Het PFAS-schandaal |
|
Bouchallikh , Corinne Ellemeet (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Kuipers , Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het de uitzending van Zembla over het PFAS-schandaal1?
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat baby’s in de omgeving van de Chemours-fabriek in Dordrecht door het drinken van moedermelk gemiddeld tien keer meer PFAS binnenkrijgen dan wat veilig wordt geacht? Zo nee, waarom niet?
Voor de deelnemers die mee hebben gedaan aan het onderzoek van de Vrije Universiteit (VU) van Amsterdam moet het verontrustend zijn geweest om te horen dat hun borstvoeding PFAS bevat. Echter, er is ten onrechte geconcludeerd dat de borstvoeding van deze vrouwen meer dan tien keer meer PFAS bevat dan wat op basis van de gezondheidskundige grenswaarde als veilig wordt geacht. De VU heeft naar aanleiding van de berichtgeving door Zembla een verklaring naar buiten gebracht waarin zij afstand neemt van de conclusies die in de uitzending van Zembla van 9 september jl. worden getrokken.2
De gemiddelde hoeveelheid PFAS komt in het onderzoek uit op ongeveer 77 ng/L borstvoeding. Dit blijft ruim onder de concentratie van 133 ng/L PFAS in moedermelk die de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) als grenswaarde hanteert. Bij deze concentratie worden geen nadelige effecten van PFAS in moedermelk op het immuunsysteem van jonge kinderen verwacht. De gemeten PFAS-concentraties in de steekproef van de VU geven voor het RIVM ook geen aanleiding om te adviseren een kortere periode borstvoeding te geven of helemaal te stoppen met borstvoeding geven.
Is er zicht op de gevolgen van deze blootstelling voor de ontwikkeling van kinderen in deze regio? Zo nee, gaat u dit op korte termijn onderzoeken?
Bij de aangetroffen concentraties worden geen nadelige effecten van PFAS in moedermelk op het immuunsysteem van jonge kinderen verwacht. Er is om die reden geen specifiek onderzoek voorzien. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Geeft dit aanleiding om te adviseren om voor een kortere periode borstvoeding te geven of om daar helemaal mee te stoppen? Zo ja, hoe wordt dit gecommuniceerd en op welke termijn? Zo nee, kunt u dit wetenschappelijk onderbouwen?
Zoals toegelicht bij vraag 2 geven de gemeten PFAS-concentraties in de steekproef van de VU voor het RIVM geen aanleiding om het geldende borstvoedingsadvies aan te passen. De regionale GGD heeft samen met het RIVM een advies opgesteld voor ouders die vragen hebben over borstvoeding geven. Dat advies is ook gedeeld met verloskundigen, de jeugdgezondheidszorg en huisartsen, zodat ouders ook daar zo goed mogelijk geadviseerd kunnen worden.
Gaat u landelijk onderzoeken of de hoge concentraties PFAS in borstvoeding zich tot de omgeving Dordrecht beperken of ook in andere regio’s voorkomen? Gaat u metingen doen bij mensen die borstvoeding geven in andere delen van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt met het RIVM bekeken of nader onderzoek naar PFAS in borstvoeding nodig is. Dat PFAS in Nederland wordt aangetroffen in moedermelk is al enige jaren bekend.3 In geen enkele meting tot nu toe – inclusief de metingen uit de steekproef van de VU – wordt de gezondheidsnorm overschreden. Maar de zorgen hierover zijn begrijpelijk.
Moedermelk is niet de enige manier waarop men wordt blootgesteld aan PFAS. Daarom wordt in samenwerking met het RIVM en met de Ministeries van VWS en LNV gewerkt aan een programma waarin de verschillende blootstellingsroutes van PFAS in beeld worden gebracht en wordt onderzocht hoe de blootstelling aan PFAS teruggedrongen kan worden. Blootstelling aan PFAS via moedermelk is hier een expliciet onderdeel van. De Kamer wordt voorafgaand aan het Commissiedebat PFAS van 3 november nader geïnformeerd over dit programma.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de toezegging, gedaan aan het lid Bouchallikht tijdens het commissiedebat Externe veiligheid op 11 september 2021, dat er zou worden verkend wat de mogelijkheden zijn omtrent een publiekscampagne over blootstelling aan PFAS voor zwangere mensen?
Een afzonderlijke publiekscampagne voor zwangere mensen past niet goed bij de huidige risico’s. Op dit moment zijn zwangere mensen in Nederland geen specifieke groep met extra risico’s voor blootstelling aan PFAS. Er gelden ook geen specifieke adviezen voor zwangere mensen. Het RIVM heeft berekend dat iedereen in Nederland op dit moment wordt blootgesteld aan PFAS. Het beste advies dat daarvoor aan iedereen gegeven kan worden, is om gevarieerd te eten. Dat advies geldt ook voor zwangere mensen. Verder zijn er enkele gebieden waar voedselproducten extra vervuild kunnen zijn, in de omgeving van Dordrecht, Helmond en de Westerschelde. In die gebieden wordt aan de omwonenden geadviseerd om bijvoorbeeld geen of minder producten uit moestuinen, zelfgevangen vis en zelfgeraapte schelpdieren te eten. Gemeenten, provincie en GGD’en zorgen daar voor extra informatie. In antwoord op de toezegging is de conclusie dat er daarom geen meerwaarde van een speciale publiekscampagne voor zwangere mensen.
Deelt u de opvatting dat het zeer zorgelijk is dat PFOA nog steeds wordt aangetroffen in moedermelk ondanks het feit dat Chemours al in 2012 is gestopt met de productie van deze stof? Bevestigt dit voor u nogmaals hoe persistent deze stoffen zijn en de noodzaak om zo snel mogelijk te komen tot een volledig verbod op PFAS? Zo nee, waarom niet?
Het feit dat PFOA in moedermelk voorkomt en in feite iedereen al PFAS binnenkrijgt, onderstreept het belang van een breed Europees verbod op zoveel mogelijk PFAS. Nederland heeft hiertoe het voortouw genomen en werkt samen met Duitsland, Denemarken, Noorwegen en Zweden aan de zorgvuldige voorbereiding van dit voorstel.
Wist u dat Chemours PFAS-afval laat verwerken door het bedrijf Indaver in Antwerpen? Wist u dat dit bedrijf niet in staat is om dit afval goed te verwerken en grote hoeveelheden PFAS-stoffen, waaronder GenX loost? Is het bekend of deze stoffen afkomstig zijn van Chemours? Kan de Nederlandse overheid voorkomen dat Chemours afval laat «verwerken» door het bedrijf Indaver?
Ja, het is bekend dat Chemours PFAS-houdend afval laat verwerken door het bedrijven Indaver in Antwerpen. Hier is de Kamer al meermaals over geïnfomeerd4.
Voor het overbrengen van afvalstoffen naar een ander lidstaat moet een (openbare) kennisgevingsprocedure doorlopen worden onder de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). De ILT is samen met de autoriteit in het ontvangende land vergunningverlener, behandelt de aanvragen («kennisgevingen») en houdt toezicht op de voorwaarden die afgegeven EVOA-vergunningen stellen. Een afvaltransport naar het buitenland krijgt alleen een vergunning als er sprake is van een doelmatige afvalverwerking. Wanneer bijvoorbeeld het overschrijden van (lozings)normen uit vergunningen afvalverwerking in de weg staat, moet de ontvangende autoriteit negatief beslissen op een EVOA-kennisgeving en de verzendende autoriteit (ILT) daar over informeren. Hiervan was bij eerdere kennisgevingen geen sprake. Voor een aantal lopende aanvragen voor exportvergunningen heeft de ILT aanvullende informatie opgevraagd bij de kennisgevers en de Vlaamse autoriteiten.
Als voldaan wordt aan de voorwaarden van de EVOA-verordening, waaronder dus de doelmatige verwerking van afval, en alle andere in Nederland geldende wet- en regelgeving, kan de Nederlandse overheid niet verhinderen dat het afval door een specifiek bedrijf wordt verwerkt.
Hoe is het mogelijk dat Rijkswaterstaat een nieuwe vergunning heeft gepubliceerd waarin staat dat 2 kg PFOA en 5kg GenX-stoffen op de Beneden Merwede geloosd mogen worden2? Waarom geeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat toestemming hiervoor als de gevaren van PFAS alom bekend zijn?
Bij het verlenen van lozingsvergunningen volgt het bevoegd gezag, in dit geval RWS namens de Minister, de vigerende waterkwaliteitswetgeving. Op grond daarvan worden alleen vergunningen verleend als de beste beschikbare technieken worden toegepast om emissies te voorkomen of beperken en als geen normen in oppervlaktewater worden overschreden, waardoor de lozing geacht wordt geen onaanvaardbare gevolgen te veroorzaken voor mens en milieu. Voor Zeer Zorgwekkende Stoffen geldt daarnaast een minimalisatieverplichting.
Indien een stof aangemerkt is als Zeer Zorgwekkende Stof, hetgeen hier het geval is bij de directe lozing van de betreffende PFAS-verbindingen, betekent dit niet automatisch dat de lozing verboden kan worden. Zo oordeelde recent ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State6. Het betekent wel dat het bevoegd gezag strengere eisen kan opleggen in vergunningen zoals een minimalisatieplicht. Zodoende worden emissies steeds verder teruggedrongen. Het verbieden van het gebruik van een ZZS in een productieproces kan alleen via Europese wetgeving (REACH) geregeld worden. Hiertoe wordt een voorstel voorbereid, zie ook het antwoord op vraag 10.
Deelt u de opvatting dat, gezien de grote gevolgen voor milieu en gezondheid van PFAS en het feit dat de PFAS-afvalverwerking totaal ontoereikend is, een stop op de productie van PFAS door Chemours de enige oplossing is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer wordt dit gerealiseerd?
De meest effectieve manier om problemen met PFAS te voorkomen, is door ervoor te zorgen dat PFAS niet in het milieu terechtkomen. Daarom heeft Nederland ingezet op een breed Europees verbod op de productie en het gebruik van PFAS, zie ook het antwoord op vraag 6. Daarnaast hanteert Nederland een streng emissiebeleid voor ZZS, waar ook een aantal PFAS onder vallen. Voor deze emissies geldt een minimalisatieplicht. Dat houdt in dat emissies van deze stoffen zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. Het bevoegd gezag ziet hierop toe. Zodoende zijn de emissies van de GenX-stoffen door het bedrijf Chemours al met 99% gereduceerd. De minimalisatieplicht blijft van kracht tot er geen ZZS-emissies naar het milieu meer plaatsvinden. Chemours zal zich aantoonbaar voor deze minimalisatieplicht moeten inspannen.
Op welke wijze voert u de motie van de leden Bouchallikht en Van Esch uit om in Europa zo snel mogelijk te komen tot een volledig verbod op PFAS (Kamerstuk 28 089, nr. 202)? Wanneer kunnen we het EU-restrictievoorstel verwachten? Draagt u er zorg voor dat dit voorstel in lijn is met de wens van de Kamer, namelijk een totaalverbod binnen de EU zónder uitzonderingen?
Verwezen wordt Kamerbrief van 9 maart jl.7 waarin aangegeven is hoe de Kamer is geïnformeerd over het voorstel voor een brede Europese restrictie op het gebruik van PFAS via de Europese stoffenverordening REACH. Nederland werkt met een aantal andere Europese lidstaten aan dit omvangrijke voorstel. De restrictie moet ertoe leiden dat het gebruik van PFAS in de EU zo ver mogelijk wordt ingeperkt. De planning is dat het voorstel voor de restrictie in januari 2023 wordt ingediend bij het EU-chemicaliënagentschap ECHA. Daarna volgt de gebruikelijke procedures voor restrictievoorstellen in het kader van de Europese REACH verordening, inclusief de formele consultatierondes. Politieke besluitvorming in Europa, op basis van een voorstel van de Europese Commissie, wordt voorzien in 2024. In lijn met de motie-Bouchallikh/Van Esch8 blijf ik mij op deze wijze inzetten op een zo volledig mogelijk Europees verbod op PFAS.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Gaswinning in Nederland |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Herinnert u zich dat u deze week aan de Kamer antwoordde dat de totale gaswinning in Nederland in 2021 19,1 miljard kuub bedroeg en in het gasjaar 22/23 er een verplichting is tot de verkoop van 17,6 miljard kuub gas aan buitenlandse partijen?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe groot de verplichting van GasTerra aan buitenlandse afnemers is in het gasjaar 2021/22?
Onder haar lange termijncontracten verwacht GasTerra in het gasjaar 2021/2022 ongeveer 21,5 miljard m3 te leveren.
Wat is de verwachte productie in 2022 in heel Nederland?
De verwachte productie uit de Nederlandse gasvelden zal in 2022 naar verwachting ongeveer 16 miljard m3 bedragen.
Kunt u aangeven op welk moment voor het laatst een gascontract voor een verplichting aan buitenlandse afnemers verlengd is (inclusief een ongebruikte mogelijkheid aan de kant van GasTerra om een contract niet te verlengen)?
Dit is in 2009 geweest. Na 2009 zijn geen verlengingen en verhogingen meer afgesloten. De afgelopen jaren zijn er juist verplichtingen geëindigd en is daarnaast ook een actief beleid gevoerd om de verplichtingen te verkleinen. De achtergrond van de aanpassingen in de contracten in 2009 is als volgt: rond 2009 zijn GasTerra en buitenlandse afnemers in Duitsland, België en Frankrijk de laatste verlengingen en eventuele verhogingen overeengekomen. Vanaf het midden van de jaren zestig van de vorige eeuw zijn delen van Duitsland, België en Frankrijk beleverd met Groningengas. Daarnaast wordt er Groningengas in Nederland gebruikt. De afzetmarkt voor Groningengas is beperkt tot deze gebieden, omdat Groningengas nergens anders kan worden gebruikt. Rond 2009 zijn de exportcontracten voor het laatst verlengd om zeker te stellen dat er een afzetmarkt bleef voor het nog te produceren Groningengas. In 2009 was namelijk de verwachting dat al het Groningengas geproduceerd zou worden en dat vereiste wel een afzetmarkt. Wel was bij de laatste verlenging het uitgangspunt dat Duitsland, België en Frankrijk tussen 2020 en 2030 zouden gaan ombouwen van laagcalorisch naar hoogcalorisch gas met als uitgangspunt dat de contracten tegen 2030 zouden eindigen.
Kunt u aangeven op welk moment voor het laatst een gascontract voor een verplichting aan buitenlandse afnemers verhoogd is (inclusief een ongebruikte mogelijkheid aan de kant van GasTerra om een contract niet te verhogen of zelfs te verlagen)?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat GasTerra (indirect voor 50% eigendom van de Staat) contracten is aangegaan waarmee bijna al het Nederlandse gas – 17,5 miljard van 19,1 miljard gewonnen gas – aan buitenlandse partijen verkocht wordt?
Deze verplichtingen zijn al in 2009 aangegaan. In 2018 besloot het kabinet de gaswinning uit het Groningenveld op zo kort mogelijke termijn volledig te beëindigen. Hierdoor is de gaswinning fors verlaagd. De reeds afgesloten verplichtingen moeten echter wel worden nagekomen. In 2013 en 2014 zijn bij de besluitvorming over de winning uit het Groningenveld 14 onderzoeken uitgevoerd en met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 33 529, nr. 28). Eén van de onderzoeken (onderzoek 9) richtte zich op de lange termijnverplichtingen van GasTerra. Hierbij is na juridische analyse geconcludeerd dat er voor GasTerra geen mogelijkheid was om eenzijdig de contractuele verplichtingen te kunnen verminderen bij een vermindering van de productie uit het Groningenveld. Wel kan GasTerra trachten in commerciële onderhandelingen met de afnemers haar verplichtingen te verminderen.
Verder is van belang aan te geven dat GasTerra zowel in Nederland als in het buitenland geproduceerd gas koopt, en dat GasTerra verkoopverplichtingen heeft aan zowel buitenlandse als binnenlandse afnemers. Ook koopt GasTerra gas op de beurs waarbij de verkopende partij niet bekend is. Binnen haar portfolio koopt GasTerra evenveel gas als dat zij verkoopt en daarbij is niet aan te geven aan wie het in Nederland geproduceerde gas is verkocht. Daarnaast zijn er ook producenten in Nederland die hun gas niet aan GasTerra verkopen maar elders en hierbij is niet bekend aan wie zij dat gas verkopen. Als gas verkocht wordt via een beurs, is de koper onbekend.
Weliswaar wordt in Duitsland, België en Frankrijk omgebouwd van laagcalorisch gas naar hoogcalorisch gas, maar de komende jaren wordt in deze landen nog wel laagcalorisch gas gebruikt. Dit gas moet altijd via Nederland stromen, aangezien de conversie installaties in Nederland staan. Dus voorlopig zal er nog gas vanuit Nederland naar deze landen stromen. Deze hoeveelheid wordt bepaald door de fysieke behoefte van laagcalorisch gas en niet door contracten. Anders gezegd, ook zonder contracten zal die fysieke stroom er zijn.
Kunt u van elk van de contracten de hoofpunten openbaar maken, de contractpartij, de verplichting per jaar en de prijs die betaald wordt voor het Nederlandse gas aan GasTerra?
In het onder vraag 6 genoemde en in 2014 met uw Kamer gedeelde onderzoek 9 uit 2014 is aangegeven dat er gas verkocht werd aan E.ON (thans Uniper), RWE, EWE, Shell Duitsland, ExxonMobil Duitsland, Distrigas (thans ENI Benelux), Gaz de France (thans ENGIE), Centrica, ENI en Swissgas. Hierbij waren de verplichtingen aan Uniper en ENGIE verreweg het grootste. De afgelopen jaren zijn er verplichtingen geëindigd en is daarnaast ook een actief beleid gevoerd om de verplichtingen te verkleinen. De afgelopen jaren zijn er dan ook verplichtingen verkleind. Op het ogenblik zijn er nog verplichtingen aan Uniper, EWE, ENGIE en Swissgas. Hiervan zijn Uniper en ENGIE verreweg de grootste verplichtingen. In deze contracten is geen vaste prijs overeengekomen, maar zijn de contractuele gasprijzen gekoppeld aan de prijzen zoals die op de Nederlandse beurs (TTF) en de Duitse beurs (THE) tot stand komen. De contractprijzen bewegen mee met de ontwikkelingen op de gasmarkt.
Kunt u de contracten ter inzage leggen voor Kamerleden?
Nee. Het betreft hier contracten tussen privaatrechtelijke partijen met commercieel gevoelige informatie. Ik heb geen inzage in de contracten van GasTerra, noch van enige andere marktpartij op de Nederlandse gasmarkt. De Staat is aandeelhouder in GasTerra maar geen partij bij de contracten. De contracten bevatten bepalingen over vertrouwelijkheid.
De Nederlandse Staat is aandeelhouder in GasTerra, maar is geen partij bij de door GasTerra afgesloten contracten. Het is niet mogelijk de contracten ter inzage te leggen voor Kamerleden. In algemene zin kan ik wel toelichten dat GasTerra haar gas verkoopt op de groothandelsmarkt tegen de vigerende marktprijzen, waarbij geen onderscheid bestaat tussen binnenlandse en buitenlandse afnemers. De contractuele prijzen zijn gekoppeld aan de prijzen zoals die op de Nederlandse beurs (TTF) en de Duitse beurs (THE) tot stand komen. Daarmee wordt de waarde die de markt toekent aan het gas in rekening gebracht. Er is voor de aandeelhouders van GasTerra geen reden om er mee in te stemmen dat GasTerra aan haar afnemers een lagere prijs in rekening zou brengen dan de marktprijs.
Hierbij wordt niet specifiek Nederlands gas aan het buitenland verkocht. Als gevolg van de sterk afgenomen Groningen winning moet meer gas worden ingekocht om te voldoen aan de in het verleden aangegane verplichtingen. Het verkopen van gas tegen een lagere prijs dan de marktprijs zou ertoe leiden dat GasTerra structureel verlies zou leiden. Ook dat is uiteraard niet in het belang van de aandeelhouders.
Daarnaast is het zo dat de Nederlandse productie van gas lager is dan de Nederlandse consumptie: het gasverbruik in Nederland bedroeg in 2021 circa 40 miljard m3, terwijl de productie circa 19 miljard m3 was. Dit betekent dat Nederland om aan de binnenlandse vraag te kunnen voldoen gas moet importeren Dit gas wordt gekocht op de internationale markt tegen de vigerende marktprijzen. Het is in de interne markt niet mogelijk om in Nederland gas geproduceerd gas in Nederland te houden.
Begrijpt u dat het van het grootste belang is dat de volksvertegenwoordiging inzage krijgt in waarom en tegen welke prijs het Nederlandse gas aan buitenlandse partijen verkocht is, terwijl Nederlandse huishoudens het tegen torenhoge prijzen moeten inkopen?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke manier kunnen wij dit inzicht krijgen als Kamerleden? Of moeten we daarvoor de Algemene Rekenkamer inschakelen
Zie het antwoord op vraag 8 en 9.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger in december 2021 een onderzoek aankondigde naar de energiemarkt naar aanleiding van het faillissement van Welkom Energie?
Eind december 2021 heeft de voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat een onderzoek aangekondigd naar de financiële eisen die worden gesteld aan energieleveranciers en naar de positie van de consument bij faillissement van een energieleverancier. Het onderzoek is uitgevoerd in de periode april tot en met augustus 2022 door Sira Consulting en Ecorys en wordt binnenkort naar uw Kamer gestuurd.
Wie heeft het onderzoek uitgevoerd, wat was de opdracht en kunt u het resultaat aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 11.
Herinnert u zich dat u in vorige antwoorden op Kamervragen verwees naar de website van Energy Price Index (https://www.energypriceindex.com/price-data)?
Ja.
Is het u bekend dat volgens deze vergelijkingssite de Nederlandse consumenten de hoogste prijs in Europa betalen voor elektriciteit (57 cent/kWh) en voor gas (25 cent/kWh)?
De cijfers van deze vergelijking zijn mij bekend.
Is het u bekend dat in die vergelijking consumenten in onze buurlanden Duitsland en België, waar zelf nauwelijks gas gewonnen wordt en aan wie Nederland gas levert, voor gas aanzienlijk minder betalen (16 cent/kWh, ongeveer 1,55 euro per m3) dan in Nederland?
De vergelijking geeft prijzen weer in verschillende Europese (hoofd)steden. De prijs voor Berlijn in de vergelijking van augustus ligt op 22 cent / kWh en voor Brussel op 19 cent / kWh.
Hoe komt het dat Belgische en Duitse consumenten Nederlands gas kunnen kopen voor 16 cent/kWh, terwijl Nederlandse consumenten meer dan 50% hogere prijzen betalen?
Het kan zijn dat er landenspecifieke en/of lokale factoren meespelen in de beschikbaarheid van aardgas op de markt. Waar het de prijs in de regio Brussel betreft, geeft het rapport bijvoorbeeld aan dat deze deels beïnvloed wordt door de beschikbaarheid van aardgas dat geleverd wordt vanuit de verbinding met het Verenigd Koninkrijk. Ik heb echter geen indicatie dat de prijsvorming op de groothandelsmarkten voor gas in algemene zin fundamenteel afwijkt.
De cijfers in de genoemde vergelijking van de hoofdsteden zijn afhankelijk van een steekproef van beschikbare contracten die de grootste energieleverancier en de directe concurrenten op de eerste dag van de maand in die regio aanbieden aan nieuwe klanten. Dit betekent dat het overzicht een gemiddelde prijs presenteert die voor slechts een paar marktpartijen representatief is voor de prijs die aan nieuwe klanten aangeboden wordt.
In Nederland is het aanbod, met circa 60 energieleveranciers, groot en bestaat er aanzienlijke spreiding tussen de prijzen die aangeboden worden aan nieuwe klanten. Op 24-8-2022 is bijvoorbeeld te zien op een prijsvergelijkingswebsite met prijzen van 25 leveranciers dat de prijs voor aardgas (incl. heffingen en netbeheerkosten) voor nieuwe klanten in augustus varieert tussen € 1,84/m3 en € 4,63/m3. Het moment van de steekproef is dus zeer bepalend voor de prijs die in het overzicht opgenomen wordt, zeker wanneer het aanbod van prijzen en de spreiding daartussen beperkter is in andere landen.
Daarnaast biedt dit overzicht inzicht in de prijzen die door een klein deel van de markt aan nieuwe klanten aangeboden worden, maar het blijft onduidelijk in welke mate deze tarieven daadwerkelijk afgenomen worden en wat nieuwe klanten daadwerkelijk betalen. Dit overzicht is daarmee ook niet representatief voor de gemiddelde prijs voor energie die huishoudens in Nederland betalen. Huishoudens met lopende contracten zullen bijvoorbeeld momenteel lagere prijzen ervaren en ook bestaande klanten met een variabel contract die bij dezelfde leverancier blijven, betalen over het algemeen lagere prijzen dan nieuwe klanten doordat leveranciers voor deze groep ook al eerder hebben kunnen inkopen op de groothandelsmarkt. Hier wordt in het genoemde overzicht geen rekening gehouden.
Tot slot is het van belang om mee te wegen dat er in sommige landen reeds direct ingegrepen wordt door de overheid op de consumentenprijs voor gas door middel van prijsplafonds, het aanbieden van een sociaal tarief of andere maatregelen. Dit leidt tot een lagere gasprijs en een lagere energierekening voor huishoudens, maar de kosten van dergelijke maatregelen zullen uiteindelijk elders door de belastingbetaler gedragen worden. Daarmee leidt dit niet tot een structurele oplossing voor het feit dat er schaarste is in het aanbod van aardgas in Europa doordat de toevoer vanuit Rusland wordt afgeknepen als drukmiddel.
Klopt het dat wij allemaal in een gezamenlijke gasmarkt zitten?
Alle landen binnen de Europese Unie moeten voldoen aan dezelfde regels voor de gasmarkt. Dat betekent niet, zie ook het antwoord op vraag 16, dat in alle landen de situatie precies hetzelfde is en dus zal leiden tot exact dezelfde prijs. Zo is Nederland bijvoorbeeld een netto gasimporteur: Nederland verbruikt meer gas dan het zelf produceert.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de gasprijs voor Nederlandse consumenten niet hoger is dan die voor Duitse en Belgische consumenten?
Het kabinet heeft volle aandacht voor de hoge energierekening van huishoudens en de impact hiervan op de koopkrachtontwikkeling. Het kabinet kijkt in momenteel integraal naar de koopkrachtontwikkeling en neemt daarbij de ontwikkeling van de energieprijzen mee. Mede gelet op de ontwikkelingen, zet het kabinet in om waar mogelijk de mensen te helpen om de gevolgen te compenseren. Dit jaar is reeds een pakket aan maatregelen getroffen waarmee onder andere de energiebelastingen, de brandstofaccijnzen en de btw op de energierekening worden verlaagd. Tevens wordt een energietoeslag van € 1.300 via de gemeenten verstrekt aan de meest kwetsbare huishoudens.
Op Prinsjesdag wordt u geïnformeerd over de (aanvullende) koopkrachtmaatregelen die het kabinet wil nemen om huishoudens ook in 2023 te ondersteunen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden en voor Prinsjesdag aan de Kamer doen toekomen en kunt u vooral de contracten openbaar maken omdat daar meerdere keren om gevraagd is?
Zie het antwoord op vraag 8.
Het bericht 'Grote giftige spin rukt op: in hele land gesignaleerd' |
|
Erik Haverkort (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid, minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Grote giftige spin rukt op: in hele land gesignaleerd»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten in welke mate de valse wolfspin een gevaar voor mensen vormt?
Deze spin vormt voor mensen geen gevaar. De spinnendeskundige die in het krantenartikel kort wordt aangehaald, nuanceert in een later artikel in Nature Today2 en in het Jeugdjournaal3 zelf de berichtgeving rond de valse wolfspin. Incidenteel, wanneer de spin zich bedreigd voelt, kan de spin bijten. De beet van de valse wolfspin is vergelijkbaar met een wespensteek en kan bij uitzondering – net zoals in het geval van een wespensteek – een allergische reactie veroorzaken. Het geringe gevaar wordt ook bevestigd door de spinnendeskundige van het Nederlands Instituut voor Vectoren, Invasieve planten en Plantgezondheid (NIVIP) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
Hoe verklaart u de stelling uit het artikel dat de valse wolfspin vergeleken met een jaar geleden twee keer zo vaak in Nederland gezien is?
De eerste waarneming van de valse wolfspin dateert uit 2007. Sindsdien wordt de soort geregeld waargenomen; hij heeft zich gevestigd, en neemt in aantal toe. Experts voorspellen de komende decennia verdere en snellere toename van het aantal introducties van exoten als gevolg van menselijke activiteiten. Vooral internationale handel, transport en toerisme dragen bij aan introductie van exoten in ons land. Intensief gebruik van land, water en zee en klimaatverandering vergroten vervolgens de kans op vestiging en verdere verspreiding van exoten. Dit lijkt ook het geval voor de valse wolfspin.
Wat is uw reactie op de constatering uit het artikel dat de valse wolfspin zich definitief in Nederland gevestigd heeft? In hoeverre is er meer onderzoek nodig om dit aan te tonen?
Op basis van het aantal waarnemingen kan worden geconcludeerd dat de valse wolfspin zich in Nederland gevestigd heeft. Aanvullend onderzoek is daarvoor niet nodig.
Klopt de constatering dat als de valse wolfspin zich in Nederland definitief gevestigd heeft, deze diersoort opgemerkt kan worden als een invasieve exoot?
De valse wolfspin is een uitheemse soort. Hij komt van nature onder meer in Zuid-Europa voor. Het is waarschijnlijk dat de valse wolfspin niet op eigen kracht in Nederland terecht is gekomen, maar hierbij «geholpen» is door de mens. Dat kan door bewuste introductie in ons milieu (zoals import en loslaten van dieren), maar ook onbedoeld. Bijvoorbeeld door het meeliften van de spin met (goederen-) transport, bagage of via kampeerspullen na een vakantie in Zuid-Europa. In geval van de valse wolfspin wordt aangenomen dat menselijk handelen op zijn minst heeft bijgedragen aan de introductie, en dan spreken we van een exoot. Indien een exoot schadelijk is voor natuur of anderszins, bijvoorbeeld doordat deze inheemse Nederlandse spinnen- of diersoorten (organismen) verdringt, dan spreken we van een invasieve exoot. Er zijn geen signalen dat de valse wolfspin schadelijk is voor de Nederlandse biodiversiteit.
Klopt het dat invasieve exoten teruggedrongen dienen te worden, vanwege hun negatieve effect op de biodiversiteit en daarmee de kwaliteit van onze leefomgeving?
Invasieve uitheemse soorten vormen een van de voornaamste bedreigingen voor de biodiversiteit en aanverwante ecosysteemdiensten. Introductie van invasieve exoten in ons milieu dient daarom zoveel mogelijk te worden voorkomen. Als introductie in het milieu toch plaatsvindt, dan is de meest effectieve aanpak om de populatie in een zo vroeg mogelijk stadium van invasie proberen uit te roeien. In de praktijk blijkt uitroeiing echter niet altijd haalbaar.
In de Europese Unie komen duizenden soorten exoten (planten en dieren) voor. De meesten zijn nuttig en onschadelijk (zoals aardappel en tomaat). Echter, zo’n 10 tot 15% van de soorten blijkt in meer of mindere mate invasief. Binnen de Europese Unie is daarom afgesproken de aanpak te richten op zorgwekkende invasieve uitheemse soorten van de Europese Unielijst (verder: Unielijst). De Unielijst komt tot stand via een zorgvuldig proces van risicobeoordeling en Europese besluitvorming. De Europese Exotenverordening (Nr. 1143/2014) is van toepassing op de soorten van de Unielijst. De valse wolfspin staat niet op de Unielijst.
Wat is uw reactie op de causale relatie tussen klimaatverandering en de toename in invasieve exoten, zoals de valse wolfspin en de jachtkrabspin?
Het leefgebied van soorten verandert door klimaatverandering. In Nederland hebben zich laatste decennia nieuwe soorten gevestigd, soms door natuurlijke verspreiding en soms geholpen door de mens. Klimaatverandering kan maken dat invasieve exoten zich dankzij veranderde klimaatomstandigheden beter kunnen vestigen en verspreiden in Nederland.
Welke stappen neemt u op dit moment om ervoor te zorgen dat het aantal invasieve exoten in Nederland afneemt of in elk geval niet verder toeneemt?
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit werkt in de aanpak van invasieve exoten samen met andere overheden en organisaties. Met name de provincies vervullen hierbij een belangrijke rol vanwege de decentralisatie van het natuurbeleid naar de provincies. De Europese Exotenverordening is leidend voor de inzet die zich richt op drie hoofdsporen; preventie, beheersing en herstel. De opgave zal, zie ook antwoord 3, de komende decennia groter worden. Dit betekent dat er steeds slimmere strategieën gevolgd moeten gaan worden, zoals meer preventie vóóraf in plaats van bestrijding en herstel achteraf. Ook zal in de toekomst scherp geprioriteerd moeten worden welke invasieve exoten wel of niet (kunnen) worden aangepakt en op welke locaties. Handelingsperspectief ontbreekt vaak bij gebrek aan effectieve en uitvoerbare bestrijdingsmethoden. En ook kan niet ongelimiteerd beroep worden gedaan op (schaarse) mensen en middelen.
De desastreuze gevolgen van de hoge energieprijzen voor de sport |
|
Michiel van Nispen |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de grote zorgen over de explosie van de energiekosten voor sportverenigingen en sportondernemers, zoals zwembaden, ijsbanen en andere sportaanbieders?1, 2
Ik deel de zorgen over de stijgende energieprijzen en de gevolgen die dit kan hebben voor de sport.
Wat heeft u tot nu toe precies gedaan met deze zorgen, die er al veel langer zijn, maar zeker de laatste tijd zo urgent zijn geworden? Welke maatregelen heeft u al genomen en zijn deze naar uw mening voldoende en doeltreffend?3
In de afgelopen maanden heb ik veel gesproken met de sector, en heb ik het Mulier Instituut verzocht bij sportclubs en ondernemende sportaanbieders te inventariseren4 in welke mate zij te maken krijgen met de gevolgen van stijgende energielasten, en hoe zij dit denken op te vangen.
Ik heb allereerst extra ingezet op informatie over besparingen en op ondersteuning bij verduurzaming. Sportclubs en exploitanten krijgen besparingstips via de website www.duurzamesportsector.nl. Op de lange termijn is verduurzaming van de sport de belangrijkste oplossing om de kosten te drukken en minder afhankelijkheid te zijn van externe factoren als de energieprijs. Om die reden heb ik begin dit jaar financiering beschikbaar gesteld voor ontzorgingstrajecten om verduurzaming toegankelijk te maken voor sportclubs en accommodaties. Via het online platform www.sportnlgroen.nl kunnen sportclubs, gemeenten, sportbedrijven en exploitanten gratis professionele begeleiding inschakelen bij het verduurzamen van de accommodatie.
Deze ondersteuning helpt de sport om te besparen en te verduurzamen. Daarnaast kijk ik naar de invulling van de motie Mohandis c.s., die het kabinet oproept om de sportsector te ondersteunen om de gevolgen van hoge energieprijzen op te vangen. In de kamerbrief «Budgettaire impact APB» heeft het kabinet u geïnformeerd dat er uitvoering wordt gegeven aan de motie Heerma c.s. die oproept tot ondersteuning voor maatschappelijke voorzieningen zoals zwembaden en sportverenigingen. Daarnaast bent u geïnformeerd over de Tegemoetkoming Energie Kosten door de minister van Economische Zaken en Klimaat. Naar verwachting zal een groot deel van de energie-intensieve sportverenigingen en sportondernemers (waaronder zwembaden en ijsbanen) onder de TEK vallen. Vanwege de diversiteit van de sportsector wordt geïnventariseerd in hoeverre deze voldoende geholpen is middels de TEK regeling en waar eventueel aanvullende maatregelen nodig zijn. Beide uitwerkingen wil ik betrekken bij mijn antwoord op de motie Mohandis c.s.. Ik informeer uw Kamer daarover in november.
Erkent u dat sport voor veel mensen onbetaalbaar dreigt te worden wanneer verenigingen en sportaanbieders zich genoodzaakt zien de prijzen van contributies, lidmaatschappen en toegangskaartjes fors te verhogen? Vindt u dat acceptabel?
Ik begrijp dat het ongewenst is dat verenigingen en sportaanbieders de prijzen verhogen om de stijgende kosten te kunnen dragen. Echter zie ik ook de gedeelde verantwoordelijkheid in het opvangen van de energiecrisis en hoe we hier als sportsector aan kunnen bijdragen. Ik vraag de sportsector om te kijken hoe de stijgende kosten kunnen worden opgevangen door energie te besparen en om, in overleg met leden, sponsoren en gemeenten, op zoek te gaan naar manieren om extra inkomsten te genereren. De maatregelen vanuit het kabinet om de koopkracht te versterken dragen verder bij om ook de sport zo toegankelijk mogelijk te houden. Bovendien kunnen minder energie-intensieve sportaanbieders profiteren van het ingestelde tariefplafond om zo de kostenstijging deels op te vangen. Aanvullend zal naar verwachting een groot deel van de energie-intensieve sportaanbieders binnen de Tegemoetkoming Energie Kosten regeling vallen waardoor de gestegen energielasten deels worden gecompenseerd.
Deelt u de mening dat prijsstijgingen voor het sport- en beweegaanbod moeten worden voorkomen, omdat er nu al beweegarmoede is in Nederland en er nu al sprake is van tweedeling in de samenleving, en deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat nog minder mensen voldoende bewegen met alle gevolgen (zoals ook hoge zorgkosten) van dien? Zo niet, waarom niet?
Het opvangen van de energiecrisis is een gedeelde verantwoordelijkheid, en ik wil samen met de sport, gemeenten en exploitanten kijken hoe de sportsector hier aan kan bijdragen. Ik vraag de sportsector om te kijken hoe de stijgende kosten kunnen worden opgevangen door energie te besparen en om, in overleg met leden, sponsoren en gemeenten, op zoek te gaan naar manieren om extra inkomsten te genereren. De maatregelen vanuit het kabinet om de koopkracht te versterken dragen verder bij om ook de sport zo toegankelijk mogelijk te houden. Bovendien kunnen minder energie-intensieve sportaanbieders profiteren van het ingestelde tariefplafond om zo de kostenstijging deels op te vangen. Aanvullend zal naar verwachting een groot deel van de energie-intensieve sportaanbieders binnen de Tegemoetkoming Energie Kosten regeling vallen waardoor de gestegen energielasten deels worden gecompenseerd.
Erkent u dat zelfs een deel van het voortbestaan van een deel van de sportsector op het spel staat, nu zwembaden dreigen de deuren te moeten sluiten en schaatsbanen niet gaan openen in het winterseizoen omdat de kosten niet meer te dragen zijn? Vindt u dat acceptabel?
Ik deel de mening dat het ongewenst is dat sportclubs en -aanbieders de deuren moeten sluiten of dat de financiële drempel om te sporten te hoog wordt. Om die reden roep ik de sportsector op om zelf te kijken naar mogelijkheden om de hogere kosten op te vangen, bijvoorbeeld door energie te besparen of op zoek te gaan naar manieren om extra inkomsten te genereren. Aangekondigde maatregelen vanuit het kabinet, zoals het tijdelijk prijsplafond voor kleinverbruikers, kunnen verder ondersteuning bieden om de sport zo toegankelijk mogelijk te houden. Energie-intensieve mkb’ers kunnen bovendien aanspraak maken op de subsidieregeling Tegemoetkoming Energiekosten. Naar verwachting zullen daar ook een groot deel van de energie-intensieve sportaanbieders, waaronder de zwembaden, aanspraak op kunnen maken om de gestegen energielasten deels te compenseren. Vanwege de diversiteit van de sportsector wordt geïnventariseerd in hoeverre ook de zwembaden voldoende geholpen zijn middels de TEK regeling en waar eventueel aanvullende maatregelen nodig zijn.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat veel mensen hun sport niet meer kunnen beoefenen omdat sportondernemers en verenigingen de energieprijzen niet meer kunnen dragen? Deelt u ook de mening dat niet ingrijpen zou betekenen dat kinderen niet meer leren zwemmen, mensen hun therapie niet meer kunnen volgen, ouderen bijvoorbeeld hun baantjes niet meer kunnen zwemmen en dat dit enorm schadelijk zou zijn voor de (zwem)veiligheid, het welzijn van mensen en uiteindelijk de hele samenleving?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid zo snel mogelijk een adequate compensatieregeling te treffen, zodat het sport- en beweegaanbod in Nederland intact blijft? Zo niet, waarom niet? Zo ja, hoe ziet die regeling er uit?
Om de veranderende situatie zo goed mogelijk in de gaten te houden blijf ik in gesprek met gemeenten en sportclubs en -aanbieders. De focus ligt hierin op hoe de sportsector zelf kostenstijgingen kan opvangen en hoe mijn ondersteuning en aanvullende maatregelen vanuit het kabinet hieraan kunnen bijdragen. Uw Kamer zal in november worden geïnformeerd over de uitwerking van de motie van het lid Pieter Heerma c.s., en ik zal u dan ook informeren over de wijze waarop het kabinet de gewijzigde motie van het lid Mohandis c.s. invult.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk, zo snel mogelijk en uiterlijk voor Prinsjesdag beantwoorden?
De problematiek van stijgende energielasten is sterk aan verandering onderhevig. Het kabinet heeft zich de afgelopen tijd ingezet om aanvullende maatregelen op te stellen zoals het energieplafond voor kleingebruikers en de tegemoetkoming Energie Kosten voor energie-intensief mkb. Hierbij is eerst gekeken hoe de sport hierop aan kan sluiten alvorens een goede inschatting te kunnen maken van de eventuele resterende benodigdheden voor de sport. Om deze reden was het niet mogelijk deze vragen voor Prinsjesdag adequaat te beantwoorden.
Het artikel 'Amateurclubs rekenen op taaie winter door hoge gasprijzen: ‘Sommige leden douchen júíst hier’' |
|
Silvio Erkens (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Amateurclubs rekenen op taaie winter door hoge gasprijzen: «Sommige leden douchen júíst hier»»?1
Ja.
Bent u bekend met het effect dat de stijgende energieprijzen zullen hebben op sportaccommodaties en dan met name zwembaden en ijsbanen?
Ik ben op de hoogte van het feit dat de stijgende energieprijzen een grote impact hebben op sportaccommodaties, en met name op zwembaden en ijsbanen vanwege de grote energievraag van deze gebouwen.
Heeft u Minister zicht op hoeveel sportaccommodaties afhankelijk zijn van gas? Zo ja, hoeveel zijn dat er?
Het CBS verzamelt cijfers over het energieverbruik van verschillende gebouwen, waaronder sportaccommodaties. Alle circa 10.500 sportaccommodaties die in 2019 bij het CBS bekend waren, hadden op dat moment een gasaansluiting. Het gemiddelde gasverbruik per accommodatie of accommodatietype verschilt wel sterk, en daarmee ook de mate van afhankelijkheid van gas. IJsbanen verbruiken bijvoorbeeld vooral elektriciteit, terwijl veel zwembaden juist in grotere mate afhankelijk zijn van gas.
Heeft u zicht op hoeveel sportaccommodaties ernstig in de problemen dreigen te komen vanwege de stijgende energieprijzen? Zo ja, hoeveel zijn dat er?
Ik heb zicht op de omvang van de problematiek op macroniveau. Echter door de enorme verschillen in accommodaties betreffende bouwjaar, grootte, exploitatievorm (privaat of gemeentelijk) en de diversiteit in energiecontracten zijn er geen harde cijfers beschikbaar over de concrete gevolgen per accommodatie. Wel volgt uit een inventarisatie van het Mulier Instituut dat de impact van stijgende energieprijzen al merkbaar is voor veel sportclubs en -aanbieders. Veertig procent van de sportaanbieders geeft aan momenteel of binnen een jaar een variabel energiecontract te hebben en daardoor te maken te krijgen met hogere energielasten. De helft van de sportaanbieders geeft aan te overwegen om contributies te verhogen om deze energiekosten op te vangen. Daarnaast ben ik bekend met de inventarisatie van NOC*NSF waaruit volgt dat voor 200 zwembaden sluiting dreigt. Die cijfers zijn niet concreet te onderbouwen, maar geven wel een inzicht in de omvang van de problematiek.
Bent u op de hoogte van het feit dat ijsbanen en openbare zwembaden over 2022 en 2023 opgeteld te maken krijgen met een lastenstijging van 378 miljoen euro?
Zoals aangegeven in antwoord 3 ben ik bekend met de impact van de stijgende energietarieven voor de grote accommodaties als ijsbanen en openbare zwembaden. Daarom heb ik exploitanten van sportaccommodaties gevraagd om een berekening te maken van de omvang van de lastenstijging, waaruit het door u genoemde getal volgt. Samen met deze exploitanten breng ik momenteel in kaart welk deel van deze lastenstijging resteert na toepassing van de door het kabinet aangekondigde maatregelen.
Hoe worden sportaccommodaties ondersteund om te verduurzamen zodat zij de energiekosten kunnen beperken?
Verduurzaming van de sport is op lange termijn de belangrijkste oplossing om de kosten te drukken en de afhankelijkheid externe factoren als de energieprijs te minimaliseren. Om die reden heb ik extra ingezet op informatie over besparingen en op ondersteuning bij verduurzaming. Zo krijgen sportclubs en exploitanten besparingstips die ook op korte termijn impact kunnen maken via de website www.duurzamesportsector.nl. Aanvullend heb ik begin dit jaar financiering beschikbaar gesteld voor ontzorgingstrajecten om verduurzaming toegankelijk te maken voor sportclubs en accommodaties. Via het online platform www.sportnlgroen.nl kunnen gemeenten, sportclubs en -bedrijven, en exploitanten gratis professionele begeleiding inschakelen bij het verduurzamen van de accommodatie.
Staat u in contact met gemeenten over hoe sportaccommodaties zo goed mogelijk kunnen worden ondersteund?
Om de veranderende situatie zo goed mogelijk in de gaten te houden blijf ik in gesprek met sportclubs en -aanbieders maar ook zeker gemeenten. Hierbij ligt de focus op hoe de sportsector zelf kostenstijgingen kan opvangen en hoe mijn ondersteuning en aanvullende maatregelen vanuit het kabinet hieraan kunnen bijdragen.
De berichten ‘Fabrieken worden stilgelegd door energieprijzen en dat gaan we merken’ en ‘Europese metaalbedrijven vrezen permanente sluiting van fabrieken’ |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Fabrieken worden stilgelegd door energieprijzen en dat gaan we merken» en het artikel «Europese metaalbedrijven vrezen permanente sluiting van fabrieken»?1
Ja, daar ben ik bekend mee
Kunt u op korte termijn in een brief laten weten welke sectoren en specifiek welke in die sectoren geproduceerde goederen door het kabinet als cruciaal worden beoordeeld en zo ja, wat het Kabinet gaat doen om de productie van die cruciale goederen te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Uit gesprekken met individuele bedrijven en branche organisaties weten we dat bedrijven momenteel stilvallen omdat ze door de hoge energieprijzen niet meer kunnen concurreren met importen van buiten de EU. Omdat hier sprake is van substitutie door importen leiden deze stilleggingen vooralsnog niet tot tekorten van cruciale goederen of verstoring van essentiële waardeketens.
Op de langere termijn zouden hogere energieprijzen er echter toe kunnen leiden dat bedrijven uit Nederland en/of Europa gaan verdwijnen. Dit zou de Europese economie voor cruciale goederen meer afhankelijk kunnen gaan maken van importen van buiten de EU.
Op dit moment onderzoek ik daarom wat de impact van de gestegen energieprijzen is voor energie intensieve bedrijven en voor de gehele Nederlandse economie. Tevens onderzoek ik hoe het kabinet hierop kan acteren. In dit onderzoek betrek ik de impact van energie intensieve bedrijven op cruciale waardeketens en de impact van het mogelijk verdwijnen van bedrijvigheid op de Europese strategische autonomie. Zoals toegezegd in het Commissiedebat Bedrijfsleven beleid van 19 oktober, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek informeren voor het einde van het jaar.
Kunt u een lijst naar de Kamer sturen met daarin een overzicht van (belangrijke) industrieën die de productie (deels) hebben stilgelegd en kunt u een actuele stand van zaken toevoegen betreffende de verwachtingen voor deze herfst en winter waar het verder afschalen van productie betreft met daarbij de achterliggende strategie van het kabinet?
De data die het CBS beschikbaar heeft voor de industriële productie t/m augustus van dit jaar laten zien dat de totale productie ten opzichte van vorig jaar toegenomen is. Ook een aantal gas-intensieve sectoren (aardolie, voeding, papier, bouwmaterialen) groeit nog. De sectoren basismetaal en chemie laten een afname van de productie zien.
Uit gesprekken met individuele bedrijven en brancheorganisaties weten we dat sinds juli de situatie in een aantal branches verslechterd is door de in juli en augustus verder opgelopen gasprijzen. Met name in de basismetaal sector en chemische sector hebben een aantal bedrijven besloten hun productie te verlagen of stil te leggen.
Deze bedrijven geven aan dat zij op dit moment met de hoge energieprijzen in Europa niet kunnen concurreren met bedrijven die buiten Europa met lagere energieprijzen produceren. Door die concurrentiedruk kunnen zij de verhoogde kostprijs niet doorberekenen aan hun afnemers.
In andere sectoren die met name concurreren met binnenlandse of Europese concurrenten is het vaak nog wel mogelijk gebleken de prijzen door te berekenen aan afnemers.
De verwachtingen voor de herfst en de winter zijn sterk afhankelijk van de ontwikkelingen op de internationale energiemarkten. De gasprijzen zijn na een piek in augustus inmiddels weer flink gedaald, waardoor de situatie voor de energie intensieve bedrijven zou moeten verbeteren. Als de kostprijsverschillen met andere landen echter weer zouden gaan toenemen, zou verdere beperking van productie aan de orde kunnen zijn.
Het kabinet blijft in gesprek met branches en individuele bedrijven in de industrie.
in het tweeminutendebat over de ingelaste Energieraad gaf u aan dat er de hele zomer is gewerkt aan betere afstemming en harmonisering in de Europese Unie omtrent productievermindering in de industrie. In hoeverre is de huidige stilleging van productie in lijn met die afstemming en ligt er een visie van Europese strategische autonomie onder? Zo ja, welke? Zo nee, bent u bereid hierover in gesprek te gaan met uw collega’s in Europa?
De huidige stillegging van productie vindt niet plaats op initiatief van de overheid, maar is door bedrijven zelf geïnitieerd op basis van economische signalen, veelal omdat de producten die deze bedrijven maken buiten de EU goedkoper geproduceerd kunnen worden. Over de huidige stillegging op initiatief van bedrijven vindt dan ook geen verdere afstemming binnen de EU plaats.
Vooralsnog is het ook niet te verwachten dat deze stillegging tot grote problemen in waardeketens gaat leiden: juist de beschikbaarheid van voldoende goedkope alternatieven is de reden dat bedrijven gaan afschakelen. Wel zouden tweede orde effecten zoals het wegvallen van kritische bijproducten kunnen leiden tot verstoring van waardeketens. In de eerste plaats dienen bedrijven zo veel mogelijk zelf deze problemen aan te pakken.
In het winterpakket «Save gas for a safe winter»2 en de bijbehorende richtlijn3 van de commissie zijn een aantal criteria vastgelegd die gehanteerd kunnen worden door lidstaten om in geval van vrijwillige of gedwongen afschakeling van niet beschermde afnemers te prioriteren. Deze criteria zijn congruent met afwegingen die Nederland zelf gemaakt heeft bij de totstandkoming van de afschakelstrategie in de derde fase van een gascrisis zoals beschreven in het Bescherm- en Herstelplan Gas.
Deelt u de mening dat er waarborgen moeten zijn voor bedrijven die genoodzaakt zijn om hun productie vanwege de huidige energieprijzen stil te leggen, niet uit Nederland of Europa verdwijnen, waardoor we gedwongen worden (essentiële) producten van buiten Europa te importeren? En zo ja, hoe geeft u invulling aan deze waarborging?
De huidige energiecrisis en krapte op de gasmarkt leiden op dit moment tot historisch hoge gasprijzen. Europa is versneld afhankelijk geworden van geïmporteerd Liquified Natural Gas (LNG). Hoewel ik verwacht dat in de komende jaren de productie van LNG groeit en dat dit zal leiden tot een daling van de huidige historisch hoge gasprijzen, zal Europa uiteindelijk grotendeels afhankelijk blijven van geïmporteerde LNG en zal Nederland op de lange termijn rekening moeten houden met gasprijzen die hoger zijn dan we in de afgelopen jaren gewend zijn geweest.
Deze op de langere termijn hogere gasprijzen zouden ertoe kunnen leiden dat bedrijven uit Nederland en/of Europa gaan verdwijnen.
Voor de langere termijn ziet het kabinet verduurzaming als beste manier voor de energie-intensieve industrie om te handelen naar een situatie waarin energie in Europa mogelijk duurder is dan elders in de wereld. Het kabinet realiseert zich echter ook dat voor veel bedrijven dit pas op de langere termijn een oplossing biedt voor de stijgende energieprijzen.
Op dit moment onderzoek ik daarom wat de impact van de gestegen energieprijzen is voor energie intensieve bedrijven en voor de gehele Nederlandse economie. Tevens onderzoek ik hoe het kabinet hierop kan acteren. In dit onderzoek betrek ik de impact van energie intensieve bedrijven op cruciale waardeketens en de impact van het mogelijk verdwijnen van bedrijvigheid op de Europese strategische autonomie. Zoals toegezegd in het Commissiedebat Bedrijfsleven beleid van 19 oktober, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek informeren voor het einde van het jaar. Met dit onderzoek zal ik uitvoering geven aan de motie Dassen/Omtzigt over een afbakening van sectoren die van belang zijn voor voedselzekerheid energiezekerheid en strategische autonomie4.
Kunt u toezeggen de situatie rondom de mogelijke permanente sluiting van metaalfabrieken te bespreken in Europees verband, met daarbij de uitgangpunten een zo snel mogelijke gecoördineerde Europese verduurzaming en besparing, financiële steun voor metaalfabrieken daartegenover, harde normering van de vermindering van uitstoot van zowel CO2 als giftige stoffen en de strategische autonomie van een groene staalsector voor Europa?
Metaalbedrijven worden net als vele andere bedrijven in allerlei sectoren op dit moment geconfronteerd met historisch hoge energieprijzen. Deze sector zal ik betrekken in het hierboven genoemde onderzoek dat ik momenteel uitvoer naar de impact van de gestegen energieprijzen op energie intensieve bedrijven.
Het kabinet zet bij de verduurzaming van de staalsector in op een zo snel mogelijk vermindering van de CO2-uitstoot en een sterke vermindering van de impact op milieu- en leefomgeving. Deze inzet staat ook zo geformuleerd in de Expression of Principles die op 15 juli met Tata Steel is overeengekomen als onderdeel van de maatwerk aanpak. Deze inzet is grotendeels congruent met de inzet die andere Europese landen hebben bij de verduurzaming van de staalindustrie en die ook door de Europese Commissie is verwoord in het RePower EU pakket5. In dit pakket wordt als onderdeel van de maatregelen voor de industrie de ambitie om in 2030, 30% van de staalproductie in de EU te verduurzamen met de inzet van groene waterstof.
De Zembla uitzending van 9 september 2022 over PFAS. |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Zembla d.d. 9 september, waarin wederom wordt aangetoond dat de hoge gehaltes PFAS in de Westerschelde leiden tot enorme gezondheidsschade bij omwonenden in het gebied, zowel aan Nederlandse als aan Vlaamse zijde?1
Ja.
Gegeven de constatering dat in borstvoeding de PFAS-waarden zeer hoog zijn en dus van moeder op kinderen worden doorgegeven, hoe kwalificeert u deze en andere constateringen gedaan tijdens deze uitzending?
Voor de deelnemers die mee hebben gedaan aan het onderzoek van de Vrije Universiteit (VU) van Amsterdam moet het verontrustend zijn geweest om te horen dat hun borstvoeding PFAS bevat. Echter, er is ten onrechte geconcludeerd dat de borstvoeding van deze vrouwen meer dan tien keer meer PFAS bevat dan wat op basis van de gezondheidskundige grenswaarde als veilig wordt geacht. De VU heeft naar aanleiding van de berichtgeving door Zembla een verklaring naar buiten gebracht waarin zij afstand neemt van de conclusies die in de uitzending van Zembla van 9 september jl. worden getrokken.2
De gemiddelde hoeveelheid PFAS komt in het onderzoek uit op ongeveer 77 ng/L borstvoeding. Dit blijft ruim onder de concentratie van 133 ng/L PFAS in moedermelk die de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) als grenswaarde hanteert. Bij deze concentratie worden geen nadelige effecten van PFAS in moedermelk op het immuunsysteem van jonge kinderen verwacht. De gemeten PFAS-concentraties in de steekproef van de VU geven voor het RIVM ook geen aanleiding om te adviseren een kortere periode borstvoeding te geven of helemaal te stoppen met borstvoeding geven.
Klopt het dat Indaver jarenlang PFAS heeft geloosd en uitgestoten zonder hiervoor te beschikken over de juiste vergunning?
Van de Vlaamse overheid is vernomen dat op dit moment wordt onderzocht welke emissies plaatsvinden van Indaver naar de lucht en of deze aanvaardbaar zijn. Indien nodig zullen extra voorwaarden worden opgenomen in de omgevingsvergunning. Op basis hiervan kan niet op voorhand gesteld worden dat er nu of in het verleden luchtemissies hebben plaatsgevonden zonder dat daar de benodigde vergunning voor was afgegeven.
Het lozen van stoffen in oppervlaktewater is (anders dan in Nederland) in Vlaanderen gekoppeld aan de mogelijkheid tot het kunnen meten ervan. De relevante meetmethode en de vastgelegde rapportagegrenzen (of bij afwezigheid daarvan: de bepalingsgrenzen) zijn doorslaggevend om te bepalen wanneer er voor een bepaalde parameter een lozingsnorm moet aangevraagd worden. Het is de verantwoordelijkheid van een bedrijf om het lozen van stoffen gereguleerd te krijgen via de vergunning.
Indaver heeft sinds 10 november 20113 een lozingsvergunning voor zes soorten PFAS. Deze werden op aandringen van het bevoegd gezag door het bedrijf aangevraagd en opgenomen in de omgevingsvergunning. In de recente vergunning4 zijn de lozingsnormen voor PFAS aangescherpt en zijn meer soorten PFAS opgenomen, die eerder nog niet in de vergunning waren opgenomen.
Vlaanderen kan vanuit de vergunningsgeschiedenis niet eenduidig concluderen dat er illegale PFAS-lozingen zouden hebben plaatsgevonden.
Voldoet Indaver op dit moment wel aan de lozings- en uitstootnormen, zoals opgenomen in de aangescherpte vergunning?
De Vlaamse overheid meldt aan ons dat Indaver op dit moment voldoet aan de nieuw opgelegde lozingseisen. Sinds de recente aanscherping van de lozingsnormen op 18 juni 2022 heeft de omgevingsinspectie van het Departement Omgeving tweewekelijkse analyseresultaten beoordeeld en de situatie van nabij opgevolgd. Analyse gebeurt volgens vastliggende kwaliteitsprocedures door een gecertificeerd laboratorium. Vlaanderen heeft aangegeven dat indien daaruit blijkt dat stappen nodig zijn richting het bedrijf, de omgevingsinspectie die ook zal ondernemen.
Welke actie heeft u reeds ondernomen en welke actie gaat u nog ondernemen richting de vervuilers en de Vlaamse regering?
Sinds het najaar van 2021 heeft de Vlaamse overheid met Nederlandse overheden informatie gedeeld over bedrijven die vergunningen hebben om PFAS te lozen en het proces dat in Vlaanderen wordt doorlopen om vergunningen aan te passen (te verscherpen) en verscherpte normen in de regelgeving op te nemen. Vergunningen met grensoverschrijdende effecten worden vanuit Vlaanderen ter advisering gepubliceerd. Dit is een procedure die vergelijkbaar is met de Nederlandse zienswijzeprocedure. In dit verband heeft Rijkswaterstaat in een zogenoemd «openbaar onderzoek» voorafgaand aan de totstandkoming van de vergunning voor Indaver tot tweemaal toe geadviseerd aan de Vlaamse overheid.
De uitkomst van dit proces was een besluit van Minister Demir tot een verder aangescherpte vergunning voor Indaver. Daarnaast is door de Vlaamse overheid melding gemaakt van 27 vergunningen die tegen het licht zijn gehouden voor wat betreft de PFAS-lozingen, waarbij bij 25 vergunningen dit tot aanscherping heeft geleid. In de Vlaamse regelgeving zijn inmiddels scherpere normen voor PFAS-lozingen opgenomen.
Bent u het ermee eens dat het leidende principe moet zijn dat de vervuiler betaalt? En dat eventuele sancties doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend moeten zijn?
Ja.
Bent u bereid om in navolging van de motie-Hagen (Kamerstuk 30 175, nr. 402) de schade aangericht door Indaver in samenwerking met de Vlaamse overheid te verhalen op Indaver?
Op basis van de invulling van de motie-Hagen (Kamerstuk 30 175, nr. 402) zal bezien worden of en zo ja welk perspectief dit kan bieden voor andere situaties, zoals bijvoorbeeld Indaver.
Klopt het dat er meerdere brieven van Rijkswaterstaat zijn gestuurd aan de Vlaamse overheid waarin u namens de Nederlandse overheid bezwaar maakt tegen de lozingen van afvalverwerker Indaver?
Rijkswaterstaat heeft namens mij brieven verzonden aan het college van burgemeester en schepenen en het Vlaams departement Omgeving waarmee werd gereageerd op de aanvraag en op de bijgestelde aanvraag respectievelijk van Indaver voor een omgevingsvergunning. Deze twee brieven zijn als bijlage bijgevoegd. Anders dan in de media wordt verondersteld, zijn deze brieven niet binnenskamers gehouden, maar zijn zij ingebracht in een openbaar onderzoek. De brieven waren of zijn op geen enkele wijze geheim; in het besluit van de Vlaamse Minister op de vergunningaanvraag van Indaver wordt ook naar het advies van Rijkswaterstaat verwezen. Over de brieven is ook gesproken in het PFAS-overleg dat tussen de diverse betrokken partijen plaatsvindt onder leiding van de PFAS-coördinatoren.
Sinds wanneer is bij u bekend dat Indaver een rol speelt bij de PFAS-vervuiling in de Westerschelde? Wanneer heeft het eerste contact hierover plaatsgevonden tussen de Nederlandse en Vlaamse overheden?
In 2019 heeft Nederland PFAS geagendeerd in de Internationale Schelde Commissie (ISC) en wordt er internationaal (ook met Vlaanderen) over de PFAS-problematiek in het Scheldestroomgebied gesproken. Tegelijkertijd zijn bilateraal met Vlaanderen gesprekken en onderzoektrajecten gestart om de verontreiniging in de Schelde beter in kaart te brengen. In het najaar van 2021 is Rijkswaterstaat op de hoogte gebracht van de bedrijven in Vlaanderen met vergunningen waarin PFAS-lozingen zijn opgenomen, waaronder Indaver.
Rijkswaterstaat is in januari 2022 door Vlaanderen uitgenodigd om in het kader van een openbaar onderzoek advies uit te brengen op de aangevraagde aanpassing van de vergunning van Indaver Antwerpen, aangezien dit een vergunning betreft met grensoverschrijdende effecten. Het was duidelijk dat het hierbij om een vergunning ging met een mogelijke significante impact op de Westerschelde. Door RWS is op 28 januari 2022 een pro-forma advies naar de gemeente Antwerpen verstuurd. Op 18 februari 2022 is het pro-forma advies aangevuld om dit compleet te maken. Mede op basis van de ingediende adviezen is door Indaver een aangepaste aanvraag opgesteld waarbij de lozingsvoorwaarden verder zijn aangescherpt.
Het Vlaamse Departement voor de Omgeving heeft op 18 mei 2022 aan RWS een verzoek gestuurd voor een tweede advies op basis van de bijgestelde aanvraag. Naar aanleiding van de bijgestelde aanvraag en ter voorbereiding van het tweede advies is er op 30 mei 2022 een ambtelijk overleg geweest met het Vlaamse Departement Omgeving. Op 7 juni 2022 is de brief met het tweede advies aan het Vlaamse Departement Omgeving verstuurd.
Op 24 juni 2022 heeft Vlaamse overheid Rijkswaterstaat op de hoogte gebracht van definitieve vergunning van 18 juni 2022, waarbij deze vergunning nog verder is aangescherpt ten opzichte van de voorgelegde aangepaste aanvraag.
Op 13 juli heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de Minister van IenW en de Vlaamse Minister Demir, waarin onder andere is gesproken over de vergunningverlening aan Indaver en meer in algemene zin over de aanpak van PFAS-lozingen.
Kunt u een reconstructie geven van al het contact dat heeft plaatsgevonden tussen de Nederlandse en Vlaamse overheden over de PFAS-vervuiling van Indaver?
Zie de beantwoording van vraag 9.
Kunt u alle documenten waarnaar in de uitzending wordt verwezen aan de Kamer doen toekomen?
Ja, de documenten zijn als bijlage aan de beantwoording toegevoegd. Zie ook het antwoord bij vraag 8, die de RWS-adviezen betreffen. Daarnaast is het rapport van de onderzoeker bijgevoegd.
Wat is de reden dat u tijdens het commissiedebat Externe veiligheid d.d. 22 juni, geen melding heeft gemaakt van de contacten met Vlaanderen over Indaver, terwijl meerdere brieven uit uw naam zouden zijn verstuurd?
De Minister van IenW is de verantwoordelijk bewindspersoon voor lozingen van afvalwater. Deze was geen deelnemer aan het commissiedebat Externe Veiligheid. In het debat is, naar aanleiding van vragen van enkele leden over lozingen van PFAS, door de Staatssecretaris aangegeven dat de Minister hierop terug komt voorafgaand aan het WGO Water.
In de op 15 juli aan uw Kamer toegestuurde voortgangsrapportage van de PFAS-coördinatoren zijn de contacten over Indaver vermeld, in de gehele context van de contacten met Vlaanderen over het verminderen van PFAS-lozingen.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van het «breed meerjarig landelijk gezondheidsonderzoek» zoals geadviseerd door de GGD Zeeland?2
De Kamer wordt hier voorafgaand aan het Commissiedebat PFAS met een Kamerbrief over geïnformeerd.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk en individueel van elkaar beantwoorden?
Ja.
De dreigende sluiting van 200 zwembaden. |
|
Vicky Maeijer (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Energierekening van 250.000 euro per jaar: sluiting dreigt voor 200 zwembaden»?1
Ja.
Klopt het dat sluiting dreigt voor 200 zwembaden vanwege de onbetaalbare energierekeningen?
NOC*NSF en POS hebben op basis van een eigen inventarisatie gemeld dat sluiting dreigt voor 200 van de in totaal 637 openbare zwembaden. Deze cijfers zijn niet concreet te onderbouwen, maar ik deel wel de zorgen omtrent de impact van de stijgende energiekosten voor openbare zwembaden.
Wat doet u om dit te voorkomen?
Openbare zwembaden zijn maatschappelijk van groot belang, bijvoorbeeld vanwege het aanbieden van zwemlessen die een belangrijke bijdrage leveren aan de zwemveiligheid. Daarnaast verzorgen zwembaden belangrijke sportmomenten voor kwetsbare groepen, zoals ouderen en mensen met een beperking.
In de kamerbrief «Budgettaire impact APB» heeft het kabinet u geïnformeerd dat er uitvoering wordt gegeven aan de motie Heerma c.s. Daarnaast bent u door de Minister van Economische Zaken en Klimaat bent u geïnformeerd over de Tegemoetkoming Energie Kosten voor het energie-intensief mkb. Naar verwachting zal een groot deel van de energie-intensieve sportaanbieders, waaronder de zwembaden, daarop aanspraak kunnen maken om de gestegen energielasten voor een deel te compenseren. In het kader van de uitwerking van de motie Mohandis c.s. onderzoek ik momenteel in hoeverre ook de sportsector en daarmee ook de zwembaden voldoende geholpen zijn middels de bovengenoemde maatregelen en waar eventueel aanvullende maatregelen nodig zijn. Ik informeer uw Kamer in november verder over de stappen die ik zet om de sport te ondersteunen.
Hoeveel kinderen die zwemles volgen zullen hier de dupe van worden?
Daar zijn geen concrete cijfers over beschikbaar, omdat ook niet te zeggen is voor hoeveel en voor welke zwembaden precies sluiting zou dreigen. Wel is duidelijk dat jaarlijks ongeveer 280.000 kinderen een zwemdiploma halen.
Hoeveel sportaanbieders in Nederland komen dit jaar nog in de knel door de stijgende energielasten?
Ik heb zicht op de omvang van de problematiek op macroniveau. Echter door de enorme verschillen in accommodaties betreffende bouwjaar, grootte, exploitatievorm (privaat of gemeentelijk) en de diversiteit in energiecontracten zijn er geen harde cijfers beschikbaar over de concrete gevolgen per accommodatie. Wel volgt uit een inventarisatie van het Mulier Instituut dat de impact van stijgende energieprijzen al merkbaar is voor veel sportclubs en -aanbieders. Veertig procent van de sportaanbieders geeft aan momenteel of binnen een jaar een variabel energiecontract te hebben en daardoor te maken te krijgen met hogere energielasten. De helft van de sportaanbieders geeft aan te overwegen om contributies te verhogen om deze energiekosten op te vangen.
Hoe zorgt u ervoor dat sport betaalbaar en toegankelijk blijft voor iedereen nu steeds meer sportaanbieders zich genoodzaakt zien om de kostenstijgingen door te berekenen in de tarieven die ze bij sporters en verenigingen in rekening brengen?
Het opvangen van de energiecrisis is een gedeelde verantwoordelijkheid, en ik wil samen met de sport, gemeenten en exploitanten kijken hoe de sportsector hier aan kan bijdragen. Ik vraag de sportsector om te kijken hoe de stijgende kosten kunnen worden opgevangen door energie te besparen en om, in overleg met leden, sponsoren en gemeenten, op zoek te gaan naar manieren om extra inkomsten te genereren. De maatregelen vanuit het kabinet om de koopkracht te versterken dragen verder bij om ook de sport zo toegankelijk mogelijk te houden. Bovendien kunnen minder energie-intensieve sportaanbieders profiteren van het ingestelde tariefplafond om zo de kostenstijging deels op te vangen. Aanvullend zal naar verwachting een groot deel van de energie-intensieve sportaanbieders binnen de Tegemoetkoming Energie Kosten regeling vallen waardoor de gestegen energielasten deels worden gecompenseerd.
De zorgen van Netbeheerder Nederland over het rampscenario van 1 miljoen huishoudens de worden afgesloten omdat ze hun energierekening niet meer kunnen betalen |
|
Renske Leijten , Lilian Marijnissen |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kent u de hartekreet van de directeur Beleid en Energietransitie van Netbeheerder Nederland die hij deed tijdens de technische briefing over rapport van het uitvoeringsoverleg elektriciteit op woensdag 7 september?
Ja.
Bent u het met hem eens dat het grootste rampscenario is dat aan het einde van de winter 1 miljoen huishoudens moeten worden afgesloten omdat ze hun energierekening niet kunnen betalen? Zo ja, wat doet u om te voorkomen dat dit scenario werkelijkheid wordt?
Ik ben van mening dat we moeten voorkomen dat huishoudens te maken krijgen met betalingsproblemen als gevolg van een gestegen energierekening met als eventueel uiterst gevolg het afsluiten van hun aansluiting voor het afnemen van elektriciteit of gas.
Het kabinet heeft daarom ingezet op een breed pakket aan maatregelen, waaronder een uitgebreid pakket aan koopkrachtmaatregelen waarover Uw Kamer via de Miljoenennota (Kamerstuk 36 200, nr. 1) met Prinsjesdag en op 4 oktober (Kamerstuk 36 200, nr. 77) is geïnformeerd, waaronder een verruiming van de bestaande regels voor bescherming tegen afsluiten. Deze verruiming houdt in dat de leverancier zich tot het uiterste moet inspannen om met de klant in contact te komen en de klant een passende betalingsregeling moet bieden.
Bent u bereid te regelen dat niemand zijn aansluiting of zelfs huis kan verliezen door torenhoge energierekeningen en schulden die daaruit voortvloeien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om te verbieden dat mensen worden afgesloten of hun huis uit worden gezet vanwege energieschulden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om het klimaatfonds, waarin 22 miljard gereserveerd is voor het bedrijfsleven, te gebruiken om de nood van de bizar hoge energierekening te verlichten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft uw Kamer met Prinsjesdag en op 4 oktober, zie ook antwoord op vragen 2 en 3, geïnformeerd over de beoogde maatregelen en de dekking voor het uitvoeren van de koopkrachtmaatregelen en het prijsplafond. Deze staan los van het Klimaatfonds.
Vindt u het goed overkomen dat de Minister van Financiën bij een denktank in Brussel betoogt dat de compensatie van mensen hun rekeningen niet de klimaatdoelstellingen in gevaar mogen brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik deel de opvatting dat het besparen van energie en het tegengaan van de effecten van stijgende energieprijzen hand in hand kunnen en moeten gaan. Bij energiebesparing snijdt het mes dus aan twee kanten. Ook deel ik dat ook in tijden van hoge energieprijzen een ambitieus en effectief klimaatbeleid nodig is. Zowel de consument als het klimaat hebben daar baat bij. Ik zie hier dus geen sprake van tegenstrijdigheid, maar complementariteit.
Ziet u ook dat het minder gebruiken van energie om de kosten te vermijden totaal iets anders is dan besparen van energie voor een groene toekomst en dat vele mensen zich deze luxe totaal niet kunnen veroorloven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
De berichten 'Steeds meer productie wordt stilgelegd vanwege de hoge energieprijs’ en 'De Croo: ‘We dreigen in oorlogseconomie te belanden als EU niet ingrijpt’' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichten «Steeds meer productie wordt stilgelegd vanwege de hoge energieprijs»1 en «De Croo: «We dreigen in oorlogseconomie te belanden als EU niet ingrijpt»»?2
Ja.
Hebt u in kaart hoeveel bedrijven de productie hebben moeten beperken of stoppen en hoeveel bedrijven dit voornemens zijn vanwege de hoge energieprijzen?
Bij EZK is een aantal bedrijven bekend dat de productie heeft beperkt of gestopt in verband met de hoge energieprijzen. Deze bedrijven zijn in de media genoemd, bijvoorbeeld Yara, Hak, Aldel, Nyrstar en een aantal bedrijven op het industriecomplex Chemelot. Ook is bekend dat bedrijven in specifieke energie-intensieve sectoren de productie hebben stilgelegd. De meest recente productiecijfers van augustus zijn hieronder bijgevoegd. Op sectorniveau hebben we dit jaar in de industrie nog geen brede daling van de dagproductie gezien, en zelfs een groei in de meeste (niet energie-intensieve) sectoren, ondanks de lastige situatie waar delen van de industrie en andere bedrijfstakken zich mee geconfronteerd zien. Het aantal (met name buitenlandse) orders in de industrie daalt sinds september echter wel rap. Dit kan de komende maanden de industrie verder onder druk zetten, en past bij de verwachte afkoeling van de economie zoals toegelicht onder het antwoord op vraag 10.
Het ligt in de lijn der verwachting dat wanneer de energieprijzen hoog blijven, meer bedrijven zich genoodzaakt zullen zien hun productie te beperken als er op de korte termijn beperkte mogelijkheden zijn om de hogere kosten te mitigeren of door te berekenen.
Hebt u een inventarisatie gemaakt van de mate waarin verschillende branches geraakt zullen worden?
Ik sta in nauw contact met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, en houdt signalen uit de verschillende branches bij. Daarnaast beschikken we over cijfers die inzicht geven in de productiecijfers van diverse bedrijfstakken.
Uit deze informatie blijkt dat er grote verschillen bestaan tussen en binnen sectoren voor wat betreft de impact die de hoge energieprijzen op hen hebben. Hierbij speelt de energie-intensiteit van de sector een belangrijke rol, evenals de mate van (internationale) concurrentie, import en substitutie-opties, en daarmee de mogelijkheden om kostenstijgingen door te berekenen aan de klant. Wanneer er bijvoorbeeld veel (buitenlandse) goedkopere alternatieven zijn voor een product, zal dit lastiger zijn. Voor het merendeel van de bedrijven in Nederland geldt wel dat zij een deel van de kosten door weten te berekenen in de prijs. Zo waren de afzetprijzen van de industrie in juli van dit jaar bijna 28% hoger dan een jaar eerder.3 Tegelijkertijd is de specifieke bedrijfsvoering van grote invloed. Sommige bedrijven hebben bijvoorbeeld nu nog relatief lage energiekosten, bijvoorbeeld als gevolg van vaste energiecontracten.
Over het geheel bezien valt het op dat de industriële productie in Nederland tot augustus 2022 (meest recente cijfers) op peil is gebleven, ondanks de hoge energieprijzen en een aanzienlijke vermindering van de vraag naar gas van meer dan 30% in de industrie in Q1 en Q2 2022.4 Deze vermindering is deels gerealiseerd doordat sommige bedrijven hun productie afschaalden, en deels doordat bedrijven efficiënter zijn omgegaan met hun energie en/of zijn overgestapt op andere (fossiele) energiebronnen. In het algemeen zijn er tot nu toe in ieder geval nog relatief weinig productiebeperkingen geweest.
Sommige bedrijven in Nederland hebben hun productie afgeschaald als gevolg van de hoge energieprijzen. Als gevolg van de hoge energiekosten zijn specifieke producten namelijk relatief duur geworden ten opzichte van goedkopere importgoederen. Ondanks dat de binnenlandse productie hierdoor in sommige gevallen is verminderd, heeft dit er niet toe geleid dat er tekorten zijn ontstaan in productieketens. Immers, het is goed mogelijk gebleken de betreffende producten uit andere landen te importeren. Gedacht kan worden aan de import van ammoniak voor kunstmest. Overigens geldt dat de EU voor het eerst een netto-importeur is geworden van basischemicaliën door de recente ontwikkelingen.
Dit betekent niet dat de situatie in specifieke sectoren en bij bedrijven niet zorgelijk is, met name met het oog op de industriële productie in Europa op de lange termijn. Ik zal zoals aangekondigd in het Commissiedebat Bedrijfslevenbeleid van 19 oktober, daarom voor het einde van het jaar een brief aan uw Kamer sturen over de energie-intensieve industrie waarin op de huidige situatie zal worden ingegaan.
Kunt u eventuele analyses over in hoeverre deze branches geraakt zullen worden delen?
Naast de gegeven informatie onder het antwoord op vraag 3, wijs ik uw Kamer graag op de onderstaande openbare analyses:
Ziet u ook de schrijnende gevallen bij bakkers en de glastuinbouw, relatief intensieve energiegebruikers die voorzien in groente, fruit en brood? Ziet u dit ook als primaire levensbehoefte en ziet u het grote risico van het stilvallen van productieactiviteiten?
Glastuinbouwbedrijven en bakkers zijn doorgaans erg energie-intensief. Zodoende worden zij relatief hard getroffen door de hoge energiekosten. Veel van deze bedrijven hebben het zwaar. Zeker als het bedrijven zijn die in onze primaire levensbehoeften voorzien raakt dat ons als maatschappij.
Met de TEK, waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd op 14 oktober jl., neemt de overheid een deel van de energiekosten van het energie-intensieve mkb over. Dit geeft ook het energie-intensieve mkb dat voorziet in primaire levensbehoeften meer lucht. Ook glastuinbouwbedrijven die aan de voorwaarden voldoen kunnen gebruik maken van deze regeling binnen de staatssteunkaders. Op vrijdag 28 oktober jl. heeft de Europese Commissie de tweede wijziging van het Tijdelijk crisiskader Oekraïne aangenomen. Als gevolg hiervan kunnen landbouwbedrijven ook gebruik maken van de TEK tot aan het plafond van € 160k.
Met de koopkrachtmaatregelen in de Miljoenennota van 2023 en het tijdelijk prijsplafond versterkt het kabinet bovendien de inkomenspositie en koopkracht van huishoudens. Hier hebben ook bedrijven zoals bakkers en glastuinbouwers baat bij.
Bent u in gesprek met de bakkerssector en glastuinbouwsector over wat nodig is in deze crisistijd?
Ja, ik ben met het energie-intensieve mkb in den brede in gesprek via VNO-NCW en MKB-NL alsook ONL. Ook heb ik op woensdag 14 september gezamenlijk met de Minister-President een bezoek gebracht aan een bakkerij om door te praten over de impact van hoge prijzen voor energie en grondstoffen. Ten slotte is op donderdag 3 oktober gesproken met de Nederlandse Brood- en Banketbakkers Ondernemers Vereniging. Bij de nadere uitwerking van de TEK zal ik de gesprekken met de betreffende sectoren, zoals de bakkerssector, voortzetten.
Hebt u per sector in beeld hoeveel de energierekening procentueel is gestegen en zal stijgen ten opzichte van de omzet? Zo ja, kunt u deze gegevens delen?
In de Kamerbrief van 28 oktober5. heb ik inzicht gegeven in de berekende energiekosten als percentage van de omzet per sector. Op 9 november heb ik uw Kamer geïnformeerd over een wijziging in de energie-intensiteit van 12,5% naar 7%.
Bent u bereid om in gesprek te gaan over oplossingen voor sectoren die het hardst getroffen zijn of worden?
In de verkenning van de mogelijkheden en uitwerking van de TEK heb ik naast bedrijven zelf ook gesprekken gevoerd met energiebedrijven alsook VNO/NCW en MKB-Nederland en met banken. Gedurende de uitwerking van de regeling zullen we dergelijke gesprekken voortzetten en indien nodig ook met individuele brancheorganisaties. Zo hiervoor ook het antwoord op vraag 6.
Welke consequenties voorziet u voor de gerelateerde werkgelegenheid binnen de maakindustrie met betrekking tot het beperken/stilleggen van de productie?
Wanneer bedrijven langdurig hun productie beperken of stopzetten, zal dit logischerwijs een negatieve invloed hebben op de werkgelegenheid bij die ondernemingen en mogelijk op de werkgelegenheid bij toeleveranciers. Naar verwachting zijn de consequenties voor de brede maakindustrie echter relatief beperkt, met uitzondering van een aantal zeer energie-intensieve bedrijven. Zoals aangegeven zijn de productiecijfers tot nu toe nog stabiel, en is de arbeidsmarkt historisch krap, met een nadrukkelijk tekort aan technisch geschoold personeel.
Kunt u reflecteren op de huidige economische situatie in Europa en hierbij ook Nederland?
De economie van de eurozone en de EU is in het derde kwartaal nog gegroeid (+0,2%). Echter, naar verwachting belandt de eurozone de komende kwartalen in een recessie als gevolg van onder andere de dalende binnenlandse vraag door zeer hoge (energie)inflatie en een tragere groei van de wereldhandel. Binnen de EU heeft de Nederlandse economie een relatief goede uitgangspositie, maar de huidige economische situatie is onzeker en kan snel omslaan, juist ook omdat de Nederlandse economie en industrie exportafhankelijk is. Onze economie is sterk hersteld uit de coronacrisis met hoge groeicijfers (+2,6% in het tweede kwartaal van 2022), lage werkloosheid (3,8% in augustus 2022) en in de eerste helft van dit jaar relatief hoge winsten binnen het bedrijfsleven. Bovendien laten cijfers van ABN AMRO zien dat de productie grotendeels op peil is gebleven, ondanks een sterke daling van het gasverbruik in de industrie. De arbeidsmarkt is nog steeds zeer krap met een recordhoogte aan openstaande vacatures. Het is voor bedrijven moeilijk om hun vacatures te vullen. Bedrijven geven aan dat een tekort aan arbeidskrachten en materialen voor hen grote belemmeringen zijn voor productie. Verder ligt het aantal faillissementen nog altijd historisch laag.
Ook de Nederlandse economische groei zal naar verwachting vanaf de tweede helft van 2022 terugvallen. Het CPB verwacht in de meest recente raming dat de Nederlandse economie in het derde en vierde kwartaal tot stilstand komt. De commerciële banken gaan in hun ramingen uit van een milde recessie dit najaar. De afkoeling van de economie is ook al terug te zien in vroegtijdige indicatoren. Zo wijst de inkoopmanagersindex voor de Nederlandse industrie voor het eerst in twee jaar op een afname van de bedrijfsactiviteit. Daarnaast liggen volgens cijfers van ING de pintransacties lager in het derde kwartaal. Het CPB wijst naast de hoge energieprijzen ook op de dreiging van een nieuwe coronagolf en oplopende renteverschillen in het eurogebied. Kwartalen van negatieve groei zijn dus niet uit te sluiten. Dat komt niet alleen door de hoge energieprijzen, maar ook doordat de ECB de rente heeft verhoogd en de grote onzekerheid die invloed heeft op het vertrouwen van huishoudens en bedrijven. Echter, zelfs bij een recessie in het najaar groeit de economie dit jaar nog flink. Een eventuele recessie met 0,5% krimp in zowel het derde als vierde kwartaal resulteert in een totale bbp-groei van 4,2% in 2022.
Ondanks het relatief positieve beeld dat naar voren komt uit deze macrocijfers, heb ik wel zorgen over de gevolgen van de structureel hogere energieprijzen in Europa en Nederland ten opzichte van andere regio’s. Dit kan de internationale concurrentiekracht van het hier gevestigde bedrijfsleven de komende jaren verzwakken, en ons afhankelijker maken van import. Ik hecht er belang aan om in Europees verband hierin op te trekken, en zal zoals toegezegd tijdens het Commissiedebat Bedrijfslevenbeleid van 19 oktober, voor het einde van dit jaar nog een brief sturen over de energie-intensieve industrie.
Kunt u aangeven wat de grootste risico’s zijn die gemitigeerd moeten worden in zowel Nederland als Europa en wat dit zal betekenen voor ons toekomstig verdienvermogen, de strategische autonomie en de economische stabiliteit?
Dat we er op macroniveau goed voor staan wil natuurlijk niet zeggen dat er op bedrijfs- of sectorniveau geen problemen zijn. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 zijn bij EZK bedrijven bekend, die de productie hebben teruggeschroefd. Dit past bij het beeld dat de impact van de hoge energieprijzen (en mogelijkheden om kosten door te berekenen) sterk verschillen tussen sectoren. Vooral bedrijven die producten produceren waarvoor alternatieven bestaan en energie-intensieve bedrijven die internationaal concurreren, hebben het lastig of zullen het moeilijk(er) krijgen.
Europa breed geldt hetzelfde. Een deel van de industrie is in staat deze toegenomen kosten (deels) door te berekenen in de afzetprijs. Maar het doorberekenen van de kosten is niet overal mogelijk. Bijvoorbeeld in de basisindustrie en de chemie is dit lastiger door de wereldwijde concurrentie. We zien met name in deze sectoren dat meerdere bedrijven hun productie afschalen of geheel stoppen. Daarnaast kan productieverlies in de energie-intensieve sector ook economische schade veroorzaken in aanverwante sectoren. Zo kan een productieschok in de chemie leiden tot productiebeperkingen in de rubber- en kunststofproductindustrie door de grote verbondenheid via inputs tussen deze sectoren. Dergelijke productieschokken hebben ook een impact op innovatie-ecosystemen, waar bijvoorbeeld de chemie zeer actief is.
Vooralsnog leiden deze productieverminderingen nog niet tot grote verstoringen van waardeketens binnen Nederland en Europa, doordat lokale productie vervangen wordt door goedkopere importgoederen. Toch zien we ook nu al een aantal (tijdelijke) verstoringen optreden, bijvoorbeeld omdat bijproducten in waardeketens ook wegvallen als productie wordt teruggeschroefd.
Van cruciaal belang voor de macro-economische impact van hogere energieprijzen is of deze hogere prijzen structureel van aard zijn of kortdurend. Indien energieprijzen in Europa langdurig hoger liggen dan in de rest van de wereld, is dat een concurrentienadeel voor met name onze energie-intensieve industrie.
Vertrek of faillissement van Europese industriële bedrijven hoeft ons verdienvermogen niet per definitie te raken, er komen immers andere economische activiteiten voor in de plaats. Dergelijke activiteiten moeten dan wel in vergelijkbare mate productief zijn, en direct en indirect (middels investeringen in innovatie) vergelijkbare toegevoegde waarde creëren. Zie ook de industriebrief ««Het verschil maken met strategisch en groen industriebeleid» die ik 8 juli jl. aan uw Kamer heb gestuurd.6
Wel kan het verdwijnen van industrie onze open strategische autonomie aantasten, of meer specifiek de weerbaarheid van onze economie. Het kan er immers toe leiden dat we afhankelijker worden van derde landen voor bepaalde producten en halffabricaten. Niet alle afhankelijkheden van derde landen zijn problematisch, alleen wanneer deze een risico vormen voor het borgen van Nederlandse en Europese publieke belangen7. Door de oplopende geopolitieke spanningen kunnen ook voorheen niet problematische afhankelijkheden toch reden worden tot zorg. In de Kamerbrief Open Strategische Autonomie die medio november met uw Kamer wordt gedeeld, zet het kabinet de visie uiteen over hoe het risico’s van strategische afhankelijkheden adresseert en zo de Nederlandse en Europese economische weerbaarheid waarborgt en versterkt.
Wat zal dit betekenen voor het gelijke speelveld binnen en buiten Europa?
Door verschillen in energieprijzen – en andere factoren die het vestigingsklimaat van lidstaten bepalen – is het speelveld nooit helemaal gelijk. De energieprijzen liggen momenteel een stuk hoger in heel Europa. Dit impliceert dat de Nederlandse concurrentiepositie niet (veel) verslechtert ten opzichte van andere Europese lidstaten als gevolg van de energieprijzen. Echter wanneer nationale steunpakketten binnen Europa te ver uiteenlopen, kan dat wel leiden tot een ongelijker speelveld binnen het continent. Cijfers van ABN AMRO8 laten zien dat Nederland qua budgettaire omvang van steun (% bbp) niet ver achterblijft op de grote economieën in Europa. Daarbij blijft in Nederland de prikkel om energieverbruik te verminderen beter overeind dan in bijvoorbeeld het VK. Wel is de steun in Nederland vergeleken met een aantal andere Europese landen sterker gericht op huishoudens dan bedrijven. Dit kan een impact hebben op het gelijke speelveld voor bedrijven binnen Europa. De Nederlandse en Europese concurrentiepositie verslechtert mogelijk ten opzichte van andere mondiale spelers. De effecten van de hoge energieprijzen zijn in Europa een stuk sterker dan in de VS en Azië, waar er reeds veel meer gebruik werd gemaakt van LNG en de afhankelijkheid van Rusland een stuk kleiner is of minder problematisch.
Het is goed mogelijk dat de energieprijzen de komende jaren hoog blijven. Voor gas – omdat dat een internationaal gefragmenteerde markt is – is er het risico van een blijvend effect op de concurrentiepositie van Europa t.o.v. de VS en China, en zeker een export-georiënteerde economie als Nederland. Dit onderwerp staat in Europa hoog op de agenda. Het kabinet wil bedrijven stimuleren zich aan de nieuwe situatie aan te passen door maximaal in te zetten op de verduurzaming van de industrie. Het kabinet zorgt dat daarvoor ondersteuning aanwezig is via het Klimaatfonds.
Is er een Europees steun-/crisiskader waarbinnen lidstaten bedrijven mogen helpen om door deze crisis te komen? Zo ja, welke landen hebben dit reeds uitgevoerd/geïmplementeerd en hoe geeft Nederland invulling aan dit Europese steunkader?
Ja, er is een Tijdelijk crisiskader voor staatssteunmaatregelen ter ondersteuning van de economie vanwege de Russische invasie van Oekraïne. Dit Tijdelijk crisiskader wordt door bijna alle lidstaten gebruikt om bedrijven te voorzien van financiële ondersteuning. Het kabinet benadrukt bij de Europese Commissie dat de staatssteunregels verstoring van het gelijke speelveld zoveel mogelijk moeten voorkomen en dat staatssteun op grond van het Tijdelijk crisiskader daarom gericht en tijdelijk moet zijn, waarbij prikkels tot verduurzaming bovendien zo min mogelijk worden verstoord.
De Europese Commissie houdt een overzicht bij van haar besluiten in het kader van staatssteunbesluiten onder het Tijdelijk crisiskader. Ik verwijs uw Kamer graag naar dit overzicht voor de door lidstaten getroffen maatregelen.9 Nederland zal gebruik maken van het Tijdelijk crisiskader om goedkeuring te verkrijgen van de Europese Commissie voor de prijsplafond subsidieregeling en de Tegemoetkoming Energiekosten energie-intensief mkb (TEK-regeling).
Overigens zal ik uw Kamer, zoals toegezegd in het Commissiedebat Bedrijfslevenbeleid van 19 oktober nog separaat informeren over wat andere EU-landen doen om bedrijven tegemoet te komen in de hoge energieprijzen.
De Nederlandse industrie c.q. economie is sterk afhankelijk van de Duitse industrie c.q. economie. Wat zijn de ontwikkelingen in Duitsland die een belangrijk neveneffect zullen hebben op Nederland?
Duitsland loopt momenteel tegen vergelijkbare problemen aan als Nederland.
Bedrijven zien zich geconfronteerd met hoge energieprijzen en verstoringen in waardeketens. Alhoewel de situatie in Duitsland slechts een beperkt effect gehad lijkt te hebben op de Nederlandse industrie, gezien onze productie- en groeicijfers, kunnen deze problemen op termijn mogelijk leiden tot een recessie in Duitsland en/of (verdere) productiebeperkingen. Het vertrouwen van Duitse ondernemers in de industrie is in september ook verslechterd, ondanks een gemiddelde dagproductie van de Duitse industrie die 3% hoger lag dan een jaar eerder. Deze ontwikkelingen zullen, gezien de vele handel tussen Nederland en Duitsland, een negatieve impact hebben op de Nederlandse industrie en economie. De mogelijke impact is echter lastig te voorspellen of te kwantificeren.
In dit kader is het op 29 september aangekondigde Duitse steunpakket van € 200 miljard voor burgers en bedrijven voor 2023 en 2024 de belangrijkste ontwikkeling. Een eerder pakket werd door het bedrijfsleven als onvoldoende beschouwd. Het recente pakket staat gelijk aan ongeveer 2,4% van het Duitse BBP (2021). Ter vergelijking: de kosten voor het Nederlandse prijsplafond variëren tussen de 18,1 en 27,3 mld., wat gelijk staat aan 2,1% tot 3,2% van het Nederlandse BBP (2021).
Indien het steunpakket doorgang vindt zoals nu gepland, zouden Duitse bedrijven deels gesteund kunnen worden bij het betalen van hun hogere energiekosten. Dit zou voor Nederland het gunstige effect kunnen hebben dat de Duitse industriële productie op peil blijft en daarmee er geen verstoringen ontstaan in de handel met de Nederlandse industrie. Ook kan het prijsstijgingen van bepaalde Duitse producten mogelijk dempen, met als gevolg dat een deel van de Nederlandse industrie relatief goedkopere inputgoederen kan ontvangen. Tegelijkertijd kan het zijn dat Nederlandse bedrijven die concurreren met Duitse ondernemingen een concurrentienadeel ondervinden van de steun aan de Duitse zijde. Het kabinet houdt hier oog voor.
Kunnen op korte termijn adviesrapporten worden verwacht over wat de impact van deze energiecrisis zal zijn?
Ik verwacht geen adviesrapport over de impact van de energiecrisis in algemene zin. Wel stel ik uw Kamer graag op de hoogte van de volgende rapporten en ontwikkelingen:
Met de bijdragen van alle EU-lidstaten zal de Commissie op nog onbekende termijn een basisdocument presenteren over de monitoring van deze voorraden, de mogelijke effecten van het EU-embargo op Russische ruwe olie en olieproducten, en de ontwikkeling van gemeenschappelijke acties om knelpunten te verhelpen.
Bent u voornemens een strategisch stappenplan te lanceren wanneer de energieprijzen blijvend zullen stijgen en meer energiecontracten moeten worden verlengd tegen hogere tarieven?
Het lijkt inderdaad onwaarschijnlijk dat de energieprijzen op korte termijn zullen terugvallen naar de lage niveaus van ruim een jaar geleden. Bedrijven zullen hun bedrijfsvoering dus moeten aanpassen. Naast de genoemde tijdelijke maatregelen om het energie-intensieve mkb te helpen, zet het kabinet vol in op verduurzaming van het mkb en helpt hen daarbij, onder andere middels de verruiming van de BMKB voor verduurzamingsinvesteringen (BMKB-Groen en het extra vrijgemaakte budget in de Miljoenennota). Zo zijn de Energie-investeringsaftrek (EIA), de willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil), de milieu-investeringsaftrek (MIA) middels de Miljoenennota met € 150 miljoen in budget verhoogd.
Kunnen concrete acties van de Minister worden verwacht voor de hardst getroffen bedrijven en dan voornamelijk gericht op het midden- en kleinbedrijf in de essentiële voorzieningen die de samenleving nodig heeft?
De TEK-regeling is gericht op het energie-intensieve mkb. Hiermee ondersteunt het kabinet ook de voorzieningen die zij leveren aan de maatschappij.
Wilt u, gezien de huidige crisissituatie en urgentie, de vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat?
Ja, bij dezen de beantwoording voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
Het bericht 'Natuur kan nog slechter tegen stikstof, normen moeten mogelijk strenger' |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met het bericht «Natuur kan nog slechter tegen stikstof, normen moeten mogelijk strenger»?1
Ja.
Klopt het dat u een rapport in handen hebt, gemaakt onder VN-toezicht, dat stelt dat de stikstofnormen in Nederland nóg strenger zouden moeten worden? Bent u het hiermee eens of niet?
Het bedoelde rapport betreft «Review and revision of empirical critical loads of nitrogen for Europe». Zoals de titel aangeeft, gaat het over kritische depositiewaarden voor stikstof op Europees niveau. Er staan geen uitspraken in over Nederland.
In de berichtgeving is overigens ten onrechte de indruk gewekt dat het gaat om normen. Normstelling vindt echter plaats door regelgeving, niet door de opstelling van wetenschappelijke rapporten. In dit geval gaat het dus om de best beschikbare kennis over het niveau waarboven negatieve effecten van stikstof op de natuur zichtbaar worden.
Waarop is dit rapport gebaseerd? Op de stikstofcijfers die Nederland – als enige EU-land – consequent aan de Europese Commissie rapporteert, terwijl dat helemaal niet verplicht is? Wanneer stopt u daarmee?2
De basis voor het genoemde rapport wordt gevormd door alle vanaf 2010 verschenen publicaties over onderzoeksresultaten op het gebied van stikstofeffecten op natuur. Deze resultaten zijn verzameld in vele landen en beoordeeld door een team van 43 wetenschappers. Daar waar nodig, zijn de huidige Europese kritische depositiewaarden (Bobbink & Hettelingh 20113) op basis van deze nieuwe resultaten aangepast.
Het rapport maakt geen gebruik van gegevens over stikstofdepositie in Nederland.
Overigens is het een misverstand dat Nederland aan de Europese Commissie stikstofcijfers rapporteert. In de berichtgeving is deze indruk gewekt, maar het gaat alleen om rapportages waarin onder andere wordt vermeld óf stikstof een probleem voor de beschermde natuur is.
Klopt het dat, zoals het Algemeen Dagblad bericht, u de scherpere normen overneemt? Zo ja, waarom? Wat betekent dat concreet voor de boeren?
De nieuwe kennis zal toegepast worden op de Nederlandse situatie. Dat vergt een actualisering van het bestaande rapport van Van Dobben e.a. uit 20124, waarin de voor Nederland relevante kritische depositiewaarden staan. De reden voor actualisering is dat het nodig is om de best beschikbare kennis te gebruiken ten behoeve van de bescherming van de natuur door natuur- en stikstofbeleid en de toestemmingsverlening. Dat volgt ook uit vaste jurisprudentie.
Wat dit concreet voor de boeren betekent, is nog niet te zeggen.
Hoe verhoudt dit rapport zich tot de gesprekken met de heer Remkes en de afspraak dat er «gekeken wordt naar de kritische depositiewaarden»?
Uit het rapport blijkt dat een deel van de natuur op Europees niveau gevoeliger voor stikstof is dan uit eerdere onderzoeken was gebleken; wat dat precies voor Nederland betekent, moet nog blijken.
Het rapport bevestigt de internationale wetenschappelijke consensus dat bij het beoordelen van de effecten van stikstof op natuur de kritische depositiewaarde een belangrijke rol moet vervullen.
Dat neemt niet weg dat voor de beoordeling van de kwaliteit van de natuur in Nederland meer aspecten relevant zijn dan stikstof. Daar gaat het bij de genoemde afspraak om.
Waar bemoeit de VN zich eigenlijk mee? In opdracht van wie is dit rapport opgesteld?
Uit het antwoord op vraag 2 blijkt dat de VN zich niet met de Nederlandse normstelling voor stikstof bemoeit.
Het rapport is opgesteld als project van het Coordination Centre for Effects. De CCE is onderdeel van de United Nations Economic Commission for Europe (UNECE), waar Nederland sinds 1947 lid van is. Deze VN-organisatie faciliteert de uitvoering van de Convention on Long-range Transboundary Air Pollution (dit verdrag is in 1982 door Nederland geratificeerd). Het project was onderdeel van het «International Co-operative Programme on Modelling and Mapping of Critical Levels and Loads and Air Pollution Effects Risks and Trends».
Bent u ertoe bereid het rapport en uw eigen stikstofbeleid door de shredder te halen en onze hardwerkende boeren met rust te laten?
De resultaten van het rapport worden serieus genomen. Uitvoering van het kabinetsbeleid inzake stikstof is belangrijk voor een adequate bescherming van de natuur en een duurzame toekomst van ons land. Daar zijn ook de Nederlandse boeren bij gebaat, ook al zal dat persoonlijke offers vragen, niet alleen van boeren maar ook van andere burgers en bedrijven in ons land.
De doorwerking van groothandelprijzen in gas en energie bij huishoudens en de weerslag hiervan op koopkracht |
|
Senna Maatoug (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is de huidige stand van het aantal huishoudens met een energiecontract met een vaste prijs (gebaseerd op de prijzen van voor maart 2022) en een variabele prijs?
Welk deel van de huishoudens betaalt de tarieven voor respectievelijk gas en licht naar de hoge prijzen die we de deze zomer zien (inclusief energiebelastingen en BTW boven de 60 cent per kWh-dagtarief en boven de 2,50 euro per m3 gas)?
Op welk maandbedrag komen huishoudens ongeveer uit bij tarieven gebaseerd op de huidige groothandelsprijzen?
Heeft u een beeld voor welke groepen en aantallen huishoudens deze bedragen onmogelijk te betalen zijn, welke groepen grote kans lopen in de problemen te komen?
Kunt u in het verlengde van de vragen van het lid Bontenbal aangeven wanneer de groothandelsprijzen daadwerkelijk zijn of worden doorgerekend aan huishoudens in een normale marktsituatie en hoe dat gebeurt in deze markt met extreem schommelende prijzen?
Welk deel van de huishoudens betaalt nu tarieven op basis van de huidige (bovengenoemde) hoge groothandelsprijzen? Is het mogelijk om per kalendermaand voor komend jaar in beeld te brengen hoe dit aandeel steeds verder toeneemt? Hoe ziet deze situatie er naar verwachting uit op 1 januari 2023?
Welk deel van de huishoudens betaalt nu waarschijnlijk een significant te laag voorschot-maandbedrag (bijvoorbeeld afwijking meer dan 100 euro) vergeleken de kosten die de leverancier in rekening zal brengen? Is er de kans dat veel huishoudens aan het einde van het jaar een voor hen onverwacht hoge naheffing krijgen die door velen niet te betalen zal zijn?
Heeft u actueel zicht op het aantal betalingsachterstanden bij energiebedrijven? In hoeverre wijkt dit af van eerdere jaren? Bent u bereid om dit per maand aan de Kamer te rapporteren?
Welke indicatoren gebruikt het kabinet op dit moment om de nood door de hoge energieprijzen goed in beeld te houden? Kunt u deze maandelijks met de Kamer delen?
Het CPB heeft in juni de «Stresstest kosten van levensonderhoud» uitgebracht. Dit onderzoek geeft veel inzicht over de potentiële betalingsproblematiek als gevolg van de energierekening. Deze diende onder andere als input voor de augustusbesluitvorming. Er is inmiddels een kennis- en ondersteuningsprogramma energiearmoede van TNO gestart, waar de Ministeries van EZK, SZW en BZK en een aantal provincies nauw bij zijn betrokken. Dit programma helpt decentrale overheden en het Rijk om meer inzicht te krijgen in welke aanvullende maatregelen effectief zijn voor de juiste doelgroep. De cijfermatige onderbouwing voor dit onderzoek komt van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De eerste monitor energiearmoede van het CBS wordt in november verwacht. Deze monitor wordt aan de Tweede Kamer aangeboden. Daarnaast heeft Divosa de monitoring vroegsignalering. Hierin zitten de signalen van onder meer energieleveranciers en de hulpaanbiedingen van gemeenten naar aanleiding daarvan. Deze uitkomsten worden twee keer per jaar gepubliceerd1.
Naast de cijfermatige indicatoren heeft het kabinet veel contact met energieleveranciers, gemeenten en maatschappelijke organisaties om een goed beeld te blijven houden van de ontwikkelingen op de energiemarkt en de gevolgen voor huishoudens goed te monitoren.
Wilt u het Centraal Plan Bureau (CPB) verzoeken om in de Macro Economische Verkenning (MEV) de box uit het Centraal Economisch Plan (CEP) 2022 over de «Toename kosten van levensonderhoud als gevolg van stijgende energieprijzen» te vernieuwen?
Het CPB geeft aan dat deze verzoeken niet haalbaar waren in de korte periode tot de MEV-publicatie. Daarbij zijn er bij het CPB methodologische bezwaren bij het bijwerken van de door u gevraagde box uit de CEP-publicatie. Hierin is uitgegaan van historisch energieverbruik, naarmate de prijzen hoger worden is het steeds minder aannemelijk dat die cijfers representatief zijn, omdat huishoudens (zeker met een laag inkomen) waar mogelijk het energieverbruik verminderen als reactie op de hogere energietarieven. Het meenemen van deze berekening in de reguliere koopkrachtplaatjes stuit op verdere methodologische bezwaren volgens het CPB, omdat dan op onevenwichtige wijze heterogeniteit in het inflatiebegrip wordt geïntroduceerd.
Bij de MEV-publicatie wordt op verzoek van de Kamer de «Stresstest kosten van levensonderhoud» bijgewerkt. Het CPB is van mening dat de stresstest een beter inzicht geeft in de kwetsbaarheid en betaalbaarheidsproblematiek dan een update van de box uit het CEP zou doen.
Op Prinsjesdag stuur ik uw Kamer een koopkrachtbrief waarin, vanwege de bijzondere omstandigheden, extra instrumenten worden gepresenteerd om de koopkracht en de effecten van het maatregelenpakket van het kabinet te analyseren in het licht van onder andere de inflatie-ongelijkheid.
Wilt u het CPB verzoeken om zover mogelijk de ongelijke doorwerking van de inflatie door het verschil in energiegebruik te verwerken in de reguliere koopkrachtplaatjes?
Zie antwoord vraag 10.
Indien het CPB aangeeft dit niet te kunnen op korte termijn, zou u als kabinet, met alle voorbehouden, bij het presenteren van de koopkracht willen onderzoeken op welke manier de verschillende doorwerking van de energieprijzen naar kwintiel mee te nemen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze vragen voor Prinsjesdag beantwoorden?
De antwoorden op vraag 9 tot en met 12 kan ik voor Prinsjesdag naar u sturen. Op vraag 1 t/m 8 komen de Minister voor Klimaat & Energie en ik na Prinsjesdag bij u terug.
De brief 'Stand van zaken derogatie van de nitraatrichtlijn' |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Henk Staghouwer (CU) |
|
Welk effect zal het verdwijnen van de derogatie concreet hebben op de waterkwaliteit, wanneer zijn deze effecten meetbaar en wat is de benodigde kwaliteit?1
Als boeren niet meer deelnemen aan derogatie vervalt voor hen de eis van 80% grasland. Daardoor kan het aandeel grasland gaan krimpen. Daarmee is er risico dat uitspoelingsgevoelige teelten toegepast worden met hogere nitraatconcentraties in het grondwater tot gevolg. Ik zet mij echter in om het areaal grasland, ook na derogatie, op peil te houden en zo deze negatieve effectieve te minimaliseren. Tevens kan door een verhoogde druk op de mestmarkt het frauderisico gaan toenemen, wat ook een verslechtering van de waterkwaliteit tot gevolg kan hebben.
De snelheid waarmee effecten van de landbouwpraktijk en weersomstandigheden in de waterkwaliteit meetbaar zijn verschillen per grondsoort. Op veen en kleigrond is dit in de winter al zichtbaar in het water wat uit de wortelzone spoelt. In het zand gebied is dit na 1 jaar en in het lössgebied na ca 1,5 jaar.
Welke financiële gevolgen zal dit plan concreet hebben op (agrarisch) bedrijfsniveau, inclusief misgelopen inkomsten, extra kosten voor afzet en extra kosten voor het kopen van kunstmest? Welke financiële gevolgen zal het hebben voor het totale agrocomplex?
In de conceptderogatiebeschikking worden door de Europese Commissie voorwaarden gesteld aan het verlenen van een derogatie op de Nitraatrichtlijn. Het gaat om voorwaarden waar Nederland, indien het Nitraatcomité positief adviseert en de Europese Commissie de derogatiebeschikking vaststelt, aan moet voldoen. De verwachting is dat deze voorwaarden voor agrarische bedrijven grote gevolgen hebben. Dit leidt voor ondernemers, ook jonge boeren en tuinders, tot extra vraagstukken over de toekomst van het bedrijf. Voor derogatiedeelnemers betekent het afbouwpad van de derogatie dat zij in de komende jaren minder stikstof uit dierlijke mest kunnen afzetten op eigen grond en daarvoor een andere afzetmogelijkheid nodig is. Daarnaast zal, indien een bedrijf de stikstofgift op gelijke hoogte wil houden, meer stikstof uit kunstmest nodig zijn, waarmee kosten gepaard gaan.
Daarnaast kan er ook sprake zijn van indirecte gevolgen voor agrarische ondernemers die geen gebruik maken van derogatie. De mestmarkt zal zich in de komende jaren opnieuw moeten gaan zetten, en daarbij spelen meer factoren een rol; in het bijzonder de totale mestproductie en de nutriënten in de mest, naast de mest afzetmogelijkheden. Naar verwachting heeft de afname van de mestplaatsingsruimte voor stikstof in dierlijke mest ten gevolge van de derogatievoorwaarden indirect gevolgen voor de afzet van andere dierlijke mest zoals varkensmest. Het is gezien de andere factoren die hier ook een belangrijke rol in hebben moeilijk een inschatting te geven van de mate waarin. Hogere mestafzetkosten voor de veehouderij betekenen voor een akkerbouwer mogelijk goedkopere beschikbare nutriënten, en daarmee lagere kosten.
Voor het gehele agrocomplex zullen de financiële gevolgen naar verwachting negatief zijn. Over de gevolgen van geen derogatie heb ik de Kamer geïnformeerd in mijn brief van 26 april jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 439).
Kunt u aangeven hoe u bent gekomen tot een tijdelijke transitietegemoetkoming van € 10.000,– per bedrijf? Waarop is dit bedrag precies gebaseerd? Hoeveel bedrijven hebben hier genoeg aan en hoeveel bedrijven komen te kort?
De tijdelijke transitietegemoetkomingsregeling voorziet in een tegemoetkoming voor bedrijven die in 2021 een derogatievergunning hadden en een nieuwe derogatievergunning aanvragen en verkrijgen en ziet op een gedeelte van de extra kosten die deze derogatiedeelnemers moeten maken vanwege de afbouw van derogatie. Voor deelnemers aan de derogatie betekenen de voorwaarden van deze beschikking dat zij in de komende jaren minder stikstof uit dierlijke mest kunnen afzetten op eigen grond en daardoor bij ongewijzigde bedrijfsvoering meer mest moeten afvoeren van hun bedrijf. De transitietegemoetkominsgregeling moet komende periode nog worden uitgewerkt. In de tegemoetkoming zal rekening gehouden worden met de mate van afbouw van de derogatie en de daarmee gemoeide extra kosten die deze bedrijven maken voor mestafvoer. Ik denk aan een tegemoetkoming per hectare landbouwgrond van het bedrijf. Dit verschilt per bedrijf, waardoor de tegemoetkoming per bedrijf verschillend zal zijn.
Welk effect heeft het afbouwpad voor boeren die niet deelnemen aan de derogatie?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
In hoeverre kunnen niet-derogatie bedrijven hier ook aanspraak op maken? Zo nee, waarom niet?
De transitietegemoetkomingsregeling voorziet alleen in een tegemoetkoming aan landbouwers die in 2021 een derogatievergunning hadden en een nieuwe derogatievergunning aanvragen en verkrijgen.
Wat betekent deze afbouwderogatie voor de (financiële) uitgangspositie van jonge boeren en tuinders? Op welke manier worden zij geholpen?
Voor ondernemers, ook jonge boeren en tuinders, leidt het afbouwpad van de derogatie tot extra vraagstukken over de toekomst van het bedrijf. Ik verwijs daarbij ook naar het antwoord op vraag 6. Ik wil boeren, en zeker ook jonge boeren en tuinders, ondersteunen bij de transitie. Hierover zal ik u informeren in de Kamerbrief over de toekomst van de landbouw.
Wat betekent dit afbouwpad voor de financierbaarheid van agrarische bedrijven door banken de komende tijd?
In algemene zin is het aan de financier om te beoordelen of bedrijven financierbaar zijn. Het afbouwpad stelt bedrijven die op dit moment gebruik maken van derogatie voor vraagstukken in de komende jaren, die sterk verschillen per bedrijf. Die vraagstukken op het individuele bedrijf zijn ook voor mij een grote zorg en daarom wil ik bijdragen aan een goede transitie. In de gesprekken die ik voer met de banken en financiële instellingen over hun rol in de transitie, zal ook de financierbaarheid van de sector aan de orde blijven komen. Daarnaast ben ik gekomen met een tijdelijke transitietegemoetkoming voor derogatiebedrijven.
Op welke manier wordt voorkomen dat gebieden met veel intensieve landbouw in verhouding heel veel compensatie krijgen ten opzichte van gebieden met weinig intensieve landbouw, aangezien juist de extensieve bedrijven zouden moeten worden beloond?
Gedacht wordt aan een tijdelijke transitieregeling die tegemoetkoming geeft aan derogatiebedrijven naar gelang de hectares, en daarmee de instandhouding van de hectares grasland, en de met die hectares gemoeide extra kosten die zij moeten maken voor mestafvoer.
Deelt u de zorg dat het vervallen van de derogatie intensivering in de hand zal werken? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik neem aan dat u met intensivering doelt op een toename van de mestproductie in Nederland. De hoogte van de mestproductieplafonds, uitgedrukt in kilogrammen stikstof en fosfaat, is vastgelegd in de Meststoffenwet. Deze komen op dit moment overeen met de productie van 2002. Via de productierechtenstelsels wordt gewaarborgd dat de mestproductie niet de mestproductieplafonds overschrijdt. Na een positief advies van het Nitraatcomité zal de Europese Commissie de conceptbeschikking vaststellen en kan ik de volledige beschikking naar de Kamer zenden. Hierin staan alle voorwaarden voor derogatieverlening, waaronder de details over de bijstelling van de mestproductieplafonds, uitgewerkt.
Is er genoeg kunstmest beschikbaar om de afbouw van dierlijke mest te kunnen compenseren?
De afbouw van de bemestingsnorm voor stikstof uit dierlijke mest is in de conceptderogatiebeschikking in de eerste jaren (2023 en 2024) beperkt. De extra behoefte aan stikstofkunstmest zal daarom ook beperkt zijn. De kwantitatieve beschikbaarheid van kunstmest in Nederland wordt niet publiek gemonitord. Er zijn in Nederland een paar grote kunstmestproducenten, zoals Yara Sluiskil en OCI-Nitrogen in Geleen, die stikstofkunstmest produceren voor de Noord West Europese markt. Op dit moment hebben zij de productie in verband met de hoge gasprijs afgeschaald. Zij geven aan dat er momenteel nog wel meststoffen worden geleverd, maar dat er in het winterseizoen minder meststoffen gevraagd worden. Als de gasprijs voor langere tijd hoog blijft zal de beschikbaarheid van kunstmest onder druk kunnen komen staan.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is rondom een derogatie voor kunstmestvervangers van dierlijke oorsprong (welke voldoen aan de RENURE-criteria van het Joint Research Centre (JRC))? Onderschrijft u dat er meer inzet moet komen op het toestaan van het gebruik van kunstmestvervangers?
Nederland heeft in april 2022 een aanvraag voor een landen-specifieke oplossing voor het gebruik van deze RENURE-producten ingediend bij de Europese Commissie, mede naar aanleiding van de motie Van der Plas, Bisschop en Boswijk (Kamerstuk 21501–32, nr. 1403). Dit maakte deel uit van de besprekingen met de Europese Commissie over de derogatie voor graasdiermest. De EC beschouwt kunstmestvervanging echter als een separaat traject. Ik zal mij intensief blijven inzetten voor kunstmestvervanging door dierlijke mest in Europees verband in nauwe samenwerking met andere lidstaten.
Hoe wordt de transitie naar kunstmestvervangers vormgegeven? Is hier al een concreet plan voor en op welke manier wordt dit gefinancierd?
Een transitie naar het gebruik van kunstmestvervangers kan worden ingezet als er duidelijkheid is van de Europese Commissie onder welke voorwaarden dierlijke mest verwerkt moet worden om het in te zetten als een kunstmestvervanger. Nederland heeft een verzoek bij de Europese Commissie ingediend dat uitgaat van de RENURE-criteria die ontwikkeld zijn door het Joint Research Centre (JRC). Nederland heeft 48 miljoen euro gereserveerd om mest verwerkende bedrijven te stimuleren dierlijke mest hoogwaardig te verwerken. Op dit moment wordt de subsidieregeling hoogwaardige mestverwerking vormgegeven, waarbij ook de RENURE-criteria leidend zullen zijn. Naar verwachting wordt deze in het vierde kwartaal van 2022 opengesteld.
Hoe zorgt u ervoor dat per 1 januari 2023 (of zoveel eerder als mogelijk) de inzet van kunstmestvervangers van dierlijke oorsprong (welke voldoen aan de RENURE-criteria van het JRC) bovenop de stikstofgebruiksnorm voor dierlijke mest in Nederland mogelijk is?
Nederland heeft een verzoek bij de Europese Commissie, DG Milieu ingediend voor een landen-specifieke oplossing. Gevraagd is het gebruik van deze RENURE-producten voor de gebruiksnormen niet langer te mogen beschouwen als het gebruik van dierlijke mest, maar van kunstmest. Nederland zal zich ervoor inspannen de gesprekken over dit dossier na het vaststellen van de beschikking door het Nitraatcomité te vervolgen. Mocht dit niet leiden tot een oplossing voor 31 december 2022, dan zal gestreefd worden naar verlenging van de huidige pilots mineralenconcentraat en Kunstmestvrije Achterhoek.
Hoe staat het afbouwen van derogatie in verhouding tot de ambitie om als land minder afhankelijk te zijn van gas, aangezien bij de productie van kunstmest veel gas gebruikt wordt en CO2 vrijkomt bij het transport van kunstmest?
Deze derogatie bevat een afbouwpad voor het gebruik van stikstof uit dierlijke mest. Daarnaast worden er in nutriënt verontreinigde gebieden aanvullende eisen gesteld, zoals een verlaging van de stikstofgebruiksnormen vanaf 2025, wat het totale gebruik van stikstof (dierlijke mest en kunstmest) zal verlagen. Wat het effect is op het totale gasgebruik is niet bekend. Ik zal mij blijven inspannen om de gesprekken met de Europese Commissie over het gebruik van RENURE-producten te vervolgen. Het gebruik van deze producten kan bijdragen aan het verminderen van gasgebruik.
Op welke manier wordt ervoor gezorgd dat dit plan praktisch uitvoerbaar is voor de agrarische sector?
De afbouw en het verdwijnen van de derogatie gaat een grote inspanning vergen van de agrarische sector, zeker in combinatie met de andere opgaven waar de sector mee geconfronteerd wordt. Ik zal met de sector in gesprek gaan zodra de beschikking is vastgesteld en openbaar is.
Op welke manier kan de ambitie op het gebied van grondgebondenheid nog gehaald worden wanneer er een afbouwplan voor derogatie komt? Zijn de gewenste Grootvee eenheden (GvE)-normen dan nog wel realistisch? Onderschrijft u hiermee ook dat het belang van het gebruik van kunstmestvervangers alleen maar meer toeneemt?
Ik ben momenteel bezig met de nadere uitwerking van grondgebondenheid. Hierbij betrek ik de gevolgen van de afbouw van de derogatie.
Welk effect heeft het verdwijnen van derogatie op de bodemvruchtbaarheid?
Als er geen derogatie wordt verleend zal de hoeveelheid dierlijke mest die wordt toegepast worden beperkt. In veel gevallen zal dit gaan over runderdrijfmest en varkensdrijfmest. Deze mestsoorten bevatten wel organische stof, maar niet veel. Hierdoor kan het organische stof gehalte van de boem wat gaan afnemen. Echter is het wel zo dat door toepassen van vanggewassen, rustgewassen en compost een grote verbetering van de bodemkwaliteit kan worden gerealiseerd. Deze maatregelen kunnen buiten de normen voor dierlijke mest worden toegepast.
Bent u ervan op de hoogte dat de maatwerkaanpak als alternatief op het generieke 7e actieprogramma voor de Nitraatrichtlijn (APN) nu voor veel boeren geen alternatief meer is, gezien het feit dat de bufferstroken verplicht generiek worden verbreed? Kunt u aangeven wat de consequenties hiervan op het Nationaal Strategisch Plan (NSP) en Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) zijn?
Voor het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn en het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid zullen dezelfde teeltvrije zones gaan gelden, waarbij de zones gelden voor zowel mest als gewasbeschermingsmiddelen. Daarbij worden de teeltvrije zones (bufferstroken onder het GLB) in de conditionaliteit opgenomen en zijn daarmee een voorwaarde om aan het GLB te kunnen meedoen. Het gezamenlijke traject om te komen tot een handhaafbare, uitvoerbare, controleerbare en betaalbare aanpak die tot een gelijkwaardig of grotere waterkwaliteitsverbetering zal leiden als een deel van de maatregelen uit het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn, loopt momenteel nog. Ik wil hier niet op vooruitlopen op de uitkomsten van dit traject.
Hoe wordt de markt voor varkensmest opgevangen, aangezien bij het verliezen van de derogatie akkerbouwers eerder zullen kiezen voor melkveemest en de vraag naar varkensmest daarmee zal dalen?
De akkerbouwer maakt een afweging in kosten en opbrengsten, en de nutriënten en organische stof in de mest. Daarbij is rundveemest vaak gunstiger qua nutriëntenverhouding en gehalte organische stof. De mestmarkt zal zich in de komende jaren moeten gaan zetten naar de nieuwe situatie, en daarbij spelen er meerdere factoren een rol zoals bijvoorbeeld de totale mestproductie, de nutriënten in de mest en de mest afzetmogelijkheden. Naar verwachting heeft de afname van de mestplaatsingsruimte voor stikstof in dierlijke mest ten gevolge van de conceptderogatiebeschikking indirect gevolgen voor de afzet van varkensmest. Het is gezien de andere factoren die hier ook een belangrijke rol in hebben moeilijk te voorspellen in hoeverre. De verwerking en daarmee plaatsing buiten de Nederlandse landbouw van een deel van het fosfaatoverschot is gereguleerd.
Hoe wordt omgegaan met de waarschijnlijke wijziging van het bouwplan van melkveehouders, aangezien het aantrekkelijker zal worden om af te wijken van de 80/20 regel, wat uiteindelijk ook effect heeft op de waterkwaliteit?
Ik zet mij omwille van de waterkwaliteit in voor het op peil houden van het areaal grasland in Nederland, onder andere door met de tijdelijke transitietegemoetkomingsregeling deelname aan derogatie te stimuleren en hiermee het aandeel grasland op peil te houden. In voornoemde brief van 5 september jl. is aangegeven dat het kabinet gaat onderzoeken op welke wijze in de periode tussen de afloop van de derogatie en de invoering van de wettelijke verplichting voor een aandeel grasland in het kader van grondgebonden melkveehouderij, het behoud van grasland kan worden geborgd.
Bent u ervan op de hoogte dat alle dierlijke mest van graasdierbedrijven al op het land is uitgereden en er nog geen duidelijkheid is over wat nu wel en niet is toegestaan? Hoe worden bedrijven tegemoetgekomen die nu te veel mest voor een verhoogde prijs hebben afgezet of in opslag hebben?
In voornoemde brief van 5 september 2022 is de Tweede Kamer geïnformeerd dat de derogatienormen in 2022 gelijk zijn aan die in de voorgaande beschikking. De inzet is er steeds op gericht geweest gedurende het uitrijdseizoen duidelijkheid te kunnen geven over de inhoud van de derogatie. Ik besef goed dat het voor boeren tot onzekerheid heeft geleid dat deze duidelijkheid pas na het mest-uitrijdseizoen is gekomen.
Bent u ervan op de hoogte dat de extra eisen die worden opgelegd om een derogatie toegewezen te krijgen zeer streng zijn, waardoor boeren met percelen in de 34 meest kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden uitgesloten worden van derogatie terwijl zij al jaren werken aan de waterkwaliteit? Vindt u ook dat juist deze boeren moeten worden beloond? Wegen de voordelen van het verdwijnen van derogatie (verbeterde waterkwaliteit) nog op tegen de nadelen?
De inhoud van de conceptbeschikking hierover is op dit moment nog vertrouwelijk en ik verwijs naar de toelichting over de vertrouwelijkheid voorafgaand aan de beantwoording van deze feitelijke vragen.
Welke impact heeft een afbouwpad voor derogatie op de nog te ontwikkelen en uit te voeren gebiedsgerichte aanpak?
In voornoemde brief van 5 september 2022 (Kamerstukken II 2021/22, 33 037, nr. 450) aan de Tweede Kamer is aangegeven dat voor de realisatie van de doelen van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (hierna: NPLG) tot 2030 de tijd is. Het afbouwpad van de derogatie zorgt ervoor dat de derogatiedeelnemers al sneller voor een transitieopgave staan. Bezien zal worden of en hoe dit in de gebiedsprocessen en in de gebiedsprogramma’s nader zou kunnen worden geconcretiseerd zodat er maatwerk per gebied kan worden geleverd. In de brief over de toekomst van de landbouw zal ik verder ingaan op de toekomst voor de agrarische sectoren en de rol die de overheid daarin heeft.
Op welke wijze heeft u uitvoering gegeven aan motie van de leden Bisschop, Geurts en Lodders waarin de regering onder andere verzocht werd de Kamer zo veel als mogelijk te informeren over de verschillende stappen en contactmomenten bij de derogatieonderhandelingen met betrekking tot de aanvullende voorwaarden, de opstelling van het ministerie daarbij en de wijze waarop de sector betrokken is geweest? Kunt u in dat kader een tijdlijn van het afgelopen jaar schetsen?2
De betreffende motie ziet op de onderhandelingen over de derogatieverlening voor de jaren 2020 en 2021. Ik heb de Tweede Kamer hierover in verband met de vertrouwelijkheid van onderhandelingen tot op heden nog niet geïnformeerd en zal dit zo spoedig mogelijk doen. Ik zal de correspondentie met de Europese Commissie over de derogatieonderhandelingen eveneens zo spoedig met de Tweede Kamer te delen. Ik kan echter hierover nog niet precies aangeven wanneer dit dat zal zijn, omdat hierover ook afstemming met de Europese Commissie nodig is en dit er mogelijk toe kan leiden dat informatie niet verstrekt kan worden.
Ten aanzien van de tijdlijn kan ik de Tweede Kamer het volgende informeren. De gesprekken over verlening van derogatie kunnen niet los worden gezien van de gesprekken met de Europese Commissie over de totstandkoming van het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn (hierna: 7e AP) en het addendum daarop. Dit is gelegen in het feit dat een actieprogramma ten grondslag ligt aan verlening van derogatie. In onderstaande tijdlijn zijn de belangrijkste overleggen en contactmomenten van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en het Ministerie van LNV met de diensten van de Europese Commissie (hierna: EC) over de besluitvormingsprocedure naar derogatie weergegeven. Bij deze gesprekken is in bijna alle gevallen de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de EU (PV-EU) aanwezig geweest evenals een ambtelijke vertegenwoordiging van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Gedurende deze periode is er ook op verschillende momenten en bij/en marge van verschillende bijeenkomsten contact geweest tussen de Minister van LNV en de Europees Commissaris voor Milieu en van de Minister-President en de voorzitter van de Europese Commissie. Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit geen uitputtende lijst is. De sector is op gezette tijden op verschillende niveaus geïnformeerd over de stand van zaken ten aanzien van derogatie.
Begin 2021 heeft een ambtelijk overleg plaatsgevonden tussen de EC en LNV over het traject van het 7e AP en het traject naar derogatieverlening. Als gevolg van het controversieel verklaard zijn van het mestbeleid door de Kamer in de eerste helft van 2021, was het niet mogelijk in de eerste helft van 2021 inhoudelijke gesprekken te voeren met de EC over de inhoud van het 7e AP.
In mei 2021 is overleg geweest van de Europees Commissaris voor Milieu met de Minister van LNV over de stand van zaken met betrekking tot het 7e AP in verband met de politieke context in Nederland. In juni 2021 is hierover hoogambtelijk contact geweest tussen de EC en LNV.
In de zomer van 2021 zijn ambtelijke contacten tussen de EC en LNV geweest over agendering van Nederland in het Nitraatcomité van september 2021 ten behoeve van het geven van de eerste presentatie in het kader van de besluitvormingsprocedure naar derogatieverlening. Op 15 september 2021 heeft Nederland in dit verband de 1e presentatie in het Nitraatcomité gegeven.
Medio september 2021 heeft ambtelijk overleg tussen de EC en LNV plaatsgevonden over de inhoud van het ontwerp 7e AP. Eind september 2021 heeft de EC gereageerd op het ontwerp 7e AP. In november 2021 hebben diverse ambtelijke contacten plaatsgevonden tussen de EC en LNV. In november 2021 heeft hoogambtelijk overleg plaatsgevonden tussen de EC en LNV over agendering van Nederland in het Nitraatcomité van 15 december 2021 ten behoeve van het geven van de tweede presentatie in het kader van de besluitvormingsprocedure naar derogatieverlening. In november 2021 is overleg geweest van de Europees Commissaris voor Milieu met de Minister van LNV over agendering van Nederland in het Nitraatcomité van december 2021. In december 2021 is overleg geweest van Europees Commissaris voor Milieu met de Minister van LNV over agendering van Nederland in het Nitraatcomité van 15 december 2021. Nederland heeft in het Nitraatcomité van 15 december 2021 niet de 2e presentatie in het Nitraatcomité gegeven in het kader van de besluitvormingsprocedure naar derogatieverlening (Kamerstuk 33 037, nr. 433). In deze periode is ambtelijk contact geweest van de PV-EU met de kabinetten van de Voorzitter van de Europese Commissie, de vicevoorzitter van de Europese Commissie en de Europees Commissaris voor Milieu.
In januari 2022 is overleg geweest van de Europees Commissaris voor Milieu met de Minister van LNV over de inhoud van het coalitieakkoord in relatie tot het 7e AP en de mogelijkheid van het geven van de 2e presentatie in het Nitraatcomité, zodat derogatie in zicht bleef. In de tweede helft van januari 2022 is hoogambtelijk contact geweest tussen LNV en de EC. In februari heeft ambtelijk overleg plaatsgevonden tussen LNV en de EC over de inhoud van het coalitieakkoord en het addendum op het 7e AP. In februari 2022 hebben ambtelijk contacten tussen de EC en LNV plaatsgevonden over de inhoud van het addendum op het 7e AP. Eind februari 2022 is overleg geweest tussen de Europees Commissaris voor Milieu en de de Minister van LNV over agendering van Nederland in het Nitraatcomité van 17 maart 2022. Nederland heeft in het Nitraatcomité van 17 maart 2022 de 2e presentatie in het Nitraatcomité gegeven in het kader van de besluitvormingsprocedure naar derogatieverlening. In maart 2022 is ambtelijk overleg geweest tussen LNV en de EC over de inhoud en voorwaarden van een derogatie.
In de periode april 2022 tot en met juni 2022 hebben ambtelijke overleggen en ambtelijke contacten plaatsgevonden tussen de EC en LNV over de inhoud en voorwaarden van een derogatie. Op 15 juni 2022 heeft Nederland in het Nitraatcomité de 3e presentatie in het Nitraatcomité gegeven in het kader van de besluitvormingsprocedure naar derogatieverlening.
In juli 2022 zijn hoogambtelijke en ambtelijke overleggen en contacten geweest tussen de EC en LNV over de inhoud en voorwaarden van een derogatie. In juli 2022 heeft overleg plaatsgevonden met de vicevoorzitter van de Europees Commissie en de Minister van LNV, en de Europees Commissaris voor Milieu en de Minister van LNV. In deze periode zijn contacten van de Minister-President geweest met de voorzitter van de Europese Commissie. In augustus en september 2022 hebben ambtelijke contacten plaatsgevonden tussen de EC en LNV. Op 15 september 2022 is stemming in het Nitraatcomité over de conceptderogatiebeschikking voorzien. Op 5 september 2022 (Kamerstuk 33 037, nr. 450) heeft de Minister van LNV de hoofdlijnen van de conceptderogatiebeschikking met het Parlement gedeeld.
Het bericht ‘Zorgen over populariteit houtstook door oplopen gasprijzen: ‘Help met isoleren van huizen’’ |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Zorgen over populariteit houtstook door oplopen gasprijzen: «Help met isoleren van huizen»»1?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat is uw reactie op de signalen dat de verkoop van pellet- en houtkachels en haardhout de afgelopen tijd is gestegen, vanwege de hoge gasprijzen?
De berichten, dat de verkoop van hout- en pelletkachels en haardhout de afgelopen tijd is gestegen, zijn mij bekend. Als deze herfst, zoals verwacht, meer hout gestookt wordt, kan dit zowel een negatieve invloed op de luchtkwaliteit hebben als op de ervaren overlast houtstookemissies. Door de hoge gasprijzen is het aannemelijk en begrijpelijk dat de komende winterperiode fors meer hout gestookt zal worden dan voorgaande jaren. Tegelijkertijd kunnen hierdoor de gezondheidsklachten van omwonenden toenemen. Het is belangrijk om een goede balans te hebben tussen begrip voor het meer stoken aan de ene kant en voor handhaven bij overlast aan de andere kant.
Wat is uw reactie op de stelling dat de luchtkwaliteit deze herfst waarschijnlijk zal verslechteren, omdat veel Nederlanders een houtkachel hebben gekocht?
Door het kabinet zijn verschillende maatregelen genomen om de effecten van de hoge gas- en energieprijzen voor huishoudens te beperken, waaronder een prijsplafond voor elektriciteit en gas. De verwachting is dat hiermee een stimulans om hout te stoken wordt verminderd. Samen met gemeenten, provincies en stakeholders werk ik aan maatregelen om de luchtvervuiling uit kachels terug te dringen. Maatregelen die ik daarvoor samen met gemeenten neem, zijn het uitgeven van een stookalert, adviezen in de stookwijzer en het ontwikkelen van voorlichtingsmateriaal dat gemeenten kunnen gebruiken om burgers over houtstook voor te lichten. Via de stookwijzer kunnen burgers eenvoudig een klacht bij hun gemeenten indienen als zij overlast ervaren. Met de gemeenten heb ik afgesproken dat zij ook daadwerkelijk acteren bij herhaaldelijk ervaren overlast. Om gemeenten te ondersteunen heb ik een routewijzer houtstook laten ontwikkelen. Hiermee hebben gemeenten handvatten om overlast en gezondheidseffecten aan te pakken. Ik besteed de komende tijd veel aandacht aan het agenderen van maatregelen ten aanzien van houtstook bij gemeenten en aan het informeren en ondersteunen van gemeenten bij de uitvoering. Zo heb ik gemeenten al een brief gestuurd om hen te attenderen op de mogelijke maatregelen ten aanzien van houtstook en organiseer ik in het kader van het Schone Lucht Akkoord een conferentie waar deze problematiek een belangrijk onderdeel van zal zijn.
Tot slot worden in het kader van het Schone lucht Akkoord pilots uitgevoerd door gemeenten om te bezien wat nodig is om tot houtstookarme wijken te komen of tot een houtstookverbod in een gemeente bij een stookalert. Via de Specifieke uitkering Schone Lucht Akkoord ondersteun ik gemeenten ook financieel om maatregelen te nemen ten aanzien van houtstook. Zo werk ik, binnen de bestaande mogelijkheden, aan het zo veel mogelijk beperken van luchtvervuiling door houtstook.
Welke acties gaat u nu ondernemen om te voorkomen dat de luchtkwaliteit aankomende herfst en winter zal verslechteren door een toename van houtstook?
Hoewel ik het met u eens ben, dat het goed mogelijk is dat deze winter de houtstookemissies toenemen, kan ik op dit moment niet zeggen of dat gevolgen heeft voor het bereiken van de doelstelling in het kader van het Schone Lucht Akkoord dat in 2030 de houtstookemissies lager moeten zijn dan in 2016. Ik wil stapsgewijs toewerken naar het halen van de WHO advieswaarden. In dat kader bespreek ik met medeoverheden en stakeholders welke aanvullende maatregelen en activiteiten effectief kunnen zijn om aanvullende gezondheidswinst in Nederland te realiseren. In Europees kader pleit ik voor aanscherping van de Luchtkwaliteitsrichtlijn omdat de huidige Europese normen hoger liggen dan de WHO-advieswaarden voor luchtkwaliteit. Ik zet mij in voor een stapsgewijze verlaging van bindende grenswaarden in de komende decennia richting de nieuwste WHO-advieswaarden. Mijn inzet ten aanzien van houtstook is te zorgen dat de emissies, negatieve gezondheidseffecten en overlast door houtstook de komende jaren daadwerkelijk substantieel afnemen.
Bent u, in het kader van de toename van houtstook door de hoge gasprijzen, in de veronderstelling dat de doelstelling dat houtstookemissies in 2030 lager moeten zijn dan in 2016, zal worden gehaald? Waarop baseert u dit?
Energiebesparing bij huishoudens is voor veel urgente maatschappelijke doelen van belang, zoals het tegengaan van klimaatverandering en het voorkomen van energiearmoede bij huishoudens. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, werk ik in het kader van het Schone Lucht Akkoord samen met gemeenten, provincies, stakeholders aan maatregelen om luchtvervuiling terug te dringen. Ik zet nu eerst in op deze maatregelen om stapsgewijs toe te werken naar het behalen van de WHO advieswaarden voor luchtkwaliteit. Ik heb verder een verkenning aanvullende maatregelen om houtstook emissies en negatieve gezondheidseffecten van houtstook nog verder te verminderen laten uitvoeren. In die verkenning wordt energiebesparing bij huishoudens niet aangemerkt als maatregel om de houtstookemissies terug te brengen. Omdat er geen directe koppeling lijkt te zijn, ben ik daarover niet in gesprek met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke ordening. Over het verdere proces omtrent aanvullende maatregelen houtstook zal ik u nader informeren voor het einde van dit jaar.
Bent u nu wel van plan om in het Schone Lucht Akkoord een concreter en vooruitstrevend reductiedoel op te nemen voor houtstook? Zo nee, waarom niet?
Het is op zich best begrijpelijk dat mensen kiezen voor een houtkachel als andere maatregelen te duur voor hen zijn en een houtkachel wel bekostigd kan worden. Dat bekent echter niet noodzakelijkerwijs dat verduurzamingsmaatregelen in het algemeen niet voldoende toegankelijk zijn.
Welke maatregelen gaat u nu nemen om ervoor te zorgen dat de luchtvervuiling, gezondheidsschade en overlast die gepaard gaan met de toename van houtstook door de hoge gasprijzen, worden voorkomen?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat gaat over stimuleringsmaatregelen voor bijvoorbeeld zonnepanelen en warmtepompen. Voor houtkachels en houtpelletkachels zijn geen subsidies of andere stimuleringsmaatregelen. Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 5 kijk ik samen met gemeenten, provincies, stakeholders en BZK hoe we emissies en negatieve gezondheidseffecten van houtstook nog verder kunnen verminderen. Indien uit dat proces naar voren komt dat financiële maatregelen tot de meest effectieve maatregelen behoren, zal ik met de Minister van Financiën in overleg gaan. Over het proces met betrekking tot aanvullende maatregelen zal ik u voor het einde van dit jaar nader informeren.
Welke maatregelen gaat u nemen om burgers te ontmoedigen een houtkachel aan te schaffen?
Gemeenten kunnen op basis van stookwijzer en/of stookalert een stookverbod instellen. In de pilot «Stookverbod», onderdeel van het Schone Lucht Akkoord, onderzoeken gemeenten wat nodig is om een dergelijk stookverbod in te voeren. De rijksoverheid ondersteunt hierbij. Er zijn op dit moment nog geen gemeenten die het besluit hebben genomen om al in 2022 een stookverbod tijdens een stookalert in te voeren. Daarnaast kijk ik samen met gemeenten, provincies, stakeholders en BZK hoe we op basis van de verkenning aanvullende maatregelen houtstook emissies en negatieve gezondheidseffecten van houtstook nog verder kunnen verminderen. Daarover zal ik u voor het einde van dit jaar nader informeren.
Bent u met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in gesprek over energiebesparing door huishoudens? Zo ja, maakt de vraag hoe voorkomen kan worden dat mensen hout gaan stoken deel uit van deze gesprekken? Tot welke maatregelen, die een verdere toename van houtstook kunnen voorkomen, zullen deze gesprekken naar verwachting leiden? Zo nee, erkent u dat het nodig is om te schakelen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, nu door pogingen om gas te besparen een toename van houtstook te zien is? Bent u bereid om dit alsnog met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening te bespreken en de Kamer daarover te informeren?
Erkent u dat een houtkachel aantrekkelijker is voor mensen, omdat verduurzamingsmaatregelen nog steeds niet voldoende toegankelijk zijn voor veel mensen? Zo nee, waarom niet?
Bent u met de Minister van Financiën in gesprek over mogelijkheden om verduurzamingsmaatregelen sterker te bevoordelen, bijvoorbeeld door burgers voor wie zonnepanelen en warmtepompen momenteel niet binnen bereik zijn, fiscaal meer tegemoet te komen? Zo ja, wat is het resultaat van deze gesprekken? Vormden deze gesprekken input voor het Pakket Belastingplan 2023 dat spoedig naar de Kamer zal komen? Zo nee, bent u bereid om het gesprek alsnog aan te gaan met de Minister van Financiën of kunt u anders toelichten waarom u een toename van houtstook in plaats van bijvoorbeeld warmtepompen een wenselijke situatie vindt?
Herinnert u zich dat u schriftelijk zou terugkomen op het instellen van een stookverbod bij code rood en oranje van de stookwijzer en hoe dit kan worden gekoppeld aan een stookverbod bij een stookalert?2 Kunt u deze informatie aan de Kamer doen toekomen voor het commissiedebat Leefomgeving op 12 oktober 2022?
9000 vroegtijdige doden per jaar ten gevolge van fijnstof (PM2,5) uit onder andere de landbouw |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Kuipers , van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Klopt het dat er in Nederland jaarlijks 9.000 mensen vroegtijdig sterven door de gevolgen van fijnstof (PM2,5), en dat meer dan de helft van dit fijnstof te relateren is aan ammoniak?1, 2
Uit berekeningen van het RIVM voor het in 2020 afgesloten Schone Lucht Akkoord (SLA) blijkt dat ongeveer 7.500 vroegtijdige sterfgevallen aan fijn stof zijn toe te schrijven. Deze cijfers liggen in dezelfde orde van grootte als de door het Europese milieuagentschap (EMA) berekende aantal van 9.000. Het verschil ligt waarschijnlijk aan afwijkende uitgangspunten.
Fijn stof bestaat uit een primair en een secundair deel. Primair fijnstof is het deel van het fijnstof dat direct door menselijke activiteiten of natuurlijke bronnen in de atmosfeer wordt gebracht. Het secundaire deel wordt door chemische reacties in de atmosfeer gevormd, waarbij een deel ammoniak reageert met een deel nitraat of sulfaat, afkomstig van stikstofoxiden uit verkeer en industrie. Deze gevormde stofdeeltjes kunnen zich over honderden kilometers verplaatsen. Vorming van secundair fijnstof is niet mogelijk zonder ammoniak. Het totale secundaire deel vormt ongeveer 60% van de totale concentratie PM2.5en 50% van de totale concentratie PM10 in Nederland. Daarmee kan in principe gesteld worden dat de landbouwsector betrokken is bij (ruim) de helft van fijnstofconcentraties in Nederland.
Echter, omdat concentraties van stoffen in de lucht (en ook de normstelling voor luchtkwaliteit) worden uitgedrukt in massa (microgram per m3), worden ook de berekeningen van concentraties voor de Grootschalige Concentraties en Deposities Nederland (GCN/GDN) jaarlijks uitgevoerd op massabasis van stoffen. Bij een berekening op massabasis is het aandeel van de landbouw substantieel kleiner dan de ca 50% zoals berekend op basis van deeltjesaantallen. Dit komt doordat het ammoniakdeel veel lichter is dan het nitraat- of sulfaatdeel.
In het SLA is op basis van deze massamethode voor de sector landbouw een relatieve bijdrage aan levensduurverlies berekend van 11 á 12%. Op grond van bovenstaande kan dan ook niet worden gesteld dat de helft van het aantal vroegtijdig gestorven mensen als gevolg van blootstelling aan fijn stof toegeschreven kan worden aan (secundair) fijnstof waarbij ammoniakemissies uit de landbouw betrokken zijn.
Kunt u bevestigen dat de landbouw met bijna 90% aandeel van de ammoniakuitstoot een grote bijdrage levert aan het luchtkwaliteitsprobleem?3, 4, 5
Volgens de Emissieregistratie6, bedroeg de uitstoot van ammoniak uit de landbouwsector in 2020 ruim 90% van de totale ammoniakuitstoot in Nederland. Een deel van deze ammoniak reageert tezamen met andere uitstoot (voornamelijk stikstofoxiden uit andere sectoren zoals wegverkeer) en vormt fijnstof dat inderdaad tot negatieve gezondheidseffecten kan leiden.
In de voortgangsrapportage van het Schone Lucht Akkoord heeft RIVM berekend dat de aan landbouw toe te rekenen relatieve bijdrage aan levensduurverlies van de bevolking voor zowel referentiejaar 2016 als voor het doeljaar 2030 ongeveer 11 á 12% bedraagt. Hierbij is ook de bijdrage van primair fijn stof uit stallen meegewogen.
Erkent u dat de stikstofproblematiek daarmee niet alleen een natuurdiscussie is, maar ook een gezondheidsdiscussie? Zo nee, waarom niet?
Er is inderdaad een belangrijke samenhang tussen de effecten van de depositie van stikstof op natuur en biodiversiteit en de gezondheidseffecten van luchtvervuiling. De uitstoot van stikstofdioxide en ammoniak uit allerlei bronnen draagt bij aan de concentratie van stikstofdioxide en fijnstof in de lucht die wij inademen. Dit zorgt ook voor negatieve gezondheidseffecten.
Kunt u een schatting maken van hoeveel winst geboekt kan worden in levensjaren en het terugdringen van vroegtijdige sterfte door middel van het terugdringen uit ammoniakemissies? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM heeft in opdracht van mij een onderzoek gedaan naar welke maatregelen nodig zouden zijn om in 2030 aan de WHO-advieswaarden te voldoen. Dat onderzoek is 1 juli 2022 met de Tweede Kamer gedeeld7.
Voor het onderzoek heeft het RIVM gerekend met een realisatie van het in het regeerakkoord genoemde stikstofdoel, waarbij in 2030 in 74% van de stikstofgevoelige Natura2000 gebieden de depositie is teruggebracht tot onder de kritische depositiewaarde (KDW). Deze reductie in ammoniakemissies zou, volgens het RIVM, tot een aanvullende winst van 15.000 levensjaren kunnen leiden, ten opzichte van wat al zal worden bereikt door de maatregelen uit het Schone Lucht Akkoord8. Het aandeel van de landbouw daarin is ongeveer 15% (2.200 levensjaren).
Dit effect komt bovenop de gezondheidswinst in 2030 ten opzichte van 2016 van in totaal ongeveer 54.000 levensjaren die door het RIVM voor uitvoering van het Schone Lucht Akkoord is berekend. De bijdrage van de landbouw aan die gezondheidswinst, berekent het RIVM op ongeveer 6% (3.250 levensjaren). In het beleidspakket dat daarvoor is doorgerekend, zijn maatregelen opgenomen die leiden tot een emissiereductie van 8% van ammoniak in 2030 ten opzichte van het SLA referentiejaar 2016.
Kunt u een schatting maken van hoe groot de jaarlijkse financiële schade is door de impact die fijnstof (PM2,5) heeft op onze gezondheid? Zo nee, waarom niet?
Volgens het RIVM-onderzoek naar het halen van de WHO-advieswaarden, zou het voldoen aan de WHO-advieswaarden voor fijn stof in 2030 tot maatschappelijk baten leiden in de orde grote van 3,8 tot 7,5 miljard Euro, afhankelijk van de methodiek voor waardering van een levensjaar.
Kunt u aangeven of het nog steeds zo is dat verbeteringen in de luchtkwaliteit voornamelijk komen door emissiereducties in de industrie en het verkeer, terwijl de invloed van de landbouwsector toeneemt, zoals in 2016 het geval was?6
Uit cijfers van de emissieregistratie blijkt dat de grootste daling in emissies van NO2 en fijn stof toe te schrijven is aan de sector verkeer. Voor primair fijn stof geldt dat de landbouwemissies gedaald zijn sinds 2016. Doordat met name de verkeersemissies sterk dalen neemt de relatieve bijdrage van andere bronnen, waaronder landbouw, aan de fijn stof concentraties toe.
Kunt u aangeven waarom de uitstoot van ammoniak sinds 2005 nauwelijks is verminderd ondanks het toenemend gebruik van stalsystemen vanaf die tijd?
Uit cijfers van de emissieregistratie blijkt dat de totale ammoniak uitstoot voor de landbouwsector tussen 2005 en 2020 is gedaald met 19% (van 140 kton naar 113 kton). Aan deze daling hebben volgens de emissieregistratie met name schonere stalsystemen voor varkens en pluimvee, afnemende aantallen varkens en pluimvee en de verplichte mestverdunning bij toepassing van mest op grasland op klei en veen bijgedragen. De daling werd deels te niet gedaan door de groei van de melkveestapel en de veranderde voersamenstelling voor het vee. Bij de berekening door de werkgroep NEMA10 (NEMA = National Emission Model for Agriculture) zijn correctiefactoren gehanteerd voor de ammoniakemissie per dierplaats van bepaalde emissiearme stallen. Dit is gebeurd naar aanleiding van onder meer de analyse van het Centraal Bureau voor de Statistiek11 naar het stikstofverlies uit stallen en mestopslagen.
Hoeveel van het fijnstof in steden zoals Amsterdam is volgens u gemiddeld te relateren aan ammoniak dat bijvoorbeeld komt uit de landbouw? Hoeveel is te relateren aan industrie en verkeer?
Op basis van de eerder genoemde GCN/GDN rapportage, heeft RIVM de «GCN-tool» ontwikkeld12. Het betreft hier een vereenvoudigde en gelineariseerde rekenmethode die een eerste indruk kan geven over de bijdrage van binnenlandse bronnen (op gewichtsbasis). De berekende binnenlandse bijdrage van verschillende sectoren aan de concentraties op gemeenteniveau voor het jaar 2019 is hier voor verschillende stoffen te vinden.
Voor de totale PM2.5concentratie in Amsterdam gelden de volgende bijdragen:
Circa 48% van de totale concentratie is afkomstig uit Nederland.
Bijdrage diverse sectoren aan het Nederlandse aandeel:
Voor de totale PM10 concentratie in Amsterdam gelden de volgende bijdragen:
Circa 36% van de totale concentratie is afkomstig uit Nederland.
Bijdrage diverse sectoren aan het Nederlandse aandeel:
Bent u op de hoogte van het advies van onze Gezondheidsraad uit 2018 dat met elke vermindering van 5 µg/m3 PM2,5 in de lucht, er gemiddeld drie maanden levensduurverlenging is te behalen? Op welke manier bent u sinds 2018 omgegaan met de aanbevelingen uit dit advies?7
Ja, ik ben op de hoogte van dat advies van de Gezondheidsraad. Het Schone Lucht Akkoord is voor een belangrijk deel gebaseerd op dat advies. Elke inwoner van Nederland moet in schone lucht kunnen leven. Met het SLA zetten wij in op een permanente verbetering van de luchtkwaliteit. De voortgangsmeting van het Schone Lucht Akkoord, die in maart aan de Tweede Kamer is gestuurd, laat zien dat als gevolg van het Schone Lucht Akkoord de luchtkwaliteit in Nederland verbetert. De concentratie van fijnstof (PM10) daalt van gemiddeld ongeveer 16,6 µg/m3 in 2016 naar ongeveer 12,7 µg/m3 in 2030 bij uitvoering van het vastgestelde, voorgenomen en SLA beleid, wat samen met het effect van minder stikstofdioxide zal betekenen dat mensen in Nederland gemiddeld 3,5 maand langer zullen leven.
In hoeverre hebben de nieuwe normen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voor fijnstof volgens u gevolgen voor de landbouw en de stikstofaanpak, en de emissiereductieplannen voor industrie en verkeer?
De WHO heeft geen normen vastgesteld maar advieswaarden. Deze advieswaarden hebben geen directe juridische gevolgen voor Nederland. Mijn streven is om eind 2023 bij het vaststellen van de SLA uitvoeringsagenda 2024–2030, op te nemen in welk tempo, en met welke tussenstappen, wij in Nederland naar de WHO-advieswaarden toe kunnen werken. Mijn besluit om toe te werken naar de WHO-advieswaarden staat toegelicht in de brief die ik u op 1 juli heb gestuurd14.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk een reductie van ammoniak en stikstofoxiden te bewerkstelligen waardoor de veiligere grens van PM2,5 van 5 µg/m3, conform de WHO-richtlijn, bereikt kan worden? Zo ja, hoe gaat u dat aanpakken en welk tijdspad ziet u hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de brief van 1 juli heb aangegeven is de Nederlandse inzet erop gericht om stapsgewijs toe te werken naar de WHO-advieswaarden. Mijn streven is om eind 2023 bij het vaststellen van de SLA uitvoeringsagenda 2024–2030, op te nemen in welk tempo, en met welke tussenstappen, wij in Nederland naar de WHO-advieswaarden toe kunnen werken. Daartoe verken en bespreek ik met medeoverheden welke aanvullende maatregelen en activiteiten effectief kunnen zijn om aanvullende gezondheidswinst in Nederland te realiseren. Uiteraard zal ik daarbij rekening houden met de maatregelen die getroffen zijn en worden in het licht van de klimaat- en de stikstofopgaven, waarvan een positief effect verwacht wordt op de luchtkwaliteit in Nederland.
Bent u van mening dat deze voldoende zijn om het aantal te voorkomen doden door een slechte luchtkwaliteit ook echt zoveel mogelijk te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten waarom?
Het reduceren van stikstofuitstoot is een belangrijke stap om de negatieve effecten van luchtvervuiling, inclusief fijn stof, verder te verminderen. Echter, alleen het terugdringen van stikstofemissies is niet voldoende om naar de WHO-advieswaarde voor PM2,5toe te werken. Ook de uitstoot van primair fijnstof, zoals afkomstig van de uitstoot van roet, slijtage van banden en remmen van voertuigen, emissies van pluimvee en industrie, zal daarvoor omlaag moeten. Daarom werk ik in het Schone Lucht Akkoord met een breed pakket aan maatregelen om de emissies en concentraties te reduceren, en daarmee de negatieve gezondheidseffecten van zowel stikstofdioxide, als primair en secundair fijn stof te verminderen.
Het ontbreken van vaste contracten in de Nederlandse energiemarkt |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat energieleveranciers geen vaste contracten meer aanbieden? Hoe apprecieert u dit feit?
Ja, ik acht dit een onwenselijk effect.
Zouden langjarige contracten in de huidige markt tot lagere consumententarieven kunnen leiden?
In de huidige markt zijn de energieprijzen hoog. Het is niet de verwachting dat deze prijzen op korte termijn zullen dalen. De leveranciers zullen bij het aanbieden van langjarige contracten met een vaste prijs voor een lange periode moeten inkopen tegen de huidige hoge prijzen.
Verder zijn de kosten voor zekerheid (margin calls) in de huidige markt erg hoog. Energiebedrijven moeten hoge bedragen als onderpand betalen om de risico’s op termijncontracten af te dekken. Voor zover energiebedrijven contracten met een vaste prijs aanbieden zullen zij deze hoge kosten voor zekerheid doorberekenen in hun tarieven. Langjarige contracten zullen daarmee niet noodzakelijkerwijs tot lagere consumententarieven leiden. Wél geven ze meer zekerheid aan de consument.
Waarom zijn langetermijncontracten nog wel beschikbaar in Duitsland?
In Duitsland geldt het principe dat de consument zijn contract uitdient en deze niet voortijdig opzegt. Energieleveranciers zijn hiermee eerder bereid langjarige contracten met een vaste prijs aan te bieden. In Nederland kunnen klanten hun contract altijd opzeggen en er geldt in de huidige marktsituatie een relatief lage opzegvergoeding bij het opzeggen van contracten met een bepaalde duur.
Deze vergoeding dekt in de huidige marktsituatie niet de kosten die de energieleverancier maakt als een contract voortijdig wordt opgezegd. Deze situatie zorgt er mede voor dat energieleveranciers terughoudend zijn met het aanbieden van langjarige contracten met vaste prijzen. Daarom is de ACM al geruime tijd in overleg met energieleveranciers om te komen tot een aanpassing van de Richtsnoeren Redelijke opzegvergoedingen.
Zoals genoemd in de Kamerbrief over aanvullende maatregelen energierekening (van 20 september 2022) heb ik met energieleveranciers afgesproken dat er weer vaste contracten in de markt zullen worden aangeboden in 2023, wanneer de ACM regels omtrent de opzegvergoeding voor vaste contracten vaststelt die beter aansluiten bij de reële restwaarde van het contract.
In hoeverre spelen de relatief lage overstapboetes een rol in het opdrogen van het vaste contractaanbod in Nederland? Denkt u dat energieleveranciers daardoor, in deze onzekere markt, teveel financiële risico’s zien in het aanbieden van vaste contracten?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom zijn energieleveranciers alleen verplicht een modelcontract aan te bieden met variabele tarieven? Ziet u het als een optie om ook het aanbieden van een vast modelcontract verplicht te maken?
De ACM heeft de bevoegdheid om na consultatie van organisaties van leveranciers, netbeheerders en afnemers, vast te stellen hoe het modelcontract eruit dient te zien, zo blijkt uit de Elektriciteits- en Gaswet (artikelen 95na Elektriciteitswet 1998 en 52ca Gaswet). In de Elektriciteits- en Gaswet wordt geen invulling gegeven aan de vorm van het modelcontract. De ACM heeft de vorm van het modelcontract vastgesteld in Het Besluit tot vaststellen van het modelcontract voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers. Daarin heeft de ACM bepaald dat het gaat om een contract met een variabele prijs voor onbepaalde tijd. Dit heeft mede te maken met de verplichting van een leverancier om consumenten ten minste een overeenkomst voor de levering van elektriciteit voor een onbepaalde duur aan te bieden. Ik ben bereid om met de ACM te bespreken of het noodzakelijk en wenselijk is, en zo ja op welke wijze, dat energieleveranciers verplicht worden tot het aanbieden van een vast modelcontract.
Bent u bereid om op zeer korte termijn met de Autoriteit Consument & Markt (ACM) in gesprek te gaan om te komen tot nieuwe richtlijnen die het aanbieden van meer vaste contracten weer mogelijk moeten maken?
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 3 en 4 vind ik het wenselijk dat leveranciers aan consumenten weer langetermijncontracten met vaste tarieven aanbieden zonder dat zij te hoge financiële risico’s behoeven te lopen. De stap van de ACM om in goed overleg met de sector te komen tot een passendere invulling van de richtsnoeren over de hoogte van opzegvergoedingen draagt hieraan bij. Daarnaast heb ik in het antwoord op vraag 5 toegezegd dat ik bereid ben om met de ACM te bespreken of het noodzakelijk en wenselijk is, en zo ja op welke wijze, dat energieleveranciers verplicht worden tot het aanbieden van een vast modelcontract.
Bent u bereid om op zeer korte termijn met de energieleveranciers in gesprek te gaan om een beroep te doen op hen om weer vaste contracten te gaan aanbieden?
Zie antwoord vraag 6.
Welke mogelijkheden ziet u om zelfs tot drie of vier jaar durende langetermijncontracten te komen? Zullen deze tot een substantieel lagere maandelijkse energierekening kunnen leiden?
Zoals aangegeven, is er een mogelijkheid dat door de aangekondigde stappen, het aanbod van langjarige contracten in de markt zal toenemen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is het daarbij echter niet zeker of daarbij de tarieven lager zullen zijn. Dat heeft immers met andere factoren te maken, waaronder de geopolitieke ontwikkelingen en de prijsontwikkelingen in de groothandelsmarkten voor gas en elektriciteit.
Kunt u deze vragen zo snel als mogelijk beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
De salderingsregeling |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Klopt het dat de kosten van de salderingsregeling voor de energieleveranciers (het verschil tussen de elektriciteitsprijs die zij aan de klant moeten vergoeden en de elektriciteitsprijs die op het moment van levering op de markt gegeven wordt) gesocialiseerd worden over de overige klanten van de energieleveranciers?
Ja. Energieleveranciers zullen de kosten die zij maken, dus ook deze kosten, doorberekenen aan hun klanten. Ook de klanten zonder zonnepanelen betalen hier dus aan mee.
Bent u bekend met de inschatting dat deze overdracht van welvaart van de huishoudens zonder zonnepanelen naar de huishoudens mét zonnepanelen richting de miljarden euro’s gaat en met het toenemen van het aantal huishoudens dat zonnepanelen heeft, steeds hoger wordt?
Huishoudens die investeren in zonnepanelen moeten aan de voorkant zelf kosten maken die zij pas gedurende de levensduur van de panelen terugverdienen. Ik vind het belangrijk dat huishoudens die investeren in zonnepanelen daarbij een redelijke terugverdientijd hebben, de salderingsregeling draagt daar aan bij. We hebben immers ook baat bij de opwek van duurzame energie.
Wel is het zo dat hoe meer huishoudens zonnepanelen op het dak hebben, hoe hoger de kosten die hiermee gemoeid zullen zijn voor energieleveranciers en voor de belastingbetaler. Leveranciers berekenen deze kosten door in de tarieven voor alle afnemers, waardoor afnemers zonder zonnepanelen inderdaad meebetalen voor afnemers met zonnepanelen.
Door de voorgenomen afbouw van de salderingsregeling zal dit probleem in de tijd steeds kleiner worden, terwijl het tegelijkertijd blijft lonen voor huishoudens om te investeren in zonnepanelen. Uit recent onderzoek van TNO komt naar voren dat de terugverdientijden voor investeringen in zonnepanelen door huishoudens bij de voorgenomen afbouw van de salderingsregeling tot en met 2030 naar verwachting niet hoger zullen zijn dan zeven jaar. Uit het rapport van PWC uit 20161 blijkt dat huishoudens in de regel bereid zijn te investeren in zonnepanelen als de terugverdientijd maximaal negen jaar is.
Bent u bereid om op zeer korte termijn aan de energieleveranciers te vragen inzicht te geven door middel van modellering in de omvang van de kosten van deze vorm van socialisering en wat dat betekent voor klanten met en zonder zonnepanelen?
Ik ben bereid leveranciers te vragen of zij inzicht willen en kunnen geven in de omvang van de kosten van socialisering om een indicatie te krijgen. Wel is het zo dat dit bedrijfsgevoelige informatie betreft en lastig te verifiëren is.
Is de salderingsregeling aangemeld bij de Europese Commissie ter goedkeuring, ook in verband met de nieuwe Elektriciteitsrichtlijn (2019/944)? Heeft de Europese Commissie de salderingsregeling en de voorgestelde aanpassingen zoals voorgesteld in het wetsvoorstel dat de Kamer binnenkort behandelt, beoordeeld en goedgekeurd?
Het wetsvoorstel afbouw salderingsregeling is genotificeerd bij de Europese Commissie. Dit wetsvoorstel bevat een technisch voorschrift in de zin van richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (codificatie) (PbEU 2015, L 241). Het wetsvoorstel is gemeld aan de Commissie van de Europese Unie ter voldoening aan artikel 5, eerste lid, van die richtlijn (notificatienummer 2020/221/NL). Tevens is het wetsvoorstel gemeld aan de Commissie van de Europese Unie op grond van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU 2006, L 376). De standstill termijn die samenhangt met de notificatieprocedure is verlopen op 15 juli 2020 (Kamerstuk 35 594, nr. 3, blz. 18).
Is de salderingsregeling consistent met de Elektriciteitsrichtlijn (2019/944) van de Europese Unie? Kunt u reageren op de volgende punten waarop de salderingsregeling en/of het wetsvoorstel in strijd zou kunnen zijn met de Elektriciteitsrichtlijn:
Zoals reeds bij het antwoord op vraag 4 aangegeven, is het wetsvoorstel afbouw salderingsregeling, dat uitgaat van een geleidelijk dalend percentage dat kan worden gesaldeerd in de periode tot en met 2030, genotificeerd bij de Europese Commissie (notificatienummer 2020/221/NL). Ook de Raad van State heeft geen opmerkingen geplaatst betreffende eventuele strijdigheid van de salderingsregeling met de Brusselse kaders. De salderingsregeling is volgens het kabinet in lijn met de Elektriciteitsrichtlijn (richtlijn (EU) 2019/944).
Dit volgt uit artikel 15, vierde lid, van deze richtlijn waarin is bepaald dat lidstaten met reeds bestaande regelingen waarin de elektriciteit die in het net wordt ingevoed en de elektriciteit die uit het net wordt verbruikt niet apart worden verrekend, geen nieuwe rechten toekennen onder deze regelingen na 31 december 2023. Alle afnemers die vallen onder een bestaande regeling moeten op grond van artikel 15, vierde lid, te allen tijde de mogelijkheid hebben om te kiezen voor een nieuwe regeling waarin de elektriciteit die in het net wordt ingevoed en de elektriciteit die uit het net wordt verbruikt, apart worden verrekend als basis voor de berekening van nettarieven. Uit deze bepaling volgt dat voor kleinverbruikers die na 1 januari 2024 voor het eerst zonnepanelen installeren, de elektriciteit die wordt afgenomen en ingevoed apart moet worden gemeten om aparte verrekening mogelijk te maken. Dit kan alleen als een kleinverbruiker de beschikking heeft over een meetinrichting die zowel de afname als invoeding meet (een slimme of digitale meter). In dat geval is salderen toegestaan.
Daarnaast is ook artikel 21, tweede lid, onderdeel d, van richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L328) van belang, waarin is bepaald dat lidstaten ervoor zorgen dat zelfverbruikers van hernieuwbare energie individueel of via aankoopgroeperingen, het recht hebben op het ontvangen van een beloning voor de zelfopgewekte hernieuwbare elektriciteit die zij aan het net leveren, die een afspiegeling is van de marktwaarde van die elektriciteit en die rekening kan houden met de waarde op lange termijn ervan voor het net, het milieu en de samenleving.
Bent u bereid deze vragen voor de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer te beantwoorden?
Ja.
De energieprijzen, over de plannen voor leveringszakerheid en betaalbaarheid van energie, over het afsluitbeleid van kleinverbruikers |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Herinnert u zich tot dat u twee keer toe een motie heeft ontraden die vroeg om een strategie voor leveringszekerheid van energie, betaalbaarheid van energie, leveringszekerheid van voedsel en betaalbaarheid van voedsel?
Ja.
Kunt u aangeven welke strategie er op dit moment is voor de leveringszekerheid van energie? Ofwel, kun u wijzen naar het beleidsrapport – waarvan er velen geschreven worden in Den Haag – waarin de strategie voor leveringszekerheid van energie (in ieder geval gas en elektriciteit) staat beschreven, die op dit moment gevolgd wordt?
In de afgelopen periode heb ik veelvuldig met uw Kamer gesproken over het thema leveringszekerheid en de inzet en strategie van het kabinet om de leveringszekerheid op zowel korte als langere termijn te waarborgen. Deze inzet kan veranderen door de omstandigheden en ontwikkelingen. Naar mijn mening is het beter hier flexibel op in te kunnen spelen en uw Kamer dan te informeren.
Hierover heeft het kabinet ook een reeks van brieven gestuurd aan uw Kamer. Ik verwijs u graag naar het verslag van het Commissiedebat d.d. 9 juni 2022 over voorzienings-en leveringszekerheid energie (Kamerstuk 29 023, nr. 334). Dit verslag bevat een opsomming van deze brieven.
Kunt u aangeven welke strategie er gevolgd wordt voor de betaalbaarheid van energie?
Ook over de betaalbaarheid van energie en maatregelen die het kabinet heeft genomen om het probleem van de hogere energierekening voor burgers en bedrijven te adresseren is in de afgelopen periode meerdere keren met uw Kamer gesproken. Ik verwijs hierbij naar de aanvullende koopkrachtmaatregelen 2022 (Kamerstuk 35 925 XV, nr. 111) en de beantwoording van Kamervragen van het lid Van Dijk (PvdA) over compensatie van de hoge energierekening voor lage inkomens (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2143). Ook heeft het kabinet u met Prinsjesdag een brief gestuurd met maatregelen voor de energierekening.
Werkt de huidige vastgestelde strategie voor betaalbaarheid en leveringszekerheid van energie of is het beter om de strategie aan te passen?
De maatregelen die het kabinet tot op heden heeft genomen hebben een bijdrage geleverd aan de verbetering van betaalbaarheid van energie en leveringszekerheid van energie. Dit neemt niet weg dat de energieprijzen erg variëren. Het is daarom van belang om voortdurend te kijken wat nog meer nodig en mogelijk is. Dit doet het kabinet ook, zowel op nationaal als op EU-niveau. Tijdens Prinsjesdag is het kabinet met een pakket van aanvullende nationale maatregelen gekomen. Daarnaast wordt ook in EU-verband alles in het werk gesteld om de problemen op de Europese energiemarkten en de hoge energieprijzen te adresseren.
Is er een risico van black outs door een onzekere energievoorziening (bij ons of de buurlanden met wiens elektriciteit netwerk wij verbonden zijn) in de aankomende winter?
Risico’s op een black-out zijn nooit uit te sluiten. Wel zijn deze te mitigeren en is er een duidelijk handelingsperspectief indien een black-out zich voordoet. Zo is er het Risicoparaatheidsplan Elektriciteit dat ik op 22 april 2022 aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 29 023, nr. 301), het Nationaal Crisisplan Elektriciteit dat ik op 14 maart 2022 aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 29 023, nr. 283) en heeft de landelijke netbeheerder TenneT het Systeembeschermings- en Herstelplan Elektriciteit opgesteld, mede op basis van de netcode voor de noodtoestand en het herstel van het elektriciteitsnet (Verordening (EU) 2017/2196). Daarnaast werk ik op het gebied van energie en leveringszekerheid nauw samen met mijn ambtgenoten in buurlanden (de Benelux, Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk en Zwitserland) via het Pentalaterale energieforum.
Zijn er adequate afspraken met de buurlanden, zodat in situaties van stress, levering van elektriciteit over de grens blijft plaatsvinden?
Ja. Zie paragraaf 3.2 van het bij de beantwoording van vraag 5 genoemde Risicoparaatheidsplan Elektriciteit.
Zijn er oefeningen en draaiboeken voor het geval van een onzekere energievoorziening? Kunt uitleggen hoe die eruit zien?
Ja. Wat betreft oefeningen is er op 24 mei 2022 nog in Pentalateraal verband deelgenomen aan een black-outtest1. Voor draaiboeken verwijs ik graag naar de stukken die bij de beantwoording van vraag 5 zijn opgesomd.
Kunt u verklaren waarom de gasprijs op de markt in Zeebrugge de afgelopen maanden vaak aanzienlijk lager was dan de gasprijs op TTF (Nederland), terwijl Nederland gas naar België exporteert?1
Hoe moet een alleenstaande of een gezin, met een laag of middeninkomen (dat op dit moment net kan rondkomen) en een slecht geïsoleerde huurwoning de winter doorkomen, als de energierekening stijgt van bijvoorbeeld 200 naar 600 euro per maand?
Ja, het kabinet is bekend met deze analyse. Het scenario in kwestie gaat uit van een aantal aannames waaronder aanhoudende hoge prijzen in combinatie met het niet continueren van de maatregelen die in 2022 genomen zijn. Mede gelet op de ontwikkelingen, zit het kabinet niet stil. Zonder hulp zouden er immers mensen in betalingsproblemen komen. Zo heeft het kabinet voor dit jaar een pakket aan maatregelen getroffen. Daarin worden onder andere de energiebelastingen, de brandstofaccijnzen en de btw op de energierekening verlaagd. Tevens wordt een energietoeslag via de gemeenten verstrekt. Het kabinet heeft op Prinsjesdag de maatregelen die het voornemens is om volgend jaar te treffen gepresenteerd.
Bent u bekend me de studie van het Centraal Planbureau (CPB) van juni 2022 waarin duidelijk werd dat 1,2 miljoen huishoudens te weinig onvoldoende inkomen hebben om elke maand hun vaste en noodzakelijke lasten te betalen in het donkere scenario (waarin de kale gasprijs 1,50 per m3 is, een niveau waar we nu ver boven zitten bij flexibele contracten)?2
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u enig tijdstip aangeven na 1945, waarin meer dan 1 miljoen huishoudens niet in staat waren om hun vaste en noodzakelijke lasten te betalen uit hun maandelijkse inkomen?
Het is mij niet bekend of er zich een direct vergelijkbare ontwikkeling in de recente geschiedenis zich voorgedaan heeft. Het CPB doet hier in de eerder genoemde analyse ook geen uitspraken over.
Hoe gaat u voorkomen dat een groot aantal huishoudens te maken gaat krijgen met het afsluiten van energie en gas?
De regels voor het afsluiten van elektriciteit, gas en warmte zijn vastgelegd in de Regeling Afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas en in de Warmteregeling. Deze regelingen kennen een zorgvuldige incassoprocedure die is gericht op het zoveel mogelijk voorkomen van afsluiting van huishoudens en het voorkomen van het oplopen van betalingsachterstanden.
Betalingsachterstanden in de energierekening kunnen een vroegtijdig signaal zijn van (dreigende) problematische schulden, ook op andere terreinen. In de Regeling is geregeld dat klanten altijd eerst ten minste één betalingsherinnering krijgen waarin zij door de leverancier actief worden geïnformeerd over het afsluitbeleid en de mogelijkheid van schuldhulpverlening. Ingeval van niet tijdig betalen door een klant moet de energieleverancier de contactgegevens en hoogte van de schuld van deze klant doorgeven aan een instantie voor (gemeentelijke) schuldhulpverlening. Door in 2021 ingevoerde wijzigingen in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening kunnen energieleveranciers nu ook – in het kader van vroegsignalering – zonder toestemming van hun klanten de gemeente waarschuwen als ze zien dat klanten hun rekeningen niet betalen. Een gemeente moet, na een signaal van iemand met schuldproblemen, diegene uitnodigen voor een gesprek. Iemand mag de hulp van de gemeente weigeren. Daarnaast is het convenant over minnelijke schuldregelingen tussen energieleveranciers en de NVVK (branchevereniging voor schuldhulpverlening, sociaal bankieren en bewindvoering) begin 2022 herzien en van kracht sinds 1 april 2022.
Energieleveranciers zijn nu bereid om ongezien akkoord te gaan met voorstellen voor schuldhulpregelingen waardoor de doorlooptijd aanzienlijk is verkort.
Als er geen schuldhulptraject wordt doorlopen, op het verzoek om schuldhulpverlening negatief wordt beslist, het traject eindigt of als de klant de afspraken in het kader van de schuldhulpverlening niet nakomt, dan bepaalt de Regeling dat de leverancier de leveringsovereenkomst kan beëindigen. De leverancier zal dit 21 kalenderdagen van tevoren melden bij de klant en dit vervolgens aan de netbeheerder doorgeven. De netbeheerder zal de klant aanschrijven met het verzoek binnen een termijn 10 werkdagen een nieuwe leverancier te zoeken, om te voorkomen dat de aansluiting daadwerkelijk wordt afgesloten.
Indien klanten een aanvraag hebben gedaan en betrokken zijn bij een traject voor schuldhulpverlening, worden zij niet afgesloten van energie. De Regeling schrijft voor dat dit geldt voor de winterperiode, maar in de praktijk passen leveranciers deze uitzondering gedurende het gehele jaar toe. Daarnaast bevat de Regeling extra bescherming voor kwetsbare afnemers die wegens gezondheidsredenen niet mogen worden afgesloten. De gehele incassoprocedure is derhalve omkleed met waarborgen, juist om te voorkomen dat klanten worden afgesloten en tegelijkertijd door de gemeente tijdig en zo nodig via schuldhulpverlening geholpen kunnen worden bij bredere financiële problemen.
Ik verwijs u verder naar de brief met maatregelen voor de energierekening.
Bent u bekend met de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe zal in de regeling omgegaan worden met de situatie waarin de kleinverbruiker voltijds werkt tegen een relatief laag inkomen en niet in staat is om de maandelijkse lasten (huur, zorg, minimum noodzakelijke kosten voor onder andere eten, woon-werkverkeer, verzekeringen en de energierekening) te voldoen uit de lopende inkomsten? Hoe zal worden omgegaan met de 1,2 miljoen huishoudens, die, ook al zouden zij in de schuldsanering zitten, nog steeds te maken hebben met noodzakelijke lasten die hoger zijn dan hun inkomen, zodat de schuld elke maand oploopt? Hebben deze mensen recht op een goedkopere en geïsoleerde huurwoning of zal het gas en de elektriciteit alsnog afgesloten worden? Wilt u aangeven wat het perspectief is voor deze gezinnen/alleenstaanden en welke maatregelen u zult nemen om ervoor te zorgen dat zij niet diep in de financiële problemen raken?
Zie antwoord vraag 12.
Heeft u kennis genomen van het feit dat import van Liquefied natural gas (Lng) uit Rusland is toegenomen in de eerste helft van 2022? Kunt u aangeven hoeveel Lng er uit Rusland is ingevoerd, wie dat ingevoerd heeft en hoe zich dat verhoudt tot het verbod van de NL gemeentes om gas af te nemen van SEFE, dat volledig onder Duitse controle staat?3
Van de Gate terminal heb ik vernomen dat de totale hoeveelheid LNG vanuit Rusland in de eerste helft van het jaar ten opzichte van de eerste helft van vorig jaar inderdaad is toegenomen met 29%. Voor de volledigheid dient hierbij wel vermeld te worden dat het aandeel LNG uit Rusland ten opzichte van het totaal in de eerste helft van dit jaar gedaald is van 27% naar 22%. Bijna 60% van het LNG dat via de Gate terminal is binnengekomen was afkomstig uit de Verenigde Staten. Voor wat betreft de vraag over SEFE Energy (SEFE) verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 16.
Kunt u aangeven waarom talloze lidstaten van de Europese Unie wel energie afnemen bij SEFE maar dat u het de Nederlandse gemeentes verboden heeft?
Graag verwijs ik u naar de brief van 6 september 2022 (Kamerstuk 36 045, nr. 108) waarin ik uw Kamer heb geïnformeerd over de situatie met betrekking tot SEFE.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden en in ieder geval voor een plenair debat over energie als dat eerder plaatsvindt?
Ik heb geprobeerd deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
De inkomens- en vermogensgrenzen van de eenmalige energietoeslag |
|
Nilüfer Gündoğan (Volt) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Amsterdam laat vermogensgrens voor energietoeslag los»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van gemeenten die een vermogensgrens hanteren bij het toekennen van de energietoeslag? Klopt het dat verreweg de meeste gemeenten geen vermogensgrens hanteren bij het toekennen van de energietoeslag?
Het Rijk beschikt niet over een officieel overzicht van gemeenten die al dan niet een vermogensgrens hanteren bij de toekenning van de eenmalige energietoeslag. Wel is door mijn ministerie bezien of gemeenten een vorm van vermogenstoets toepassen. Op basis van het nagaan van de websites van 346 gemeenten, kan worden vastgesteld dat 5 gemeenten een vorm van vermogenstoets hanteren.
In de motie van het Kamerlid Van Baarle2 (DENK) verzoekt de Kamer de regering eveneens om een uitputtend overzicht van de eisen die gemeenten stellen bij de energietoeslag. Via deze weg wil ik graag reageren op deze motie. Recent heeft Divosa een peiling uitgevoerd waaraan 138 gemeenten hebben deelgenomen.3 Bijna alle gemeenten gaven aan een inkomensgrens van 120% of hoger te hanteren. Uit de peiling blijkt ook dat gemeenten – op het moment van de peiling in juni jl.- circa 75 procent van de doelgroep hebben bereikt. Inmiddels is het bereik veel hoger. In de overleggen die ik met gemeenten voer, geven zij aan dat zij met de energietoeslag veel nieuwe groepen in beeld hebben gekregen, zoals werkende armen. Dat is een heel mooi resultaat en ik ben de gemeenten dan ook zeer erkentelijk dat zij de uitvoering zo goed ter hand hebben genomen. Om zicht te houden op de uitvoering, zal ik daarom begin 2023 een representatief onderzoek onder gemeenten laten doen naar de uitvoering van de energietoeslag. De voorwaarden die gemeenten stellen bij de energietoeslag worden hierin meegenomen.
Dit antwoord is tevens een reactie op het verzoek van het lid Kat (D66) bij het commissiedebat Reactie op zorgpunten uit gesprekken met het Ouderpanel Kinderopvangtoeslag van 15 september jl. om een schriftelijke reactie over de inkomens- en vermogensgrenzen van de energietoeslag
Vindt u het rechtvaardig dat beschikking over een spaarrekening met 7.000 á 8.000 euro in sommige gemeenten leidt tot afwijzing voor de eenmalige energietoeslag terwijl in de meeste andere gemeenten burgers met een vermogen van meerdere tonnen gewoon aanspraak maken op de energietoeslag?
Ik begrijp dat verschillen tussen gemeenten bij burgers vragen oproept. De energietoeslag maakt deel uit van de bijzondere bijstand. De uitvoering van bijzondere bijstand is zowel financieel als beleidsmatig gedecentraliseerd. Dat betekent dat colleges van B&W veel beleidsvrijheid hebben bij de vormgeving en uitvoering van de energietoeslag, dus ook welke vermogensgrens in aanmerking wordt genomen.
Is het u bekend dat meerdere gemeenten, waaronder Hilversum en Bergen op Zoom, een inkomensgrens hanteren van 130% van het sociaal minimum bij het toekennen van de eenmalige energietoeslag in plaats van de landelijk gecommuniceerde inkomensgrens van 120% van het sociaal minimum?
Uit de peiling van Divosa blijkt dat de meeste responderende gemeenten (84%) kiezen voor de grens van 120% van het sociaal minimum, de overige gemeenten zitten op 130%. Slechts een enkele gemeente kiest voor lager dan 120% of hoger dan 130%.
Vindt u het rechtvaardig dat de inkomensgrens voor aanspraak op de eenmalige energietoeslag in sommige gemeenten aanzienlijk hoger wordt vastgesteld dan in andere gemeenten?
Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven maakt de energietoeslag deel uit van de bijzondere bijstand. De uitvoering van bijzondere bijstand is zowel financieel als beleidsmatig gedecentraliseerd. Dat betekent dat colleges van B&W veel beleidsvrijheid hebben bij de vormgeving en uitvoering van de energietoeslag. Zo bepaalt het college welke inkomens in aanmerking komen. De beleidsvrijheid maakt het mogelijk dat het college bij het bepalen van de doelgroep kan aansluiten bij de doelgroep van de bijzondere bijstand en het lokale gemeentelijke minimabeleid. Op deze wijze kan de gemeente een zo’n groot mogelijk deel van de doelgroep snel bedienen door ambtshalve toekenning en betaling van de eenmalige energietoeslag. Vanwege deze uitvoeringstechnische reden aanvaardt het kabinet dat daarbij verschillen tussen gemeenten zullen ontstaan, waarbij het kabinet wel wil bevorderen dat deze verschillen beperkt zullen zijn. Zo heb ik in overleg met gemeenten een landelijke richtlijn opgesteld die verwerkt is in de handreiking voor gemeenten.
In de memorie van toelichting bij het voorstel van de wet houdende «wijziging van de Participatiewet in verband met het eenmalig categoriaal verstrekken van een energietoeslag aan huishoudens met een laag inkomen» wordt door de regering uitgebreid stilgestaan bij de beleidsvrijheid voor gemeenten.4
Worden gemeenten door het Rijk vergoed voor alle kosten die zij maken voor de eenmalige energietoeslag, ongeacht of zij een grens van 120% of 130% van het sociaal minimum hanteren en ongeacht of zij een vermogensgrens in acht nemen? Indien ja, waarom kiezen dan niet alle gemeenten voor een inkomensgrens van 130% zonder vermogenstoets? Indien nee, onder welke omstandigheden worden gemeenten niet volledig door het Rijk vergoed voor de kosten van de energietoeslag?2
Gemeenten ontvangen via de algemene uitkering van het gemeentefonds een budget van € 1,4 miljard voor de uitvoering van de energietoeslag. Dit budget wordt toereikend geacht om alle huishoudens met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum een energietoeslag van 1.300 euro uit te keren. In het bedrag is ook rekening gehouden met uitvoeringskosten (100 mln. euro). Als een gemeente meer kosten maakt dan het aan de gemeente toegekende budget, bijvoorbeeld door verstrekking aan een ruimere doelgroep of door verstrekking van een hoger bedrag, dan dient de gemeente dit tekort zelf bij te passen. Ik blijf gedurende de uitvoering van de energietoeslag in gesprek met gemeenten om vinger aan de pols te houden.
Kunt u op basis van landelijke gegevens aangeven hoeveel extra huishoudens in aanmerking zouden komen voor de eenmalige energietoeslag, als de inkomensgrens formeel omhoog gaat naar 130% van het sociaal minimum, ten opzichte van 120% van het sociaal minimum?
Op basis van een grove inschatting, is de verwachting dat de doelgroep ongeveer met 25% toeneemt als de inkomensgrens op 130% van het sociaal minimum wordt gezet. Dan zouden er dus ongeveer 250.000 extra huishoudens in aanmerking komen voor de energietoeslag.
Bent u bereid om de door het Rijk gecommuniceerde inkomensgrens voor de eenmalige energietoeslag van 120% van het sociaal minimum, te verhogen tot 130% van het sociaal minimum en alle gemeenten te instrueren dit over te nemen? Indien nee, waarom niet?
Voor de uitvoering van de energietoeslag heeft het kabinet een eenmalig budget beschikbaar gesteld in het gemeentefonds. Het beschikbare budget is bedoeld voor het verstrekken van de energietoeslag aan alle huishoudens met een inkomen tot 120%. Gemeenten die een inkomensgrens van 130% hanteren, betalen het verschil vanuit de eigen middelen. Er is geen ruimte om het budget uit te breiden voor alle huishoudens tot 130% sociaal minimum. Een uitbreiding van de doelgroep zou daarnaast ook grote gevolgen hebben voor de uitvoeringscapaciteit bij gemeenten.
Bent u bekend met het feit dat meerdere gemeenten maar zeker niet alle gemeenten toestaan dat twee algemene «aftrekposten» voor gepensioneerden in mindering gebracht mogen worden op het inkomen van de aanvrager, alvorens het inkomen wordt getoetst aan de inkomensgrens, zoals o.a. blijkt uit de voorlichting op de website van de gemeente Gemert-Bakel?3
Ja. Ik heb hier kennis van genomen.
Zijn gemeenten wettelijk verplicht om de «pensioenvrijlating» (21,50 euro per maand voor alleenstaanden en 43 euro per maand voor echtparen) en de «Algemene Ouderdomswet (AOW)-vrijlating» (26,38 euro per maand voor alleenstaanden en 52,76 euro voor echtparen), in mindering te brengen op het inkomen van gepensioneerden, alvorens het netto inkomen te toetsen aan de inkomensgrens? Indien nee, hebben gemeenten wel beleidsvrijheid om het gebruik van deze «aftrekposten' toe te staan?
Gemeenten zijn niet wettelijk verplicht om bij de vaststelling van de inkomensgrens pensioenvrijlating in mindering te brengen op het inkomen. De colleges hebben – binnen de wettelijke kaders – veel beleidsvrijheid bij de vormgeving van de energietoeslag die onderdeel is van de bijzondere bijstand. Het college van een individuele gemeente bepaalt welk inkomen in aanmerking wordt genomen.
Bent u zich ervan bewust dat de door het Rijk en veel gemeenten gecommuniceerde inkomensgrenzen voor gepensioneerden feitelijk niet kloppen, als de «pensioenvrijlating» en de «AOW-vrijlating» in mindering gebracht mogen (of moeten) worden op het inkomen van gepensioneerden, alvorens het inkomen wordt getoetst aan de inkomensgrens van de eenmalige energietoeslag? Wat vindt u daarvan?
Er is geen wettelijke verplichting voor gemeenten om bepaalde vrijlatingen toe te passen op het inkomen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 10 heb aangegeven hebben college veel beleidsvrijheid bij de vormgeving van de energietoeslag. Hierdoor kunnen verschillen ontstaan tussen gemeenten.
Deelt u het standpunt dat het bestaan van algemene aftrekposten die van invloed zijn op de hoogte van het netto inkomen voor de energietoeslag actief gecommuniceerd zou moeten worden zodat de doelgroepen zo goed mogelijk worden bereikt? Waarom staat u dan toe dat de genoemde posten bij verreweg de meeste gemeenten en in de communicatie van de rijksoverheid niet worden overgebracht?
Uit de peiling van Divosa blijkt dat het bereik van de energietoeslag groot is. Gemeenten zijn actief aan de slag gegaan met het bereiken van de doelgroep onder andere door inzet van informatiecampagnes richting hun inwoners. Ik deel overigens met de vragensteller de opvatting dat het belangrijk is dat gemeenten – voor zover dit niet het geval is – duidelijk en actief richting hun inwoners communiceren over de (specifieke) voorwaarden die zij lokaal hanteren. Het bereiken van de beoogde doelgroep vind ik – met gestegen energieprijzen in het achterhoofd – belangrijk, al kan de doelgroep per gemeente soms verschillen. Zoals aangegeven, hebben gemeenten veel beleidsvrijheid bij de vormgeving van de energietoeslag en daardoor kunnen gemeentelijke voorwaarden verschillen.
Deelt u het standpunt dat toepassing van de twee genoemde «aftrekposten voor gepensioneerden» op grond van de Participatiewet ofwel verplicht is ofwel niet is toegestaan; maar dat het niet wenselijk is dat toepassing van de Participatiewet op dit punt overal willekeurig plaatsvindt?
Hoewel ik begrip heb voor het standpunt van de vragensteller, kan ik gemeenten niet voorschrijven welke inkomens wel of niet betrokken moeten worden van de vormgeving van de energietoeslag. Het beleid ten aanzien van de bijzondere bijstand is gedecentraliseerd.
Erkent u dat de netto inkomensgrens voor aanspraak op de energietoeslag volgens de huidige communicatie van de rijksoverheid voor gepensioneerde echtparen ruim 100 euro per maand hoger is en voor gepensioneerde alleenstaanden zelfs bijna 150 euro hoger is, dan voor werkenden en jongeren?4
Het klopt dat de inkomensgrens die door de het Rijk wordt geadviseerd (120% van de geldende bijstandsnorm) voor gepensioneerden hoger ligt dan voor personen die de pensioenleeftijd nog niet bereikt hebben. Dit heeft de maken met het verschil in de hoogte van de bijstandsnorm tussen gepensioneerden en niet gepensioneerden.
Kunt u dit verschil uitsplitsen naar oorzaak? Wordt het verschil (mede) veroorzaakt door de twee eerder genoemde aftrekposten voor gepensioneerden of niet?
Het verschil in inkomensgrens die het Rijk communiceert wordt niet veroorzaakt door de aftrekposten waar de vragensteller aan refereert. Het verschil ontstaat door de uitkeringsnormen in de Participatiewet. Op 1 januari 2022 golden de onderstaande bijstandsnormen:
Alleenstaand, 21 jaar tot pensioenleeftijd
€ 1.091,71
€ 1.310,05
Gehuwd of samenwonend, 21 jaar tot pensioenleeftijd€
€ 1.559,58
€ 1.871,50
Alleenstaand en gepensioneerd
€ 1.213,06
€ 1.455,67
Gehuwd of samenwonend en gepensioneerd
€ 1.642,54
€ 1.971,05
Klopt het dat de werkelijke inkomensgrens voor gepensioneerden, bij toepassing van de eerder genoemde «pensioenvrijlating» en «AOW-vrijlating», nog verder uitloopt op de inkomensgrens voor niet-gepensioneerden, dan op grond van de huidige door het Rijk gecommuniceerde inkomensgrenzen geconstateerd kan worden? Indien ja, vindt u het rechtvaardig jegens werkenden en jongeren, dat een toch al hogere inkomensgrens voor gepensioneerden nog hoger wordt?
Indien een gemeente pensioenvrijlating en/of AOW vrijlating toestaat in het lokale beleid, dan kan het verschil in de inkomensgrens tussen gepensioneerden en personen die de pensioenleeftijd nog niet hebben bereikt, inderdaad groter worden. Dit valt onder de genoemde gemeentelijke beleidsvrijheid.
Hoe groot acht u de kans dat de eenmalige energietoeslag niet eenmalig is? Deelt u de mening dat eenduidige landelijke inkomensgrenzen en vermogensgrenzen wenselijk zijn als de eenmalige energietoeslag in de toekomst een vervolg krijgt?
De energietoeslag bedraagt voor het jaar 2022 1.300 euro voor mensen met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum. Tijdens de augustusbesluitvorming is besloten om in 2023 nogmaals € 1.300 aan deze doelgroep uit te keren. Dit is opgenomen in de Miljoenennota. Om huishoudens in 2022 nog beter te ondersteunen, bieden we gemeenten de mogelijkheid om 500 euro hiervan al in 2022 uit te keren. Voor een nadere toelichting over energiemaatregelen, verwijs ik u naar de Kamerbrief die het kabinet op 20 september 20228 aan uw Kamer heeft gezonden. Ik werk thans aan de vormgeving van de energietoeslag voor 2023. Het wettelijk voorschrijven van een vermogensgrens of inkomensgrens past niet bij het instrument bijzondere bijstand, waarbij gemeenten veel beleidsvrijheid toekomt.
Bent u bereid om bij de eenmalige energietoeslag 2022 de inkomensgrens voor niet-gepensioneerden alsnog helemaal gelijk te trekken met de inkomensgrens van gepensioneerden, indien van toepassing inclusief de optelsom van de genoemde twee speciale «aftrekposten» voor gepensioneerden? Indien nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 15 heb aangegeven, ligt de bijstandsnorm voor gepensioneerden hoger dan voor mensen die de pensioenleeftijd nog niet hebben bereikt. Ik vind het niet logisch om een andere inkomensgrens voor gepensioneerden te adviseren dan 120% van de bijstandsnorm.
Overheidsgeld aan niet-gouvernementele organisaties |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u uiteenzetten wat het bedrag is dat de natuurorganisatie MOB (Mobilization for the Environment) aan inkomsten heeft gekregen van de overheid?
Bij het beantwoorden van deze vraag en de volgende vragen heb ik de volgende afbakening gehanteerd. Ik heb de financiële administratie van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) onderzocht en navraag gedaan bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), voor zover het opdrachten vanuit de M
Ministeries van EZK en LNV betrof. Hierbij is voor betalingen de tijdsspanne van 1 januari 2021 tot de datum van indiening van deze vragen (31 augustus 2022) gehanteerd.
Uiteraard kunnen ook andere overheden, zoals provincies, uitgaven hebben gedaan aan een of meerdere van de bedoelde organisaties. Ik beschik echter niet over informatie over deze betalingen. Het verschaffen van informatie daarover is een verantwoordelijkheid van de betrokken overheden zelf.
Het Ministerie van LNV heeft in 2021 een bedrag ter hoogte van € 1.442 betaald aan Mobilization for the Environment (MOB) in het kader van een dwangsom. In 2022 hebben geen betalingen plaatsgevonden aan MOB vanuit de Ministeries van EZK en LNV.
Is MOB als organisatie ooit ingehuurd voor advies door een van de ministeries? Zoja, wanneer en voor welk bedrag?
Nee.
Is de voorzitter van MOB ooit ingehuurd als adviseur door het kabinet? Zoja, wanneer en voor welk bedrag?
Nee.
Kunt u uiteenzetten wat het bedrag is dat de natuurorganisatie Natuur & Milieu aan inkomsten heeft gekregen van de overheid?
Stichting Natuur & Milieu heeft in 2021 een bedrag van € 30.250 ontvangen van het Ministerie van EZK en € 32.820 van het Ministerie van LNV. In 2022 is vanuit het Ministerie van LNV € 14.995 betaald aan Stichting Natuur & Milieu.
Kunt u uiteenzetten wat het bedrag is dat de natuurorganisatie LandschappenNL aan inkomsten heeft gekregen van de overheid?
LandschappenNL heeft in 2021 en 2022 geen betalingen ontvangen vanuit de Ministeries van EZK en LNV.
Kunt u uiteenzetten wat het bedrag is dat de natuurorganisatie Werkgroep Behoud de Peel aan inkomsten heeft gekregen van de overheid?
Werkgroep Behoud de Peel heeft over 2021 en 2022 geen betalingen ontvangen vanuit de Ministeries van EZK en LNV.
Kunt u uiteenzetten wat het bedrag is dat de natuurorganisatie Federatie Particulier Grondbezit aan inkomsten heeft gekregen van de overheid?
Federatie Particulier Grondbezit heeft in 2021 € 5.505 ontvangen vanuit het Ministerie van LNV. In 2022 hebben geen betalingen plaatsgevonden aan Federatie Particulier Grondbezit vanuit de Ministeries van EZK en LNV.
Kunt u uiteenzetten wat het bedrag is dat de natuurorganisatie Vogelbescherming Nederland aan inkomsten heeft gekregen van de overheid?
In 2021 hebben geen betalingen plaatsgevonden aan Vogelbescherming Nederland vanuit de Ministeries van EZK en LNV. In 2022 heeft Vogelbescherming Nederland € 6.172 ontvangen vanuit het Ministerie van LNV.
Kunt u elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, is dit helaas niet gelukt.