden vastgesteld). Ook zal ik de zorgen laten overbrengen over de mogelijke negatieve milieueffecten in Nederlands Limburg. Hierbij gaat het vooral om de gezondheid van de inwoners en de kwaliteit van de nabijgelegen natuurgebieden, die in Nederland, maar ook in de landen om ons heen, te lijden hebben van hoge stikstofdepositie.
Gelet op het feit dat er vaak een zuidwestelijke wind waait en de uitstoot van de centrale voor het overgrote deel over Nederland, en dus Zuid-Limburg trekt, hoeveel inspraak kunnen Nederlandse belanghebbenden krijgen in een proces wat plaatsvindt in België?
De internationale en Europese wetgeving voorziet in gelijke mogelijkheid tot inspraak voor belanghebbenden over de grens. Wel geldt de procedure van het land waarin de vergunning wordt aangevraagd. Die kan verschillen van de procedure die we in Nederland hanteren, als deze maar binnen de internationale verdragen en EU-richtlijnen valt. Bovendien geldt de verplichting uit het Espoo verdrag en de Europese mer-richtlijn voor projecten voor alle lidstaten om passende en doeltreffende maatregelen te nemen ter voorkoming, beperking en beheersing van belangrijke nadelige grensoverschrijdende milieueffecten van voorgenomen activiteiten.
Los daarvan vind ik dat buren ook in staat zouden moeten zijn in samenwerking en onderling vertrouwen over dit soort zaken te communiceren. De Nederlandse decentrale overheden hebben goede argumenten om als belanghebbende te worden aangemerkt en hun bezwaren zouden moeten meetellen in de afwegingen die gemaakt worden alvorens de vergunning te verstrekken. Hierover zijn zij ook in gesprek met de Waalse overheid. Het Ministerie van IenW zal in gesprek gaan met de Nederlandse decentrale overheden over wat het Rijk hieraan kan bijdragen.
In hoeverre klopt het dat vanuit Waalse zijde alle ingediende bezwaren ten aanzien van de afvalverbrandingscentrale terzijde worden geschoven en de bouw doorgaat?
De gemeente Visé heeft de gemeenten Maastricht en Eijsden-Margraten desgevraagd laten weten dat het gemeentecollege van Visé (vergelijkbaar met ons College van burgemeester en Wethouders) uiterlijk op 26 januari 2022 een beslissing zal nemen. Vanaf de datum van kennisgeving kan binnen 20 dagen beroep worden aangetekend. Het college heeft dus nog geen beslissing genomen. Er is momenteel geen sprake van het terzijde schuiven van alle ingediende bezwaren.
Welke mogelijkheden heeft u om de wederzijdse communicatie op dit dossier te verbeteren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, zal ik op nationaal niveau aandringen op betere communicatie bij dit soort grensoverschrijdende initiatieven via de diplomatieke weg, gericht aan het Belgische gewestelijke (Waalse) en federale niveau. Gesprekken hierover lopen al, en zullen worden voortgezet.
Op 08-09-2021 heeft u een brief naar de Kamer gestuurd waarin u toezegt de communicatie met betrekking tot de ingediende petitie, ondertekend door circa 50 medici inzake de cumulatieve vervuiling in de Grensregio Zuid-Limburg, voort te zullen zetten; welke acties zijn naar aanleiding van deze brief genomen en wat is de stand van zaken?
Zie de antwoorden op de vragen 1, 4 en 5.
De haalbaarheidsstudie ‘Klimaatneutrale paden TSN IJmuiden’ van Roland Berger. |
|
Peter de Groot (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Haalbaarheidsstudie klimaatneutrale paden TSN IJmuiden van Roland Berger?1 Hoe apprecieert u deze studie?
Ja. Het rapport van Roland Berger, gepubliceerd op 23 november jl. geeft in aanvulling op het in september gepubliceerde tussentijdse parlementaire memo2, inzicht in scenario’s voor hoe Tata Steel Nederland (TSN) in de aankomende jaren invulling kan geven aan de ombouw tot het DRI (Direct Reduced Iron)-productieproces. Het rapport richt zich op de evaluatie van de waterstofroute en DRI-technologie, de economische en technische haalbaarheid van verschillende variante binnen die route, hun impact, de benodigde infrastructuur en mogelijkheden om de realisatie te versnellen. Om een groen staalbedrijf te realiseren, stelt Roland Berger dat TSN haar site in drie stappen zal transformeren: het achtereenvolgens vervangen van twee hoogovens, en uiteindelijk geheel opereren op waterstof.
Over dit rapport is het kabinet in gesprek gegaan met TSN op 23 november 2021. Het rapport is te beschouwen als een zeer belangrijke volgende stap in de besluitvorming van TSN omtrent de verduurzamingsopgave en de te verwachte inspanningen van TSN de komende jaren. Bovendien valt te verwachten dat met de keuze voor de waterstofroute de leefomgeving rondom het bedrijf en de mogelijke effecten op gezondheid van omwonenden ook zullen verbeteren. Deze studie geeft verbeterd inzicht in hoe TSN invulling kan geven aan een DRI-productieproces en wat hiervoor benodigd is in de komende jaren.
Tegelijkertijd zal TSN eerst nog moeten kiezen hoe zij precies invulling wil geven aan het DRI-productieproces. De tijdige beschikbaarheid van grote hoeveelheden duurzame elektriciteit en waterstof, infrastructuur en vergunningen heeft hier een groot effect op. Op 1 december jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over hoe de Staat zich hiervoor inspant en onder welke voorwaarden (Kenmerk 2021D47165). Het rapport geeft ook nog niet de zeer specifieke antwoorden over de financiële consequenties voor TSN. Dat kan in deze fase van het proces ook nog niet verwacht worden. Deze vervolgstappen vergen een meer gedetailleerde kostenraming en bedrijfseconomische analyse. Wanneer TSN de business case voor het gewijzigde productieproces verder heeft uitgewerkt, zal de dialoog gevoerd worden met EZK, RVO en daar waar nodig ook met de Europese Commissie, over of en hoe de DRI business case het beste ondersteund kan worden vanuit de Staat. Hierover blijf ik met TSN in gesprek. Gelijktijdig blijft het kabinet verkennen welke verschillende ondersteuningsopties mogelijk zouden kunnen zijn, voor zover mogelijk op basis van de nu beschikbare informatie.
Het rapport geeft ook nog niet alle antwoorden op de effecten van de waterstofroute op emissies van vervuilende stoffen. Voor het kabinet staat buiten kijf dat TSN in de toekomst niet alleen CO2-emissies zal moeten reduceren maar ook schoner moet worden. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft in de Kamerbrief van 1 december jl. en in het onderliggende Plan van Aanpak3 voor het verbeteren van de milieusituatie rondom TSN een onafhankelijk onderzoek aangekondigd om de effecten van de waterstofroute op leefomgeving en gezondheid van omwonenden in kaart te brengen.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Erkens2 waarin de regering wordt verzocht voor het einde van het jaar helderheid te geven over hoe de overheid de waterstofroute (financieel) kan ondersteunen?
Over de stand van zaken ten aanzien van de motie Erkens is uw Kamer in de bij antwoord 1 genoemde Kamerbrief op 1 december jl. geïnformeerd.5 In de bijlage bij die brief wordt ingegaan op een eerste inventarisatie van ondersteuningsopties. Welke steunoptie binnen de Europese staatssteunkaders, mogelijk en wenselijk is, is afhankelijk van de verdere informatieverstrekking vanuit TSN. Bovendien ligt er ook, zoals aangegeven bij de uitgangspunten in de Kamerbrief, een verantwoordelijkheid bij TSN om uit te zoeken en in kaart te brengen welke steunopties er nationaal en Europees beschikbaar en passend zijn ter ondersteuning van hun business case. Daarbij moet worden opgemerkt dat voor iedere vorm van maatwerk of het optuigen van een nieuw instrument momenteel nog geen financiële middelen beschikbaar of gereserveerd zijn. Besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet.
Hoe groot is de financiële ondersteuning die nodig is voor de verduurzaming van Tata Steel? Hoe staat dat in verhouding tot de voormalige mogelijke aanvraag tot een Stimulering-Duurzame-Energieproductiebeschikking (SDE-beschikking) voor CO2-opslag?
Dit is nog niet bekend. Daarom kan ook niet de vergelijking gemaakt worden met de voormalige mogelijke aanvraag tot een Stimulering-Duurzame-Energieproductiebeschikking (SDE-beschikking) voor CO2-opslag. Ik kan geen inzichten geven over eventuele indiening van bedrijven in de SDE++. Behalve dat deze bedrijfsvertrouwelijk zijn, zou dit ook de concurrentie in de SDE++-openstelling kunnen benadelen en daarmee leiden tot hogere subsidies en hogere maatschappelijke kosten.
Om in aanmerking te komen voor financiële ondersteuning voor de verduurzamingsplannen van TSN, dient het bedrijf inzichtelijk te maken welke precieze financieringsbehoefte zij heeft. Een inschatting geven van de grootte van de benodigde (financiële) ondersteuning voor de verduurzaming van Tata Steel ligt derhalve niet bij de Staat. In de Kamerbrief d.d. 1 december 2021 is toegelicht dat het op dit moment, ook na de verkregen inzichten in het rapport van Roland Berger, nog niet mogelijk is om vast te stellen of en zo ja, in welke mate of hoogte financiële overheidssteun vanuit de overheid kan worden toegezegd. Deze vervolgstappen vergen een meer gedetailleerde kostenraming en bedrijfseconomische analyse, alvorens een volgend kabinet hierover kan beslissen.
Welke infrastructurele randvoorwaarden zijn nodig voor de verduurzaming van Tata Steel? Wanneer verwacht het kabinet dat deze gerealiseerd worden?
Het rapport van Roland Berger geeft een eerste inzicht in de benodigdheden voor de realisatie van het DRI-productieproces. In het rapport wordt aangegeven dat ondersteunende infrastructuur een van de randvoorwaarden is om de eerste DRI-installatie vóór 2030 te realiseren. In bijlage bij de Kamerbrief d.d. 1 december wordt ingegaan op de in een eerste inventarisatie van de door Roland Berger in kaart gebrachte randvoorwaarden, en welke acties de regering hieromtrent neemt om niet alleen de transitie van TSN, maar van de gehele Nederlandse industrie, tijdig te kunnen realiseren in Nederland. De komende periode zal een nadere analyse plaats moeten vinden van de studies van Roland Berger, de definitieve verduurzamingsplannen van TSN en hoe de inpasbaarheid van de benodigde randvoorwaarden gerealiseerd kan worden. Dit hangt ook samen met de verduurzaming en de brede wens om de milieusituatie van het Noordzeekanaalgebied te verbeteren.
Deelt u de mening dat, om deze ambities zo snel mogelijk waar te maken, snelle vergunningverlening van belang is? Kan de overheid deze vergunningsprocedures versnellen terwijl tegelijkertijd zorgvuldigheid behouden wordt? Welke andere mogelijkheden ziet u om een versnelling van het proces te bevorderen?
Het rapport van Roland Berger geeft aan dat het cruciaal is om het vergunningverlening traject te bespoedigen om vertragingen van het verduurzamingstraject te voorkomen. Daarvoor zal eerst in kaart moeten worden gebracht door TSN voor welke activiteiten nieuwe ruimtelijke besluiten en vergunningen nodig zijn. Daarbij zal ook worden onderzocht welke bijdrage het inzetten van de Rijkscoördinatieregeling (RCR) dan wel de Provinciale coördinatieregeling (PCR) kan toevoegen voor (onderdelen van) het verduurzamingstraject van TSN. RCR is bedoeld voor projecten van nationaal belang en dient om de bevoegdheid voor het ruimtelijk besluit naar het rijksniveau te brengen, en de ruimtelijke en vergunningprocedures te bundelen en te versnellen. Hiervoor is het benodigd dat het project van nationaal belang is, de RCR tot versnelling leidt, en er over de bevoegdheid voor het ruimtelijk besluit goed overleg is gevoerd met het «reguliere» bevoegde gezag. Voor het grootste deel van de vergunningen aan TSN is de provincie Noord-Holland het bevoegd gezag. De PCR kan procedures op dezelfde manier bundelen en versnellen en is bedoeld voor projecten van provinciaal belang. Op basis van de aangepaste Cluster Energie Strategie (CES) en het overzicht van benodigde ruimtelijke besluiten en vergunningen van TSN zal in gezamenlijkheid met de overheden en TSN onderzocht worden of en op welke onderdelen, de RCR dan wel de PCR-procedure kan worden ingezet. Beide procedures zullen als het nieuwe instrument «projectbesluit» opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan invoering is voorzien op 1 juli 2022.
Erkent u dat een dergelijke omvangrijke transitie coördinatie met lokale, regionale en nationale overheden vergt en dat coördinatie om onnodige vertraging te voorkomen essentieel is? Is het kabinet bereid om een coördinerende rol op zich te nemen via een interdepartementale taskforce?
Ja, ik erken dat een dergelijke omvangrijke transitie coördinatie met lokale, regionale en nationale overheden vergt en dat coördinatie om onnodige vertraging te voorkomen essentieel is.
Het Rijk, provincie Noord-Holland en omliggende gemeenten zijn al langere tijd gezamenlijk in gesprek met en over TSN, met als doel de benodigde verduurzaming van het staalbedrijf te realiseren, inclusief het op korte termijn verder verbeteren van de milieu en gezondheidssituatie rondom de staalfabriek. Het meest recente gesprek vond plaats op 23 november jl. tussen de CEO van TSN, de Minister van Economische Zaken en Klimaat, Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, gedeputeerden van de provincie Noord-Holland en de wethouders van de gemeenten Beverwijk en Velsen. In dit gesprek werd ingegaan op de versnelling van de Roadmap+-maatregelen op het gebied van milieu en gezondheid en het definitieve rapport van Roland Berger «Haalbaarheidsstudie klimaat neutrale paden TSN IJmuiden», dat ook op 23 november jl. in opdracht van TSN en FNV werd gepubliceerd.
Het instellen van een interdepartementale taskforce biedt op dit moment, naar de mening van het kabinet, daarom geen toegevoegde waarde: er wordt al goed samengewerkt tussen de diverse betrokken overheden op ambtelijk en bestuurlijk niveau. Voordat er sprake is van vergunningverlening of subsidiëring, zal TSN eerst zelf het verduurzamingstraject, wat betreft benodigde ruimtelijke besluiten, vergunningen, randvoorwaarden en het creëren van een structureel rendabele business case voor een duurzaam DRI-productieproces, nog verder moeten vormgeven en uitwerken.
Parallel daaraan zal het kabinet, samen met de betrokken medeoverheden, het gesprek over en met TSN de komende jaren voortzetten om de verduurzaming van het staalbedrijf, zowel op het gebied van klimaat als milieu en gezondheid, op een zo kort mogelijke termijn te realiseren, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid.
De Regeling ten behoeve van de gerichte opkoop van veehouderijen ter vermindering van de stikstofdepositie op overbelaste stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden, zoals toegezonden aan de Kamer op 24 november |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat bedoelt u met het doel van de maatregel «om veehouderijactiviteiten definitief te laten beëindigen»?1
Het doel van de regeling is het structureel verminderen van stikstofdepositie in stikstofgevoelige en overbelaste Natura 2000-gebieden via het opkopen en definitief beëindigen van veehouderijen. De definitieve beëindiging van de veehouderijen die opgekocht worden is nodig om de stikstofopbrengst blijvend te borgen.
Is het doel van de Regeling ten behoeve van de gerichte opkoop van veehouderijen ter vermindering van de stikstofdepositie op overbelaste stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden nu gewijzigd van stikstofreductie naar bedrijfsbeëindiging?
Nee, er is geen sprake van wijziging van het doel. Er is sprake van een budgetophoging van de 1e tranche van de regeling met daarbij enkele inhoudelijke wijzigingen die ertoe leiden dat meer koopovereenkomsten met veehouderijen tot stand kunnen komen. Het doel van de regeling blijft hetzelfde, namelijk het structureel verminderen van stikstofdepositie op natuurgebieden via het opkopen en definitief beëindigen van veehouderijen.
Hoe verhoudt dit doel zich tot uw eerdere uitspraken dat het stoppen van bedrijven geen doel op zich is maar dat het om reductie van stikstof gaat?
De definitieve beëindiging van veehouderijen is geen doel op zich maar staat ten dienste van het doel om de stikstofdepositie op overbelaste stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden structureel te verminderen.
Kunt u toelichten waarom de bepaling dat een veehouder die deelneemt aan de opkoopregeling niet elders in Nederland een veehouderij zal vestigen of overnemen, ook niet via een deelneming van de veehouder in een vennootschap, samenwerkingsverband of anderszins (artikel 6, lid 3, sub a) in de opkoopregeling is gehandhaafd, terwijl in het kader van de onderhandelingen over de Wet stikstofreductie en natuurverbetering was overeengekomen dat deze bepaling uit de opkoopregeling zou worden verwijderd?
De 1e tranche van de regeling, inclusief de ophoging daarvan met extra geld, is bedoeld voor ondernemers die willen stoppen en hun bedrijf vrijwillig definitief willen beëindigen. Voor hen kan deze regeling perspectief bieden. Het doorstartverbod is nodig om de emissiereductie blijvend te borgen en te voorkomen dat elders nieuwe emissies door veehouderijactiviteiten gaan ontstaan.
Momenteel bereid ik de 2e tranche van de regeling voor. In lijn met de door de Kamer aangenomen motie van de leden De Groot en Van Otterloo (Kamerstuk 35 600, nr. 45) onderzoek ik of het tot de mogelijkheden behoort de 2e tranche open te stellen voor ondernemers die willen verplaatsen. De motie verbindt daar voorwaarden aan: overname van een bestaand bedrijf elders, enkel gericht op het houden van dieren met productierecht en via innovatie een verdere emissiereductie realiseren. Op dit moment ben ik met deze verkenning nog niet zo ver om dergelijke wijzigingen in de eerste tranche van de regeling te kunnen doorvoeren.
Onder welke voorwaarden is het mogelijk om de depositieruimte die ontstaat door de vermindering van de stikstofdepositie, al dan niet via het stikstofregistratiesysteem, toe te delen aan tracébesluiten of woningbouwprojecten en aan de legalisatie van in het kader van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) gemelde en meldingsvrije activiteiten?
Bij het treffen van bronmaatregelen is het uitgangspunt van het beleid dat het effect van maatregelen vast moet staan voordat depositieruimte kan worden ingezet voor economische ontwikkelingen en het legaliseren van meldingen en meldingsvrije activiteiten. Ook moeten de maatregelen additioneel zijn ten opzichte van wat nodig is om te voldoen aan art. 6 lid 1 en 2 van de Habitatrichtlijn. Het kabinet geeft ook invulling aan deze verplichtingen. Met de structurele aanpak wordt beoogd via een pakket aan maatregelen duurzaam behoud van de natuur te verzekeren en wordt verder gewerkt aan het realiseren van de verbeterdoelstellingen. Dit door én in te zetten op een aanmerkelijke vermindering van de stikstofdepositie én een verdere impuls te geven aan verbetering van de voor stikstof gevoelige natuur. Dit draagt bij aan het op landelijk niveau realiseren van een gunstige staat van instandhouding. Als via monitoring blijkt dat de effecten te weinig blijken te zijn, worden extra maatregelen genomen waardoor de omgevingswaarden alsnog worden behaald.
Hoe verhoudt het toedelen van depositieruimte die ontstaat door de vermindering van de stikstofdepositie door de opkoopregeling zich tot de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 6, eerste en tweede lid, van de Habitatrichtlijn?
Er is geen overzicht van wat specifiek het effect is geweest van de opkoop van veehouderijen in het verleden. Wanneer een veehouderij stopt en er geen nieuwe activiteiten met stikstofdepositie voor in de plaats komen, is er sprake van stikstofreductie en hiermee een verminderde belasting op de stikstofgevoelige natuur. Dat blijkt dan vervolgens in de jaren erna uit de berekeningen van de achtergronddepositie in AERIUS Monitor. De reductie van de stikstofdepositie sinds circa 1990 heeft aantoonbaar positieve effecten opgeleverd. Zo bleek bijvoorbeeld de heide minder snel te vergrassen en was de kunstmatige toevoer van gebufferd grondwater om verzuring van heidevennen tegen te gaan niet meer nodig. Door de lange duur van de resterende overbelasting, dreigt er echter toch weer verslechtering op te treden en is dit deels daadwerkelijk gebeurd. Daarom is een verdere reductie van die overbelasting noodzakelijk.
Overigens betekent een verminderde overbelasting niet automatisch dat er sprake is van daadwerkelijk natuurherstel. Daarvoor is veelal ook actief inrijpen in de natuur zelf nodig door herstelmaatregelen. Zowel stikstofbronmaatregelen als natuurherstelmaatregelen maken dan ook onderdeel uit van de stikstofaanpak.
Kunt u een overzicht geven van de aangetoonde positieve effecten op natuurherstel door in het verleden opgekochte veehouderijen nabij Natura 2000-gebieden en van de aangetoonde effecten van eerdere reductie van de stikstofdeken door stikstofreductie die sinds 1990 gerealiseerd is? Zo nee, waarom niet?
Over de voortgang en gevolgen van de bron- en natuurherstelmaatregelen van het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering, waaronder de opkoopregelingen, wordt iedere twee jaar gerapporteerd, voor het eerst in 2023.
In 2021 hebben PBL, RIVM en WUR op verzoek van LNV onderzocht welke informatie en methoden nodig en beschikbaar zijn om over de gevolgen van de maatregelen en de effecten te kunnen rapporteren. Het gaat daarbij zowel om de gevolgen voor de omvang van de stikstofdepositie als de ontwikkelingen in de natuurgebieden, waaronder het herstel van flora en fauna. Duidelijk is dat niet alle informatie en methoden nu al beschikbaar zijn. Er is bovendien veelal sprake van meerdere factoren die van invloed zijn op ecologische ontwikkelingen, waardoor het effect van één maatregel moeilijk te isoleren is. Het verder ontwikkelen van methodieken en het op orde brengen van de (kwaliteit, actualiteit en continuïteit van de) gegevensvoorziening met de bestuursorganen die de maatregelen uitvoeren, is onderdeel van een groeipad.
Hoe gaat u monitoren wat de daadwerkelijke effecten op de overbelaste Natura 2000-gebieden zijn van deze opkoopregeling, bijvoorbeeld als het gaat om herstel van flora en fauna?
De Regeling biedt de mogelijkheid voor provincies om bij de opkoop van een bedrijf ook bedrijfsmiddelen te verwerven. Onder bedrijfsmiddelen worden hier roerende zaken verstaan, zoals inventarissen en landbouwmachines. Doorgaans zullen agrariërs bij bedrijfsbeëindiging de bedrijfsmiddelen zelf verkopen. In het geval dat provincies deze bedrijfsmiddelen wel aankopen, is dat voor een marktconforme prijs. Vervolgens zullen provincies deze vaak zo snel mogelijk ook voor een marktconforme prijs (door)verkopen.
Wat gaan provincies doen met de aangekochte bedrijfsmiddelen?
De Regeling is als onderdeel van de structurele aanpak stikstof bedoeld om de reductie van stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden te bewerkstelligen. Daarnaast kan stikstofruimte uit deze regeling ingezet worden voor o.a. het legaliseren van PAS-meldingen en meldingsvrije activiteiten en voor woningbouw en MIRT-projecten.
Hoeveel stikstof wordt er vanuit deze regeling ingezet om andere ontwikkelingen te voorzien van stikstofruimte?