De gigantische klimaateffecten van privéjachten en privévliegtuigen |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de artikelen «The huge impact of private jets»1 en het artikel «Superyachts symbolize climate breakdown»?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat de weinige gebruikers van privévliegtuigen en privéjachten zo’n gigantische klimaatvoetafdruk hebben?
Op internationaal en nationaal niveau zet de Nederlandse overheid zich in om de klimaatafdruk van de luchtvaart en de maritieme sector te minimaliseren. Dit geldt óók voor privévliegtuigen en superjachten. Omdat beide sectoren mondiaal georganiseerd en georiënteerd zijn, is het van groot belang om binnen deze sectoren internationaal samen te werken en afspraken te maken. Zonder gelijke normering kunnen partijen er gemakkelijk voor kiezen om uit te wijken naar landen die minder strenge eisen stellen aan broeikasgasemissies.
Mondiaal zet Nederland in op ambitieuze afspraken via de Internationale Burgerluchtvaart Organisatie (ICAO) en de International Maritime Organisation (IMO). Op Europees niveau wordt voor beide sectoren op dit moment gewerkt aan de voorstellen onder het Fit for 55-pakket van de Europese Commissie om de
CO2-uitstoot te reduceren. Het pakket legt daarvoor een ambitieuze architectuur neer, die op onderdelen nog wordt uitgewerkt. Nationaal heeft Nederland klimaatdoelen vastgesteld in de Luchtvaartnota3 en voor de maritieme sector is er de Green Deal Zeevaart, Binnenvaart en Zeehavens4. In het licht van deze Europese Green Deal en de daaruit voortgekomen initiatieven, heeft het kabinet zijn commitment uitgesproken voor de doelstelling van klimaatneutraliteit in 2050. In lijn hiermee wil het ministerie ook voor de internationale zeevaart toewerken naar een klimaatneutrale zeevaart in 2050.
Wat denkt u dat het met het draagvlak voor rechtvaardig klimaatbeleid doet wanneer iedereen gevraagd wordt iets te doen, terwijl gelijktijdig een paar rijken ongestoord en onnodig een disproportionele uitstoot veroorzaken?
Via de mondiale, Europese en nationale doelstellingen zet Nederland zich in voor een rechtvaardig, uitvoerbaar en effectief klimaatbeleid met als doel bij te dragen aan het behalen van de klimaatdoelen onder het Parijsakkoord. Dat iedereen naar draagkracht bijdraagt aan verduurzaming is essentieel voor het draagvlak. Dit geldt ook voor de gebruikers van superjachten en privévliegtuigen.
Het is bekend dat privévliegtuigen en privé en superjachten per passagier relatief meer emissies veroorzaken. Vanwege het internationale karakter is het van belang om in samenwerking met andere landen te streven naar maatregelen gericht op het terugdringen van de emissies.
Is u bekend dat slechts 1% van de mensen 50% van de vliegemissies veroorzaakt?3 Wat doet dit met het draagvlak voor rechtvaardig klimaatbeleid?
Zie antwoord vraag 3.
Wat denkt u dat het doet met het draagvlak voor rechtvaardig klimaatbeleid dat vier uur vliegen met een privévliegtuig ongeveer evenveel CO2-uitstoot veroorzaakt als een gemiddelde Europeaan in een heel jaar?
Zie antwoord vraag 3.
Wat doet het met het draagvlak voor rechtvaardig klimaatbeleid wanneer mensen zien dat de gebruikers van privéjachten en privévliegtuigen niet of nauwelijks betalen voor de gigantische (klimaat)schade die zij veroorzaken?
Zie antwoord vraag 3.
Wat betekent het voor de geleverde inspanningen om de mobiliteitssector te verduurzamen dat de privévliegtuigsector tussen 2005 en 2019 de uitstoot met 31% zag groeien? Wat doet dit met het draagvlak?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat privévliegtuigen (met een vertrekgewicht onder 8.616 kilogram) niet onder de vliegbelasting vallen? Hoe (en waarom) is die gewichtsgrens tot stand gekomen?
De vliegbelasting is inderdaad verschuldigd per vertrekkende reiziger met een vliegtuig met een maximaal toegelaten startgewicht van meer dan 8.616 kilogram. Deze grens is tot stand gekomen uit het oogpunt van uitvoerbaarheid voor luchthavens door de aansluiting van de heffing op hun administratieve inrichting. Voor de vliegbelasting is daarmee de administratie, zoals deze door de luchthavens wordt gevoerd om diverse kosten te kunnen doorberekenen aan de luchtvaartmaatschappijen, het uitgangspunt. De grenswaarde van 8.616 kilogram is ontleend aan het gewichtscriterium dat wordt gehanteerd voor het bepalen van de geluidshoeveelheid van kleine vliegtuigen.7
Wat betreft het belasten van privévliegtuigen: de vrijstelling van accijns op kerosine is niet van toepassing bij het gebruik van plezierluchtvaartuigen.8 Plezierluchtvaartuigen zijn eigen of gehuurde vliegtuigen die niet gebruikt worden voor commerciële doeleinden. Bij pleziervluchten wordt een accijns van € 528,46 betaald per 1.000 liter kerosine, wat ertoe leidt dat privévluchten dus in veel gevallen ook onder de belastingheffing vallen. Op deze manier is het reizen per vliegtuig voor de meeste reizigers belast. Naast belastingen wordt de luchtvaart nog op andere manieren beprijsd, zie daarvoor het antwoord op vraag 15, 16, en 17. Wij onderzoeken de wenselijkheid en mogelijkheden om privévliegtuigen mee te nemen in het klimaatbeleid voor de luchtvaart, en waar nodig aanvullend beleid te onderzoeken.
Klopt het dat een reiziger (straks) wel € 24 vliegbelasting moet betalen voor een economyticket in een passagiersvliegtuig, maar niet voor het reizen in een privévliegtuig?4 Waarom vindt u dat rechtvaardig?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat de vliegbelasting nu in geen verhouding staat tot de veroorzaakte vervuiling, aangezien uit het in het artikel genoemde voorbeeld blijkt dat een reiziger die vliegt van London naar New York met een economyclassticket gemiddeld genomen 313 kg CO2 uitstoot en voor diezelfde vlucht met een privévliegtuig 25.056 kg CO2?5
De uitstoot per reiziger hangt mede af van het vliegtuigtype, configuratie en de bezettingsgraad van zowel toestellen van luchtvaartmaatschappijen als privévliegtuigen. Maar in veel gevallen zal de uitstoot per reiziger in een privévliegtuig aanzienlijk groter zijn. De Nederlandse vliegbelasting kent een uniform tarief waarin verschillen in uitstoot per reiziger dus niet worden meegewogen. Maar als we kijken naar de verhouding bij beprijzing in relatie tot maatschappelijke kosten, waar CO2-uitstoot/vervuiling onderdeel van is, moeten we niet alléén naar de vliegbelasting kijken. In dat kader is het van belang om naar alle relevante belastingen en heffingen te kijken, samen met alle maatschappelijke kosten (externe kosten en infrastructuurkosten). Beprijzing vindt in de luchtvaart via verschillende manieren plaats. Onder andere via de nationale vliegticketbelasting, maar ook via het EU-emissiehandelssysteem (ETS). Daarnaast wordt er ingezet op het realiseren van een bijmengverplichting van duurzame brandstoffen. Omdat duurzame brandstoffen op dit moment nog duurder zijn dan de conventionele brandstof kerosine, zorgt een bijmengverplichting indirect ook voor een kostenverhogend effect.
Wat doet het met het draagvlak voor rechtvaardig klimaatbeleid wanneer de Nederlandse overheid mensen oproept om hun bandenspanning te checken en zo brandstofefficiëntie na te streven, terwijl een privéjacht als de M/Y Azzam 1 miljoen liter brandstof tankt (grofweg vijf keer de hoeveelheid brandstof die een Boeing 747 kan houden) en vele honderden liters brandstof per uur verbruikt?6
Een eerlijke verdeling van de lasten ten aanzien van het reduceren van broeikasgasemissies is van groot belang voor het draagvlak. Tegelijkertijd is de invloed van Nederland op de uitstoot van superjachten beperkt, aangezien juist deze jachten zich over de wereld bewegen. Mondiale regelgeving is nodig om de broeikasgasemissies van schepen te reduceren, inclusief superjachten.
Zoals aangekondigd in de brief van 22 november 202111 zet het kabinet zich in voor het bereiken van klimaatneutrale zeevaart in 2050. De inzet van Nederland richt zich op ambitieuze internationale afspraken, bestaande uit een combinatie van normeren en beprijzen. In de EU zijn de besprekingen over maatregelen uit het Fit for 55-pakket die de zeevaart reguleren ver gevorderd. Uw Kamer is hierover separaat geïnformeerd12. De Europese Commissie heeft ervoor gekozen snel een start te maken, waarmee 90% van de emissies van de zeevaart wordt aangepakt. Nederland zet zich ervoor in dat ook de overige schepen onder het pakket gebracht worden. Ik zet mij ervoor in om bij de huidige gesprekken over het Fit for 55-pakket ook de overige segmenten onder de werking van de maatregelen te brengen. Dit geldt ook voor superjachten.
Daarnaast zijn er op dit moment voorbereidingen gaande om de mondiale regelgeving vanuit IMO wat betreft broeikasgasemissies aan te scherpen. In de genoemde brief van 22 november 2021 aan uw Kamer werd benoemd dat Nederland ervoor wil waken dat maatregelen leiden tot een verslechtering van de concurrentiepositie en draagvlak van het Nederlandse (en Europese) bedrijfsleven. Vanuit klimaatoogpunt is een gelijke normering op mondiaal niveau van belang omdat anders weglekeffecten zullen ontstaan naar landen met minder strenge eisen wat betreft de uitstoot van broeikasgassen. Dit geldt bij uitstek ook voor superjachten. Binnen deze randvoorwaarden zal ik mij er bij de lopende internationale gesprekken voor inzetten dat er zo min mogelijk uitzonderingsposities worden gecreëerd en dat ook specifieke segmenten zoals superjachten onder de maatregelen komen te vallen.
Klopt het dat, om belasting te ontwijken, veel privéjachten op papier in charter zijn, terwijl ze alleen of vooral privé gebruikt worden? Hoe staat het met de inspanningen van de Europese Commissie om belastingontwijking door eigenaren van privé of superjachten in Griekenland, Italië, Cyprus en Malta aan te pakken?
Kwantitatieve gegevens over het mogelijk toepassen van dergelijke structuren ten aanzien van jachten, bijvoorbeeld door het al dan niet ten onrechte kwalificeren als charter, zijn niet voorhanden. Het is wel bekend dat het voorkomt dat eigenaren van superjachten gebruik maken van verschillen in uitleg van de btw-richtlijn door diverse lidstaten om de btw-druk op de aanschaf en/of het bezit van een jacht zo laag mogelijk te houden. In hoeverre in een dergelijke situatie sprake is van het ontwijken van belasting dient per individueel geval te worden beoordeeld. Waar een uitvoeringspraktijk van een lidstaat binnen de grenzen van de btw-richtlijn blijft, is het voor de Europese Commissie niet mogelijk om daar tegen op te treden. Om die reden heeft de Europese Commissie een tegen een lidstaat aangespannen inbreukprocedure ingetrokken nadat betreffende lidstaat zijn uitvoeringspraktijk ten aanzien van de lease van jachten zodanig heeft aangepast dat daarmee de bepalingen van de btw-richtlijn niet onrechtmatig worden toegepast.
Hoe zit het met de privévliegtuigen en zulke belastingconstructies? Welke signalen zijn er dat er constructies gebruikt worden om belasting te ontwijken?
Signalen voor dergelijke (btw-)structuren ten aanzien van privévliegtuigen komen in grote lijnen overeen met die ten aanzien van jachten. Bestrijding van eventuele belastingontwijking vergt in dat opzicht dan ook een soortgelijke benadering. Zie in dat opzicht ook de reactie op vraag 14.
Wat doet Nederland om belastingontwijking met privévliegtuigen of privéjachten aan te pakken?
Vanwege de Europese dimensie vergt het bestrijden van eventuele belastingontwijking een gezamenlijke Europese inspanning van de belasting- en douaneautoriteiten van lidstaten en de Europese Commissie. Waar wordt gehandeld binnen de grenzen van de Europese regelgeving zijn de mogelijkheden voor bestrijding van belastingvriendelijke structuren beperkt. Mogelijke gevallen van belastingontwijking worden binnen de Belastingdienst beoordeeld door de Coördinatiegroep Constructiebestrijding en worden, indien daartoe aanleiding bestaat en voor zover juridisch mogelijk, bestreden. In voorkomende gevallen vinden multilaterale controles plaats waarbij wordt samengewerkt met de belastingautoriteiten van andere lidstaten en informatie wordt uitgewisseld. In communautair verband vraagt Nederland aandacht voor deze problematiek in het kader van Eurofisc, waarbinnen lidstaten eventuele (ongewenste) belastingstructuren, trends en mogelijke fraudesignalen in een vroegtijdig stadium met elkaar en de Europese Commissie delen en bespreken.
Welke mogelijkheden ziet u om het zwaar vervuilende gebruik van privévliegtuigen en privéjachten te ontmoedigen? Welke van die mogelijkheden bent u bereid op te pakken?
Zoals beschreven in de Luchtvaartnota13 zet het kabinet zich voor de gehele luchtvaart in op maatregelen die bijdragen aan vergroening, zoals gebruik van duurzame brandstoffen en inzet van (hybride)elektrische vliegen. De CO2-uitstoot van uit Nederland vertrekkende vluchten is in 2030 gelijk aan 2005, in 2050 minimaal gehalveerd ten opzichte van 2005 en in 2070 nul. Hiervoor wordt een pakket instrumenten en maatregelen uitgewerkt, waaronder het CO2-plafond.
Nationaal streven we de doelen na om per 2030 14% van de brandstoffen duurzaam bij te mengen en per 2050 fossielvrij te vliegen. In 2050 mag de gehele binnenlandse burgerluchtvaart geen CO2 meer uitstoten. Daarbij zet Nederland in op een internationale rol als koploper op het gebied van (hybride)elektrisch vliegen en voor de ontwikkeling van waterstofvliegtuigen. De huidige ontwikkelingen rondom elektrische en waterstofvliegtuigen zijn gericht op de kleinere tot middelgrote vliegtuigen en voor de korte tot middellange afstand (tot maximaal 3.500 km). De inzet voor de klimaattransitie van de zeevaart is toegelicht in het antwoord op vraag 11.
De nationale inzet is voor Nederland ook de lijn in de onderhandelingen rondom de verschillende Fit for 55- pakket voorstellen14, waarin op Europees niveau wordt samengewerkt om de CO2-uitstoot van de luchtvaart te reduceren. Onder dit pakket is voorgesteld om de Richtlijn energiebelastingen (ETD) te herzien en daarmee de grondslag te verbreden naar de brandstoffen voor de luchtvaart. Over kerosine voor niet-commerciële luchtvaart wordt al accijns geheven, dat verandert met deze herziening niet. Ook betalen niet-commerciële vluchten die jaarlijks meer dan 1.000 ton CO2 uitstoten voor hun uitstoot onder het EU-emissiehandelssysteem (ETS). Onder het RefuelEU-voorstel – de Europese bijmengverplichting – worden brandstofleveranciers verplicht om duurzame brandstoffen bij te mengen op EU-luchthavens. Luchtvaartexploitanten worden daarbij ook verplicht om duurzame brandstoffen te tanken. Daarbij geldt voor luchtvaartexploitanten een uitzondering wanneer zij minder dan 500 vluchten op jaarbasis uitvoeren. Privévliegtuigen en klein zakelijk verkeer (business aviation) zijn niet generiek uitgezonderd van deze verplichting. De uitzondering maakt nog onderdeel uit van de onderhandelingen in de Triloog fase. Nederland heeft tijdens de onderhandelingen ingezet op het zo ver mogelijk beperken van deze uitzondering.
Vanwege het feit dat het RefuelEU-voorstel de verplichting tot het bijmengen bij de brandstofleveranciers legt, zal ook het privé en zakelijk verkeer op EU-luchthavens15 in de praktijk waarschijnlijk enkel brandstoffen kunnen kopen die bijgemengd zijn met duurzame brandstoffen.
De superjachten waaraan in het artikel wordt gerefereerd, vallen onder het MARPOL-verdrag Annex VI, het internationale verdrag dat emissies van zwavel en NOx regelt. Volgens dit verdrag moeten nieuwe superjachten voldoen aan de strenge Tier III regelgeving omtrent de uitstoot van NOx als zij in een emissiecontrolegebied varen, zoals de Noordzee. Daarnaast moeten deze jachten voldoen aan de zwavelnormering voor brandstoffen. Verder wordt in de herziening van de Richtlijn energiebelastingen voorgesteld om brandstof voor de scheepvaart te belasten, wat gesteund wordt door het kabinet. Zoals genoemd in het antwoord op vraag 11 zal ik aandacht vragen voor de jachten binnen de broeikasgasmaatregelen die bij IMO in ontwikkeling zijn en ervoor pleiten dat zij geen uitzondering kunnen krijgen op de maatregelen.
Vanuit Nederland zijn er weinig mogelijkheden om superjachten extra te belasten. De jachten zijn in veruit de meeste gevallen in buitenlands bezit en geregistreerd in buitenlandse, vaak niet-Europese registers. Zoals in het antwoord op vraag 11 aangegeven, zet ik daarom in op het aanscherpen van internationale regelgeving, met aandacht voor behoud van een gelijk speelveld.
Welke mogelijkheden ziet u om de zware vervuiling bij het gebruik van privévliegtuigen en privéjachten rechtvaardiger te belasten? Welke van die mogelijkheden bent u bereid op te pakken?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u bereid zich in te spannen om nationaal en/of binnen de Europese Unie te komen tot een drastische inperking van de CO2-impact van privévliegtuigen en privéjachten? Zo nee, hoe legt u dat uit aan de mensen van wie u inzet vraagt om het klimaatbeleid ten uitvoer te brengen?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u bereid om bilateraal met Malta in overleg te gaan, aangezien er meer dan 1.000 superjachten (privéjachten) in Malta geregistreerd staan, om te bezien hoe belastingontwijking met superjachten tegengegaan kan worden?
Nederland heeft weinig invloed op het registerbeleid van Malta. Malta is gehouden aan de kaders die door de EU gesteld zijn. Malta bewegen om haar regels aan te scherpen, zal weinig invloed hebben op de eigenaren van superjachten. Zelfs wanneer bilateraal overleg met Malta tot aanpassing zou leiden, en de kans daarop is bijzonder gering, kunnen de eigenaren van superjachten gemakkelijk de registratie van hun schepen aanpassen en voor een niet-EU-vlag kiezen, met voordeligere voorwaarden. Ik acht de hierboven genoemde inzet op internationale regelgeving, zoals in de antwoorden op de voorgaande vragen toegelicht, daarom vele malen effectiever.
Bent u bereid om bilateraal met Malta in overleg te gaan, aangezien er meer dan 1.000 superjachten (privéjachten) in Malta geregistreerd staan, om te bezien hoe de klimaatimpact van deze superjachten aangepakt kan worden?
Het terugdringen van emissies van superjachten zal voornamelijk door internationale afspraken en verdragen moeten plaatsvinden. Scheepseigenaren kunnen namelijk hun jachten gemakkelijk onder andere scheepsregisters brengen, die minder eisen stellen wat betreft broeikasgasemissies. Daarom richt ik mijn inzet op het maken van ambitieuze internationale afspraken.
De uitspoeling van nitraat bij drijfmest |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Henk Staghouwer (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de tussenresultaten van het praktijkonderzoek naar de gevolgen van vervanging van kunstmest door drijfmest op grasland op droogtegevoelige gronden voor de uitspoeling van nitraat?1
Ja, ik ben bekend met het bericht op de website van Wageningen Universiteit.
Hoe waardeert u de positieve effecten van vervanging van kunstmest door drijfmest op de uitspoeling van nitraat in het winterseizoen, juist in een droog jaar wanneer de waterkwaliteitsproblemen opspelen?
Een waardeoordeel over de effecten van de vervanging van kunstmest door drijfmest is lastig te geven als niet alle resultaten bekend zijn. De literatuurstudie doet geen vergelijkende uitspraken over de algehele uitspoeling van kunstmest en runderdrijfmest. Het definitieve rapport van het praktijkonderzoek, waar ook de gegevens over de uitspoeling in komen, zal in het najaar van 2022 worden opgeleverd.
Hoe beziet u deze positieve resultaten in het licht van uw uitspraak in het recente schriftelijke overleg dat u de eerdere literatuurstudie2 niet heeft betrokken bij de derogatieonderhandelingen, terwijl het praktijkonderzoek de analyse op basis van de literatuurstudie lijkt te bevestigen?
Nederland heeft zich altijd sterk gemaakt voor een mogelijkheid om op graslandbedrijven meer stikstof uit dierlijke mest te mogen toepassen. De onderbouwing van de Nederlandse derogatie voor graasdiermest op graasdierbedrijven is steeds gebaseerd op de hoge stikstofopname en het lange groeiseizoen van grasland.3 Nederland heeft daaraan opvolgende derogatieaanvragen gestaafd met de derogatierapportages van RIVM, die gedeeld zijn met de Europese Commissie, en ook aan uw Kamer zijn aangeboden. Uit deze rapportages blijkt dat grondwaterkwaliteit op derogatiebedrijven beter is dan op niet-derogatiebedrijven.
De onderhandelingen over de derogatie zijn afgerond. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer hierover op 5 september geïnformeerd. De tussenresultaten van het genoemde praktijkonderzoek waren niet gepubliceerd en ook nog niet door een wetenschappelijk reviewproces gegaan. Het rapport wordt na verwachting in oktober 2022 verwacht. Ik zal deze tussenresultaten nu niet met de Commissie delen.
Bent u bereid de tussenresultaten van het genoemde praktijkonderzoek te delen met de Europese Commissie teneinde er alles aan te doen om de derogatie zoveel mogelijk te behouden?
Zie antwoord vraag 3.
De energietoeslag voor studenten |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Rechtbank Gelderland, waarin zij oordeelt dat het college van de gemeente Nijmegen onterecht studenten uitsluit als gehele groep voor de energietoeslag?1
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak.
Wat betekent deze uitspraak voor andere studenten, zowel in Nijmegen als in andere steden? Verandert deze uitspraak uw advies aan gemeenten om studenten op een andere manier te helpen, bijvoorbeeld via bijzondere bijstand?
Het kan gebeuren dat individuele studenten in de ernstige financiële problemen komen als gevolg van de stijgende energieprijzen. En ook studenten moeten in deze gevallen worden geholpen. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechter heb ik, in overleg met de VNG en gemeenten, meer richting gegeven aan hoe gemeenten kunnen omgegaan met deze individuele gevallen.
Er bestaat naar mijn oordeel een gerechtvaardigde en in principe ook juridisch houdbare reden om studenten als groep uit te zonderen van de energietoeslag. De woonsituatie van studenten is namelijk zeer divers, ook voor wat betreft de energiekosten. Ongeveer de helft van de studenten woont nog thuis bij de ouders en heeft dus geen eigen energierekening. Voor een aanzienlijk deel gaat het bij uitwonende studenten bijvoorbeeld om kamerbewoners, met een huurprijs inclusief energiekosten of een gedeelde energierekening.
Een groot deel van de studenten wordt daarmee niet of niet in dezelfde mate geraakt door de stijgende kosten. De generieke toeslag verstrekken zou eveneens betekenen dat alle studenten (vanaf 21 jaar) die binnen de doelgroep vallen de toeslag (van inmiddels 1.300 euro) ontvangen, dus ook thuiswonende studenten. Dit gaat aan het doel van de regeling voorbij, namelijk het ondersteunen van de laagste inkomens bij het betalen van de gestegen energierekening. Ik blijf daarom bij dit advies.
Tegelijkertijd is duidelijk dat er ook studenten zijn met een eigen energiecontract die in de knel (dreigen te) komen door hoge energieprijzen. Studenten kunnen in die gevallen terecht bij de individuele bijzondere bijstand. Uit de uitspraak van de Rechtbank Gelderland2 volgt dat de individuele bijzondere bijstand dan een redelijk alternatief moet bieden voor de eenmalige energietoeslag. Aangezien de voorwaarden voor de energietoeslag per gemeente kunnen verschillen, is niet in het algemeen te stellen wat een redelijk alternatief is. Om richting te geven aan een redelijk alternatief, kan aansluiting worden gezocht bij de criteria die een gemeente hanteert voor de categoriale bijzondere bijstand voor de energietoeslag. Verschillen met deze criteria moeten onderbouwd kunnen worden. Wel is, gezien de diversiteit in woonsituatie, het hebben van een energiecontract op naam een redelijke, aanvullende voorwaarde die gemeenten kunnen stellen. Hiermee wordt voorkomen dat studenten een beroep doen op de toeslag, terwijl ze niet onder de doelgroep vallen. Daarnaast gelden uiteraard de voorwaarden die inherent zijn aan het gekozen instrument van de bijzondere bijstand, zoals een inkomenstoets.
Wat is de huidige stand van zaken van het overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) hierover?
Ik ben continu in gesprek met de VNG en verschillende gemeenten. Ik waardeer de constructieve houding van gemeenten in deze gesprekken. Voor de studenten die in ernstige financiële problemen komen als gevolg van de stijgende energieprijzen, heb ik extra middelen beschikbaar gesteld (€ 35 miljoen in 2022) aan gemeenten. Over de wijze van toekenning en de verdeling van de middelen is het kabinet in overleg met gemeenten.3 Uw Kamer wordt over de uitkomst hiervan geïnformeerd.
Welke gemeenten hebben hun beleid al aangepast naar aanleiding van deze uitspraak?
Ik weet niet of en hoeveel gemeenten specifiek naar aanleiding van deze uitspraak hun beleid hebben aangepast.
Hoeveel vergelijkbare rechtszaken lopen er op dit moment?
Gemeenten melden dat ze meer aanvragen van studenten ontvangen. Er wordt niet bijgehouden of en hoeveel rechtszaken er lopen.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat studenten in allerlei steden individuele procedures gaan voeren? Bent u bereid op korte termijn een bindende uitspraak voor alle gemeenten te doen, om nog meer rechtszaken te voorkomen?
In overleg met onder andere gemeenten is afgesproken hoe om te gaan met studenten die in de financiële problemen komen als gevolg van de stijgende energieprijzen (zie ook het antwoord op vraag 2). Dit is ook opgenomen in de handreiking voor gemeenten. Mijn verwachting is dat dit leidt tot gerichte aanvragen van studenten die in aanmerking komen voor de tegemoetkoming en tot minder bezwaar en beroep. Omdat gemeenten binnen de bijzondere bijstand over beleidsvrijheid beschikken, kan ik hier geen bindende uitspraken over doen.
Vindt u dat gemeenten zelf koopkrachtbeleid mogen voeren? Zo nee, is het dan niet onrechtvaardig als de ene student in de ene gemeente wel energietoeslag krijgt, maar de andere student in een andere gemeente niet, terwijl studenten door het hele land te maken hebben met verhoogde energiekosten? Zo nee, waarom niet?
Met de eenmalige energietoeslag is gekozen voor een constructie binnen de bijzondere bijstand. Er zijn ook andere opties overwogen, maar dit was de enige haalbare optie. De keuze voor de bijzondere bijstand laat ruimte voor gemeenten om zelf te bepalen welke eisen gehanteerd worden bij het toekennen van de energietoeslag. In overleg met gemeenten is afgesproken om in de landelijke richtlijn gemeenten te adviseren om studenten als groep uit te sluiten omdat, vanwege de in het antwoord op vraag 2 geschetste diversiteit in de groep studenten, de individuele bijzondere bijstand een betere weg is. De meeste gemeenten hebben dit advies overgenomen. Er zijn echter ook gemeenten die gekozen hebben om bijvoorbeeld uitwonende studenten met een eigen energiecontract voor de energietoeslag in aanmerking te laten komen.
In het algemeen geldt dat de energietoeslag een crisismaatregel betreft om te voorkomen dat huishoudens met een laag inkomen in zeer ernstige problemen komen. De doelgroep is daarom ook gelijk aan de doelgroep die de gemeente stelt voor het reguliere armoedebeleid. Bij de totstandkoming van de energietoeslag moest een evenwicht worden gevonden tussen een regeling die enerzijds zo gericht mogelijk is en anderzijds een zo eenvoudig mogelijke uitvoering, waarbij een zo groot mogelijk deel van de doelgroep de toeslag zonder aanvraagprocedure kon ontvangen. Voor een regeling die meer maatwerk biedt was en is de uitvoeringscapaciteit bij gemeenten of een andere uitvoerder niet aanwezig. Een zekere mate van over- en ondercompensatie is dus inherent aan deze regeling. Daarbij beoogt de energietoeslag geen koopkrachtreparatie, maar is om de ergste nood te lenigen. Het brede pakket van 2023 heeft wel als doel de koopkracht te herstellen, ook die van studenten.
Overweegt u de mogelijkheid om alsnog een regeling op te zetten via Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)? Zo nee, waarom niet?
De energietoeslag als zodanig past niet in de bestaande systemen van DUO. Het uitvoeren van de energietoeslag door DUO vergt het opzetten van nieuwe processen en systemen, en is daarmee op korte termijn niet mogelijk. Om dit op langere termijn mogelijk maken, zou flink moeten worden geprioriteerd waarbij andere grote opdrachten, zoals de herinvoering van de basisbeurs, in het gedrang komen.
Een andere mogelijkheid, namelijk het verhogen van studiefinancieringsbedragen, vergt een wetswijziging, die niet op korte termijn noch met terugwerkende kracht kan geschieden. Voor studiefinanciering in het hoger onderwijs bestaat de basisbeurs tot de herinvoering daarvan niet en de beoogde inwerkingtreding van het wetsvoorstel dat de herinvoering regelt is 1 september 2023. Daarnaast is relevant dat DUO de basisbeurs in het mbo voornamelijk in prestatiebeurzen (mbo 1 en 2 uitgezonderd) verstrekt. Dat zijn in principe leningen totdat men (tijdig) afstudeert. Wetswijzigingen met terugwerkende kracht zijn alleen mogelijk voor maatregelen die louter begunstigend zijn, en het verhogen van prestatiebeurzen is dat strikt genomen niet. Daarnaast weet DUO tot de herinvoering van de basisbeurs niet of een ho-student uit- of thuiswonend is. Die informatie is pas na herinvoering van de basisbeurs weer beschikbaar voor DUO als de student studiefinanciering heeft aangevraagd.
Als onderdeel van de koopkrachtbesluitvorming dit jaar heeft het kabinet wel aangekondigd om de basisbeursbedragen voor uitwonende studenten in het collegejaar 2023/2024 te verhogen met 165 euro om tegemoet te komen aan stijgende prijzen. Deze regeling wordt uitgevoerd door DUO.
Bent u ervan op de hoogte dat onder andere in Nijmegen het budget voor de energietoeslag al bijna op is?2 Krijgen gemeenten extra geld om studenten ook de energietoeslag te kunnen geven?
Zoals aangegeven, kunnen studenten die in de financiële problemen komen door de energierekening aanspraak maken op de individuele bijzondere bijstand. Voor deze uitzonderlijke gevallen heb ik extra middelen beschikbaar gesteld (€ 35 miljoen in 2022) aan gemeenten. Over de wijze van toekenning en de verdeling van de middelen gaat het kabinet nog in overleg met gemeenten.
Stikstofreductie, stikstofminnende planten en insecten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kunt u uitsluiten dat de voorgestelde stikstofreductie in 2030 en 2035 mogelijk een negatief effect heeft op flora en fauna en daarbij specifiek op de insectenpopulatie?
Het is uit te sluiten dat de voorgesteld stikstofreductie een negatief effect heeft op flora en fauna, waaronder de insectenpopulatie. De stikstofdepositie is al meer dan een eeuw hoger dan de natuurlijke hoeveelheid stikstofdepositie. Dat betekent dat er al die tijd (in meerdere of mindere mate) ophoping van stikstof heeft plaatsgevonden. Daardoor is er geen sprake meer van een normale stikstoftoestand: er zit meer stikstof in onze ecosystemen dan van nature het geval zou zijn. Dat heeft echter op verschillende typen natuur een verschillend effect. Om stikstofgevoelige natuur te ondersteunen is een stikstofreductie noodzakelijk. Het Nationaal Programma Landelijk Gebied is gericht op het ondersteunen van alle kwetsbare soorten, stikstofgevoelig en niet-stikstofgevoelig.
De voorgestelde stikstofreductie komt ook specifiek ten goede van de diversiteit aan insecten. Onderzoek wijst uit dat de huidige verhoogde beschikbaarheid van stikstof insectenpopulaties via een scala aan mechanismen negatief beïnvloedt. Zo leidt door stikstof veroorzaakte bodemverzuring bijvoorbeeld tot een afname van diversiteit aan planten wat een directe relatie heeft met diversiteit aan insecten.
Kunt u uitsluiten dat de voorgestelde stikstofreductie mogelijk een negatief effect heeft op stikstofminnende habitats?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel stikstofminnende planten er zijn en welke insecten daarvan afhankelijk zijn?
De beoogde stikstofreductie via stikstofmaatregelen is noodzakelijk voor het herstellen van onze stikstofgevoelige natuur. Aantallen planten en/of insecten, maar ook de diversiteit aan soorten speelt daarbij een rol. Op basis van data uit het informatiesysteem SynBioSys is circa de helft van de hogere planten en mossen stikstofgevoelig, en de andere helft niet-stikstofgevoelig te noemen. Het beeld van de afhankelijkheid van insecten van verschillende plantensoorten kan nog completer worden dan het nu is. Verschillende partijen werken al enige tijd aan het aanleggen van een database van voedselrelaties tussen planten en insecten in Nederland, welke in de toekomst gerelateerde vragen zou kunnen beantwoorden.
Kunt u aangeven hoeveel niet-stikstofminnende planten er zijn en welke insecten daarvan afhankelijk zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoeveel levend gewicht aan insecten er nu in Nederland voorkomt?
Er wordt in Nederland geen dekkend onderzoek gedaan naar verandering in de biomassa van insecten. De paar studies die biomassa hebben gemeten, hebben dit slechts in enkele jaren gedaan. Op basis van beschikbare data is het daarom niet mogelijk om uitspraken te doen over het levend gewicht aan insecten in Nederland. Projecten waarbij trends van insecten worden gemonitord, kijken met name naar aantallen individuen, soortenrijkdom of soortensamenstelling. Biomassa of levend gewicht wordt in deze onderzoeken niet of beperkt meegenomen omdat dit een complexe opgave is: in sommige gevallen kunnen ongunstige milieuomstandigheden tot een sterke toename in biomassa van slechts één of enkele soorten leiden, waarmee een hoge biomassa in deze gevallen niet getuigt van hogere natuurwaarden.
Omdat het levend gewicht aan insecten niet structureel wordt gemeten is het niet mogelijk om inzicht te geven in (ontwikkelingen in) levend gewicht aan insecten over de periode 1960 tot heden. Om dezelfde reden is het niet mogelijk om inzicht te geven in de hoeveelheid stikstof die benodigd is voor het vormen van deze insectenpopulatie.
Kunt u aangeven wat het levend gewicht aan insecten is over de periode 1960 tot het heden?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven hoeveel stikstof er nodig is om deze insectenpopulatie te vormen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke vogels afhankelijk zijn van insecten voor hun voedsel?
Vogels kunnen in verschillende mate afhankelijk zijn van insecten als voedsel. De afhankelijkheid kan ook variëren over de seizoenen. Data van Sovon Vogelonderzoek Nederland laat zien dat ongeveer 50% van alle in Nederland broedende soorten insectivoor is in de broedtijd. Voor de groep zangvogels ligt dit percentage op ongeveer 80%. Onder vogels die in de winter in Nederland verblijven is het aandeel insecteneters met circa 15% een stuk lager, dat is onder andere het gevolg van de veel lagere beschikbaarheid van insecten in die tijd van het jaar en het feit dat we in de winter een behoorlijke toename hebben van trekvogels uit noordelijke streken (zoals eenden en ganzen) die vaak watergebonden zijn en niet insectivoor. De meeste insecteneters in Nederland zijn trekvogels en in de winter niet in ons land aanwezig.
Ecocide door Russische militaire agressie in Oekraïne |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de Russische militaire agressie in Oekraïne niet alleen onvoorstelbaar menselijk leed toebrengt, maar ook grote schade aanricht aan het milieu?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de autoriteiten in Oekraïne groot belang hechten aan het in kaart brengen van deze schade en aan het herstel wanneer de oorlogssituatie dit toelaat?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek van de Oekraïense Procureur-Generaal naar het plegen van ecocide – zoals gedefinieerd in het Wetboek van Strafrecht aldaar – door het Russische leger?
Ja.
Klopt het dat het Bureau van de Algemene Aanklager in Oekraïne al reeds 17.000 berichten en 60.000 beelden heeft ontvangen van milieuschade in Oekraïne aangericht door Russische troepen?
De Nederlandse regering beschikt niet over deze informatie.
Bent u bekend met de milieuclausule in het lid 8(2)(b)(iv) van het Statuut van Rome, die ernstige, langdurige en wijdverspreide milieuaantasting als gevolg van disproportioneel militair optreden tot oorlogsmisdaad bestempelt?
Ja. Het gaat volgens de betreffende bepaling om de volgende handeling: «[het] opzettelijk een aanval inzetten in de wetenschap dat een dergelijke aanval bijkomstige verliezen aan levens of letsel onder burgers zal veroorzaken of schade aan burgerobjecten of omvangrijke, langdurige en ernstige schade aan het milieu zal aanrichten, die duidelijk buitensporig zou zijn in verhouding tot het te verwachten concrete en directe algehele militaire voordeel.»
Klopt het dat er geen aanwijzingen zijn dat de missie van het Internationaal Strafhof inzake het onderzoek naar oorlogsmisdaden in Oekraïne ook aandacht besteed aan de genoemde milieuclausule, terwijl in Oekraïne grote urgentie ter zake gevoeld wordt?
Op 2 maart heeft het Internationaal Strafhof een onderzoek geopend naar vermeende misdrijven gepleegd in de context van de situatie in Oekraïne sinds 21 november 2013. Het is aan de Aanklager van het Internationaal Strafhof om te bepalen hoe dit onderzoek wordt uitgevoerd. De Nederlandse regering mengt zich niet in het vervolgingsbeleid van het Strafhof.
Kunt u als partij bij het Statuut van Rome er bij het Strafhof op aandringen de milieuclausule wel mee te nemen in het onderzoek?
De Nederlandse regering respecteert de onafhankelijkheid van het Internationaal Strafhof en bemoeit zich derhalve niet inhoudelijk met strafrechtelijke onderzoeken van de Aanklager van het Internationaal Strafhof. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat de Aanklager van het Internationaal Strafhof de situatie in Oekraïne zal beoordelen in het licht van alle relevante bepalingen in het Statuut van Rome.
Bent u bereid ondersteuning te bieden aan Oekraïne bij het verzamelen van bewijsmateriaal van milieuschade door Russische militaire agressie? Zo ja, op welke manier?
Nederland heeft nauw contact met het kantoor van de Procureur-Generaal van Oekraïne over technische ondersteuning en de behoefte van de Procureur-Generaal. Zo zet Nederland op verzoek van Oekraïne en onder de vlag van het Internationaal Strafhof forensisch- en opsporingsteams in voor onderzoek naar en het veiligstellen van bewijs aangaande mogelijk gepleegde oorlogsmisdrijven in Oekraïne. Tot op heden is geen ondersteuning gevraagd bij opsporingsonderzoek naar schade aan het milieu gerelateerd aan de oorlogsmisdrijven gepleegd in Oekraïne.
Waarom is in de Politieke Verklaring van de op 14 juli in Den Haag gehouden Ukraine Accountability Conference niets over de aangerichte milieuschade en de noodzaak Rusland hiervoor aansprakelijk te stellen, opgenomen?
De Politieke Verklaring aangenomen tijdens de Ukraine Accountability Conference is in zeer korte tijd uitonderhandeld tussen 45 landen, waaronder Oekraïne. Tijdens deze onderhandeling is er geen verzoek geweest om een verwijzing naar milieuschade op te nemen in de verklaring.
Is de conclusie gerechtvaardigd dat de blinde vlek op milieugebied in relatie tot Oekraïne van zowel Nederland als het Internationaal Strafhof voortvloeit uit het ontbreken van ecocide als een op zichzelf staand misdrijf in het Statuut van Rome, en de verwerping van de noodzaak hiervan door het kabinet in zijn brief van 26 april 2021?2
Nee. Het kabinet is van mening dat er geen sprake is van een blinde vlek op milieugebied die voortvloeit uit het ontbreken van ecocide als een op zichzelf staand misdrijf in het Statuut van Rome. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid van Raan over ecocide,3 ziet het kabinet verschillende manieren om bescherming van het milieu op internationaal niveau te adresseren.
Geldt de argumentatie uit die brief nog steeds, of is er sprake van voortschrijdend inzicht? Zo ja, waarop is dat inzicht dan gebaseerd?
De zienswijze zoals verwoord in de kabinetsreactie op de initiatiefnota van uw lid van Raan over ecocide is nog actueel en het kabinet ziet geen aanleiding daar nu van af te wijken. Inzetten op een wijziging van het Statuut van Rome acht het kabinet nu weinig kansrijk omdat het kabinet verwacht dat daarvoor onvoldoende draagvlak bestaat. Wel volgt het kabinet ontwikkelingen rondom de juridische benadering van het concept ecocide met interesse en zet Nederland zich in voor betere bescherming van het milieu tijdens gewapende conflicten.
Nederlands datacenter Microsoft verbruikte vier keer meer water dan gedacht |
|
Fahid Minhas (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlands datacenter Microsoft verbruikte vier keer meer water dan gedacht»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat het het datacenter van Microsoft ruim vier keer zoveel drinkwater verbruikt dan eerder werd genoemd door de gemeente?
Het is niet wenselijk dat datacenters drinkwater, geleverd door een drinkwaterbedrijf, gebruiken om te koelen. Met de verwachte bevolkingsgroei en de toenemende vraag naar drinkwater, en mede in het licht van de klimaatverandering, is het belangrijk om het juiste water voor het juiste gebruik te bestemmen. Dit laagwaardig gebruik van drinkwater past daar niet in. Dat geldt voor alle watergebruikers, ook voor de informatie- en communicatiesector, waartoe de datacenters behoren.
Over het drinkwatergebruik van individuele bedrijven wordt door het betrokken drinkwaterbedrijf (PWN) geen informatie verstrekt. Wel is eerder, in antwoord op eerdere Kamervragen van het lid Van Dijk, aan de Kamer gemeld dat uit gegevens van PWN blijkt dat 0,6% van de totale hoeveelheid drinkwater in het gehele voorzieningsgebied (650.000 m3/jaar in 2020) wordt gebruikt als koeling door verschillende bedrijven (waaronder datacenters).2
De afweging of een datacenter voor het watergebruik aangesloten moet worden op het drinkwaternet ligt bij het drinkwaterbedrijf. Een drinkwaterbedrijf kan hierbij de gevraagde aansluiting of levering weigeren op basis van zijn algemene voorwaarden. PWN geeft daarbij aan dat zij als uitgangspunt hebben om in de toekomst geen grote hoeveelheden drinkwater te leveren als dat voor het gebruik niet passend is. De aansluit- en leveringsplicht uit de Drinkwaterwet geldt namenlijk niet voor drinkwater als dat water niet is bestemd om te worden gebruikt als drinkwater.
Klopt het dat het betreffende datacenter alleen waterkoeling gebruikt bij een temperatuur hoger dan 24 graden Celsius? Indien ja, hoeveel hoger verwacht u dat het drinkwaterverbruik over 2022 en de komende jaren zal uitvallen?
Ja, het betreffende datacenter wordt primair met lucht gekoeld. Bij temperaturen boven de 25 graden Celsius is die lucht te warm en is aanvullend (drink)water nodig voor de koeling van de servers. PWN onderzoekt of er alternatieven zijn voor de watervraag waar niet direct drinkwaterkwaliteit benodigd is.
De verwachting is dat het totale drinkwaterverbruik door huishoudens en bedrijven samen de komende jaren zal stijgen. Verwezen wordt naar de prognose van VEWIN hierover.3
Hoe plaatst u het toegenomen drinkwaterverbruik door datacenters in het licht van de toegenomen droogte en uw eerdere oproep aan burgers om minder drinkwater te gebruiken?
Zoals beschreven in de Beleidsnota Drinkwater 2021–2026 is de inzet om, net als bij burgers, het bewust en zuinig drinkwatergebruik door zakelijke gebruikers te stimuleren. Het «juiste water voor het juiste gebruik» is het motto om zo laagwaardig gebruik van drinkwater terug te dringen. Via de Implementatie en uitvoeringsagenda wordt daar, samen met de partners, invulling aan gegeven.
Weet u wat de consequenties voor het milieu zijn als datacenters gebruikt koelwater lozen?
Het afvalwater kan niet zomaar worden geloosd. Hiervoor is een vergunning of een melding nodig. Voor het lozen op oppervlaktewater is het waterschap of Rijkswaterstaat, namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de vergunningverlener. Voor lozen op een riool is dit de Omgevingsdienst namens de gemeente of provincie. Bij de aanvraag of melding wordt gekeken welke stoffen er in het te lozen water zitten, welke temperatuur het water heeft en hoe groot het debiet is. Zo wordt beoordeeld of de kwaliteit van het ontvangende water niet achteruit gaat. Als er stoffen in het afvalwater zitten met concentraties die schadelijk zijn voor het ontvangende water zal de vergunninghouder of melder maatregelen moeten nemen, bijvoorbeeld door het realiseren van een waterzuivering. Als dat niet mogelijk is, zal geen vergunning kunnen worden verleend. Dit geldt ook voor de koelwaterlozingen van een datacenter.
Hoe is het drinkwaterverbruik van andere datacenters in Nederland? En is het drinkwaterverbruik van andere datacenters ook hoger dan ingeschat?
Het CBS houdt de gegevens van drinkwaterverbruik van datacenters bij voor heel Nederland: het drinkwaterverbruik van de sector «informatie en communicatie» (waar datacenters onder vallen) was in de periode 2018–2020 steeds ongeveer 1 miljoen m3 per jaar. Dit is minder dan 0,1% van het totaal van drinkwaterverbruik in Nederland4. De statistieken over 2021, 2022 en verder zullen door de drinkwaterbedrijven en het CBS nog worden verzameld.
Klopt het dat datacenters makkelijk gebruik kunnen maken van een grijs watersysteem en geen kostbaar drinkwater hoeven te gebruiken voor het koelen? Indien ja, bent u bereid om het gebruik van drinkwater bij nieuw af te geven vergunningen voor datacenters te verbieden?
Er lopen verschillende beleidstrajecten die ervoor kunnen zorgen dat (toekomstige) datacenters minder of ander water gaan gebruiken. In de Beleidsnota Drinkwater 2021–2026 wordt ingezet op het juiste water voor het juiste gebruik en het circulair maken van waterstromen. Dit moet tevens laagwaardig gebruik van drinkwater – zoals voor het koelen van datacenters – tegengaan. In het Deltaprogramma Zoetwater wordt samen met regio’s in maatregelen geïnvesteerd die gericht zijn op waterbesparing en hergebruik van grijs water. Dit water kan ook voor koeling van datacenters worden gebruikt. De vestiging van hyperscale datacentra, die veel ruimte, energie en water vragen, wordt strikt gereguleerd en is op slechts op enkele plekken in Nederland nog mogelijk5.
Ten slotte is de branche ervan op de hoogte dat het gebruik van koelwater door datacenters onder categorie 4 van de verdringingsreeks is opgenomen. Deze categorie kan tijdens watertekorten als eerste worden afgekoppeld. De initiatiefnemer zal dus afhankelijk van de lokale situatie op zoek moeten gaan naar een alternatief. Dit kan industriewater, grijs water, regenwater of een WKO-installatie zijn.
Het gebruik van Energie en de plek waar de miljardenwinsten terecht komen, terwijl de Nederlandse huishoudens in Energie-armoede vervallen |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u een overzicht geven van de bestemming van het gas dat in Nederland wordt opgepompt in 2022? Dus kunt u aangeven hoeveel gas er wordt gewonnen (uit Groningen, kleine velden en Waddenzee/Noordzee) en naar welk land dat gas toe gaat?
Over 2022 valt nog geen uitspraak te doen over hoeveel gas er wordt gewonnen uit kleine velden op land en op zee, omdat we nog in het lopende jaar zitten. Voor gegevens over de gasproductie verwijs ik u naar de het Nederlandse Olie- en Gasportaal (NLOG) waar de productie per veld op maandbasis weergegeven wordt.1 De winning uit het Groningenveld is dit gasjaar (1 oktober 2021 – 30 september 2022) vastgesteld op 4,5 miljard m3. Over het kalenderjaar 2021 is onlangs het jaarverslag «Delfstoffen en aardwarmte in Nederland» gepubliceerd.2 Hieruit valt op te maken dat in het kalenderjaar 2021 de totale gasproductie 19,1 miljard m3 bedroeg. Hiervan bedroeg in datzelfde kalenderjaar de productie uit het Groningenveld 6,5 miljard m3, de productie op zee 8,9 miljard m3 en de productie op land (inclusief de Waddenzee) 3,7 miljard m3. (NB: de winning uit het Groningenveld in het gasjaar dat liep van 1 oktober 2020 tot en met 30 september 2021 bedroeg 7,8 miljard m3).
Het gas dat in Nederland wordt gewonnen (land en zee) wordt ingevoegd in het nationale gastransportnet van Gasunie Transport Services (GTS), waar het wordt vermengd met gas dat wordt geïmporteerd en met gas dat afkomstig is uit gasopslagen. Vervolgens wordt het op die manier in het transportnet aanwezige gas naar afnemers in binnen- en buitenland getransporteerd. Het is daardoor niet herleidbaar waar het gas naartoe gaat als eindbestemming.
De Nederlandse markt is sterk geïntegreerd in de Europese markt zoals ook toegelicht in de Kamerbrief van 14 maart jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 283). Er werd vorig jaar circa 20 miljard m3 aardgas zelf geproduceerd (zoals hierboven ook aangegeven) en 54 miljard m3 geïmporteerd. Een deel van dit gas werd weer geëxporteerd (circa 40 miljard m3) waarvan circa 19 miljard m3, na stikstofconversie, als laagcalorisch gas, en de rest als hoogcalorisch gas (bron: CBS Aardgasbalans; aanbod en verbruik, 4-3-2022). Het gasverbruik in Nederland bedraagt circa 40 miljard m3. Bij een productie van circa 19 miljard m3 betekent dit dat Nederland om aan de binnenlandse vraag te voldoen gas moet importeren
Kunt u aangeven hoeveel geld Gasterra (of andere afnemers) betalen voor het gas?
GasTerra koopt en verkoopt gas op de groothandelsmarkt en de prijzen worden bepaald door internationale ontwikkelingen. Op de internationale markt is de Nederlandse TTF (Title Transfer Facility) een belangrijke en zeer liquide handelsplaats. In Nederland gewonnen gas volgt de internationale marktprijzen.
Kunt u een overzicht geven van de langjarige verplichten die de Nederlandse staat en Nederlandse staatsdeelnemingen (Gasterra, EBN, Gasunie en anderen) zijn aangegaan bij de verkoop van gas? Welk lopende contracten zijn voor 2022, 2023, 2024 en elke van de jaren tot 2030 en tot hoeveel verkoop van gas tegen welke prijs is Nederland contractueel verplicht onder deze contracten?
Gasunie mag niet handelen in gas en EBN verkoopt het haar toekomende in Nederland gewonnen gas aan GasTerra op basis van op gasbeurzen tot stand gekomen gasprijzen. GasTerra verkoopt van oudsher gas aan binnen- en buitenlandse afnemers.
Voor de verkoop aan buitenlandse afnemers zijn door GasTerra in het verleden langetermijncontracten afgesloten. Dit zijn verschillende contracten die regelmatig zijn verlengd en verhoogd, de laatste keer rond 2009. De onder deze contracten aangegane verplichtingen nemen in de loop van de tijd af. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de nog resterende verplichtingen in miljarden m3 per jaar:
Gasjaar
Miljarden m3
22/23
17,6
23/24
12,5
24/25
9,9
25/26
7,1
26/27
4,7
27/28
2,5
28/29
0,5
Het gas wordt verkocht op basis van op gasbeurzen tot stand gekomen gasprijzen. De inhoud van deze contracten is vertrouwelijk en deze vertrouwelijkheid is ook in de contracten zelf afgesproken.
Welke langjarige inkoopcontracten is de NL staat (inclusief Gasterra) aangegaan en hoeveel gas kan de Nederlandse staat en/of GasTerra tegen welke prijs van wie inkopen onder deze contracten in 2022, 2023, 2024 en elk van de jaren tot 2030?
De Nederlandse Staat koopt geen gas in. GasTerra koopt gas in van producenten van Nederlandse kleine velden en het heeft nog enkele importcontracten, maar ook die lopen binnen enkele jaren af. Ook onder al deze contracten wordt het gas ingekocht op basis van op gasbeurzen tot stand gekomen gasprijzen. Tevens koopt GasTerra het gas in uit het Groningenveld van NAM. Voor de beprijzing van dit Groningengas verwijs ik naar de Kamerbrief van 13 december 2021 (Kamerstuk 33 529 nr. 932) betreffende uitleg inkomsten gaswinning Groningenveld.
Welke langjarige contracten voor de export van gas heeft Nederland na 2012 (aardbeving in Huizinge) nog afgesloten?
De Nederlandse Staat verkoopt geen gas en GasTerra heeft na 2012 geen nieuwe langjarige exportcontracten meer afgesloten. Alle verplichtingen in de tabel uit vraag 3 zijn vóór 2012 aangegaan en worden afgebouwd vanwege het sluiten van het Groningenveld.
Welke langjarige strategie voor leveringszekerheid van gas heeft Nederland?
Voor de komende jaren ligt de focus op het sterk verminderen van de Nederlandse afhankelijkheid van gas, dit eerst en vooral door de energietransitie naar meer duurzame energiebronnen en het sterk verhogen van de energie-efficiëntie en energiebesparing. Dit alles vermindert de vraag naar gas en verhoogt daarmee de leveringszekerheid van het dan nog benodigde gas. Om de leveringszekerheid van gas verder te versterken wordt in lijn met hetgeen daarover is opgemerkt in het coalitieakkoord en op basis van de recent vastgestelde EU-verordening voor gasopslag, gekomen tot een vulverplichting voor gasopslagen. De gemiddelde vulgraad van de Nederlandse gasopslagen ligt op ruim 79,7% (peildatum 6 september 2022). Er worden ook andere maatregelen genomen om de leveringszekerheid van gas verder te versterken. Voor de aankomende winter is de importcapaciteit voor LNG verdubbeld en daarnaast heeft het Kabinet een plan gepresenteerd om de productie uit de kleine velden te versnellen (zie ook de Kamerbrief over het versnellingsplan gaswinning Noordzee, Kamerstuk 33 529, nr. 1058).
Een specifiek aandachtspunt is de laagcalorische vraag vanuit België, Duitsland en Frankrijk. Van oudsher werd dit gas vanuit Nederland geleverd uit het Groningenveld. Door lagere winning uit het Groningenveld is dit nagenoeg volledig vervangen door geconverteerd hoogcalorisch gas. Omdat conversie van hoog- naar laagcalorisch gas in Nederland plaatsvindt, zijn deze landen voor hun vraag naar laagcalorisch gas nog steeds afhankelijk van import uit Nederland. Gelijktijdig worden deze landen omgebouwd van laag- naar hoogcalorisch gas. Dit verloopt voorspoedig, waardoor zij op afzienbare termijn geen laagcalorisch meer gebruiken en zij niet meer afhankelijk zijn van Nederland.
Welke langjarige strategie voor betaalbaarheid van aardgas voor huishoudens heeft Nederland? Is die strategie afdoende of is de regering voornemens de strategie aan te passen?
Het Nederlandse beleid gaat er sinds jaar en dag vanuit dat de markt zijn werk doet en zo de waarde van het gas op efficiënte wijze bepaalt en tegelijkertijd zorgt voor betaalbaarheid. Door de marktwerking hebben wij lange tijd profijt gehad van relatief lage prijzen op de groothandelsmarkt, en, in het verlengde daarvan, de consumententarieven. Als gevolg van de Russische oorlog tegen Oekraïne en de inzet van de Russische gasleveringen aan de EU als middel om de Unie onder druk te zetten, zien we dat de markt weliswaar nog functioneert, maar wel met extreem hoge prijzen als gevolg.
Het kabinet onderzoekt dan ook welke gerichte maatregelen mogelijk zijn om de gevolgen van de hoge energieprijzen voor kwetsbare huishoudens zoveel mogelijk te mitigeren. Het kabinet kijkt als onderdeel van de augustusbesluitvorming integraal naar de koopkrachtontwikkeling en neemt daarbij de ontwikkeling van de energieprijzen mee. Het kabinet kijkt daarbij in brede zin naar de mogelijkheden om de koopkracht te ondersteunen van kwetsbare huishoudens.
Welke doelstellingen heeft het kabinet om voldoende gas tegen een betaalbare prijs beschikbaar te hebben voor Nederlandse huishoudens? Hoeveel gas is nodig en wat is een maximaal aanvaardbare prijs?
In de afgelopen jaren bedroeg het Nederlandse gasverbruik ca. 38 miljard m3 per jaar. Daarvan wordt 8 tot 12 miljard m3 gebruikt door huishoudens. Deze vraag van huishoudens is in belangrijke mate door temperatuur bepaald. Het kabinet zet maximaal in op het besparen van de energievraag, het vullen van de gasopslagen en het diversifiëren van de aanleverkanalen van aardgas om de leveringszekerheid te waarborgen de komende winter (en de jaren daarna). Het kabinet heeft vooralsnog geen doelstellingen t.a.v. een maximale prijs. Het beziet kabinet in brede zin de mogelijkheden om koopkrachtondersteuning te bieden aan de huishoudens die dit het hardst nodig hebben.
Het is essentieel om de vraag naar energie terug te dringen, niet alleen om minder afhankelijk te worden van aardgas uit Rusland maar ook om de energierekening te drukken. Hiervoor is de campagne «zet ook de knop om» gestart met praktische tips waarmee huishoudens en ondernemers energie kunnen besparen. Daarnaast worden via het Nationaal Isolatieprogramma slecht geïsoleerde huur- en koopwoningen sneller, slimmer en socialer geïsoleerd, met als doel om 2,5 miljoen woningen te isoleren. Ook wordt de energiebesparingsplicht voor bedrijven aangescherpt en heeft Nederland in Europa aangegeven ambitieuze doelen te stellen via de Energie-Efficiëntierichtlijn.
Hoeveel ontvangt Nederland – de Nederlandse staat – voor de kleine 20 miljard m3 gas die dit jaar wordt opgepompt en hoeveel is het op dit moment op de spotmarkt waard?
Drie posten op de EZK-begroting vormen samen de gasbaten: ontvangsten Mijnbouwwet, dividenduitkering EBN en dividend GasTerra.
In de Voorjaarsnota 2022 zijn de ontvangsten Mijnbouwwet voor dit jaar geraamd op € 2.196 miljoen (eerder werden de ontvangsten voor dit jaar geraamd op € 35 mln.). De verwachte ontvangsten zijn bij VJN dus met € 2.161 mln. omhoog bijgesteld. Dividenduitkering van EBN in 2022 is in de Voorjaarsnota geraamd op € 2.650 mln. In de ontwerpbegroting van 2022 werd de dividenduitkering van EBN geraamd op € 0. Een deel van deze ontvangsten zijn het gevolg van de vergoeding die NAM en EBN ontvangen op basis van het Norg Akkoord. EZK ontvangt jaarlijks een vast dividend van GasTerra ter hoogte van € 3,6 mln.
In de ontwerpbegroting van EZK 2023 worden de geraamde ontvangsten geactualiseerd.
Het is niet aan te geven wat de waarde op dit moment op de spotmarkt is. Ten eerste zijn de prijzen erg volatiel. Binnen enkele weken zijn de prijzen verdubbeld van circa 1,50 Euro/m3 tot bijna 3,0 Euro/m3 en het is niet aan te geven wat de prijzen over een week zullen doen.3 Daarnaast vindt de productie ongeveer gelijkmatig over het gehele jaar plaats en de eerste zes maanden van dit jaar was de gemiddelde prijs ongeveer 1,0 Euro/m3. De waarde van productie kan pas aan het einde van het jaar worden vastgesteld.
Hoeveel extra inkomsten kan de staat (waar 20 miljard kuub gas gewonnen) wordt verwachten door de hogere gasprijs in 2022?
Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9.
Hoeveel extra kosten moeten de Nederlandse huishouden (die samen in de orde van grootte van 10 miljard kuub gas gebruiken) maken door de gestegen gasprijzen?
De extra kosten die Nederlandse huishoudens maken door de gestegen gasprijzen zijn niet precies vast te stellen. De prijzen die huishoudens betalen voor hun elektriciteit en gasverbruik worden bepaald door het (type) contract dat het huishouden heeft met een energieleverancier. De energieleverancier bepaalt de prijs; afhankelijk van het contract is dit een vast of een variabel tarief.
Bent u bekend met het overzicht van de gasprijzen die consumenten in de Europese Unie betalen, gepubliceerd in het FD?1
Ja.
Klopt deze vergelijking of heeft u een andere vergelijking over de gasprijzen in de EU? Zo ja, welke vergelijking is dat dan?
De gasprijs ligt in Nederland volgens het overzicht waarnaar verwezen wordt hoger dan in de rest van Europa, wat het kabinet zorgen baart. Hoewel dit overzicht een indicatie van de verschillen tussen energieprijzen in Europese landen geeft is het niet mogelijk om aan te geven of deze vergelijking klopt, aangezien geen volledige inzage beschikbaar is in de onderzoeksopzet en uitvoering. CBS presenteert ieder kwartaal de gemiddelde prijzen voor aardgas en elektriciteit voor huishoudens5 en Eurostat presenteert ieder halfjaar een overzicht voor alle Europese landen6. Deze overzichten kunnen als alternatief overzicht gebruikt worden, echter lopen deze verder achter op de actualiteiten en kunnen er verschillen bestaan tussen de waarnemingen die door nationale statistiekbureaus aangeleverd worden bij Eurostat. Sommige landen presenteren de gemiddelde prijzen die huishoudens betalen terwijl andere landen alleen de gemiddelde prijzen voor nieuwe klanten presenteren, wat in de huidige situatie van stijgende prijzen tot een overschatting van de gemiddelde prijzen kan leiden.
Hoewel het overzicht waarnaar verwezen wordt actueler is dan de informatie die het CBS en Eurostat publiceren, moet er wel een aantal belangrijke kanttekeningen bij geplaatst te worden. Ten eerste wordt dit overzicht gebaseerd op een maandelijkse steekproef van de energieprijzen die de grootste energieleverancier en directe concurrenten op de eerste dag van de maand aanbieden aan nieuwe klanten in de hoofdsteden van 33 landen. Dit betekent dat het overzicht een gemiddelde prijs presenteert die voor slechts een paar marktpartijen representatief is voor de prijs die aan nieuwe klanten aangeboden wordt. In Nederland is het aanbod, met circa 60 energieleveranciers, groot en bestaat er aanzienlijke spreiding tussen de prijzen die aangeboden worden aan nieuwe klanten. Op 24-8-2022 is bijvoorbeeld te zien op een prijsvergelijkingswebsite met prijzen van 25 leveranciers dat de prijs voor aardgas (incl. heffingen en netbeheerkosten) voor nieuwe klanten in augustus varieert tussen € 1,84/m3 en € 4,63/m3.7 De steekproef is dus zeer bepalend voor de prijs die in het overzicht opgenomen wordt, zeker wanneer het aanbod van prijzen en de spreiding daartussen beperkter is in andere landen.
Ten tweede biedt dit overzicht inzicht in de prijzen die door een klein deel van de markt aan nieuwe klanten aangeboden worden, maar het blijft onduidelijk in welke mate deze tarieven daadwerkelijk afgenomen worden en wat nieuwe klanten daadwerkelijk betalen. Dit overzicht is daarmee ook niet representatief voor de gemiddelde prijs voor energie die huishoudens in Nederland betalen. Huishoudens met lopende contracten zullen momenteel lagere prijzen ervaren en ook bestaande klanten met een variabel contract betalen over het algemeen lagere prijzen dan nieuwe klanten doordat leveranciers voor deze groep ook al eerder heeft kunnen inkopen op de groothandelsmarkt. Hier wordt in dit overzicht geen rekening mee gehouden.
Ten slotte is van belang om mee te wegen dat er in sommige landen direct ingegrepen wordt door de overheid op de consumentenprijs voor gas door middel van prijsplafonds, het aanbieden van een sociaal tarief of andere maatregelen. Dit leidt tot een lagere gasprijs en een lagere energierekening voor huishoudens, maar de kosten van dergelijke maatregelen zullen uiteindelijk elders terugkomen. Daarmee leidt dit niet tot een structurele oplossing voor het feit dat er schaarste is in het aanbod van aardgas in Europa doordat de toevoer vanuit Rusland wordt afgeknepen als drukmiddel.
Het kabinet heeft in 2022 een fors pakket koopkrachtmaatregelen getroffen, die zowel op direct op de energierekening als daarbuiten huishoudens tegemoet komt aan de hogere kosten van levensonderhoud. Het grootste deel van de maatregelen is echter niet direct terug te zien in de gasprijs, bijvoorbeeld de verhoging van de vaste korting op de energiebelasting met circa 225 euro en de verlaging van de energiebelasting voor elektriciteit die alle huishoudens direct op de energierekening ontvangen. Daarnaast is er voor huishoudens met een laag inkomen een extra toeslag van 1.300 euro beschikbaar via de gemeente, welke huishoudens onder andere ondersteunt met het betalen van de energierekening. Dit leidt vanzelfsprekend tot een vertekend beeld wanneer uitsluitend naar de consumentenprijs voor energie in verschillende Europese landen gekeken wordt.
Hoe verklaart u dat het op dit moment mogelijk is om een gascontract voor ongeveer 1,60 euro/m3 (12,99 cent/kwH met een aantal bijkomende kosten) af te sluiten in België, maar dat een vergelijkbaar contract in Nederland ongeveer een euro duurder is?2
De prijs die wordt aangeboden in een contract komt tot stand op basis van verschillende factoren, zoals de kostprijs / inkoopprijs van elektriciteit of gas, welke deels wordt bepaald door de energiemix, de netwerkkosten en nationale heffingen/belastingen zoals de energiebelasting en btw. Doordat lidstaten verschillend om kunnen gaan met bijvoorbeeld het heffen van belasting op energie kunnen hierdoor verschillen ontstaan in de prijzen. Zo is de Nederlandse energiebelasting op aardgas aanzienlijk hoger dan de belasting op aardgas in België en werd de gasprijs in Nederland in juli voor circa 25% door belastingen bepaalt, tegenover slechts 7% in België.9
Klopt het dat opwekken van elektriciteit via kolen, windturbines, een nucleaire centrale of zonneparken op dit moment tussen de ongeveer 3 en 10 cent per kWh kost en dat het op de spotmarkt ongeveer 40 cent oplevert, waardoor winstmarges van tussen de 300% en 1000% optreden?
De marginale kostprijs voor het opwekken van elektriciteit hangt af van specifieke factoren per productie-installatie, zoals het type productie-installatie, de leeftijd van deze installatie, de specifieke gebruikte techniek voor het produceren van elektriciteit en de contracten die zijn afgesloten voor de inkoop van grondstoffen of de verkoop van elektriciteit. In algemene zin kan wel worden gezegd dat, wanneer er geen sprake is van vastgelegde contracten voor de verkoop van elektriciteit, hogere elektriciteitsprijzen leiden tot hogere winsten en dat deze fors kunnen zijn voor bedrijven met een lage marginale kostprijs.
Klopt het dat sommige exploitanten van wind op zee (in de gebieden bij Borsele) nog steeds 6 tot 13 cent subsidie per KwH opgewerkte energie krijgen ook bij de huidige energieprijzen? Is er in de subsidievoorwaarden nog een maximummarktprijs opgenomen waarbij de exploitanten geen subsidie krijgen?
Het antwoord op deze vraag is op dit moment nog niet te geven, maar naar verwachting zullen vergunninghouders van windparken op zee over dit jaar geen of nauwelijks subsidie ontvangen voor de geproduceerde elektriciteit.
Van de huidige windparken op zee ontvangen de windparken Luchterduinen (eigenaren: Eneco en Inpex), Gemini (eigenaren: Northland Power, Siemens, HVC en Alte Leipziger/Hallesche) en Borssele (eigenaren Borssele I en II: Ørsted; eigenaren Borssele III en IV: Blauwwind-consortium) subsidie onder de SDE-regeling. De SDE vergoedt het verschil tussen het bedrag waarvoor is ingediend bij de SDE (voor Luchterduinen en Gemini) of het winnende bod op de tenders (voor Borssele) en het correctiebedrag. Het correctiebedrag is in belangrijke mate gebaseerd op de marktwaarde van de geproduceerde elektriciteit. Het definitieve jaargemiddelde correctiebedrag wordt na afloop van elk kalenderjaar bepaald. Voor het jaar 2022 vindt de bepaling dus begin 2023 plaats.
Indien het correctiebedrag hoger is dan het indieningsbedrag wordt geen subsidie verstrekt. De indieningsbedragen voor Luchterduinen en Gemini bedragen 18,1 respectievelijk 16,9 eurocent per kilowattuur (kWh). Voor de windparken Borssele I en II betreft het 7,27 eurocent per kWh en voor de windparken Borssele III en IV 5,45 eurocent per kWh. Naar verwachting zal het definitieve correctiebedrag voor 2022 hoger uitkomen dan deze niveaus, waardoor deze windparken geen subsidie zullen ontvangen. Mocht in de toekomst het correctiebedrag onder de genoemde basisbedragen uitkomen dan zal er wel weer subsidie naar deze windparken vloeien. De windparken op zee die na de Borssele-windparken zijn vergund hebben alle een vergunning op basis van een subsidievrije tender en ontvangen daarom in het geheel geen subsidie, ook niet bij eventuele toekomstige lage elektriciteitsprijzen.
Ten slotte zij vermeld dat hoge marktprijzen zich niet één op één laten door vertalen naar een hogere winst. Exploitanten van windparken op zee leggen, afhankelijk van hun risicobereidheid, het marktprijsrisico, en prognoses van de elektriciteitsprijzen, een deel van hun leveringen vast in afnamecontracten voor de langere termijn. Doordat prijzen in deze contracten vast staan voor een langere periode groeien inkomsten uit deze contracten niet mee met een stijgende marktprijs.
Acht u die winstmarges op het opwekken van elektriciteit via kolen, wind, zonne-energie of nucleaire energie het gevolg van normale ondernemingsrisico’s die genomen zijn?
In algemene zin heeft het kabinet geen moreel oordeel over winsten die bedrijven met een winstoogmerk boeken als gevolg van het ondernemingsrisico dat zij nemen, zolang dit binnen de regels gebeurt en zij hierover benodigde belasting afdragen. Voor een uitgebreidere beschouwing over de winsten van energiebedrijven verwijs ik naar de Kamerbrief over een belasting op excessieve winsten van energiebedrijven (Kamerstuk 32 140, nr. 134).
Vindt u het fair dat burgers, die via een opslag op de energrekening (ODE) windstroom, zonnestroom en stilgelegde kolenentrales met miljarden gesubsidieerd hebben – en bij de nucleaire centrale effectief garant zullen staan voor de ontmanteling –, nu aan dezelfde producent de hoofdprijs betalen voor hun energie?
De kasuitgaven van de SDE worden gefinancierd uit de algemene middelen en werden altijd gedekt via de ODE-heffing. Met het Coalitieakkoord is besloten om de ODE en de SDE los te koppelen, waardoor de ODE-tarieven niet meer zullen meebewegen met de SDE-kasuitgaven. Als gevolg hiervan zal er dus geen sprake zijn van de huidige indirecte koppeling tussen de SDE-uitgaven en de ODE-tarieven.
Daarnaast vertalen de hoge marktprijzen zich niet één op één door naar een hogere winst voor exploitanten van SDE-projecten. Exploitanten van dit soort projecten leggen, afhankelijk van hun risicobereidheid, het marktprijsrisico, en prognoses van de elektriciteitsprijzen, een deel van hun leveringen vast in afnamecontracten voor de langere termijn. Doordat prijzen in deze contracten vast staan voor een langere periode groeien inkomsten uit deze contracten niet direct mee met een stijgende marktprijs. Hierdoor kan dus niet direct geconcludeerd worden dat de projecten die SDE-subsidie ontvangen, ook de hoge groothandelsprijzen ontvangen.
Het kabinet heeft volle aandacht voor de hoge energierekening van huishoudens en de impact hiervan op de koopkracht. Het kabinet onderzoekt dan ook welke gerichte maatregelen mogelijk zijn om de gevolgen van de hoge energieprijzen voor kwetsbare huishoudens zoveel mogelijk te mitigeren. Het kabinet kijkt daarbij in brede zin naar de mogelijkheden om de koopkracht te ondersteunen van kwetsbare huishoudens. U wordt hier op Prinsjesdag over geïnformeerd.
Zie u wegen om de prijs van elektriciteit voor consumenten te verlagen, bijvoorbeeld op de wijze die Spanje en Portugal gedaan hebben?
Interventie in energieprijzen is in beginsel niet toegestaan voor alle huishoudens, en daarmee onuitvoerbaar. Op grond van Europese regelgeving (artikel 5, lid 1 & 2, Richtlijn 2019/944) zijn elektriciteitsleveranciers in beginsel vrij om zelf de prijs waarvoor zij aan afnemers leveren vast te stellen.
Op grond van Europese regelgeving zijn er twee mogelijkheden waarbij interventie wel is toegestaan, deze zijn onderzocht en niet haalbaar of effectief:
Ingrijpen voor een beperkte groep; dit vergt een selectie van die beperkte groep «kwetsbare en energiearme huishoudens» door bijvoorbeeld de Belastingdienst. De Belastingdienst geeft aan hier geen uitvoeringscapaciteit voor te hebben.
Ingrijpen voor alle huishoudens. Hiervoor gelden strengere eisen, waaronder de eis dat de gereguleerde prijs boven de kostprijs moet liggen (in ieder geval over een langere periode). Daarmee biedt deze mogelijkheid in de huidige situatie weinig ruimte voor oplossing. De kostprijs ligt hoog en dus zal de minimumprijs ook hoog zijn en zal de impact op de koopkrachtontwikkeling gering zijn.
In Spanje wordt middels een prijsplafond op de groothandelsprijs van aardgas de kosten voor elektriciteitsopwekking met gascentrales verlaagd. Door de elektriciteitsopwekking met gascentrales te subsidiëren, dalen de groothandelsprijzen voor elektriciteit en daardoor uiteindelijk ook de consumentenprijzen voor elektriciteit. Echter leidde dit tot een verstoorde prijsprikkel, waardoor in de eerste maanden een sterk negatief effect zichtbaar was en de energiebesparing afnam. Daarnaast is in Portugal een sociaal tarief ingevoerd voor een afgebakende groep huishoudens.
Of dit voor Nederland mogelijk en uitvoerbaar is, dient nader te worden bekeken en is onderdeel van de augustusbesluitvorming.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger op 6 januari 2022 aan de Kamer schreef: «Ik heb aan NAM gevraagd om voor de verschillende varianten in de rapportage van GTS de operationele strategie van het huidige gasjaar te herzien en te berekenen hoe in de verschillende varianten de druk zich in het gasveld ontwikkelt. TNO heb ik gevraagd op basis hiervan een aanvulling te maken op de seismische dreigings- en risicoanalyse van 2021. Dit zal worden voorgelegd aan SodM, zodat SodM kan adviseren over de veiligheidsrisico’s van een verhoging van de gaswinning in dit gasjaar?3
Ja.
Kunt u de aanvullende analyse van TNO en het advies van SodM integraal aan de Kamer doen toekomen?
Uw Kamer is op 1 april 2022 geïnformeerd over de adviezen van TNO en SodM (Kamerstuk 33 529, nr. 996). Deze adviezen zijn tevens beschikbaar gesteld via de website van RVO.11
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De ISDE-regeling |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Ziet u een groter aantal aanvragen binnenkomen voor de investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) dan in een normaal jaar? Op welke technieken komen er nu (fors) meer aanvragen binnen dan in 2021?
Ja. Het totaal aangevraagde subsidiebedrag over de periode tot en met 31 juli is dit jaar aanmerkelijk hoger dan over dezelfde periode in 2021. Het gaat hierbij om de maatregelen waarvoor met ingang van dit jaar een hogere gemiddelde subsidie van toepassing is. Onderstaande tabel geeft een uitsplitsing.
Bedragen in € mln.
Isolatiemaatregelen
Warmtepompen
Zonneboilers
Totaal aangevraagde subsidie 2021 (januari t/m juli)
24,7
19,9
2,5
Totaal aangevraagde subsidie 2022
(januari t/m juli)
70,1
64,9
7,4
Hoeveel van het beschikbare budget voor 2022 van de ISDE is al ingezet? Hoeveel budget resteert er voor de komende maanden? Acht u dat budget voldoende gegeven het hoge aantal aanvragen? Zo nee, wat gaat u doen om te voorkomen dat er aanvragen worden doorgeschoven naar 2023?
In de ISDE is dit jaar voor investeringen in isolatiemaatregelen, warmtepompen, zonneboilers en warmtenetaansluiting in totaal € 228 mln. beschikbaar. Tot en met 31 juli is van dit budget in totaal € 142,5 mln. aangevraagd. Er resteert voor de maanden augustus tot en met december dus nog een budget van € 85,5 mln. Op basis van een inschatting van het in deze maanden nog aan te vragen budget verwacht ik dat het beschikbare budget met € 30 mln. tot € 60 mln. overschreden zal worden. Een dergelijk grote overschrijding acht ik ongewenst. Daarom zal ik dit de komende periode in de gaten houden en bezie ik de mogelijkheden om het budget te verhogen.
Waarom wordt er slechts een subsidie verleend van 15% voor enkelvoudige isolatiemaatregelen in tegenstelling tot de gebruikelijke 30% die bij tweevoudige maatregelen gehanteerd wordt?
Met de keuze om een hogere subsidie te verstrekken wanneer een huishouden meer dan één isolatiemaatregel neemt wordt beoogd om het laten uitvoeren van meerdere maatregelen en daarmee meer verduurzaming te realiseren extra te stimuleren. Deze keuze sluit aan bij het voorstel in het in september 2021 door ChristenUnie, CDA en GroenLinks in samenspraak met een aantal maatschappelijke- en brancheorganisaties opgestelde «Manifest Nationaal Isolatieprogramma» (in het Coalitieakkoord wordt naar dit manifest verwezen). Hierin wordt ook gepleit voor een subsidie van circa 30% wanneer een isolatiemaatregel wordt gecombineerd met een tweede maatregel en een lagere subsidie bij enkelvoudige isolatiemaatregelen.
Wat voor type huishoudens dienen aanvragen in voor een enkelvoudige energiebesparingsmaatregel? Zit er een relatie tussen het besteedbare inkomen van deze huishoudens en het aantal maatregelen dat zij treffen?
Deze informatie is niet beschikbaar omdat in 2022 nog geen subsidie werd verstrekt voor een enkelvoudige energiebesparingsmaatregel. In de toekomst zal dit wel in beeld worden gebracht op grond van het geanonimiseerd koppelen van data. Bij de evaluatie van de Subsidie energiebesparing eigen huis voor isolatie (TNO, 2021) bleek bij een dergelijke koppeling van data dat alle inkomensgroepen gebruik maken van de subsidie voor twee of meer isolatiemaatregelen. Midden- en hoge inkomens gebruiken die subsidie wel relatief vaker.
Voorziet u voordelen in het beter koppelen van het warmtefonds en de ISDE? Denkt u dat de toegankelijkheid, en daarmee het gebruik van, de ISDE verbetert als deze beter gekoppeld wordt aan het warmtefonds?
De combinatie van Warmtefonds en ISDE is belangrijk voor woningeigenaren die onvoldoende spaargeld beschikbaar hebben om te verduurzamen. Zij kunnen de financiering van het Warmtefonds bijvoorbeeld inzetten voor dat deel van de investering die niet wordt gesubsidieerd. Voor de maatregelen die via de ISDE worden gesubsidieerd hebben huishoudens nu al de mogelijkheid om ook een beroep te doen op financiering van het Warmtefonds. Genoemde koppeling is dus al aanwezig. Op de websites van Warmtefonds en RVO is ook een verwijzing opgenomen naar de subsidie, respectievelijk de financiering. Tegelijk is het belangrijk om voor de woningeigenaar goed onderscheid te blijven maken tussen subsidie en financiering en zo misverstanden te voorkomen.
Bent u voornemens om de randvoorwaarde rondom een maximale tussentijd van één jaar tussen twee energiebesparingsmaatregelen te versoepelen, gezien de oplopende levertijden van bijvoorbeeld warmtepompen? Zo ja, hoe en wanneer gaat u hier uitvoering aan geven?
Op dit moment ben ik bezig met de uitwerking van de wijziging van de ISDE die vanaf 1 januari 2023 in werking zal treden. Ik overweeg om bij die wijziging de in de vraag genoemde maximale tussentijd te verlengen.
De brandbrief “saneringsregeling visserij” |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Henk Staghouwer (CU) |
|
Heeft u de brandbrief ontvangen en gelezen?1
Ja, ik heb deze brandbrief ontvangen en gelezen.
Is het juist dat tijdens eerdere overleggen over de saneringsregeling nooit de voorwaarde is genoemd dat een visserijbedrijf zijn vangstrechten (contingenten) zou moeten inleveren bij de overheid zonder dat daar een vergoeding tegenover staat?
Het klopt dat tijdens eerdere overleggen over de saneringsregeling niet gesproken is over de voorwaarde dat bij sanering de contingenten komen te vervallen. Hiervoor is gekozen omdat een vooroverleg over dit onderdeel kon leiden tot handel in contingenten met voorkennis, wat ongewenst is.
Deelt u de mening dat deze voorwaarde zeer onrechtvaardig is en het toekomstperspectief voor een rendabele visserij om zeep helpt? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Omdat door de Brexit de EU, en dus ook Nederland, minder visquota ter beschikking heeft, is een sanering noodzakelijk om de omvang van de vloot in overeenstemming te brengen met de vangstmogelijkheden. Wanneer een gedeelte van de vloot voor sanering kiest en de contingenten voor dat deel van de vloot komen te vervallen, worden de betreffende contingenten tijdelijk gratis in beheer gegeven aan de producentenorganisaties of groepen (PO’s) waartoe deze contingenten eerder behoorden. Deze PO’s en groepen verdelen deze contingenten vervolgens dan over hun leden die hebben besloten om te blijven vissen. Deze contingenten worden tijdelijk in beheer gegeven van deze PO’s en groepen tot duidelijk is wat de resultaten zijn van het traject rond de herziening van het contingentenstelsel.
Is het juist dat u de visserijsector heeft toegezegd dat een toekomstperspectief voor een rendabele visserij zal worden geboden?
Ik wil mij inzetten voor een duurzame visserijvloot zoals mijn ambtsvoorganger ook heeft aangegeven in zijn brief van 1 juli jl. (Kamerstuk 29 675, nr. 210). Door de saneringsregeling wordt daar een stap in gezet. Voor visserijondernemers die geen gebruik willen maken van de saneringsregeling (en dus willen blijven vissen) kunnen de vervallen contingenten van de saneringsregeling via groepen of PO’s gratis tijdelijk over deze vissers worden verdeeld tot in 2025 het resultaat van de herziening van het contingentenstelsel helder is. Ik zal bij de herziening van het contingentenstelsel alle zorgvuldigheid en ruimte voor afstemming met de sector in acht nemen. Daarnaast is er 244 miljoen euro beschikbaar om in te zetten op innovatie en verduurzaming van de visserij.
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse overheid haar vissers niet/veel minder steunt dan andere EU-lidstaten hun vissers, zoals Frankrijk en België, met bijvoorbeeld compensatie voor de hoge brandstofprijzen en Brexitsteun?
Mijn ambtsvoorganger heeft tijdens het tweeminutendebat van 7 juli jl. aan de Tweede Kamer toegezegd u te informeren over de stand van zaken rondom een overbruggingsregeling. Ik span mij in dit zo spoedig mogelijk te doen. Zoals bekend werk ik momenteel aan het openstellen van andere regelingen op grond van de Brexit Adjustment Reserve (BAR), te weten een liquiditeitsregeling en een stilligregeling.
Bent u bereid binnen een week met de visserijorganisaties in overleg te treden om een oplossing te vinden en deze vragen dan ook binnen een week te beantwoorden?
Op 23 en 30 augustus 2022 heeft een bestuurlijk overleg plaatsgevonden waarin mijn ambtsvoorganger met de sector heeft gesproken over de zorgen die zij ervaren.
Deze gesprekken blijft het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ook voeren.
De gasopslag Norg |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Klopt het dat gasopslag Norg inmiddels voor 80% is gevuld, maar dat sinds 6 augustus geen injectie meer plaatsvindt?
GasTerra is erin geslaagd de gasopslag Norg al in de eerste week van augustus 2022 tot 80% te vullen. GasTerra heeft de opdracht gekregen om de berging Norg tot 4,8 bcm (80%) te vullen. Het kabinet gaat een subsidie uitwerken om Gasopslag Norg verder te vullen.
Wat zijn de redenen om gasopslag niet verder te vullen dan 80%?
Als de zomerprijzen voor gas hoger liggen dan de winter termijnprijzen (een zogenaamde negatieve spread), dan is er geen commerciële rationale om gasopslagen te vullen. Op grond van marktwerking zullen deze gasopslagen daarom niet «vanzelf» verder worden gevuld.
Is het, vanwege de leveringszekerheid van gas voor de komende winter, niet verstandig om gasopslag Norg te blijven vullen?
Ja, daarom gaat het kabinet een subsidie uitwerken om gasopslag Norg verder te vullen.
Wat zijn de belemmeringen voor een hogere vullingsgraad dan 80% voor Norg?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het aanhouden van een hogere gasvoorraad zorgt voor een lagere risicopremie die wordt doorberekend aan de consument?
De prijs op de gasmarkt wordt door vele factoren bepaald. De gasmarkt (de LNG markt in het bijzonder) is bovendien een mondiale markt. Ceteris paribus kan een hogere gasvoorraad bijdragen aan leveringszekerheid en daarmee onzekerheid over de prijs/volatiliteit beperken. Hoe groot dat effect is voor individuele delen van de gasmarkt (landen/segmenten) en de bergingen waar deze delen toegang toe hebben, is moeilijk te zeggen. In een onzekere aanvangssituatie met slecht tot matig gevulde bergingen aan het begin van het vulseizoen waarbij met overheidssteun bergingen in veel landen maximaal gevuld worden kan er van deze vulling sprake een prijsopdrijvend effect uitgaan, ook om op de mondiale markt te zorgen dat gas naar Europa gaat. Op enig moment zullen deze kosten weer doorgerekend worden aan de eindgebruikers. Hoe kosten worden doorgerekend is eveneens afhankelijk van veel factoren: de bestaande type contracten, strategieën van gashandelaren en energieleveranciers, overheidsbeleid (zoals de Nederlandse heffing op geboekte capaciteit voor transport via het landelijk gastransportnet van GTS om de gemaakte subsidiekosten te verhalen), etc. Uiteindelijk is de ondersteuning door de overheid van het vullen van de bergingen bedoeld omwille van de leveringszekerheid en niet (primair) om kosten te verlagen; met het borgen van de leveringszekerheid wordt de mogelijkheid van scenario’s van tekorten – met zeer hoge economische en maatschappelijke kosten vandien – voorkomen.
Wat is er in het Norg Akkoord afgesproken over de vullingsgraad?
Met ingang van gasjaar 2019/2020 zal tot en met 30 september 2027 op andere wijze gebruik worden gemaakt van Norg UGS, waardoor de gaswinning uit het Groningenveld eerder definitief kan worden beëindigd met inachtneming van de leveringszekerheid van de markt voor laagcalorisch gas. Dat betekent dat de gasopslag Norg op grond van het Norg Akkoord wordt gevuld tot het niveau dat nodig is om de markt voor laagcalorisch gas te kunnen bedienen. Over verdere vulling zijn in het Norg akkoord geen afspraken gemaakt. Het vullen van Norg UGS met pseudo Groningen-gas («pseudo G-gas») in plaats van gas uit het Groningenveld leidt tot verdere reductie van de winning uit het Groningenveld.
Gaat een hogere vullingsgraad in Norg ten koste van de vulling van andere gasopslagen zoals Bergermeer?
Alle bergingen worden zodanig gevuld dat de totaal beschikbare opslagcapaciteit tot minimaal 80% is gevuld, zoals we in Europa hebben afgesproken. Het is de verwachting dat de gasopslagen in Grijpskerk en Alkmaar per 1 oktober volledig zijn gevuld. Bergermeer blijft gevuld worden en met de Kamerbrief wordt uw Kamer geïnformeerd over de aanvullende opdracht voor EBN om Bergermeer maximaal te vullen.
De Nederlandse gasprijs als hoogste in Europa |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse huishoudens betalen nu hoogste gasprijs in Europa»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Nederland inmiddels de hoogste gasprijs heeft van de hele EU (ruim twee keer zo hoog als het EU-gemiddelde en zelfs elf keer zo hoog als in Hongarije)? Baart het u zorgen? Gaat u hier iets aan doen? Of vindt u het wel prima dat de Nederlanders worden uitgeknepen?
Het kabinet heeft volle aandacht voor de hoge energierekening van huishoudens en de impact hiervan op de koopkrachtontwikkeling. De prijzen zijn sinds het najaar fors gestegen en de impact hiervan wordt steeds zichtbaarder. Bij overzichten van prijzen in andere EU-landen wordt voor wat de Nederlandse situatie betreft vaak uitgegaan van cijfers voor nieuwe variabele contracten, die duurder zijn dan bestaande contracten, terwijl voor andere landen een gewogen gemiddelde wordt gehanteerd.
Daarnaast worden de meeste maatregelen die dit jaar getroffen zijn door het kabinet om de gevolgen te compenseren, zoals de energietoeslag, hierin niet meegenomen. Een dergelijke vergelijking geeft dus niet altijd een volledig beeld. Desondanks deelt het kabinet de zorg over de gevolgen van deze stijging en houdt daarmee ook rekening bij de begroting van 2023.
Bent u ervan op de hoogte dat de gasprijs minder hard is gestegen in landen met een groter aandeel kolen- en kernenergie in hun energiemix? Deelt u dan ook de mening dat als u de Hemwegkolencentrale niet – lachend met de duim omhoog! – had gesloten, de productiebeperking van de overige kolencentrales eerder had opgeheven, überhaupt geen productiebeperking had ingesteld én eerder nieuwe kerncentrales had gerealiseerd, wij nu minder in de penarie hadden gezeten?
De gasprijs ligt in Nederland volgens dit overzicht hoger dan in de rest van Europa, wat het kabinet zorgen baart. De verschillen met sommige landen zullen waarschijnlijk gedeeltelijk aan de specifieke marktomstandigheden en gedeeltelijk aan de presentatie van de data te wijten zijn.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het van belang om de kanttekeningen bij het overzicht waarnaar verwezen wordt in overweging te nemen. Door deze beperkingen kan niet eenduidig geconcludeerd worden op basis van dit overzicht dat de verschillen in consumentenprijzen voor aardgas tussen Europese landen direct gerelateerd kunnen worden aan de specifieke energiemix.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de Minister-President: «We hebben op dit moment al [energie]pakketten die behoren tot de grootste van Europa. Als je het vergelijkt met andere landen, doen we al heel veel»?2 Staat u achter deze woorden of deelt u de conclusie dat andere landen in werkelijkheid veel méér doen dan Nederland om de gestegen energielasten te compenseren (Oostenrijk 6,95% van het bbp, Duitsland 1,26% van het bbp, Nederland 0,76% van het bpp)?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft het kabinet dit jaar een fors pakket koopkrachtmaatregelen getroffen. Ik ben van mening dat het kabinet veel doet, ook in vergelijking met andere landen, om steun te bieden aan huishoudens. De ontwikkelingen volgen elkaar snel op en de effectiviteit van de maatregelen is niet uitsluitend afhankelijk van het totale budget dat ingezet wordt. Er dient vooral gekeken te worden naar het effect op de huishoudens die deze steun nodig hebben. De Europese Commissie houdt een overzicht bij van haar besluiten in het kader van staatssteunbesluiten onder het Temporary Crisis Framework. Ik verwijs u graag naar dit overzicht voor de door lidstaten getroffen maatregelen.3
Het kabinet heeft dit jaar circa 7 miljard euro aan koopkrachtmaatregelen getroffen, waarvan circa 6,5 miljard euro gericht aan (kwetsbare) huishoudens. Het kabinet heeft zich ingezet om de steun te richten op kwetsbare huishoudens, zodat het beschikbare budget zoveel als mogelijk terecht komt bij de huishoudens die dit ook het hardst nodig hebben. Zo heeft het kabinet circa 1,4 miljard uitgetrokken voor een tegemoetkoming van 1.300 euro aan huishoudens met een laag inkomen, terwijl er bijvoorbeeld in Oostenrijk met circa de helft van dit budget een bedrag van 150 euro compensatie aan huishoudens geboden wordt. Daarbij is het ook van belang om integraal naar de koopkrachtontwikkeling te kijken.
Zoals aangegeven wordt er momenteel gekeken naar de koopkrachtontwikkeling en wat mogelijk is om huishoudens aanvullend tegemoet te komen aan de hoge inflatie. Hierbij gaat de voorkeur uit naar gerichte maatregelen, omdat deze effectiever ingezet kunnen worden om de huishoudens die de steun het hardst nodig hebben te helpen. Hierover wordt uw Kamer met Prinsjesdag geïnformeerd.
Kunt u een volledig overzicht verstrekken van de prezieze maatregelen die ieder EU-land inmiddels heeft genomen om de gestegen energieprijzen te verzachten en daarbij aangeven hoeveel de stijging procentueel wordt gecompenseerd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat energie een basisbehoefte is en voor iedereen betaalbaar moet zijn? Zo ja, wat vindt u er dan van dat een nieuw energiecontract momenteel gemiddeld € 6.500 per jaar kost, ruim € 4.000 méér dan een jaar eerder?3 Hoe denkt u dat een gemiddeld huishouden dit in ‘s hemelsnaam kan betalen?
Het kabinet heeft volle aandacht voor de hoge energierekening van huishoudens en de impact hiervan op de koopkrachtontwikkeling. De prijzen zijn sinds het najaar fors gestegen en de impact hiervan wordt steeds zichtbaarder. Het kabinet kijkt integraal naar de koopkrachtontwikkeling en neemt daarbij de ontwikkeling van de energieprijzen mee. Het is helaas niet mogelijk om de inflatie voor iedereen overal voor alle gevolgen volledig te compenseren. Mede gelet op de ontwikkelingen, zit het kabinet niet stil. Zonder hulp zouden er immers mensen in betalingsproblemen komen. Zo heeft het kabinet voor dit jaar een pakket aan maatregelen getroffen. Daarin worden onder andere de energiebelastingen, de brandstofaccijnzen en de btw op energie verlaagd. Tevens wordt een energietoeslag van € 1.300 via de gemeenten verstrekt. Op Prinsjesdag wordt uw Kamer hierover geïnformeerd, naast de koopkrachtmaatregelen die het kabinet wil nemen om huishoudens te ondersteunen.
Deelt u de conclusie dat energie allesbehalve betaalbaar is en dat u veel te weinig doet om de huishoudens te helpen? Wat gaat u wanneer voor hen doen om te voorkomen dat zij hier helemaal aan onder doorgaan?
Zie antwoord vraag 6.
Indien u nog een greintje fatsoen hebt, bent u dan bereid om de vele miljarden bedoeld voor stikstof, Afrika, Oekraïne, de EU etc. eerst aan uw eigen volk te besteden?
Zie antwoord vraag 6.
De vergoedingen die netbeheerders betalen voor duurzaam opgewekte stroom |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat TenneT in 2021 4 miljard euro heeft moeten uitkeren als vergoeding voor duurzaam opgewekte stroom die het kreeg van eigenaren van windmolenparken, maar niet op het landelijke netwerk kwijt kon?1
De 4 miljard uit het krantenbericht waarnaar verwezen wordt2, betreft de kosten die TenneT in 2021 in zowel Nederland en Duitsland heeft gemaakt om de leveringszekerheid van het elektriciteitsnet te garanderen. De kosten die TenneT heeft gemaakt voor het oplossen van transportproblemen (redispatchkosten) waren in Nederland in 2021 € 336 miljoen.
Om de leveringszekerheid te waarborgen lost TenneT onder andere transportproblemen op. In deze gevallen is de capaciteit van het net op een bepaald knelpunt onvoldoende om het geplande transport te laten plaatsvinden. Dan moet TenneT de opwek of het gebruik van elektriciteit verplaatsen. Dit doet TenneT door de markt via biedplatformen te vragen om op de ene plek minder te produceren (of te consumeren) en op een andere plek meer. Met behulp van deze biedplatformen kiest TenneT de beste en goedkoopste oplossing voor het transportprobleem, ongeacht de bron van de elektriciteit.
Kunt u een overzicht geven van de totale kosten die netbeheerders in 2021 hebben gemaakt aan vergoedingen voor duurzaam opgewekte stroom die men uiteindelijk niet op het landelijke net kwijt kon?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u al een beeld van de vergoedingen die netbeheerders in 2022 ongeveer zullen moeten betalen?
Tot en met 30 juni 2022 heeft TenneT in Nederland € 188 miljoen uitgegeven om transportproblemen op te lossen. Gezien de huidige omstandigheden op de energiemarkt is het voor TenneT niet mogelijk om een vooruitblik te geven over hoe de redispatchkosten zich de komende tijd gaan ontwikkelen.
Bent u het ermee eens dat het betalen van deze vergoedingen zonde van het geld is en beter besteed kan worden aan het uitbreiden van het elektriciteitsnet en het opleiden van technisch personeel?
Uiteraard probeert TenneT de kosten voor redispatch zo laag mogelijk te houden en de noodzaak van redispatch zo veel mogelijk te vermijden. TenneT sluit vanuit dat oogpunt in beginsel alleen marktpartijen aan waar voldoende transportcapaciteit voor is. Wanneer onverhoopt toch congestie ontstaat is de inzet van redispatch een economisch efficiënte manier om met transportschaarste om te gaan. De uitgaven van TenneT voor redispatch gaan niet ten koste van investeringen en het opleiden van personeel.
In welke mate worden deze kosten uiteindelijk aan de burger doorberekend?
De doelmatige kosten die gepaard gaan met redispatch mag TenneT bij haar afnemers in rekening brengen. Ongeveer 85 tot 90 procent van zijn tarieven brengt TenneT in rekening bij de regionale netbeheerders, die deze kosten mogen doorberekenen aan hun klanten (zowel huishoudens als bedrijven).
Dat de nettarieven voor huishoudens gebaseerd zijn op de efficiënte kosten van netbeheerders, waaronder de kosten voor redispatch, vind ik redelijk. De ACM stelt de tarieven vast en beoordeelt de doelmatigheid van netbeheerders. De ACM stelt ook de tariefstructuur vast; hierin is vastgelegd hoe de kosten van het elektriciteitsnet over de afnemers worden verdeeld. De ACM gebruikt hierbij het uitgangspunt dat de tarieven de werkelijke kosten moeten weerspiegelen. Zowel de taak van ACM om de tarieven vast te stellen als de uitgangspunten waaraan de ACM moet voldoen, staan vastgelegd in Europese regelgeving.
Indien deze kosten worden doorberekend of indirect door de burger worden betaald, hoe vindt u dit uit te leggen, gezien de enorm hoge energieprijzen van de afgelopen maanden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het ermee eens dat er in het verleden in onvoldoende mate is geanticipeerd op de benodigde netverzwaringen? Wat was de rol van uw voorgangers hierin?
Ik stel vast dat de energie-infrastructuur zich afgelopen jaren, ondanks forse versterkingen door netbeheerders, minder snel heeft ontwikkeld dan de onverwacht sterk gestegen vraag naar transportcapaciteit. De vraag naar transportcapaciteit is onlangs sterk toegenomen door de hoge gasprijs waardoor partijen eerder willen elektrificeren.
Eerder is de kostprijsverlaging bij hernieuwbare energie sneller gegaan dan verwacht en was er van te voren onvoldoende helder waar hernieuwbare energieproductie precies zou komen. Dit inzicht was wel nodig voor de aanpassing van de infrastructuur. Ten slotte was er ook in het klimaatbeleid sprake van voortschrijdend inzicht, bijvoorbeeld de afstap van laagwaardige warmte uit biomassa. Dit heeft effect op de benodigde elektriciteitsinfrastructuur.
Kunt u aangeven of netbeheerders in voldoende mate het net kunnen verzwaren om grotere problemen en daarmee onnodige kosten in de nabije toekomst te voorkomen? Indien dit niet het geval is, is het mogelijk om een stop te zetten op de productie van nieuwe windmolens totdat het probleem op het net is opgelost?
Op dit moment kunnen netbeheerders niet onmiddellijk in alle gevraagde transportcapaciteit voorzien, ondanks het fors opvoeren van de investeringen. Netbeheerders moeten uiteindelijk alle partijen van transportcapaciteit voorzien. Een specifieke stop voor individuele (wind)projecten lijkt me dan ook niet wenselijk, wel kijk ik of ik uitbreidingsinvesteringen maatschappelijk kan prioriteren. Hierover heb ik uw Kamer op 9 september ook geïnformeerd, Kamerstuk 29 023, nr. 343.
Indien dit niet mogelijk is, kunt u aangeven of het mogelijk is om bijvoorbeeld producenten van windenergie via een flexibele aansluiting te dwingen om hun productie tijdelijk af te schakelen zonder daarvoor een vergoeding te krijgen, zoals wordt gedaan in West-Vlaanderen?2
Netbeheerders werken in Nederland ook aan een contract waarbij partijen bij drukte op het net niet mogen invoeden. Ze dienen hiervoor een voorstel in bij de ACM om deze zogenoemde non-firm Aansluit en Transport Overeenkomsten mogelijk te maken. Het aangaan van een dergelijk contract zal overigens altijd op vrijwillige basis zijn.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat Elektriciteitsnet, energie-infrastructuur en RES van 28 september 2022 beantwoorden?
Ja
De hoge gasprijs in Nederland in vergelijking tot de rest van de Europese Unie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u ermee bekend dat Nederland in juli de hoogste gasprijs had van heel de Europese Unie?1
Ik ben op de hoogte van het bericht dat de Nederlandse gasprijs voor nieuwe klanten fors is gestegen de afgelopen maanden en dat deze hoger ligt dan in andere landen. In mijn beantwoording van de vragen van de leden Kops en Wilders (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1, ingezonden op 11 augustus 2022) licht ik toe waarom het overzicht op basis waarvan deze internationale prijsvergelijking gemaakt wordt enkele nuanceringen behoeft.
Ten eerste is van belang om mee te wegen dat er in sommige landen reeds direct ingegrepen wordt door de overheid op de consumentenprijs voor gas door middel van prijsplafonds, het aanbieden van een sociaal tarief of andere maatregelen. Dit leidt tot een lagere gasprijs en een lagere energierekening voor huishoudens, maar de kosten van dergelijke maatregelen zullen uiteindelijk elders door de belastingbetaler gedragen worden.
Daarnaast biedt het overzicht waarnaar verwezen wordt slechts inzicht in de aangeboden prijzen op dit moment voor nieuwe variabele contracten van een deel van de leveranciers, terwijl er in Nederland aanzienlijke spreiding bestaat in de aangeboden prijzen voor nieuwe klanten.
Ten slotte is de analyse niet representatief voor de gemiddelde prijs voor energie die huishoudens in Nederland betalen. Inzicht in de prijzen die aangeboden worden aan nieuwe klanten is van belang om de markttrend te volgen, maar deze analyse geeft dus geen sluitend beeld van de daadwerkelijke prijs die de meeste Nederlandse huishoudens gemiddeld op dit moment betalen voor gas.
Bent u ermee bekend dat een Nederlands huishouden in de maand juli zelfs ruim twee keer zoveel betaalt voor gas als een gemiddeld EU-huishouden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven waarom de gasprijs in Nederland zo hoog was in vergelijking tot het gemiddelde voor een EU-huishouden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat de gasprijs in Nederland enorm hoog is, terwijl wij met het Groningerveld beschikken over het grootste gasveld van Europa?
De prijsvorming op de groothandelsmarkt voor gas wordt bepaald door het grensoverschrijdende vraag en aanbod. De schaarste, die leidt tot hogere prijzen, is daarom zowel zichtbaar in de markt die voor Nederland het meest relevant is (de zogeheten TTF) als in veel andere Europese landen. Lokale factoren kunnen daarbij wel een rol spelen, zoals de aanwezigheid van pijpleidingen en terminals voor vloeibaar gas, maar de handel en daarmee de prijsvorming is grotendeels internationaal van aard.
Klopt het dat er in Nederland relatief veel belasting wordt betaald over de gasprijs in vergelijking tot andere EU-landen? Zo ja, waarom kiest u hiervoor?
De gasprijs voor consumenten voor nieuwe contracten ligt in Nederland volgens het overzicht in het aangehaalde artikel hoger dan in de rest van Europa, wat het kabinet zorgen baart. Hoewel het overzicht waarnaar verwezen wordt een indicatie van de verschillen tussen energieprijzen in Europese landen geeft, zijn er relevante kanttekeningen die hierbij geplaatst dienen te worden.
Ten eerste wordt dit overzicht gebaseerd op een steekproef van de energieprijzen die de grootste energieleverancier en directe concurrenten op de eerste dag van de maand aanbieden aan nieuwe klanten. Dit betekent dat het overzicht een gemiddelde prijs presenteert die voor slechts een paar marktpartijen representatief is voor de prijs die aan nieuwe klanten aangeboden wordt. In Nederland is het aanbod, met circa 60 energieleveranciers, groot en bestaat er aanzienlijke spreiding tussen de prijzen die aangeboden worden aan nieuwe klanten. Op 24-8-2022 is bijvoorbeeld te zien op een prijsvergelijkingswebsite met prijzen van 25 leveranciers dat de prijs voor aardgas (incl. heffingen en netbeheerkosten) voor nieuwe klanten in augustus varieert tussen € 1,84/m3 en € 4,63/m3. Het moment van de steekproef is dus zeer bepalend voor de prijs die in het overzicht opgenomen wordt, zeker wanneer het aanbod van prijzen en de spreiding daartussen beperkter is in andere landen.
Ten tweede biedt dit overzicht inzicht in de prijzen die door een klein deel van de markt aan nieuwe klanten aangeboden worden, maar het blijft onduidelijk in welke mate deze tarieven daadwerkelijk afgenomen worden en wat nieuwe klanten daadwerkelijk betalen. Dit overzicht is daarmee ook niet representatief voor de gemiddelde prijs voor energie die huishoudens in Nederland betalen. Huishoudens met lopende contracten zullen momenteel lagere prijzen ervaren en ook bestaande klanten met een variabel contract betalen over het algemeen lagere prijzen dan nieuwe klanten, doordat leveranciers voor deze groep ook al eerder heeft kunnen inkopen op de groothandelsmarkt. Hier wordt in dit overzicht geen rekening mee gehouden.
Ten slotte is, zoals genoemd in het antwoord op de vragen 1,2 en 3, van belang om mee te wegen dat er in sommige landen reeds direct ingegrepen wordt door de overheid op de consumentenprijs voor gas, waarbij de kosten uiteindelijk elders door de belastingbetaler gedragen zullen worden. Daarmee leidt dit niet tot een structurele oplossing voor het feit dat er schaarste is in het aanbod van aardgas in Europa doordat de toevoer vanuit Rusland wordt afgeknepen als drukmiddel.
Er zijn dit jaar reeds verschillende belastingen op energie en brandstoffen verlaagd. Voor wat betreft mogelijke fiscale maatregelen voor 2023, zal het kabinet uw Kamer met Prinsjesdag informeren. Ook zal het kabinet u dan informeren welke aanvullende maatregelen worden genomen ter ondersteuning van de koopkracht.
Hoe vindt u het uit te leggen aan de Nederlander dat het blijkbaar wel mogelijk is om een gasprijs te hebben die vele malen lager is, zoals in landen als België en Duitsland (ongeveer de helft goedkoper), terwijl ook de middenklasse nu in grote financiële problemen dreigt te geraken?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u mogelijkheden om de gasprijs meer in lijn te brengen met die van buurlanden door bijvoorbeeld de belastingen op gas te verlagen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de hoge gasprijs ook ervoor zorgt dat het kabinet meer inkomsten ontvangt?
Het kabinet heeft volle aandacht voor de hoge energierekening van huishoudens en de impact hiervan op de koopkrachtontwikkeling. Het kabinet kijkt integraal naar de koopkrachtontwikkeling en neemt daarbij de ontwikkeling van de energieprijzen mee. Mede gelet op de ontwikkelingen, zet het kabinet zich in om waar mogelijk de mensen te helpen om de gevolgen te compenseren. Zo is voor dit jaar een pakket aan maatregelen getroffen. Daarin worden onder andere de energiebelastingen, de brandstofaccijnzen en de btw op energie verlaagd. Tevens wordt een energietoeslag via de gemeenten verstrekt, voor de meest kwetsbare mensen met lagere inkomens. Op Prinsjesdag wordt uw Kamer hierover geïnformeerd naast de koopkrachtmaatregelen die het kabinet wil nemen om huishoudens te ondersteunen. Ook zal het kabinet u dan informeren welke aanvullende maatregelen worden genomen ter ondersteuning van de koopkracht.
In hoeverre worden deze extra inkomsten ingezet om de koopkracht van burgers te compenseren? Indien dit niet het volledige bedrag is, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Indien de extra inkomsten niet volledig worden ingezet om de koopkracht van burgers te compenseren, bent u bereid om dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u gezien de ernst van de situatie deze vragen snel beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het illegaal boren naar zout |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Kent u de artikelen «Zoutbedrijf gebruikt listige truc om te boren waar dat eigenlijk nog niet mag» en «Nedmag boort op omstreden locatie, omwonenden woedend»?1
Ja, die artikelen ken ik
Klopt het dat Nedmag op locatie WHC-1 te Borgercompagnie gestart is met boren in zuidelijke richting naar put VE-7, waar nog geen vergunning voor is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, het klopt dat Nedmag gestart is met boren naar put VE-7 zonder dat zij daar op dat moment de benodigde vergunning voor had. Op 30 april 2021 verleende mijn voorganger de omgevingsvergunning aan Nedmag voor de boringen van de putten VE-5 en VE-6.
Op 8 juli 2022 heeft Nedmag per email laten weten dat het aangetroffen zout in put VE-5 niet voldoet aan de verwachtingen en gewenste kwaliteit. Nedmag heeft toen aangegeven naar locatie VE-7 te willen boren in plaats van VE-6.
Namens mij is aangegeven dat er een omgevingsvergunning is vereist om naar VE-7 te mogen boren. Deze vergunning is op 22 juli 2022 aangevraagd en wordt door mij verleend.
Nedmag is op 22 juli 2022 begonnen met de boring naar VE-7. Ik vind het moeilijk te begrijpen dat, gezien de onrust die er in de omgeving is over de zoutwinning, Nedmag is begonnen met boren van VE-7 zonder daarover eerst de omgeving te informeren. Dit heb ik Nedmag ook laten weten. Ik wil daarnaast ook op werkbezoek gaan om te spreken met inwoners en Nedmag.
Hoe karakteriseert u het gegeven dat Nedmag door de namen van putten te wijzigen tracht een manier te vinden om op een andere locatie te mogen boren?
Iedere nieuwe vergunningsaanvraag die ik binnenkrijg, beoordeel ik op basis van inhoud. Dat is hier ook het geval.
Nedmag heeft een vergunning aangevraagd voor het boren van de put VE-7 in de plaats van het boren van put VE-6. Put VE-7 wordt vanaf exact de zelfde locatie en met de zelfde installatie geboord. Met de boring van put VE-7 vervalt de mogelijkheid voor het boren van put VE-6.
Alhoewel de bovengrondse locatie van VE-6 gelijk is aan VE-7, is een omgevingsvergunning nodig voor deze wijziging, omdat hierbij feitelijk de naam van de boring wordt gewijzigd. Hierbij wordt getoetst of de wijziging tot andere milieueffecten leidt. Dat is niet het geval. De ondergrondse bestemming VE-7 ligt op vergelijkbare afstand en diepte als VE-6, maar een andere kant op.
Waarom werkt uw ministerie mee aan een boring van een zoutput waaruit volgens het huidige Instemmingsbesluit niet gewonnen mag worden?
Het is juist dat er geen zout mag worden gewonnen op basis van het huidige instemmingsbesluit uit caverne VE-7. Om zout te mogen winnen uit caverne VE-7 moet Nedmag eerst een wijziging van het winningsplan indienen of verzoeken tot wijziging van het instemmingsbesluit, waarover ik een separaat besluit dien te nemen.
De aanvraag die door Nedmag is ingediend, is door mij in behandeling genomen en ik ben inderdaad nu tot vergunningverlening overgegaan, rekening houdend met het advies van SodM op het conceptbesluit.
De nieuwe vergunning heeft geen betrekking op beoordeling van de voorgenomen winning uit caverne VE-7, maar ziet uitsluitend op de boorwerkzaamheden. De milieueffecten van de boring van put VE-7 verschillen niet van die van de boring van put VE-6. Gezien het toetsingskader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) verleen ik daarom de aangevraagde vergunning. Met de afgifte van dit besluit mag Nedmag put VE-7 aanboren en vervalt daarmee de toestemming om put VE-6 aan te boren.
Is in het verlengde van de aanvraag van Nedmag om te komen tot een titelwijziging van VE-6 in VE-7 overleg geweest tussen Nedmag en uw ministerie over een wijziging van het Instemmingsbesluit met als doel de winning uit VE-7 toe te staan?
Nee, er is niet inhoudelijk gesproken tussen Nedmag en mijn ministerie over wijziging van het instemmingsbesluit met als doel de winning uit VE-7 toe te staan. Naast dat er een omgevingsvergunning voor het boren van put VE-7 nodig is, is namens mij ook aangegeven dat om zout te mogen winnen uit caverne VE-7, Nedmag eerst een wijziging van het winningsplan moet indienen of verzoeken tot wijziging van het instemmingsbesluit. Het winnen van zout uit caverne VE-7 in plaats van VE-6 is niet in overeenstemming met het instemmingsbesluit met het winningsplan.
Heeft uw ministerie hierover een positief signaal gegeven? Zo nee, waarom werkt uw ministerie dan mee aan deze boring?
Nee. Er is geen signaal afgegeven over de winning uit VE-7. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Waarom heeft uw ministerie in deze vergunningsprocedure gekozen voor «een verkorte procedure»?
De omgevingsvergunning is aangevraagd voor de activiteit milieuneutraal veranderen van de boring. Dat kan omdat de milieueffecten van de aanleg van de put VE-7 hetzelfde zijn als van de aanleg van put VE-6. Op een dergelijke aanvraag is op grond van de Wabo de reguliere voorbereidingsprocedure van 8 weken van toepassing.
Waarom wordt niet de volledige procedure gevolgd, zeker gezien de enorme mijnbouwschade in het gebied, waar bewoners al mee te kampen hebben?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat na het incident van 2018, waarbij miljoenen liters pekelwater en mogelijk duizenden liters diesel weglekten, veiligheid (eindelijk) de hoogste prioriteit moet krijgen?
De veiligheid van omwonenden van mijnbouwactiviteiten heeft voor mij de hoogste prioriteit. Het boren van de putten heeft geen veiligheidsvraagstukken op basis waarvan ik de vergunning zou moeten weigeren. Het boren van putten betreft een tijdelijke activiteit die geluids- en trillingeffecten met zich meebrengt. Dat deze effecten van tijdelijke aard zijn, is er de reden van dat een verzoek om voorlopige voorziening voor het boren van de putten op 26 november 2021 is afgewezen door de rechtbank Den Haag.
Bent u nog steeds van mening dat de hervatting van de zoutwinning de juiste beslissing was?
Ja, onder het stellen van voorschriften zijn de aangevraagde activiteiten vergund en is het instemmingsbesluit vastgesteld. Mits wordt voldaan aan de gestelde voorschriften, ben ik van mening dat zoutwinning verantwoord is.
Klopt het dat, toen uw ministerie in 2021 toestemming gaf tot het hervatten van de winning, daar strikte voorwaarden aan waren verbonden om de veiligheid te borgen? Klopt het dat een belangrijke (veiligheidsmaatregel was dat put VE-7 en VE-8 niet mochten worden aangeboord, voordat onderzoek zou hebben plaatsgevonden naar de bodemdaling als gevolg van winning uit putten VE-5 en VE-6?
Ja, het klopt dat er strikte voorwaarden verbonden zijn aan de winning van het zout. Deze voorwaarden zijn vastgelegd in het instemmingsbesluit op het winningsplan. De analyse zoals genoemd in artikel 5 van het instemmingsbesluit met het winningsplan, ziet op de winning van het zout en heeft geen betrekking op de boring. Deze voorwaarde is gesteld naar aanleiding van het advies van de Mijnraad op het winningsplan. De Mijnraad adviseerde in overweging te nemen om Nedmag van de geplande 4 cavernes er eerst slechts 2 te laten aanleggen en te ontwikkelen. Met de verkregen gegevens uit de eerste twee cavernes kan Nedmag het geomechanisch model toetsen en eventueel opnieuw valideren om daarmee onzekerheden in de bodemdalingsprognose zoveel mogelijk te reduceren.
Om die reden is aan de instemming met het winningsplan tot zoutwinning een voorwaarde verbonden om voor aanvang van de caverneontwikkeling van de derde en vierde caverne (VE-7 en VE-8) Nedmag een analyse van de effecten van de winning uit de eerste twee cavernes (VE-5 en VE-6) aan mij te overleggen. De ontwikkeling van de derde en vierde caverne mag uitsluitend worden aangevangen als uit deze analyse aannemelijk wordt dat de bodemdaling ten gevolge van de totale winning zoals opgenomen in het winningsplan niet zal worden overschreden. Het instemmingsbesluit bepaalt zodoende dat nu nog niet mag worden gewonnen uit caverne VE-7.
Klopt het dat deze put VE-7 nu, zonder onderzoek, wel wordt aangeboord en toezichthouder SODM op 9 juli aan zoutwinner Nedmag heeft laten weten dat het geen vergunning heeft voor het ondergronds boren naar VE-7?
Ja, op 9 juli 2022 heeft ook SodM aan Nedmag medegedeeld dat Nedmag niet beschikt over de juiste vergunning voor het aanboren van VE-7.
Ik ga ervan uit dat met »onderzoek» aan de analyse wordt gerefereerd zoals benoemd artikel 5 van het instemmingsbesluit. Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 11.
Waarom is er niet ingegrepen toen bleek dat Nedmag illegaal aan het boren was?
Op 1 augustus 2022 heeft SodM een handhavingsverzoek ontvangen. SodM heeft op 9 augustus 2022 besloten om het handhavingsverzoek af te wijzen. SodM deed dit op grond van het feit dat Nedmag op 22 juli 2022 een ontvankelijke vergunningaanvraag heeft ingediend voor het boren van put VE-7.
Aangezien de omgevingsvergunning al in voorbereiding was, was er sprake van zicht op legalisatie. SodM publiceert de besluiten op handhavingsverzoeken op haar website.
Klopt het dat Nedmag nu zelfs beloond wordt, doordat het ministerie de aanvraag van Nedmag ontvankelijk heeft verklaard en daarmee de illegale boring niet stopt, maar Nedmag juist zicht heeft op legalisatie?
Nee, Nedmag heeft een aanvraag ingediend die in behandeling is genomen. De inspecteur-generaal der mijnen (hierna: IGM) heeft een zelfstandige bevoegdheid ten aanzien van handhaving. De IGM heeft vanaf de aanvang van de boring, met de legalisatie in zicht, toezicht gehouden op de boring.
Waarom worden de economische belangen verkozen boven de veiligheid
De veiligheid van omwonenden staat voorop. Een boring van een put leidt niet tot bodembeweging en leidt zodoende niet tot een risico voor de veiligheid van omwonenden. De vergunning voor het boren naar caverne VE-7 is getoetst op de effecten voor milieu. De economische belangen zijn geen onderdeel van de beoordeling van de aanvragen van Nedmag.
Snapt u dat bewoners rondom deze zoutwinningslocaties woest zijn?
Ik snap de emoties van omwonenden. Zij ervaren overlast en dat er begonnen is met boren voordat ik een vergunning heb gegeven, leidt begrijpelijkerwijs tot woede. Maar ik wil herhalen dat de veiligheid voorop staat. SodM houdt toezicht op de boring en als er twijfels zijn over de veiligheid, grijpt SodM in. SodM ziet hier op dit moment geen aanleiding voor.
Snapt u dat deze gang van zaken het vertrouwen in de overheid nog verder onder druk zet?
Ik kan me voorstellen dat, nu Nedmag zonder vergunning en voor eigen risico is gaan boren, dit weinig vertrouwen wekt in Nedmag. Dit heeft echter geen invloed op de zorgvuldigheid waarmee de aanvraag wordt getoetst.
Men mag erop vertrouwen dat de verlening van vergunningen plaatsvindt op zorgvuldige wijze en in overeenstemming met de daarvoor geldende wetgeving. Dit is wat ik in deze procedure ook gedaan heb.
Net als vergunningverlening is ook handhavend optreden aan regels gebonden. Als er sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift, dan moet SodM, als het bestuursorgaan dat bevoegd is om handhavend op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik maken. Dit vanwege het algemeen belang dat is gediend met handhaving. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag SodM afzien van handhavend optreden. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Deelt u de mening dat omwonenden door dit handelen van Nedmag en de overheid verder in een machteloze positie zijn geduwd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik was immers nog bezig met de beoordeling van de aanvraag toen Nedmag de boring had gestart. De bewoners hebben dan ook SodM gevraagd om te handhaven. De IGM heeft dit verzoek afgewezen.
Inmiddels is de aanvraag voor de boring getoetst en wordt de vergunning verleend.
Welke contacten zijn er de afgelopen maanden geweest tussen uw ministerie en Nedmag?
Op 8 juli 2022 heeft Nedmag per mail laten weten dat het aangetroffen zout in put VE-5 niet voldoet aan de verwachtingen en de gewenste kwaliteit. Nedmag heeft toen aangegeven naar locatie VE-7 te willen boren.
Namens mij is op 12 juli 2022 telefonisch aangegeven dat er een omgevingsvergunning is vereist om naar VE-7 te mogen boren. In aanvulling daarop is in hetzelfde gesprek aan Nedmag medegedeeld dat voor het mogen winnen van zout uit caverne VE-7 Nedmag eerst een wijziging van het winningsplan moet indienen of verzoeken tot wijziging van het instemmingsbesluit.
Op 22 juli 2022 is er een onlineoverleg geweest tussen Nedmag en medewerkers van mijn ministerie en SodM over de indiening van de vergunningaanvraag voor boring van put VE-7. Nedmag heeft nog diezelfde dag vergunning aangevraagd.
Welke contacten zijn er de afgelopen maanden geweest tussen uw ministerie en de omwonenden van de Nedmag-locaties?
Gedurende werkzaamheden is het aan Nedmag om contact met de omgeving te onderhouden en de omwonenden te informeren over de voortgang of voorgenomen werkzaamheden. Een omwonende heeft contact opgenomen met mijn ministerie nadat ik de vergunningaanvraag heb ontvangen en de kennisgeving ervan heb gepubliceerd. Over de inhoud van de kennisgeving is e-mail contact geweest tussen deze omwonende en mijn ministerie. Om de beoordeling van een aanvraag zorgvuldig te kunnen uitvoeren is het niet passend als ik tijdens die periode communiceer over de inhoudelijke voortgang.
Op welke wijze zijn de omwonenden door Nedmag geïnformeerd over het ondergronds boren naar een nieuwe locatie? Zijn alle omwonenden hiermee juist geïnformeerd?
Nedmag verstuurd regelmatig nieuwsbrieven per e-mail aan alle omwonenden die zich daarvoor hebben ingeschreven. Met de nieuwsbrief van 2 augustus 2022 zijn omwonenden geïnformeerd over de wijzigingen in de boring.
Op welke wijze zijn de omwonenden door het ministerie geïnformeerd over het ondergronds boren naar een nieuwe locatie? Zijn alle omwonenden hiermee juist geïnformeerd?
Het is aan Nedmag om contact met de omgeving te onderhouden en de omwonenden te informeren over het verloop van de werkzaamheden of voorgenomen werkzaamheden. SodM is de onafhankelijke toezichthouder en heeft zicht op de dagelijkse werkzaamheden. Ik ben bevoegd gezag voor de vergunningverlening en heb de aanvraag gepubliceerd, zodat iedereen er kennis van kan nemen dat ik een aanvraag te beoordeling heb ontvangen. Zie verder ook het antwoord op vraag 20.
Handelt Nedmag naar de aanbevelingen uit het zeer kritische rapport over de sector zout dat toezichthouder SODM in 2018 publiceerde? Is voldaan aan de aanbeveling «blijf ruim binnen de grenzen van het winningsplan en ga op tijd in gesprek met de omgeving, de toezichthouder en de vergunningverlener wanneer de grenzen in zicht komen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er vindt nog geen zoutwinning plaats uit de nieuwe cavernes, zodoende werkt Nedmag nog ruim binnen de grenzen van het winningsplan. Echter, zoals ik ook in antwoord op vraag 20 aangaf, is het aan Nedmag om contact met de omgeving te onderhouden en de omwonenden te informeren over het verloop van de werkzaamheden of voorgenomen werkzaamheden. Ik constateer dat Nedmag in hun nieuwsbrief aan omwonenden van 15 juli 2022 nog niet inging op de tegenvallende resultaten van VE-5 en de door hen gewenste wijziging van ondergrondlocatie van VE-6 naar VE-7.
Hoe heeft het ministerie voldaan aan de door SODM gedane aanbevelingen in het rapport over de sector zout? Is voldaan aan de aanbeveling om de toegankelijkheid van de gegevens over de ondergrond beter te borgen? Hoe is voldaan aan de aanbeveling om de schadeafhandeling te verbeteren?
Voor de invulling die ik geef aan de op 12 juni 2018 door SodM gedane aanbevelingen in het rapport over de sector zout, verwijs ik naar de brief van mijn voorganger van 27 september 2018 (Kamerstuk 32 849, nr. 136).
Ter opvolging van de aanbeveling om de toegankelijkheid van de gegevens over de ondergrond beter te borgen, publiceer ik de vergunningen en vergunningsaanvragen centraal op www.mijnbouwvergunningen.nl.
Ter opvolging van de aanbeveling van de schadeafhandeling kan, wanneer particulieren vermoeden dat de schade aan een woning of gebouw komt door bodembeweging als gevolg van zoutwinning, men sinds 1 november 2021 deze schade melden bij de Commissie Mijnbouwschade.
Voldoet Nedmag aan alle (andere) afspraken die in het instemmingsbesluit van 2021 zijn vastgelegd?
SodM heeft niet geconstateerd dat de artikelen in het instemmingsbesluit niet worden nageleefd.
Kunt u deze vragen één voor één en voor het eerstvolgende commissiedebat Mijnbouw beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Nieuwe milieunormen voor Tata laten op zich wachten door Europese stroperigheid’ |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u de berichten «Nieuwe milieunormen voor Tata laten op zich wachten door Europese stroperigheid»1 en «Aanscherping milieunormen EU vaak vertraagd»?2
Ja.
Bent u van mening dat het vaststellen van de «best beschikbare technieken» (bbt), waarop vervolgens de Europese milieunormen worden gebaseerd, een zo’n objectief mogelijk proces zou moeten zijn, waarbij de industrie nooit het laatste woord kan hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier vindt u dat op dit moment objectiviteit is gegarandeerd?
Ja, ik ben het met u eens dat het proces voor het opstellen van het Referentiedocument voor de Beste Beschikbare Technieken (BREF) en de daarbij behorende conclusies over de Beste Beschikbare Technieken (BBT-conclusies) zo objectief als mogelijk moet verlopen. Dit is naar mijn mening het geval.
Sinds de inwerkingtreding van de Richtlijn Industriële Emissies (2010) moeten de BBT-conclusies gebaseerd zijn op de daadwerkelijke emissiegegevens van Europese referentie installaties. Deze installaties worden aangedragen door de lidstaten en gevalideerd door het bevoegd gezag. De BBT-conclusies worden voorbereid door een technische werkgroep die bestaat uit het Europese IPPC Bureau (EIPPCB) in Sevilla, lidstaten, NGO’s en de industrie. Deze BBT-conclusies worden gebaseerd op de milieuprestaties van de referentie installaties die worden aangedragen door de lidstaten en de aanvullende informatie over processen en reinigingstechnieken die door de leden van de technische werkgroep is ingebracht. De uiteindelijke besluitvorming over de BBT-conclusies gebeurt in een vergadering, waaraan uitsluitend de lidstaten en de Europese Commissie (via het EIPPCB) deelnemen. De BBT-conclusies worden met gekwalificeerde meerderheid aangenomen.
Wat is uw reactie op de stelling dat de industrie grote invloed heeft op welke technieken als bbt worden vastgesteld, doordat de industrie oververtegenwoordigd is bij de besprekingen hierover en veel meer kennis heeft over de industriële processen dan de milieuorganisaties, lidstaten en de EIPPCB (het agentschap van de Europese Unie dat de besprekingen over de milieunormen leidt)?3
Bij het vaststellen van BBT wordt er gekeken naar de milieuprestaties van goed presterende installaties in Europa, de referentie installaties. Met andere woorden, er wordt gekeken welke emissies en emissiereducties met bestaande technieken gerealiseerd kunnen worden. De hiervoor aangeleverde emissiegegevens worden gevalideerd door het bevoegd gezag. Op deze wijze ontstaat er een overzicht van de verschillende toegepaste technieken en hun emissieresultaten. Op basis daarvan worden de BBT conclusies, zoals een range van emissiegrenswaarden dat als BBT wordt gezien, bepaald. Er valt te verwachten dat de industrie veel kennis heeft van de door henzelf toegepaste technieken. Maar door te kijken naar de emissiegegevens en de inbreng van lidstaten en NGO’s, zou ik niet willen stellen dat de industrie een onevenredige invloed heeft op het proces.
Deelt u de mening van de Europese federatie van milieuorganisaties (EEB) dat dit ongelijke krachtenveld vaak leidt tot bbt-conclusies vol uitzonderingen of bbt-conclusies die simpelweg slecht zijn? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat BBT-conclusies verschillende uitzonderingen kunnen bevatten of minder streng zijn dan Nederland zou willen. Dat is het gevolg van verschillen in de milieuprestaties van de referentie-installaties uit de verschillende lidstaten. Uitzonderingen en ruimere BBT-conclusies zijn inherent aan dit proces en niet het gevolg van een ongelijk krachtenveld voor zover daar al sprake van zou zijn.
Wat is uw reactie op de conclusie dat het vaststellen van de bbt in de praktijk allesbehalve objectief gebeurt?
Gezien het feit dat BBT gebaseerd wordt op achtergrondinformatie en de feitelijke (emissie)gegevens van bestaande installaties, dat lidstaten en NGO’s naast de industrie deelnemen aan de technische werkgroep en dat lidstaten niet vertegenwoordigd mogen worden door de industrie acht ik de objectiviteit voldoende gegarandeerd.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het vaststellen van de bbt in de toekomst wel objectief gebeurt?
Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven vind ik dat de objectiviteit momenteel voldoende wordt gewaarborgd. Om deze reden zie ik op dit moment geen aanleiding om actie te ondernemen.
Vindt u het eigenlijk ook niet moreel te verwerpen dat door de bovengenoemde praktijken de leefomgeving rond Tata Steel gevaarlijk en ongezond is? Zo nee, wat is uw boodschap aan de omwonenden van Tata Steel?
Ik vind het van belang dat de leefomgeving rondom Tata Steel zo snel mogelijk schoner, veiliger en gezonder wordt. Essentieel hierbij is dat zowel de overheden als Tata Steel maximaal vaart zetten achter de duurzame transitie naar staalproductie met behulp van groene elektriciteit en waterstof. In het plan van aanpak «Naar een gezondere leefomgeving in de IJmond: aanpak voor het beperken van de luchtverontreinigende uitstoot van Tata Steel Nederland»4 staat aangegeven welke acties zijn ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. In de Expression of Principles (EoP) is opgenomen dat Tata Steel onderzoek gaat doen naar het verder verbeteren van de milieu en gezondheidssituatie vóórafgaand aan de transitie in 2030, bijvoorbeeld door het al eerder sluiten van bedrijfsactiviteiten, zoals de Kooksfabriek 2, en/of het uitvoeren van extra maatregelen bovenop de Roadmap+. In de tussentijd gaat het bevoegd gezag gewoon door met het aanscherpen van de vergunningen, toezicht en handhaving, en Tata Steel met de realisatie van de aangekondigde maatregelen uit de Roadmap+.
Hoe lang bent u van plan het gedrag van Tata Steel te blijven gedogen en daarmee medeplichtig te zijn aan het in stand houden van een onveilige leefomgeving veroorzaakt door Tata Steel, terwijl u beter kan en moet weten?
Ik vind dat de gezondheidssituatie en de leefomgeving van de bewoners in de IJmond zo snel als mogelijk moet verbeteren. Hier zet ik me samen met de Provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten voor in. Samen met de provincie Noord-Holland is een plan van aanpak opgesteld waarbij de vervuiling sneller en substantiëler omlaag gaat, met afspraken en regels waar Tata Steel aan gehouden is. Zo gaat bijvoorbeeld de uitstoot van lood versneld omlaag: 70% minder eind 2023 (dit was 2025), en de uitstoot van PAK’s (kankerverwekkende stoffen) 50% minder in 2022 (dit was 30%).
Hoe en wanneer gaat u uitvoering geven aan de motie Van Esch/Beckerman (Kamerstuk 22 112, nr. 3445) over pleiten voor de opheffing van de uitzonderingsmogelijkheid op de strengste Europese normen voor de uitstoot van schadelijke stoffen?
In de door u genoemde motie verzoekt u de regering om er in Europa voor te pleiten om de uitzonderingsmogelijkheid op de strengste Europese normen voor de uitstoot van schadelijke stoffen voor verouderde installaties, waaronder ook Kooksfabriek 1 van Tata Steel valt, op te heffen. In de lopende onderhandelingen over de herziening van de Richtlijn Industriële Emissies (RIE), zal ik pleiten voor het opnemen van een bepaling die ervoor moet zorgen dat verouderde installaties niet oneindig door kunnen blijven draaien met een hoge uitstoot van schadelijke stoffen. Hiermee zou er dan ook een einddatum verbonden moeten worden aan de loopduur van uitzonderingen voor verouderde installaties.
Uit hoeveel mensen en uit wie bestaat de Nederlandse delegatie bij de besprekingen over de bbt-conclusies? Zitten hier ook vertegenwoordigers van de metaalbewerkingssector of andere industriële sectoren bij? Zo ja, hoe vaak en met hoeveel mensen zijn de metaalbewerkingssector en andere industriële sectoren vertegenwoordigd in de Nederlandse delegatie?
De BBT-conclusies worden voorbereid door een technische werkgroep die bestaat uit het Europese IPPC Bureau (EIPPCB) in Sevilla, lidstaten, NGO’s en de industrie. Vanuit de Nederlandse overheid nemen over het algemeen twee ambtenaren deel aan de besprekingen over de BBT-conclusies. De Nederlandse overheid laat zich niet vertegenwoordigen door de industrie. De delegatie die de Nederlandse overheid representeert, bestaat alleen uit ambtenaren. De industrie wordt over het algemeen vertegenwoordigd door een Europese brancheorganisatie. Leden van een dergelijke organisatie kunnen deelnemen aan de technische werkgroep. Dat kunnen ook Nederlandse bedrijven zijn.
Klopt het dat van zeker 35 Europese sectoren er 15 werken met bbt-conclusies (en dus milieunormen) die ouder zijn dan tien jaar, terwijl deze elke acht jaar geactualiseerd zouden moeten worden? Wat is uw reactie hierop? Welke sectoren werken er met bbt-conclusies ouder dan tien jaar?
Ja, het klopt dat circa 50% van de BREFs niet binnen 10 jaar geactualiseerd is. Dit is een ongewenste situatie die afhankelijk van de ontwikkelingen binnen een sector in meer of mindere mate een weerslag heeft op de milieubelasting van de betreffende sector. De oorzaak hiervan ligt in een capaciteitsprobleem bij het EIPPCB en het feit dat het opstellen van BREF’s onder de RIE meer tijd en inzet kost dan destijds voorzien. Het streven van de Europese Commissie is namelijk dat de BREFs eens in de acht jaar worden herzien. Er wordt gekeken naar verschillende mogelijkheden om het effect van de vertraging op de milieubelasting zoveel mogelijk te ondervangen. Zo wordt een aantal chemische BREFs, voor wat betreft de emissies naar lucht, onder één nieuwe BREF gebracht. Verder wordt in de prioritering van de BREF herzieningen rekening gehouden met de ontwikkelingen in de sector (m.a.w. heeft een nieuwe BREF zin). Deze prioritering leidt er toe dat als eerste de BREF wordt opgepakt waarvan de herziening het meeste milieueffect realiseert.
De voortgang van alle BREFs kunt u vinden op: https://eippcb.jrc.ec.europa.eu/reference
Wat is uw reactie op de vaststelling dat deze verouderde wetgeving het voor toezichthouders lastig maakt om streng op te treden tegen fabrieken als Tata Steel?
Op dit moment wordt de RIE herzien. Nederland zet in op snellere implementatie van beter presterende innovatieve technieken, zodra deze beschikbaar zijn en snellere herziening van de zogenaamde «BREF’s», documenten waarin deze technieken beschreven staan. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied houdt momenteel alle vergunningen van Tata Steel tegen het licht. De ILT kijkt mee vanuit de wettelijke WABO-adviesrol.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het proces om de bbt-conclusies te actualiseren wordt versneld, zodat er strengere milieunormen kunnen worden opgelegd aan de industrie?
Zoals hierboven aangegeven wordt momenteel de RIE herzien. Hierin zijn regels vastgelegd over de herziening van BREFs (incl. bijbehorende BBT-conclusies). In dit kader heb ik bij de Europese Commissie benadrukt dat, wat Nederland betreft, de BREFs sneller herzien moeten worden dan nu in de praktijk het geval is. Dit zal ik in de onderhandelingen over deze richtlijn blijven aankaarten.
Bent u bereid om de omgevingsdiensten te (onder)steunen wanneer zij bedrijven, zoals Tata Steel, strengere milieunormen willen opleggen en hierop willen handhaven? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ja, via het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP) investeer ik in de kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken door de omgevingsdiensten aan de hand van de implementatie van de adviezen van de commissie Van Aartsen. Daarnaast werk ik samen met gemeenten en provincies in het Schone Lucht Akkoord aan een permanente verbetering van de luchtkwaliteit. De rijksoverheid ondersteunt hierbij provincies, gemeenten en omgevingsdiensten met kennis en financiële ondersteuning (Specifieke Uitkering) om de vergunningen op niveau te brengen en daarmee de luchtvervuilende emissies omlaag te brengen.
Bent u ervan op de hoogte dat de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties recent heeft verklaard dat iedereen recht heeft op een schone leefomgeving?4
Ja.
Bent u van mening dat deze verklaring ook gevolgen heeft voor Nederland en zo ja, welke?
Ik deel het uitgangspunt dat iedereen recht heeft op een schone leefomgeving. Hier biedt de Nederlandse en Europese wetgeving al waarborgen voor. Ook zet het kabinet zich hier nu al voor in. Bijvoorbeeld middels het Schone Lucht Akkoord. Met het Nationaal Milieu Programma (NMP) pakt het kabinet de regie voor de lange termijn op het gezonder, schoner en veiliger maken van de leefomgeving. Ik heb op 1 juli 2022 een brief verzonden aan uw Kamer over de totstandkoming van het NMP. In het NMP zal worden ingaan op het recht op een schone leefomgeving en welke bijdrage dit recht kan opleveren aan het dichterbij brengen van een schone, gezond en veilige leefomgeving.
De Verklaring van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties daarentegen is niet-juridisch bindend voor de VN lidstaten. Dit betekent dat de verklaring geen direct juridische gevolgen heeft voor Nederland. Wel is de verwachting dat de verklaring zal bijdragen aan de ontwikkeling in en van de multilaterale discussies op dit thema.
Welke extra maatregelen gaat u nemen om een schone, gezonde en duurzame leefomgeving te kunnen waarborgen?
Inwoners van Nederland vertrouwen erop dat hun leefomgeving in orde is: gezond, schoon en veilig. Ik zie dat die gezonde, schone, veilige leefomgeving -ondanks alle gezamenlijke inspanningen – er nog niet overal is. Daarom werk ik aan het Nationaal Milieuprogramma. In mijn hierboven genoemde kamerbrief van 1 juli 2022 geef ik aan langs welk traject het NMP tot stand gaat komen. Ik ga het komende jaar met inwoners, medeoverheden, bedrijven, kennisinstellingen, buurlanden en internationale organisaties het gesprek aan om de extra inzet en maatregelen te bepalen die nodig zijn. Deze gesprekken zullen een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van beleid voor een gezonde, schone en veilige leefomgeving in 2050.
Bent u van plan het recht op een schone leefomgeving te verankeren in (nationale) wetgeving? Zo ja, per wanneer en in welke wetgeving? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 16 met de aanvulling dat samen met de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Economische Zaken en Klimaat, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Justitie en Veiligheid, en Financiën de precieze betekenis (o.a. reikwijdte en inhoud) van het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu wordt onderzocht. In dat onderzoek wordt ook gekeken of en zo ja, op welke wijze het recht vorm moet krijgen op internationaal niveau. Afhankelijk van de vorm op internationaal niveau, kan het recht invloed hebben op het Nederlands recht. Verder ga ik in het NMP in op het recht op een gezonde leefomgeving.
Hoe krijgt het recht op een schone leefomgeving een plek in het Nationaal Milieuprogramma dat u momenteel aan het vormgeven bent?
Het NMP wordt een «koersboek»: het beschrijft de route naar een gezonde, schone en veilige leefomgeving in 2050 waar gezondheidsschade door milieuvervuiling verwaarloosbaar is. Hierbij zullen de doelen en gehanteerde begrippen als verwaarloosbaar nader worden ingevuld zodat deze concreter en meer hanteerbaar worden. Ik zal daarbij nader ingaan op het recht op een schone leefomgeving en welke bijdrage zo’n recht kan leveren aan het dichterbij brengen van een gezonde, schone en veilige leefomgeving.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Vergunningverlening, toezicht en handhaving op 13 september 2022?
Ja.
Stikstof |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Caroline van der Plas (BBB) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Herinnert u zich de richtinggevende emissiereductiekaart in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG)?
Ja.
Kunt u aangeven wat de huidige zuurtegraad van de bodem in het Natura 2000-gebied Dinkelland is? Zo ja, kunt u de meetgegevens delen?
De zuurgraad van de bodem is binnen dit gebied dermate verschillend per locatie, dat hierop geen eenvoudig antwoord gegeven kan worden. Er bestaat ook geen kaart waarop de zuurgraad gebiedsdekkend is weergegeven. Op rijksniveau worden de gevraagde meetgegevens niet opgeslagen; voor de gebiedsmonitoring is de provincie verantwoordelijk.
Kunt u een overzicht geven van de kritische depositiewaarde (KDW) die geldt voor het Natura 2000-gebied Dinkelland en de hoogte van de huidige berekende en gemeten depositie?
De KDW's verschillen per locatie (op het niveau van hectarehexagonen). Hoe groot de over- of onderschrijding is, is ontsloten via AERIUS (zie: https://monitor.aerius.nl/gebied/49/onderwerp/depositie-irt-natuur). Dit gebied maakt geen deel uit van de meetnetten voor droge en natte depositie, wel wordt – op zes meetpunten – de concentratie van ammoniak in de lucht gemeten (voor de resultaten: zie https://man.rivm.nl/gebied/dinkelland).
Kunt u aangeven hoeveel veehouderijen van welke omvang en sector in de regio van het Natura 2000-gebied Dinkelland moeten stoppen om de KDW in het natuurgebied Dinkelland te behalen? Kunt u dit uitplotten op een landkaart (uiteraard met inachtneming van de privacy met betrekking tot locatie) met verschillende scenario’s (bedrijfstypes/groottes/gangbaar biologisch) waarbij verschillende bedrijfsgroottes in die regio (zouden) stoppen?
Nee, dit kan ik niet op voorhand aangeven. Het is aan provincies vanuit hun rol als gebiedsregisseur om in gebiedsprocessen invulling te geven aan de richtinggevende doelen op het gebied van stikstof, natuur, water en klimaat die door het kabinet worden meegegeven. In gebiedsprogramma’s zal worden aangegeven met welke maatregelen en instrumenten invulling zal worden gegeven aan de doelen. Deze worden medio 2023 definitief vastgesteld.
Kunt u garanderen dat de staat van de natuur verslechtert als de in vraag vier genoemde veehouderijbedrijven niet stoppen?
Wanneer stikstofdepositie hoger is dan wat de natuur aan kan, is er een duidelijk risico op een significant negatief effect op de natuurkwaliteit. Als gevolg daarvan kan het instandhoudingsdoel voor een habitat niet duurzaam worden gerealiseerd. Hoe hoger en langer de overschrijding, hoe groter het risico op ongewenste effecten op de natuurkwaliteit. Het geven van een directe garantie tussen de afname van stikstofdepositie en de staat van de natuur is tegelijkertijd complexer dan dat. Natuurkwaliteit is immers afhankelijk van verschillende factoren, onder andere stikstofdepositie maar ook hydrologische omstandigheden of de omvang/versnippering van het leefgebied. Mede daarom worden er natuurdoelanalyses gemaakt in het kader van het gebiedsproces. Deze vormen een belangrijke basis voor de gebiedsprogramma’s en bieden meer inzicht in de staat van een natuurgebied, bijvoorbeeld in relatie tot de drukfactor stikstof.
Kunt u garanderen dat het stoppen van het aantal veehouderijbedrijven (genoemd in uw antwoord op vraag vier) bijdraagt aan het behalen van de staat van instandhoudingsdoelstellingen van de Vogel- en Habitatrichtlijn?
Uit het gebiedsproces zal moeten blijken op welke wijze de opgave gerealiseerd wordt, dat hoeft niet noodzakelijkerwijs te gebeuren door het stoppen van bedrijven. Het realiseren van de stikstofdepositiereductie, om daarmee de omgevingswaarden te realiseren die zijn opgenomen in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering, zal bijdragen aan het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen van de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Er bestaat wetenschappelijke consensus over dat het risico op aantasting van de kwaliteit van de natuur toeneemt naarmate de overbelasting met stikstof groter is en deze overbelasting langer voortduurt. Dat komt omdat stikstof zich ophoopt in de bodem waardoor bij een langer aanhoudende of grotere mate van overbelasting de mate van ophoping steeds groter wordt. Het verminderen van deze overbelasting is dus nodig om natuurkwaliteit te behouden en/of te verbeteren en instandhoudingsdoelstellingen te realiseren en daarmee invulling te geven aan de verplichtingen vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
Hoeveel van de huidige berekende depositie in het Natura 2000-gebied komt op dit moment vanuit «overige bronnen» of de categorie «Buitenland»?
De sectorgroep «Overig», met daarin onder andere de depositie afkomstig van woningen en kantoren, heeft een depositie 107 mol/ha/jaar. De sectorgroep «Buitenland» heeft een depositie van 574 mol/ha/jaar. De totale (op basis van metingen gecorrigeerde) depositie van alle sectoren is 1.505 mol/ha/jaar. Deze deposities zijn de gemiddelde deposities op stikstofgevoelige natuur, berekend op basis van het gekarteerd oppervlak. De data zijn afkomstig uit AERIUS Monitor 2021, dat de situatie van 2019 als meest actuele jaar bevat.
Kunt u een overzicht geven van alle gebieden waar in de indicatieve kaart gesproken wordt van 95 procent reductie, welke KDW’s daar zijn toegepast voor welk habitattype en wat de huidige verspreiding van dat habittattype is? Kunt u daar achter zetten hoeveel veehouderijen met welke omvang en van welke sector er in de buurt zouden moeten stoppen om die KDW in de verschillende locaties te behalen?
De gebieden waarvoor als indicatief doel een reductiepercentage van 95% is opgenomen, betreffende de gebieden die vallen onder het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Deze gebieden zijn opgenomen op de kaart in de startnotitie NPLG. Een tabel met de namen van de betreffende Natura 2000-gebieden is tevens opgenomen in het RIVM-memo «Toelichting bij richtinggevende emissiereductiedoelen per gebied».
De hoogte van de het indicatieve emissiereductiedoel op een bepaalde locatie is niet direct gekoppeld aan de KDW. Bij het inschatten van de effecten op het doelbereik (realisatie landelijke omgevingswaarden), zijn de KDW’s toegepast zoals deze per habitat zijn opgenomen in het rapport H.F. van Dobben, R. Bobbink, D. Bal en A. van Hinsberg, 2012. Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura 2000. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 2397 2397.
De habitats betreffen de habitattypen en leefgebieden die zijn opgenomen in de aanwijzingsgebieden van Natura 2000-gebieden. De huidige verspreiding betreft de verspreiding zoals opgenomen in de habitatkartering die is opgenomen in AERIUS 2021 (en te raadplegen is via AERIUS Monitor).
Kunt u een inschatting maken over hoeveel van de bedrijven die in het huidige scenario zouden moeten stoppen een neventak hebben? Hoeveel hebben een Bed and Breakfast, een boerencamping, een kinderdagverblijf, huisverkoop of andersoortige neventakken? Kunt u een overzicht geven met uitsplitsing per neventak?
Het aantal agrarische bedrijven dat gaat stoppen is geheel afhankelijk van de keuzes die worden gemaakt in de gebiedsprocessen en de mogelijkheden en voorkeuren van individuele ondernemers. Daarmee is het dus ook niet mogelijk om een inschatting te maken hoeveel bedrijven met een nevenfunctie zullen stoppen.
Kunt u aangeven wat de schatting is van het aantal mensen dat, direct of indirect, werkzaam is op de bedrijven die in het huidige scenario moeten stoppen? Kunt u dit aangeven voor zowel de werknemers die werken op het primaire bedrijf als eventueel op de neventakken en bij toeleveranciers zoals voerleveranciers, mechanisatiebedrijven en afnemers? Kunt u daarbij aangeven hoeveel arbeidsplaatsen er naar verwachting zullen vervallen als het deel van de veehouderijen zoals in de scenario’s is opgenomen zouden stoppen?
Het aantal agrarische bedrijven en dus aantal mensen dat gaat stoppen is geheel afhankelijk van de keuzes die worden gemaakt in de gebiedsprocessen en de mogelijkheden en voorkeuren van individuele ondernemers. Het is dus ook niet mogelijk om een inschatting te maken hoeveel en welke functies zullen verdwijnen of veranderen.
Bent u ermee bekend dat sommige gemeenten geen nieuwe vergunning voor een boerencamping of Bed and Breakfast verlenen op het moment dat het landbouwbedrijf stopt, waarmee de vergunning voor de eerste tak vervalt, wat betekent dat die bedrijven hun andere inkomstenbron ook moeten opgeven? Kunt u toelichten voor hoeveel van de bedrijven met een neventak dit mogelijk geldt?
Ja, daar ben ik bekend mee. In sommige gemeenten is bijvoorbeeld de vergunning voor kleinschalig kamperen gekoppeld aan het uitoefenen van een actief agrarisch bedrijf. Eén van de redenen hiervoor is de wens tot behoud van de agrarische hoofdfunctie van een gebied. Gemeenten kunnen die koppeling heroverwegen. Aangezien er geen inschatting te maken is van het aantal bedrijven met een neventak, dat zal stoppen is ook deze specifiekere inschatting niet te maken.
Is in het verleden bijgehouden wat de effecten van stikstofemissievermindering, door de opkoop van specifiek veehouderijbedrijven nabij stikstofgevoelige natuurgebieden, is op stikstofgevoelige habitattypen in die natuurgebieden?
Nee, de effecten van een vermindering van de stikstofemissie door specifieke bronmaatregelen op de kwaliteit van de natuur zijn lastig te onderzoeken. Allereerst omdat de natuurkwaliteit beïnvloed wordt door het samenspel van omgevingscondities, waarvan de omvang van de stikstofdepositie er één is. En de totale achtergronddepositie is afkomstig uit meer bronnen dan alleen de specifieke veehouderijbedrijven. Bovendien kan het met het opkopen van een aantal bedrijven nog steeds zo zijn dat de KDW overschreden wordt. Door een vermindering van de overbelasting neemt het risico op verslechtering wel af, maar is dit niet weggenomen. Dat maakt het niet eenvoudig om te constateren dat een eventuele verslechtering door de getroffen bronmaatregel in een concreet gebied langzamer verloopt dan wanneer de maatregelen niet getroffen zou zijn geweest. Ook kunnen andere factoren de relatie tissen de bronmaatregel en het effect op de natuurkwaliteit van het gebied beïnvloeden, zoals verdroging. Overigens, gegevens over ontwikkeling van emissies en depositie worden wel bijgehouden, zie bijvoorbeeld emissieregistratie.nl en voor de GCN/GDN kaarten: www.rivm.nl/gcn-gdn-kaarten/depositiekaarten/cijfers-achter-depositiekaarten/gdn-depositiebestanden-achterliggende-jaren
Kunt u een overzicht geven dat het causale verband aantoont tussen de in het verleden specifiek opgekochte veehouderijbedrijven en natuurherstel in nabijgelegen natuurgebieden? Zo ja, kunt u die rapportages met ons delen?
Zoals ook in het antwoord op vraag 12 aangegeven, zijn er geen concrete rapportages waarin inzicht wordt geboden in de gevolgen van de opkoop van specifieke bedrijven op natuurkwaliteit in Natura 2000-gebieden. In zijn algemeenheid zijn er wel veel wetenschappelijke publicaties over de effecten van stikstof op natuurkwaliteit, een overzicht hiervan wordt bijvoorbeeld gegeven in hoofdstuk 2 van het rapport «Onderzoek naar een ecologisch noodzakelijke reductiedoelstelling van stikstof», van Van den Burg et al., 2021.
Hoeveel en in welke Natura 2000-gebieden zijn er in het verleden habitattypen door stikstofreductie onder de KDW gekomen? Om welke habitattypen gaat het, in welke gebieden zitten deze habitattypen en wat is de ontwikkeling van de instandhouding van die habitattypen?
In de jaarlijkse monitoringsrapportage over stikstof die op grond van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering moet worden opgesteld, zal een historische depositiereeks (vanaf 1990) worden opgenomen. Dit laat de ontwikkeling zien van de overschrijding van de KDW (overbelasting op nationaal niveau). In de tweejaarlijkse monitoringsrapportage zal inzicht worden geboden in de effecten van de maatregelen op natuurkwaliteit. Over de landelijke staat van instandhouding van de habitattypen wordt iedere zes jaar een rapportage uitgebracht aan de Europese Commissie, de meest recente rapportage (2019) is te vinden op www.natura2000.nl
Bent u bekend met de «Landelijke monitoringsrapportage Natuur 2016» en klopt het dat met deze monitoring voor het eerst de effecten van stikstofreductie (en beheermaatregelen) op natuurherstel met nieuwe indicatoren in kaart gebracht worden?
Daar ben ik bekend mee. In die rapportage gaat het niet om effecten van stikstofreductie, maar om allerlei administratieve gegevens, zoals arealen van gekarteerde habitats en de voortgang van de uitvoering van maatregelen.
Klopt het dat in 2016, 2017 en 2018 in de rapportage over de kwaliteit van habitattypen, over stikstofgevoelige leefgebieden van soorten en over effecten van herstelmaatregelen nog geen gegevens beschikbaar waren volgens deze rapportage?
Dat is juist.
Klopt het dat vanuit die monitoring inzichten moeten volgen over de haalbaarheid van de instandhoudingsdoelen voor stikstofgevoelige natuur (habitattypen en leefgebieden van soorten) en over actiehouders bij eventueel geconstateerde knelpunten?
De monitoring is niet gericht op het in beeld brengen van de haalbaarheid van instandhoudingsdoelen, maar op de voortgang van de maatregelen en uiteindelijk ook het daadwerkelijk natuureffect daarvan. Bij eventueel geconstateerde knelpunten vormen de monitoringsresultaten een belangrijk startpunt voor het bepalen wie die knelpunten kan oplossen, maar bevat daarover nog geen conclusies.
Klopt het dat de monitoring en set van indicatoren van stikstofgevoelige natuur pas met de aanvang van de «Landelijke monitoringsrapportage Natuur 2016» begonnen is? Waarbij men spreekt dat een ecologische trend pas zichtbaar kan worden na langere tijd van monitoren?
Dat klopt in die zin dat vanaf dat moment een meer gecoördineerde en overeenkomstige aanpak is gestart. Uiteraard werd er daarvoor ook veel gemeten en onderzocht, maar dan voor andere doeleinden (zoals de subsidiëring van beheer) of op een meer gedifferentieerde wijze, vanuit de tradities die in de verschillende provincies en beheerorganisaties waren ontstaan.
Klopt het dat door deze nieuwe wijze van het in kaart brengen, in de Landelijke monitoringsrapportage, voor het eerst de effecten van stikstofreductie op natuurherstel in kaart gebracht worden?
Dat is niet het geval; zie daarvoor het antwoord op vraag 18.
Klopt het dat de Landelijke monitoringsrapportage in 2022 geëvalueerd wordt? Zo ja, wanneer kunnen we deze evaluatie verwachten?
Momenteel wordt in het kader van de eerste PAS-periode de laatste rapportage uit de reeks monitoringsrapportage natuur opgesteld voor 2021. Voor het onderdeel stikstof zijn geen monitoringsrapportages gepland. Een totale evaluatie met betrekking tot deze landelijke voortgangsrapportages over de jaren heen is momenteel niet aan de orde.
Wel zijn er plannen voor het evalueren van de gegevensverzameling van de PAS-herstelmaatregelen. Dit zal echter geen inzichten geven in inhoudelijke relaties tussen de rapportages, maar heeft betrekking op het «type gegevens» in de monitoring waaronder bruikbaarheid, volledigheid, kwaliteit en de haalbaarheid om de gegevens van de natuurmaatregelen aan te leveren en te verwerken.
Klopt het dat er uit een natuurbeoordelingsrapportage blijkt dat bij veldonderzoek in de Lieftingsbroek de ontwikkeling van de stikstofgevoelige habitattypen geen aanleiding geven om aan te nemen dat er sprake is van een negatieve ontwikkeling door N-depositie?
In het Lieftingsbroek zijn de maatregelen die nu worden getroffen vooral gericht op hydrologisch herstel en nog niet op stikstof. Effecten van stikstofdepositie en een niet goed functionerend hydrologisch systeem zijn moeilijk van elkaar te scheiden. Uit veldbezoeken in het kader van de PAS-monitoring, en ook uit onderzoek van KWR (2020), blijkt dat stikstof wel degelijk een factor is met negatieve gevolgen voor de natuurkwaliteit. KWR heeft aangetoond dat in het lokale grondwatersysteem stikstof aanwezig is en dat dit alleen in de vorm van atmosferische depositie in het systeem gekomen kan zijn. Bodemanalysen laten zien dat de toplaag verzuurd is en dat stikstofminnende mossen vooral in het Blauwgrasland en in recent geplagde delen veelvuldig voorkomen.
Als de evaluatie van de »Landelijke monitoringsrapportage Natuur» niet bekend was op het moment dat er vele miljarden voor stikstofbeleid werden uitgetrokken, hoe verantwoordt de Minister de grote som met middelen die gelabeld zijn, bij het ontbreken van deze evaluatie die een causaal verband tussen stikstofreductie en natuurverbetering aan moet tonen?
De «Landelijke monitoringsrapportage Natura 2000 en Stikstof» bevat gegevens over de omvang van stikstofgevoelige habitattypen en stikstofgevoelige leefgebieden van soorten, de uitvoering van herstelmaatregelen, veldbezoek en aanvullend onderzoek. Dat is belangrijk om grip te hebben op de staat van de natuur in de Natura 2000-gebieden en de effecten van (herstel)maatregelen op die natuur. Over een algemeen causaal verband tussen stikstofreductie en natuurverbetering bestaat al enkele decennia wetenschappelijke consensus. Te hoge niveaus van stikstofdepositie zijn schadelijk voor de natuur. Een overzicht van de beschikbare wetenschappelijke kennis hierover is bijvoorbeeld opgenomen in hoofdstuk 2 van het rapport «Onderzoek naar een ecologisch noodzakelijke reductiedoelstelling van stikstof» (Van den Burg et al., 2021). Het stikstofbeleid met bijbehorende middelen is dan ook gebaseerd op een deugdelijke wetenschappelijke onderbouwing.
Klopt het dat vrijwilligers de veldinspectie doen voor de «Landelijke monitoring van de Natuur»?
Het overgrote deel van de soortwaarnemingen van planten en dieren komt in Nederland inderdaad van vrijwilligers («citizen scientists»). Zij vormen geen inspectie, maar ze leveren met hun werk een belangrijke bijdrage aan de monitoring van natuur in Nederland.
Met name in natuurterreinen en ons oppervlaktewater (Kaderrichtlijn Water) vinden daarnaast vele inventarisaties door professionals plaats, vaak met name gericht op bijzondere soorten of de kwaliteit van habitattypen. Dit gaat onder meer om inventarisaties ten behoeve van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL), maar ook om vegetatiekarteringen waarin bijvoorbeeld de kwaliteit van de habitattypen in Natura 2000-gebieden wordt bepaald.
De uitkomsten van deze monitoring worden onder andere opgenomen in de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF).
Wat zijn de eisen om als vrijwilliger dergelijke inspecties te mogen uitvoeren? Welke achtergronden hebben deze vrijwilligers?
Onder de vrijwilligers zijn vele kenners die niet onderdoen voor professionals. Geregeld zijn het ook professionals (bijvoorbeeld boswachters of onderzoekers) die in hun vrije tijd planten of dieren inventariseren. Bovendien worden er vanuit de soortenorganisaties allerlei cursussen en andere informatie (bijvoorbeeld over het gebruik van de juiste determinatieboeken) aangeboden om het niveau van de inventarisaties zo hoog mogelijk te laten zijn.
Hoe wordt er geborgd dat deze beoordeling via consequente systematiek en op gelijke, professionele wijze met voldoende objectieve kennis van ecologie, in beeld gebracht wordt?
Om het inwinnen van natuurdata te verbeteren en te standaardiseren werkt de NDFF met vastgestelde protocollen, gestandaardiseerde telmethoden. Dat houdt in dat waarnemingen steeds op dezelfde manier verzameld worden. Gestandaardiseerd tellen heeft als groot voordeel dat de gegevens goed vergeleken kunnen worden, zowel onderling als van jaar tot jaar, en dat duidelijk is wat er op basis van de waarnemingen kan worden gezegd. In de NDFF is een uitgebreide controle-routine ingesteld, waarbij door deskundige validatoren en soortgroepcoördinatoren (-specialisten) alle minder betrouwbare waarnemingen met de hand worden gecontroleerd. Waarnemingen van algemenere soorten kunnen door automatische routines worden goedgekeurd. Bij alle individuele waarnemingen is het proces van goedkeuring vastgelegd en raadpleegbaar. Op de website van de NDFF is hierover meer informatie beschikbaar: www.ndff.nl
Wat zijn de gevolgen van de huidige inzet van het kabinet op mest- en kunstmestgebruik en mestimport per provincie en per eiland?
Het Nationaal Programma Landelijke Gebied zal een uitwerking gaan geven van de inzet op provinciaal niveau. Uiterlijk in juli 2023 is in elk gebied duidelijk wat de doelen per gebied zijn en hoe die gehaald worden. Op dat moment kan pas inzicht gegeven worden in welke gevolgen dit zal hebben op het mest- en kunstmestgebruik en de mestimport per provincie en per eiland.
Kunt u deze vragen een voor een en zo snel mogelijk, maar in ieder geval voor 15 augustus 2022 beantwoorden?
Voor beantwoording van deze Kamervragen is een uitstelbrief verzonden.
Oliewinning in het Virunga Natuurpark in Congo en de dreiging daarvan voor het voortbestaan van berggorilla’s |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kent u het artikel «Oliewinning in Virunga betekent het einde van de berggorilla’s»?1
Ja
Deelt u de analyse van lokale bewoners en natuurorganisaties dat oliewinning en natuurbescherming niet samengaan? Zo nee, waarom niet?
De ervaring leert dat oliewinning een breed scala aan negatieve effecten kan hebben op de natuur en de sociale leefomgeving. Bovendien kan oliewinning leiden tot andere economische en sociale activiteiten die indirect nog meer schade aan de natuur toebrengen (secundaire effecten). Een deel van de primaire negatieve effecten van oliewinning kan worden verminderd door zorgvuldig beheer en technologische innovaties. Het tegengaan van de negatieve secundaire effecten is vaak een grotere uitdaging.
Deelt u de analyse dat het mogelijke vrijkomen van tussen de 26 en 32 miljard ton CO2 strijdig is met de klimaatdoelen van Parijs?
Ja. De reeds aanwezige broeikasgassen in de atmosfeer van eerdere uitstoot samen met nieuwe uitstoot, zeker in deze grote hoeveelheden, brengen het beperken van de opwarming van de aarde tot maximaal 1,5 graden in gevaar.
Overigens zijn de minst ontwikkelde landen, waaronder die in Afrika, verantwoordelijk voor een miniem deel van de historische groei van broeikasgasemissies en hebben zij de laagste uitstoot per hoofd van de bevolking.
Bent u het met ons eens dat oliewinning en de bescherming in het beschermde oerbos van Virunga niet samengaan en dat de kans reëel is dat de laatste populatie berggorilla’s die in dit gebied leeft zal verdwijnen door de exploitatie van de olie in dit oerbos? Zo nee, waarom niet?
Het Nationaal Park Virunga is een van Afrika’s meest biodiverse gebieden en van uitzonderlijke waarde voor de mensheid. Daarom staat het op de UNESCO werelderfgoedlijst, die ook is geratificeerd door de Democratische Republiek Congo (DRC). Ik zie het gevaar dat oliewinning in, of in de buurt van, het park de biodiversiteit in het park permanent kan beschadigen en een negatieve invloed kan hebben op lokale gemeenschappen die voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van het park. Ook de berggorilla’s lopen dan gevaar en ik deel uw zorgen daarover.
De daadwerkelijke impact van de oliewinning is afhankelijk van hoe de primaire en secundaire effecten worden geminimaliseerd. Als oliewinning in het Nationaal Park Virunga inderdaad gaat plaatsvinden, baart ons dat zorgen. De informatie over de exacte locaties is nog niet eenduidig, en exploitatie vergunningen zijn nog niet afgegeven. Ik houd de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten.
Internationale partners (zie ook antwoord op vraag 6) zullen in dialoog gaan met de overheid en het maatschappelijk middenveld in de DRC, om te bekijken hoe we daarbij kunnen samen werken om Nationaal Park Virunga te behouden.
Is het juist dat Congo de komende jaren 500 miljoen dollar aan financiële steun ontvangt van onder meer de Europese Unie om zijn oerbossen te beschermen?
Ja. De DRC is met het Central African Forest Initiative (CAFI) in november 2021 een intentieverklaring overeengekomen met als doel de bossen te behouden in het belang van klimaat mitigatie en armoedebestrijding. Daarin staat onder andere dat de donoren bereid zijn om 500 miljoen dollar bij te dragen voor het behalen van de verschillende doelstellingen van deze intentieverklaring.
Gaat u binnen hetCentral African Forest Initiative (Cafi) druk uitoefenen op Congo om geen oliewinning in kwetsbare gebieden toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Ja. De veiling van de olie-en gasconcessies is onderwerp van discussie onder donoren. De verschillende donoren van CAFI, waaronder Nederland, zijn niet bij voorbaat gerust op de combinatie oliewinning en beschermen van het Nationaal Park Virunga. CAFI zet in op een gezamenlijke positie waarbij de zorgen van donoren met de overheid van de DRC zullen worden gedeeld, alsook met eventuele bedrijven die besluiten mee te dingen. Ook is CAFI in gesprek met het maatschappelijk middenveld in de DRC om te bezien hoe zij ondersteund kunnen worden in hun advocacy. Verder voert Nederland, als voorzitter van de donorgroep Milieu en Klimaat (GIBEC), ook gesprekken met het maatschappelijk middenveld (o.a. Institut Congolais pour la conservation de la Nature en Greenpeace) en vond een eerste dialoog tussen de GIBEC en de vice premier/Minister van Milieu en Klimaat Bazaiba en de Minister van Olie en Gas Budimbu plaats.
Bent u bereid om desnoods de toegezegde gelden aan Congo te bevriezen of te schrappen, als de regering van Congo de afspraken over de bescherming van de oerbossen en de dwerggorilla’s niet nakomt en kiest voor oliewinning in het betreffende gebied? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse bijdrage, via United Nations Development Programme, aan CAFI bedraagt 15 miljoen euro. Het bevriezen van deze toegezegde gelden is nog niet aan de orde. Ons doel is helder: wereldwijde ontbossing stoppen en biodiversiteit behouden. Dat vereist echter in beginsel wel internationale samenwerking via initiatieven zoals CAFI. In een gesprek (of gesprekken) met de overheid zal CAFI aanbieden de DRC te ondersteunen om aan de nationale wetgeving en internationale afspraken op het gebied van klimaat en biodiversiteit te voldoen. Nu dreigen met weglopen van de overeenkomst heeft mijns inziens eerder een negatief dan een positief effect.
Welke rol hebben Nederlandse bedrijven (zoals Stichting Pensioenfonds DSM)2 gespeeld bij het onderzoek dat oliebedrijf Soco International (in 2019 omgekat tot Pharos Energy, nadat het onder vuur was komen te liggen vanwege illegale activiteiten in Virunga) heeft uitgevoerd naar de mogelijkheden voor oliewinning in Virunga National Park?3
Het is het kabinet niet bekend welke rol Nederlandse bedrijven hebben gespeeld bij het onderzoek van Soco International/Pharos Energy. Volgens de website van Virunga Movie had Stichting Pensioenfonds DSM in maart 2015 aandelen in Soco International. Virunga is niet besproken binnen het pensioenconvenant.
In algemene zin verwacht het kabinet van bedrijven, waaronder pensioenfondsen, dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Dit betekent dat zij de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart moeten brengen en deze risico’s moeten voorkomen en aanpakken. Het toepassen van gepaste zorgvuldigheid geldt ook voor alle financiële diensten en producten.
Heeft de Nederlandse staat geïnvesteerd of andere betrokkenheid (financieel, kennis, of enige andere steun) verleend aan dergelijke onderzoeken?
Nee.
Bent u bereid om Congo bij te staan in de strijd tegen armoede door het land te helpen investeren in duurzame ontwikkeling binnen de draagkracht van de aarde?
Ja. Onder andere via CAFI draagt Nederland reeds bij aan zowel het behoud van het tropische bos in de DRC, het mitigeren van klimaatverandering en het ontwikkelen van een duurzame bestaansbasis voor de lokale bevolking.
Daarnaast financiert Nederland verschillende projecten in Oost-DRC die werken aan rurale economische ontwikkeling. Dit gebeurt onder andere door het bevorderen van duurzame landbouwpraktijken, geïntegreerd waterbeheer en het herstellen van gedegradeerde gronden. Een voorbeeld hiervan is Transition for Inclusive Development.
Wat gaat u doen om de berggorilla’s in Virunga National Park te beschermen?
Nederland ondersteunt de Greater Virunga Transboundary Collaboration met 3,5 miljoen EUR (2020–2024). Dit is een samenwerkingsverband tussen de DRC, Uganda en Rwanda om gezamenlijk het Greater Virunga Landscape (waar het Nationaal Park Virunga onderdeel van uitmaakt) en diens flora en fauna, waaronder de berggorilla’s, te beschermen. Zo coördineert deze organisatie gezamenlijk landschapsbeheer, handhaving, ontwikkeling van toerisme en ondersteuning van gemeenschappen die nabij de beschermde gebieden wonen.
Het bericht ‘Hoge prijzen leiden tot miljardenwinst voor olie- en gasbedrijf Shell’. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoge prijzen leiden tot miljardenwinst voor olie- en gasbedrijf Shell»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u vanuit maatschappelijk perspectief dat een bedrijf als Shell bij een kwartaalwinst van 18 miljard dollar die het gevolg is van gestegen energieprijzen waar van inwoners dagelijks last hebben en waardoor steeds meer mensen ook financieel in de problemen komen, opnieuw voor 6 miljard dollar aan eigen aandelen inkoopt?
We zien op dit moment dat er huishoudens zijn die mede door de gestegen energieprijzen moeite hebben om rond te komen terwijl er bedrijven zijn die grote winsten boeken als gevolg van diezelfde ontwikkeling. Daarom heeft het kabinet op 11 maart een maatregelenpakket aangekondigd om de gevolgen van stijgende energiekosten voor huishoudens te dempen (Kamerstuk 35 929, nr. S). In de augustusbesluitvorming is gekeken naar opties om de koopkracht te verbeteren.
Het kabinet vindt het belangrijk dat iedereen een bijdrage levert. Daarom wordt in Nederland over de gemaakte winst belasting geheven. De winst van een bedrijf als Shell is het resultaat van marktwerking en wereldwijd gemaakt. De huidige hoge winst is mede het resultaat van de gestegen gasprijzen als gevolg van de huidige geopolitieke ontwikkelingen en in het bijzonder de oorlog in Oekraïne. Tegelijk ziet het kabinet dat er een grote noodzaak is tot investeringen in de energietransitie en zet de industrie daartoe aan met o.a. aangescherpte normen, beprijzing en subsidies. Samen met mijn collega bewindspersonen heb ik nauw contact met bedrijven als Shell over hun bijdrage in deze transitie. Shell heeft op 10 december 2021 een commitment gedaan dat zij in Nederland blijft investeren; juist in de energietransitie. Op 10 december 2021 is uw Kamer in een Kamerbrief hier over geïnformeerd.2 In dit commitment geeft Shell aan in 2020 en 2021 vier miljard te hebben geïnvesteerd in de energietransitie in Nederland en dat Shell deze lijn wil doorzetten in de toekomst. Shell heeft recent dit commitment aan mij herbevestigd. Tegelijkertijd is Shell een wereldwijd opererend bedrijf met het hoofdkantoor in Londen. Ik blijf met Shell in gesprek om extra te investeren in de verduurzaming van Nederland.
Deelt u de mening dat de berichtgeving over de aanhoudende winstgroei van grote olie- en gasbedrijven des te meer aanleiding geeft om een vorm van een solidariteitsheffing in te voeren?
Zoals geschetst in de Kamerbrief van 1 juli jl. (Kamerstuk 32 140, nr. 134) beraadt het kabinet zich op dit moment op een mogelijke solidariteitsheffing via een verhoging van de mijnbouwheffingen voor de olie- en gasproducenten in Nederland. Uw Kamer wordt hier op Prinsjesdag nader over geïnformeerd.
Kunt u een cijfermatige onderbouwing geven van de opmerking in de kabinetsbrief van 1 juli jl., dat de Nederlandse Staat reeds circa 70 procent van de winst behaald met binnenlandse olie- en gasproductie ontvangt?
Olie- en gasbedrijven zijn naast de reguliere vennootschapsbelasting (Vpb), die geldt voor alle ondernemingen in Nederland onderworpen aan specifieke mijnbouwheffingen ten aanzien van de opsporing en winning van olie of gas in Nederland. Deze additionele mijnbouwheffingen bestaan uit oppervlakterecht, cijns en winstaandeel.
Het winstaandeel bedraagt 50% over de behaalde winst in een boekjaar en kent een wisselwerking met de vennootschapsbelasting. Het winstaandeel is als kosten aftrekbaar voor de vennootschapsbelasting, terwijl een fictief berekende vennootschapsbelasting verrekenbaar is met het winstaandeel, het zogenaamde verrekenbare bedrag.
Daarnaast is de staatsdeelneming Energie Beheer Nederland (EBN) als non-operating partner betrokken bij nagenoeg alle olie- en gasprojecten in Nederland met een belang van in de regel 40%. De opbrengst hiervan komt vrijwel geheel ten goede aan de schatkist.
Door een combinatie van Vpb, mijnbouwheffingen (met name winstaandeel) en de staatsdeelneming EBN ontvang de Nederlandse Staat reeds circa 70% (40% EBN en 50% winstaandeel van de resterende 60%) van de winst behaald met binnenlandse olie- en gasproductie.
Wanneer ontvangt de Kamer de resultaten van het onderzoek naar de mogelijkheden van een solidariteitsheffing?
Zoals toegezegd aan het lid Dassen (Volt) in het debat over de voorjaarsnota van 5 juli jl. en de Kamerbrief van 1 juli jl. (Kamerstuk 32 140, nr. 134) onderzoekt het kabinet momenteel wat de mogelijkheden zijn om een solidariteitsheffing in Nederland in te voeren, in de vorm van een verhoging van de mijnbouwheffingen. Hierbij kijkt het kabinet onder andere naar wat andere landen doen en wat de juridische mogelijkheden zijn. Uw Kamer wordt over de uitkomsten met Prinsjesdag nader geïnformeerd.
Deelt u de mening dat grote olie- en gasbedrijven het aan hun stand verplicht zijn fors te investeren in verduurzaming van de energievoorziening?
Ik deel de mening dat grote olie- en gasbedrijven fors dienen te investeren in de verduurzaming van de energievoorziening. Voor het kabinet zijn de doelstellingen voor verduurzaming leidend en daarom moeten alle bedrijven in Nederland investeren om de uitstoot van CO2 snel naar beneden te brengen. Als bedrijven dat niet doen, lopen zij tegen hoge kosten aan door de Nederlandse CO2-heffing en door de emissiehandel in de EU.
Ook olie- en gasbedrijven maken deel uit van de energietransitie die wij met elkaar tot een succes zullen moeten maken. De olie- en gasbedrijven investeren op dit moment al in projecten als wind op zee, waterstofproductie- en transport, CO2-opslag en -transport en geothermie. Middels heffingen en waar nodig ook subsidies spoort het kabinet ook deze bedrijven aan om een zo groot mogelijke bijdrage te leveren aan de verduurzaming van de energievoorziening.
Vormt de aanhoudende winstgroei van olie- en gasbedrijven aanleiding voor het kabinet om een grotere bijdrage van deze bedrijven te vragen ten behoeve van het investeren in de energietransitie? Bent u bereid hierover met deze bedrijven het gesprek aan te gaan?
Ik ben regelmatig in gesprek met deze bedrijven over investeren in de energietransitie in Nederland. Veel bedrijven geven uit eigen beweging aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te willen nemen. Daarnaast zet het kabinet in op een combinatie van beprijzen, normeren en subsidies om de industrie hier ook toe aan te sporen.
Vormen de aanhoudende winstgroei van olie- en gasbedrijven die deels het gevolg is van de crisis op de internationale energiemarkten en de oorlog in Oekraïne, plus de grote uitdagingen van de energietransitie aanleiding om meer te investeren in (nieuwe) deelnemingen in de energiesector?
Nee, zie het antwoord op vraag 9.
Welke mogelijkheden ziet u om de regierol van de deelneming Energie Beheer Nederland (EBN) te vergroten? Acht u het wenselijk om bijvoorbeeld de belangen in binnenlandse gas- en olieproductie en duurzame alternatieven via EBN te vergroten?
Binnen de olie- en gassector is beleidsdeelneming EBN nu vaak al betrokken als non-operating partner en investeerder in projecten. De uitdagingen rondom de energietransitie zijn reeds aanleiding voor de inzet van deelnemingen. Zo zijn deelnemingen al betrokken bij de realisatie van belangrijke projecten in het kader van de energietransitie (zoals Porthos, WarmtelinQ en het waterstoftransportnetwerk) of krijgen een wettelijke taak, zoals EBN bij geothermieprojecten. De gestegen winsten van olie- en gasbedrijven vormen geen aanleiding om meer te investeren in de energietransitie via het instrument deelnemingen. De nieuwe nota Deelnemingenbeleid 2022 bevat een afwegingskader voor het aangaan en afstoten van een deelneming. Deelnemingen worden alleen ingezet indien het een gepast instrument is om een publiek belang te borgen en alternatieven niet voorhanden zijn. Zo dient er behoefte te zijn aan meer invloed dan er in wet- en regelgeving vastgelegd kan worden.
De aanhoudende winstgroei is een voorbeeld van een verdelingsvraagstuk. Bij een verdelingsvraagstuk zijn alternatieve en minder complexe instrumenten beschikbaar dan de inzet van deelnemingen, zoals een heffing of subsidie. Bij dergelijke instrumenten wordt ook voorkomen dat de overheid risico’s loopt, wat het geval is bij investeringen en dus risicodragend deelnemen via deelnemingen.
Werkbezoeken aan de grensregio in het kader van stikstof en de aangenomen motie over verschillen aan de grens. |
|
Derk Boswijk (CDA), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Thom van Campen (VVD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Herinnert u zich dat de motie Omtzigt/Boswijk/Van Campen (Kamerstuk 33 576, nr. 273) met zeer grote meerderheid is aangenomen in juni 2022 en dat het dictum luidde: «verzoekt de Minister van Landbouw en de Minister voor Stikstof een aantal werkbezoeken te brengen aan agrariërs die tegen de Duitse grens aan wonen en vervolgens aan de Kamer voor het eind van de zomer voorstellen te doen hoe de verschillen aan de grens zo klein mogelijk gemaakt worden, en gaat over tot de orde van de dag.»
Bent u op de hoogte van de situatie in het Natura 2000-gebied «Bergvennen & Brecklenkampse Veld (gemeente Dinkelland)» – dat tegen de grens met Duitsland aan ligt –, waar aan de Nederlandse kant landbouwactiviteiten fors worden beperkt en grond wordt vernat en waar aan Duitse kant diepe sloten liggen en nieuwe varkensstallen gebouwd worden?
Ja, ik ben bekend met het feit dat er natuurherstelmaatregelen uitgevoerd gaan worden in en rondom het Natura 2000-gebied Bergvennen & Brecklenkampse Veld. Hiervoor wordt door de provincie Overijssel, samen met de gebiedspartners, een Natura 2000-beheerplan en Provinciaal Inpassingsplan opgesteld. De maatregelen die voortvloeien uit deze plannen kunnen leiden tot beperkingen voor landbouwactiviteiten en vernatting. Het kabinet herkent zich niet in de kwalificatie «fors». Een deel van de gronden behoudt de bestemming «agrarisch», al dan niet met een beperking (hoofdzakelijk vanwege vernatting).
Het is bekend dat er aan de Duitse kant diepe sloten liggen die hydrologische effecten hebben voor het Natura 2000-gebied. Om die reden zijn er ook herstelmaatregelen (onder andere het verondiepen van sloten) aan Duitse zijde in het beheerplan opgenomen, om de doelstellingen voor Bergvennen & Brecklenkampse Veld te kunnen behalen. Hierover vinden constructieve gesprekken plaats met de betreffende grondeigenaren en Duitse overheden. Er wordt maximale inzet gepleegd om de maatregelen aan Duitse zijde uit te voeren.
Wanneer bekend is dat er door Duitse overheden bestemmingsplannen worden voorbereid die uitbreiding mogelijk maken van agrarische bedrijven die negatieve effecten kunnen hebben op het Natura 2000-gebied, dan wordt daar door de provincie Overijssel, vanuit de wettelijke verantwoordelijkheid voor natuurbeleid, op geacteerd (bijvoorbeeld door het indienen van een zienswijze en het verzoek om een milieueffectrapportage).
Kunt u aangeven hoe groot de verschillen aan de Duitse en Nederlandse kant van de grens zijn en hoe de samenwerking verloopt bij het natuurbehoud?
De samenwerking met Duitsland (deelstaat Nedersaksen) verloopt goed. De Landkreis Grafschaft Bentheim en de Gemeinde Nordhorn stellen zich constructief op tijdens overleggen en zijn bereid om de middelen in te zetten die zij hiervoor tot hun beschikking hebben om de maatregelen aan Duitse zijde uit te voeren. Het verschil is dat er alleen voor het Nederlandse grondgebied een Provinciaal Inpassingsplan kan worden opgesteld.
Klopt het dat zelfs als alle Nederlandse stikstofdepositie wordt voorkomen, de Kritische DepositieWaarde (KDW) voor dit gebied toch nog wordt overschreden?
Het klopt dat er binnen het Natura 2000-gebied Bergvennen & Brecklenkampse Veld op sommige plekken habitattypen zijn waarop de depositie veroorzaakt door buitenlandse emissies hoger is dan de KDW. Dit geldt bijvoorbeeld voor de zwakgebufferde vennen (H3130).
Bent u het eens dat in grensgebieden niet alleen invloed op KDW vanuit het buitenland is te verwachten, maar ook invloed op de beheermaatregelen?
Behalve dat een deel van de uitgestoten stikstof buiten de landgrenzen neerslaat, kunnen ook andere drukfactoren een grensoverschrijdend karakter hebben. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan verdroging, doordat het hydrologisch systeem een gebied beslaat dat ook in het buitenland gesitueerd is. Wanneer een gebied aan beide kanten van de grens gelegen is, zal ook het beheer binnen het buitenlandse deel van de gebiedsbegrenzing plaatsvindt van invloed zijn op de natuurkwaliteit in het gebied.
Gezien het feit dat u in uw Kamerbrief DGS/22300439 van 15 juli aangeeft, dat door in onder andere grensgebieden naast stikstofreductie in te zetten op beheermaatregelen, het brede doel van een gunstige staat van instandhouding kan worden gehaald, of dichterbij gebracht, ondanks dat de KDW in die gebieden wordt overschreden (door invloed van stikstof uit het buitenland): op welke wijze worden deze beheermaatregelen in samenspraak met Duitsland uitgevoerd en hoe ziet de invloed van het grensgebied op deze maatregelen, bijvoorbeeld bij de in vraag 2 omschreven gewenste vernatting van het gebied, terwijl aan de Duitse kant vlakbij de grens diepe sloten liggen?
In het ontwerpbeheerplan (onderdeel van het Provinciaal Inpassingsplan) is onder andere opgenomen dat de ontwatering aan de oostzijde van het gebied zal worden teruggedrongen. Dat vergt dus ook het aanpakken van de ontwateringssloten aan Duitse zijde. Het ontwerpbeheerplan is in goed overleg met de Duitse partners tot stand gekomen.
Kunt u vertellen hoe de samenwerking verloopt en hoe de verschillen/overeenkomsten zijn aan beide zijden van de grens bij het grensoverschrijdende Natura 2000-gebied Aamsveen (gemeente Enschede)?
Er wordt sinds enkele jaren samengewerkt bij het grensoverschrijdend hoogveenherstel, in het Nederlandse Natura 2000-gebied Aamsveen en het Duitse Natura 2000-gebied Amtsvenn-Hündfelder Moor. Deze gebieden vormen samen één hydrologisch samenhangend hoogveensysteem. Daarom is het belangrijk dat er grensoverschrijdende samenwerking plaatsvindt.
Er vinden al vele jaren gesprekken plaats tussen de Duitse en de Nederlandse gebiedsbeheerders. Vanaf 2019 hebben deze gesprekken meer richting gekregen in de vorm van een Europese «LIFE-subsidie» aanvraag. LIFE is het Europese subsidie-instrument voor projecten op gebied van natuur, milieu en klimaat. De samenwerking heeft in de loop van de jaren steeds meer vorm gekregen, waarbij het leren van elkaar en het begrijpen van de verschillen in werkwijzen en mogelijkheden een terugkerend thema is. Wanneer de LIFE-aanvraag wordt goedgekeurd, biedt dit een uitgelezen kans om de samenwerking te consolideren en te intensiveren.
De situatie in Duitsland is op verschillende punten anders dan in Nederland. Zo is in Duitsland het vergunningentraject wat nodig is voor natuurherstel een zeer zwaar traject, dat al snel 2 jaar kan duren, waarvoor zeer grondige en gedetailleerde berekeningen worden gevraagd. Ook financieel zijn er verschillen: investeren in natuurherstel kan in Nederland met diverse beschikbare budgetten, terwijl men aan Duitse zijde het veel meer van bijvoorbeeld de LIFE-aanvraag moet hebben.
De rapportage van een Natura 2000-gebied tussen Nederland en Duitsland kent een groot verschil: in Nederland wordt vooral gewerkt met de KDW als indicator, in Duitsland is vooral de staat van de natuur van belang en wordt stikstof vaak helemaal niet genoemd, in de beheerplannen die in Nederland per gebied zijn opgemaakt, worden voorkomende flora en fauna en hun staat van instandhouding uitgebreid beschreven; kunt u deze verschillen in Nederlandse en Duitse aanpak verklaren en aangeven waarom in Nederland alleen wordt gestuurd op stikstof en waarom de informatie uit de beheerplannen per gebied niet gebruikt wordt als indicator voor een gebied?
De bedoelde rapportage is het standaardgegevensformulier (SDF), de administratie over de Natura 2000-gebieden in de Europese database. In het SDF wordt per habitattype en soort aangegeven wat het belang is van het gebied voor dat habitattype of die soort. In grote lijnen is Europees vastgelegd hoe dit belang bepaald moet worden, de lidstaten hebben veel vrijheid in details van de bepaling. Heel wezenlijk verschilt de beoordeling van Nederland en Duitsland niet voor vergelijkbare habitattypen. Bij de invulling van het belang van het gebied speelt ook in Nederland de KDW slechts een beperkte rol, het vormt één van de onderdelen van het bepalen van de zogenoemde behoudsstatus van het habitattype in het gebied. De behoudsstatus is weer één van de drie onderdelen op basis waarvan het belang van het gebied bepaald wordt. Voor de volledige methodiek die gebruikt is voor de invulling van het belang van gebieden voor habitattypen zie https://edepot.wur.nl/314180.
Kunt u verklaren waarom het Wooldse Veen (gemeente Winterswijk), wat gedeeltelijk in Nederland en gedeeltelijk in Duitsland ligt, aan de Nederlandse kant wordt geclassificeerd als zorgelijk, omdat de neerslag aan stikstof te hoog is, terwijl aan de Duitse kant de staat van instandhouding wordt geclassificeerd als goed?
Er zijn mij geen documenten bekend waarin staat dat het Nederlandse deel van het Wooldse veen «zorgelijk» zou zijn en het Duitse deel «goed». De enige vergelijking die mogelijk is, is via het in antwoord 8 genoemde SDF. Daarin komt echter het oordeel «zorgelijk» niet voor, want dat bevat alleen het belang van het gebied voor de betreffende habitattypen en soorten.
Kunt u begrijpen waarom boeren in Winterswijk het Korenburgerveen hebben uitgeroepen tot Duits grondgebied, omdat de regels in Duitsland veel minder streng zijn en zij onder die regels hun activiteiten veel beter kunnen voortzetten dan onder de Nederlandse regels? (bron: De Gelderlander, 27 juni 2022, Boeren bombarderen Korenburgerveen tot Duits grondgebied: «Daar gelden andere stikstofregels»https://www.gelderlander.nl/winterswijk/boeren-bombarderen-korenburgerveen-tot-duits-grondgebied-daar-gelden-andere-stikstofregels~a919ef1e)
Ik kan mij voorstellen dat de verschillen in beleid tussen Nederland en Duitsland kan leiden tot onbegrip. Nederland heeft echter, net zoals alle EU-lidstaten, de ruimte, maar ook de plicht om de implementatie van richtlijnen op terreinen als natuur, klimaat en water eigenstandig vorm te geven om zo aan de internationale verplichtingen te voldoen. Het feit dat lidstaten hier een eigenstandige bevoegdheid hebben, alsook de verschillen in onder andere juridische en ecologische omstandigheden, maken dat er ook verschillen (zijn) ontstaan in beleid om aan deze internationale verplichtingen te kunnen blijven voldoen.
Als in Nederland alle mogelijke beheermaatregelen zijn uitgevoerd, kan dan geconcludeerd worden dat het uiterste is gedaan, ondanks dat de KDW niet is gehaald en zijn we hier dan klaar, gezien het feit dat de stikstofbijdrage uit Duitsland voor het Wooldse Veen hoger is dan de KDW van het gebied toelaat?
Voor het realiseren van instandhoudingsdoelstellingen zal een combinatie nodig zijn van maatregelen die gericht zijn op het orde brengen van milieucondities (zoals stikstofbronmaatregelen) en natuurherstelmaatregelen. Dit zal een continue inzet vragen.
Specifiek voor grensgebieden: hoe wordt de staat van instandhouding hier vastgesteld en hoe kunnen instandhoudingsdoelen hier behaald worden? Hoe vindt monitoring plaats en hoe wordt dat gerapporteerd en openbaar gemaakt?
De staat van instandhouding van soorten of habitattypen wordt op landelijk niveau vastgesteld, niet op gebiedsniveau. Op gebiedsniveau wordt vastgesteld of instandhoudingsdoelstellingen worden gehaald (en of verslechtering wordt voorkomen). Instandhoudingsdoelstellingen kunnen in zijn algemeenheid in grensgebieden gerealiseerd worden door het nemen van passende maatregelen om verslechtering tegen te gaan en het nemen van instandhoudingsmaatregelen om daarmee tegemoet te komen aan de ecologische vereisten van de soorten en habitattypen waarvoor het gebied is aangewezen. Gedeputeerde staten zijn verantwoordelijk voor het treffen van die maatregelen. Wanneer het gaat om grensgebieden is er doorgaans sprake van samenwerking en afstemming met het betreffende buurland.
Op gebiedsniveau wordt door de voortouwnemer binnen een beheerplan de monitoring voor een gebied in detail uitgewerkt en ingepland voor de beheerplanperiode. Daarnaast wordt er op basis van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering tussentijds gemonitord en zo nodig bijgestuurd om te voldoen aan de resultaatsverplichtingen voor stikstofreductie.
Het is aan de voortouwnemers zelf op welke wijze zij deze gegevens ontsluiten. De monitoring op gebiedsniveau is momenteel echter nog beperkt, waardoor natuurgegevens op gebiedsniveau nog incompleet zijn. De monitoring was tot nu toe in belangrijke mate gericht op monitoring van de natuurkwaliteit op landelijk niveau. Samen met de provincies werk ik daarom, als onderdeel van het Programma Natuur, aan een doorontwikkeling van de natuurmonitoring. Mede ter uitvoering van de motie-Van Campen c.s. (kenmerk 2022D15964), zal daarbij ook ingezet worden op een publiekvriendelijke ontsluiting van monitoringsgegevens. Ook worden de monitoringsgegevens gebruikt voor de natuurdoelanalyses, die per Natura 2000-gebied inzichtelijk maken in welke mate de instandhoudingsdoelstellingen worden gerealiseerd.
Op welke wijze wordt het beheer van een Natura 2000-gebied gecontroleerd?
Provincies en Rijkswaterstaat (en in één geval het Ministerie van Defensie) zijn voortouwnemers voor het beheerplan van een Natura 2000-gebied. Zij zorgen voor de opstelling van het beheerplan, de uitvoering van de maatregelen en de monitoring van de resultaten. Het beheerplan wordt door de voortouwnemer geëvalueerd en na een looptijd van zes jaar vernieuwd.
Bent u bereid om met de boeren, bestuurders, Kamerleden en (na afloop) pers op ten minste deze drie locaties in gesprek te gaan deze zomer?
Op 22 augustus 2022 zal ik een werkbezoek brengen aan drie locaties langs de grens met Duitsland. Hier zal ik in gesprek gaan met boeren, bestuurders en Kamerleden. Na afloop zal ik op elke locatie de pers te woord staan.
Kunt u uw bereidheid om in gesprek te gaan zo spoedig mogelijk melden en wilt u vertellen welke grensregio’s u gaat bezoeken in het kader van de motie, voordat u begint met het afleggen van de werkbezoeken?
In het licht van alle onrust maken we tijdens de voorbereiding van werkbezoeken, op advies van de veiligheidsdiensten (politie en beveiligingsdienst binnen het ministerie), de exacte locaties niet openbaar. We kunnen deze locaties, zodra deze bekend zijn, delen met de vragenstellers en de leden van de vaste Kamercommissie, zodat zij tijdig op de hoogte zijn.
Het artikel ‘Hacker ontdekt dat Chinese zonnepanelen een bedreiging zijn voor ons stroomnet’ |
|
Silvio Erkens (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met dit artikel?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat 43% van de Nederlanders zich zorgen maakt om de uitval van vitale processen, zoals onderzocht door de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)? Hoe beoordeelt u dit? Welke mogelijkheden ziet u met deze zorgen aan de slag te gaan?2
Ja. Uit de Risico-en crisisbarometer voorjaar 20223, uitgevoerd in opdracht van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) blijkt dat Nederlanders zich zorgen maken om cyberdreigingen (47%), geopolitieke dreigingen (45%) en uitval van vitale processen(43%). Het kabinet onderkent deze zorgen. Zoals ook blijkt uit het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 20214 (DBSA) en het Cybersecurity Beeld Nederland 20225 (CSBN) zijn vitale processen doelwit van statelijke actoren en digitale aanvallen. Om die reden heeft het Kabinet in 2021 de versterkte aanpak ter bescherming van de vitale infrastructuur aangekondigd en werkt het kabinet aan het tegengaan van statelijke dreigingen. In de Kamerbrief Voortgang Aanpak Statelijke Dreigingen6 uit 2021 bent u hierover geïnformeerd.
Met de versterkte aanpak wordt ingezet op het verbeteren van de bescherming van de Nederlandse vitale infrastructuur door het vitaal beleid, het vitaalstelsel en de wetgeving tegen het licht te houden en waar nodig te herzien. Daarnaast wordt ook vanuit de Europese Unie sinds 2020 gewerkt aan de Critical Entities Resilience Directive (CER) en de Network- and Information Security 2 Directive (NIS2). Beide richtlijnen gaan Nederland helpen te komen tot een verbeterde bescherming van de vitale infrastructuur om via wetgeving te borgen dat vitale aanbieders passende maatregelen nemen tegen risico’s die de continuïteit, integriteit of vertrouwelijkheid van hun vitale proces kunnen schaden. Om die reden wordt de toekomstige implementatie van beide richtlijnen binnen de versterkte aanpak voorbereid en betrokken bij het verbeteren van de bescherming van de Nederlandse vitale infrastructuur.
Hoe beoordeelt u het gevaar voor ons stroomnet zoals in het artikel omschreven?
Zoals ook blijkt uit het CSBN nemen de risico’s op digitale incidenten toe door de toegenomen digitalisering en de opkomst van het Internet of Things (IoT).7 Dit wordt versterkt doordat statelijke actoren zeer actief zijn in het digitale domein. Deze statelijke actoren gebruiken het digitale domein in toenemende mate bij het behartigen van hun geopolitieke belangen.
De beschreven casus maakt daarnaast duidelijk dat dit soort IoT apparatuur aan hogere veiligheidsnormen moet voldoen met het oog op de nationale veiligheid.
Het kabinet zet zich in om te voorkomen dat deze risico’s een bedreiging vormen voor de continuïteit, integriteit en vertrouwelijkheid van de Nederlandse vitale processen, waaronder het landelijke transport, distributie en productie van energie. Om die reden zijn vitale aanbieders op basis van wetgeving, waaronder de Wet bescherming netwerk- en informatiesystemen (Wbni), verplicht tot het treffen van passende maatregelen ter beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen (zorgplicht) en worden zij geacht om inzicht te hebben in de risico’s die hun dienstverlening kunnen raken.
In dat kader heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat ondernemingen in deze sector aangewezen als zogenaamde Aanbieders van Essentiele Diensten (AEDs), onder de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni). Het Agentschap Telecom (AT) houdt toezicht op deze aanbieders. Incidenten met aanzienlijke gevolgen voor de dienstverlening, moeten gemeld worden bij AT en het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Ook kunnen deze AEDs andere vrijwillige meldingen doen bij het AT en het NCSC. Het NCSC heeft als primaire taak om vitale aanbieders en Rijksoverheidsorganisaties in geval van dreigingen en incidenten met betrekking tot hun netwerk- en informatiesystemen te informeren, adviseren en indien nodig bijstand te verlenen.
Daarnaast wordt er in Europees verband nu gewerkt aan een Europese, gedelegeerde verordening over cybersecurity in de elektriciteitssector (Netcode on Cybersecurity). Dit is specifieke Europese regelgeving waarin bindende voorschriften voor cybersecurity worden opgelegd aan entiteiten die, wanneer zij mikpunt zouden worden van een cyberaanval, een risico vormen voor de stabiliteit van het Europese elektriciteitsnet. Op de naleving van deze verplichtingen zal toezicht worden gehouden, door onder andere het AT en de Autoriteit Consument en Markt. Onder deze Netcode kunnen ook entiteiten vallen die omvormers op grote schaal op afstand aansturen, ook wanneer zij zich niet op Europees grondgebied bevinden.
Hoe beoordeelt u het feit dat China, of andere kwaadwillenden die het systeem kunnen (binnendringen en) beheersen, op deze manier digitale ontwrichting in gang zou kunnen zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat dit een gevaar is voor onze nationale veiligheid?
De beschreven casus maakt duidelijk dat IoT apparatuur aan hoge veiligheidsnormen moet voldoen met het oog op onze nationale veiligheid. De antwoorden op vraag 3,4, 6 en 7 gaan in op de wijze waarop veiligheidsrisico’s worden gemitigeerd.
Wat wordt gedaan de risico’s op korte termijn te beperken? In hoeverre zijn software- of hardwarematige aanpassingen een oplossing?
Internet of Things-apparaten, zoals de omvormers van zonnepanelen die beschreven zijn in het artikel, kunnen een risico vormen voor het elektriciteitsnet als deze slecht beveiligd en grootschalig aan te sturen zijn. Deze omvormers zijn nodig om het elektriciteitssysteem effectief te laten werken. Alle netbeheerders hebben op grond van Elektriciteitswet 1998 de verplichting de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen, echter kunnen netbeheerders apparaten achter de elektriciteitsmeter niet zonder meer weren van het elektriciteitsnet. Netbeheerders sluiten huizen, bedrijfspanden en andere onroerende zaken aan op hun elektriciteitsnet, maar kunnen niet zien of toezicht houden op het type apparaten dat binnen een huis of bedrijfspand op een stopcontact zit. Netbeheerders treffen om die reden voorbereidingen voor een eventuele, grootschalige inzet van IoT-apparaten in een cyberaanval, maar kunnen niet voorkomen dat apparaten met dergelijke veiligheidsrisico’s worden aangeschaft en in gebruikt worden genomen binnen een woning of bedrijfspand. Dit betekent dat er eveneens een belangrijke verantwoordelijkheid ligt bij leveranciers en fabrikanten van apparatuur om risico’s voor het elektriciteitsnet te verkleinen (hieronder worden de wettelijke trajecten die gaan gelden voor fabrikanten en leveranciers verder toegelicht).
Om risico’s van deze apparaten te mitigeren, wordt er ingezet op preventie, awareness en aanvullend wetgeving die producten softwarematig maar ook hardwarematig weerbaarder maakt tegen digitale aanvallen en mogelijk misbruik.
In dat kader wordt er op dit moment gewerkt aan verschillende trajecten van Europese wet- en regelgevingen om veiligheidsrisico’s te mitigeren. Onder de Radio Equipement Directive (RED) zijn cybersecurityeisen als markttoegangseisen voor draadloos verbonden apparaten aangenomen. Omvormers vallen ook onder de scope van de RED. 1 augustus 2024 moeten draadloos verbonden apparaten die de Europese markt op komen voldoen aan deze cybersecurityeisen. Apparaten die niet aan de eisen voldoen kunnen vanaf dat moment door AT van de markt worden geweerd en gehaald. In voorbereiding op het van kracht worden van de cybersecurityeisen onder de RED heeft AT naar aanleiding van deze casus een onderzoek ingesteld naar omvormers. Het AT zal het gesprek aan gaan met de desbetreffende fabrikanten hoe verbeteringen van de cybersecurity gerealiseerd kunnen worden.
Daarnaast wordt in het najaar een Europees wetsvoorstel van de Europese Commissie verwacht voor horizontale regulering voor de cybersecurity van ICT-producten en diensten, de Cyber Resilience Act. Nederland zet bij de Cyber Resilience Act in op een zorgplicht voor fabrikanten en leveranciers van alle ICT-producten en diensten in de hele productlevenscyclus. Hiervoor is een non-paper opgesteld en aangeboden aan uw Kamer op 14 december 2021.8 De Markttoezichtverordening (EU) 2019/1020 is van toepassing op de RED (EU) 2014/53. Deze verordening bevat regels en procedures voor marktdeelnemers betreffende producten die onder bepaalde harmonisatiewetgeving van de Unie vallen. Relevant is dat producten die binnen het toepassingsgebied van de RED vallen alleen in de handel mogen worden gebracht als er in de Unie een marktdeelnemer is die onder andere (technische) informatie kan verstrekken aan markttoezichtautoriteiten over het product en medewerking kan verlenen aan corrigerende maatregelen.
Als gevolg van de herziening van de NIS2 zullen meer bedrijven dan op nu in o.a. de energiesector in de toekomst moeten voldoen aan wettelijke verplichtingen voor cybersecurity. Deze verplichtingen bestaan uit een meldplicht voor incidenten en een zorgplicht om risico’s voor de continuïteit van de dienstverlening te beperken. Hierbij dient ook rekening gehouden te worden met risico’s die afkomstig zijn van leveranciers. Daarnaast zal de eerder genoemde Netcode on Cybersecurity tevens zorgen voor hogere cybersecurity eisen aan o.a. grootschalig aan te sturen omvormers.
Ten slotte wordt, om de veiligheid van informatiesystemen verder te verbeteren, aan de hand van de leidraad Coordinated Vulnerabilty Disclore (CVD) van het NCSC9 het melden van kwetsbaarheden in software gestimuleerd. Eigenaren van ICT-systemen kunnen op deze manier kwetsbaarheden verhelpen vóórdat deze actief misbruikt kunnen worden. Indien het gaat om een complexe kwetsbaarheid die meerdere partijen raakt of als de eigenaar of leverancier niet of onvoldoende reageert, kan het NCSC optreden als bemiddelaar.
Wat wordt gedaan deze veiligheidsrisico’s in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer ontvangt de Tweede Kamer het toegezegde onderzoek/scan naar afhankelijkheden van vitale Nederlandse processen van landen met een cyberoffensief?3
Op 5 april 2022 is de motie11 van de leden Rajkowski en Van Weerdenburg aangenomen die het kabinet verzoekt een scan uit te voeren op de aanwezigheid van apparatuur of programmatuur van organisaties uit landen met een tegen Nederland gerichte offensieve cyberagenda in de vitale infrastructuur. Op dit moment wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, in samenwerking met de betrokken departementen, verkend op welke manier opvolging kan worden gegeven aan de motie. Uw Kamer wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk is dat Nederland voor haar vitale processen, zoals het stroomnet, deze mate van afhankelijkheid kent zoals in het artikel is omschreven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete stappen gaat u hiertoe nemen? Welk tijdspad heeft u hiervoor ogen?
Het kabinet is zich bewust van de risico’s met betrekking tot strategische afhankelijkheden en verstoringen in vitale processen en deelt de zorgen ten aanzien van elke ongewenste inmenging van statelijke actoren. Zoals ook in het DBSA, kunnen vitale processen doelwit zijn van voorbereidingshandelingen voor of daadwerkelijke (digitale) verstoring of sabotage. Zoals ook gesteld in het DBSA beschreven, is een toenemende afhankelijkheid van buitenlandse technologie een gegeven, aangezien geen land beschikt over alle kennis en productiemiddelen om technologisch onafhankelijk te opereren.
De inzet van het kabinet is daarom om risico’s op ongewenste strategische afhankelijkheden te mitigeren en tegelijkertijd het open investeringsklimaat van Nederland te beschermen. Daarnaast wordt, zoals ook gesteld in het antwoord op vraag 2, gewerkt aan een versterkte aanpak voor de bescherming van de vitale infrastructuur. Met een geactualiseerd instrumentarium worden onder andere technologische ontwikkelingen en geopolitieke veranderingen integraal meegewogen in het beoordelen van risico’s en vervolgens bij het nemen van gepaste en proportionele weerbaarheidsverhogende maatregelen. Hierbij worden ook de (intersectorale) afhankelijkheden van vitale processen, specifieke grondstoffen of andere randvoorwaarden meegenomen.
Werkt u ook aan het voorkomen van afhankelijkheden in onze energievoorziening die ontstaan door de optelsom van veel kleine en vaak decentrale afhankelijkheden, naast het al plaatsvinden van een versterking van het toezicht op de aanbestedingen van Tennet op en aan het hoofdspanningnet?
Ik ben mij bewust van de risico’s die gepaard gaan met deze twee ontwikkelingen. De specifieke risico’s voor de energievoorziening van veel kleine en decentrale eenheden manifesteren zich met name, wanneer deze gezamenlijk en gecoördineerd in worden gezet in het kader van een cyberaanval. Ik verwijs u terug naar de antwoorden op vraag 3,4, 6 en 7 voor een uiteenzetting van de instrumenten en maatregelen gericht op het voorkomen van dergelijke risico’s.
Zoals eerder beschreven hebben netbeheerders een algemene taak om hun netten te beschermen, op grond van Europese regels en zoals vereist in de Elektriciteitsnet 1998 en de Gaswet. Er is al een uitgebreid Europees pakket aan wet- en regelgeving dat invult hoe netbeheerders in algemene zin veiligheidsrisico’s moeten voorkomen en hoe zij de gevolgen van incidenten moeten mitigeren of wegnemen.
Ziet u ook risico’s voor individuele huishoudens en bedrijven door deze afhankelijkheid ontstaan? Hoe mitigeert u deze risico’s?
Digitale apparaten van individuele huishoudens en bedrijven kunnen in theorie gehackt worden, zeker wanneer deze aan het internet gekoppeld zijn. Dat geldt dus ook voor apparaten waarmee elektriciteit wordt opgewekt (of opgeslagen). De beste manier om zulke risico’s te mitigeren is via cyberveiligheidseisen die aan apparaten worden gesteld. Afronding en implementatie van de eerder genoemde Radio Equipment Directive (RED) en Cyber Resilience Act (CRA) zullen ervoor zorgen dat ook de digitale veiligheid van IOT apparaten van individuele huishoudens en bedrijven verhoogd wordt. De Netcode on Cybersecurity zal daarnaast voorzien in aanvullende cybersecurity eisen voor de elektriciteitssector.
Zijn er andere energiebronnen waarvoor Nederland afhankelijk is van de Chinese techniek waar u soortgelijke risico’s ziet? Hoe gaat u deze risico’s mitigeren?
Het Rijk heeft niet inzichtelijk in hoeverre welke energiebronnen precies allemaal afhankelijk zijn van Chinese techniek en daarbij is er geen overzicht over alle lopende en aankomende aanbestedingen bij vitale aanbieders.
Wel biedt het Rijk ondersteuning en begeleiding op aanvraag aan vitale aanbieders wanneer zij te maken hebben met een (mogelijk) risicovolle aanbesteding. Hiervoor is instrumentarium ontwikkeld dat organisaties handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. Het instrumentarium is ter beschikking gesteld binnen de rijksoverheid en medeoverheden, alsmede aan organisaties die onderdeel zijn van de vitale processen. Behoeftestellende partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit instrumentarium en het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s. Het Rijk kan daarbij ondersteuning bieden.
Met betrekking tot het digitaal veiliger maken van Internet of Things apparatuur, is eerder benoemd welke wetgeving in Europees verband van toepassing is.
Ook bij andere energiebronnen dan elektriciteit maakt internationale handel ons in zekere mate afhankelijk van andere landen. In EU-verband zetten we in op het vergroten van onze veerkracht en op strategische autonomie, onder meer door het diversifiëren en versterken van wereldwijde toeleveringsketens van kritieke grondstoffen12.
De handvatten voor bedrijven zijn onder anderen de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet voor netbeheerders, waarin zij een wettelijke taak hebben hun netten te beschermen tegen invloeden van buitenaf. Er is in 2020 door het kabinet, in het licht van de invulling van de eigen vermogensbehoefte van TenneT Duitsland, een nationale veiligheidsanalyse uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in een aantal aanbevelingen tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998. De Kamer is hierover geïnformeerd op 19 mei 202113.
Daarnaast is recent de Wet Veiligheidstoets Investeringen, Fusies en Overnames (Vifo) aangenomen. Deze wet voorziet in instrumenten om risico’s voor de nationale veiligheid als gevolg van investeringen, fusies en overnames te mitigeren. Met deze wet kunnen zeggenschapswijzigingen in bepaalde bedrijven ex-ante worden getoetst, waarna eventueel mitigerende maatregelen kunnen worden opgelegd en in het uiterste geval transacties kunnen worden geblokkeerd. De Wet Vifo is van toepassing op vitale aanbieders die buiten bestaande sectorale investeringstoetsen vallen, zoals Elektriciteitswet, de Gaswet en de Telecommunicatiewet, alsmede op beheerders van bedrijfscampussen en ondernemingen actief op het gebied van sensitieve technologie. Gezien de ontwikkelingen in de energiesector zijn er een aantal energie-gerelateerde processen meegenomen in de deze wet. Dit zijn aanbieders van de volgende diensten: warmtetransport, gasopslag, kernenergie en winbare energie. De Wet Vifo treedt naar verwachting begin 2023 in werking zodra de benodigde lagere regelgeving bij de Wet Vifo gereed is.
Tot slot zijn er in de nieuwe Energiewet die deze zomer ter advisering aan de Raad van State is aangeboden, extra mogelijkheden gecreëerd zoals het kunnen toepassen van de Aanbestedingswet op Defensie- en Veiligheidsgebied (ADV).
De ADV heeft voorrang op de Aanbestedingswet (Aw) 2012 voor opdrachten die onder het toepassingsbereik van de ADV vallen. De ADV biedt meer mogelijkheden voor het nemen van risico mitigerende maatregelen dan de Aw 2012 in geval van risico’s voor de nationale veiligheid en de bescherming van vitale processen in het bijzonder.
Lopen er op dit moment aanbestedingen, of worden er binnenkort aanbestedingen gestart, binnen de vitale sector die de afhankelijkheid van Nederland van landen met een offensieve cyberstrategie op onwenselijke wijze zal vergroten?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u het ermee eens dat bij aanbestedingen van vitale Nederlandse processen voorkomen moet worden dat landen met een offensief cyberstrategie deze mate van invloed krijgen vanwege de enorme veiligheidsrisico’s en de kans op mogelijke digitale ontwrichting? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u deze afhankelijkheid van deze landen te verminderen om ons land veiliger te maken? Zo nee, waarom niet?
Eind 2018 is een verscherpt inkoop- en aanbestedingsbeleid geïmplementeerd voor de rijksoverheid. Voor aanbestedingen geldt dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Bij de aanschaf van gevoelige apparatuur zal volgens dit beleid bij aanschaf en implementatie rekening gehouden worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om de toegang tot systemen door derden. Zoals wordt genoemd in antwoord op vraag 12 en 13 is ter ondersteuning van dit beleid een instrumentarium ontwikkeld dat organisaties handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen.