Private financiële middelen met betrekking tot een energiefonds |
|
Suzanne Kröger (GL), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Nobel |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u aangeven waarom het niet is gelukt om voldoende private financiële middelen beschikbaar gesteld te krijgen?1
Voor het kerstreces werd er onvoldoende aan de juridische en financiële voorwaarden voldaan om over te gaan tot een subsidieverstrekking voor een energiefonds. Er is na het kerstreces opnieuw met de energiesector overlegd. Na deze nieuwe ronde gesprekken zijn alle partijen het erover eens dat er ook voor dit jaar een energiefonds moet komen. Dat fonds ondersteunt huishoudens met een laag (midden) inkomen en een hoge energierekening bij het betalen van hun energierekening, gekoppeld aan verduurzaming.
Het kabinet zoekt actief naar een oplossing om dit mogelijk te maken. Er wordt nu met alle betrokken partijen verder gewerkt om dit publiek-private fonds zo snel mogelijk te kunnen openen. Een van de punten die nader wordt uitgewerkt, is de bijdrage vanuit de energiesector in brede zin ten behoeve van de uitvoeringskosten voor het energiefonds. Diverse energieleveranciers2 zijn reeds bereid om (opnieuw) een financiële bijdrage beschikbaar te stellen, waar wij hen erkentelijk voor zijn. Het is belangrijk dat de uitvoeringskosten om het energiefonds op te zetten niet door het Rijk bekostigd worden en daarmee het risico op staatsteun te mitigeren. Hiervan is sprake als er geen Europese aanbesteding wordt doorlopen. Een dergelijke procedure kent een lange doorlooptijd.
Bij een constructie zoals bij het Tijdelijk Noodfonds Energie in 2023 en 2024 is het randvoorwaardelijk dat andere partijen, anders dan het Rijk, ook financieel bijdragen tot meer dan één derde van de totale som. Dit bleek niet haalbaar. Daarbij is ook bezien of het mogelijk was om te komen tot een fonds met een lagere totale inleg. Daarbij moest geconstateerd worden dat daarmee de uitvoeringskosten van het fonds niet in verhouding stonden tot het aantal huishoudens dat met het resterende bedrag geholpen kon worden. Daarnaast bestaat het risico dat het fonds dan zeer snel de deuren weer zou moeten sluiten en veel huishoudens niet geholpen worden. Er is uiteindelijk besloten om de inleg van het Rijk meer dan twee derde van de totale inleg te laten zijn, zodat het toch mogelijk is om zoveel mogelijk huishoudens te helpen op de energierekening via het energiefonds en daarmee tot dit positieve besluit te kunnen komen. Dit belang weegt voor ons zwaarder dan het mogelijke risico van het creëren van een buitenwettelijk bestuursorgaan.
Met de stap om tot een energiefonds in 2025 te komen, wordt niet alleen ingezet op het kunnen blijven geven van inkomenssteun nu, maar wordt ook toegewerkt naar een meer structurele aanpak van energiearmoede door compensatie van hoge energierekeningen in combinatie met verduurzamingsmaatregelen die leiden tot structureel lagere energielasten voor huishoudens.
Vanaf 2026 staat Social Climate Fund (SCF) ter beschikking voor het opvangen van de effecten van het emissiehandelssysteem voor CO2-emissies van de gebouwde omgeving en transport (ETS2) voor kwetsbare huishoudens en micro-bedrijven. Om aanspraak te maken op deze middelen moet Nederland vóór juli 2025 een Sociaal Klimaatplan indienen bij de Europese Commissie.
Eind november heeft het kabinet zich gebogen over de voorstellen die door diverse departementen zijn ingediend ten behoeve van het SCF. Het kabinet heeft besloten om alle voorstellen in consultatie te brengen bij relevante stakeholders en de Tweede Kamer. Daarna wordt besloten welk voorstel ingediend wordt bij de Europese Commissie.
Het Ministerie van SZW en het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) hebben gezamenlijk een voorstel ingediend voor het SCF, waarbij ingezet wordt op maatregelen die bijdragen aan verduurzaming en het energiezuiniger maken van woningen in combinatie met directe inkomenssteun voor kwetsbare groepen (energiefonds). Zo worden huishoudens structureel geholpen en worden zij weerbaarder voor stijgende energielasten, mede als gevolg van ETS2.
De partijen die nu betrokken zijn bij het energiefonds in 2025, worden ook betrokken bij de verdere uitwerking van de planvorming voor het SCF. Deze consultatie is inmiddels gestart.
Zodra meer duidelijk is over de openstelling van het fonds en de specifieke voorwaarden, informeren wij de Tweede Kamer en huishoudens hierover. Ik realiseer mij dat het al februari is en huishoudens behoefte hebben aan duidelijkheid. Mede vanwege dat er al veel huishoudens zijn met een vast contract, zien we dat steun op de energierekening het gehele jaar welkom is. Er wordt met de hoogste urgentie gewerkt aan de uitwerking van het fonds.
Kunt u gedetailleerd aangeven welke inspanningen u heeft verricht, met welke partijen er is gesproken en welke partijen bereidheid toonden om financieel bij te dragen?
Er zijn door de Ministeries van SZW, KGG en VRO met de energiesector en medeoverheden meerdere gesprekken op bestuurlijk niveau gevoerd. Zo zijn er verschillende constructieve gesprekken gevoerd met de grote en kleine energieleveranciers, Energie Nederland, netbeheerders, Netbeheer Nederland, de VNG en als aandeelhouders van de netbeheerders met verschillende gemeenten en provincies. Daarnaast zijn er gesprekken gevoerd met andere private partijen zoals een aantal banken. Ook zijn diverse particuliere fondsen, loterijen en goede doelenorganisaties gevraagd om bij te dragen. Schuldenlab heeft in het proces een faciliterende rol gespeeld. Een aantal energieleveranciers is bereid om (opnieuw) een financiële bijdrage beschikbaar te stellen.
Hoe groot is precies het verschil tussen de gewenste private bijdrage en de toegezegde private bijdrage? Door welke partijen zijn private bijdragen toegezegd? En waarom is dit bedrag naar uw opvatting onvoldoende om voortzetting van het Noodfonds in 2025 mogelijk te maken? Hoeveel huishoudens hadden in 2025 voor de beschikbare 60 miljoen euro geholpen kunnen worden?
Een deel van de vragen is op dit moment niet te beantwoorden. Na het Kerstreces is namelijk opnieuw het gesprek gevoerd met de energiesector (energieleveranciers en netbeheerders). Na deze nieuwe ronde gesprekken zijn alle betrokken partijen het erover eens dat er ook voor dit jaar een energiefonds moet komen. Het kabinet zoekt actief naar een oplossing om dit mogelijk te maken. Er wordt nu met alle betrokken partijen verder gewerkt om dit publiek-private fonds zo snel mogelijk te kunnen openen. Het Tijdelijk Noodfonds Energie heeft minimaal 8 weken nodig vanaf het moment dat het formele verzoek van het kabinet wordt ingediend.
Het is belangrijk dat de uitvoeringskosten om het energiefonds op te zetten niet door het Rijk bekostigd worden en daarmee het risico op staatsteun te mitigeren. Hiervan is sprake als er geen Europese aanbesteding wordt doorlopen. Een dergelijke procedure kent een lange doorlooptijd.
Zijn er ook niet-financiële verschillen waarop de gesprekken zijn stukgelopen, en zo ja, welke?
Nee.
Blijft de gereserveerde 60 miljoen euro volledig beschikbaar voor ondersteuning voor huishoudens met betalingsproblemen?
De gereserveerde middelen komen ten goede aan huishoudens die een tegemoetkoming krijgen uit het energiefonds in 2025. Van de 60 miljoen euro wordt maximaal 1 miljoen euro gereserveerd voor financiële ondersteuning voor huishoudens in Caribisch Nederland. Daarnaast wordt ook een reservering gemaakt uit deze middelen voor aanvullende ondersteuning voor huishoudens bij het aanvraagproces en het mogelijk maken van een aanvraag door huishoudens met een blokaansluiting. Er wordt nog onderzocht of dit technisch mogelijk is.
Als dit technisch mogelijk blijkt, wordt invulling gegeven aan de motie van de leden Kops en Vermeer3 om bij de uitwerking van het energiefonds ervoor te zorgen dat ook huishoudens met blokaansluiting in aanmerking kunnen komen voor energiecompensatiemaatregelen, tot uitvoering te brengen.
Het energiefonds 2025 geldt als nieuw beleid dat in verband met het budgetrecht van de Eerste en Tweede Kamer pas van start kan gaan nadat de beide Kamers met de ontwerpbegrotingen hebben ingestemd. Om huishoudens zo snel mogelijk te kunnen ondersteunen bij de energierekening is subsidieverlening op korte termijn belangrijk. Om de effectiviteit van het beleid te waarborgen is het daarom van groot belang dat het wij zo snel mogelijk over kunnen gaan tot subsidieverlening en niet hoeven te wachten op de stemmingen in de Eerste Kamer over de ontwerpbegroting 2025 van SZW. Hiermee kan het fonds een aantal weken eerder open. Dat maakt echt een verschil voor kwetsbare huishoudens.
De subsidieverlening zal zo snel mogelijk worden gestart zodra de inleg vanuit de energiesector duidelijk is en de subsidieaanvraag is ontvangen. De beschikbare middelen kunnen vervolgens direct aan Stichting Tijdelijks Noodfonds Energie (TNE) worden betaald, zodat het energiefonds na subsidieverlening zo snel als mogelijk operatief kan zijn. Daarom willen wij voor het energiefonds een beroep doen op artikel 2.25 lid 2 van de Comptabiliteitswet, zodat kwetsbare huishoudens zo snel mogelijk ondersteund kunnen worden bij het betalen van de energierekening (bijlage 1). Het Tijdelijk Noodfonds Energie heeft minimaal 8 weken nodig vanaf het moment dat het formele verzoek van het kabinet wordt ingediend.
In hoeverre wilt u zich inzetten voor het behoud van de Noodfonds-infrastructuur?
Na het Kerstreces zijn er constructieve gesprekken gevoerd met de energiesector. Na deze nieuwe ronde gesprekken zijn alle betrokken partijen het erover eens dat er ook voor dit jaar een energiefonds moet komen. Het kabinet zoekt actief naar een oplossing om dit mogelijk te maken. Er wordt nu met alle betrokken partijen verder gewerkt om dit publiek-private fonds zo snel mogelijk te kunnen openen. Het Tijdelijk Noodfonds Energie heeft minimaal 8 weken nodig vanaf het moment dat het formele verzoek van het kabinet wordt ingediend. De Kamer wordt hier zo snel mogelijk nader over geïnformeerd. Bij de uitvoering hiervan maakt het kabinet graag gebruik van de expertise, ervaring en reeds bestaande infrastructuur van de Stichting Tijdelijk Noodfonds Energie (TNE). Daarover zal het gesprek gevoerd worden zodra de verdeling van de definitieve dekking van de uitvoeringskosten door de energiesector duidelijk is.
Bent u van plan om met overbruggingsmaatregelen te komen? Bent u bijvoorbeeld bereid om het huidige Noodfonds te verlengen ten minste totdat er een alternatief is ontwikkeld?
Na het kerstreces zijn er constructieve gesprekken gevoerd met de energiesector. Na deze nieuwe ronde gesprekken zijn alle betrokken partijen het erover eens dat er ook voor dit jaar een energiefonds moet komen. Het kabinet zoekt actief naar een oplossing om dit mogelijk te maken. Er wordt nu met alle betrokken partijen verder gewerkt om dit publiek-private fonds zo snel mogelijk te kunnen openen. De Kamer wordt hier zo snel mogelijk nader over geïnformeerd.
Vanaf 2026 staat Social Climate Fund (SCF) ter beschikking voor het opvangen van de effecten van het emissiehandelssysteem voor CO2-emissies van de gebouwde omgeving en transport (ETS2) voor kwetsbare huishoudens en micro-bedrijven. Één van de mogelijke voorstellen om in te dienen bij de Europese Commissie behelst maatregelen die bijdragen aan verduurzaming en energiezuiniger maken van woningen in combinatie met directe inkomenssteun voor kwetsbare groepen (zoals een energiefonds).
Bent u bereid om bovenstaande vragen separaat te beantwoorden en geen onomkeerbare stappen te zetten totdat u hierover met de Kamer van gedachten heeft gewisseld?
Ja.
De Balanced Approach procedure |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in de Volkskrant waarin staat dat de Europese Commissie ontkent Nederland te hebben gewaarschuwd voor juridische problemen als het kabinet zou vasthouden aan het oude krimpplan voor Schiphol?1
Ja.
Klopt het dat de Europese Commissie niet gewaarschuwd heeft, zoals het artikel beschrijft? Zo ja, waarom heeft u de Kamer dan wel zo geïnformeerd? Zo nee, hoe zit het dan?
De Europese Commissie heeft ambtelijk gewaarschuwd dat er een ernstig risico is om te beargumenteren dat een getal onder de genotificeerde bandbreedte nog steeds deel uitmaakt van de lopende notificatie. Dat zou betekenen dat er mogelijk een nieuwe notificatie moet worden ingediend bij een getal buiten de bandbreedte. Een nieuwe notificatie zou hebben geleid tot vertraging van de inwerkingtreding van de geluidsbeperkende maatregelen. Gelet op de in de Geluidsverordening voorgeschreven termijnen en processtappen en de noodzaak om nieuwe berekeningen uit te voeren zou het dan niet langer meer mogelijk zijn om per november 2025 een maatregelenpakket in werking te laten treden. Dat is een groot risico dat het kabinet niet wilde nemen.
Bent u bereid de Kamer de gespreksnotities en documenten te geven die bewijzen dat er wel gewaarschuwd zou zijn? Zo nee, waarom niet?
In het tweeminutendebat van 17 december 2024 heb ik toegezegd dat ik in overleg met de Europese Commissie ga om te bezien welke relevante correspondentie ik in welke vorm met de Tweede Kamer kan delen. Dit overleg is inmiddels gevoerd en de documenten zijn vertrouwelijk ter inzage gelegd op 23 januari 20252.
Kunt u uitsluiten dat er gespreksnotities of andersoortige documenten zijn die bewijzen dat er wel gewaarschuwd zou zijn? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u een feitenrelaas geven met de relevante gebeurtenissen en een korte beschrijving van de relevante contacten met vertegenwoordigers van de EU, sinds het moment dat er voor het eerst ideeën kwamen dat de omvang van het aantal vliegbewegingen op Schiphol mogelijk zou moeten worden ingeperkt en hierbij nadrukkelijk inbegrepen alle communicatie, voordat het idee ontstond dat een balanced approach vereist zou zijn? Zo nee, waarom niet?
Vanaf het eerste contact (op 5 juli 2022; vlak na het Hoofdlijnenbesluit Schiphol van 24 juni 2022) heeft de Europese Commissie duidelijk gemaakt dat een Balanced approach procedure nodig zou zijn voor het doorvoeren van een geluidsgerelateerde exploitatiebeperking, zoals de Geluidsverordening voorschrijft. Er zijn dus geen contacten met de Europese Commissie in de periode «voordat het idee ontstond dan een Balanced Approach vereist zou zijn».
In de voorbereiding van en gedurende de procedure is er doorlopend contact geweest met de Europese Commissie. Inhoudelijke contacten hebben veelal op ambtelijk niveau met DG Move (verantwoordelijk voor de balanced approach procedure) en indien nodig ook met DG Environment (verantwoordelijk voor de geluidsverordening) en DG Clima plaatsgevonden. Dat contact was en is er op verschillende niveaus: zowel ambtelijk als politiek. Ook is er contact geweest met de kabinetten van de Eurocommissarissen door de Permanente Vertegenwoordiging.
Kunt u aangeven welke adviezen en instructies vanuit de EU zijn (mee)gegeven aan Nederland gedurende deze periode? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de voorbereiding op de procedure is met de Europese Commissie gesproken over de vereisten die de balanced approach-procedure voorschrijft. Vervolgens is de procedure opgestart en doorlopen. Na de notificatie van 1 september 2023 is het contact met de Europese Commissie geïntensiveerd. Hetgeen uit die contacten is voortgekomen is ook op meerdere momenten met uw Kamer gedeeld3. Dit is onder andere ook in het aanvullende raadplegingsdocument van mei 2024 te lezen. Tijdens deze contacten zijn door de Europese Commissie vragen gesteld, met name over de proportionaliteit van de verschillende maatregelen en het beoogde tempo waarin het geluidsdoel bereikt zou worden. Daarnaast heeft de Europese Commissie de voorkeur voor alternatieve maatregelen om het geluidsdoel te halen benadrukt, in plaats van een reductie van het aantal vliegtuigbewegingen, omdat uit de verordening volgt dat een reductie van het aantal vliegtuigbewegingen een «matter of last resort» is bij het nemen van maatregelen.
Met de nieuwe notificatie van 4 september 2024 en de aanvulling daarop van 6 december 2024, wordt tegemoet gekomen aan deze aandachtspunten en de reacties op de aanvullende raadpleging van mei 2024.
Klopt het dat in een mail van 16 juni 2022 met als onderwerp «gesprek met PV» het gaat over het voorbereiden van een zogenaamd non-paper waarbij een van de bullets luidt: waarom wij denken dat balanced approach procedure van toepassing is. Bespreekpunt: ziet DG move dat ook zo?
Ja.
Kunt u dat non-paper aan de Kamer verstrekken? Zo nee, waarom niet, en hoe stelt u zich dan voor hoe de Kamer zich voldoende geïnformeerd kan achten?
Dat non-paper is er uiteindelijk niet gekomen. Het was onderdeel van het proces van gedachtevorming. De inhoud heeft vervolgens een plek gekregen in het notificatiedocument van 1 september 2023. Dat het kabinet besloten heeft om de balanced approach-procedure te doorlopen staat in de hoofdlijnenbrief van juni 20224. De reden waarom het kabinet daartoe heeft besloten staat ook in die brief.
Klopt het dat met het non-paper Nederland zelf bedacht heeft dat een balanced approach nodig zou zijn en met die boodschap op de EU is afgestapt? Zo ja, waarom is niet gekozen om eerst de mening van de EU te horen en er open in te gaan? Zo nee, wat is de status van het non-paper?
Het feit dat een balanced approach procedure nodig is, volgt uit Verordening (EU) Nr. 598/2014. Uit deze verordening inzake geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen op luchthavens volgt dat wanneer de invoering van geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen overwogen wordt voor luchthavens groter dan 50.000 vliegtuigbewegingen handelsverkeer, de Balanced approach procedure moet worden doorlopen. De definitie voor een «geluidsgerelateerde actie» is als volgt (Artikel 2 lid 5 van de Verordening): «elke maatregel die gevolgen heeft voor de geluidsomgeving rond een luchthaven, waarvoor de beginselen van de evenwichtige aanpak van toepassing zijn, inclusief andere niet-operationele acties die gevolgen kunnen hebben voor het aantal mensen dat wordt blootgesteld aan vliegtuiglawaai.» En voor «exploitatiebeperking» (Artikel 2 lid 6 van de Verordening): «een geluidsgerelateerde actie die de toegang tot of de operationele capaciteit van een luchthaven vermindert, inclusief exploitatiebeperkingen die gericht zijn op de uitdienstneming van marginaal conforme luchtvaartuigen op specifieke luchthavens en partiële exploitatiebeperkingen, die bijvoorbeeld gedurende bepaalde tijdsperioden van de dag of alleen voor bepaalde start- en landingsbanen gelden.» Dit is ook bevestigd door de Hoge Raad in de uitspraak 12 juli 2024.
Klopt het dat de EU slechts een advies geeft over de door Nederland ingediende plannen voor de balanced approach? Zo ja, kunt u aangeven wat dit betekent voor de beleidsvrijheid van het kabinet en het Nederlandse parlement? Zo nee, hoe zit het dan?
Op grond van artikel 8, derde lid, van verordening (EU) nr. 598/2014 toetst de Europese Commissie de procedure voor de invoering van een exploitatiebeperking en kan zij vervolgens een advies uitbrengen. Een bevestiging van de Europese Commissie waarin zij aangeeft dat bij de invoering van een geluidsgerelateerde exploitatiebeperking de in de verordening vastgestelde procedure in acht is genomen, is – mede gelet op de internationale belangen – van belang om de exploitatiebeperking te kunnen doorvoeren. Na ontvangst van het advies zal het kabinet een afweging maken welke vervolgstap kan worden gezet. Het niet naleven van de balanced approach-procedure kan immers uitmonden in een infractieprocedure van de Europese Commissie.
Klopt het dat de Nederlandse overheid heeft toegestaan dat op Schiphol vanaf de periode 2010–2015 ca. 80.000–100.000 vluchten meer worden uitgevoerd dan binnen de vigerende wet- en regelgeving is toegestaan, zoals uw voorganger bevestigde?2 Zo nee, hoe zit het dan precies?
In 2023 is op basis van onderzoek een inschatting gemaakt van het jaarvolume dat mogelijk is binnen de grenswaarden in handhavingspunten uit het Luchthavenverkeerbesluit (LVB) 2008 door onderzoeksbureau To70. Dit leidde tot een binnen deze grenswaarden inpasbaar verkeersvolume van 400.000–420.000 vliegtuigbewegingen, als het anticiperend handhaven zou worden beëindigd. Het rapport inclusief achtergrond en methodische beschrijving is openbaar.6 Deze analyse geldt voor de onderzochte situatie op dat moment. In overeenstemming met de Aldersakkoorden is Schiphol onder het anticiperend handhaven feitelijk doorgegroeid tot een aantal van circa 500.000 vliegtuigbewegingen in 2019. Dit aantal vliegtuigbewegingen is wettelijk niet vastgelegd als maximum.
Bent u het eens met de uitspraak van uw voorganger op nationale tv in november 2023 dat «de geldende regelgeving voor Schiphol minder geluid toestaat dan we de afgelopen 10–15 jaar hebben gedaan»? Indien niet, wat is volgens u de juiste situatie en waarom was de uitspraak van uw voorganger onjuist?
Ja.
Is het standpunt van de landsadvocaat over de rechtmatigheid van het krimpbesluit waar uw voorganger in januari 2024 van aangaf dat hij het daarmee eens is3 gedeeld met de EU? Zo ja, kunt u de bijbehorende documenten of gespreksnotities aan de Kamer overleggen? Zo nee, waarom is dat niet gedeeld met de EU?
Het standpunt dat voor het beëindigen van het anticiperend handhaven in combinatie met de invoering van de experimenteerregeling geen balanced approach-procedure doorlopen hoeft te worden is in contacten met de Europese Commissie aan de orde geweest. Uitgangspunt is dat correspondentie met de Europese Commissie strikt vertrouwelijk is en niet openbaar wordt gemaakt tijdens lopende procedures. Met de uitspraak van de Hoge Raad van 12 juli 2024 is duidelijk geworden dat de Staat het stoppen met anticiperend handhaven in combinatie met de experimenteerregeling slechts mag invoeren, nadat een balanced approach-procedure is doorlopen.
Gezien de constateringen als genoemd onder 11), 12) en 13) en het feit dat uw voorganger in januari 2024 dus stelde dat er geen sprake is van een exploitatiebeperking, waarom is er dan in 2023 – en dus voor de uitspraak van de Hoge Raad van 12 juli 2024 – een «balanced approach»-procedure gestart? Kunt u ook uitleggen hoe die beslissing niet tegenstrijdig is aan de standpunten van uw voorganger (en de Staat), zoals hij die had tot aan tenminste januari 2024?
Voor de beantwoording is relevant dat er door het vorige kabinet onderscheid is gemaakt tussen drie verschillende sporen. Spoor 1 betrof het stoppen met het anticiperend handhaven en herstellen van de rechtspositie van omwonenden, Spoor 2 is gericht op het herstellen van de balans en het met voorrang aanpakken van de geluidsoverlast en binnen Spoor 3 wordt gewerkt aan een nieuw stelsel waarin niet wordt gestuurd op aantallen vliegtuigbewegingen maar op (milieu)normen. In dit kader zijn Spoor 1 en 2 relevant. Zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 9 stond voor Spoor 2 (de definitieve verankering van de het maatregelenpakket en de bijbehorende capaciteitsbeperking) vanaf het begin af aan vast dat hiervoor een balanced approach-procedure moest worden gevolgd. Voor Spoor 1 (het loslaten van het anticiperend handhaven) was dit niet het geval. Daarvan was destijds de opvatting dat hiervoor geen balanced approach-procedure hoeft te worden doorlopen. Dit is aan de orde geweest in diverse rechtszaken. De Hoge Raad heeft op datum 12 juli 2024 geoordeeld dat voor het stoppen met anticiperend handhaven op grond van Europese regels ook de balanced approach moet worden gevolgd.
Is voor de «balanced approach-procedure formeel gestart werd met de EU besproken of er mogelijkheden zijn om Schiphol binnen de vigerende wet- en regelgeving te brengen zonder «balanced approach»-procedure, ook wanneer dit zou betekenen dat hiervoor deels ook een capaciteitsreductie nodig zou zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer alle gespreksnotities en documenten doen toekomen die daarop betrekking hebben?
Nee, de Europese Commissie heeft vanaf het eerste contact duidelijk gemaakt dat een Balanced approach procedure nodig zou zijn voor het doorvoeren van een geluidsgerelateerde exploitatiebeperking, zoals de Geluidsverordening voorschrijft. Zoals in de antwoorden op vragen 13 en 14 is te lezen, is dit gesprek met de Europese Commissie wel gevoerd met betrekking tot het stoppen met anticiperend handhaven.
Klopt het dat een «balanced approach»-procedure alleen vereist is, indien het doel bij het eventueel inperken van de capaciteit van een luchthaven ligt in het verminderen van de geluidshinder? Zo nee, kunt u uitleggen hoe het dan zit?
De Balanced Approach procedure dient te worden doorlopen wanneer een lidstaat een geluidsgerelateerde exploitatiebeperking wil doorvoeren op een luchthaven met meer dan 50.000 vliegtuigbewegingen per jaar. Het gaat hierbij om elke maatregel die gevolgen heeft voor de geluidsomgeving rond een luchthaven, waarvoor de beginselen van de evenwichtige aanpak van toepassing zijn, inclusief andere niet-operationele acties die gevolgen kunnen hebben voor het aantal mensen dat wordt blootgesteld aan vliegtuiglawaai en die een exploitatiebeperking tot gevolg heeft.
Indien Nederland het aantal vliegtuigbewegingen op Schiphol omwille van stikstofreductie zou willen beperken, zou daarvoor dan ook een «balanced approach»-procedure vereist zijn? Zo ja, kunt u dat motiveren?
De balanced approach Verordening (EU) 598/2014 bevat enkel regels en procedures voor de invoering van geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen voor luchthavens. Wanneer het aantal vliegtuigbewegingen die maximaal worden toegestaan op Schiphol moeten worden beperkt uitsluitend omwille van stikstofreductie zijn wellicht de beginselen van de evenwichtige aanpak (balanced approach) niet van toepassing.
Klopt het dat in september 2023 de Nederlandse Staat in het dan ingediende formele notificatiedocument de EU heeft geïnformeerd dat de doelstellingen van de balanced approach waren om te komen tot een hinderreductie als in de meegezonden tabel?4
Ja.
Klopt het dat in september 2024 een nieuw notificatiedocument is ingezonden met daarin het volgende citaat: «The noise abatement objective to be achieved is expressed in percentages compared to a reference situation and is in addition to the annual autonomous development.» «The amended notification package is based on two phases. For the first phase, an implementation date of November 2025 is assumed. This date allows for alternative measures compared to the original implementation date of November 2024. The first phase aims to achieve a total of 17% of the 24-hour noise abatement objective. This means that 3% remains.»?
Ja.
Klopt het dat vervolgens op 6 december 2024 een brief is verzonden met als onderwerp «Outcome calculations of the Balanced Approach» waarin het volgende staat: «You will find enclosed the letter to the Dutch parliament in which the choice to implement a reduction percentage of –15% by November 2025, as opposed to the previously communicated –17%, has been made known and explained. Below are the measures, including capacity limitation, that realise this reduction»?
Ja.
Bent u het met mij eens dat de doelstelling van de hinderreductie hiermee sinds de formele start van de «balanced approach»-procedure tweemaal is afgezwakt?
Nee, hiermee ben ik het niet eens. Het bijstellen van het te behalen geluidsdoel in de eerste fase per november 2025 doet op geen afbreuk aan het geluidsdoel zoals dit is vastgelegd in het Actieplan Geluid Schiphol 2024–2029: –20% voor het etmaal en –15% voor de nacht bovenop de autonome ontwikkelingen. Sinds de start van de balanced approach-procedure is deze doelstelling niet afgezwakt. Voor de realisatie van het etmaaldoel is een fasering aangebracht, de doelstelling voor de nachtperiode wordt ruimschoots gehaald met het voorgestelde maatregelenpakket per november 2025. De fasering, die ook in de notificatie van 1 september 2023 al werd voorgesteld, zorgt ervoor dat in de eerste fase –15% van het subdoel voor het etmaal wordt ingevuld, en de resterende –5% in een volgende fase.
Als u een boodschap zou moeten geven aan de omwonenden van Schiphol die hoop putten uit het aangekondigde hoofdlijnenbesluit van juni 2022 waarbij eerst werd aangekondigd dat het aantal vluchten op Schiphol tot 440.000 zou worden beperkt en later hoorden dat de hinder met ten minste 20% zou verminderen, en die doelen sinds 2022 steeds verder afgezwakt zien worden, wat zou u dan willen zeggen?
In het regeerprogramma heeft het kabinet afgesproken dat het de rechtspositie van omwonenden van Schiphol zo snel mogelijk wil herstellen en de geluidsbelasting met 20% terug wil dringen. Het kabinet is er daarom alles aan gelegen om de lopende Europese balanced approach-procedure voort te zetten en met goed gevolg te doorlopen, zodat de resultaten kunnen worden vastgelegd in het LVB. Zie verder het antwoord op vraag 21.
Op welke manieren borgt de EU dat de belangen van omwonenden een ten minste gelijkwaardig gewicht krijgen aan de belangen van de luchtvaartsector met zijn grote lobbykracht? Kunt u beschrijven welke middelen burgers daartoe hebben?
Dat de luchtvaartsector een grote lobbykracht heeft wordt herkend. Echter, burgers hebben dezelfde toegang als ondernemingen tot instellingen, organen en instanties van de Europese Unie. Het EU-verdrag voorziet in de betrokkenheid van burgers bij alle onderdelen van het optreden van de Unie. Daarnaast zijn de instellingen en lidstaten, wanneer zij handelen binnen de werkingssfeer van het Unierecht, gebonden aan het EU Handvest. Daarnaast hebben in het kader van de balanced approach-procedure twee brede consultaties plaatsgevonden waar iedereen, zowel burgers als bedrijven, op kon reageren. Zo hebben alle belanghebbenden de mogelijkheid gehad voor inspraak.
Is het correct dat voor de hinderreductie enkel de additionele vlootvernieuwing mag worden meegeteld? Zo nee, hoe zit het dan?
In het Actieplan Geluid Schiphol 2024–2029 is het geluidsdoel van –20% op het etmaal en –15% in de nacht vastgelegd en is bepaald dat dit percentage bovenop de autonome ontwikkeling komt. Vlootvernieuwing is een doorlopend proces en vindt plaats ongeacht het invoeren van maatregelen door de overheid. Voor de berekeningen in de balanced approach-procedure wordt daarom gerekend met een trend die recht doet aan die ontwikkeling. Reductie van de geluidsbelasting door vlootvernieuwing die binnen de autonome ontwikkeling valt, telt niet mee als maatregel binnen de huidige procedure. Alleen het aandeel vlootvernieuwing dat op dat moment boven de trend uitstijgt, telt mee in de maatregel Additionele vlootvernieuwing.
Betekent dat ook dat als een maatschappij een relatief oude vloot heeft en al voor een omvangrijke verjongingsslag stond, er relatief weinig vliegtuigen als additionele vervanging gezien mogen worden? Zo nee, waarom niet?
Voor de maatregel Additionele vlootvernieuwing wordt gekeken of de vlootvernieuwing binnen een bepaalde periode boven de historische trend, oftewel autonome ontwikkeling, uitstijgt. Indien dat het geval is, wordt het deel dat boven die historische trend uitstijgt meegenomen in de maatregel Additionele vlootvernieuwing.
Bent u bekend met deze analyse van Follow the Money, een collectief van ervaren onderzoeksjournalisten in Nederland over de vloot van KLM: KLM’s vliegtuigen zijn ouder, luidruchtiger en minder zuinig dan nodig – Follow the Money – Platform voor onderzoeksjournalistiek? Wat zijn in uw ogen de bevindingen van dit onderzoek?
Ja, ik ben hier bekend mee. De feiten die in de analyse naar voren worden gebracht spreken voor zich.
Bent u het ermee eens dat dat binnen de normenhiërachie die geldt in het Unierecht secundair recht ondergeschikt is aan het primaire recht? Zo nee, kunt u dat motiveren?
Ja.
Klopt het dat Artikel 11 VWEU stelt dat milieubeschermingseisen in de omschrijving en uitvoering van al het EU-beleid geïntegreerd dienen te worden? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, dat klopt. Op grond van artikel 11 VWEU moet de EU de milieubeschermingseisen integreren in de omschrijving en uitvoering van het beleid en het optreden van de Unie, in het bijzonder met oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling.
Klopt het dat het Grondrechtenhandvest met artikel 7 het recht op privé, familie- en gezinsleven beschermt? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, dat klopt.
Klopt het dat het Grondrechtenhandvest met artikel 37 een nadrukkelijk recht op milieubescherming bevat? Zo nee, hoe zit het dan?
Artikel 37 van het Handvest formuleert een beginsel dat bepaalt dat een hoog niveau van milieubescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu moeten worden geïntegreerd in het beleid van de Unie en worden gewaarborgd overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling.
Bent u het ermee eens dat de Straatburgse grondrechten als algemeen beginsel deel uitmaken van het Unierecht? Zo nee, hoe zit het dan?
Met de Straatburgse grondrechten wordt het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bedoeld. Op grond van artikel 6, derde lid, van het VEU maken de rechten en vrijheden van het EVRM als algemene beginselen deel uit van het Unierecht.
Bent u het ermee eens dat internationale normen, ook wanneer die volgen uit (bijvoorbeeld) het Verdrag van Chicago, niet kunnen derogeren aan grondrechten die binnen de EU bescherming dienen te krijgen? Zo nee, kunt u dit motiveren?
Bij het afspreken van internationale normen, zoals die bijvoorbeeld volgen uit het Verdrag van Chicago, moeten de lidstaten en de Europese Unie de grondrechten die binnen de EU beschermd worden respecteren.
Kan u de vragen een voor een behandelen?
Ja.
Geothermiebronnen en het maatschappelijk prioriteringskader netcongestie. |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Onderschrijft u dat het benutten van geothermie niet alleen belangrijk is om te komen tot duurzame warmtesystemen, maar ook kan bijdragen aan het verlagen van de druk op het elektriciteitsnet door het verlagen van de vraag naar elektriciteit voor verwarming in de glastuinbouw en de gebouwde omgeving?
Ja. Een geothermiebron levert een grote hoeveelheid duurzame warmte die kan worden gevoed aan een collectief warmtesysteem voor de gebouwde omgeving of gebruikt kan worden in kassen. De warmte is van hoge kwaliteit en er is minimale opwaardering nodig voor gebruik in het warmtenet of in kassen. Dit vermindert de totale elektriciteitsvraag en verlicht daarmee de druk op het stroomnet waardoor netbeheerders het elektriciteitsnet minder hoeven uit te breiden. In de gebouwde omgeving heeft het warmtenet een positief effect op de elektriciteitsvraag omdat het de inzet van individuele warmtepompen verlaagt.
Klopt het dat in het maatschappelijk prioriteringskader bij netcongestie klanten die zorgen voor vermindering van netcongestie, de congestieverzachters, de hoogste prioriteit op de wachtlijst krijgen?
Ja; wanneer een congestieverzachter wordt aangesloten op het stroomnet, dan is het netto-effect voor het stroomnet als geheel positief en komt per saldo ruimte op het stroomnet vrij. Daarmee dragen deze aangeslotenen direct bij aan de lokale oplossing. In het prioriteringskader, waarbij het gaat om het toedelen van schaarse transportcapaciteit aan actoren die maatschappelijk van groot belang zijn of bij kunnen dragen aan oplossen van het probleem, hebben aangeslotenen binnen deze categorie daarom inderdaad hoogste prioriteit.
Is het juist dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) warmtebronnen zoals geothermie niet heeft gecategoriseerd als congestieverzachter of basisbehoefte en er dus geen ruimte is om een geothermiebron van elektriciteit te voorzien als er congestie is afgekondigd?
Het is correct dat een geothermiebron door de ACM niet is opgenomen in het maatschappelijk prioriteringskader. Onder congestieverzachter verstaat het kader een partij die het stroomnet direct ontlast en hierover contractuele afspraken heeft gemaakt met de netbeheerder, waardoor er transportcapaciteit beschikbaar komt. Bijvoorbeeld een batterij die op moment van invoedingscongestie oplaadt, waardoor er meer ruimte vrijkomt voor andere partijen op de wachtrij om elektriciteit in te voeden op het net. Geothermie is een van de duurzame warmtebronnen. Collectieve warmtesystemen zorgen ervoor dat minder elektrische warmte nodig is. Het aansluiten van de warmtebron is daarmee wel helpend voor het voorkomen van nog verdere uitbreiding van het elektriciteitsnet, maar geen direct ontlastende factor voor het stroomnet en daarmee geen congestieverzachter. Geothermie is niet gecategoriseerd als basisbehoefte in het prioriteringskader. Onder basisbehoeften verstaat het kader primaire levensbehoeften, zoals wonen en (in de leeftijd waar sprake is van leerplicht) onderwijs. Warmtenetten komen wel in aanmerking voor prioriteit onder de categorie basisbehoeften. Daarnaast kunnen ook collectieve warmtevoorzieningen bij nieuwbouwprojecten prioriteit krijgen onder de basisbehoefte woningbouw. Dit sluit deels aan bij de ambities van de warmtetransitie en ook wordt daarmee de druk op het elektriciteitsnet verlicht.
Geothermiebronnen kunnen in geval van netcongestie geen reguliere Aansluit- Transportovereenkomst (ATO) krijgen. Wel kunnen zij, net als andere netgebruikers in congestiegebied, door flexibel netgebruik een alternatief transportrecht aangaan met de netbeheerders. Bijvoorbeeld door het productieproces aan te passen, of middels eigen opwek en opslag de momenten waarop geen transportcapaciteit is gecontracteerd in het volledige benodigde vermogen te voorzien. Met flexibel netgebruik zijn er dus mogelijkheden om de geothermiebron van elektriciteit te voorzien.
In hoeverre en in welke mate is netcongestie een oorzaak van het ook door het kabinet erkende achterblijven van de ontwikkeling van geothermie als warmtebron voor warmtenetten? Kunt u hier een inschatting van geven?
Bij het kabinet is niet bekend dat er geothermieprojecten zijn waar netcongestie op dit moment een remmende rol speelt. Het kabinet heeft wel signalen ontvangen dat het in de toekomst een remmende factor kan zijn.
Kunt u tevens een inschatting maken van de omvang van de potentiële bijdrage aan het verzachten en/of oplossen van congestie die nu niet wordt benut doordat geothermiebronnen niet kunnen worden aangesloten op het elektriciteitsnet?
Een geothermiebron is een van de warmtebronnen om een collectief warmtenet te voorzien van warm water. Een buurt die volledig overstapt op all-electric warmtepompen verbruikt gemiddeld 4 keer meer elektriciteit dan een buurt die collectief verwarmd wordt met geothermie als warmtebron. De exacte besparing is sterk afhankelijk van meerdere factoren, zoals grootte van de warmtevoorziening en de bronnenmix die het collectieve warmtenet voedt.
Welke mogelijkheden ziet u om geothermiebronnen alsnog prioriteit te geven in het maatschappelijk prioriteringskader, zodat deze effectief bij kunnen dragen aan de warmtetransitie en aan het verzachten en/of voorkomen van netcongestie door het voorkomen van elektrificatie?
Het kabinet erkent dat een succesvolle warmtetransitie de druk op het stroomnet verlaagt en daarmee een bijdrage kan leveren aan het verzachten van de congestieproblematiek. Op basis van de Europese wetgeving is de nationaal regulerende instantie, in Nederland de ACM, de bevoegde instantie om regels te maken over nettoegang en de verdeling van de schaarse netcapaciteit. Het is dus aan de ACM om het prioriteringskader aan te passen. De ACM heeft aangekondigd het prioriteringskader binnen twee jaar na inwerkingtreding te evalueren. Het kabinet zal dit punt aan de ACM meegeven in het kader van die geplande evaluatie.
De landgoederenvrijstelling |
|
Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
![]() |
Klopt het dat het aantal NSW-landgoederen de afgelopen tien jaar is toegenomen? Kunt u dit in een tabel laten zien?
Per saldo is de afgelopen 10 jaar het aantal NSW-landgoederen toegenomen. In onderstaande tabel is per jaar de stand van het aantal NSW-landgoederen weergegeven dat op 31 december van dat jaar bekend was bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). In de tabel is tevens de toename vermeld van het aantal NSW-landgoederen ten opzichte van het voorgaande jaar.
(stand per 31 december)
2014
5.467
159
2015
5.648
181
2016
5.748
100
2017
5.900
152
2018
6.030
130
2019
6.113
83
2020
6.230
117
2021
6.364
134
2022
6.451
87
2023
6.555
104
2024
6.655
100
Hoe verklaart u deze toename?
Zolang de Natuurschoonwet 1928 (NSW) bestaat worden er jaarlijks meer landgoederen gerangschikt. Deze toename wordt deels veroorzaakt door splitsing van reeds bestaande NSW-landgoederen, door bijvoorbeeld vererving, waarbij na de splitsing elk landgoed nog blijft voldoen aan de NSW-voorwaarden en deels door de aanleg van nieuwe landgoederen.
De gemiddelde toename over 2014 tot en met 2018 is 144, de gemiddelde toename over 2019 tot en met 2024 is 104.
Zijn er signalen dat deze toename (deels) te wijten is aan het opzetten van fiscale ontwijkingsconstructies?
Nee, er zijn geen signalen bekend bij de RVO, de Belastingdienst noch de Ministeries van Financiën en LVVN dat deze toename (deels) te wijten is aan het opzetten van fiscale ontwijkingsconstructies. In het IBO vermogensverdeling (2022) is bij casus 2 aandacht gevraagd voor de fiscale voordelen van een NSW-landgoed. Het landgoed moet ook in die gevallen aan alle natuurschoonvereisten voldoen, en aan de instandhoudings- en bezitseisen. Zie ook het antwoord op vraag 9 en 11.
Klopt het dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) bepaalt of iets als landgoed gekenmerkt kan worden of niet?
Op grond van artikel 2 van de Natuurschoonwet 1928 (NSW) beslissen de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur en de Minister van Financiën gezamenlijk op een verzoek tot aanmerking als landgoed op grond van de NSW. De uitvoering is gemandateerd aan respectievelijk de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de Belastingdienst. De RVO bepaalt (mede aan de hand van advisering door de provincie) samen met de Belastingdienst of een onroerende zaak voldoet aan de NSW-voorwaarden en als een NSW-landgoed kan worden aangemerkt. De RVO geeft namens de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, mede namens de Staatssecretaris van Financiën-Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane, de gezamenlijke beschikking af.
Welk afwegingskader hanteert RvO hierbij? Aan welke voorwaarden moet voldaan worden om een landgoed onder de Natuurschoonwet 1928 (NSW) te laten vallen?
De RVO en de Belastingdienst beoordelen het verzoek op basis van de Natuurschoonwet 1928, het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928, de Regeling aanwijzing natuurtypen en landschapselementtypen Natuurschoonwet 1928 en de Beleidsregel openstelling landgoederen Natuurschoonwet 1928. De voorwaarden hebben onder meer betrekking op de oppervlakte, het aaneengesloten zijn van de terreinen, de bezetting met natuur of houtopstanden en het soort gebruik van de onroerende zaak.
Hoe wordt gecontroleerd of aan deze voorwaarden wordt voldaan? Wordt over de handhaving hiervan gerapporteerd?
Bij een verzoek tot aanmerking als NSW-landgoed, of een mutatie daarop, wordt het landgoed gecontroleerd door de Belastingdienst, indien nodig samen met een ecoloog van de RVO of de Provincie. Daarnaast voert de Belastingdienst (periodieke) controles uit om te toetsen of het NSW-landgoed aan de voorwaarden blijft voldoen. Van elke controle wordt een rapport opgemaakt.
Wat is volgens u het beleidsdoel van de fiscale faciliteiten voor NSW-landgoederen? In hoeverre is dit beleidsdoel nog relevant?
De doelstelling van de Natuurschoonwet 1928 is van oudsher dat natuurschoon en cultureel erfgoed behouden blijft en versnippering van landgoederen in Nederland wordt voorkomen. Hiermee faciliteert de overheid particuliere eigenaren om hun landgoed te beheren en als eenheid te behouden. Vanaf de invoering van de wet is ook de openstelling van landgoederen voor het publiek een belangrijk doel. Hoewel er sinds de invoering van de NSWregelmatig wijzigingen in de doelstellingen en de maatregelen zijn geweest, is de kern (bescherming van landgoederen en openstelling voor het publiek) behouden gebleven. De fiscale faciliteiten voor NSW-landgoederen betreffen eenmalige faciliteiten bij de verkrijging van een landgoed (de erf- of schenkbelasting en de overdrachtsbelasting1) en jaarlijkse faciliteiten (de onroerendezaakbelasting, de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting2). Zie verder ook het antwoord op vraag 9.
Wanneer zijn de Natuurschoonwet en de bijbehorende fiscale faciliteiten voor het laatst geëvalueerd?
De Beleidsevaluatie Natuurschoonwet 1928 – die is opgesteld door onderzoeksbureau Ecorys – is afgerond in december 2014 en gelijktijdig met de kabinetsreactie op 31 oktober 2016 aan de Tweede Kamer gezonden.3
Wat waren de belangrijkste uitkomsten van deze evaluatie? In hoeverre zijn deze uitkomsten wat u betreft nog actueel?
De uitkomsten van de evaluatie laten zien dat de Natuurschoonwet 1928 (NSW) in algemene zin van groot belang is voor instandhouding en de korte en lange termijn exploitatie van landgoederen door natuurlijke personen (en zogenoemde NSW-lichamen) en daarmee voor het behoud van natuurschoon. In de beleidsevaluatie wordt geconcludeerd dat de NSW zijn behoudsdoelstelling haalt (de NSW-landgoederen zijn in aantal en oppervlakte gegroeid) en dat de NSW-faciliteiten daarmee van groot belang zijn voor het behoud van het natuurschoon op deze landgoederen alsmede stimulering van bosaanleg en particulier natuurbeheer. Daarnaast blijkt uit de evaluatie dat de NSW beperkt effectief is in het bevorderen van openstelling van landgoederen, het recreatief gebruik en de beleving van het natuurschoon. De efficiëntie van de uitvoering van de NSW door het rijk en de provincies wordt in de evaluatie als goed beoordeeld. Tegelijkertijd blijkt uit de evaluatie dat op onderdelen aanpassingen wenselijk zijn waardoor de effectiviteit van de NSW zou kunnen verbeteren. Wel bevat de evaluatie aanbevelingen om de doeltreffendheid en doelmatigheid te verbeteren.
In de kabinetsreactie op de evaluatie is aangegeven welke aanbevelingen door het kabinet zijn overgenomen. Dit is besproken in de Tweede Kamer.4 Nagenoeg alle aanbevelingen zijn overgenomen bij de aanpassing per 1 januari 2021 van de NSW en het Rangschikkingsbesluit NSW 1928.5 Aanbevelingen die zijn verwezenlijkt per 1 januari 2021 zijn bijvoorbeeld: striktere regels voor natuur (telt alleen mee als minimaal 0,5 hectare (ha) aaneengesloten is, natuur in ontwikkeling kwalificeert niet meer), zwaardere bezettingseis met natuur en houtopstanden voor landgoederen tussen 1 en 5 ha en op golfbanen. Landgoederen kleiner dan 1 ha kunnen alleen nog kwalificeren indien er sprake is van een erfpacht of vruchtgebruik situatie.
Er gelden verscherpte eisen om onder de NSW gerangschikt te kunnen worden. Voor bestaande NSW-landgoederen is overgangsrecht voor 10 jaar tot 1 januari 2031 getroffen om voor de faciliteiten in aanmerking te komen. Met al deze aanpassingen wordt het natuurschoon op landgoederen meer robuust en beter gewaarborgd. Het budgettair belang van de NSW-faciliteiten bedraagt naar schatting jaarlijks € 40 miljoen in 2025 (Miljoenennota 2025).
Uit de evaluatie blijkt dat onderhoud en instandhouding van natuurschoon door particulieren (met subsidie en belastingvoordelen) aanzienlijk goedkoper is dan instandhouding van natuurschoon door de overheid of natuurorganisaties. Volgens de evaluatie zijn de jaarlijkse kosten van circa € 400 tot 800 per ha per jaar bij instandhouding door de overheid of natuurorganisaties aanzienlijk hoger dan de gemiddelde jaarlijkse NSW bijdrage van € 200 per hectare en geeft dat een indicatie dat de kosten van de NSW voor de overheid relatief gering zijn in vergelijking met de kosten van de landgoedeigenaren.
Voor wanneer staat de eerstvolgende evaluatie gepland?
De eerstvolgende evaluatie is voorzien in 2033. Dit moment is kort nadat de overgangsperiode van 10 jaar afloopt.
Kunt u vóór april 2025 beleidsopties sturen om misbruik van de fiscale faciliteiten voor NSW-landgoederen tegen te gaan? Kunt u toezeggen deze beleidsopties mee te nemen in de voorjaarsbesluitvorming en de besluitvorming rondom de invulling van de taakstelling fiscale regelingen uit het hoofdlijnenakkoord?
De voorwaarden die gelden om in aanmerking te komen voor de diverse vrijstellingen voor NSW-landgoederen bieden naar het oordeel van het kabinet voldoende waarborg om te voorkomen dat gebruik van deze faciliteiten niet in overeenstemming is met de doelstellingen hiervan. Door de verscherpte eisen om onder de NSW gerangschikt te kunnen worden en de instandhoudings- en bezitseisen van 25 jaar en het toezicht daarop door de Belastingdienst en de RVO is de verwachting dat oneigenlijk gebruik door de aanpassingen zeker vanaf 1 januari 2021 niet tot nauwelijks meer aan de orde zal zijn. De evaluatie van deze aanpassingen is voorzien in 2033. Dat is een goed moment is om te kijken of nieuwe regelgeving heeft gewerkt of dat aanvullende beleidswijzigingen nodig zijn.
Het bericht 'Statiegeld mogelijk omhoog naar €1 per fles' |
|
Arend Kisteman (VVD), Buijsse |
|
Chris Jansen (PVV), Beljaarts |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Statiegeld mogelijk omhoog naar € 1 per fles»?1
Ja, daar ben ik mee bekend. Het artikel gaat in op één van de onderzoeken die Verpact, de producentenorganisatie die namens het verpakkend bedrijfsleven verantwoordelijk is voor het functioneren, bekostigen en inrichten van het statiegeldsysteem, heeft opgeleverd naar aanleiding van de lasten onder dwangsom die door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) zijn opgelegd op 12 juli 20242.
Dit betreft in het kort de volgende lasten: (1) meer innamepunten realiseren; (2) online zichtbaarheid van terugbetalende innamepunten vergroten; (3) onderzoek naar de hoogte van het statiegeldbedrag; (4) onderzoek naar de terugbetalingsmethode; (5) onderzoek naar hoe beschadigde flessen ingenomen kunnen worden.
Deze lasten zijn opgelegd om Verpact ertoe te bewegen zo snel mogelijk aan de inzameldoelstelling van 90% te gaan voldoen. Het artikel gaat over het onderzoek uit de derde last, dat Verpact binnen de gegeven tijd heeft aangeleverd. De ILT bestudeert momenteel de aangeleverde onderzoeken. Of en in welke vorm hieruit een last volgt, kan de ILT nu nog niet zeggen.
Hoe reflecteert u op deze mogelijke verhoging van het statiegeld in combinatie met boodschappen die voor consumenten alsmaar duurder worden?
Op dit moment is er nog geen sprake van een voornemen tot verhoging van het statiegeld. Zoals ook in antwoord 1 aangegeven, bestudeert de ILT momenteel nog de onderzoeken. Of hier dus een last uit volgt om het statiegeldbedrag te verhogen en naar welk bedrag, kan de ILT nu nog niet zeggen. Het verhogen van het statiegeldbedrag is op dit moment dus slechts speculatie vanuit de media.
Het ministerie evalueert momenteel de statiegeldregelgeving, waarbij de wetgeving in den brede wordt bekeken, ook de hoogte van het statiegeldbedrag. Na het afronden van de evaluatie wordt bezien of en welke aanpassingen in de wetgeving noodzakelijk, nuttig en mogelijk zijn. In het voorjaar van 2025 ontvangt de Tweede Kamer de resultaten van deze evaluatie, met een beleidsreactie.
Wordt de consument niet de dupe van een zoektocht naar zoveel mogelijk ingeleverde verpakkingen, doordat deze mogelijke statiegeldverhoging op deze manier voor het grootste deel van de verkoopprijs van bijvoorbeeld een fles cola uit statiegeld bestaat?
Consumenten worden niet de dupe, aangezien zij het statiegeld bij inlevering van de verpakking terugkrijgen. Wel vind ik het van belang dat het consumenten makkelijk wordt gemaakt om hun statiegeldverpakking in te leveren, onder andere door meer innamepunten te realiseren waarbij de consument zijn geld terugkrijgt. Dit heb ik Verpact ook op het hart gedrukt. Verder wordt het perspectief van de consument ook meegenomen in de lopende evaluatie van de statiegeldregeling.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Stichting Verpact dat andere verpakkingsmaterialen mogelijk ook een negatieve milieu-impact kunnen hebben? Leidt een statiegeldverhoging er dan niet juist toe dat aan het doel voorbij wordt gegaan?
Alle verpakkingen hebben een milieu-impact. Op dit moment worden geen grote verschuivingen waargenomen van verpakkingen waarvoor een statiegeldplicht geldt (plastic flessen en blikjes) naar andere verpakkingen zoals drankenkartons. Voor drankenkartons geldt op dit moment een recycledoelstelling. In 2021 is aangegeven dat als er in de toekomst een significante verschuiving plaats zou vinden naar drankenkartons, nadere maatregelen getroffen kunnen worden3. In juli 2022 is de Kamer geïnformeerd dat er geen verschuiving waarneembaar was van flessen naar drankenkartons in de periode 2018–20214. In de nu lopende evaluatie van de statiegeldregeling wordt ook weer gekeken naar of er verschuivingen plaatsvinden naar andere drankverpakkingen waar geen statiegeld op zit.
Hoe gaat u, bij een mogelijke statiegeldverhoging, voorkomen dat de winkelstraten nog rommeliger en smeriger worden, doordat prullenbakken nog meer zullen worden leeggehaald in een zoektocht naar statiegeld?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is een mogelijke verhoging op dit moment nog speculatie. In de evaluatie van de statiegeldregeling worden neveneffecten zoals opengebroken prullenbakken ook meegenomen. De uitkomsten van de evaluatie worden gebruikt om te bepalen of en welke aanpassingen in de wetgeving noodzakelijk, nuttig en mogelijk zijn.
Waarom wordt er niet ingezet op veel meer inleverlocaties, zodat consumenten veel sneller geneigd zijn hun verpakkingen niet weg te gooien maar in te leveren?
Ik heb herhaaldelijk benadrukt dat het van belang is dat het consumenten makkelijk wordt gemaakt om hun statiegeldverpakking in te leveren, onder andere door meer innamepunten te realiseren waarbij de consument zijn geld terugkrijgt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 heeft de ILT ook een last afgegeven op dit punt. De ILT heeft Verpact onder andere gelast 5400 extra innamepunten te realiseren voor statiegeldverpakkingen. In reactie op de handhaving door de ILT heeft Verpact een verbeterplan gepresenteerd, waarin ook zij aangeven te focussen op het verbeteren van de inzamelinfrastructuur, onder andere door meer innamepunten.
Zijn er al stappen genomen om verpakkingen die beschadigd zijn en niet kunnen worden ingeleverd voor statiegeld, wel in te kunnen leveren en daarmee te voorkomen dat deze in de vuilnisbak of op straat belanden?
Zoals in antwoord 1 is aangegeven, heeft de ILT Verpact gelast onderzoek te doen naar hoe beschadigde flessen kunnen worden ingenomen. Verpact heeft ook dit onderzoek aangeleverd bij de ILT.
Aangezien het verpakkende bedrijfsleven verantwoordelijk is, heeft het Ministerie van IenW bij Verpact nagevraagd wat de laatste stand van zaken is omtrent het innemen van beschadigde verpakkingen. Zij geven aan op basis van het opgeleverde onderzoek een pilot te starten en verder te onderzoeken wat de effecten zijn van het versoepelen van de acceptatievereisten bij innameapparatuur, om bijvoorbeeld ook mogelijke risico’s als misbruik en storingen in kaart te brengen.
Tegen de achtergrond dat de statiegeldverhoging niet automatisch betekent dat het wettelijke inzameldoel wordt gehaald en PwC aangeeft dat de totale inzameling met maximaal 4% zal stijgen door de verhoging van het statiegeld, welke alternatieven zijn er en in hoeverre kunnen deze een positiever effect hebben op de totale inzameling?
De statiegeldregeling wordt momenteel geëvalueerd. In de evaluatie wordt breed naar alle aspecten van de regelgeving gekeken, zoals de uitzonderingen die op dit moment bestaan binnen het statiegeldsysteem voor sap en zuivel en een eventuele innameplicht voor verkopers van statiegeldverpakkingen. Na het afronden van de evaluatie wordt bezien of en welke aanpassingen in de wetgeving noodzakelijk, nuttig en mogelijk zijn. Zo worden ook de hierboven genoemde aspecten meegenomen en afgewogen.
In hoeverre is de mogelijke statiegeldstijging met de keten besproken? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat positieve prikkels worden ingebouwd om ondernemers en inwoners te ondersteunen in plaats van negatieve prikkels als deze statiegeldverhoging? Wat zouden voorbeelden zijn van positieve prikkels?
Bij de evaluatie van de statiegeldregeling worden alle relevante partijen betrokken, zoals het bedrijfsleven, milieuorganisaties en burgers. Op deze manier ontstaat een goed beeld van wat positieve prikkels en negatieve prikkels zijn binnen de huidige statiegeldregeling. Na het afronden van de evaluatie wordt bezien of en welke aanpassingen in de wetgeving noodzakelijk, nuttig en mogelijk zijn. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is er nog geen voornemen tot een verhoging van het statiegeldbedrag.
Het gaswinningsproject bij Ternaard |
|
Christine Teunissen (PvdD), Suzanne Kröger (GL), Ilana Rooderkerk (D66), Sandra Beckerman |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bereid om, met inachtneming van artikel 68 van de Grondwet, de (aanvullende) adviezen van TNO en Mijnraad ten aanzien van het gaswinningsproject bij Ternaard, delen met de Kamer? Zo nee, waarom is dit in strijd met het belang van de Staat?
De voorgeschreven openbare voorbereidingsprocedure voorziet in een proces waarbij openbaarmaking van de adviezen op het moment dat het besluit ter inzage wordt gelegd, is geregeld. Met het oog op de verkennende gesprekken die het kabinet voornemens is met de NAM te voeren, kan eerdere openbaarmaking de gesprekspositie van het kabinet schaden. Daarnaast moet voorkomen worden dat een zorgvuldig besluitvormingsproces wordt belemmerd en dat adviseurs tegenover elkaar worden gezet en onderdeel worden van het publieke debat. Om wel kennis van de stukken te geven heeft de Kamer de gelegenheid gekregen om deze adviezen vertrouwelijk in te zien en is daarmee invulling gegeven aan artikel 68 van de Grondwet. Zodra de besluitvorming is afgerond zal het kabinet de adviezen uiteraard openbaar maken en de Kamer hierover informeren.
Bent u bereid om, met inachtneming van artikel 68 van de Grondwet, de ambtelijke appreciatie van deze adviezen te delen met de Kamer? Zo nee, waarom is dit in strijd met het belang van de Staat?
Een ruime informatievoorziening richting de Kamer is belangrijk om de controlerende en wetgevende taken uit te voeren. Daarnaast is het ook belangrijk om vrije ambtelijke meningsvorming en vertrouwelijke gedachtewisseling te beschermen. Het uitgangspunt moet zijn dat het kabinet de Kamer mondeling informeert via debatten en schriftelijk via brieven, wetsvoorstellen en andere aan de Kamer gerichte documenten, daarin zitten de adviezen en afwegingen verwerkt. Daarover legt het kabinet verantwoording af.
Bent u bereid om, met inachtneming van artikel 68 van de Grondwet, de voorgenomen Wnb vergunning, zoals besloten in februari 2024 en mogelijke latere versies, te delen met de Kamer? Zo nee, waarom is dit in strijd met het belang van de Staat?
De adviezen tot aan de terinzagelegging van de ontwerpbesluiten in 2021 zijn openbaar gemaakt. Deze zijn te raadplegen op de website van het bureau energieprojecten. Met het oog op de verkennende gesprekken die het kabinet voornemens is met de NAM te voeren, kan openbaarmaking de gesprekspositie van het kabinet schaden. Daarnaast wil het kabinet voorkomen dat een zorgvuldig besluitvormingsproces wordt belemmerd en dat adviseurs tegenover elkaar worden gezet en onderdeel worden van het publieke debat.
De Wnb-vergunning wordt openbaar gemaakt bij de definitieve besluitvorming. De Staatssecretaris van LVVN heeft de Kamer tijdens de tweede termijn van het Commissiedebat Mijnbouw op 18 december 2024 aangeboden om de Wnb-vergunning vertrouwelijk in te kunnen zien. Het kabinet herhaalt dit aanbod hier.
Kunt u aangeven hoe de verschillende onderzoeken, adviezen en vergunningen rond het gaswinningsproject bij Ternaard zich hiërarchisch tot elkaar verhouden? Kunt u hierbij expliciet ingaan op het arrest in de zaak C-441/17 (CURIA – List of results).
Voor dit project zijn meerdere vergunningen vereist. Twee belangrijke besluiten zijn de Wnb-vergunning en de instemming met het winningsplan. Bij de Wnb-vergunning wordt uitdrukkelijk getoetst aan het in stand houden van de natuurlijke kenmerken van de Waddenzee en daarmee wordt getoetst aan Habitat- en Vogelrichtlijn. Een van de toetsingscriteria in de Mijnbouwwet bij een winningsplan zijn de gevolgen voor de natuur. Het is vaste jurisprudentie dat als er een Wnb-vergunning is vereist, er bij het winningsplan terughoudend wordt getoetst op de natuurgrond. Dit is in lijn met de vaste jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie.
Bij de besluitvorming op een winningsplan wordt om advies gevraagd aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), TNO, de Mijnraad en de betrokken decentrale overheden. Voor de Wnb-vergunning wordt door de initiatiefnemer een passende beoordeling gemaakt. Dit is een ecologische beoordeling van de effecten. Ook is de commissie M.E.R. om advies gevraagd. Met zowel de passende beoordeling als het advies van de commissie M.E.R. wordt rekening gehouden bij de beoordeling van de Wnb-vergunningaanvraag. Deze instanties adviseren vanuit hun eigen expertise waarbij er geen hiërarchische verhouding tussen de adviseurs is.
Kunt u de appreciatie van de recente SodM (Staatstoezicht op de Mijnen) adviezen delen en aangeven met welke reden en/of onderbouwing deze adviezen terzijde zijn gelegd? Waarom hebben zij niet geleidt tot herziening van de Wnb vergunning?
Voor het delen van de ambtelijke appreciatie van deze adviezen geldt hetzelfde als voor de adviezen zelf en deze kunnen dan ook niet worden gedeeld. Zie de antwoorden op vraag 1 en 2.
Aan de aanvraag voor een natuurvergunning van de NAM ligt een passende beoordeling ten grondslag. Dit is een ecologische beoordeling van de effecten, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden. Uit deze beoordeling en aanvullingen daarop en de onderliggende rapportages die door de NAM zijn aangeleverd, blijkt dat met mitigerende maatregelen en voorschriften (waaronder het Hand aan de kraan-principe) de zekerheid verkregen is dat de voorgenomen gaswinning niet leidt tot significante gevolgen voor de betrokken Natura 2000-gebieden. Dit is het toetsingskader dat gehanteerd moet worden bij vergunningverlening in het kader van de Wet natuurbescherming en kent dus een duidelijk ecologisch perspectief.
Bij de besluitvorming is rekening gehouden met de ingediende zienswijzen, eerder uitgebrachte adviezen en gewijzigde inzichten op basis van de rechtspraak. Ook de later volgende adviezen van SodM van 29 februari, 22 april en 16 augustus 2024 zijn in ogenschouw genomen. Deze gaven geen aanleiding om tot een ander besluit te komen op de Wnb-vergunningaanvraag van de NAM toetsingskaders. De daarbij gehanteerde toetsingskaders zijn namelijk gericht op de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden.
Waarom worden niet alle relevante stukken die betrekking hebben op het besluit ter inzage gelegd conform artikel 3:11 Awb (Algemene wet bestuursrecht)?
Artikel 3:11 van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage legt. Na de ontvangst van de aanvraag voor het project Ternaard zijn de betreffende adviseurs om advies gevraagd en hebben de betrokken bestuursorganen ontwerpbesluiten geschreven. Omdat de rijkscoördinatieregeling van toepassing is, heeft mijn voorganger, als bevoegd gezag, de ontwerpbesluiten ter inzage gelegd. Daarbij zijn ook alle op dat moment beschikbare stukken openbaar gemaakt. Hiermee is voldaan aan artikel 3:11 Awb. Na het inbrengen van de zienswijzen wordt gewerkt aan de definitieve besluitvorming. De zienswijzen, de reactie daarop alsook eventueel in de tussentijd ontvangen adviezen worden vervolgens openbaar gemaakt bij de bekendmaking van de definitieve besluiten.
Waarom wordt niet alle voor natuur en milieu relevante informatie openbaar gemaakt, zoals voorgeschreven in het verdrag van Arhus?
Het Verdrag van Aarhus regelt dat het publiek het recht heeft op toegang tot milieu-informatie en inspraak bij besluitvorming over milieu-aangelegenheden. De ontwerpbesluiten zijn, volgens de procedure van 3:11 Awb, ter inzage gelegd en een ieder kon daarop een zienswijze indienen. Met dit proces is voldaan aan het Verdrag van Arhus.
Bij de terinzagelegging van de ontwerpbesluiten zijn alle op dat moment beschikbare stukken ook openbaar gemaakt, hiermee is voldaan aan artikel 3:11 Awb. Na het inbrengen van de zienswijzen wordt gewerkt aan de definitieve besluitvorming. De zienswijzen, de reactie daarop alsook eventueel in de tussentijd ontvangen adviezen worden vervolgens openbaar gemaakt bij de bekendmaking van de definitieve besluiten. Het verdrag van Aarhus kent drie belangrijke pijlers:
Klopt het dat het bevoegd gezag geen besluit kan nemen als de procedure voor het ontwerpbesluit niet op de juiste wijze is gevolgd? Zo ja, waar blijkt dit uit?
Als de procedure voor het ontwerpbesluit niet op de juiste wijze is gevolgd, moet worden gekeken of de gemaakte fout voor het nemen van het definitieve besluit hersteld kan worden. Dan kan alsnog het definitieve besluit worden genomen. Er is geen redenen om aan te nemen dat in dit geval de procedure tot aan de ter inzagelegging van de ontwerpbesluiten, alsook de procedure na dat moment, niet op de juiste wijze is gevolgd.
Kunt u uitleggen hoe de afspraken in de rijkscoördinatieregeling zich verhoud tot de Grondwet en specifiek artikel 68? Hoe wordt het belang van de Staat geschonden als u de stukken nu met de Kamer zou delen? Kunt u uitleggen hoe zich dit verhoudt tot het verdrag van Arhus?
De rijkscoördinatieregeling schrijft onder meer voor dat de besluiten voor een project als Ternaard gecoördineerd worden genomen. Dat betekent dat de ontwerpbesluiten van de diverse bestuursorganen door de coördinerend Minister tegelijkertijd ter inzage worden gelegd, dat de definitieve besluiten tegelijkertijd bekend worden gemaakt en dat de beroepstermijn tegen alle besluiten dezelfde is. Het Verdrag van Aarhus regelt dat het publiek het recht heeft op toegang tot milieu-informatie en inspraak bij besluitvorming over milieu-aangelegenheden. De ontwerpbesluiten zijn ter inzage gelegd en een ieder kon een zienswijze indienen. Hiermee is voldaan aan het Verdrag van Aarhus. De wet verzet zich niet tegen tussentijdse openbaarmaking van adviezen via artikel 68 Grondwet, dat is alleen niet gebruikelijk en in het onderhavige besluitvormingsproces niet wenselijk om:
Klopt het dat Nederland met de inscriptie van de Waddenzee als Werelderfgoed zich verbonden heeft om de OUV (Outstanding Universal Value) van de Waddenzee te beschermen?
Ja. In 1972 heeft Unesco het Werelderfgoedverdrag opgesteld. Nederland behoort sinds 1992 tot de 195 landen die het verdrag hebben ondertekend. Met ondertekening van het Werelderfgoedverdrag heeft Nederland zich eraan gecommitteerd dat de Outstanding Universal Value niet mag worden aangetast. Het Nederlandse beleid ten aanzien van het werelderfgoed Waddenzee is uiteengezet in het dossier voor nominatie tot werelderfgoed in 2009. Op basis daarvan heeft de Waddenzee de status van Werelderfgoed gekregen.
De verplichting tot toetsing op effecten op de Outstanding Universal Value (OUV) is indirect van toepassing. Alleen voor zover de OUV samenvallen met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied Waddenzee, wordt nu getoetst aan de OUV.
Waar is in de besluitvorming rond «Ternaard» de toetsing aan OUV geborgd?
De aanvraag om een natuurvergunning wordt door de Staatssecretaris van LVVN getoetst aan de Wet natuurbescherming. Er wordt niet specifiek aanvullend getoetst aan internationale verdragen, anders dan aan de regelgeving waarin verdragen geïmplementeerd zijn.
Eén van de criteria voor het ontvangen van de status van Werelderfgoed is het goed beschermen van de kernwaarden van het Werelderfgoedgebied. In het nominatiedossier, waarin de Waddenzee bij UNESCO is voorgedragen als Werelderfgoed, is hier uitgebreid op ingegaan. De Waddenzee is voorgedragen met alle activiteiten die op moment van nominatie (2009) al plaatsvonden, inclusief de gaswinning onder de Waddenzee op basis van het «hand aan de kraan»-principe. Voor die activiteiten is ook toestemming verleend.
In het nominatiedossier bij inschrijving op de Werelderfgoedlijst is aangegeven dat nieuwe boringen binnen het Werelderfgoedgebied niet zijn toegestaan. Daarbuiten, zoals in het geval van de voorgenomen gaswinning Ternaard, zijn nieuwe boringen wél toegestaan. Ook is in het nominatiedossier beschreven dat juridische toetsing van nieuwe activiteiten zou plaatsvinden op basis van de Mijnbouwwet en de Wnb. Dit werd als voldoende beschouwd om de bescherming van de natuurwaarden op orde te hebben.
Ten slotte heeft de landsadvocaat geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming het beoordelingskader bepaalt. Belangen die niet samenvallen met de belangen uit dat beoordelingskader, kunnen niet meegewogen worden in de besluitvorming.
Klopt het dat in het nominatie dossier van Nederland werd aangegeven dat bestaande wet- en regelgeving voor natuurbescherming (NB-wet) voldoende is om dit mogelijk te maken?
Zie het antwoord op vraag 11.
Klopt het dat als gesteld wordt dat de OUV geen toetsingskader is in kader van de NB-wet er een probleem is omdat bij afwezigheid van voldoende wettelijke bescherming van de OUV in principe de «conditions voor Danger Listing» uit het Werelderfgoed vervuld zijn vervuld zijn.
Dat klopt niet. Het Werelderfgoedcomité besluit of een Werelderfgoed op de lijst van Werelderfgoed «in danger» komt. Dat gebeurt op advies van het Unesco secretariaat. Op dit moment is sprake van een dialoog tussen Unesco, Nederland, Duitsland en Denemarken. Daarom kan niet worden gesteld dat voldaan wordt aan de voorwaarden om op de «In Danger»-lijst te komen. Verschillende factoren spelen hierbij een rol. Het toetsingskader is daarvan een belangrijk onderdeel.
De State of Conversation (SoC) van Unesco, die in de zomer van 2023 is uitgebracht, is de eerste processtap. Met de SoC van afgelopen zomer is de situatie qua escalatie richting de lijst van «in danger» ongewijzigd. Een eventueel verlies van de status van de Werelderfgoed is (op dit moment) in de processtappen nog niet aan de orde. In de reactie van Duitsland, Denemarken en Nederland richting Unesco is ook aangegeven dat de OUV geen beoordelingscriterium is. Ook laten we zien de zorgen van Unesco serieus te nemen, bijvoorbeeld doordat de Omgevingswet nu meer aandacht geeft aan de OUV van de Waddenzee en doordat we – conform verzoek Unesco – een plan-m.e.r. op de cumulatieve druk van de Waddenzee gaan uitvoeren. Deze plan-m.e.r. zal ook meer inzicht opleveren over het eventuele behoud van de OUV.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor aanstaande woensdag 12.00 uur?
Helaas is dit niet gelukt, zoals eerder met de Kamer is gecommuniceerd (2024D50853), was meer tijd nodig voor een zorgvuldige beantwoording.
De stijgende kosten voor duurzame warmteopwekking met vloeibare biomassa |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat installaties die in het verleden Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie-subsidie (SDE) hebben verkregen voor het opwekken van warmte uit vloeibare biomassa vanwege hoge inkoop- en accijnskosten niet langer rendabel zijn en zelfs al worden ontmanteld?
Het is het kabinet bekend dat de rentabiliteit van installaties op vloeibare biomassa is verslechterd door de stijging van het accijnstarief voor zware stookolie. Het is het kabinet niet bekend dat installaties hierdoor al worden ontmanteld.
Acht u het wenselijk dat dit tot gevolg heeft dat de ondernemers die in deze duurzame warmte hebben geïnvesteerd noodgedwongen weer over moeten schakelen op aardgas voor het opwekken van de warmte die nodig is in hun bedrijfsprocessen?
Het kabinet acht dit in principe niet wenselijk. Deze ondernemers hebben de vrijheid om te kiezen of ze duurzame warmte produceren (met subsidie) of andere vormen van warmte produceren (zonder subsidie). Door de beperkte investeringskosten is het bij dit type projecten niet ongebruikelijk dat hiertussen wordt gewisseld al naar gelang de marktomstandigheden.
Klopt het dat met name de accijnstarieven waar deze duurzame warmte-installaties mee te maken hebben enorm stijgen vanwege het besluit om met het accijnstarief voor zware stookolie met ingang van 1 januari 2024 gelijk te stellen met het accijnstarief voor gasolie om het gebruik van diesel vervangende stookolie tegen te gaan?
Met welke accijnstarieven deze duurzame warmte installaties te maken krijgen is situatie afhankelijk.
Het kabinet ontving in 2022 en 2023 van de Douane en het bedrijfsleven aanhoudend signalen dat er in toenemende mate stookolie als motorbrandstof op de markt wordt gebracht ter vervanging van gasolie (diesel). Voor deze stookolie was in de Wet op de Accijns het relatief lage accijnstarief van zware stookolie van € 41,31 per 1.000 kg (tarief per 1 januari 2023) van toepassing. Voor gasolie (diesel) was in de Wet op de Accijns het hogere dieselaccijnstarief van € 516,25 per 1.000 liter (tarief per 1 januari 2023) van toepassing. Toenemend gebruik van diesel vervangende stookolie leidde daarom tot een lagere opbrengst van de brandstofaccijns. Daarnaast was toenemend gebruik van zware stookolie slecht voor het milieu vanwege het hogere zwavelgehalte. Gebruik van deze brandstof leidde tot meer luchtverontreiniging dan gebruik van diesel. Het fiscale voordeel was de belangrijkste prikkel om diesel vervangende stookolie te gebruiken. In de brandstoffenmarkt leidde dit tot een ongelijk speelveld tussen de reguliere schonere gasolie (diesel) en de meer vervuilende zware stookolie.
In het Wetsvoorstel Belastingplan 2024 dat eind 2023 door de Kamer is behandeld werd voorgesteld met ingang van 1 januari 2024 het accijnstarief van zware stookolie gelijk te trekken met het tarief voor gasolie. Met de voorgestelde maatregel zou de genoemde prikkel zijn weggenomen. Door een door de Kamer aangenomen amendement1 is het accijnstarief voor gasolie echter tijdelijk verlaagd, waardoor per 1 januari 2024 nu omgekeerd er een hoger tarief geldt voor zware stookolie dan voor gasolie. Het Belastingplan 2024 is inclusief amendementen op 26 oktober 2023 door de Kamer aangenomen en op 19 december 2023 aangenomen door de Eerste Kamer.
Klopt het dat de accijnzen voor vloeibare biomassa voor verwarmingsdoeleinden door deze maatregel zijn gestegen van 41,31 euro naar 654,53 euro per 1.000 kilogram?
Vloeibare biomassa heeft niet één vast accijnstarief. Vloeibare biomassa is verzamelnaam. Voor zover vloeibare biomassa wordt aangemerkt als zware stookolie klopt het dat deze tarieven zijn verhoogd. Per 1 jan 2025 zijn deze geïndexeerd zodat het tarief nu € 662,38 per 1.000 kg bedraagt.
In hoeverre is er bij de invoering van deze maatregel rekening gehouden met het effect op deze duurzame warmte-installaties, gezien het feit dat voor het verstoken van vloeibare biomassa voor verwarmingsdoeleinden het accijnstarief van zware stookolie van toepassing is?
Het is niet per se het geval dat voor het verstoken van vloeibare biomassa voor verwarmingsdoeleinden het accijnstarief van zware stookolie van toepassing is. Uit onderzoek van de Inspectie Leefomgeving en Transport was destijds gebleken dat steeds meer gebruik werd gemaakt van stookolie als dieselvervanger. Die signalen waren ook opgemerkt door de Douane. Daarom is besloten het accijnstarief voor zware stookolie te verhogen. Bedrijven die vloeibare biomassa gebruiken voor hun bedrijfsprocessen kunnen een beroep doen op de SDE++ subsidie. Deze subsidie wordt berekend op basis van de accijnstarieven. Naar aanleiding van signalen uit de sector komt naar voren dat voor al aangevraagde subsidies de compensatie mogelijk onvoldoende is vanwege het sterk gestegen accijnstarief op zware stookolie. Dit kan leiden tot financiële nadelen voor deze ondernemers en de economische haalbaarheid van hun installaties onder druk zetten. Voor nieuwe gevallen wordt echter wél rekening gehouden met de veranderde accijnssituatie. Bij het vaststellen van de subsidieparameters binnen de SDE++ wordt in de komende openstellingsronde geanticipeerd op de hogere accijns, zodat toekomstige projecten voldoende financiële ondersteuning krijgen om rendabel te blijven.
Klopt het dat bij het berekenen van zowel het basisbedrag als het correctiebedrag van de SDE++ subsidie geen rekening wordt gehouden met de hierboven beschreven ontwikkeling?
Ja, dit is inderdaad het geval voor de bestaande projecten. Het kabinet is zich ervan bewust dat dit vervelend is voor de betrokken ondernemers. Voor nieuwe aanvragen vanaf 2025 wordt in de SDE++ rekening gehouden met de aangepaste accijnzen. Het basisbedrag is de gemiddelde kostprijs voor de productie van hernieuwbare warmte en ligt vast over de looptijd van een project. Bij de vaststelling van het basisbedrag is PBL destijds uitgegaan van het toen geldende accijnstarief. Hierin zijn de hogere accijnstarieven voor stookolie niet meegenomen. Het correctiebedrag is de gemiddelde marktprijs van het geproduceerde product, in dit geval warmte. De waarde hiervan wordt afgeleid van de gasprijs. De berekeningsmethodiek ligt vast over de looptijd van een beschikking om stabiliteit te geven aan markt en overheid. De waarde wordt jaarlijks vastgesteld op basis van de gasprijzen in dat jaar. Accijns voor vloeibare biomassa speelt hierbij geen rol, omdat deze betrekking heeft op de kostprijs en niet op de marktprijs van de warmte.
Welke mogelijkheden ziet u om het effect van de hoge stijging van de accijnzen voor vloeibare biomassa voor verwarmingsdoeleinden alsnog op een eerlijke wijze mee te nemen, zodat ondernemers ook echt kunnen rekenen op een afschrijving van de installatie gedurende de gehele looptijd en de verduurzaming van de bedrijfsvoering kunnen garanderen?
De oplossing die het kabinet deze projecten kan bieden is dat zij hun oude beschikking door RVO laten intrekken en in de SDE++ 2025 ronde opnieuw een SDE++ aanvraag indienen voor hogere basisbedragen, waarbij rekening is gehouden met de hogere accijnzen. Als projecten een beschikking ontvangen kunnen zij hun productie voor hernieuwbare warmte hervatten en zelfs verlengen omdat de beschikkingen opnieuw een looptijd hebben van 12 jaar.
Het gaat bij deze projecten overigens doorgaans om installaties die duaal te gebruiken zijn, op vloeibare biomassa en op aardgas. Deze producenten hebben de mogelijkheid om afhankelijk van de prijsontwikkelingen van bijvoorbeeld biomassa te switchen naar de niet duurzame oplossing om warmte te produceren wanneer dat voor hen gunstiger is.
Het is niet mogelijk om het basisbedrag voor de bestaande beschikkingen aan te passen omdat dit vastligt in regelgeving. Het correctiebedrag wordt jaarlijks vastgesteld, maar is gebaseerd op de marktprijs van de geproduceerde warmte. Het is dus niet goed mogelijk om te corrigeren voor aspecten die betrekking hebben op de kostprijs van projecten.
Het uitsluiten van accijns of het creëren van een aparte accijnscategorie voor een bepaalde brandstof is serieus bekeken, maar komt niet alleen ten goede aan uitsluitend de beoogde bedrijven met een oude SDE++ beschikking, maar ook andere partijen, waardoor de maatregel minder efficiënt en kostbaar is. Accijnsdifferentiatie leidt bovendien tot onbedoelde neveneffecten, zoals een toename van het gebruik van die brandstof door partijen buiten de beoogde doelgroep. Dit ondermijnt niet alleen de effectiviteit en gerichtheid van de maatregel, maar kan ook tot hogere kosten leiden dan oorspronkelijk voorzien. Daarnaast maakt een dergelijke fiscale maatregel het stelsel complexer en vergroot deze de handhavingslast.
Er zijn in theorie ook andere mogelijkheden te bedenken voor de problematiek. Een optie zou zijn om een separate regeling te maken die een aanvulling geeft op de geproduceerde hoeveelheid warmte over de resterende looptijd van het project ter hoogte van de accijns. Hiervoor moet een nieuw staatssteuntraject worden doorlopen en het is de vraag of dit kan worden toegestaan; het is bovendien complex, vereist veel uitvoeringscapaciteit en nadere (financiële) inpassing, en is daarmee een onzekere optie. Om die reden en gegeven de aard van de projecten is alles afwegende gekozen voor de bovengeschetste oplossing, waarbij partijen ervoor kunnen kiezen hun oude beschikking in te laten trekken en opnieuw kunnen deelnemen. Dit heeft bovendien als voordeel voor hen, zoals aangegeven, dat als zij een beschikking ontvangen zij hun productie zelfs kunnen verlengen omdat de beschikkingen opnieuw een looptijd hebben van 12 jaar.
Bent u bereid om op korte termijn een oplossing te zoeken voor het hierboven geschetste probleem en kunt u een inhoudelijke reactie geven op de haalbaarheid en wenselijkheid van de volgende oplossingsrichtingen:
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met het artikel «Mestmodel berekent stikstofuitspoeling met 100 procent onzekerheid»?1
Kent u het rapport Kaderrichtlijn Water (KRW)-restopgave Nutriënten in Gelderland en Oostzijde Utrechtse Heuvelrug van Schipper en anderen uit 2024 en het rapport Ruimtelijk allocatie van mesttoediening en ammoniakemissie van Kros en anderen uit 2019, waarnaar verwezen wordt in het artikel?
Is het correct dat Initiator het Nationale Waterkwaliteitsmodel voedt met input?
Is het correct dat Initiator ook input levert voor Aerius?
Waar wordt Initiator nog meer voor gebruikt?
Onderschrijft u de bevindingen zoals deze in het artikel zijn neergezet? Zo nee, welke bevindingen onderschrijft u niet en waarom?
Vindt u dat het model Initiator gebruikt kan worden om overbemesting in een gebied te berekenen?
Worden deze uitkomsten omtrent berekende overbemesting ook met de Europese Commissie gedeeld? Zo ja, worden de vele onzekerheden daarbij vermeld?
Bent u het eens met de stelling dat overbemesting overeenkomt met de suggestie van mestfraude, daar het gedefinieerd wordt als bemesting boven de toegestane gebruikersnorm?
Bent u zich ervan bewust dat er per definitie een gat (stikstofgat) zit tussen berekende mestproductie op basis van mestexcreties en gemeten afvoer van mest op basis van mestmonsters?
Wanneer wordt het model Initiator aangepast op de herziene gasvormige verliezen?
Welke invloed heeft de aanpassing op herziene gasvormige verliezen op de berekende overbemesting zoals weergegeven in de kaartjes op bladzijde 34 van het rapport KRW-restopgave Nutriënten in Gelderland en Oostzijde Utrechtse Heuvelrug?
Vindt u het correct dat in een rapport dat wordt gepubliceerd in 2024 een kaartje wordt gebruikt dat overbemesting weergeeft (wat bemesting boven de toegestane norm betekent) op basis van gegevens uit 2015?
Bent u zich ervan bewust dat veehouders (in ieder geval pluimveehouders) in 2015, uit angst voor het innemen van productieruimte, vaak niet de gehouden dieren opgaven op de gecombineerde opgave maar het maximaal toegestane aantal dieren?
Bent u zich ervan bewust dat dit leidt tot een te hoge berekende mestproductie?
Bent u het eens met de stelling dat verwacht mag worden dat onderzoeksinstituten in staat zijn om met meer recente gegevens te werken dan van negen jaar terug als het gaat om nutriëntengebruik? Zo nee, waarom niet?
Bent u het eens met de stelling dat het Wageningen University and Research (WUR) is aan te rekenen dat zij rapporten samenstellen met sterk verouderde gegevens? Zo nee, waarom niet?
Waarom gebruikt uw ministerie een model om de uitspoeling van nutriënten te berekenen dat een onzekerheid kent tot circa 100%?2
Is het model wel geschikt om mogelijke effecten van beleidsmaatregelen door te rekenen als de onbetrouwbaarheid zo groot is? Zo ja, hoe worden die onzekerheden dan transparant verwerkt?
Vindt u het geloofwaardig dat er in landbouwdeelgebieden in Nederland een gemiddelde overbemesting zou zijn van zeker 1.000 kilogram stikstof per hectare?
Zijn er in de gebieden waar een zeer hoge mestgift is berekend ook bodemmonsters genomen om de uitkomst van het model te valideren?
Bent u het eens met de stelling dat het dan gewoon niet goed genoeg is, als dit het beste is dat we hebben (zoals u aangaf tijdens het debat op 4 december jongstleden? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat er meer van dit soort rapporten, gemaakt door de WUR, onderweg zijn met gebruikmaking van dit model om de restopgave KRW te berekenen? Zo nee, waarom niet?
In het commissiedebat Stikstof, NPLG en natuur van 4 december 2024 gaf u aan dat individuele boeren niet worden afgerekend op dit model, maar als dit model de restopgave voor de KRW toerekent aan de sector, dan worden individuele boeren indirect toch wel afgerekend op dit model?
Bent u het eens met de stelling dat de inzet van dit model leidt tot strengere maatregelen in een landbouwdeelgebied als daar een (onwaarschijnlijk hoge) overbemesting wordt berekend?
Bent u ervan op de hoogte dat dit model eerder geen rekening hield met de locaties van stallen, maar alle dieren toerekende aan het adres waar het bedrijf geregistreerd stond?
Bent u ervan op de hoogte dat gemeentes waar grote veehouders gevestigd waren met veel stallen in andere gebieden op deze manier onevenredig veel mest kregen toegedeeld?3
Deelt u de mening dat de ontwerpers van dit model kennelijk tekort schoten als het gaat om kennis van de sector?
Kunt u uitleggen hoe het kan dat een model dat enkel bedoelt is om effecten van beleidsmaatregelen door te rekenen, in de praktijk wordt gebruikt om landbouwdeelgebieden overbemesting en vervuiling van waterkwaliteit in de schoenen te schuiven?
Welke controle past u toe op het correct gebruik van modellen?
Waarom worden waarschuwingen van de wetenschappers die werken met dit model niet vermeld in rapporten die gebruik maken van dit model?4
Klopt het dat het uw ministerie de ontwikkeling, analyse en onderhoud van het model heeft bekostigd? Zo ja hoeveel geld heeft dit tot nu toe gekost?
Klopt het dat WUR een opdracht van uw ministerie heeft gekregen om de nauwkeurigheid van Initiator te onderzoeken? Zo ja, waarom laat u dit onderzoek door een onderdeel van dezelfde universiteit verrichten als die het model heeft ontwikkeld?
Bent u bereid zich in te zetten om de modellen die gebruikt worden ten behoeve van het landbouwbeleid open source te maken?
Tijdens het commissiedebat Stikstof, NPLG en natuur van 4 december 2024 werd u gevraagd of u dit model nog eens kritisch wilt beoordelen op doel, geschiktheid en betrouwbaarheid. Bent u nu alsnog bereid om het gebruik van dit model eens tegen het licht te houden?
Het amendement over middelen voor de ontwikkeling van Small Modular Reactors (SMR's) |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het amendement van de leden Eerdmans en Stoffer over middelen voor de ontwikkeling van Small Modular Reactors (Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 17)?
Ja, daar ben ik mee bekend.
De indieners verzochten het Ministerie Klimaat en Groene Groei, middels het amendement, vanaf 2024 samen met de provincies voortvarend aan de slag te gaan met de ontwikkeling van Small Modular Reactors (SMR’s), welke resultaten kunt u inmiddels overleggen kijkende naar de verschillende programmalijnen?
Het SMR programma (gepubliceerd in maart 2024) bereidt Nederland stapsgewijs voor op de mogelijke komst van SMR’s. Het programma bestaat uit drie programmalijnen. Onder programmalijn 1 is een SMR-kennismodule gepubliceerd op www.overkernenergie.nl. Ook zijn er simulaties, waarin stakeholders gezamenlijk (delen van) het proces tot realisatie van een SMR doorlopen, van start gegaan. Deze resultaten dragen bij aan het vergroten van de kennisbasis bij stakeholders, wat uiteindelijk zorgt/bijdraagt aan een versnelling van de ontwikkeling van SMR’s in Nederland.
Onder programmalijn 2 zijn er stappen gezet met een analyse van de lokale en regionale energievraag en potentiële behoefte voor SMR’s. Hiervoor is het kabinet in de afgelopen periode in gesprek gegaan met de verschillende industrieclusters en is er actief gepeild of er interesse is voor een studie of onderzoek in relatie tot SMR’s. Deze gesprekken hebben ertoe geleid dat partijen die potentie zien om in de toekomst wellicht kernenergie af te nemen, zich aansluiten bij de simulaties. Het is verder noodzakelijk om te weten wat de mogelijke effecten zijn van SMR’s op het net. In samenwerking met de netbeheerders wordt onderzocht of het mogelijk is om nu al te onderzoeken wat een mogelijk gunstige netinpassing is voor SMR’s.
Het kabinet heeft ook gewerkt aan lokalisatie (het zoveel mogelijk organiseren van de waardeketen op lokaal niveau), specifiek door middel van een inventarisatiestudie voor conventionele kerncentrales en SMR’s die wordt opgezet om te onderzoeken waar kansen liggen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Tevens organiseren we een supplier evenement,waarmee we Nederlandse bedrijven informeren over de kansen in de nucleaire sector, zowel in Nederland als in Europa. Tenslotte heeft het kabinet zijn deelname aan internationale samenwerkingsverbanden versterkt met als doel om kennisuitwisseling over SMR’s te vergroten.
Het kabinet zal de Kamer binnenkort verder informeren over de stappen die gezet zijn sinds publicatie van het SMR programma.
Hoeveel provincies zijn inmiddels, samen met het Ministerie Klimaat en Groene Groei, voortvarend aan de slag gegaan met uitvoering van locatiekeuzes voor toekomstige SMR’s?
Het Ministerie van Klimaat en Groene Groei werkt samen met de provincies onder andere door middel van een Werkgroep SMR’s onder het Interprovinciaal Overleg (IPO). Bij deze werkgroep zijn alle provincies aangehaakt. Deze samenwerking staat op dit moment nog los van locatieonderzoek. Naast het landelijk SMR programma ziet het kabinet dat verscheidene provincies zelf ook voortvarend aan de slag gaan met initiatieven. Het kabinet benadrukt het belang van gezamenlijk optreden onder het SMR programma, maar verwelkomt deze initiatieven en bekijkt op dit moment hoe deze mogelijk kunnen worden ondersteund.
Programmalijn 1 van de Programma-aanpak SMR lijkt relatief makkelijk uitvoerbaar, waarom is deze fase, 14 maanden na het aannemen van het eerder genoemde amendement, nog steeds niet afgerond?
Na aanname van het betreffende amendement is een stakeholderanalyse uitgevoerd om meer inzicht te verkrijgen in de behoeften, vragen en kansen die speelden omtrent SMR ontwikkeling in Nederland. De stakeholderanalyse is in februari 2024 opgeleverd. Op basis daarvan is het SMR-programma opgesteld. Na publicatie van het SMR programma is het Ministerie van Klimaat en Groene Groei voortvarend aan de slag gegaan met de uitwerking van het programma, in samenwerking met diverse stakeholders waaronder ook de provincies.
Bij de uitvoering van de eerste programmalijn horen ook een paar benodigde en zorgvuldige stappen die tijd vergen, zoals een Europese aanbesteding doorlopen en het selecteren van een consortium die de simulaties kunnen uitvoeren.
Conform planning van het SMR-programma vond op 12 december 2024 de eerste bijeenkomst plaats waar ruim 125 geïnteresseerden werden meegenomen in de aanpak van het simulatietraject. De fysieke startbijeenkomst vond plaats op 16 januari. Onder de aanwezigen was een brede vertegenwoordiging van gemeenten, provincies, regionale ontwikkel-maatschappijen, bedrijven en kennisinstellingen.
Er zijn vijf simulaties opgezet aan de hand van de volgende thema’s: ruimtelijke inpassing, energetische inpassing, vergunningverlening, taak- en rolverdeling en bouw, exploitatie en waardeketen. Deze simulaties zullen plaatsvinden in de periode februari tot en met juni van dit jaar. Medio 2025 zullen de resultaten worden opgeleverd, waarna de Kamer geïnformeerd zal worden.
In de brief van 10 juni 2024 (Kamerstuk 32 645, nr. 130) valt te lezen dat er gestart gaat worden met de eerste simulaties binnen programmalijn 1 in Q4 2025, hoeveel simulaties zijn er inmiddels uitgevoerd en welke partijen zijn hierbij betrokken?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer is er sprake over het succesvol afronden van een programmalijn 1, kunt u schetsen hoe dit proces inclusief mijlpalen, indicatoren en eindbesluiten is vormgegeven?
Bij de simulaties wordt gezamenlijk met stakeholders (delen van) het proces van de realisatie van een SMR doorlopen. Dit gaat van initiatief nemen en vergunningverlening tot uiteindelijke (virtuele) realisatie en exploitatie van een SMR. De simulaties zijn ingericht naar vijf thema’s die voortkomen uit de stakeholderanalyse opgeleverd in februari 2024 (zie ook het antwoord op vraag 5). De voornaamste doelstelling van de simulaties is het vergroten van de kennisbasis van stakeholders over deze thema's. Hiervoor is het nodig om in het simulatietraject de informatiebehoefte van stakeholders op te halen, beschikbare kennis te centraliseren, stakeholders bijeen te brengen zodat netwerkvorming plaatsvindt, nieuwe inzichten op te halen en de opgedane kennis verder te verspreiden.
De simulaties zijn zo vormgegeven dat op de best mogelijke manier aan bovenstaande doelen kan worden voldaan. Concreet zal dit worden bereikt door de start- en simulatie-bijeenkomsten, de ondersteuning die aan stakeholders wordt geboden tussen de simulaties door, de afrondende producten die worden opgeleverd en de kennissessies die vervolgens de opgedane kennis verder dienen te verspreiden. Er is sprake van succesvolle afronding van programmalijn 1 als door middel van deze onderdelen de kennisbasis van stakeholders is vergroot.
De twee eerste programmalijnen zorgen voor de beschikbaarheid van de noodzakelijke informatie om op een concrete en gedetailleerde manier beslissingen te kunnen nemen over de mogelijke rol van SMR’s in Nederland. Nadat deze programmalijnen zijn gestart, kunnen de keuzes en doelen verder worden geconcretiseerd. De opgedane inzichten bieden daarmee een basis voor het formuleren van een visie op SMR’s in Nederland en het bepalen van de rol van de overheid (programmalijn 3).
Wanneer is er sprake over het succesvol afronden van een programmalijn 2, kunt u schetsen hoe dit proces inclusief mijlpalen, indicatoren en eindbesluiten is vormgegeven?
Programmalijn 2 heeft als doel om de mogelijke potentie van SMR’s in kaart te brengen (onder andere door zicht te krijgen op de mogelijke toepassing en inpassing van SMR’s in het energiesysteem en transportnetwerk). Verder heeft deze programmalijn tot doel om helderheid te scheppen over de noodzakelijke randvoorwaarden (zoals ruimtelijk beleid). Er is sprake van succesvolle afronding van programmalijn 2 als dit is bereikt.
Op dit moment worden de activiteiten onder programmalijn 2 uitgewerkt. Voor mijlpalen en indicatoren kunt u in ieder geval denken aan een analyse van ruimtelijke randvoorwaarden, het uitvoeren van een studie naar kansen voor de Nederlandse maakindustrie, het ophalen van participatie best practicesbij andere landen en het ondersteunen van de ANVS door het beschikbaar stellen van de nodige middelen voor het opbouwen van de benodigde capaciteit.
Zijn de programmalijnen 1 en 2 gelijktijdig gestart en zo niet, waarom niet?
Ja, na publicatie van het SMR programma is er gelijk begonnen met het uitwerken van de twee programmalijnen. De programmalijnen lopen parallel.
Welke provincies hebben dit jaar interesse kenbaar gemaakt richting het Ministerie Klimaat en Groene Groei aangaande de Programma-aanpak SMR?
Het Ministerie van Klimaat en Groene Groei werkt nauw samen met het IPO. Het IPO coördineert samenwerking tussen de provincies op het onderwerp, faciliteert kennisdeling en werkt toe naar een gezamenlijk provinciaal standpunt, ondanks de verschillen in belang en perceptie ten aanzien van SMR’s in verschillende provincies. Een voorbeeld van de samenwerking is de Werkgroep SMR’s onder het IPO, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3.
Bij dit reguliere overleg zijn alle provincies aangehaakt en de 12 provincies hebben allen in enige mate interesse kenbaar gemaakt richting het Ministerie van Klimaat en Groene Groei aangaande het SMR programma. Er vindt regelmatig afstemming plaats tussen de provincies en het ministerie. De provincies nemen binnen de werkgroep verschillende houdingen aan, variërend van informatie ophalen tot actieve participatie in de simulaties. Het merendeel van de provincies heeft zich aangemeld voor deelname aan de simulaties. Breed gedragen besluitvorming is erg belangrijk voor het SMR programma en daarom ziet het kabinet meerwaarde in de constructieve samenwerking met het Interprovinciaal Overleg over het programma.
Speelt het Interprovinciaal Overleg (IPO) ook enige rol ten aanzien van de verschillende programmalijnen en zo ja, welke meerwaarde heeft deze betrokkenheid kijkende naar de Programma-aanpak SMR?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is een realistische termijn voor de start van programmalijn 3 en wie zijn daarin de relevante stakeholders?
De herkomst van budgetten voor maatwerkafspraken |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel budget verwacht u in totaal te besteden aan de maatwerkafspraken?
Er is circa € 1.004,30 miljoen beschikbaar specifiek voor maatwerkafspraken. Daarnaast is er € 66 miljoen toegekend voor uitvoeringskosten voor maatwerk. Dit betreffen middelen voor uitvoeringkosten bij de Ministeries van KGG en I&W en extra capaciteit bij de omgevingsdiensten voor vergunningverlening. Voor maatwerkafspraken met afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) is er € 222 miljoen beschikbaar. Er is ook € 2,8 miljoen gereserveerd voor uitvoeringskosten bij het Ministerie van I&W. Deze middelen zijn allen afkomstig uit het Klimaatfondsperceel Verduurzaming industrie en innovatie mkb (in totaal € 4,9 miljard). Daarnaast is er nog het gehele generieke financieringsinstrumentarium (voor de meeste regelingen ook gefinancierd uit het Klimaatfonds) dat ook gebruikt kan worden voor de maatwerkafspraken. Het is daardoor op voorhand niet met zekerheid te zeggen wat uiteindelijk de totale uitgaven worden aan de maatwerkafspraken.
Klopt het dat er 804 miljoen euro is gereserveerd voor de maatwerkafspraken in het Klimaatfonds, exclusief de 222 miljoen euro voor maatwerk bij Afvalverwerkingsinstallaties, en na toekenning van 200 miljoen euro aan Nobian? Zo nee, hoe zit dit dan precies?
Dit klopt, er is € 804,3 miljoen beschikbaar exclusief de middelen voor Nobian en AVI's. Hierbij passen de onder antwoord 1 genoemde kanttekeningen.
Worden de middelen gereserveerd voor de Nationale Investeringsregeling Klimaatprojecten Industrie (NIKI) (1 miljard euro) geheel of gedeeltelijk ingezet voor de maatwerkafspraken? Zo ja, hoeveel hiervan wordt maximaal voor maatwerkafspraken gebruikt?
De NIKI is een generieke regeling voor de industrie waar zowel maatwerkbedrijven als andere bedrijven aanspraak op kunnen maken. Toekenning van middelen uit de NIKI verloopt via een jaarlijkse tenderprocedure op basis van de meest vermeden CO2-emissie per euro subsidie. Hierdoor worden de middelen toegekend aan de meest competitieve projecten. In de maatwerkaanpak worden bedrijven gestimuleerd om van het generieke financieringsinstrumentarium gebruik te maken. Gezien de specifieke systematiek van de NIKI kan er op voorhand niet bepaald worden welke bedrijven subsidie toegekend krijgen vanuit dit financieringsinstrument.
Bij de uitwerking van de maatwerkafspraken wordt altijd eerst onderzocht in hoeverre de bestaande instrumenten zoals de SDE++, de NIKI en de VEKI ingezet kunnen worden. Pas als die instrumenten niet toereikend zijn, kan een maatwerksubsidie overwogen worden. Het projectfolio waarover maatwerkafspraken worden voorbereid kan gefaciliteerd worden door een mix van instrumenten.
Wordt het niet-gealloceerde bedrag binnen het perceel «verduurzaming industrie en mkb» van het Klimaatfonds (796 miljoen euro) geheel of gedeeltelijk ingezet voor maatwerkafspraken? Zo ja, wat is het maximale bedrag dat hiervoor wordt vrijgemaakt?
De vrije ruimte in het Klimaatfondsperceel verduurzaming industrie en innovatie mkb is beschikbaar voor aanvragen in het Meerjarenprogramma (MJP) 2026. Dit proces loopt en besluitvorming hierover zal plaatsvinden bij de voorjaarsbesluitvorming. De Kamer wordt hierover gelijktijdig met de Voorjaarsnota geïnformeerd.
Welk maximaal bedrag bent u bereid in te zetten voor maatwerkafspraken vanuit de Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie-subsidie (SDE++)?
De SDE++ is een generieke regeling waar zowel maatwerkbedrijven als andere bedrijven een aanvraag kunnen indienen. Toekenning van projecten vindt ook bij de SDE++ plaats op basis van de meeste vermeden CO2-emissie per euro subsidie. Op voorhand kan niet bepaald worden welke bedrijven subsidie toegekend krijgen. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Klopt het volgens u dat indien zowel de volledige NIKI-gelden als alle nog niet-gealloceerde middelen binnen het perceel «verduurzaming industrie en mkb» worden ingezet voor maatwerkafspraken, er een potentieel budget van 2,6 miljard euro ontstaat? Zo nee, wat is volgens u het totaal beschikbare bedrag, en uit welke middelen komt dit?
Zie de antwoorden op vragen 3 en 4.
In de media is eerder gesproken over 3 miljard euro voor maatwerkafspraken specifiek voor Tata Steel; kunt u aangeven uit welke middelen dit bedrag zou moeten komen?
Er is op 26 april jl. een onderhandelingsmandaat door de ministerraad vastgesteld en op basis daarvan lopen momenteel de onderhandelingen met Tata Steel. Vanwege de onderhandelingspositie van de Staat en de mogelijke koersgevoeligheid van de informatie kunnen er verder geen uitspraken hierover worden gedaan. Tijdens vertrouwelijke technische briefings kunt u worden geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen. De maatwerkafspraak zal worden gemaakt onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring.
Hoe waarborgt u een gelijk speelveld voor andere bedrijven die willen verduurzamen, indien u middelen uit verschillende subsidiepotten inzet voor een beperkt aantal grote vervuilers?
Voor de verduurzaming van de industrie en het mkb is er een breed scala aan generieke en specifieke instrumenten beschikbaar. Naast de specifieke middelen voor de maatwerkbedrijven zijn er generieke subsidie-instrumenten zoals de NIKI, VEKI, ISDE, DEI++ en SDE++ beschikbaar voor een brede groep van bedrijven. Vanuit de SDE++ is in 2022 bijvoorbeeld € 2,6 miljard beschikt ten behoeve van het mkb1. Daarbovenop is in 2022 circa € 2 miljard aan innovatie- en investeringsregelingen ingezet voor het verduurzamen van het mkb. Op die manier faciliteert het kabinet de verduurzaming van diverse doelgroepen binnen het bedrijfsleven met een passend instrumentarium.
Gaswinning bij Ternaard |
|
Christine Teunissen (PvdD), Ilana Rooderkerk (D66), Suzanne Kröger (GL), Sandra Beckerman |
|
Rummenie , Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat er reeds door de vorige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een natuurvergunning is verleend voor gaswinning bij Ternaard en dat deze is ingebracht in de Rijkscoordinatieregelingprocedure? Op welke datum is dit gebeurd?
Ja. Op 20 februari 2024 heeft de toenmalig Minister voor Natuur en Stikstof besloten om de natuurvergunning te verlenen. Het besluit is derhalve genomen, het treedt echter pas in werking na publicatie ervan.
Bent u van mening dat -onder andere op basis het definitieve advies van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)- gesteld kan worden dat er met betrekking tot de gaswinning bij Ternaard wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zijn voor de natuur?
Aan de aanvraag voor een natuurvergunning van de NAM ligt een passende beoordeling ten grondslag. Dit is een ecologische beoordeling van de effecten, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden. Uit deze beoordeling en aanvullingen daarop en de onderliggende rapportages die door de NAM zijn aangeleverd, blijkt dat met mitigerende maatregelen en voorschriften (waaronder het Hand aan de kraan-principe) de zekerheid verkregen is dat de voorgenomen gaswinning niet leidt tot significante gevolgen voor de betrokken Natura 2000-gebieden. Dit is het toetsingskader dat gehanteerd moet worden bij vergunningverlening in het kader van de Wet natuurbescherming en kent dus een duidelijk ecologisch perspectief.
De adviezen van o.a. SodM (van 29 februari, 22 april en 16 augustus) zijn aanleiding geweest om te bezien of er een noodzaak was de natuurvergunning in te trekken dan wel aan te passen. De conclusie was dat er geen aanleiding was om dat te doen.
Is voor deze natuurwetvergunning voor de gaswinning bij Ternaard opnieuw getoetst door het bevoegd gezag, naar aanleiding van het definitieve advies van het SodM of schade aan de natuur met zekerheid kan worden uitgesloten? Zo ja, op welke datum en wat was hiervan de uitkomst?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is voor deze natuurwetvergunning voor de gaswinning bij Ternaard opnieuw getoetst door het bevoegd gezag naar aanleiding van het onderzoek van de Waddenacademie of met zekerheid schade aan de natuur kan worden uitgesloten? Zo ja, op welke datum en wat was hiervan de uitkomst?
Op de ontwerp-natuurvergunning is een groot aantal zienswijzen ingediend. Ook zijn er adviezen ingebracht van de Waddenacademie, de Rijksuniversiteit Groningen en de Landsadvocaat. Het advies van de Waddenacademie d.d. 5 oktober 2021 betreft een juridisch advies inzake Natura 2000 en gaswinning onder de Waddenzee met betrekking tot het de voorgenomen gaswinning Ternaard. Volgens de Waddenacademie tonen de ontwerp-vergunning en de passende beoordeling die daaraan ten grondslag ligt onvoldoende overtuigend aan dat redelijke wetenschappelijke twijfel over het ontstaan van nadelige gevolgen voor de natuurlijke kenmerken en doelstellingen van de Waddenzee ontbreekt. Dit advies is meegewogen in het kader van de verleende vergunning, maar anders dan de conclusie in het advies, was het toenmalige Ministerie van LNV van mening dat toepassing van het toetsingskader dat daar gehanteerd wordt, niet kon leiden tot het weigeren van de vergunning. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Is voor deze natuurwetvergunning voor de gaswinning bij Ternaard opnieuw getoetst door het bevoegd gezag naar aanleiding van de brieven van United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO) of met zekerheid schade aan de natuur kan worden uitgesloten? Zo ja, op welke datum en wat was hiervan de uitkomst?
In september 2023 heeft Unesco een State of Conservation-rapport uitgebracht over de bescherming van de Waddenzee. Daarin heeft Unesco opgeroepen om de voorgenomen gaswinning niet te vergunnen. Op 13 september 2023 heeft het Werelderfgoedcomité van Unesco in Riyad de Staat van Bescherming (SoC) voor de Trilaterale Waddenzee vastgesteld. De eerdere oproep heeft Unesco in juli 2024 herhaald.
Vervolgens is de Landsadvocaat om advies gevraagd over de betekenis van het Unesco-rapport voor de vergunningverlening. Uit het advies van de Landsadvocaat blijkt dat de bescherming van het werelderfgoed niet valt binnen het toetsingskader van de Wnb en dat uitsluitend moet worden beoordeeld of er sprake is van significante gevolgen van een project voor in de omgeving gelegen Natura 2000-gebieden. De oproep van Unesco heeft derhalve niet tot een ander oordeel geleid.
Is deze natuurwetvergunning voor de gaswinning bij Ternaard opnieuw gewogen beoordeeld en aangepast naar aanleiding van andere, niet gepubliceerde adviezen?
Bij de besluitvorming is rekening gehouden met de ingediende zienswijzen, alle bij ons bekende adviezen en gewijzigde inzichten op basis van de rechtspraak. Ook de later volgende adviezen van SodM van 29 februari, 22 april en 16 augustus 2024 zijn in ogenschouw genomen. Deze gaven geen aanleiding om tot een ander besluit te komen op de Wnb-vergunningaanvraag van de NAM toetsingskaders. De daarbij gehanteerde toetsingskaders zijn namelijk gericht op de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden.
Welke onderzoeken en adviezen met betrekking tot de gaswinning bij Ternaard zijn niet meegewogen in de besluiten?
Alle bij ons bekende adviezen en onderzoeken zijn meegewogen. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Is de commissie MER opnieuw om advies gevraagd over de passende beoordeling voor de natuurvergunning op basis van het definitieve advies van het SodM?
Nee. Het advies van SodM bevatte geen informatie die aanleiding gaf tot aanpassing van de passende beoordeling of het oordeel daarover.
Op welke manier is de constatering van de commissie MER, dat de bodemdaling op Ameland door de gaswinning onder het eiland nu al op 40 centimeter zit, wat eerder voorzien was voor 2050 en de geconstateerde na-ijleffecten van de gaswinning, betrokken bij de besluitvorming over de natuurvergunning voor het project in Ternaard?
De constatering over de bodemdaling bij Ameland is niet betrokken bij de besluitvorming over Ternaard, omdat de 40 cm bodemdaling op het eiland zelf betreft (noordzijde) en niet de bodemdaling op de Waddenzee. De gaswinning uit Ternaard leidt niet tot gaswinning op het eiland Ameland. De constatering dat er bodemdaling plaatsvindt op het eiland Ameland was al bekend ten tijde van de besluitvorming in 2013. Daarom is aan de NAM in het besluit op het winningsplan de verplichting opgelegd om hiernaar studies uit te voeren. De NAM heeft in 2015 en 2017 de zogenaamde «Long Term Subsidence» studies uitgevoerd. Deze studies worden meegenomen in prognoses voor de bodemdaling van de Waddenzeevelden en jaarlijks gerapporteerd in de meet- en regelrapportages. Ameland wordt in deze rapportage ook meegenomen.
Kunt u de appreciatie van het rapport van de Waddenacademie over de volkenrechtelijke aspecten van Ternaard dat eerder in antwoord op Kamervragen is toegezegd, zo snel mogelijk met de Kamer delen?
Heb kabinet heeft kennisgenomen van het rapport van de Waddenacademie1 en de bijbehorende beleidsaanbevelingen.2 Het rapport en de beleidsaanbevelingen gaan overigens niet specifiek over Ternaard, maar meer in het algemeen over de Europees en internationaalrechtelijke bescherming van de Waddenzee. De gaswinning Ternaard wordt als casus genoemd in het rapport. Op dit moment heeft het kabinet een appreciatie in voorbereiding. Vanwege de complexiteit van dit onderwerp is daarvoor meer tijd nodig. Ook vraagt dit goede afstemming met alle betrokken partijen. Het kabinet streeft ernaar deze appreciatie te agenderen voor het bestuurlijk overleg Waddengebied in 2025.
Deelt u de juridische constatering dat het bevoegd gezag verplicht is om de meest recente wetenschap met betrekking tot de effecten van gaswinning op het Waddengebied die nu beschikbaar is of beschikbaar komt in de periode tot het definitieve besluit, te betrekken bij de beoordeling of schade aan de natuur met zekerheid kan worden uitgesloten?
Ja, die constatering deel ik. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Kunt u al deze onderzoeken, brieven, adviezen en de besluitvorming hieromtrent delen met de Kamer?
Alle onderzoeken en adviezen die in het kader van de RCR-besluitvorming zijn uitgevoerd worden openbaar gemaakt na de definitieve besluitvorming. De onderzoeken van NAM in het kader van de hand aan de kraan zijn openbaar beschikbaar via de website van de NAM. Daarnaast zijn hier ook de «Long Term Subsidence» rapporten te vinden. De onderzoeken in het kader van de RCR procedure tot aan de publicatie van de concept besluiten in 2021 zijn openbaar toegankelijk via de website van het bureau Energieprojecten. Op 13 december jl. zijn in een separate brief de recente auditrapportages over de gas- en zoutwinning onder de Wadden en de gaswinning onder Ameland aan u toegezonden. Conform mijn toezegging in het debat van 11 december, ben ik bereid de adviezen van TNO, SodM en Mijnraad vertrouwelijk ter inzage te leggen, zodat de commissieleden van de inhoud van deze adviezen kennis kunnen nemen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor a.s. dinsdag 14.00 uur?
Ja.
Klimaatvluchtelingen |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Nederland: meer aandacht voor rechten van klimaatvluchtelingen»?1
Ja.
Hoe verhoudt het standpunt van de juridisch adviseur van de Minister van Buitenlandse Zaken dat rechten voor klimaatvluchtelingen meer aandacht zouden behoeven – wat neer zou komen op een verruiming van het aantal potentieel ingewilligde asielaanvragen – tot de passages in het regeerakkoord die stellen dat «Nederland het strengste asielbeleid ooit» wil gaan doorvoeren?
Klimaatverandering en de gevolgen van klimaatverandering, zoals een stijgende zeespiegel, kunnen tot gevolg hebben dat mensen elders een veilig heenkomen moeten zoeken. We begrijpen deze bedreiging, als land dat voor een groot deel onder de zeespiegel ligt. Echter, het Koninkrijk der Nederlanden heeft in de adviesprocedure over klimaatverandering en internationaal recht voor het Internationaal Gerechtshof opgemerkt dat klimaatontheemden geen rechtsbescherming kunnen ontlenen aan het Vluchtelingenverdrag. Nederland heeft in de inbreng verder opgemerkt dat andere (internationale) mensenrechten en mensenrechtenverdragen relevant kunnen zijn waar het gaat om de bescherming die moet worden geboden aan deze personen. Tevens is opgemerkt dat wanneer personen ontheemd zullen raken als gevolg van klimaatverandering, de internationale gemeenschap daarvoor een gezamenlijke verantwoordelijkheid heeft.
Er is dus reden om te verwachten dat hier aandacht aan besteed zal worden in internationale fora. Dit betekent echter niet dat Nederland het voortouw moet nemen in dergelijke discussies. Ook is niet bepleit of geïmpliceerd in de Nederlandse inbreng dat nieuwe of speciale rechten moeten worden ontwikkeld voor klimaatontheemden. In de Nederlandse inbreng wordt tevens geen enkel verband gelegd met het aantal potentieel door Nederland in te willigen asielverzoeken, noch volgt dit verband op enige wijze uit de Nederlandse inbreng. De Nederlandse inbreng in de adviesprocedure voor het Internationaal Gerechtshof is dan ook in lijn met de relevante passages uit het regeerprogramma.
Klopt het dat het kabinet voornemens is zich internationaal in te zetten voor klimaatvluchtelingen?
De beantwoording van vragen 3 tot en met 5 zullen samen worden genomen. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2, heeft Nederland niet gesteld dat nieuwe of speciale rechten moeten worden ontwikkeld voor klimaatontheemden, of dat Nederland daarin het voortouw zal nemen. Nederland is niet voornemens om hier invulling aan te geven in haar buitenlandbeleid.
Voor welke specifieke rechten voor klimaatvluchtelingen is het kabinet van plan zich in te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat het kabinet haar pleidooi voor deze rechten vormgeven in haar buitenlandbeleid?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er verschillen in de benadering van het vorige kabinet en dit kabinet in de verstandhouding rond zaken met klimaatvluchtelingen? Zo ja, in hoeverre zijn er (accent)verschillen?
Nee, er zijn geen materiële verschillen. Zowel in de schriftelijke Nederlandse inbreng zoals ingediend op 21 maart 2024, welke tot stand is gekomen onder het vorige kabinet, als in de mondelinge inbreng van 10 december 2024 is aandacht besteed aan het internationaalrechtelijke kader inzake klimaat en personen die ontheemd raken door de gevolgen van klimaatverandering. Zoals ook hierboven aangegeven, is dit kabinet, net als het vorige kabinet, niet van plan daar verder stappen op te ondernemen.
Is het kabinet zich bewust van de enorme implicaties van het verlenen van speciale rechten verleend voor klimaatvluchtelingen, naast het conventionele vluchtelingenrecht?
Zoals hierboven aangegeven heeft Nederland niet betoogd dat speciale rechten verleend of gecreëerd worden voor personen die ontheemd raken door de gevolgen van klimaatverandering. Het verlenen van speciale rechten voor klimaatontheemden is derhalve niet aan de orde. In de Nederlandse inbreng is opgemerkt dat klimaatontheemden geen rechtsbescherming kunnen ontlenen aan het Vluchtelingenverdrag. Nederland heeft in de inbreng opgemerkt dat andere bestaande (internationale) mensenrechten en mensenrechtenverdragen wel relevant kunnen zijn waar het gaat om de bescherming die moet worden geboden aan deze personen.
Wat is het standpunt van het Nederlandse kabinet over het voorstel van Vanuatu om landen de mogelijkheid te bieden schadeclaims in te dienen als bepaalde landen hun CO2-uitstoot niet snel verminderen?
Nederland heeft in de adviesprocedure voor het Internationaal Gerechtshof onderkend dat als gevolg van klimaatverandering schade zou kunnen worden veroorzaakt, ondanks het nemen van adaptatie- of mitigatiemaatregelen. In de inbreng in de adviesprocedure is echter uiteengezet dat het hedendaagse internationaal publiekrecht geen rechtsbasis biedt voor een vergoeding van schade als gevolg van klimaatverandering. Voor de toekenning van een schadevergoeding onder het internationaal recht is het namelijk vereist dat er een voldoende duidelijk causaal verband is tussen een gedraging die in strijd is met het internationaal recht en de geleden schade. Nederland heeft betoogd dat het momenteel niet mogelijk is om een causaal verband vast te stellen tussen de uitstoot van een staat en specifieke schade geleden door een andere staat ten behoeve van het toekennen van een schadevergoeding.
Het Koninkrijk der Nederlanden heeft betoogd dat schade als gevolg van klimaatverandering, en het ondersteunen van de meest kwetsbare landen, daarom een collectieve aangelegenheid is die alleen door internationale samenwerking kan worden geadresseerd en niet via schadeclaims onder het internationaal recht. Daarbij is aangegeven dat de internationale gemeenschap een collectieve verantwoordelijkheid heeft om samen te werken om zodoende schade als gevolg van klimaatverandering af te wenden, te minimaliseren en te adresseren.
Samenwerking vindt plaats in het kader van de klimaatconferenties, waar schade en verlies als gevolg van klimaatverandering op de agenda staat. In 2013 is het Warsaw International Mechanism opgericht, met het mandaat om invulling te geven aan het adresseren van schade en verlies als gevolg van klimaatverandering. Dit vindt plaats middels kennisopbouw en kennisuitwisseling. In het kader van dit mechanisme is in 2019 het Santiago Network opgericht met het oog op het versterken van ondersteuning met inbegrip van financieringen het bevorderen van coördinatie tussen verschillende betrokkenen. Ten aanzien van financiering voor schade en verlies is in 2022 tot de oprichting van een fonds besloten. Uit dat fonds kunnen de meest kwetsbare landen geld krijgen om te reageren op rampen die worden veroorzaakt door klimaatverandering. Ook kan het fonds worden ingezet om beter voorbereid te zijn op schade als gevolg van klimaatverandering en deze schade zoveel als mogelijk te beperken, door middelen in te zetten voor, bijvoorbeeld, het ontwikkelen van nationale noodplannen of rampenbestrijdingsplannen.
De opschaling van groen gas |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Kunt u toelichten op welke wijze de opschaling van mestvergisting op dit moment plaatsvindt in afstemming met gemeenten en de Regionale Energie Strategieën-regio's (RES-regio's)? Welke stappen worden er vervolgens vanaf 2026 gezet om de doelstellingen van 2030 te bereiken?
Met de medeoverheden heeft het kabinet afgesproken dat groen gas, waar het gaat om de uitdagingen die ruimtelijke inpassing met zich meebrengt en de versnelling daarvan, meeloopt in de integrale brede «nieuwe samenwerkingsafspraken voor de ontwikkeling van het energiesysteem». Op dit moment verkent het kabinet de mogelijkheden voor dergelijke afspraken.
Het Rijk ondersteunt provincies in het algemeen onder andere via Road Shows (voorlichtingsbijeenkomsten), een handreiking voor vergunningverlening en via een Expertisecentrum Groen Gas (in oprichting).
Verder beziet het kabinet met een aantal provincies hoe groen-gasproductie in hun provincie (nog) verder gestimuleerd kan worden, waar het Rijk kan ondersteunen en welke goede voorbeelden gedeeld kunnen worden.
Tot slot wordt op dit dossier nauw samengewerkt door de ministeries van Klimaat en Groene Groei en van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. Recent is Raymond Knops aangesteld als verkenner voor versnelling van de vergunningverlening van mestverwerkers en mestvergisters.
Deelt u de mening dat voor de versterking van decentrale energiesystemen het noodzakelijk is een goede regionale spreiding te bevorderen van de lokale productie van groen gas?
Het Rijk stuurt niet specifiek op regionale spreiding bij de productie van groen gas. Het kabinet is van mening dat de groen-gasproductie moet aansluiten bij de lokale omstandigheden, zoals de aanwezigheid van grondstoffen en infrastructuur. Uit onderzoek blijkt dat er in alle provincies veel potentie is om groen gas te produceren1. In de gesprekken met de medeoverheden zet het kabinet er in algemene zin op in lokale groen gas productie te stimuleren, voldoende geschikte locaties aan te wijzen en de vergunningverlening te versnellen.
Op welke wijze wordt de regionale spreiding van de opschaling van groen gas door het Rijk en de RES-regio’s gestuurd? Bent u voornemens om voor de RES-regio’s ook een groen gasdoel te stellen?
Zoals hierboven aangegeven stuurt het kabinet niet op waar het groen gas geproduceerd dient te worden, maar is in gesprek met de medeoverheden om te kijken hoe de regionale groen-gasproductie opgeschaald en gefaciliteerd kan worden.
Momenteel maakt het kabinet samen met de medeoverheden integrale brede «nieuwe samenwerkingsafspraken voor de ontwikkeling van het energiesysteem», zie antwoord op vraag 1. Hierbij wordt de vraag betrokken of er na 2030 andersoortige doelen dan doelen voor elektriciteitsopwekking op land wenselijk en haalbaar zijn.
Deelt u de mening dat, alhoewel de uiteindelijke doelstellingen een essentiële stap zijn in de verbreding van de energiemix, het aannemelijk is dat de vraag de komende jaren het aanbod zal overstijgen?
Het kabinet deelt deze inschatting. Het kabinet schat in dat de toekomstige vraag naar groen gas groot zal zijn. Groen gas kan gebruikt worden als energiebron en als bron van koolstof voor bijvoorbeeld de chemie en industrie. Als energiebron is groen gas breed inzetbaar, en te gebruiken via grotendeels bestaande infrastructuur. Het aanbod daarentegen is inherent beperkt omdat hiervoor onder andere grondstoffen en productielocaties nodig zijn, welke beperkt beschikbaar zijn.
Kunt u toelichten op welke wijze u de verwachte prijsstijging per m³ voor de gasprijs zult monitoren?
In opdracht van het Rijk rapporteert het CBS maandelijks over de gemiddelde tarieven voor aardgas en elektriciteit voor consumenten. Omdat de prijsstijging als gevolg van het stijgende percentage groen gas in het gasnet slechts één van de ontwikkelingen is die effect heeft op de consumentenprijs, kan op deze manier integraal de betaalbaarheid van energie worden gemonitord. Er is geen aparte monitor voorzien voor de prijs van groen gas: er is ook (nog) geen handelsplatform waar prijsinformatie op transparante wijze kan worden verkregen. Wel wordt vanuit het Programma Groen Gas regelmatig overlegd met producenten, financiers en afnemers van groen gas, en wordt op deze wijze informatie verzameld over de stand van de sector en markt.
Welke afspraken zijn er gemaakt over toekomstig onderhoud en vervanging van het huidige gasnetwerk zodat deze voor groen gas ingezet kunnen worden in de toekomst?
Netbeheerders zijn conform Europese en nationale wetgeving gehouden aan hun transporttaken voor aardgas en groen gas. Netbeheerders zijn reeds actief bezig met het in beeld brengen van knelpunten die kunnen ontstaan op het gasnet door de invoeding van groen gas en nemen reeds maatregelen, waaronder investeringen, om deze knelpunten te verhelpen en het aardgasnet geschikt te maken voor groen gas. Voorbeelden hiervan zijn het regionaal koppelen van gasnetten van Alliander en Stedin, het plaatsen van boosters (installaties die het gas kunnen verplaatsen naar een hoger druk – distributienet of transmissienet) door Gasunie en de bouw van een groen gas verzamelleiding tussen Emmen en Ommen zodat het net efficiënter wordt gebruikt.
Op termijn zal desalniettemin de vraag naar transportcapaciteit voor aardgas afnemen. Dit zal met name gevolgen hebben voor de lage druk distributienetten, wanneer individuele wijken en buurten van het aardgas afgaan en over gaan op een warmtenet of volledig elektrisch verwarmen. Gezien de beperkte beschikbaarheid van groen gas ligt het niet in de rede dat wijken die nu van het aardgas afgaan, omdat ze een goed alternatief hebben, op termijn weer terugkomen op het gasnet voor groen-gasgebruik. Verwijdering van deze netten is dan aan de orde.
Welke mogelijkheden zijn er om regionale en/of nationale voorrang te verlenen aan het verhandelen van Garanties van Oorsprong, zodat het ook daadwerkelijk ten goede komt aan het behalen van de Nederlandse klimaatdoelen?
De bijdrage van groen gas aan de Nederlandse klimaatdoelen in de Klimaat- en Energieverkenning wordt afgemeten aan de invoeding van groen gas in Nederland. De verkoop van Nederlandse garanties van oorsprong aan marktpartijen in andere landen heeft hier geen invloed op.
Wel hebben garanties van oorsprong een belangrijke rol in het voldoen aan de ETS1- en ETS2-verplichtingen. Voor verplichte partijen onder deze instrumenten kunnen garanties van oorsprong voor hernieuwbaar gas worden ingezet als bewijs dat een deel van het gebruikte gas duurzaam is en hiervoor geen ETS-rechten ingeleverd hoeven te worden. Ook de bijmengverplichting groen gas werkt met garanties van oorsprong als bewijs van duurzame gaslevering.
Het reserveren van Nederlands groen gas voor Nederlandse partijen onder ETS1, ETS2 of de bijmengverplichting is helaas niet mogelijk binnen de Europese interne (gas)markt. Het kabinet verwacht ook dat op de lange termijn bovengenoemde verplichtingen het meest efficiënt kunnen worden ingevuld binnen een Europese groen-gasmarkt, waarmee eventueel ingrijpen ook niet wenselijk is.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De uitkomsten van de COP29 |
|
Suzanne Kröger (GL), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Sophie Hermans (VVD), Reinette Klever (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitkomsten van de COP29?1
Ja.
Bent u tevreden met de uitkomsten van de COP29? Zo niet, wat had u graag anders gezien?
De uitkomsten van COP29 bevatten elementen waar het kabinet tevreden over is, en elementen die het anders had willen zien. COP29 heeft geresulteerd in uitkomsten op de drie pijlers van de Overeenkomst van Parijs: mitigatie, adaptatie, en financiering. Het voornaamste resultaat van deze COP is het akkoord over een nieuw collectief klimaatfinancieringsdoel voor 2035. Daarnaast zijn de regels voor internationale koolstofmarkten op basis van artikel 6 afgerond. Beide besluiten zijn een belangrijke stap in de uitvoering van de doelen van de Overeenkomst van Parijs. Het was de inzet van Nederland en de EU om al op deze COP aanvullende besluiten te nemen die het wereldwijde ambitie- en implementatiegat verder zullen verkleinen. Dit is slechts ten dele gelukt, en op veel van de mitigatie-onderwerpen gaat de discussie daarom verder in 2025. Wel bevestigt het akkoord dat alle partijen doorgaan op de tijdens COP28 ingeslagen weg. Een uitgebreide appreciatie over de uitkomsten van COP29 is te vinden in de Kamerbrief2 van 10 december.
Onderschrijft u de analyse van experts dat de COP29 «is mislukt» en dat de uitkomst een «klap in het gezicht [is] van alle mensen die al geteisterd worden door klimaatverandering», onder meer omdat ontwikkelde landen met dit akkoord geen eerlijke bijdrage leveren aan het tegengaan van klimaatverandering (en het omgaan met de gevolgen)?2, 3
Nee, zie antwoord op vraag 2.
Klopt het dat het kabinet de doelen van het Parijsakkoord wil halen? Zo ja, deelt u de opvatting dat de huidige afspraken over klimaatfinanciering onvoldoende zijn om ontwikkelingslanden in staat te stellen ambitieuze
Ja, het kabinet wil de doelen van de Overeenkomst van Parijs halen. Het deelt niet de opvatting dat de huidige afspraken over klimaatfinanciering onvoldoende zijn. De klimaatfinancieringsafspraken bevatten meerdere lagen. Naast het doel van USD 300 miljard per 2035 voor ontwikkelingslanden waarbij ontwikkelde landen het voortouw zullen nemen, is er ook een oproep aan alle actoren – publiek en privaat – om samen tegemoet te komen aan de financieringsbehoefte van ontwikkelingslanden, die per 2035 ten minste USD 1.300 miljard per jaar bedraagt.
Nationally Determined Contributions (NDCs) in te dienen en er daarmee grote druk staat op het bereiken van het Parijsakkoord?
Naar aanleiding van de resultaten van COP29 en om het 1,5 graden doel binnen bereik te houden, acht het kabinet het van belang dat er internationaal voortgang wordt geboekt op het mitigatiewerkprogramma, de opvolging van de Global Stocktake, de uitwerking van het UAE Framework for Global Climate Resilience en het in lijn brengen van financiële stromen met de doelen van de Overeenkomst van Parijs, zoals vervat in artikel 2.1c. De discussie hierover zal komend jaar worden voortgezet. Wat betreft klimaatfinanciering zal Nederland ook in 2025 een betekenisvolle bijdrage leveren aan het huidige doel en zal het bezien welke stap het zet voor het nieuwe doel per 2035. Bij het bepalen van de Nederlandse bijdrage aan klimaatfinanciering zal het kabinet, zoals gebruikelijk, rekening houden met de begrotingen inclusief meerjarencijfers.
Bent u bereid om, naar aanleiding van deze resultaten, te kijken naar wat vanuit Nederland aanvullend nodig is aan internationale klimaatfinanciering om het Parijsakkoord in zicht te houden en de huidige afspraken te versterken? Bent u bereid om hierin zelf het voortouw te nemen door meer klimaatfinanciering beschikbaar te stellen?
Ja, het kabinet onderschrijft het beginsel van common but differentiated responsibilities and respective capabilities.
Onderschrijft u nog steeds het in het Parijsakkoord afgesproken principe van common but differentiated responsibilities (CBDR), oftewel dat de grootste vervuilers met de sterkste schouders een grotere bijdrage moeten leveren aan het tegengaan van klimaatverandering dan armere landen die een veel minder grote (historische) uitstoot hebben?
Onderdeel van het in de Overeenkomst van Parijs overeengekomen beginsel van common but differentiated responsibilities and respective capabilities is onder meer dat ontwikkelingslanden ondersteuning nodig hebben bij hun klimaatinspanningen. Hiertoe zijn onder andere afspraken gemaakt over klimaatfinanciering, waarbij ontwikkelde landen het voortouw zullen blijven nemen. Nederland levert een betekenisvolle bijdrage aan klimaatfinanciering en zal dit ook blijven doen.
Onderschrijft u dan ook dat Nederland dus een verantwoordelijkheid heeft naar landen die niet verantwoordelijk zijn voor klimaatverandering maar hier wel grote gevolgen van ondervinden? Op welke manier neemt Nederland volgens u deze verantwoordelijkheid? Hoe verhoudt deze verantwoordelijkheid zich met de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking en internationaal klimaatbeleid?
Nederland heeft zich zowel binnen de EU als met de EU gezamenlijk ingezet voor het verminderen van de financiering van fossiele brandstoffen. Dit heeft onder andere geleid tot een aantal paragrafen hierover in de tekst van donderdag 21 november 2025, zie bijvoorbeeld paragraaf 47, 52, 545. Dit stuitte – net als expliciet noemen van het besluit over versneld wegbewegen van fossiele brandstoffen in energiesystemen – op weerstand van verschillende olieproducerende landen. In dit krachtenveld is het niet mogelijk gebleken om deze paragrafen te behouden in het eindbesluit over het nieuwe klimaatfinancieringsdoel.
Klopt het dat er in de onderhandeltekst van de donderdag van de COP29 nog een tekst stond over het afbouwen van het gebruik van fossiele brandstoffen, maar dat dit niet in de uiteindelijke tekst is beland? Waarom niet? Heeft u gepleit voor het opnemen van teksten over het afbouwen van fossiel?
Tijdens COP29 is op verschillende manieren het belang benadrukt van meer dwarsdoorsnijdende aandacht voor mensenrechten en gendergelijkheid in alle onderdelen van de onderhandelingen. Dit gebeurde onder andere via een verklaring van de EU met gelijkgezinde landen aan het begin van de COP en via meerdere bilaterale gesprekken en consultaties met het COP-voorzitterschap, met onderhandelingspartners buiten de EU en met de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. Deze thema’s zijn uiteindelijk beperkt geïntegreerd in de verschillende onderhandelingsbesluiten door weerstand bij enkele landen.
Wat heeft Nederland tijdens COP29 gedaan om mensenrechten en gendergelijkheid te beschermen in klimaatactie? Welke stappen zetten Nederland en de EU om mensenrechten en gendergelijkheid in internationale klimaatafspraken te waarborgen en versterken, en te voorkomen dat hier stappen terug op worden gezet?
Nederland zal zich binnen de EU blijven inzetten voor internationaal klimaatbeleid dat voorziet in de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs, met nadruk op het dichten van het ambitie- en implementatiegat. Naar aanleiding van de resultaten van COP29 en om het 1,5 graden doel binnen bereik te houden, acht het kabinet het van belang dat er internationaal voortgang wordt geboekt op het mitigatiewerkprogramma, de opvolging van de Global Stocktake, de uitwerking van het UAE Framework for Global Climate Resilience en het in lijn brengen van financiële stromen met de doelen van de Overeenkomst van Parijs, zoals vervat in artikel 2.1c. De discussie hierover zal komend jaar worden voortgezet, vooral met internationale partners en andere landen. Binnen de EU is er overeenstemming over de noodzaak voortgang te boeken op deze terreinen.
Wat wordt de komende tijd uw inzet in de EU als het gaat om internationaal klimaatbeleid? Verandert deze inzet naar aanleiding van de COP29?
Het kabinet heeft ervoor gekozen om eerst de Kamerbrief met de appreciatie van de uitkomsten van COP29 te versturen.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat over de Energieraad van 12 december 2024 beantwoorden?
De lozing van chemicaliën op de Waddenzee door Friesland Campina. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de lozing van chemicaliën, waaronder het industriële schoonmaakmiddel Divosan Delladet, door FrieslandCampina in de Waddenzee?
Ja, ik ben op de hoogte van de indirecte lozing die uiteindelijk in de Waddenzee terechtkomt.
Wat vindt u van het feit dat FrieslandCampina jaarlijks 938 kilo van een middel loost dat volgens het veiligheidsinformatieblad «zeer giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen» is?
Het bevoegd gezag, in dit geval het college van gedeputeerde staten van de provincie Groningen (in het vervolg: de provincie of de provincie Groningen), gaat over de beoordeling van deze indirecte lozing, het toestaan daarvan door middel van een omgevingsvergunning en het actualiseren van de lozingsvoorschriften in de omgevingsvergunning.
Specifiek voor deze indirecte lozing van FrieslandCampina is van het bevoegd gezag, de provincie Groningen, begrepen dat de provincie een actualisatieprocedure heeft opgestart. Binnen de actualisatie van de omgevingsvergunning worden ook de lozingsvoorschriften geactualiseerd.
De vergunningprocedure bestaat uit verschillende stappen die ter toelichting hierna worden uitgelegd.
De eerste stappen van de beoordeling bestaan uit het voorkomen van emissies. Er wordt beoordeeld hoe schadelijk stoffen zijn vanuit het oogpunt van de waterkwaliteit. Daarbij wordt gekeken welke stoffen vervangen kunnen worden door andere minder schadelijke stoffen.
De tweede stap gaat om het minimaliseren van de emissie. Hierbij wordt er getoetst in welke technieken voor het zuiveren van de afvalwaterstroom technisch en economisch haalbaar zijn. In alle gevallen zal de degene die de activiteit verricht de Beste Beschikbare Technieken (BBT) moeten toepassen om emissies te voorkomen én te beperken. Het toepassen van BBT is een doelmatige methode om emissies te minimaliseren.
Met het zuiveren van afvalwater wordt vrijwel nooit alle stoffen volledig verwijderd. Er zal een restemissie overblijven. In de derde stap van het beoordelingskader wordt gekeken of de overgebleven immissie past binnen de normen die gesteld zijn aan het ontvangend oppervlaktewater. Indien de restemissie te groot is en daarmee een te grootte impact heeft op de kwaliteit van het oppervlaktewater zullen aanvullende maatregelen genomen moeten worden om de emissies verder te beperken. Alleen wanneer aan alle drie de stappen voldaan kan worden, wordt de vergunning afgegeven. Een schematische weergave van deze stappen is te zien in figuur 1.
Figuur 1: schematische weergave beoordeling wateremissie
Is er inzicht in de precieze samenstelling en concentraties van de chemicaliën die worden geloosd door FrieslandCampina? Indien niet, bent u bereid om onderzoek te initiëren om volledige transparantie te verkrijgen?
Op dit moment wordt er gewerkt aan het bezien en herzien van vergunningen in een landelijke actualisatieslag. In het kader van deze actualisatieslag wordt ook de vergunning van FrieslandCampina geactualiseerd door de provincie Groningen.
De actualisatie van de geldende vergunning is gestart in 2023 door informatie op te halen bij FrieslandCampina. Een onderdeel hiervan is het actualiseren van de lijst stoffen die worden geloosd door FrieslandCampina. De precieze samenstelling van de geloosde chemicaliën zijn bekend bij het bevoegd gezag, de provincie Groningen. De provincie Groningen heeft aangegeven dat er verwacht wordt dat er dit kwartaal nog een vernieuwde en, indien nodig aangescherpte, vergunning verleend zal worden.
Klopt het dat FrieslandCampina ook lozingen doet van stoffen waarvan niet bekend is wat de langetermijnimpact op het milieu is? Zo ja, hoe beoordeelt u dit vanuit het voorzorgsprincipe en de verplichtingen die Nederland heeft in het kader van bescherming van de Waddenzee?
De impact van een lozing wordt beoordeeld door middel van het Handboek immissietoets. Daarin wordt aangegeven dat de beste beschikbare technieken toegepast moeten worden om de impact te voorkomen en te beperken. Lozingen worden vervolgens alleen vergund wanneer de effecten van de lozing geen significante milieuverontreiniging veroorzaken. Zonder deze informatie kan geen vergunning worden verleend.
FrieslandCampina loost een aantal stoffen waarvoor er waterkwaliteitsnormen zijn vastgesteld. Voor de lozing van deze stoffen zijn de preventie, verminderen en toetsen stappen van de vergunningverlening al doorlopen en zijn de beste beschikbare technieken toegepast. Voor een aantal andere stoffen is nog geen waterkwaliteitsnorm in de regelgeving opgenomen. Voor deze stoffen moeten ook de beste beschikbare technieken worden toegepast, maar vervolgens moet er verder onderzoek worden gedaan naar deze stoffen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door FrieslandCampina en getoetst door de provincie Groningen, die hiervoor een termijn stelt in de actualisatievergunning. Wanneer deze onderzoeken zijn afgerond, kunnen strengere lozingsvoorschriften opgelegd worden wanneer de provincie dit nodig acht. Op deze manier kunnen de lozingseisen al op korte termijn aangescherpt worden voor de bekende stoffen én voldoende onderzoek gedaan worden naar de nog niet genormeerde stoffen.
Wat is uw reactie op de conclusie van Milieubureau Tauw dat er «mogelijk negatieve effecten» op het ontvangende water te verwachten zijn en dat de lozing «bezwaarlijk» is?
De provincie Groningen is verantwoordelijk voor het beoordelen en toestaan van de indirecte lozing, waarbij elke stof wordt geanalyseerd waarvan bekend is dat die wordt geloosd. De provincie Groningen heeft het initiatief genomen om de vergunning van FrieslandCampina te actualiseren. Bij de actualisatieprocedure is FrieslandCampina gevraagd om actuele informatie over de lozing aan te leveren wat wordt getoetst door het bevoegd gezag. Om deze informatie te kunnen verstrekken heeft FrieslandCampina het adviesbureau Tauw B.V. ingeschakeld. Tauw heeft onder andere de algemene beoordelingsmethodiek en een immissietoets uitgevoerd voor de indirecte lozing van FrieslandCampina.
Deze toetsen zullen worden beoordeeld door het bevoegd gezag, de provincie Groningen, waarbij Rijkswaterstaat een adviesrol heeft. Wanneer het bevoegd gezag oordeelt dat de lozing van de stof niet toelaatbaar is, dan zal deze stof in de hernieuwde vergunning niet worden toegelaten.
In hoeverre is het toegestaan om dergelijke stoffen in de Waddenzee te lozen?
Degene die de activiteit wil gaan verrichten moet aantonen dat er wordt voldaan aan de beste beschikbare technieken (BBT) om de lozing te voorkomen, bijvoorbeeld schadelijk stoffen vervangen door andere stoffen, en het minimaliseren van de lozing, bijvoorbeeld een extra zuiveringsstap toevoegen. Tevens wordt er rekening gehouden met de effecten van de nog resterende lozingen voor het uiteindelijk ontvangende oppervlaktewaterlichaam (immissietoets). Zie voor een uitgebreidere uitleg van het vergunningverleningsproces ook het antwoord bij vraag 2.
Het bevoegd gezag kan als vergunningvoorschrift ook een onderzoeksverplichting of een minimalisatieplicht opleggen om de lozing af te bouwen. Alleen als een bedrijf kan voldoen aan alle strikte voorwaarden die gesteld worden aan het gebruik, waaronder de toepassing van de best beschikbare technieken om emissies zoveel als mogelijk te beperken en de immissietoets, dan kan een vergunning worden afgegeven.
Hoe verhouden deze lozingen zich tot nationale en internationale regelgeving, zoals de Europese Kaderrichtlijn Water, de Natuurherstelverordening en de Vogel- en Habitatrichtlijn (graag een onderbouwing met de vermelding van relevante wet- en regelgeving en artikelen)?
Voor de lozingen zijn met name de Kaderrichtlijn Water, de Richtlijn industriële emissie en de Richtlijn stedelijk afvalwater van belang. Deze richtlijnen zijn geïmplementeerd in de Omgevingswet en de daaronder hangende regelgeving. Deze activiteit, de indirecte lozing, is onder de Omgevingswet aangewezen als milieubelastende activiteit, waarvoor een vergunningplicht geldt.
In artikel 8.9 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl) zijn de beoordelingsregels opgenomen voor de vergunningverlening van milieubelastende activiteiten. Een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit mag onder andere alleen worden verleend indien:
In artikel 8.9 van het Bkl is ook geregeld dat bij de beoordeling of hieraan wordt voldaan ook rekening wordt gehouden met het Handboek immissietoets. Met behulp van het Handboek immissietoets wordt beoordeeld of in de nabijheid van de lozing (op de grens van de mengzone) wordt voldaan aan de geldende waterkwaliteitsdoelstellingen. In het Handboek immissietoets uit 2019 is ook beschreven hoe de toetsing bij (indirecte) lozingen plaatsvindt in verband met Natura-2000 gebieden.
Voor een milieubelastende activiteit die gevolgen kan hebben voor watersystemen is in artikel 8.22 van het Bkl verder geregeld dat de omgevingsvergunning alleen wordt verleend als de activiteit verenigbaar is met het belang van:
In artikelen 5.38 en verder van de Omgevingswet zijn regels opgenomen over de actualisatie, wijziging en intrekking van vergunningen. Op grond van artikel 5.38 van de Omgevingswet beziet het bevoegd gezag regelmatig of de voorschriften van de vergunning nog toereikend zijn gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu. In artikel 8.99, eerste lid, van het Bkl is geregeld dat het bevoegd gezag vervolgens verplicht is de vergunningvoorschriften te wijzigen indien hieruit blijkt dat de milieuverontreiniging die de activiteit veroorzaakt:
Het derde lid van artikel 8.99 van het Bkl geeft aan in welke gevallen in elk geval sprake is van ontwikkelingen als bedoeld in het eerste lid van dat artikel.
In artikel 8.97 van het Bkl is de bevoegdheid van het bevoegd gezag geregeld om vergunningvoorschriften te wijzigen. Dat kan op de in dit hoofdstuk aangegeven gronden waarop de omgevingsvergunning voor die activiteit had kunnen worden geweigerd.
Welke concrete stappen onderneemt u om lozingen van potentieel schadelijke stoffen in Natura2000-gebieden zoals de Waddenzee te beperken of te voorkomen, op welke termijn en wat zijn de meetbare resultaten van al gedane inspanningen?
De vergunningverleningsprocedure toetst de lozing aan de waterkwaliteits- doelstellingen en de effecten op het milieu. Het Natura2000-gebied van de Waddenzee is hierop geen uitzondering. Het is daarbij van belang dat alle bestaande vergunningen met regelmaat worden bezien en zo nodig herzien, zodat voorschriften in lijn zijn met de ontwikkelingen van technische mogelijkheden tot het beschermen en de kwaliteit van het milieu. Daarom is Rijkswaterstaat bezig met een traject waarbij vergunningen van lozingen op rijkswateren worden bezien en zo nodig herzien. Dit traject zal ervoor zorgen dat alle lozingsvergunningen van Rijkswaterstaat uiterlijk 2033 bezien en zo nodig herzien zijn. De vergunningen die relevant zijn voor de KRW zijn uiterlijk 2027 geactualiseerd.
Daarnaast loopt er een traject vanuit het Ministerie van IenW waarbij we het vergunningen-, toezichts- en handhavingsstelsel van de afvalwaterketen evalueren. In de evaluatie wordt beoordeeld of het VTH-stelsel functioneert zoals bedoeld en voldoet aan de huidige eisen. Het doel hiervan is om een advies te geven over mogelijke stelsel- en wetswijzigingen die de waterkwaliteit beter kunnen beschermen.
Hoe beoordeelt u de huidige situatie waarbij de vergunningverlener, de provincie Groningen, niet weet sinds wanneer de lozing van deze stoffen plaatsvindt? Wat gaat u doen om daar verandering in te brengen?
In de vergunningaanvraag worden alle stoffen beoordeeld die worden aangeleverd door de initiatiefnemer en waarvan redelijkerwijze kan worden verwacht dat ze in de lozing aanwezig kunnen zijn. De geldende vergunning uit 2009 wordt op dit moment geactualiseerd om de lozing te kunnen toetsen aan de voortschrijdende inzichten in beste beschikbare technieken en ontwikkelingen rondom de bescherming van de waterkwaliteit. Daarbij is het mogelijk dat er tot nieuwe inzichten wordt gekomen.
Er is van de provincie Groningen begrepen dat in de actualisatievergunning die zal worden opgesteld, de toegestane hulpstoffen expliciet worden opgenomen. Ook heb is begrepen dat de verwachting is dat er een voorschrift aan de vergunning verbonden wordt waarin is bepaald dat een register moet worden bijgehouden van de (hulp)stoffen die via het afvalwater kunnen worden geloosd.
Wat vindt u van de aanpak waarbij in de ontwerpvergunning wordt voorgeschreven dat het bedrijf moet onderzoeken of het gebruik van de middelen verminderd kan worden, zonder concrete gehaltes te specificeren?
Het vergunningentraject heeft als doel om emissies en negatieve gevolgen voor het milieu te voorkomen en te beperken. Om te beoordelen of een lozing verder voorkomen of verminder kan worden, wordt er gekeken naar de Beste Beschikbare Technieken (BBT). De BBT geeft aan welke inspanningen er in ieder geval van een bedrijf verwacht wordt, voordat er bij de restlozing beoordeeld wordt of dit kan voldoen aan de waterkwaliteitsdoelstellingen.
De lozing moet dus eerst zoveel mogelijk voorkomen of verminderd worden. Wanneer er specifieke concentraties worden genoemd om aan te voldoen, dan bestaat dan het risico dat er naar deze gehaltes toegewerkt wordt en de lozing niet maximaal geminimaliseerd of zelfs voorkomen wordt, terwijl dat wel mogelijk is. Het doel hierbij is dus niet om onder een norm te kunnen lozen, maar om zo min mogelijk te lozen. Het niet specificeren van de maximale gehaltes van de middelen in de lozing is dan ook de gebruikelijke aanpak.
Deelt u de mening van milieuorganisaties dat de gezondheid van de Waddenzee als uitgangspunt moet worden genomen bij het verlenen van vergunningen?
De vigerende wet- en regelgeving heeft als doel om het milieu van Nederland, waaronder kwetsbare natuurgebieden zoals de Waddenzee, te beschermen. Bij vergunningverlening wordt aan deze wet- en regelgeving getoetst. De invloed van activiteiten op de kwaliteit van het milieu is op deze manier ook opgenomen als één van de factoren waarop activiteiten beoordeeld moeten worden.
Hoe beoordeelt u de dagelijkse lozing van zeven miljoen liter afvalwater dat nog steeds zuivelresten en meststoffen bevat, in een UNESCO Werelderfgoed-gebied?
Zoals aangegeven is in het antwoord op vraag 2, wordt er voor elke afzonderlijke lozing en elke stof beoordeeld of de lozing kan worden voorkomen of geminimaliseerd, en vervolgens getoetst aan alle normen. Ik vertrouw erop dat het bevoegd gezag een lozing goed analyseert en deze toetst met gebruik van de beoordelingsrichtlijnen zoals beschreven in het Handboek immissietoets en de algemene beoordelingsmethodiek.
Bent u bereid maatregelen te treffen tegen FrieslandCampina of andere bedrijven die de Waddenzee vervuilen, bijvoorbeeld door de herziening en aanscherping van vergunningen? Zo ja, op welke termijn en voor welke bedrijven en lozingen specifiek?
Om de waterkwaliteit van de Waddenzee te beschermen, is het van belang dat de lozingen op de Waddenzee goed in beeld zijn en actueel zijn. Op dit moment wordt de omgevingsvergunning van FrieslandCampina geactualiseerd. Het is aan het bevoegd gezag, de provincie Groningen, om de vergunning te herzien en de lozingsvoorschriften aan te scherpen. Rijkswaterstaat is daarbij intensief betrokken. De ontwerpvergunning voor FrieslandCampina heeft ter inzage gelegen. Van de provincie Groningen heb ik begrepen dat de verwachting is dat dit kwartaal de vernieuwde vergunning verleend zal worden.
Hoe beoordeelt u (wetenschappelijk onderbouwd) de situatie waarin lozingen van warm water plaatsvinden op het droogvallende wad, wat mogelijk verstorende effecten kan hebben?
Specifiek voor warmtelozingen heeft de Commissie Integraal Waterbeheer een beoordelingssystematiek voor warmtelozingen opgesteld. Deze systematiek en de toetsingscriteria zijn gebaseerd op literatuurstudies van beschikbare wetenschappelijke literatuur. Deze beoordelingssystematiek geeft, naast de Algemene Beoordelingsmethode en het Handboek immissietoets, inzicht in het effect van een warmtelozing op het waterlichaam waarop uiteindelijk geloosd wordt.
Hoe beoordeelt u de situatie waarbij het geloosde afvalwater in strijd is met de regels omdat het menggebied de bodem raakt?
Dit is niet aan mij om te beoordelen, maar aan het bevoegd gezag, de provincie Groningen. Van de provincie is begrepen dat de warmtelozing verder onderzocht moet worden. De provincie heeft aangegeven dat de informatie die is opgevraagd bij het bedrijf over de temperatuur van de lozing niet voldoende aanwezig was. Het is van belang dat de temperatuur van de lozing jaarrond gemeten wordt. Wanneer deze metingen compleet zijn, dan kan een volledige afweging gemaakt worden van effect van de lozing op de Waddenzee.
Dit aanvullend onderzoek zal naar verwachting onderdeel zijn van de geactualiseerde vergunning die naar verwachting dit kwartaal door de provincie Groningen verleend zal worden. Hierdoor kan de vergunning met aangescherpte lozingsvoorschriften al vergeven worden, terwijl het warmteonderzoek gedegen uitgevoerd kan worden. Dit onderzoek wordt beoordeeld door de provincie Groningen waarbij Rijkswaterstaat als adviseur optreedt. Na het onderzoek kunnen er aanvullende acties of maatregelen aan de lozingsvoorschriften toegevoegd worden.
Welke concrete stappen onderneemt u om te garanderen dat de definitieve vergunning volledig in lijn is met de nationale en Europese milieu- en natuurbeschermingseisen voor de Waddenzee, hoe ziet u uw verantwoordelijkheid in dit proces en op welke wijze heeft u hier contact over met de provincie Groningen?
Het bevoegd gezag, de provincie Groningen, is verantwoordelijk voor de actualisatie van de omgevingsvergunning en daarin de lozingsvoorschriften van FrieslandCampina. Een ontwerpbesluit daartoe heeft reeds ter inzage gelegen. Momenteel wordt de definitieve vergunning voorbereid. Bij de actualisatie is Rijkswaterstaat als adviseur betrokken. Ik heb er vertrouwen in dat in het kader van de actualisatie van de omgevingsvergunning adequate lozingsvoorschriften aan de vergunning worden verbonden, waardoor de vergunning in lijn is met de nationale en Europese milieu- en natuurbeschermingseisen voor de Waddenzee.
Kunt u alle vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Nederland is verslingerd geraakt aan Kazachstaanse olie, omgeven met ziekte, milieuschade en corruptie»?1
Ja.
Klopt het dat Atradius Dutch State Business (ADSB) in december 2014 namens de Nederlandse staat voor 275.7 miljoen euro garant stond voor de bouw van een kanaal in de Kaspische Zee naar het Tengiz-olieveld door het Nederlandse bedrijf Van Oord?
Ja.
Zijn er uit deze exportkredietverzekering trekkingen gedaan? Gaat dit om een lopende polis waarop nog aanspraak gemaakt zou kunnen worden?
Uit een exportkredietverzekering kunnen geen trekkingen worden gedaan. Als er voor een project een financieringspolis wordt afgegeven, kan onder de verzekerde lening worden getrokken. Hiervan was in dit geval geen sprake. Voor het project is enkel een exporteurspolis afgegeven. Deze polis is in 2016 beëindigd. Er is geen schade uitgekeerd onder deze polis.
In zijn algemeenheid, op welke gronden kunnen mogelijke trekkingen uit een afgegeven exportkredietverzekering nog worden geblokkeerd?
ADSB kan als schadebeperkende maatregel een aanwijzing geven aan de exporteur om het werk te stoppen of trekkingen uit de lening blokkeren indien er aanwijzingen zijn dat debiteur haar verplichtingen niet zal nakomen. Als een verzekerde (de exporteur of financier) niet voldoet aan voorwaarden uit de verzekeringspolis kan deze in het uiterste geval het recht op schade-uitkering verliezen. Zoals beschreven in het antwoord van vraag 3 is deze situatie voor onderhavige transactie niet aan de orde geweest.
Klopt het dat het project van Van Oord in Prorva de hoge risicostatus A heeft gekregen omdat er sprake was van grote potentiele negatieve milieu en/of maatschappelijke effecten, eventueel tot buiten de locatie van het project?
Ja.
Klopt het dat projecten in de hoge milieu en sociale risicocategorie A instemming vereisen van niet alleen ADSB, maar ook de ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken?
Ja.
Welke risico’s constateerden ADSB, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Ministerie van Financiën bij hun beoordeling van het project? Welke risico’s werden specifiek gesignaleerd op het gebied van: verlies van inkomsten voor de lokale bewoners; gezondheidsschade voor lokale bewoners; vernietiging van natuur in het gebied; en corruptie of verwevenheid met de overheid van de debiteur? Hoe zijn beide ministeries desondanks tot een positief oordeel gekomen?
ADSB heeft een uitgebreide milieu- en sociale beoordeling uitgevoerd voor het project op basis van het in 2014 geldende beleid voor de ekv. Risico’s omtrent noodsituaties, zoals een olielekkage maar ook de impact van het project op het beschermde gevoelige gebied van het project, zijn hierin meegenomen. Ook is er gekeken naar emissies naar lucht, waterverbruik, afvalwater en afvalmanagement. Voor de sociale effecten is onder andere gekeken naar de werkomstandigheden en naar de gevolgen voor de lokale visserij. Geconcludeerd is dat op het gebied van deze milieu- en sociale risico’s voldoende maatregelen zijn getroffen om de risico’s te mitigeren of compenseren.
Wat betreft corruptie en verwevenheid met de overheid van debiteur is geconstateerd dat Kazachstan een land is met dergelijke risico’s. Tijdens de beoordeling is vastgesteld dat de debiteur verbonden is met de overheid van Kazachstan via het aandeelhouderschap van staatsbedrijf Kazmunaygas. Deze feiten zijn meegewogen in het due dilligence onderzoek en beoordeeld conform het toenmalig geldende beleid.
Bent u bekend met het fenomeen dat corruptie vaak plaatsvindt met de hulp van professionele uitvoerders door middel van bijvoorbeeld ondoorzichtige financiële systemen en anonieme lege vennootschappen die corruptie mogelijk maken?
Ja.
Zo ja, hoe zijn uw ministeries toch tot een positief oordeel gekomen ondanks de constatering dat debiteur van het project, Tenizservice, een «vehicle» is van Tengizchevroil, het feit dat het land hoog in de corruptie-indexen staat en het signaal van de Nederlandse ambassade over mogelijke politieke connecties van Tenizservice?
Deze factoren zijn destijds geconstateerd, maar dit risico werd op basis van het destijds geldende toetsingskader niet als belemmering gezien. De bij de ambassade bekende connecties van de genoemde bedrijven werden door de ambassade destijds niet als ongebruikelijk of onoverkomelijk gezien binnen Kazachstan.
Welke checks and balances hanteren ADSB en uw ministeries richting de verzekeringnemer om te voorkomen dat Nederlands belastinggeld corruptie faciliteert? Welke formele stappen zetten ADSB en uw ministeries in samenspraak met de verzekeringnemer, zowel voorafgaand aan de uitgifte van de verzekering als tijdens de uitvoering van het verzekerde activiteiten?
Nederland wil via de ekv niet betrokken zijn bij transacties waarbij sprake is van corruptie, daarom is het anti-omkopingsbeleid van toepassing op alle ekv-aanvragen. Dit beleidskader is in 2022 geëvalueerd door externe consultant Partner in Compliance en vervolgens herzien en aangescherpt. Hierover is uw Kamer destijds uitgebreid geïnformeerd.2 In het huidige beleid, dat sinds mei 2024 van kracht is, wordt door ADSB onderzoek verricht naar alle relevante partijen binnen de transactie en vindt er vervolgens een inventarisatie en beoordeling van mogelijke corruptierisico’s plaats. Denk hierbij aan de beoordeling van de Ultimate Beneficial Owner (UBO) en betrokken agenten. Als er sprake lijkt te zijn van een verhoogd risico, vindt er aanvullend onderzoek (EDD) plaats door de tweedelijns compliance experts van ADSB. De uiteindelijke risico-classificatie is van invloed op de frequentie van de monitoring door ADSB na afgifte van een dekkingstoezegging- of advies. Het monitoren bestaat uit een hernieuwde screening van de bekende relevante partijen eventueel aangevuld met de beoordeling van eventuele nieuwe informatie.3
Hoe zijn ADSB en de ministeries omgegaan met berichten in de Kazachstaanse pers dat Tenizservice in handen is van «olieprins» Timoer Koelibajev?
Ten tijde van de beoordeling van de aanvraag waren ADSB en de ministeries niet bekend met informatie die erop wees dat Timoer Koelibajev indirect aandeelhouder was van Tenizservice.
Wat was in 2014 de procedure van ADSB en van uw ministeries om te achterhalen wie de «ultimate beneficial owner» (UBO) is van betrokken bedrijven? Zijn daar externe experts bij betrokken geweest, en zo ja, welke? Tot welke conclusie kwamen uw ministeries toen? En indien de procedure sindsdien veranderd is, hoe is die procedure tegenwoordig?
Het achterhalen van UBO’s was tijdens de behandeling van deze casus in 2014, anders dan nu, geen vereiste. Daar zijn dan ook geen externe experts bij betrokken geweest. Wel heeft ADSB voor de beoordeling van de aanvraag informatie over de aandeelhouders van Tenizservice gebruikt afkomstig uit diverse bronnen, waaronder Dun & Bradstreet, Van Oord en Tengizchevroil.
Wat was er bekend bij ADSB en de ministeries over de UBO van Tenizservice?
De directe aandeelhouders van TenizService waren staatsbedrijf KazMunayGas (49%) en Waterford International Holdings Ltd. (51%). Uit de aandeelhouderstructuur bleek dat er vier bedrijven via Waterford een indirect belang in TenizService hadden. Van twee van deze bedrijven is het ten tijde van de aanvraag niet mogelijk geweest om de UBO’s te achterhalen. Van 12 personen met een belang in de andere twee bedrijven is vastgesteld dat ze niet op een sanctielijst stonden.
Als niet onomstotelijk bekend was wie de UBO was en niet uitgesloten was dat dit een politieke figuur was, waarom kon het project dan toch goedgekeurd worden?
Zoals beschreven in het antwoord vraag 13 heeft ADSB onderzoek verricht naar de eigenaarsstructuur. Hierbij was het destijds niet mogelijk om alle UBO’s te achterhalen, dit was volgens het in 2014 geldende beleid ook niet noodzakelijk voor goedkeuring. Inmiddels is het volgens beleid wel vereist dat de volledige eigenaarsstructuur wordt achterhaald.
Klopt het dat projecten voor het verkrijgen van een exportkredietverzekering moeten voldoen aan OESO-regelgeving voor het voorkomen, minimaliseren, verzachten of verhelpen van negatieve sociale en ecologische effecten?
Bedrijven die een verzekeringsaanvraag doen bij ADSB tekenen een inspanningsverklaring voor het naleven van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen. ADSB toetst aanvragen op gevolgen voor mens en milieu projectniveau aan de IFC Performance Standards.4
Welke maatregelen heeft Van Oord voorgesteld voor het voorkomen en mitigeren van de ecologische effecten van het aanleggen van een kanaal in ecologisch zeer kwetsbaar gebied?
Het is in eerste instantie de taak van de projecteigenaar om nadelige milieu- en sociale effecten van een project te voorkomen, mitigeren en waar nodig te compenseren. Dit is beschreven in de milieu- en sociale effectrapportage en managementplannen van het project en wordt vervolgens door de milieu- en sociale experts van ADSB beoordeeld.
Wanneer er sprake is van negatieve effecten die worden veroorzaakt door de werkzaamheden die worden uitgevoerd door de Nederlandse exporteur, dan wordt er van deze partij ook actie verwacht. Voor onderhavig project is dit het geval geweest voor ecologische effecten. Van Oord heeft maatregelen getroffen om de negatieve gevolgen van de baggerwerkzaamheden op de lokale natuurwaarden te mitigeren of compenseren. Zo zijn met het gebaggerde materiaal speciale eilandjes gemaakt wat gunstig is voor het leefgebied van de steur. Verder heeft Van Oord nauw samengewerkt met gespecialiseerde natuurobservatoren en zijn de werkmethoden aangepast om het project op een verantwoorde manier uit te kunnen voeren. Gedurende het project zijn er maatregelen genomen om geluidsimpact en watervertroebeling tijdens de werkzaamheden te minimaliseren.
Welke maatregelen heeft Van Oord voorgesteld voor het voorkomen en mitigeren van de sociaaleconomische effecten, bijvoorbeeld het verloren gaan van de inkomstenbron van vissers in het gebied?
Zie antwoord vraag 16.
Welke maatregelen heeft Van Oord voorgesteld voor het voorkomen en mitigeren van de gezondheidseffecten voor de werknemers van het project en de bewoners in het gebied?
Zie antwoord vraag 16.
Werden deze maatregelen als voldoende beschouwd door ADSB en de ministeries? Waarom?
Ja. In de beoordeling heeft ADSB vastgesteld dat Van Oord de benodigde maatregelen heeft getroffen om nadelige gevolgen van hun werkzaamheden conform de IFC Performance Standards te mitigeren of compenseren.
Is tijdens en na afloop van het project onderzocht wat de sociaaleconomische, gezondheids- en ecologische effecten van het project waren en of de genomen maatregelen succesvol waren in het voorkomen en/of mitigeren van deze effecten? Hoe is deze monitoring en evaluatie uitgevoerd? Welke instantie(s) hebben de monitoring en evaluatie uitgevoerd?
Nee, ten tijde van afgifte van de polis was monitoring nog niet vastgelegd in het beleid. Sinds 1 januari 2022 monitort ADSB alle hoogste-risico-projecten na afgifte van de ekv.
Hoe is het rapport uit juni 2013 van de onafhankelijke maatschappelijke organisatie Crude Accountability2 meegewogen in de beslissing om het project te verzekeren in december 2014?
In de milieu- en sociale beoordeling van het project heeft ADSB dit rapport uitgebreid meegenomen. Er zijn reacties op de bevindingen uit het rapport gevraagd aan de exporteur, de debiteur en de ambassade. Ook is er in het publieke domein informatie gevonden over het rapport dat door ADSB bij de beoordeling is meegenomen.
Indien er onduidelijkheden over het rapport bestonden, hebben ADSB of de ministeries contact opgenomen met Crude Accountability?
Nee.
Welke andere signalen van lokale ngo’s, milieu en mensenrechtenorganisaties en andere actoren zijn ontvangen, bijvoorbeeld via de Nederlandse ambassade? Hoe is door ADSB en de ministeries omgegaan met deze signalen?
Naar aanleiding van de publicatie van informatie over dit project op de website van ADSB zijn geen reacties van ngo’s binnengekomen. ADSB heeft zelf actief onderzoek gedaan naar berichtgeving in het publieke domein, waarbij onder andere eerdergenoemd rapport is aangetroffen. Ook heeft ADSB contact gehad met de ambassade om lokale input mee te kunnen nemen.
Doen ADSB en de ministeries zelf onderzoek, of laten zij onafhankelijk onderzoek doen, naar de effecten op de bewoners, milieu en de lokale economie, of komt deze informatie uitsluitend van organisaties ter plaatse? Kunt u deze keuze toelichten?
Een projecteigenaar dient zelf een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren wat resulteert in een milieu- en sociale effectrapportage. Met dat als input doet ADSB zelf onderzoek waarbij risico’s op (potentiële) negatieve effecten voor mens, dier en milieu worden geïdentificeerd. Negatieve effecten die niet voorkomen of gemitigeerd kunnen worden, dienen conform internationale standaarden te worden gecompenseerd.6 Per project wordt bepaald wat er nodig is voor een goede beoordeling. Voor complexe- of hoge risicoprojecten maakt ADSB bijvoorbeeld vaak gebruik van onafhankelijke adviseurs, zoals onlangs voor baggerprojecten in de Malediven en de Filipijnen.7
Hoe wordt informatie gewogen die betrokken bedrijven – die een belang hebben bij goedkeuring van het project – hierover aanleveren?
Informatie van de exporteur en de projecteigenaar is essentieel voor de beoordeling van de projectrisico’s. Betrokken bedrijven worden geacht goed onderbouwde en waarheidsgetrouwe informatie aan te leveren. Zoals in voorgaande antwoorden reeds is aangegeven wordt ook via andere onafhankelijke bronnen informatie ingewonnen om de aangeleverde informatie te verifiëren. Bijvoorbeeld via ambassades, ngo’s of door het inschakelen van onafhankelijke adviseurs.
Windturbinegeluid |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de norm voor windturbinegeluid gebaseerd moet worden op maximaal 10% ernstig gehinderden, conform de aanbeveling van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)?
Nee, de WHO doet geen aanbeveling voor het maximale percentage ernstige hinder, maar geeft gezondheidskundige advieswaarden voor een geluidsniveau dat bij voorkeur niet overschreden wordt. Op basis van de beschikbare informatie over de relatie met hinder geeft de WHO voor windturbinegeluid een voorwaardelijke advieswaarde van 45 decibel (Lden). Voor het bepalen van een wettelijke normstelling moet vervolgens een afweging worden gemaakt, waarbij naast het belang van gezondheid ook het belang van het behalen van duurzame energiedoelstellingen een rol speelt.
Bent u bekend met onjuiste gegevens in het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en milieufactsheet (RIVM) over windturbinegeluid, waaronder de hindercurve bij 47 decibel (dB) Lden en de invloed van turbinegrootte op laagfrequent geluid?
Nee, er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de gegevens in de factsheet van het RIVM. Ten aanzien van de hindercurve wordt in de RIVM factsheet beschreven dat deze in 2008 door TNO opgestelde blootstelling-responsrelatie (de relatie tussen windturbinegeluid en hinder) destijds als uitgangspunt voor beleid is gekozen. Binnen het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid houdt het RIVM, in samenwerking met de GGD, de internationale stand van kennis over de gezondheidseffecten van windturbines actueel. Wanneer dit tot andere of nieuwe relevante inzichten leidt, zal het RIVM bepalen of dit aanleiding geeft tot aanpassing van de factsheet.
Waarom heeft het RIVM tot op heden niet inhoudelijk gereageerd op kritiek op deze gegevens?
Het is onjuist dat het RIVM niet heeft gereageerd. Naar aanleiding van enkele mensen die vragen hadden gesteld en/of kritiekpunten hadden op de factsheet, heeft het RIVM ter beantwoording Q&A’s geplaatst op de website van het RIVM en zijn in de factsheet nog enkele tekstuele verduidelijkingen aangebracht.
Vindt u onafhankelijk gezondheidsonderzoek door Nederlandse universiteiten noodzakelijk?
Onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek naar gezondheidseffecten is belangrijk, of dit nu door universiteiten gebeurt of door andere wetenschappelijke instituten zoals het RIVM. In opdracht van de Ministeries van IenW en KGG voert het RIVM een uitgebreid veldonderzoek uit naar de relatie tussen windturbinegeluid en hinder en slaapverstoring in de Nederlandse situatie. Voor dit onderzoek heeft het RIVM een wetenschappelijke en maatschappelijke klankbordgroep ingesteld. Deze klankbordgroep bestaat uit inhoudelijke specialisten, vertegenwoordigers van bewoners, brancheorganisaties, overheden en Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD’en). Hiermee wordt brede betrokkenheid gewaarborgd en wordt expertise vanuit verschillende perspectieven benut. De resultaten van dit onderzoek worden eind 2026 verwacht.
Bent u bereid de toepassing van Lden als normeringssysteem te herzien?
Nee, hiertoe is geen aanleiding. De geluidsnormen zijn, in lijn met de WHO-advieswaarden en met de normen voor andere geluidbronnen, uitgedrukt in de jaargemiddelde geluidmaat Lden, omdat deze aansluit bij de uit wetenschappelijk onderzoek beschikbare hinderrelaties. Het plan-milieueffectrapport (plan-MER) dat is opgesteld voor nieuwe windturbinebepalingen laat zien dat een jaargemiddelde norm in de praktijk ook het maximaal optredende geluidsniveau van een windturbine begrenst en bovendien ook de tijdsduur begrenst dat het geluid maximaal mag zijn.
Waarom zijn er geen aparte normen voor amplitudemodulatie, tonaal geluid, laagfrequent geluid en infrageluid?
Het plan-MER dat is opgesteld voor de nieuwe windturbinebepalingen geeft aan dat Lden een goede maat is om de hinderlijkheid van windturbinegeluid te beoordelen. De relatie tussen Lden en de hinder wordt al mede bepaald door de specifieke kenmerken van windturbinegeluid, zoals amplitudemodulatie en laagfrequent geluid. Het RIVM geeft aan dat er geen aanwijzingen zijn dat laagfrequent geluid en infrageluid andere effecten hebben op omwonenden dan «normaal» geluid. Wel volgt uit het plan-MER dat incidenteel voorkomende bromtonen (tonaal geluid) extra hinderlijk kunnen zijn. Daarom wordt bij het opstellen van nieuwe milieunormen voor windturbines apart aandacht besteed aan de bescherming hiertegen.
Overweegt u een moratorium op nieuwe windturbines en vervanging van bestaande turbines?
Nee, windenergie op land draagt bij aan de energieonafhankelijkheid van Nederland. Daarnaast is windenergie op land onmisbaar voor de energietransitie en het behalen van onze nationale klimaatdoelen, vastgelegd in de Klimaatwet, en Europese klimaat- en energiedoelen in 2030. Het kabinet zet zoveel mogelijk in op wind op zee, maar de ruimte daar is beperkt en windenergie op zee vraagt veel transportcapaciteit over land. Het is wel belangrijk dat de plaatsing van windturbines op land op een zorgvuldige manier gebeurt, met adequate bescherming van milieu en gezondheid als randvoorwaarde. Het Ministerie van IenW gaat niet over plaatsing of vervanging van windturbines, maar is verantwoordelijk voor de milieunormering. Het is aan het bevoegd gezag om bij plaatsing van nieuwe windturbines of vervanging van bestaande windturbines te controleren of de geluidsniveaus en andere milieuaspecten binnen de geldende milieunormering vallen.
Bent u bereid windturbines binnen 2 kilometer van woningen tussen 20.00 en 07.00 uur stil te zetten?
Nee, het verlenen of (deels) intrekken van vergunningen voor windparken is aan het bevoegd gezag, vaak gemeente of provincie. Het bevoegd gezag zal voorafgaand aan plaatsing of bij tussentijdse handhaving toetsen of aan de geluidsnormen wordt voldaan. Ter bescherming tegen slaapverstoring is naast de Lden een aparte norm voor nachtelijk geluid (Lnight) opgenomen. Met deze normen wordt de kans op ernstige hinder bij de hoogst belaste omwonenden beperkt. Bij omwonenden op grotere afstand van het windpark zullen de geluidsniveaus, en daarmee de kans op hinder, in de regel lager zijn. Het gaat bij het toetsen aan de normen dus om het beperken van de maximale kans op ernstige hinder, niet om het percentage van alle omwonenden van een windpark dat naar verwachting ernstige hinder ervaart.
Bent u bereid vergunningen in te trekken van windparken waar meer dan 10% van de omwonenden ernstige hinder ervaart?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw standpunt over de gezondheidsrisico’s van slaapverstoring door windturbinegeluid?
Uit literatuuroverzichten van internationale onderzoeken blijkt dat er geen eenduidige conclusies kunnen worden getrokken over de samenhang tussen geluid van windturbines en slaapverstoring. Voor andere gezondheidseffecten is onvoldoende bewijs gevonden voor een direct effect van het wonen in de nabijheid van een windturbine of het geluid ervan. Wel is er een verband aangetoond tussen enerzijds ervaren hinder door windturbinegeluid, en anderzijds zelf gerapporteerde slaapverstoring en verschillende gezondheidsklachten, zoals hoofdpijn, tinnitus, duizeligheid en misselijkheid. Door via de geluidnormen de kans op hinder te beperken, wordt naar verwachting dus ook de kans beperkt op slaapverstoring en eventuele andere gezondheidsklachten.
Bent u bereid medici te betrekken bij het opstellen van normen voor windturbinegeluid?
Bij het opstellen van normen voor windturbinegeluid wordt het plan-MER als uitgangspunt genomen. Het plan-MER is gebaseerd op de actuele internationale stand van de kennis op het gebied van gezondheidseffecten van windturbines en geeft eventuele hiaten hierin aan, maar richt zich niet op het uitvoeren van nieuw onderzoek. De Commissie voor de milieueffectrapportage heeft in haar advies over het opgestelde plan-MER voor de windturbinebepalingen geconcludeerd dat het milieueffectrapport de milieugevolgen van verschillende milieunormen, waaronder die voor geluid, over het algemeen nauwkeurig in beeld brengt. Dat neemt niet weg dat het belangrijk is om de bestaande kennis continu te actualiseren en waar nodig uit te breiden. In opdracht van het Ministerie van VWS heeft Nivel (Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg) onlangs een verkenning uitgevoerd op basis van gezondheidsregistraties van omwonenden van windturbines over een periode van tien jaar (2012–2021)1. Deze analyse liet geen significant verband zien tussen het wonen nabij windturbines of de geluidsniveaus en gezondheidsklachten die bij de huisarts zijn gemeld.
Laat u onafhankelijk onderzoek uitvoeren naar de bijdrage van windturbinewieken aan verhoogde Bisfenol A (BPA) concentraties in oppervlaktewater?
De kwaliteit van het oppervlakte-, grond- en drinkwater wordt in Nederland uitgebreid gecontroleerd op chemische verontreinigingen. Er zijn geen aanwijzingen dat de stof Bisfenol A (BPA) een bedreiging vormt voor de kwaliteit hiervan. Er wordt geen onderzoek gedaan naar de specifieke bijdrage van windturbinebladen aan de concentratie BPA in oppervlaktewater. BPA is een component die wordt gebruikt bij de productie van de bladen van windturbines. BPA wordt echter vrijwel volledig omgezet tijdens het chemische proces dat plaatsvindt. In het eindproduct kan een kleine hoeveelheid niet-omgezette BPA aanwezig blijven. Deze overgebleven hoeveelheid BPA verschilt per product, maar ligt in de ordegrootte van 0,001 tot 0,01%.
Wat is de actuele vulgraad van de Nederlandse gasopslagen?1, 2
De actuele vulgraad van de Nederlandse en andere Europese gasopslagen is te allen tijde te raadplegen op de Aggregated Gas Storage Inventory (AGSI) website van Gas Infrastructure Europe.3 Dit is ook de bron voor de antwoorden op de vragen 1 t/m 3.
Op 30 november 2024 waren de Nederlandse opslagen voor 73,1% gevuld. Als alleen wordt gekeken naar de seizoensopslagen, inclusief de piekgasinstallatie Alkmaar, dan is het beeld van de actuele vulgraden op 30 november jl. als volgt:
Is dit meer of minder dan voorgaande jaren? Hoe verklaart u die verschillen?
Als wordt gekeken naar het totaal van de Nederlandse opslagen en meer in het bijzonder naar de seizoensopslagen, inclusief de piekgasinstallatie Alkmaar, dan is het beeld voor de jaren 2020 t/m 2024 op peildatum 30 november als volgt:
Opslag / jaar
2024
2023
2022
2021
2020
Totaal NL-opslagen
73,1%
94,4%
88,5%
55,7%
83,0%
Norg
72,3%
97,0%
100,0%
67,3%
73,4%
Grijpskerk
75,9%
97,1%
47,0%
67,4%
97,4%
Bergermeer
68,3%
90,7%
93,7%
27,9%
85,8%
Alkmaar
98,6%
98,7%
98,3%
84,5%
94,6%
Over de verschillen valt het volgende op te merken:
Is dit meer of minder dan onze buurlanden? Hoe verklaart u die verschillen?
De Nederlandse vulgraad, uitgedrukt als percentage van de totale opslagcapaciteit van de opslagen, ligt lager dan die van onze buurlanden, op die van Denemarken na. Per 30 november 2024 waren de opslagen in de EU als totaal en van de ons omringende landen tot de volgende niveaus gevuld:
Dit beeld geeft echter niet het gehele plaatje. Als de huidige vulgraad van de opslagen wordt afgezet tegen het jaarverbruik van gas in Nederland dan kon met het gas dat zich op 30 november 2024 nog in de Nederlandse opslagen bevond, worden voorzien in 33,7% van het Nederlandse jaarverbruik. Voor de EU als totaal en voor de ons omringende landen is dit beeld als volgt:
Hieruit volgt dat het beeld voor Nederland gunstiger is dan wanneer alleen wordt gekeken naar de vulgraad van de opslagen.
Dat er verschillen zijn tussen de vulgraden heeft de volgende redenen:
Wat zijn uw verwachtingen ten aanzien van het verdere gasgebruik van Nederland, en het effect daarvan op de vulgraad van Nederlandse gasopslagen, de komende maanden?
Het verdere gasverbruik zal vooral afhankelijk zijn van de ontwikkeling van de temperatuur en het aanbod van energie uit andere bronnen, met name zon en wind. Vooralsnog is het echter de verwachting dat er voldoende gas in de opslagen zit om de winter door te komen, ook als sprake is van een koude winter. Hierbij is het belangrijk niet alleen naar de hoeveelheid opgeslagen gas in gasopslagen te kijken, maar ook naar de totale infrastructuur: LNG-importcapaciteit, interconnectoren met het VK, België en Duitsland en de productie van gas in Nederland. Deze bepalen gezamenlijk hoe robuust het gassysteem is en in hoeverre de gasleveringszekerheid geborgd is, ook bij een koude winter en bij uitval van bepaalde gastoevoer.
Uit het door GTS opgeleverde overzicht gasleveringszekerheid dat op 30 september jl. met de Tweede Kamer is gedeeld4 blijkt dat er komende winter alleen een zeer kleine kans is op een beperkt capaciteitstekort5 (minder dan 1 GW) als er sprake is van een etmaaltemperatuur die statistisch gezien eens in de twintig jaar voorkomt (–14°C of kouder) gecombineerd met uitval van een hoeveelheid capaciteit gelijk aan die van de grootste individuele bron van capaciteit (gasopslag Norg). Het kabinet heeft zich hierop voorbereid.6 Wat betreft het volume constateert GTS dat bij een normaal aanbod van gas, er op jaarbasis geen tekorten ontstaan in de komende gasjaren – ook na koude winters (zoals de winter van 1995/1996, de koudste winter van de afgelopen dertig jaar). Alleen de combinatie van een koud jaar en een verminderd aanbod vergelijkbaar met 30% van het LNG-aanbod in de basisvariant, kan leiden tot een volumetekort op jaarbasis. Dit volumetekort doet zich dan in de zomer voor bij het vullen van de gasopslagen.
Overigens houdt GTS er in haar overzicht rekening mee dat Nederland een spilfunctie vervult op de Noordwest-Europese gasmarkt. Bij het bepalen of er voldoende gas is om aan de behoefte van eindafnemers te voldoen, worden daarom ook (verwachte) gasstromen van en naar het buitenland meegenomen. Het beperken van gasstromen naar het buitenland is op basis van Europese regelgeving niet geoorloofd.
Van welk weerscenario gaat u uit voor wat betreft het gasgebruik en vullen van gasopslagen voor de komende winter?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 wordt met verschillende scenario’s rekening gehouden. Daarbij wordt uiteraard ook gekeken naar de verwachte ontwikkeling van de gasvraag, niet alleen in Nederland maar ook naar die vanuit de ons omringende landen.
In de hiervoor genoemde brief van 30 september jl.7 is aangegeven dat GTS in het overzicht leveringszekerheid constateert dat er aan het begin van het winterseizoen 2025/2026 minimaal 110 TWh in de seizoensopslagen (Grijpskerk, Norg en Bergermeer) en de PGI Alkmaar moet zijn opgeslagen. Dit komt overeen met 80% van het opslagvolume van deze vier gasopslagen. Deze vulgraad – in combinatie met overige infrastructuur, zoals LNG-importcapaciteit – zou volgens GTS voldoende moeten zijn om een koude winter (de koudste winter van de afgelopen 30 jaar), ook bij een uitval van de grootste bron (import via de GATE-terminal) van 30 dagen zonder tekorten door te komen. Dit is dan ook de vulambitie van dit kabinet. Zoals toegezegd tijdens het Commissiedebat Mijnbouw op 2 oktober jl. ga ik begin volgend jaar in een Kamerbrief nader in op de onderbouwing van de vulambitie van het kabinet in 2025.
Wat is het effect hiervan op de energieprijzen die Nederlanders moeten betalen?
In zijn algemeenheid geldt dat de prijzen op de internationale groothandelsmarkt zullen stijgen bij koud weer en zullen dalen bij warm weer. Dit komt doordat bij koud weer meer gas wordt verbruikt (dit betekent dat de gasvraag stijgt) dan bij warm weer (hetgeen de gasvraag doet dalen). Dat de prijs reageert op de gasvraag is onderdeel van de normale vraag-aanbodverhouding op de groothandelsmarkt van gas. Doordat de prijs stijgt, trekt dit ook meer gas aan en vergroot zodoende weer het aanbod van gas. Wat het effect hiervan is op de energieprijzen die Nederlanders moeten betalen is echter moeilijk aan te geven. Een groot deel van de huishoudens heeft een contract waarin de prijs voor een jaar of langer vastligt, dus voor de meeste huishoudens zal er bij prijsontwikkelingen op de groothandelsmarkt niet direct iets veranderen, uiteraard afhankelijk van het type leveringscontract dat zij hebben (vast, variabel, dynamisch) en de looptijd van dit contract. Bij nieuwe contracten kan dit anders liggen.
Acht u het noodzakelijk aanvullende maatregelen te treffen om het gasgebruik te matigen of de vulgraden te vullen? Zo nee, waarom niet?
Het matigen van gasgebruik is blijvend nodig. Met de publiekscampagne «Zet ook de knop om», wordt deze maanden weer een maatschappij brede oproep gedaan om het energieverbruik en meer in het bijzonder het gasverbruik te verminderen.8 De campagne geeft praktische tips, hulp en informatie over wat het oplevert.
Wat betreft (aanvullende) maatregelen om de opslagen te vullen, is het in de eerste plaats aan marktpartijen – zoals GasTerra in Norg en Grijpskerk en verschillende capaciteitshouders in Bergermeer – om voldoende gas op te slaan om een betrouwbare levering aan hun eindafnemers te kunnen garanderen. Aanvullend krijgt EBN – net als in de drie voorgaande jaren – een vultaak om maximaal 20 TWh op te slaan, voor het geval marktpartijen dat onvoldoende doen. Hiermee heeft de overheid wat mij betreft een goed instrument in handen om te kunnen ingrijpen wanneer de vulgraad zorgelijk achterblijft. Ook blijft het kabinet de (prijs)ontwikkelingen op de (groothandels)markt nauwgezet volgen.
Daarnaast werkt het kabinet aan structurele vulmaatregelen via het wetsvoorstel bestrijden energieleveringscrisis. Dit wetsvoorstel gaat op korte termijn in internetconsultatie. Hierin staat onder andere dat het kabinet jaarlijks een vuldoelstelling vaststelt mede op basis van het jaarlijkse overzicht gasleveringszekerheid van GTS9 en dat EBN een structurele vultaak krijgt voor het geval marktpartijen gasopslagen onvoldoende vullen.10 In dit wetsvoorstel zullen ook bepalingen worden opgenomen die de Minister in staat zullen stellen om in de komende jaren maatregelen te nemen indien de vulgraad van de opslagen achter blijft bij de vastgestelde vuldoelstelling.
Welke voorbereidingen treft u voor het geval Nederlandse huishoudens worden geraakt door hoge energieprijzen als gevolg van eventuele schaarste van gas bij een strenge winter?
Leveringsprijzen volgen de ontwikkelingen op de internationale groothandelsmarkt voor gas en deze zijn niet direct te sturen. De gasprijzen zijn recent iets gestegen, maar bevinden zich nog steeds ruimschoots onder het niveau van 2022.
Nederlandse huishoudens zijn minder kwetsbaar voor nieuwe stijgingen doordat meer dan de helft van de Nederlandse huishoudens inmiddels weer een contract heeft met een vaste prijs voor een periode van een jaar of langer.
Bovendien is het gasverbruik van de meeste huishoudens flink verlaagd, gemiddeld met 25% tussen 2019 en 2023. Dit is bereikt door meer bewustwording, energiebesparing en verduurzaming.
Het kabinet zet stevig in op structurele maatregelen, door isolatie en verduurzaming van woningen, juist bij groepen huishoudens met een laag inkomen. Ook verlaagt het kabinet de energiebelasting op gas voor alle Nederlanders volgend jaar. Voor mensen met een laag inkomen die deze winter in de knel zouden kunnen komen door een relatief hoge energierekening, heeft het Kabinet aanvullend 60 miljoen euro gereserveerd voor een Energiefonds. Er wordt met externe partijen bezien hoe hier nader invulling aan gegeven kan worden.
Welke maatregelen treft u om het doel voor verminderd finaal energieverbruik in 2030 te halen, nu uit de Klimaat- en Energieverkenning blijkt dat de kans hierop marginaal is?
Het kabinet gaat de effecten op energiegebruik meewegen in de voorjaarsbesluitvorming bij maatregelen ten behoeve van de klimaat- en energietransitie en de besteding van middelen uit het Klimaatfonds. Over de uitkomsten van de besluitvorming over maatregelen en fondsen wordt de Kamer bij de Voorjaarsnota 2025 geïnformeerd.
Vindt u aanvullend beleid voor energiebesparing noodzakelijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen denkt u aan?
Energie die we niet gebruiken, hoeven we niet op te wekken, te transporteren, te betalen of te importeren. Energiebesparing verlaagt dan ook de energierekening, draagt bij aan het verminderen van netcongestie, maakt ons minder afhankelijk van derde landen voor fossiele brandstoffen en spaart het klimaat. Aanvullend beleid voor energiebesparing is van belang en mogelijk gelet op de uitkomsten van het TNO-onderzoek «Een nationaal doel voor energiebesparing en streefwaarden voor sectoren».11 Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 9 worden de maatregelen op dit moment uitgewerkt.
Wat is de inzet van Nederland voor wat betreft het verlengen van het contract voor de gas transportleiding vanuit Rusland door Oekraïne naar Oost-Europa?
Zoals onder meer aangegeven in antwoord op Kamervragen van de leden Bontenbal, Boswijk (beiden CDA) Paternotte en Rooderkerk (beiden D66)12 zet Nederland zich actief in voor maatregelen in EU-verband voor de afbouw van Russisch gas naar nul. Hoewel Nederland geen betrokkenheid heeft bij de transit van Russisch gas door Oekraïne en het daarvoor gesloten transportcontract, vindt Nederland dit een goede ontwikkeling in het licht van de gewenste afbouw van Russisch gas. Nederland vindt wel dat goed moet worden bezien wat dit betekent voor de EU-leveringszekerheid. Dit wordt in EU-verband, door de Europese Commissie, nauwlettend in de gaten gehouden.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en vóór het commissiedebat over de Energieraad beantwoorden?
Ja.
De slacht van 28 Konikpaarden uit Lauwersmeer |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het laten slachten van 28 van de 55 Konikpaarden die oorspronkelijk uit de Oostvaardersplassen kwamen en die sinds september werden opgevangen in natuurgebied Lauwersmeer?1 2
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Hoe kijkt u ernaar dat deze dieren afkomstig zijn uit de Oostvaardersplassen en het niet voor het eerst is dat dieren met welzijnsproblemen moeten worden afgeschoten, of, in dit geval, moeten worden geslacht?
Deze paarden komen van origine uit het kerngebied van de Oostvaardersplassen, maar zijn jaren geleden verplaatst naar het Oostvaardersveld. De paarden in de Oostvaardersplassen zijn in het wild levende dieren en de paarden in het Oostvaardersveld zijn «gehouden dieren». Een deel van de paarden is in het Oostvaardersveld geboren. Het is spijtig dat de dieren uit het Oostvaardersveld door welzijnsproblemen moesten worden verplaatst, maar dat dat niet voor al die paarden is gelukt, waardoor helaas een deel naar de slacht moest worden gebracht. Deze manier van populatiebeheer is een inherent onderdeel van de inzet van grote grazers en niet ongewoon. De huidige vorm van populatiebeheer is nodig daar natuurlijk populatiebeheer door predators er niet is.
Hoeveel heeft de Oostvaardersplassen de overheid sinds het begin van dit experiment in totaal gekost, gezien het feit dat de Oostvaardersplassen grotendeels is opgezet met overheidsgelden?
Het betreft een aangewezen Natura 2000-gebied, voor de Oostvaardersplassen gelden instandhoudingsdoelstellingen voor 14 soorten broedvogels en 19 soorten niet-broedvogels. De lepelaar en de grote zilverreiger zitten in beide categorieën. Het betreft hoofdzakelijk doelen om het leefgebied van deze soorten in oppervlak en kwaliteit te behouden. De leefgebieden dienen voldoende draagkracht te behouden voor de in het aanwijzingsbesluit vastgestelde aantallen vogels. Voor blauwe kiekendief, porseleinhoen en woudaap geldt een uitbreidingsdoelstelling voor oppervlakte en kwaliteit van hun leefgebied.
Om deze doelen te realiseren ontvangt Staatsbosbeheer van provincie Flevoland een SNL-bijdrage. In de afgelopen 9 jaar vanaf 2016 heeft provincie Flevoland ongeveer € 15,5 miljoen hiervoor aan de Oostvaardersplassen besteed. Voor de opbouw van dit bedrag verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 4. Van het Rijk ontvangt Staatsbosbeheer geen bijdrage voor beheer van de Oostvaardersplassen.
Kunt u een overzicht geven van alle bedragen die, al dan niet via Staatsbosbeheer, vanaf het begin aan de Oostvaardersplassen zijn uitgegeven en kunt u dit uitsplitsen naar bedragen voor het natte deel van de Oostvaardersplassen en voor het droge deel van de Oostvaardersplassen (daar waar de grazers rondlopen)? Zo nee, kunt u dan een overzicht geven van het totaalbedrag?
Zie beantwoording van vraag 3, zowel het natte als het droge deel is nodig voor een leefgebied van voldoende kwaliteit in de Oostvaardersplassen voor de vogelpopulaties. Er wordt dan ook geen onderscheid gemaakt in het natte en het droge deel, omdat het één onlosmakelijk is verbonden met het ander en beide delen behoren tot het aangewezen Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen.
Voor het overzicht is gekeken naar het beheer en de maatregelen, gekoppeld aan het beleidskader beheer Oostvaardersplassen, SNL en Natura 2000.
Regulier beheer:
Vanaf het moment van provinciale beschikkingen ontvangt Staatsbosbeheer natuurbeheersubsidie op basis van de Subsidieverordening Natuur en Landschapsbeheer 2016 en betreft gemiddeld per jaar totaal € 729.172 opgebouwd uit de bedragen € 568.963 voor natuurbeheersubsidie, € 57.925 voor monitoringsubsidie, € 97.798 voor toezicht bijdrage en € 4.486 voor voorzieningen bijdrage voor het Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen. Totaal is er dus vanaf 2016 t/m 2024 voor € 6.562.548 aan SNL beheersubsidie verstrekt voor de Oostvaardersplassen door de provincie Flevoland. Deze subsidie is gebaseerd op het landelijk uniforme SNL-stelsel. Standaardkostprijzen per hectare zijn per natuurtype door het hele land gelijk. Voor de Oostvaardersplassen hanteert de provincie binnen de SNL geen andere regels of tarieven dan voor andere natuurgebieden.
Vanaf 2020 ontvangt Staatsbosbeheer een aanvullende beheersubsidie, dus bovenop de SNL, voor extra structurele kosten die samenhangen met het beleidskader Oostvaardersplassen. Over de periode 2020–2023 was dit een bedrag van € 400.000 per jaar, dus totaal € 1.600.000 voor de vier betreffende jaren. Deze aanvulling bedraagt voor de periode 2024–2027 per jaar € 416.300 en wordt ingezet voor o.a. populatiebeheer, vangacties van dieren, kuddebeheer, monitoring, communicatie/omgevingsmanagement en onderhoud rasters beplantingsvakken. Dit betekent dat de aanvullende beheersubsidie tot nu toe (2020 t/m 2024) een bedrag van € 2.016.300 betrof.
Extra maatregelen:
Vanaf 2018 is door provincie Flevoland een totaal bedrag van € 1,8 miljoen aan Staatsbosbeheer verleend voor het uitvoeren van maatregelen voor het beleidskader beheer van de Oostvaardersplassen.
In totaal is tot nu toe (2016 t/m 2024) voor € 5,1 miljoen verstrekt aan Staatsbosbeheer door de provincie Flevoland, waarvan € 1,5 miljoen voor het droge deel en € 3,6 miljoen voor het natte deel.
In de afgelopen 9 jaar vanaf 2016, sinds provincie Flevoland het bevoegd gezag is, is er dus totaal (€ 6.562.548 + € 2.016.300 + € 1.800.000 + € 5.100.000 =) € 15.478.848 aan beheersubsidies en uitvoeringsmaatregelen besteed aan de Oostvaardersplassen.
Kunt u de Kamer een verantwoording van de uitgaven aan de Oostvaardersplassen doen toekomen, dus welk geld Staatsbosbeheer waaraan heeft besteed en wat het resultaat van die bestedingen was? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven onder vragen 3 en 4 gelden er voor de Oostvaardersplassen instandhoudingsdoelstellingen voor 14 soorten broedvogels en 19 soorten niet-broedvogels. Om voor beheersubsidie van de SVNL 2016 in aanmerking te komen moeten beheerders gecertificeerd zijn. Samen met de monitoring en het voortgangsgesprek tussen de provincie en de beheerder zorgt certificering voor borging van de natuurkwaliteit en de maatschappelijke legitimiteit van subsidies voor natuurbeheer. De Stichting Certificering SNL is het onafhankelijk orgaan dat de certificering verzorgt voor de (agrarische) natuurbeheerders. Certificering is een verklaring van de provincie waarmee een natuurbeheerder, gebiedscoördinator agrarisch natuurbeheer of (agrarisch) collectief bepaalde kwaliteitseisen voor beheer, organisatie en administratie garandeert. In de subsidieverordening SVNL 2016 wordt gewerkt met vooraf bepaalde landelijk vastgestelde tarieven die gelden voor beheertypen. Deze systematiek zorgt ervoor dat niet wordt gewerkt met financiële verantwoording per maatregel, maar dat vooraf wordt bepaald welke kosten gemiddeld gemoeid zijn met het in stand houden van natuur- en landschaps-beheertypen. Deze systematiek van de subsidieregeling en de certificering beperkt de controledruk en administratieve lasten voor zowel subsidieverstrekker als subsidieontvanger. Uit de systematiek van de SVNL 2016 is dus af te leiden welke bedragen gemiddeld gemoeid zijn met het in stand houden van een beheertype. Het Natura 2000-gebied Oostvaarderplassen is 5.480 hectare groot en valt onder SNL-natuurtype «rivier- en moeraslandschap». Het subsidietarief 2024 voor het beheer op basis van 84% van de standaardkostprijs is € 147,31 per hectare. Provincies zijn bevoegd gezag voor deze subsidieregelingen.
Kunt u de Kamer vertellen waarom die verantwoording er niet is, indien er geen verantwoording is van de uitgaven door Staatsbosbeheer, en kunt u Staatsbosbeheer alsnog verzoeken om die verantwoording? Zo nee, waarom niet?
Zoals u kunt lezen in het antwoord op de voorgaande vraag is die verantwoording er wel.
In 2013 is middels het natuurpact het natuurbeleid van het rijk naar de provincies gedecentraliseerd. Het rijk en de provincies hebben daarbij afspraken gemaakt over de ambities en financiering van het Nederlandse natuurbeleid tot 2027. De provincies zijn daarbij verantwoordelijk geworden voor de uitwerking en uitvoering van de ambities in hun natuurbeleid. Het rijk en de provincies hebben daarbij de ambities verbreed van biodiversiteit, naar het versterken van de maatschappelijke betrokkenheid bij natuur en de relatie tussen natuur en economie.
De Rijksoverheid is verantwoordelijk gebleven voor de vertaling van internationaal naar nationaal natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor invulling en uitvoering van dit natuurbeleid binnen hun provinciegrenzen. De provincies dienen de natuurwaarden in landbouwgebieden en natuurterreinen te behouden en verder te ontwikkelen. Daarbij spelen boeren, natuurorganisaties en particulieren een rol en zij kunnen daarom subsidie krijgen voor (agrarisch) natuurbeheer. Voor de subsidie Natuurbeheer SVNL 2016 sluiten zij met de betreffende provincie voor 6 jaar een beheerovereenkomst. In het natuurbeheerplan van de provincie staat waar bepaalde beheertypen ingezet mogen worden. Deze subsidie is alleen voor eigenaren of erfpachters van natuurterreinen met een certificaat natuurbeheer.
Echter streef ik ernaar dat meer verantwoording wordt afgelegd door alle ontvangers van SNL-subsidie, dan alleen het voldoen aan huidige SNL subsidieverplichtingen. In het regeerprogramma staat dat doelsturing een belangrijk speerpunt is van het beleid en daarom ga ik er op inzetten dat dit uitgangspunt wordt in subsidiëring van terreinbeherende organisaties (TBO’s). Ik wil dit toepassen op activiteiten in beheer van TBO’s en onderzoeken of het mogelijk is om doelsturing op te laten nemen in subsidievoorwaarden. Zo kan er beter gestuurd worden op (resultaten van) SNL-subsidies, met oog voor uitvoeringslasten. Ik wil hierover in gesprek treden met de betrokken partijen.
Kunt u een overzicht geven van het totale aantal dieren dat sinds het begin is afgeschoten, gestorven, verplaatst en/of geslacht? Kunt u daarbij ook de redenen/oorzaken noemen van het afschieten, sterven, afvoeren en/of slachten van de dieren? Zo nee, waarom niet?
Onderstaand is in een tabel schematisch weergegeven wat de totale sterfte van 1996 t/m 2024 (met een onderverdeling in natuurlijke dood, afschot en vanaf 2019 populatiebeheer) van de in het wild levende konikpaarden is geweest in de Oostvaardersplassen. Populatiebeheer is ofwel verplaatsing van het dier naar een ander gebied ofwel het brengen van het dier naar het slachthuis.
Tot 2011 was sprake van reactief beheer, dit betekent dat het beheer erop was gericht de natuurlijke processen zo lang mogelijk door te laten gaan. Van 2011 tot 2018 was sprake van vroeg reactief beheer, het doel hierbij was om onnodig en langdurig lijden maximaal te beperken.
In 2018 is het Provinciale Beleidskader beheer Oostvaardersplassen vastgesteld, hierin is vastgelegd dat gestuurd dient te worden op een populatie-omvang van 1.100 grote grazers in het voorjaar. Sindsdien stuurt Staatsbosbeheer dan ook op een voorjaarsdoelstand van 1.100 dieren onderverdeeld in 500 edelherten en 600 runderen en konikpaarden.
In onderstaande tabel is terug te zien dat er vanaf 2019 sprake is van actief populatiebeheer. De aantallen grote grazers namen vanaf 2018 sterk af waardoor er minder konikpaarden een natuurlijke dood stierven, nu het aantal dieren de maximale draagkracht van het gebied niet meer overschrijdt. Ook het aantal konikpaarden dat door afschot sterft is sterk afgenomen. Dit gebeurt alleen nog als er sprake is van onnodig en langdurig lijden (denk aan gebroken benen of ernstige, niet meer herstellende, verwondingen).
De in het Natura 2000-gebied aanwezige grote grazers hebben een belangrijke invloed op de vegetatiesamenstelling in het gebied. Een evenwichtige verdeling in structuurrijke open graslanden, rietvegetaties in het grazige deel, moeras en open water is van belang voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de kwalificerende vogelsoorten in het gebied. De grote grazers zorgen hiervoor, mits de aantallen worden gereguleerd. Hiervan profiteren meerdere vogelsoorten in het gebied, waaronder rietzanger, blauwe kiekendief, grote karekiet, lepelaar, kleine zilverreiger, woudaap, dodaars, roerdomp, porseleinhoen, snor en wilde zwaan.
Jaar
Natuurlijke dood
Afschot
Populatiebeheer
Totaal sterfte en afvoer (N)
96–97
2
1
3
97–98
7
2
9
98–99
19
6
25
99–00
4
6
10
00–01
11
19
30
01–02
21
23
44
02–03
25
40
65
03–04
26
79
105
04–05
63
89
152
05–06
41
155
196
06–07
49
205
254
07–08
31
143
174
08–09
49
196
245
09–10
98
261
359
10–11
16
128
144
11–12
88
277
365
12–13
56
247
303
13–14
14
33
47
14–15
34
354
388
15–16
49
290
339
16–17
6
92
98
17–18
51
422
473
18–19
9
13
22
19–20
9
23
182
214
20–21
10
15
158
183
21–22
4
18
104
126
22–23
4
3
8
15
23–24
13
8
87
108
Vindt u de Oostvaardersplassen, het droge deel waar de grazers lopen, een verantwoord natuurproject? Zo ja waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, omdat de Oostvaardersplassen een gebied met een bijzondere vogelpopulatie is die voor verschillende soorten in belangrijke mate bijdraagt aan de landelijke staat van instandhouding. Het droge deel van de Oostvaardersplassen kan niet los worden gezien van het natte deel. Het totale gebied is noodzakelijk voor het behalen van de Natura-2000 doelen.
Is het wettelijk toegestaan om drachtige dieren te slachten en wat is er gedaan om uit te sluiten dat merries drachtig waren voordat ze weggebracht werden naar het slachthuis?
Het is niet verboden om drachtige dieren te slachten. Dieren die langer drachtig zijn dan 90% van hun drachtlengte mogen niet worden vervoerd. Met een dierenarts is bekeken welke merries in de derde fase van de dracht zaten. Deze dieren zijn in het gebied gebleven.
Waren er dieren die uit het Lauwersmeer zijn gehaald die bij de slacht alsnog drachtig bleken te zijn? Als er dieren waren die drachtig waren bij de slacht, heeft de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) hier tegen opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 9. Over de afgevoerde dieren is daarom door het slachthuis en de NVWA geen melding gemaakt dat er merries zijn aangetroffen die te ver gevorderd in de dracht waren.
Waarom is niet geprobeerd om paarden bij professionals te plaatsen die wilde paarden met elkaar en met de mens leren samenleven, gezien het feit dat Staatsbosbeheer in een reactie op vragen van burgers stelt dat de dieren nergens anders konden worden geplaatst en niet geschikt waren om te plaatsen bij particulieren, omdat deze dieren in de ogen van Staatsbosbeheer in een natuurgebied thuishoren en in een kudde moeten leven?
Staatsbosbeheer heeft de keuze gemaakt dat konikpaarden alleen worden verplaatst naar andere natuurgebieden waar de paarden kunnen leven in sociale kuddestructuren. Het betreft hier weliswaar gehouden dieren, maar ze zijn niet gedomesticeerd en gewend in het wild te leven. Helaas konden de organisaties en particulieren, in binnen en buitenland, met wie Staatsbosbeheer in gesprek is geweest dit op deze termijn niet bieden.
Waarop baseert Staatsbosbeheer zich en waarom vond Staatsbosbeheer deze dieren wel geschikt om te laten slachten, gezien het feit dat Staatsbosbeheer in een reactie op vragen van burgers stelt dat het een stal of weiland niet geschikt vindt voor deze paarden?
De dieren zijn gewend om jaarrond buiten in sociaal kuddeverband te leven, en niet individueel. Het leven in een kuddestructuur/sociale groep is bevoordelijk voor het welzijn van deze paardensoort. Het weghalen uit deze structuur en uit een omgeving waarin de dieren grote mate van bewegingsvrijheid hebben, heeft negatieve gevolgen voor hun welzijn. Staatsbosbeheer heeft daarom de keuze gemaakt dat de dieren in sociaal verband in een natuurlijk terrein moeten leven. Vanuit welzijnsoogpunt kiest Staatsbosbeheer ervoor deze niet-gedomesticeerde dieren niet in een stal of weiland te plaatsen.
Deelt u de mening dat de dieren in de Oostvaardersplassen feitelijk «gehouden dieren» zijn, gezien het feit dat alle dieren daar worden gehouden binnen een omheining en zowel de heckrunderen als de Konikpaarden dieren zijn die door mensen zijn gefokt en daarna losgelaten in natuurgebieden voor begrazing? Zo nee, waarom niet?
De grote grazers in de Oostvaardersplassen staan niet onder de volledige beschikkingsmacht van Staatsbosbeheer en kunnen derhalve niet als gehouden dieren worden aangemerkt. Dat de grote herbivoren in de Oostvaardersplassen geen gehouden dieren zijn, blijkt ook uit een arrest van het gerechtshof in Arnhem uit 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:3122) en een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven uit 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:622).
Deelt u de mening, indien de dieren in de Oostvaardersplassen «gehouden dieren» zijn, dat Staatsbosbeheer, als eigenaar van de dieren, dan dus ook moet worden gehouden aan alle regels en eisen met betrekking tot welzijn, verzorging, de Identificatie en Registratieplicht (I&R), en dat de NVWA daarop moet toezien en handhaven waar nodig? Zo nee, waarom niet?
De dieren in de Oostvaardersplassen zijn geen «gehouden dieren». Ik deel dan ook niet uw mening dat Staatsbosbeheer moet worden gehouden aan alle regels en eisen met betrekking tot welzijn, verzorging, de Identificatie en Registratieplicht, en dat de NVWA daarop moet toezien en handhaven waar nodig. Deze mening deel ik wel met u wat betreft de dieren uit het Oostvaardersveld, hier is wel sprake van «gehouden dieren» en daarom moet Staatsbosbeheer dan dus wel worden gehouden aan al het voorgaande. Dit is ook als zodanig gebeurd.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden en indien mogelijk voor het debat Stikstof, NPLG en natuur op 4 december 2024?
Daar ik de vragen op 28 november binnenkreeg, was het helaas niet mogelijk om deze vragen voor 4 december te beantwoorden. Ik heb mij er wel voor ingespannen uw vragen zo snel als mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘Een op de drie provincies voor de rechter om drinkwater’ |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Ben u bekend met het bericht »Een op de drie provincies voor de rechter om drinkwater» dat Argos onlangs publiceerde?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er steeds meer rechtszaken worden gevoerd, of hiermee wordt gedreigd, bij geschillen rond de levering van (drink)water?
Het Ministerie van IenW houdt geen gegevens bij van aantallen rechtszaken met betrekking tot de drinkwatervoorziening of dreigingen daartoe. Er kan dan ook geen uitspraak gedaan worden of er meer zaken gevoerd worden. Wel spreken drinkwaterbedrijven en provincies over een toenemende juridisering van besluitvorming over het gebruik van de leefomgeving.
Deelt u de mening dat meer water oppompen in een veranderend klimaat, met vaker voorkomende, langere en ergere droogteperiodes, geen universele of structurele remedie is tegen drinkwatertekorten?
De toenemende watervraag en het afnemend aanbod van water tijdens droge perioden hebben invloed op onze (drink-)watervoorziening. Daar is geen universele oplossing voor. Om de drinkwatervoorziening te waarborgen kijken de drinkwaterbedrijven naar nieuwe bronnen voor drinkwater zoals nieuwe oppervlaktewaterwinningen, brak grondwater en de mogelijkheid om bestaande grondwaterbronnen duurzamer te benutten.
Bij de keuzes die daarbij worden gemaakt moet uiteraard rekening gehouden worden met de wijze waarop de drinkwaterlevering ook in perioden van droogte gewaarborgd kan worden.
Deelt u de mening dat de drinkwatervraag en drinkwaterbeschikbaarheid nu niet optimaal zijn verdeeld, zowel over het land als in de tijd? En bent u het ermee eens dat drinkwaterbeschikbaarheid ook een verdelingsvraagstuk is?
Ja. Het is zo dat de bevolking niet homogeen verdeeld is over Nederland en het gebruik evenmin. Dat geldt ook voor de productiecapaciteit van drinkwater. Daarmee zijn er dus verschillen per regio. Hoe het drinkwater voor heel Nederland beschikbaar is en blijft, heeft ook een verdelingscomponent.
Deelt u de mening dat we niet meer mogen onttrekken dan dat er wordt aangevuld? En bent u het er dan mee eens, dat bedrijven die grote hoeveelheden grondwater onttrekken, zoals drinkwaterbedrijven, landbouwbedrijven, bedrijven in de voedingsindustrie, etcetera, ook zorg zouden moeten dragen voor een vergelijkbare hoeveelheid infiltratie als dat nu wordt onttrokken, om zo het grondwaterniveau op peil te houden? Zo nee, waarom niet?
De Kaderrichtlijn Water (KRW) stelt de eis dat onttrekking en aanvulling van grondwaterlichamen over het jaar in evenwicht moeten zijn. Uit de stroomgebiedbeheerplannen Rijn, Maas, Schelde, Eems 2022–20272 blijkt dat bijna alle grondwaterlichamen aan deze eis voldoen. Alleen in het grondwaterlichaam Slenk-diep (in Noord-Brabant en Limburg), wordt nu meer onttrokken dan wordt aangevuld. Door de provincies worden samen met andere partijen maatregelen genomen om deze neerwaartse trend tegen te gaan.
Bedrijven die grote hoeveelheden grondwater onttrekken (meer dan 150.000 m³/jaar) moeten daarvoor vergunning aanvragen bij de provincie. Door de provincie wordt vervolgens getoetst of de onttrekking niet leidt tot ontoelaatbare effecten op de omgeving, zoals het meer onttrekken dan (natuurlijk) infiltreert.
Deelt u de mening dat de huidige, zeer lage, vergoeding voor drinkwater of het onttrekken van grondwater weinig stimulans bieden voor zuinig gebruik, hergebruik of het gebruik van alternatieven voor drinkbaar water?
Recent heeft de Kamer de resultaten van het onderzoek naar de effecten van beprijzen van verschillende soorten water (leidingwater, grondwater en oppervlaktewater) op watergebruik ontvangen3. Hieruit blijkt dat hogere drinkwaterprijzen een beperkt effect hebben op het verminderen van het watergebruik, maar wel bijdragen aan een meer bewust drinkwatergebruik. Voor een groter effect moet beprijzen worden gecombineerd met informatievoorziening en regelgeving. Daarom werkt het Ministerie van IenW aan het nationaal plan van aanpak drinkwaterbesparing, de aanscherping van de regelgeving voor grond- en oppervlaktewateronttrekkingen en aan gedragscampagnes.
Bent u bekend met de vrees van drinkwaterbedrijven dat bij het verhogen van de kosten voor drinkwater voor grootverbruikers, deze overstappen op het gebruik van eigen bronnen en dat overheden dan vaak geen vergunning kunnen weigeren? Wat vindt u hier van?
Het eerdergenoemd onderzoek stelt dat er slechts beperkt mogelijkheden zijn voor grootverbruikers voor het overstappen naar andere waterbronnen voor het productieproces. Voor een grootschalige onttrekking is het verplicht om een vergunning bij de provincie aan te vragen en daarmee is er voor de provincie de mogelijkheid de afgifte van de vergunning te weigeren.
Als het lokale grondwatersysteem de gevraagde onttrekking kan dragen, en het drinkwatersysteem op die wijze ontlast wordt, zie ik dat als een adequate invulling van het principe van «het juiste water voor het juiste gebruik.»
Deelt u de mening dat grondwater veel meer als een grondstof beschouwd zou moeten worden, vergelijkbaar met olie, gas, zout of andere winbare grondstoffen?
Grondwater levert als grondstof een waardevolle bijdrage aan de drinkwatervoorziening en voedselindustrie, maar is meer dan een gebruiksproduct dat «gemijnd» moet worden. Aanwezigheid van grondwater in de bodem is van cruciaal belang voor een gezond bodemecosysteem en daarmee voor de agrarische sector, de bebouwde omgeving en de natuur.
Als voor drinkwater geschikt grondwater een schaarse grondstof is, moet er dan niet een veel strengere cascadering komen voor afnemers en bestemmingen hiervan? Moeten we niet veel beter wegen wat het maatschappelijk belang is van de toepassing, met menselijke consumptie bovenaan en andere toepassingen op een lagere schaal, zodat in gebieden of tijden met schaarste vergunningen eerder geweigerd en verbruik beter gereguleerd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Om bij te dragen aan het herstel van het grondwatersysteem is het nodig dat provincies, zoals al is afgesproken, in hun gebiedsprogramma’s een regionale voorkeursvolgorde voor het gebruik van grondwater opnemen. Daarin moet de daadwerkelijke grondwaterbeschikbaarheid worden meegewogen.
Daarnaast is zoet grondwater niet de enige bron voor drinkwater. De drinkwaterbedrijven onderzoeken ook alternatieven, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven welke grote onttrekkingsvergunningen in recente jaren zijn geweigerd, voor welke bestemming en op welke grond deze zijn geweigerd?
De provincies zijn bevoegd gezag voor de grote onttrekkingen (meer dan 150.000 m3/ jaar). De Minister van IenW heeft geen rol in dit vergunningsproces. Bij het ministerie is er daardoor ook geen overzicht van geweigerde onttrekkingen.