Het bericht 'Tweede pony in korte tijd aangevallen in Wittelte' |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Is er een compleet/volledig register van alle aanvragen en meldingen bij Bij12 van vermoedelijke wolvenschade?1
De registratie van de aanvallen wordt, in opdracht van de provincies, uitgevoerd door BIJ12. Deze registratie is openbaar beschikbaar2. De bij BIJ12 gemelde aanvallen, waarbij de wolf als dader niet is uit te sluiten, worden geregistreerd. Voor de beantwoording van uw vragen heb ik informatie opgevraagd bij BIJ12. Mijn ministerie heeft geen rol of bevoegdheid bij deze registraties.
BIJ12 registreert ook de ingekomen telefonische meldingen die niet in behandeling worden genomen omdat wolvenschade als onwaarschijnlijk wordt beoordeeld. Deze worden elke drie maanden openbaar gemaakt in de zogenoemde «Tussenrapportage wolf»3.
Dit betrof in de periode vanaf 2015 tot begin november 2022, op een totaal van 773 meldingen, 54 meldingen die niet in behandeling zijn genomen. De reden voor het niet in behandeling nemen ligt in het feit dat de beoordelaar vanuit BIJ12 na overleg met de dierhouder tot de conclusie kwam dat de verwondingen en de situatie waarin deze plaatsvonden aanleiding gaven te oordelen dat een wolf niet de oorzaak was of dat de melding te oud was om nog te kunnen beoordelen. Het besluit tot het niet in behandeling nemen van een melding ligt bij BIJ12 en hoeft niet in overeenstemming met de veehouder te zijn.
Als dit register er is, is dit register dan inclusief de meldingen van mensen die telefonisch direct al bij wolvenschade zijn afgewezen?
Zie antwoord vraag 1.
Zo ja, bij hoeveel meldingen is zo’n afwijzing het geval geweest? Op welke grond vond die afwijzing plaats?
Zie antwoord vraag 1.
Zo nee, op welke wijze houdt BIJ12 dan het overzicht op het totale aantal binnengekomen meldingen van wolvenschade?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat een taxateur altijd langs voor onderzoek naar een gemelde wolvenschade bij grotere landbouwhuisdieren zoals koeien en paarden? Zo ja, bij hoeveel pony’s en paarden is de taxateur in 2021 en 2022 langs geweest voor onderzoek? Hoe vaak heeft hij daar ook daadwerkelijk een monster genomen?
Indien een melding zodanig wordt beoordeeld dat schade door een wolf niet uit te sluiten is, geeft BIJ12 opdracht aan het taxatiebureau om bij de dierhouder langs te gaan. In alle gevallen wordt dan een onderzoek aan het dier verricht, DNA-monsters afgenomen, de veldsituatie beoordeeld en een taxatie opgemaakt.
Er zijn in 2021 bij BIJ12 geen meldingen van vermoedelijke wolvenschade bij pony's binnengekomen. In 2021 hebben er dan ook geen taxaties op deze diersoort plaatsgevonden. In 2022 zijn negen taxaties op pony's uitgevoerd. In twee van deze negen gevallen was het niet mogelijk om DNA af te nemen, vanwege het ontbreken van uitwendige verwondingen.
Zo nee, wat was de reden van niet langsgaan voor onderzoek en/of bemonstering na een melding?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat een taxateur enkel op basis van foto’s/beeldmateriaal kan besluiten om verder geen onderzoek ter plaats uit te voeren? Zo ja, worden foto’s/beeldmateriaal door een tweede taxateur geverifieerd?
Nee. Er vindt een eerste beoordeling door een BIJ12-consulent plaats op basis van door de diereigenaar aan BIJ12 doorgegeven foto's en situatiebeschrijving. Naar aanleiding van deze beoordeling wordt door BIJ12 besloten of een onderzoek ter plaatse zal plaatsvinden. Bij het onderzoek ter plaatse voert de taxateur het gehele onderzoek uit, inclusief het maken van beeldmateriaal, conform opdracht. Uiteindelijk vindt op basis van de beschikbare informatie een eindbeoordeling plaats door BIJ12 die tot een besluit leidt. Bij gebrek aan een DNA-uitslag kan ook een oordeel worden gegeven op basis van andere informatie, zoals foto's.
Kan er, zowel door bedrijven als particulieren, bezwaar tegen een besluit van BIJ12 worden aangetekend, om, op basis van telefonisch en/of digitale beeldinformatie, niet langs te komen voor onderzoek en afnemen van een DNA-monster bij (vermeende) wolvenschade?
De beslissing van BIJ12 om niet langs te komen gebeurt na overleg met de dierhouder. Dit betreft op dit moment geen besluit waartegen bezwaar kan worden ingediend en om die reden wordt door BIJ12 niet gewezen op een mogelijkheid tot bezwaar. Het lid Van der Plas wijst, mijn inziens terecht, op deze lacune en ik ben het met haar eens dat het goed zou zijn indien schademelders tegen een beslissing van BIJ12 in het geweer kunnen komen, zowel tegen het niet ter plaatse komen beoordelen als tegen de beoordeling zelf. In dat kader zal ik met de provincies in gesprek gaan om te kijken of de werkwijze rond de schadeafhandeling door BIJ12 kan worden aangepast zodat deze mogelijkheid wel ontstaat.
Zo ja, worden melders van schade direct op deze mogelijkheid tot bezwaar gewezen?
Zie antwoord vraag 8.
Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Is het bekend én openbaar hoeveel meldingen van wolvenschade er in 2021 en 2022 in totaal zijn gemaakt, hoeveel hiervan zonder nader onderzoek ter plaatse zijn afgewezen en hoe vaak tegen de werkwijze van BIJ12 bezwaar is ingediend?
In totaal zijn er in 2021 en 2022 499 meldingen van vermoedelijke wolvenschade door BIJ12 behandeld. Hiervan zijn 16 meldingen niet opgevolgd. Dit betroffen te oude meldingen, meldingen waarbij de kadavers al waren afgevoerd of meldingen waarbij het schadebeeld niet overeenkwam met schade veroorzaakt door een wolf.
In 2021 zijn 3 bezwaren ingediend tegen beslissing van BIJ12 over een wolvenschadedossier. In 2022 zijn tot nu toe 31 bezwaren ingediend. Deze in totaal 34 bezwaren handelen niet over de afgewezen meldingen, maar gaan over andere wolvenbesluiten, zoals de hoogte van de tegemoetkoming.
Hoe verhouden zich deze cijfers tegenover het totale aantal klachten over BIJ12?
Er zijn in 2021 10 klachten en in 2022 in totaal 7 klachten door BIJ12 ontvangen.
Deze klachten betroffen geen wolvenschademeldingen. In totaal zijn er in 2021 en 2022 bij BIJ12 451 bezwaren ingediend, waarvan 34 betrekking hebben op wolvenschade.
Indien er geen gegevens zijn over meldingen van wolvenschade in 2021 en 2022, die zonder nader onderzoek ter plaatse direct zijn afgewezen, deelt u dan de mening dat die cijfers er wel zouden moeten komen? Deelt u ook de mening dat er een volledig overzicht van gemelde wolvenschade moet komen, inclusief de meldingen die direct worden afgewezen voor nader onderzoek, mét vermelding van de reden van afwijzing?
BIJ12 publiceert elke drie maanden een «Tussenrapportage wolf»; hierin worden deze cijfers openbaar gemaakt.
Bestaat er een mogelijkheid voor bedrijven/burgers voor een vorm van erkende contraexpertise bij wolvenschade, zoals bijvoorbeeld DNA-afname door een erkend dierenarts en vervolgens onderzoek door een gecertificeerd (Europees) laboratorium?
Het staat een ieder vrij om een contra-expertise aan te vragen. De instituten waar BIJ12 mee samenwerkt hebben bepaald dat er bij hen geen contra-expertise kan plaatsvinden ter voorkoming van een dubbele rol. De provincies en BIJ12 maken gebruik van onafhankelijke en deskundige expertise bij afname en analyse. Bij de analyse wordt gebruik gemaakt van wetenschappelijk verantwoorde, meest up-to-date en geharmoniseerde methodiek op basis van Europees afgestemde standaarden. Door deze internationale afstemming (binnen het zogeheten CEWolf-consortium4) vinden er tevens periodiek validaties plaats van de ingezette methodes om de kwaliteit en effectiviteit te borgen. Daarnaast zijn CEwolf-labs gebonden aan strikte institutionele regels van wetenschappelijke ethische normen.
De uitvoering van de contra-expertise zal dus door betrokkene zelf ter hand genomen moeten worden. Er vindt geen attendering of uitvoering plaats door BIJ12. Een contra-expertise sluit niet aan op de onderzoeksmethodiek die BIJ12 namens de provincies hanteert, waardoor er door BIJ12 geen uitspraak over kan worden gedaan of advies over gegeven kan worden, aldus BIJ12.
Zo ja, worden melders van wolvenschade hierop geattendeerd?
Zie antwoord vraag 14.
Zo nee, wat is de reden dat deze mogelijkheid niet wordt geboden?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat met name bij paarden de lokale dierenarts vaak eerder ter plekke zal zijn, dan een taxateur van BIJ12? Deelt u tevens de mening dat bij beenwonden direct met behandelen moet worden gestart om een infectie te voorkomen? Zijn er voor deze situatie uitzonderingsbepalingen ten aanzien van DNA-afname getroffen, waarbij te denken valt aan veiligstellen van DNA door een dierenarts? Zo nee, waarom niet?
Nee, de snelheid waarmee een taxateur ter plekke kan zijn zal per situatie verschillen. Vaak zal een lokale dierenarts eerder ter plekke kunnen zijn. BIJ12 wijst de dierhouder er op dat, in geval van gewonde dieren, dierenleed zoveel mogelijk voorkomen dient te worden. Behandeling door een dierenarts is daardoor mogelijk. In overleg wordt bepaald hoe DNA-sporen kunnen worden veiliggesteld. Dit kan alleen na overleg met BIJ12 in specifieke situaties, bijvoorbeeld als er alleen gewonde dieren zijn die nog te helpen zijn, ook door een dierenarts plaatsvinden. Ook via begeleidende brochures worden betrokkenen hieropgewezen5.
Kunt u aangeven welke stimulatie inmiddels heeft plaatsgevonden en wat de stand van zaken hierin is en waar die stimulatie toe heeft geleid, gezien het feit dat u in een Kamerstuk schrijft dat «genetisch referentiemateriaal van wolven nu versnipperd aanwezig is bij diverse Europese instituten en onderzoekers» en dat u daarom zal «stimuleren dat materiaal beter kan worden uitgewisseld, ook met Nederland» en dat daarmee dan «zowel in ons eigen land als op Europese schaal het identificeren van wolven zal worden vereenvoudigd»?2
De provincies hebben opdracht gegeven aan Wageningen Environmental Research (WEnR) om gebruik te maken van de best beschikbare data ten behoeve van genetisch referentiemateriaal. In de praktijk betekent dit dat, nadat door WEnR een genetisch profiel van een wolf is geïdentificeerd, gebruik gemaakt wordt van de Europese database die bij Senckenberg aanwezig is. Hierin worden alle unieke profielen bijgehouden van wolven die door deelnemers van het CEwolf-consortium (waaronder WEnR) zijn geïdentificeerd. Elk individu in deze database krijgt een eigen unieke code toegewezen, bestaande uit GW-volgnummer-geslacht (GW = Genetische wolf). Zodra in Nederland een niet eerder vastgesteld genetisch profiel wordt aangetroffen, wordt dit profiel doorgestuurd naar deze databank en wordt daar gecheckt of dit profiel reeds bekend is onder een bepaalde code. Dit kan informatie opleveren over waar het dier zich eerder bevond. Wordt een bepaald individu na verloop van tijd door een CEwolf-partner in een ander land waargenomen, dan wordt dit doorgeven aan de landen waar het dier eerder aanwezig was.
Zoals blijkt uit de overzichten van BIJ12, kunnen hiermee wolven individueel worden geïdentificeerd.
In hoeverre kan nu van elkaars genetische databases gebruik worden gemaakt? Kunnen ook onafhankelijke buitenlandse, Europese instituten (zoals ForGen) nu gebruik maken van bijvoorbeeld de Nederlandse database? Zo nee, waarom niet?
Gebruik maken van genetische databases van andere partijen is uitsluitend mogelijk indien de data volgens eenzelfde geharmoniseerde en gestandaardiseerde methode verzameld en geanalyseerd is. Deelnemers binnen het CEWolf-consortium (onafhankelijke wetenschappelijke universiteiten en instituten) werken volgens dezelfde methode, waardoor zij gebruik kunnen maken van elkaars data. Data die op andere wijzen zijn geanalyseerd, zijn niet met elkaar uitwisselbaar of verenigbaar. Dit laatste doet zich voor tussen de Nederlandse database en die van ForGen. Via de website van BIJ12 zijn de analyseresultaten beschikbaar voor alle geïnteresseerde instituten.
Deelt u de mening dat, bij aanvallen op grotere landbouwhuisdieren, het juist ook hier van belang is om de activiteiten en voorkeuren van wolven te monitoren? En een zo volledig mogelijke database op te bouwen?
Monitoring is primair een taak van de provincies en vindt plaats volgens de afspraken gemaakt in het Interprovinciale Wolvenplan en Monitoringsplan wolf7.
Kunt u aangeven hoe uw visie zich verhoudt tot de huidige provinciale beleidsvoornemens om afrasteren tegen zwervende wolven als een «vanzelfsprekende voorwaarde» te gaan beschouwen, voor compensatie bij schade door zwervende wolven, gezien het feit dat u bij de aanwijzing van de wolf als beschermde inheemse diersoort schrijft dat «de lasten voor burgers en bedrijven, die voortvloeien uit de aanwijzing, blijven naar verwachting beperkt. Veehouders zullen schade kunnen ondervinden in het geval een wolf een prooi zoekt onder hun vee. Provincies en Faunafonds geven daarbij aan dat in het geval van een zwervende, individuele wolf, niet kan worden geëist dat agrariërs preventieve maatregelen nemen. De enkele zwervende wolf, die Nederland aandoet, zal hier maar kort verblijven en bijzonder schuw zijn. Preventieve maatregelen zijn kostbaar en niet effectief zolang niet duidelijk is in welk gebied een wolf zich ophoudt en hoelang hij daar blijft.»? Dus dat u enkel schade door zwervende wolven wil gaan vergoeden, wanneer er «wolvenproof» tegen zwervende wolven is afgerasterd?3
Het huidige Interprovinciaal Wolvenplan gaat uit van een normstelling die voor het provinciaal beleid het uitgangspunt is voor de inzet van preventieve maatregelen. In het kader van de lopende actualisering van het Interprovinciaal wolvenplan wordt hierover nog nader gesproken door provincies.
Het beleid rond vergoeding van schade door wolven is een provinciale bevoegdheid. Het is aan provincies om te bepalen hoe hieraan invulling wordt gegeven.
Is er bij de definiëring van het «beperkt blijven van de lasten» aan een plafond gedacht? Dus op welk moment zijn de lasten voor burgers en bedrijven, die voortvloeien uit de aanwijzing van de wolf als beschermde inheemse diersoort, dan niet meer «beperkt» te noemen als het gaat om schade en preventieve maatregelen?
Zie antwoord vraag 21.
Indien dat plafond nog niet is gedefinieerd, wat acht u acceptabel?
Zie antwoord vraag 21.
Zijn bij het definiëren van die «beperkte lasten» ook de arbeids- danwel loonlasten in acht genomen (zoals niet alleen plaatsen of verplaatsen van afrasteringen, maar ook de terugkerende lasten zoals wekelijks maaien onder de onderste – op 20 centimeter hangende – draden en/of bijvoorbeeld de verzorging en africhting van waakhonden)?
Het definiëren van lasten is een bevoegdheid van de provincies. In de tegemoetkomingsregeling die voor provincies als uitgangspunt geldt, wordt uitgegaan van een tegemoetkoming van de directe kosten, waaronder begrepen de kosten van de dierenarts en kosten van de afvoer van de gedode dieren. In de provinciale subsidieregelingen voor preventieve middelen wordt uitgegaan van een bijdrage in de investeringskosten van de maatregelen. Er is dus niet voorzien in vergoedingen voor indirecte kosten, zoals arbeids- en loonkosten.
Zo nee, waarom zijn deze (terugkerende) lasten niet meegenomen?
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 21 tot en met 23 heb aangegeven, is het beleid rond vergoeding van schade door wolven een provinciale bevoegdheid. Het is derhalve aan de provincies om te bepalen welke lasten voor vergoeding in aanmerking komen.
Momenteel wordt door provincies gewerkt aan een actualisering van het Interprovinciaal Wolvenplan. Hierbij wordt ook gekeken naar de werkwijze rond schadeafhandeling door BIJ12.
Indien inderdaad alle dierenhouders moeten gaan afrasteren, is dit dan ook m.e.r.-plichtig, gezien het feit dat besluiten vanuit de overheid die van grote invloed zijn op onze leefomgeving alleen mogen worden genomen, nadat een milieueffectrapportage (m.e.r.) heeft plaatsgevonden? Immers, met een draad op 20 cm hoogte kunnen egeltjes, dassen, hazen en konijnen etcetera niet meer migreren en door de hoogte van de afrastering 1.10 à 1.20 meter met 4.500 volt kunnen de reeën en ander groot wild geen gebruik meer maken van de weilanden?
Activiteiten waarvoor de mer-plicht of mer-beoordelingsplicht geldt, zijn opgenomen in de bijlagen C of D bij het Besluit milieueffectrapportage. Het plaatsen van wolfwerende hekken is niet in die bijlagen opgenomen. In provinciale verordeningen kunnen provincies aanvullende activiteiten opnemen waarvoor een mer-plicht geldt. Dat kan alleen ter bescherming van het milieu in gebieden die van bijzondere betekenis zijn of waarin het milieu reeds in ernstige mate is verontreinigd of aangetast. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal deze provinciale mogelijkheid komen te vervallen.
Zoals ik in mijn eerdere beantwoording van vragen heb aangegeven (kenmerk 2022D46155), betreft het plaatsen van wolfwerende maatregelen het heel gericht afperken van particuliere gebieden waar vee en hobbydieren worden gehouden. Bij het op deze manier toepassen van wolfwerende maatregelen zal er dus naar verwachting genoeg ruimte overblijven voor ander dieren om zich vrijelijk in de natuur te bewegen.
Mogen wolven volgens de geldende wetgeving van een chip en/of een gps-tracker worden voorzien? Zo nee, met welk(e) wetsartikel(en) in welke wet(ten) is dat in strijd?
Artikel 3.8, vijfde lid van de Wet natuurbescherming maakt het mogelijk ten behoeve van onderzoek wolven te vangen en te voorzien van een chip of gps-tracker. Er moet hierbij wel worden voldaan aan de voorwaarden dat geen andere bevredigende oplossing bestaat en dat geen afbreuk mag worden gedaan aan het streven populaties in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. Provincies vormen het bevoegde gezag om hiervoor een ontheffing af te geven.
Indien het zenderen in het kader van onderzoek gebeurt, is ook de Wet op de Dierproeven aan de orde en kan een vergunning hiervoor nodig zijn.
Wat zijn de exacte criteria die gelden voor het legaal doden van wolven?
Artikel 3.8, vijfde lid van de Wet natuurbescherming schrijft voor dat doden slechts is toegestaan wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en op voorwaarde dat het doden geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. Afwijken van de verboden, waaronder het doden van wolven, mag alleen voor een van de vastgelegde doelen: de bescherming van de wilde flora en fauna en van de instandhouding van de natuurlijke habitats; voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden en wateren en andere vormen van eigendom; het belang van de volksgezondheid en de openbare veiligheid of om andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijke gunstige effecten; onderzoek en onderwijs.
Wilt u bovengenoemde vragen allen afzonderlijk beantwoorden?
Omwille van de duidelijkheid en om herhaling van antwoorden te voorkomen, heb ik bepaalde nauw samenhangende vragen tezamen beantwoord.
De term piekbelaster en de lijst van piekbelasters |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met de uitspraken van Johan Remkes in de uitzending van Buitenhof over de lijst van boerenbedrijven die moeten worden uitgekocht?1, 2
Ja.
Kunt u aangeven of er nu wel of niet een lijst is, gezien het feit dat Johan Remkes in de uitzending van Buitenhof aangaf dat er een lijst is van boerenbedrijven die moeten stoppen, terwijl u eerder aangaf dat zo’n lijst er niet is? Hoe kan dit?3, 4, 5
Er is geen concrete lijst van boerenbedrijven die moeten stoppen. De heer Remkes heeft inmiddels ook toegelicht dat hij ten onrechte in die veronderstelling was. De heer Remkes heeft zich gebaseerd op de hem toegezonden ambtelijke analyse van de mogelijke effecten van een aanpak gericht op piekbelasters, en daarbij verondersteld dat er een lijst met concrete bedrijven onder lag. Voor de ambtelijk analyses is echter gebruik gemaakt van geanonimiseerde data. Zie voor een verdere toelichting daarop de notitie die ik 14 oktober jl. aan uw Kamer heb verzonden (Kamerstuk 35 334, nr. 202).
Zijn desbetreffende boerenbedrijven hierover reeds geïnformeerd? Zo niet, op welke termijn zal dit gebeuren?
Nee. Zoals toegelicht is er geen concrete lijst van bedrijven die moeten worden uitgekocht, en deze zijn dus ook nog niet benaderd. Momenteel werk ik een kortetermijnaanpak gericht op onder andere de uitstoot van piekbelasters uit. In november zal ik de Tweede Kamer hier nader over informeren.
Onderschrijft u dat ondernemers die vrezen voor de toekomst van hun bedrijf zo snel mogelijk duidelijkheid verdienen?6
Ja.
Op welke termijn moeten boerenbedrijven, die hierover worden geïnformeerd, vervolgens stoppen met hun bedrijfsvoering?
De heer Remkes noemt de termijn van één jaar. In zijn reactie op het rapport van de heer Remkes heeft het kabinet aangegeven dat deze tijdsperiode ambitieus is. Ik ga met provincies en sectorpartijen hierover in gesprek. Enerzijds is er de urgentie van een werkende aanpak om op korte termijn de stikstofdepositie terug te brengen, anderzijds vereist de aanpak van piekbelasters zorgvuldigheid en moeten bedrijven ook de mogelijkheid krijgen om, met hulp van de benodigde externe kennis en expertise, de mogelijkheid hebben om, naast beëindiging van de desbetreffende activiteit, in kaart te brengen op welke wijze de uitstoot tot bijna nul terug kan worden gebracht.
Op welke termijn gaat u de desbetreffende lijst openbaar maken?
Zoals toegelicht is er geen concrete lijst opgesteld. In november zal ik de Tweede Kamer nader informeren over de kortetermijnaanpak, waarbij ik ook in zal gaan op de voorgenomen tijdlijn.
Welke juridische status heeft deze lijst?
Zoals toegelicht is er geen concrete lijst opgesteld.
Kunt u de onderbouwing voor de samenstelling van deze lijst geven?
Zoals toegelicht is er geen concrete lijst opgesteld. In de notitie die met de heer Remkes is gedeeld en die ik 14 oktober jl. aan de Tweede Kamer heb verzonden, staat de onderbouwing bij de conclusies uit die notitie toegelicht.
Wat bedoelt u precies met de «smalle» en «brede» definitie van de term piekbelaster, gezien het feit dat u in antwoord op schriftelijke vragen over de term piekbelaster van 9 juni jongstleden aangaf dat de term piekbelaster «geen vast omschreven begrip is» en dat «deze groep qua omvang smal of juist breder kan worden begrensd of gedefinieerd»?7
De definitie van een piekbelaster en de begrenzing van de groep piekbelasters hangt samen met de context waarin de term wordt gebruikt. Zoals in de beantwoording van de schriftelijke vragen van 9 juni jongsleden is aangegeven, wordt de term gebruikt voor bedrijven met een hoge uitstoot op stikstofgevoelige natuur, die in de meeste gevallen op relatief korte afstand van stikstofgevoelige natuur zijn gelegen. De context wordt bepaald door het doel van bijvoorbeeld een maatregel (waarbij een grotere of kleinere groep in aanmerking kan komen), van de omstandigheden in een gebied, van maatregelen die al genomen zijn of nog genomen gaan worden en van de staat van nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
Kunt u uitleggen welke definitie de boerenbedrijven op de lijst van bedrijven, die moeten worden uitgekocht, precies kenmerkt?
Zoals beschreven in de ambtelijke notitie zijn er keuzes te maken in criteria. Zo kan een nadruk worden gelegd op de bedrijven die landelijk zorgen voor de meeste depositie, of specifieker worden gekeken naar wat per (als urgent aangemerkt) natuurgebied de bedrijven zijn die de meeste stikstofdepositie veroorzaken. Ik zal de Tweede Kamer op korte termijn nader informeren over de keuzes die hierin te maken zijn.
Het bericht 'Energy union or deindustrialisation' |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Energy Union or Energy union or deindustrialisation»?1
Ja.
Herinnert u zich de artikelen «Fabrieken worden stilgelegd door energieprijzen en dat gaan we merken»2 en «Europese metaalbedrijven vrezen permanente sluiting van fabrieken»?3
Ja.
Erkent u dat de hogere energieprijzen in Europa in vergelijking tot andere landen, namelijk negen keer hoger in Augustus ten opzichte van de prijzen in de Verenigde Staten de-industrialisatie van Europa in gang zet?
Ik erken dat de hoge energieprijzen in Europa reden zijn tot zorg, en dat deze hoge prijzen de concurrentiepositie van delen van de (energie-intensieve) industrie onder druk zet. Deze zorg leeft ook bij mijn collega’s elders in Europa.
Ik ben dan ook in direct contact met een aantal van de grote bedrijven die onder de hoge energieprijzen lijden. In augustus waren de energieprijzen inderdaad significant hoger dan in bijvoorbeeld de Verenigde Staten. Gelukkig is sindsdien de gasprijs in Europa met 70% gedaald. Dit biedt echter geenszins zekerheid op de lange termijn. Zoals toegezegd in het Commissiedebat Bedrijfslevenbeleid van 19 oktober jl., zal ik uw Kamer voor het einde van het jaar informeren over de impact van de gestegen energieprijzen op de industrie en de wijze waarop het kabinet hierin zal gaan acteren.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is de strategische en groene industrie binnen Europa voor te toekomst te behouden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Zoals ook aangegeven in mijn industriebrief van deze zomer en de brief over de verduurzaming van de industrie hecht het kabinet eraan om een strategische en groene industrie binnen Europa te behouden. Dit voorkomt dat CO2-emissies simpelweg worden verplaatst, vermindert onze afhankelijkheid van derde landen voor belangrijke goederen en zorgt voor een diverse en daarmee veerkrachtigere economie.
Deelt u de mening dat de huidige eisen en doelen [omtrent energiebesparing, staatssteun, afroming van winsten en maximale vulgraden] die door de Europese Unie gesteld zijn, maar ingevuld en uitgevoerd worden door de landen zelf waarbij er grote verschillen ontstaan door budgettaire capaciteit tussen landen, kan leiden tot een ongelijk speelveld en daarmee instabiliteit van de interne markt? Zo nee, waarom niet?
De plannen van de EU op dit gebied houden al rekening met het verschil in welvaart en budgettaire ruimte tussen lidstaten. De middelen uit de Green Deal, het RepowerEU programma en de Recovery and Resilience Facility komen in het bijzonder aan de minder kapitaalkrachtige lidstaten ten goede en minder aan lidstaten zoals Nederland. Ook gezamenlijke inkoop is een maatregel die de effecten van ongelijke marktmacht tussen lidstaten tegengaat. Er zijn dus al waarborgen getroffen voor het bevorderen van een gelijk speelveld.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van een Europees afschakelplan ervoor kan zorgen dat de cruciale sectoren kunnen blijven draaien? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Als ook aangegeven in de Kamerbrief van 9 september inzake de voortgang van het BH-G (Kamerstuk 29 023, nr. 342) wordt de afschakelstrategie in nauw overleg met de belangrijke handelspartners België en Duitsland vormgegeven. De komende periode zal een nadere analyse van grensoverschrijdende keteneffecten van deze landen worden gemaakt en met deze landen worden besproken. Indien nodig zal de afschakelstrategie daarop worden aangepast.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van een Europese Energie Unie noodzakelijk is om te zorgen dat de-industrialisatie wordt voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt deze mening deels. In reactie op de huidige energiecrisis en de stijging van energieprijzen in de EU worden zowel in EU-verband als op nationaal niveau veel maatregelen genomen om de gevolgen van de stijgende energiekosten voor burgers en bedrijven te verzachten en ook om de oorzaken van de gestegen energieprijzen aan te pakken. Samenwerking op Europees niveau is dan ook zeer belangrijk. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Deelt u de resultaten van het onderzoek van het University College Dublin dat een Europese Energie Unie – waarbij de energie- en gasprijs op Europees niveau worden losgekoppeld, er gezamenlijk ingekocht wordt en het pan-Europese supergrid wordt afgemaakt, energieprijzen binnen de Europese Unie met 32% dalen?4 Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek – waaraan de VOLT-fractie refereert – gaat niet in op een Europese Energie Unie maar betreft een studie naar de voordelen van een mogelijk pan-Europees «super grid». Een conclusie van dit onderzoek is dat de energiekosten met 32% zouden kunnen dalen als gevolg van verdere versterking van de pan-Europese transmissienetwerken. Het klopt dat uitbreiding en versterking van Europese transmissienetten een belangrijke voorwaarde is voor het slagen van de energietransitie. De resultaten van dit onderzoek vloeien voort uit van een groot aantal aannames. Dit maakt het moeilijk te beoordelen hoe reëel dit cijfer is.
Deelt u de mening dat een Europese Energie Unie het opbouwen van strategische reserves makkelijker maakt omdat landen niet meer met elkaar concurreren? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Ten eerste kan een gezamenlijke gasinkoop bijdragen aan het makkelijker opbouwen van strategische reserves. Dit kan echter ook zonder een Europese Energie Unie, zoals de VOLT-fractie deze voor zich ziet. Voorts kan een gezamenlijke Europese Energie Unie uiteindelijk bijdragen aan lagere kosten die de burgers betalen voor energie. Vandaag de dag vormen ook moeilijk te beheersen externe factoren een belangrijke oorzaak van hogere energieprijzen. Voor een weerbaar Europees energiesysteem is de Europese Energie Unie geen doel op zich. Het gaat er wat mij betreft dan vooral om dat de EU als geheel niet alleen een geïntegreerd energiesysteem heeft, maar ook in staat is deze te voeden met overwegend hernieuwbare energie van eigen bodem. Dát maakt weerbaarder voor schokken van buitenaf.
Deelt u de mening dat een gezamenlijke Europese Energie Unie de kosten die de burgers betaalt voor energie verlaagt en het Europese energiesysteem weerbaarder maakt voor schokken van buitenaf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de positie van Nederland ten aanzien van de verschillende aspecten van een Europese Energie Unie zoals hierboven benoemd en ten aanzien van een Europese Energie Unie als geheel? Bent u bereidt om u in Europees verband hard te maken voor de totstandkoming van een Europese Energie Unie?
Zie antwoord vraag 9.
De recente aardbevingen in Groningen, schadeherstel en versterking |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Erkent u dat Groningen met de aardbeving bij Wirdum wederom een enorme klap heeft gekregen en het vertrouwen dat het ooit nog goedkomt met schadeherstel en versterking bij velen weg is? Herkent u de verhalen van gedupeerden die schade niet meer willen melden omdat ze geen vertrouwen hebben dat de overheid die schade goed gaat oplossen?
Ja. De aardbeving is door velen gevoeld: veel bewoners zijn geschrokken en hebben nieuwe schade. Ik herken het door u geschetste beeld van gebrek aan vertrouwen in de overheid bij vele bewoners van het aardbevingsgebied. Dit komt ook naar voren in de gesprekken die ik regelmatig voer met bewoners, zoals onlangs in Wirdum. Ik zou bewoners toch willen stimuleren hun schade te melden, omdat alleen bij gemelde schades de schade-afhandeling in gang wordt gezet.
Deelt u de mening dat het huidige systeem faalt en een crisisaanpak noodzakelijk is? Deelt u de mening dat er, enkel wanneer wantrouwen en geld niet langer leidend zijn, gewerkt kan worden aan een oplossing?
Het huidige systeem is er nog niet in geslaagd om in voldoende mate te voldoen aan de terechte verwachtingen van bewoners van het aardbevingsgebied, en daarmee het vertrouwen in de overheid te herstellen. Mede daartoe aangespoord door de motie-Kops over een crisisaanpak en de motie-Van Wijngaarden c.s. over een gebiedsgerichte aanpak (Kamerstuk 33 529, nr. 963 en 961) ben ik gestart met de dorpenaanpak (Kamerstuk 33 529, nr. 1024). De dorpenaanpak kan worden gezien als een crisisaanpak die de versterking ten opzichte van de huidige praktijk moet versnellen en meer duidelijkheid moet geven aan bewoners. Ik heb de heer Wientjes aangesteld als Verbinder (Kamerstuk 33 529, nr. 1036). Zoals toegezegd in het Commissiedebat Mijnbouw/Groningen van 29 september jl. stuur ik uw Kamer binnenkort zijn advies hierover en mijn appreciatie daarvan. Ten aanzien van de schadeafhandeling heb ik aangegeven te bekijken of een andersoortig schademodel kan bijdragen aan een betere schadeafhandeling ten behoeve van de bewoners. Ik kom hier begin volgend jaar op terug. Bij alles wat ik hierboven noem is het van belang om als basis uit te gaan van vertrouwen in de burger. Daarnaast zijn in mijn overwegingen financiële belangen altijd van secundair of zelfs tertiair belang.
Deelt u de mening dat er deze week nog maatregelen kunnen en moeten worden genomen die gedupeerden direct helpen?
Ik lees uw vraag als dat u met «deze week» doelt op de week na de aardbeving in Wirdum. Bewoners met schade kunnen na een aardbeving direct bij het IMG terecht, het IMG handelt de schademeldingen af volgens de reguliere procedures. Voor mogelijke acuut onveilige situaties geldt dat deze binnen 48 uur beoordeeld worden. Waar nodig worden er veiligheidsmaatregelen getroffen. Bij elke nieuwe beving wordt er bekeken of er iets aanvullends nodig is. Zo is er bij de beving bij Wirdum van 3,1 op de schaal van Richter door de gemeente besloten het dorpshuis te openen, zodat het IMG en NCG een pop-up bewonersloket konden inrichten en vragen van bewoners konden beantwoorden als ook het helpen bij het doen van een schademelding.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid direct te stoppen met het inzetten van de landsadvocaat om tegen gedupeerden te strijden?
Het IMG heeft als doel bezwaar- en (hoger) beroepsprocedures zoveel als mogelijk te voorkomen. Voor deze procedures heeft het IMG de inzet van juristen nodig. Deels heeft IMG deze zelf in huis, maar dit is niet voldoende voor de (hoger) beroepsprocedures. Daarom wordt de Landsadvocaat ingeschakeld.
Sommige bewoners die bezwaar en beroep aantekenden vertellen mij dat zij dit als een oneerlijke juridische strijd hebben ervaren. Daar wil ik iets aan doen. In het Commissiedebat Mijnbouw/Groningen op 29 september jl. heb ik aangegeven open te staan voor de suggestie van bijvoorbeeld mediation, om een belastende gang naar de rechter te voorkomen. Hierover ben ik in gesprek met het IMG. Het IMG verkent zelf ook mogelijkheden om de procedure voor bewoners die het niet eens zijn met een besluit te verbeteren. Met de novelle op de Wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen (het Wetsvoorstel Versterken), die momenteel ter behandeling voorligt in uw Kamer, voorzie ik daarnaast in de mogelijkheid van financiële, technische en juridische bijstand in de fase van bezwaar of beroep.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid de kosten die mensen hebben gemaakt voor juridische en technische ondersteuning alsnog snel vergoeden?
De novelle op het wetsvoorstel versterken, die momenteel ter behandeling voorligt in uw Kamer, voorziet in een subsidie voor financiële, technische en juridische bijstand in de fase van bezwaar of beroep die wordt verstrekt door de raad voor rechtsbijstand. Hiermee wordt na inwerkingtreding van het wetsvoorstel voorzien in kosteloze ondersteuning. De novelle voorziet niet in terugwerkende kracht.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid de vergoeding voor immateriële schade te verhogen?
Nee. Het IMG is als onafhankelijk instituut verantwoordelijk voor het vergoeden van immateriële schade en heeft hiertoe met grote zorgvuldigheid een werkwijze ontwikkeld. Het IMG geeft aan dat zij hierbij van ruimere marges uitgaat dan gesteld in eerdere externe adviezen en regelingen. Daarbij diende een balans gevonden te worden tussen het creëren van voldoende ruimte om recht te doen aan persoonlijke ervaringen van bewoners enerzijds, en uitvoerbaarheid ter voorkoming van lange doorlooptijden of ingewikkelde procedures anderzijds; hetgeen juist tot meer leed zou kunnen leiden.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid een compensatieregeling aan te kondigen voor mensen die eigen geld hebben moeten uitgeven door de schadeafhandeling en versterking?
Voor afhandeling van schade door het IMG en versterking door de NCG geldt dat bewoners geen eigen geld hoeven in te zetten. Het uitgangspunt is een laagdrempelige en kosteloze procedure in het publieke bestel. Als blijkt dat mensen inderdaad kosten hebben moeten maken voor noodzakelijke veiligheidsmaatregelen, dan worden deze kosten vergoed.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om de ongelijkheid bij de versterkingsoperatie aan te pakken door bewoners van woningen die identiek of vergelijkbaar zijn met die van bewoners die onder oude normen vallen alsnog de keuze te geven voor de meer ruimhartige maatregelen? Herkent u dat, wanneer in straten de even nummers wel en de oneven nummers niet weten waar ze aan toe zijn en identieke of vergelijkbare woningen in nabij elkaar gelegen straten een heel andere aanpak krijgen, dit zorgt voor nog meer wantrouwen?
Ja, sommige verschillen zijn naar hun aard of omvang niet of moeilijk uitlegbaar en leiden tot onvrede en daarnaast ook aantasting van de sociale cohesie. Verschillen in de behandeling van bewoners passen niet bij het goed uitlegbare en ruimhartige schadeherstel en afronding van de versterkingsopgave die het kabinet zich ten doel heeft gesteld. Zoals ik eerder met uw Kamer heb besproken kom ik voor het WGO van 30 november a.s. met een vervolgbrief over de verschillen. Hierin zal ik ook ingaan op de situatie die wordt geschetst in deze vraag.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om de ongelijkheid bij de schadeafhandeling aan te pakken? Bent u bereid om de schadeafhandeling te heropenen voor mensen die nu geen succesvolle melding kunnen doen, zoals bij de gasopslagen?
Zoals ook aangegeven in mijn Kamerbrief van 26 september jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 1076), denk ik na over een oplossing voor onwenselijke, moeilijk uitlegbare verschillen tussen bewoners in op het oog vergelijkbare situaties. Hier zal ik uw Kamer voor het volgende debat nader over informeren. Zie het antwoord op vraag 10 voor een toelichting met betrekking tot de schadeafhandeling in de omgeving van de gasopslagen Grijpskerk en Norg.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om te zorgen dat het bewijsvermoeden juist gehanteerd gaat worden? Deelt u de mening dat de trillingstool niet leidend mag zijn en er gestopt moet worden met het spreken over effectgebieden die puur en alleen gebaseerd zijn op dit computermodel?
Het bewijsvermoeden houdt in dat als redelijkerwijs aangenomen kan worden dat schade is veroorzaakt door gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg, deze schade door het IMG vergoed wordt. Het ontlast bewoners doordat bij twijfel wordt vermoed dat de schade is ontstaan door de gaswinning. Dit betekent echter nog niet een onvoorwaardelijke toekenning van schadevergoeding.
Ik begrijp dat er in specifieke situaties onduidelijkheid is ontstaan over de toepassing van het bewijsvermoeden en acht eenduidigheid in de schadeafhandeling wenselijk. Daarom heb ik eerder, in lijn met de motie Mulder (Kamerstuk 33 529, nr. 973), al besloten het bewijsvermoeden ook toe te passen op de gasopslag Grijpskerk. Daarnaast heb ik in het Commissiedebat Mijnbouw/Groningen op 29 september jl. aangegeven dat ik ongelukkig ben met het feit dat schade op voorhand afgewezen wordt, waar dat voorheen niet het geval was. U ontvangt hier binnenkort een Kamerbrief over.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om te zorgen dat oude schades, inclusief funderingsschades, opnieuw beoordeeld kunnen worden nu het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) toegeeft dat er onterechte afwijzingen waren?
Nee. Er is geen sprake van een nieuwe beoordeling: het IMG is voornemens een aanvullende vaste vergoeding na geheel of gedeeltelijke afwijzing van fysieke schade te introduceren. Groningers die in het verleden geen of een geringe schadevergoeding kregen, gaat het IMG de keuze bieden om dit aan te vullen tot een vaste vergoeding van 5.000 euro.1 Zoals ook aangegeven in mijn Kamerbrief van 26 september jl. werkt het IMG deze regeling momenteel uit en verwacht het in de tweede helft van 2023 hiermee van start te kunnen gaan.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om te zorgen dat de 25 miljoen euro, gereserveerd voor mensen die te weinig waardedaling vergoed kregen van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), spoedig zal worden uitbetaald?
Ja, mijn inzet is en blijft dat bewoners deze tegemoetkoming zo snel mogelijk ontvangen. Onlangs heb ik u schriftelijk geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de tegemoetkoming voor bewoners die een lagere schadevergoeding voor waardedaling hebben ontvangen (Kamerstuk 33 529, nr. 1070). Hierin heb ik aangegeven dat het uitkeren van deze tegemoetkoming een aanvulling is op de bestaande taak van het IMG en dat de wettelijke grondslag hiervoor wordt geregeld middels een algemene maatregel van bestuur die op 21 juli jl. is aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Zoals toegezegd in die brief informeer ik hier binnenkort uw Kamer over.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om de lege pot voor monumenten in het gebied te vullen?
Ja. Ik heb uw Kamer op 19 oktober jl. per brief (Kamerstuk 32 156, nr. 121) geïnformeerd over de financiële dekking voor de regelingen Rijksmonumenten aardbevingsgebied Groningen, met hulp van de NCG.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om met spoed wettelijk vast te leggen dat de gaswinning stopt per 1 oktober 2023?
Ik wil de gaswinning zo snel als mogelijk beëindigen en streef er naar de winning in 2023 of uiterlijk 2024 definitief te stoppen. Gezien de onzekere situatie, mede als gevolg van de oorlog in Oekraïne, kies ik er nu niet voor om dit wettelijk vast te leggen.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om te garanderen dat er geen belasting wordt geheven of gekort wordt op toeslagen omdat mensen schadeloosstellingen krijgen en gebruik maken van regelingen specifiek voor mijnbouwgedupeerden?
Het IMG is bevoegd om, naast fysieke schade aan woningen, alle vormen van aardbevingsschade veroorzaakt door de gaswinning af te handelen. Dit geldt dus ook voor fiscale gevolgschade. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid om te beslissen of de schadevergoeding wordt vrijgelaten van belasting. In de praktijk heeft een aantal gemeenten in het aardbevingsgebied regels opgesteld waarin de schadevergoedingen voor mijnbouwschade worden vrijgelaten van belasting. Ik zal het gesprek aangaan met gemeentes die nog niet dergelijke regels hebben opgesteld.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om de ongelijkheid bij de waardedalingsregeling aan te pakken en de aangenomen Kamermoties daarover uit te voeren?
Het gebied waar het IMG schade door waardedaling vergoedt, is afgebakend op basis van uitgebreid onderzoek door Atlas Research en een onafhankelijk advies aan het IMG van een deskundigencommissie. Het toepassingsgebied is vervolgens zekerheidshalve ruim afgebakend, zodat mensen op de grens daarvan niet tekort wordt gedaan. Zoals ik mijn brief over verschillen in de schadeafhandeling en versterkingsoperatiegave heb aangegeven, vind ik de (geografische) afbakening van diverse regelingen redelijk als deze aansluit op de feitelijk aanwezige veiligheidsrisico’s, schades en ervaren overlast (Kamerstuk 33 529, nr. 1076).
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om de compensatieregelingen, zoals de tienduizend-euroregeling, die gebaseerd zijn op de postcode van de waardedalingsregeling, uit te breiden? Deelt u de mening dat plaatsen waar schade is ontstaan, ook door de recente bevingen bij onder andere Uithuizen en Wirdum, nu uitgesloten zijn van compensatieregelingen?
Nee. De regeling is naar aanleiding van de bestuurlijke afspraken uit november 2020 in overleg met de regio vastgesteld. De regeling is specifiek bedoeld voor eigenaren voor wie het niet altijd duidelijk was of hun huis in de versterkingsopgave zou worden opgenomen. Deze eigenaren worden met de regeling in staat gesteld achterstallig onderhoud te verrichten en hun woning te verbeteren, nadat duidelijk is geworden dat zij niet in de versterkingsopgave zijn opgenomen. Het kunnen aanvragen van de subsidie is niet gerelateerd aan de vraag of er sprake is van schade of niet.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om de waardevermeerderingsregeling niet uit te kleden en onverkort door te zetten in de komende jaren?
Ik heb uw Kamer over dit onderwerp deze week een brief gestuurd waarin ik nader uiteenzet hoe de regeling verlengd wordt.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om te erkennen dat er een generatie opgroeit die in de steek gelaten is door de overheid en bent u bereid de komende decennia te investeren in hun toekomstperspectief?
Ik erken dat de situatie voor de jongere generatie in het aardbevingsgebied zorgwekkend is. Hun situatie heeft mijn volle aandacht. Naar aanleiding van de gesprekken die ik heb gevoerd met kinderen wil ik samen met de Kinderombudsman een campagne starten voor de kindertelefoon, zodat kinderen weten dat ze daar heen kunnen bellen om over (de gevolgen van) de aardbevingen te praten.2 Zoals ik eerder met uw Kamer heb besproken kom ik binnenkort met een brief over de mentale gevolgen van de aardbevingsproblematiek, waarin ik onder meer zal ingaan op de situatie van de jongere generatie.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, welke maatregelen wilt u nog meer op korte termijn nemen om gedupeerden te steunen?
Ik kijk altijd of aanvullende maatregelen om eigenaren te steunen wenselijk, nuttig en mogelijk zijn. In de beantwoording van uw vragen 2 tot en met 19 heb ik uiteengezet wat mijn inzet is voor de aanpak van de problemen waar gedupeerden tegenaan lopen.
Kent u de conclusie van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) van juli 2022 dat er meer bevingen plaatsvinden dan van tevoren werd ingeschat? Wat heeft u gedaan met de uitspraak van de inspecteur-generaal dat het verontrustend is dat het nu al waarschijnlijk het derde jaar op rij is dat we «hoger uitkomen»?
Ja, ik ben bekend met de conclusies van SodM. Het aantal aardbevingen zit aan de bovenkant van de bandbreedte. Daarom heeft SodM NAM verzocht nader onderzoek te doen naar het antwoord op de vraag in hoeverre de verwachtingen uit de seismische dreigings- en risicoanalyses (SDRA) passen bij de waargenomen aardbevingen en de mogelijke oorzaken voor eventuele verschillen. Ik heb TNO specifiek gevraagd om in het kader van de modelontwikkeling een bijdrage te leveren aan dit onderzoek. Ik houd de voortgang van beide onderzoeken nauwlettend in de gaten en zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van deze onderzoeken.
Welke onderzoeken lopen er momenteel naar de recente serie van bevingen, waaronder de aardbeving bij Wirdum, de serie aardbevingen bij Uithuizen en de meest recente, die op 11 oktober plaatsvond? Wanneer zijn deze gereed?
Van zowel de aardbeving bij Wirdum van 8 oktober jl. als van de reeks aardbevingen bij Uithuizen in de periode van augustus tot en met oktober van dit jaar heeft de NAM korte zogenaamde 48-uurs analyses opgeleverd van de bevingen en de veiligheidsrisico's, die vervolgens zijn geduid door het SodM.
Voor zowel de beving bij Wirdum als de bevingen bij Uithuizen heeft de NAM daarnaast uitgebreide analyses gemaakt. De duiding op deze uitgebreide analyses wordt op dit moment gedaan door het SodM. Hierin wordt eveneens getoetst of het veiligheidsrisico significant afwijkt van de gegevens die zijn verstrekt ter onderbouwing van de operationele strategie. Ik verwacht deze uitgebreide analyses en de duiding erop door het SodM in de eerste helft van november 2022 met uw kamer te kunnen delen.
Naast bovenstaande analyses werkt NAM een onderzoeksopzet uit over de vraag in hoeverre de verwachtingen uit de seismische dreigings- en risicoanalyses passen bij de aardbevingen van de laatste tijd, en hoe eventuele verschillen kunnen worden verklaard. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 21.
Is de huidige Seismische Dreigings- en Risicoanalyse (SDRA) van TNO na de recente serie aardbevingen nog actueel of moet deze worden bijgesteld?
Zoals bij vraag 22 aangegeven heeft NAM voor haar speciale rapportages (in verband met het overschrijden van de wettelijke signaalwaarde voor aardbevingsdichtheid) getoetst of het veiligheidsrisico significant afwijkt van de gegevens die zijn verstrekt ter onderbouwing van de operationele strategie. SodM beoordeelt op dit moment de analyses van NAM en zal mij hierover nader adviseren Ik verwacht in de eerste helft van november uw kamer hierover nader te kunnen informeren
In oktober heb ik wel een aanvullende SDRA aangevraagd voor het huidige gasjaar (2022/2023). Deze aanvullende SDRA staat los van de recente bevingen. De regionale overheden in Groningen hebben namelijk in een zienswijze op het ontwerpbesluit aangegeven zorgen te hebben of alle mogelijk onveilige huizen wel voldoende in beeld zijn. Deze zorgen zijn nadrukkelijk door de regio bij mij onder de aandacht gebracht. Dit heb ik ter harte genomen en ik wil geen twijfel laten bestaan over welke huizen mogelijk onveilig zijn. Daarom heb ik TNO gevraagd een SDRA met in ieder geval de door SodM geadviseerde modelinstellingen uit te voeren voor het winningsniveau van 2,8 miljard Nm3, in plaats van een winningsniveau van 1,7 miljard Nm3 waarmee in de huidige SDRA is gerekend. U bent hierover eerder geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 1072).
Welke gevolgen heeft deze hogere seismiciteit voor de versterkingsoperatie?
De hogere seismiciteit heeft geen gevolgen voor de versterkingsoperatie. In de versterkingsoperatie wordt rekening gehouden met een zwaardere beving dan de bevingen die tot nu toe in Groningen hebben plaatsgevonden. De kans op een dergelijke beving is gelukkig erg klein, zegt onder meer het SodM. Ik zet alles op alles om de versterkingsoperatie zo snel als mogelijk uit te voeren zodat onveilige huizen aan de veiligheidsnorm voldoen.
Hoeveel gegronde meldingen van Acuut onveilige situaties (AOS) zijn er de afgelopen maanden geweest? Welke maatregelen zijn hierbij genomen?
Er zijn de afgelopen 6 maanden (mei t/m oktober) 237 meldingen van acuut onveilige situaties bij het IMG gedaan, waarvan 37 gegrond zijn bevonden. In deze gevallen zijn er preventieve maatregelen genomen. Dit zijn tijdelijke oplossingen gericht op constructieve veiligheid en divers van aard. De afgelopen maanden zijn onder meer het plaatsen van stutten, het aanbrengen van ondersteuning onder keukenkastjes en het gedeeltelijk afzetten/sluiten van een winkel als preventieve maatregelen genomen.
Welke maatregelen kunnen aanvullend worden genomen om de veiligheid van Groningers te verhogen?
De twee belangrijkste maatregelen zijn het stoppen van de gaswinning en het versterken van huizen. Ik wil beide maatregelen zo snel mogelijk realiseren.
Erkent u het recht van burgers op informatie van de overheid en daarmee het belang van de Wet open overheid (Woo)?
Ja.
Hoe kan het dat inwoners die op basis van de Woo een verzoek indienen bij de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) de volgende reactie krijgen «Helaas heeft de NCG momenteel geen jurist in dienst die zich bezig houdt met de Woo verzoeken»?
Deze situatie is ongewenst. De NCG is als overheidsinstantie gehouden aan de Wet open overheid (Woo) en heeft daarmee de verplichting zich in te spannen om, binnen de daarvoor vastgestelde termijnen en uitzonderingen, documenten te verstrekken om aan de informatiebehoefte van een verzoeker te voldoen.
Ondanks inspanning van de NCG kunnen door de krappe arbeidsmarkt niet alle openstaande vacatures meteen ingevuld worden. Dit geldt ook voor de vacature voor een Woo-jurist. Betrokkenen worden in die gevallen geïnformeerd dat het langer duurt en dat de NCG in contact treedt zodra beantwoording kan plaatsvinden. Dit betekent niet dat de afhandeling van Woo-verzoeken stil ligt.
Hoe kan het dat de NCG stelt dat Woo-verzoeken momenteel niet behandeld worden? Hoe kan het dat de NCG stelt dat men niet weet wanneer er weer Woo-verzoeken behandeld kunnen worden?
Zie antwoord op vraag 28.
Hoe vaak zijn bij de NCG ingediende verzoeken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur en de Woo in de afgelopen jaren niet binnen de wettelijke termijnen beantwoord? Hoe vaak bij het IMG?
Bij de NCG zijn van alle tot nu toe afgehandelde verzoeken in het kader van de Wob en de Woo, twintig niet binnen de wettelijke termijnen beantwoord.
Bij het IMG zijn van alle tot nu toe afgehandelde verzoeken in het kader van de Wob en de Woo, zes niet binnen de wettelijke termijnen beantwoord. In totaal zijn dertien verzoeken afgehandeld, allen inmiddels gepubliceerd op de website van het IMG.3
Hoeveel van het extra budget vrijgemaakt voor het laten functioneren van de Woo zal worden ingezet voor de NCG? Hoeveel voor het IMG?
Aan de NCG is in 2022 in totaal 234.000 euro toegekend voor de Woo en actieve openbaarmaking. Aan het IMG in 2022 in totaal 60.000 euro toegekend voor de Woo en actieve openbaarmaking. De verdeling van het extra vrijgemaakte budget voor het laten functioneren van de Woo voor 2023 staat nog niet vast.
Deelt u de mening dat het een uitermate slechte zaak is als bewoners het recht op een open overheid zo wordt ontnomen? Juist op één van de helaas vele dossiers waarin het vertrouwen in de overheid al zo ver zoek is?
Het recht van burgers op informatie van de overheid en daarmee het belang van de Wet open overheid staat buiten kijf.
Kunt u zich herinneren gesproken te hebben met de bewoners van de Ommelanderstraat waarvan de even huisnummers sloop-nieuwbouw krijgen terwijl de oneven huisnummers al jaren in onzekerheid zitten?
Ja.
Herkent u dat deze bewoners met oneven huisnummers begin dit jaar werd beloofd dat hun versterkingsrapport in het eerste kwartaal van dit jaar klaar zou zijn en in het tweede kwartaal van dit jaar met hen besproken zou worden?
Ja.
Herkent u voorts dat er vervolgens weer nieuwe vertraging kwam en de bewoners hoorden dat de typologie van hun woning niet gereed was, dat het tot het einde van dit jaar zou duren en dat dit vervolgens weer werd uitgesteld naar 2023?
Ja.
Is het u bekend dat er inmiddels weer vertraging is opgetreden voor deze bewoners? Is het u bekend dat TNO de typologie waaronder deze bewoners zouden vallen heeft afgewezen?
Ja. De woningen van deze bewoners vallen in de typologie Metselwerk 3. Het Adviescollege Veiligheid Groningen (ACVG) heeft besloten om deze typologie niet meer te valideren. Dit betekent dat de woningen met de NPR worden beoordeeld. Ik zet mijn ervoor in dat de beoordelingen van deze woningen worden versneld.
Weet u dat de bewoners nu te horen hebben gekregen dat hun huizen opnieuw beoordeeld moeten worden? Weet u dat dit betekent dat de bewoners opnieuw te horen hebben gekregen dat ze nog een jaar moeten wachten voordat ze het versterkingsrapport zullen ontvangen?
Ja. Ik kan mij goed voorstellen dat dit erg frustrerend is voor bewoners. Tegelijkertijd is het in het belang van bewoners dat zorgvuldig en op basis van gevalideerde methoden wordt beoordeeld wat nodig is voor de veiligheid.
Klopt het dat u in gesprek met de bewoners van deze woningen eerder erkend heeft dat u hun situatie niet uitlegbaar vindt?
Ja. Ik heb tegen deze bewoners gezegd dat deze situatie mij op het eerste oog onuitlegbaar lijkt, maar dat ik tijd nodig heb om de situatie met gemeente en de NCG te beoordelen.
Wat gaat u doen nu deze bewoners opnieuw worden geconfronteerd met vertraging?
Ik zet mij ervoor in dat de beoordelingen van de woningen worden versneld.
Voor hoeveel vaart zorgt de typologieaanpak, waarover u in februari stelde dat met de ingevoerde typologieaanpak vaart gemaakt kan worden met de versterkingsoperatie.
Bij een NPR-beoordeling wordt per woning of woningblok een uitgebreide opname gedaan waarna een complexe berekening voor het blok wordt uitgevoerd. De processtappen tot aan de oplevering van een NPR-beoordeling kosten gemiddeld 9 maanden. Bij een typologische beoordeling is vooraf berekend of woningen met bepaalde kenmerken wel of niet aan de veiligheidsnorm voldoen. Vervolgens wordt tijdens de opname gekeken of de kenmerken van de woningen overeenkomen met de typologie. Past deze woning in de typologie dan is een individuele berekening niet aan de orde. Dit betekent dat met de aanwezige typologieën snel kan worden gewerkt. Hierdoor is de doorlooptijd van een beoordeling op basis van een typologie gedaald tot enkele maanden.
Bij hoeveel huizen blijkt, net als bij de huizen aan de Ommelanderstraat, de typologieaanpak voor vertraging te zorgen? Voor hoeveel vertraging zorgt dit?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 36 heb aangegeven, wordt de typologie Metselwerk 3 niet toegepast. In de werkvoorraad van de NCG waren in totaal 376 woningen aan de typologie Metselwerk 3 gekoppeld. Ik stuur er op dat alle beoordelingen in 2023 zijn afgerond. Vanaf dat moment is het voor alle bewoners duidelijk of hun woning moet worden versterkt. De NCG ligt daartoe nog steeds op koers. Daarnaast heb ik u tijdens het commissiedebat van 29 september jl. toegezegd dat de NCG bewoners ieder halfjaar zal informeren over de voortgang van hun versterkingstraject.
Herkent u dat dit niet een uitzondering is, maar dat er meer bewoners in vergelijkbare situaties zitten?
Zie antwoord vraag 41.
Herkent u dat veel huurders van de woongroep Marenland in onzekerheid zitten vanwege de recente ontwikkelingen bij deze corporatie? Kent u het bericht «Woongroep Marenland houdt op te bestaan na herverdeling huizen: «De opgave is te groot voor de huidige organisatie»»?1
Ik kan mij voorstellen dat de recente ontwikkelingen bij woningcorporatie Woongroep Marenland voor onrust zorgen bij bewoners. Huurders van Woongroep Marenland hoeven zich geen zorgen te maken. Het onderzoek van Marenland richt zich op herverdeling van het bezit onder andere corporaties binnen het versterkingsgebied. De woningen blijven dan corporatiebezit en de nieuwe eigenaren hebben ervaring met de versterkingsopgave. Dit moet ertoe leiden dat een eventuele herverdeling geen consequenties heeft voor de dienstverlening en de geplande projecten van de organisatie. Woongroep Marenland heeft mij verzekerd dat de versterkingsopgave niet zal vertragen. Zodra er meer duidelijkheid is zal Woongroep Marenland haar huurders verder informeren.
Is het u bekend dat dit voor veel onrust zorgt onder de bewoners? Hoe gaat gezorgd worden dat de huurders niet de dupe worden van de situatie die is ontstaan bij woongroep Marenland? Welke rol kunt u hierin spelen?
Ja. Ik heb geen rol bij het onderzoek dat momenteel door Woongroep Marenland wordt uitgevoerd. Wel blijf ik geïnformeerd en onderhoud ik regulier contact met de corporaties. De NCG heeft naar aanleiding van het bericht met de corporaties gesproken en ondersteuning aangeboden wanneer versterkingsprojecten gereed gemaakt zouden moeten worden voor overdracht. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties is verantwoordelijk voor het beleid en de toezichthouder Autoriteit woningcorporaties (Aw) is reeds op de hoogte van het voornemen van Woongroep Marenland.
Kent u de verhalen van bewoners die zich onder druk gezet voelen door Marenland om hun handtekening te zetten onder versterkingsmaatregelen?
Ja, ik heb begrepen dat huurders ondanks de inspanningen van Woongroep Marenland soms toch ontevreden zijn. Woongroep Marenland gaat in een dergelijke situatie in gesprek en heeft mij toegezegd zich blijvend in te zetten om met de huurders in kwestie een oplossing te vinden. Mijn inziens moet hierbij voorkomen worden dat bewoners zich onder druk gezet voelen.
Herkent u dat de belofte dat huurders terugkrijgen wat ze hadden niet overal wordt nagekomen? Kent u de verhalen van mensen die een kleiner huis en een kleinere berging, zonder ruimte voor hulpmiddelen als een scootmobiel, terug krijgen?
Ja, het is mij bekend dat er huurders zijn die klachten hebben over hun nieuwbouwwoning. Corporaties gebruiken bij de sloop-nieuwbouwtrajecten de ruimte die zij als eigenaar hebben om toekomstbestendig en in afstemming met het woonwensonderzoek en de gemeentelijke randvoorwaarden keuzes te maken over het soort nieuwbouw. Woongroep Marenland heeft mij toegezegd met de huurders die ontevreden zijn in gesprek te gaan voor een passende oplossing. Dat is maatwerk per huishouden.
Zijn er voldoende passende wisselwoningen beschikbaar voor alle bewoners van de woongroep Marenland? Kent u de verhalen van mensen die enkel het aanbod krijgen om in een ander dorp naar een wisselwoning te gaan, terwijl in dat dorp geen winkel is en de bewoners geen auto hebben?
Ja. Er zijn momenteel voldoende wisselwoningen beschikbaar voor de versterkingsprojecten bij Woongroep Marenland. Ik heb begrepen dat het soms voorkomt dat een huurder niet tevreden is met de aangeboden wisselwoning. Voor de start van een versterkingsproject voert de woningcorporatie zelf met haar huurders een gesprek zodat het samen met de NCG het aanbod af kan stemmen op de specifieke wensen en behoeften van de betreffende huurders. In de praktijk kan het voorkomen dat het met oog op het aanbod van wisselwoningen moeilijk is aan alle wensen van de huurder tegemoet te komen. Woongroep Marenland is met de huurders waarbij dit speelt in gesprek om toch een passende oplossing te vinden.
Herkent u dat de huidige gang van zaken voor veel stress en verdriet zorgt bij veel huurders? Herkent u dat zij het gevoel hebben met hun rug tegen de muur te staan? Bij wie kunnen zij terecht met hun zorgen?
Ik kan mij voorstellen dat sommige huurders stress en verdriet ervaren. Dit betreur ik. Wanneer huurders er onderling met Woongroep Marenland niet uitkomen, kunnen zij met hun zorgen terecht bij Huurdersvereniging de Maren of de Klachtencommissie Gezamenlijke Corporaties Groningen. De Klachtencommissie is een onafhankelijke partij die los staat van Woongroep Marenland.
Bent u het eens met de uitspraak van het IMG dat onuitlegbare verschillen in de schadeafhandeling tot het verleden moeten behoren, zoals gedaan op 4 oktober 2022 op de website van het IMG in de reacties op vragen van gedupeerden.
Ja, verschillen die naar hun aard of omvang niet of moeilijk uitlegbaar zijn en leiden tot onvrede en bovendien tot aantasting van de sociale cohesie passen niet bij de navolgbare en ruimhartige schadeafhandeling en afronding van de versterkingsoperatie die het kabinet zich ten doel heeft gesteld. Daarom vind ik dat voor dergelijke verschillen een oplossing moet worden gevonden. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer op 26 september jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 1076) heb aangegeven denk ik na over een oplossing voor verschillen die ik onwenselijk vind. Hier zal ik uw Kamer voor het volgende debat nader over informeren.
Wat betekent dit voor mensen die in het verleden wel de dupe waren van onuitlegbare verschillen in de schadeafhandeling?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 49.
Welke zekerheid is er dat deze belofte van een einde aan onuitlegbare verschillen daadwerkelijk waargemaakt kan worden? Worden voortaan alle schades beoordeeld zoals met de invoering van het bewijsvermoeden is beoogd?
Ik zie het als mijn opdracht om perspectief te bieden, onder meer daar waar moeilijk uitlegbare verschillen tussen bewoners zijn ontstaan in op het oog vergelijkbare situaties. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 49, denk ik na over een oplossing voor verschillen die ik onwenselijk vind en zal ik uw Kamer hier voor het volgende debat nader over informeren.
Kent u de verhalen van gedupeerden die veel eigen geld hebben moeten investeren? Kent u citaten als «Het heeft mij meer als 100.000 euro gekost om te zorgen dat ik weer veilig woon. Ik heb uiteindelijk 1.750 euro van de provincie ontvangen via de commissie bijzondere gevallen. Ik kon de stukadoor er nog niet eens van betalen»? Zo ja, welke acties wilt u hierop ondernemen?
Nee, ik ken de situaties niet. Dergelijke signalen over individuele gevallen kunt u altijd met mij te delen. Als blijkt dat mensen inderdaad kosten hebben moeten maken voor noodzakelijke veiligheidsmaatregelen, dan worden deze kosten vergoed.
Deelt u de mening dat er regelingen moeten komen om gevolgschades te vergoeden?
Er bestaan bij IMG regelingen waarmee bewoners tegemoetkoming voor indirecte kosten krijgen die zij maken als gevolg van de melding van schade. Zie ook het antwoord op vraag 7. Ik geef u twee voorbeelden: in het geval van thuisblijven voor een schadedeskundige, krijgen bewoners deze overlast vergoed bij het uiteindelijke besluit. Ook voor de eventuele inzet van extra deskundigen, is er een regeling beschikbaar om deze, onder bepaalde voorwaarden, vergoed te krijgen.
Wat gaat u doen voor gedupeerden die door handelen van banken en hypotheekverstrekkers in de problemen (zijn ge)komen?
Ik ben, conform mijn toezegging aan uw Kamer in het Commissiedebat Mijnbouw/Groningen op 30 juni jl., in gesprek met hypotheekverstrekkers. Ik heb ook het Interventieteam gevraagd om een nadere analyse van de problematiek en heb gesproken met hypotheekadviseurs en taxateurs in het aardbevingsgebied. De banken zijn zich over het algemeen goed bewust van de problematiek en hebben hier de afgelopen tijd hun dienstverlening op verbeterd. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en het Verbond van Verzekeraars hebben eerder afspraken gemaakt over hypotheken in het aardbevingsgebied (zie Kamerstuk 33 529, nr. 615). De hypotheekverstrekkers geven de eigenaar toestemming tot sloop-nieuwbouw van de te versterken woning waarbij het versterkingsbesluit als vervangende zekerheid dient. Naast afspraken over deze vervangende hypothecaire zekerheid zijn er ook afspraken gemaakt over fiscale gevolgen bij het herbouwen op een andere kavel. De meeste knelpunten met betrekking tot hypotheken bij versterken kunnen op basis van deze algemene afspraken worden opgelost. Ik heb de banken verder gevraagd te kijken naar maatwerkoplossingen voor bewoners waarvoor zonder hun hulp geen oplossing voor kan komen en het delen van kennis en expertise, zodat ook kleinere hypotheekverstrekkers hiervan kunnen profiteren.
Bent u bekend met de in februari 2020 gestarte bouwimpuls en het in september 2020 getekende bouwakkoord dat moest zorgen voor versnelling van de versterking?
Ja.
Is het u bekend dat een belangrijk onderdeel van deze aanpak was dat de eigenaar zelf een aannemer kan kiezen (Eigenaar Kiest Bouwer), kan optreden als de opdrachtgever van de versterking van de woning en in een vroeg stadium aan tafel zit met de aannemer?
Ja. Zowel bij de Bouwimpuls als bij Eigenaar kiest Bouwer kan de eigenaar zelf opdrachtgever zijn van de aannemer.
Bent u ervan op de hoogte dat het doel was om voor circa 250 adressen waarvoor de zogenaamde Praktijkaanpak van toepassing is en bij circa 900 adressen met liggende versterkingsadviezen de versterking te versnellen met regie voor de bewoners?
Ja.
Wat is hier van terecht gekomen?
Van de 1150 adressen zijn er tot op heden ongeveer 640 adressen waarbij het Uitvoeringsontwerp gereed is. In 2021 zijn er in totaal 54 woningen bouwkundig versterkt en opgeleverd. In 2022 worden er ongeveer 240 adressen bouwkundig versterkt opgeleverd. Voor komend jaar (2023) staan er ongeveer 260 adressen in de planning om bouwkundig versterkt op te leveren.
Herkent u de uitspraken «volgend jaar moet het gebeuren» en «daar mag u mij aan houden» van nationaal coördinator Groningen Spijkerman bij de ondertekening van het Bouwakkoord?
Ja.
Herkent u dat er in dat «jaar waarin het moest gaan gebeuren» meermaals vertraging bleek te zijn ontstaan?
Ja.
Herkent u dat het voor de Kamer moeilijk is haar controlerende taak uit te voeren en na te gaan of het jaar 2021 inderdaad zo succesvol was omdat zowel Eigenaar kiest Bouwer als het Bouwakkoord niet voorkomen in het jaarverslag van de NCG over 2021? Herkent u dat de bouwimpuls weliswaar genoemd wordt, namelijk dat het aantal opgeleverde woningen achterblijft, maar het onduidelijk is wat er uit de evaluatie is gekomen en of het project voortgezet wordt?
De cijfers van Eigenaar Kiest Bouwer zijn terug te vinden in paragraaf 2.4.2 van het jaarverslag 2021 van de NCG.5 Deze paragraaf gaat over subsidiebesluiten, waar Eigenaar Kiest Bouwer deel van uitmaakt. Het Bouwakkoord is in het jaarverslag niet genoemd, omdat het akkoord inzet op het vergroten van bouwcapaciteit en niet op de individuele versterking van gebouwen. Ten tijde van het opstellen en publiceren van het jaarverslag was de evaluatie en de keuze voor eventuele voortzetting van Bouwimpuls nog niet afgerond.
Kunt u zich herinneren dat in de Kamer meermaals aandacht gevraagd is voor vertraging en problemen die optraden bij de Bouwimpuls (bedrijfsbureau BI), het Bouwakkoord en Eigenaar Kiest Bouwer, waaronder op 10 september 2021 via een e-mailprocedure, op 20 december 2021 via schriftelijke vragen en op 29 september 2022 tijdens een commissiedebat?
Ja.
Kent u het verhaal van Annette Sins die in het traject «Eigenaar kiest Bouwer» zit en al maanden in een praktisch leeg huis woont omdat het versterkingstraject muurvast zit?2
Ja. Ik begrijp dat dit erg frustrerend is voor haar. De NCG kijkt samen met de bewoner en de aannemer naar het vinden van een oplossing.
Herkent u dat, doordat de NCG de begroting voor de versterking weigert goed te keuren, mensen in grote onzekerheid zitten?
Ja.
Hoe kan het dat wordt gesteld dat de zaak complex wordt omdat de NCG verantwoordelijk is voor de versterking, maar de woning ook bevingsschade heeft?
Het kan zijn dat er bij een woning sprake is van een samenloop van aardbevingsschade en versterking. Dit betekent niet automatisch dat de betreffende zaak complex is. Het schadeherstel en de versterking kan met één samenhangend plan worden uitgevoerd met ondersteuning door één aanspreekpunt.
Staat dit niet haaks op alle beloften die zijn gedaan over de samenwerking tussen IMG en NCG? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 65.
Kent u de uitspraak van de NCG tegen EenVandaag «geen signalen te herkennen dat bij versterking in beheer van bewoners, financiële discussies ontstaan» en «dat is volgens hen alleen soms het geval als er sprake is van sloop en nieuwbouw»? Snapt u dat bewoners die al lange tijd discussie over de financiën hebben met de NCG bij zo’n uitspraak niet meer weten of ze nou moeten lachen of heel hard moeten huilen?
Alle kosten die worden gemaakt ten behoeve van de veiligheid van een gebouw worden vergoed. De uitspraak van de NCG, in het artikel van 8 oktober jl., heeft betrekking op de situatie dat een bewoner (in geval van ingrijpende versterkingsmaatregelen) voor sloop-nieuwbouw kiest, daar waar dat niet uit het versterkingsadvies blijkt. 7In dat geval draagt de eigenaar zelf de kosten die bovenop de kosten komen die noodzakelijk zijn voor de veiligheid van de woning. Als onenigheid ontstaat over de begroting voorafgaand aan de start van de versterking of sloop en nieuwbouw, gaat de NCG hierover met de aannemer en de eigenaren in gesprek om gezamenlijk tot een oplossing te komen.
Welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat bewoners niet langer vastlopen bij de versterking en sloop-nieuwbouw vanwege begrotingen van (bouw-)experts die worden betwist en/of afgekeurd door de NCG?
Zie antwoord vraag 67.
Het uitstel van de presentatie van de Green Deal Duurzame Zorg 3.0 |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Kuipers |
|
Kent u de berichten «De zorg moet duurzamer, maar organisaties zijn het oneens over de manier waarop» en «Zorg moet in beweging komen om milieu-impact te verkleinen»?1, 2
Ja.
Klopt het dat de Green Deal Duurzame Zorg 3.0 afgelopen donderdag zou worden gepresenteerd, maar dat dit is uitgesteld?
Op 4 november jongstleden hebben 14 partijen die betrokken waren bij het opstellen, de Green Deal «Samen werken aan Duurzame Zorg» ondertekend. De Minister voor Klimaat en Energie, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en ikzelf deden dat namens de rijksoverheid. Aansluitend heb ik uw Kamer geïnformeerd3.
Op 8 december aanstaande zullen naar verwachting ruim 100 partijen deze Green Deal ook ondertekenen.
Klopt het dat dit uitstel komt doordat nog niet alle partijen de Green Deal Duurzame Zorg 3.0 hebben ondertekend, omdat verplichtingen die aan duurzaamheid worden gesteld nog onvoldoende vorm hebben gekregen? Zo nee, hoe zit dit dan? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat verplichtende duurzaamheidsafspraken wel voldoende vorm krijgen?
De ondertekening vond plaats op 4 november omdat partijen nog overeenstemming zochten over de laatste punten. Dat ging zowel over de concreetheid van de afspraken als over de beoogde uitvoering van de afspraken na ondertekening.
Wat is uw reactie op het gegeven dat sommige partijen twijfelen om de Green Deal Duurzame Zorg 3.0 te ondertekenen, omdat zij bedenkingen hebben over hoe verplichtingen moeten worden gecontroleerd en over welke gevolgen er worden verbonden aan een niet behaalde doelstelling?
Het is een eigen afweging voor partijen om de Green Deal «Samen werken aan Duurzame Zorg» te ondertekenen. Green Deals zijn afspraken tussen de rijksoverheid en andere partijen om duurzame plannen uit te voeren. Met ondertekening committeren partijen zich aan het werken aan de doelstellingen en aan het gezamenlijk uitvoeren van de geformuleerde afspraken. Een bestuurlijke regiegroep voert regie op die uitvoering. Niet-nakoming kan niet rechtens afgedwongen worden.
Er wordt in de zorgsector een grote urgentie gevoeld om bij te dragen aan het verminderen van de klimaat- en milieu-impact van de zorg. Het was een grote wens van veel partijen om daar nieuwe en betere afspraken over te maken in een nieuwe Green Deal.
Welke zorgorganisaties hebben allemaal hun twijfels bij het ondertekenen van de Green Deal Duurzame Zorg 3.0?
Dat is mij niet bekend. Sinds de eerste ondertekening van de nieuwe Green Deal op 4 november hebben talloze partijen interesse getoond om deze Green Deal mede te ondertekenen. Op 8 december organiseert het Ministerie van VWS daarvoor een tweede «tekenmoment» waar zich inmiddels al ruim 100 organisaties voor hebben aangemeld.
Wat gaat u doen om het belang van verplichtende afspraken in de Green Deal Duurzame Zorg 3.0 bij deze organisaties te benadrukken en deze organisaties ervan te overtuigen de Green Deal wel te ondertekenen?
Zoals ik heb aangegeven in antwoorden op vragen over de ontwerpbegroting van VWS, stuur ik niet aan op een verplichtend karakter van afspraken in de Green Deal. De bereidheid en betrokkenheid van alle grote brancheorganisaties van de zorgaanbieders, de zorgverzekeraars en de banken, geven mij het vertrouwen dat verplichtende afspraken niet nodig zijn. De grote interesse bij andere partijen om de nieuwe Green Deal te ondertekenen, met daarin veel concretere afspraken, bevestigen wat mij betreft dat beeld.
Welke zorgorganisaties zijn allemaal enthousiast over de Green Deal Duurzame Zorg 3.0?
Op 4 november hebben Actiz, De Nederlandse GGZ, NFU, NVZ, VGN, KNMP, Zorgverzekeraars Nederland, Nederlandse Vereniging van Banken, Groene Zorgalliantie, Koepel Artsen Maatschappij + Gezondheid, Patiëntenfederatie Nederland, Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen, Vereniging Milieuplatform Zorgsector en TNO de Green Deal ondertekend.
Daarnaast hebben zich voor de bijeenkomst op 8 december inmiddels al ruim 100 organisaties aangemeld. Nadat deze bijeenkomst heeft plaatsgevonden zal op de website van de rijksoverheid een lijst geplaatst met de actuele ondertekenaars.
Hoe betrekt u in de verdere gesprekken over de Green Deal Duurzame Zorg 3.0 uw toezegging over het meenemen van de adviezen van de Gezondheidsraad over verduurzaming van hulpmiddelen in de Green Deal?3
De aanbevelingen van de Gezondheidsraad sluiten aan bij de doelen, ambities en afspraken zoals opgenomen in de Green Deal «Samen werken aan Duurzame Zorg». Ik zie het advies van de Gezondheidsraad als ondersteuning van de beweging die ik en de andere ondertekenaars van de Green Deal met elkaar willen bewerkstelligen. Later dit jaar kom ik met een afzonderlijke reactie op het advies. De opvolging van die reactie en de uitwerking van de Green Deal zullen komende jaren in samenhang moeten worden bezien.
Tot wanneer is de presentatie van de Green Deal Duurzame Zorg 3.0 uitgesteld?
Op 4 november jongstleden is de Green Deal «Samen werken aan duurzame zorg» ondertekend, aan uw Kamer verzonden en terug te vinden op de website van de rijksoverheid.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden, vóór de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (gepland in de week van 17 oktober aanstaande)?
Helaas is het niet gelukt deze vragen te beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van VWS. Hiervoor bied ik u mijn verontschuldiging aan.
Berichten dat de NAM volgend jaar toch weer wil starten met afvalwaterinjectie in Twente |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Klopt het dat de Nederlands Aardolie Maatschappij (NAM) voornemens is om de afvalwaterinjectie in Twente in 2023 weer op te starten?1, 2, 3
Ik wil dat de waterinjectie in Twente niet meer wordt opgestart. Ik zie daar in de Tweede Kamer ook geen draagvlak voor. Ik ga dit binnenkort met NAM bespreken. Daarin bespreek ik ook het eerder op een bewonersavond door de NAM gepresenteerde stappenplan4 waar u in uw vraag naar verwijst.
Hoe moet uw uitspraak in de media worden opgevat dat de tolueenvergunning van de NAM eerst op orde moet zijn en dat opstarten van de afvalwaterinjectie in Twente daarom niet mogelijk is? Welke vergunning loopt precies af per 1 januari 2023? Wat is er exact nodig om deze vergunning te verlengen dan wel opnieuw te verstrekken?
NAM heeft einde december 2021 de waterinjectie in Twente gestaakt omdat het tolueengehalte in het productiewater de norm van de vergunning overschreed. NAM heeft vervolgens een vergunning aangevraagd voor het plaatsen en in gebruik nemen van een filterinstallatie voor het reduceren van het tolueengehalte van het productiewater. Op 31 augustus 2022 heb ik besloten om deze vergunning5 te verlenen. Deze vergunning heeft een looptijd tot en met 31 december 2022.
Om na deze datum nog productiewater te injecteren, moet NAM bij mij een verzoek tot verlenging van de vergunning indienen. Ik zal dit verzoek conform de gebruikelijke procedure behandelen en een besluit nemen. Dit besluit staat open voor bezwaar en beroep.
Acht u het waarschijnlijk dat een aanvraag voor het verlengen of opnieuw toekennen van de vergunning aan de NAM door u zal worden toegekend?
Ik moet een dergelijke aanvraag conform de gebruikelijke procedure behandelen en dan daarover een besluit nemen. Dit besluit staat open voor bezwaar en beroep.
Overigens hoop ik dat het niet zover komt. Ik ga binnenkort met NAM hierover verder praten. Mijn inzet is namelijk dat er geen productiewater meer in Twente wordt geïnjecteerd en dat NAM zich richt op het realiseren van een veilig en schoon proces in Drenthe.
Op basis van welke gronden kunt u een aanvraag voor het verlengen of opnieuw toekennen van deze vergunning afwijzen?
Bij een aanvraag omgevingsvergunning voor een milieuneutrale verandering is in artikel 3.10, derde lid, Wabo het toetsingskader opgenomen. Dit houdt onder anderen in dat er getoetst moet worden of de aangevraagde verandering niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan. Een dergelijke aanvraag doorloopt de reguliere (korte) voorbereidingsprocedure.
Is deze vergunning hoe dan ook nodig om de afvalwaterinjectie te kunnen hervatten of zou de NAM de afvalwaterinjectie ook kunnen hervatten zonder vergunning op het moment dat de schadelijke stoffen in het afvalwater onder de normen blijven?
De vergunning is nodig voor het doorgaan met het gebruik van de filterinstallatie voor het reduceren van het tolueengehalte van het productiewater. Als NAM een andere manier vindt om dit gehalte binnen de normen te brengen dan heeft NAM de vergunning voor de filterinstallatie niet nodig.
Dit is echter niet het enige wat NAM nodig heeft om te herstarten. In mijn brief6 van 31 mei 2022 heb ik aangegeven dat ook SodM een aantal eisen heeft gesteld. SodM heeft op 26 september 2022 per brief7 aangegeven dat NAM de risicobeheersing van de injectie van productiewater in Twente nu op orde heeft. De toezichthouder concludeert dit aan de hand van de overkoepelende risicoanalyse en het aangescherpte monitoringsplan. SodM heeft ook een positief advies gegeven op het door NAM aangepaste waterinjectiemanagementplan (behorende bij de activiteiten in Twente). Ik heb het advies van SodM overgenomen en het aangepaste waterinjectiemanagementplan goedgekeurd.
Het is echter mijn inzet dat NAM de waterinjectie in Twente niet weer opstart. Zoals eerder aangegeven ga ik hierover met NAM in overleg.
Wilt u de NAM erop wijzen dat de afvalwaterinjectie in Twente conform de motie van het lid Agnes Mulder c.s. dit jaar dient te worden beëindigd en dat dat ook betekent dat de afvalwaterinjectie niet in 2023 of de jaren daarna weer kan worden hervat?4
Ja, ik zal NAM hierop wijzen.
Wilt u de NAM er tevens (nogmaals) op wijzen dat er conform de motie van het lid Agnes Mulder c.s. uiterlijk begin 2024 een circulair en schoner proces in Drenthe zal moeten zijn, waarbij het afvalwater wordt gezuiverd en voldoet aan de inzichten van het Staatstoezicht op de Mijnen en de Mijnraad en dat indien dat niet het geval is er gestopt zal moeten worden met zowel de afvalwaterinjectie als de oliewinning in Schoonebeek?5
Ja, ik zal NAM hierop wijzen.
Het bericht 'Wolf blijft zorgen voor problemen: ook kalveren en pony's slachtoffer' |
|
Derk Boswijk (CDA), Roelof Bisschop (SGP), Thom van Campen (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de wolf in aantal toe blijft nemen en nu naast schapen ook steeds vaker grote dieren zoals koeien en paarden aanvalt, die daardoor overlijden of ernstig verminkt raken? Hoe weegt u dit dierenleed ten opzichte van de beschermde status van de wolf?1
Ja, deze ontwikkelingen zijn mij bekend want het aantal wolven en meldingen van door wolven aangevallen dieren wordt door BIJ12 bijgehouden. Het dierenleed vind ik zeer te betreuren. Daarom zet ik, samen met de provincies, in op het goed beschermen van vee en hobbydieren om daarmee het dierenleed te voorkomen. Zowel de beschermde status van de wolf als het voorkomen van dierenleed wegen voor mij zwaar.
Maakt u zich zorgen over de aantallen door de wolf verminkte of doodgebeten dieren, of verlopen deze ontwikkelingen volgens (eerdere) verwachtingen?
Elk gehouden dier dat door de wolf wordt verwond of gedood is te betreuren. Het aantal wolvenaanvallen is in lijn met de toename van het aantal wolven in Nederland. Ik weet ook dat er goed uitvoerbare mogelijkheden zijn om dieren te beschermen tegen aanvallen door wolven, bijvoorbeeld het plaatsen van wolfwerende hekken. In het huidige Interprovinciaal Wolvenplan2 staan deze maatregelen beschreven. Dierhouders kunnen hiervoor gebruik maken van provinciale subsidies. Een goede bescherming tegen aanvallen van de wolf zorgt dat dierenleed beter voorkomen kan worden.
Wat vindt u ervan dat de aanwezigheid van wolven ertoe leidt dat veehouders dieren meer in de stal houden, terwijl de maatschappij de voorkeur heeft voor weidegang en uitloop van dieren?
Met de juiste bescherming van vee, zoals beschreven in het huidige Interprovinciaal Wolvenplan, is het goed mogelijk om vee ook buiten de stallen veilig te laten leven.
Hoe worden de aanvallen op gehouden dieren precies geregistreerd? Worden behalve dodelijke gevallen ook de aantallen door wolven verwonde dieren nauwgezet bijgehouden? Hoe worden later aan verwondingen overleden danwel in verband met verwondingen geëuthanaseerde dieren geregistreerd?
De registratie van de aanvallen vindt plaats door BIJ12 en is openbaar beschikbaar . Het is niet altijd duidelijk of de dood of verwonding is veroorzaakt door een aanval van een wolf. Daarom worden alle verwondingen en overlijden «waarbij wolf als dader niet is uit te sluiten» geregistreerd. Mochten gewonde dieren later alsnog overlijden, of mocht er sprake zijn van geëuthanaseerde dieren, dan worden de cijfers hierop aangepast.
Elke schademelding wordt zo snel als mogelijk bekend gemaakt onder vermelding van datum, locatie en de aantallen en diersoorten die hierbij zijn betrokken. Deze lijst wordt geactualiseerd zodra er nieuwe gegevens bekend zijn. BIJ12 is bezig om dit overzicht te specificeren zodat ook inzicht kan worden gegeven in het aantal gewonde, geëuthanaseerde of vermiste dieren.
Worden dierenartsen in gebieden waar wolven voorkomen proactief betrokken bij monitoring, het opstellen van het interprovinciaal wolvenplan en andere beleidsvorming omtrent het wolvenbeheer?
Bij de consultatie over het te actualiseren Interprovinciaal Wolvenplan en de monitoring van aantal en locatie van wolven worden dierenartsen niet proactief betrokken. Monitoring vindt plaats volgens de afspraken gemaakt in het huidige Interprovinciaal Wolvenplan en Monitoringsplan wolf3. Dierenartsen uit de betrokken gebieden kunnen, net als ieder ander, meldingen doen over de aanwezigheid van wolven. Dierenartsen worden ingeschakeld bij de meldingen van dode en gewonde dieren, bijvoorbeeld om de gewonde dieren te helpen.
Binnen welke termijn worden getroffen dierhouders in de regel tegemoetgekomen voor de geleden schade? Hoe wordt de hoogte van de schadevergoeding bepaald? Gaat dat uitsluitend via de «Richtlijn taxatie en prijzen bij wolvenschade» van BIJ12, zoals aangegeven in antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van de leden Van Campen en Valstar (beiden VVD) in november jongstleden? Houdt deze richtlijn rekening met de actuele marktwaarde en bijvoorbeeld ook met de waarde van bijzondere foklijnen? In hoeverre wordt rekening gehouden met emotionele schade onder dierenhouders die (soms herhaaldelijk) hun dieren verscheurd en verminkt aantreffen en stress ondervinden door vrees voor aanvallen van wolven?2
Het toekennen van een tegemoetkoming in de schade betreft een provinciale bevoegdheid die wordt uitgevoerd door BIJ12. De afhandeling van de tegemoetkoming in de schade vindt inderdaad plaats volgens de «richtlijn taxatie en prijzen bij wolvenschade»5. Daarin is ook opgenomen welke schade wordt vergoed. Emotionele schade valt hier niet onder.
BIJ12 streeft ernaar de tegemoetkoming binnen zestien weken na de melding te hebben uitgekeerd. Soms wordt dit streven niet gehaald, bijvoorbeeld omdat er gewacht moet worden tot de dossiervorming compleet is. Denk hierbij aan facturen van de veearts of het destructiebedrijf. Ook voor de hoogte van de tegemoetkoming wordt uitgegaan van de «richtlijn taxatie en prijzen bij wolvenschade». Voor bijzondere foklijnen kan een toeslag op de basisprijs worden gehanteerd. Dit krijgt zijn vorm via een taxatie zoals opgesteld door de onafhankelijke taxateurs.
Hoe duidt u de signalen dat wolven minder schuw lijken te worden en menselijke aanwezigheid minder uit de weg lijken te gaan, in weerwil van wat deskundigen/voorstanders van de wolf hierover hebben gesteld? Wat betekent dit in termen van gevaar voor mensen en door mensen gehouden huisdieren, zoals honden en katten? Sluit u uit dat kinderen of kwetsbaren door wolven kunnen worden aangevallen?3
Er zijn enkele meldingen van wolven die opvallend gedrag vertonen. In veel gevallen is dat niet gevaarlijk. Een incident met een wolf is nooit 100% uit te sluiten, maar we weten van dichtbevolkte gebieden elders in Europa, waar wolven veelvuldig in menselijke omgeving actief zijn, dat de kans op een aanval van de wolf op de mens gelukkig zeer klein is. Het aantal incidenten in onze westerse leefomgeving is blijkens de Factfinding studie7, die vorig jaar is uitgevoerd door Wageningen Environmental Research (Kamerstuk 33 576, nr. 251), gering. Voor de periode 2002–2020 is in Europa, waar ruim 15.000 wolven leven, zeven keer een bijtincident met mensen vastgesteld. In Nederland is sinds de terugkeer van de wolf geen melding bekend van een aanval op mensen. Het gevaar voor loslopende huisdieren is ook beperkt. Katten zijn geen natuurlijke prooi voor wolven en zullen evenals honden, die door wolven kunnen worden gezien als ongewenste soortgenoot, slechts in uitzonderlijke situaties worden aangevallen.
Desondanks begrijp ik dat de aanwezigheid van wolven angst veroorzaakt bij burgers. Ik wil die gevoelens serieus nemen en daarom samen met de provincies inzetten op meer voorlichting en communicatie over de wolf, zodat burgers weten hoe wolven echt leven. Ik hoop daarmee een deel van de angst weg te kunnen nemen.
Op wiens deskundigheid vaart u bij dergelijke analyses, inschattingen en risicoafwegingen en hoe is daarbij een voldoende mate van feitelijkheid, onafhankelijkheid en zekerheid geborgd?
Wetenschappelijke feiten en kennis worden door mijn ministerie betrokken van universiteiten en wetenschappelijke instanties. Objectiviteit en deskundigheid zijn daarbij gewaarborgd. De risicoafwegingen en daarop gebaseerde beleidsmatige keuzes vormen onderdeel van de politieke en bestuurlijke besluitvorming.
Wat is de staat van instandhouding van de wolf in Nederland op dit moment? Bij welke aantallen en trends zal de staat van instandhouding gunstiger worden beoordeeld dan nu het geval is en op welke termijn acht u dat aannemelijk?
De staat van instandhouding van een soort kent zijn oorsprong in de Europese Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming, waarin de Habitatrichtlijn is geïmplementeerd, geeft aan dat er sprake is van een gunstige staat van instandhouding indien uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitat waarin hij voorkomt, en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven; dat het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden; en dat er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden. De staat van instandhouding van een soort wordt bepaald aan de hand van vier parameters: verspreiding, populatie (waaronder genetische diversiteit), leefgebied en toekomstperspectief. De regel is dat de slechtst scorende parameter bepalend is voor de totaalbeoordeling van de staat van instandhouding. Op dit moment is de populatie wolven in Nederland te klein om van een gunstige staat van instandhouding te kunnen spreken.
Een gunstige staat van instandhouding is niet direct te koppelen aan een exact aantal dieren. Voor de bepaling van de staat van instandhouding wordt veelal uitgegaan van het aantal roedels of koppels. Een roedel kent geen vaste omvang en bestaat uit groep van meer dan twee wolven, meestal ouders met hun jongen van eventueel meerdere generaties. Uit de Factfinding studie blijkt dat dat tenminste 1000 roedels nodig zijn in de Centraal-Europese regio (de regio waartoe Nederland behoort). In die regio bevinden zich momenteel ongeveer 300 roedels, aldus de Factfinding studie.
Momenteel is mijn ministerie in overleg met de Duitse overheid om te komen tot een internationaal wolvenplan. Hierin kan worden afgesproken dat in het kader van de rapportageverplichtingen uit de Habitatrichtlijn vanaf 2025 een gezamenlijke rapportage over de Nederlandse en Duitse wolvenpopulatie gaat plaatsvinden. Door deze populaties als een gezamenlijke grensoverschrijdende groep te behandelen, is er ook sprake van een grotere populatie waarin een gunstige staat van instandhouding eerder kan worden bereikt. De Richtsnoeren van de EU inzake de bescherming van diersoorten van de Habitatrichtlijn8 geven aan dat voor sommige migrerende en grensoverschrijdende soorten het moeilijk kan zijn om binnen lidstaten zelf een gunstige staat van instandhouding te bereiken. Dit betekent dat voor wolvenbeheer uit een grensoverschrijdend managementplan moet blijken wat onder een gunstige staat van instandhouding van de betrokken populatie wordt verstaan.
Omdat de omvang van een populatie afhankelijk is van vele factoren, is het niet mogelijk een termijn te koppelen aan het bereiken van een gunstige staat van instandhouding.
Waarom kiest u ervoor om de wolf ongemoeid zijn gang te laten gaan, terwijl u de jacht op bijvoorbeeld het haas en het konijn verbiedt? Vindt u een gunstige staat van instandhouding van de wolf belangrijker dan andere soorten binnen de Habitatrichtlijn?
Een gunstige staat van instandhouding is voor alle beschermde soorten van belang. Dat is de basis voor zowel de bescherming van de wolf als voor het niet openen van de jacht.
De wolf is opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en is daarmee een strikt beschermde soort. De Habitatrichtlijn voorziet onder meer in bescherming door het verbieden van tal van schadelijke handelingen ten aanzien van individuen van die soorten, waaronder het opzettelijk verstoren. Haas en konijn zijn nationaal beschermde diersoorten conform artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming en vallen niet onder de bescherming van de Habitatrichtlijn. Onder voorwaarden is de jacht op deze soorten mogelijk, zoals in Paragraaf 5 van deze wet is vastgelegd. Ik heb besloten voor het seizoen 2022/2023 de jacht op de haas niet te openen in de provincies die voor de haas een dalende populatietrend tonen, namelijk Groningen, Limburg en Utrecht, en de jacht op het konijn in alle provincies niet te openen, omdat de populatie van het konijn landelijk een sterk dalende trend vertoont.
Is er een beeld bij de vraag hoeveel wolven Nederland maximaal kan verdragen en wanneer dat punt op basis van de huidige populatietrend bij benadering wordt bereikt? Hoe verhoudt zich dat tot gebieden waar de wolf zijn natuurlijk gedrag kan vertonen en waar dat niet kan, naar analogie aan nulstandgebieden die worden gehanteerd voor bijvoorbeeld wilde zwijnen?
Het aantal wolven dat in Nederland kan leven is niet aan te geven. Uit de Factfinding studie komt naar voren dat vooralsnog niet is te bepalen wat de draagkracht van Nederland zal zijn voor wolven. Gezien het ontbreken van een gunstige staat van instandhouding kan er geen sprake zijn van beheer van de wolf zoals dat bij wilde zwijnen in sommige gebieden plaatsvindt, omdat dergelijk beheer de kleine wolvenpopulatie nog verder zou verkleinen.
De termen nulstandsbeleid en nulstandgebieden komen uit een betrekkelijk ver verleden, toen het Rijk in de Nota Jacht en Wildbeheer uit 19919 een beleid t.a.v. wilde zwijnen heeft geformuleerd. Daarbij werden twee leefgebieden (De Veluwe en de Meinweg) aangewezen en daarbuiten zou een nulstandbeleid worden gehanteerd. Deze twee gebieden kennen grote zwijnenpopulaties en de staat van instandhouding van het wilde zwijn gunstig is. De begrippen nulstandsbeleid of nulstandgebied zoals die nu door veel provincies als term gehanteerd worden, zijn vaak neergelegd in een provinciale nota en het faunabeheerplan. Provincies geven verschillende invullingen aan deze termen, variërend van streven om de populaties buiten de leefgebieden te reduceren ("richting nul") tot een nulschadebeleid.
Kunt u exact aangeven hoe de rollen en verantwoordelijkheden zijn verdeeld onder de verschillende overheidslagen met betrekking tot het wolvenbeheer? Bent u ervan op de hoogte dat provincies het Rijk oproepen om actie te ondernemen? Wat vindt u hiervan en bent u hiertoe bereid?4
Zoals ik in antwoord op vraag 11 heb aangegeven, is beheer van wolven niet toegestaan omdat er geen sprake is van een gunstige staat van instandhouding van de wolf. Provincies zijn bevoegd voor het uitvoeren van het nationale beleid rond de wolf. De Wet natuurbescherming biedt hiervoor de kaders. Mijn ministerie voert het internationale wolvenbeleid uit en rapporteert hierover richting de EU. De signalen uit de provincies zijn mij bekend. Mijn ministerie werkt goed samen met de provincies, is actief betrokken bij de IPO-wolvenwerkgroep en heeft ook daarbuiten regelmatig contact met diverse provincies. Ik ben altijd bereid verder overleg te voeren met provincies om te bezien welke stappen we gezamenlijk kunnen zetten in het wolvenbeleid. Daarbij wil ik graag met elkaar bezien of we echt al genoeg hebben gedaan om te komen tot effectieve beschermingsmaatregelen voor gehouden dieren. In dat verband heb ik onlangs contact gehad met de gedeputeerde van de provincie Drenthe om de zorgen die daar leven te bespreken en ook samen na te denken over hoe we door goede, effectieve preventie kunnen voorkomen dat dieren worden gedood of verwond.
Wat voor advies geeft u aan zowel hobbymatige als bedrijfsmatige dierenhouders om schade door de wolf te voorkomen, aangezien hoge hekwerken niet voldoende effectief blijken? Heeft u in beeld wat de huidige stand van zaken is ten aanzien van het beschikbaar stellen van subsidieregelingen voor provincies, zoals benoemd in antwoord op schriftelijke vragen van de leden Van Campen en Valstar in november jongstleden? Bent u thans van mening dat het inzetten van preventieve maatregelen, het geven van informatie en voorlichtingsactiviteiten, het ter beschikking stellen van zogenoemde noodrasters en de inzet van wolvenconsulenten en preventieteams nog voldoende zijn ter bescherming tegen aanvallen van de wolf?5
In het huidige Interprovinciaal Wolvenplan staan de preventieve maatregelen beschreven die dierhouders kunnen nemen om hun dieren te beschermen, het gaat dan om meer dan alleen hoge hekwerken, bijvoorbeeld pilots met kuddebeschermingshonden, het ter beschikking stellen van noodrasters, de inzet van wolvenconsulenten en actieve voorlichting. Deze maatregelen acht ik thans afdoende om te zorgen dat schade door mogelijke aanvallen van wolven zoveel mogelijk wordt beperkt.
In hoeverre worden andere in het wild levende soorten belemmerd door rasters en hekwerken ter preventie van de wolf? Kunnen bijvoorbeeld reeën, dassen en hazen het afgezette terrein wel ongehinderd betreden of wordt hun leefgebied hierdoor beperkt? Indien het leefgebied van andere in het wild levende soorten dan de wolf wordt beperkt door dit soort afzettingen, welke gevolgen kan dat hebben voor de staat van instandhouding van die soorten?
Het plaatsen van wolfwerende maatregelen betreft het heel gericht afperken van particuliere gebieden waar vee en hobbydieren worden gehouden. Bij het op deze manier toepassen van wolfwerende maatregelen zal er naar verwachting genoeg ruimte overblijven voor ander dieren om zich vrijelijk in de natuur te bewegen.
Wat zijn de risico’s rond hybridisatie van wolven en honden (in Nederland)?
Er is in Nederland nog nooit een hybride wolf aangetroffen. Ook in Duitsland zijn er in de afgelopen 20 jaar slechts twee gevallen van hybridisatie bekend. De Factfinding studie geeft aan dat uit recente genetische studies blijkt dat hybridisatie in de alpiene, Centraal-Europese en Scandinavische populaties zeer zeldzaam is (minder dan 1% van de onderzochte gevallen). Nederland kent bovendien geen loslopende zwerfhonden. Het risico op langdurig innig contact tussen wolf en hond is daardoor zeer klein. Ik acht de kans op hybridisatie hiermee verwaarloosbaar.
In welke Europese lidstaten vindt gereguleerd afschot van wolven plaats? Wat is daarvoor de juridische grondslag, naast uitzondering op het Verdrag van Bern danwel Habitatrichtlijn? Welke belangenafwegingen zijn daarbij gemaakt en doorslaggevend geweest? Betreft dat nationale en/of decentrale besluitvorming in die landen en hoe verhouden die zich tot de Europese kaders?
Alle EU-lidstaten zijn voor het toepassen van gereguleerd afschot van wolven gebonden aan de kaders die worden gesteld door de Habitatrichtlijn. Voor Bulgarije, Estland, Letland, Litouwen, Polen, Slowakije en delen van Griekenland, Finland en Spanje geldt echter dat de soort is genoemd in bijlage V van de Habitatrichtlijn. Voor soorten van Bijlage V kunnen de lidstaten, indien nodig, maatregelen treffen om te zorgen dat het aan de natuur onttrekken en de exploitatie van deze soorten niet ten koste gaat van hun behoud.
Dit betreft lidstaten met grote populaties wolven die in een gunstige staat van instandhouding verkeren en waarbij het beheer geen afbreuk doet aan deze gunstige staat van instandhouding.
Ook het Verdrag van Bern biedt kaders voor de bescherming van wolven. Lidstaten voor wie het verdrag uitzonderingssituaties kent op de beginselverplichting van bescherming (bijvoorbeeld in de vorm van beheer), zijn Spanje, Litouwen, Bulgarije, Tsjechië, Finland, Letland, Polen, Slowakije en Slovenië. De vorm waarin per lidstaat invulling wordt gegeven aan het beheer van wolven varieert evenals de afwegingen die per lidstaat of deel daarvan zijn gemaakt. Voor een uitgebreide juridische analyse van de bescherming van de wolf in verschillende Europese landen verwijs ik u naar de studie die in 2021 is uitgevoerd12.
Bent u bereid om, in lijn met andere lidstaten, in het algemeen meer ruimte te bieden voor het verjagen en doden van probleemwolven en de juridische mogelijkheden hiertoe maximaal te benutten en provincies daarbij te faciliteren? Zo ja, op welke manier?
Het verjagen en zo nodig doden van probleemwolven is onder de geldende regelgeving al mogelijk. Artikel 16 van de Habitatrichtlijn geeft aan dat ter voorkoming van ernstige schade aan veehouderijen doden is toegestaan wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en op voorwaarde dat het doden geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van
instandhouding te laten voortbestaan. Binnen deze juridische kaders zijn de provincies bevoegd het beleid rond de wolf uit te voeren en indien nodig een ontheffing voor ingrijpen bij probleemwolven af te geven. Daarbij wordt door provincies als uitgangspunt gehanteerd dat sprake is van een probleemwolf indien een dier meermaals goed beschermd vee heeft aangevallen. Ook kan er sprake zijn van een probleemwolf indien een wolf agressief reageert op mensen of wanneer een wolf actief en bewust meermaals mensen binnen 30 meter benadert en het afleren hiervan niet wekt of praktisch niet uitvoerbaar is.
Richtlijnen ter verdere uitwerking van het omgaan met probleemwolven zullen worden opgenomen in het geactualiseerde Interprovinciaal Wolvenplan dat naar verwachting van de provincies in het voorjaar van 2023 gereed zal zijn.
Vindt u het terecht dat in bepaalde EU-lidstaten (bijvoorbeeld Duitsland, Frankrijk, Zweden, Finland, Slowakije en Griekenland) blijkbaar uitzonderingen gelden op de betreffende regels onder het Verdrag van Bern en de Habitatrichtlijn waarbij in elk voorkomend geval op basis van maatwerk aan drie cumulatieve criteria moet worden voldaan, namelijk: 1) er moet sprake zijn van een in het Verdrag van Bern danwel in de Habitatrichtlijn genoemd doel, bijvoorbeeld onderzoek, openbare veiligheid of het voorkomen van ernstige schade aan vee; 2) bevredigende alternatieven voor het beoogde ingrijpen ontbreken; en 3) het ingrijpen staat niet in de weg aan het bereiken van een goede staat van instandhouding?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 16 heb aangegeven, zijn alle lidstaten gebonden aan de Habitatrichtlijn. Maar doordat de staat van instandhouding varieert, zijn er verschillen mogelijk in de mate waarin kan worden ingegrepen op de beschermingsstatus van de wolf.
Kunt u onderbouwen waarom die uitzondering niet voor Nederland zou gelden, op basis van de drie cumulatieve criteria?
In Nederland is geen sprake van een bestaande stabiele wolvenpopulatie en van een gunstige staat van instandhouding van die populatie. Ten tijde van het opstellen en ondertekenen van de Habitatrichtlijn en het Verdrag van Bern kwam de wolf in Nederland niet meer voor. Er was derhalve geen reden om een uitzondering voor het beheer van een niet aanwezig soort te bepleiten. Pas wanneer ook in Nederland sprake is van een gunstige staat van instandhouding van de wolf kan sprake zijn van een mogelijke uitzondering.
Waarom is sprake van vertraging van het internationaal wolvenplan, terwijl juist versnelling nodig is?
Het internationaal wolvenplan betreft vooralsnog een samenwerking met de Duitse overheid. Mijn ministerie werkt aan het opstellen hiervan en het streven is om dit eind 2023 gerealiseerd te hebben. Er is geen sprake van een vertraging bij het tot stand komen van dit internationale wolvenplan. Aanvullend hieraan zoeken we naar aansluiting van België, Luxemburg en Denemarken bij dit plan, om met deze landen gezamenlijk over de populatie in de noordelijke Atlantische biogeografische regio te kunnen rapporteren aan de EU.
Is het denkbaar dat in Nederland op een bepaald moment tot beheersmaatregelen moet worden overgegaan, zoals dat ook voor een min of meer vergelijkbare beschermde soort als de bever is gebeurd? Zo nee, waarom sluit u dat uit? Zo ja, bij welke ontwikkelingen en in wat voor situatie acht u dat denkbaar? Gaat u daar in eerste instantie over of zijn dat de provincies, of is dat een combinatie van beide? Zijn hiervoor wetswijzigingen noodzakelijk? Kunt u een en ander toelichten?
Beheersmaatregelen zijn in principe ook in Nederland niet uit te sluiten. Hierbij moet worden voldaan aan de voorwaarden uit de Habitatrichtlijn, zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 16. Een daarvan is de voorwaarde dat door beheer de ontwikkeling naar een gunstige staat van instandhouding niet in gevaar mag komen. Dit is in Nederland voor de wolf vooralsnog niet op korte termijn te verwachten. De staat van instandhouding wordt op landelijk niveau bepaald. In het geval van een internationaal wolvenplan kan de staat van instandhouding op een grensoverschrijdende manier worden bepaald. Vooralsnog zal elke in Nederland gedode wolf de ontwikkeling naar de gunstige staat van instandhouding vertragen. Een tweede voorwaarde waaraan moet worden voldaan alvorens tot beheer over te kunnen gaan is dat eerst andere bevredigende oplossingen moeten worden benut. Dus ook bij beheer is het goed beschermen van vee noodzakelijk.
Wanneer aan de in de Habitatrichtlijn vastgelegde voorwaarden voor beheer van wolven wordt voldaan, kunnen de provincies gebruik maken van hun bevoegdheid om ontheffingen voor beheer af te geven.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om gebieden aan te wijzen waar de wolf wel en niet past en beheersmaatregelen hierop af te stemmen?6
De wolf is een diersoort die in Nederland thuishoort en zich van nature weer in ons land heeft gevestigd. Uit de in antwoord 16 genoemde juridische analyse komt naar voren dat het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft bepaald dat het natuurlijk verspreidingsgebied waarbinnen de wolf moet worden beschermd, ruim moet worden uitgelegd. Dit omvat de geografische ruimte waar de betrokken soort zich van nature ophoudt of verspreidt, ook als dat door de mens bewoonde gebieden betreft. Met andere woorden, op dit moment moet het verspreidingsgebied van de wolf zo groot zijn als door de soort zelf bepaald. Mede gezien het ontbreken van een gunstige staat van instandhouding, zijn beheer van de wolf en het aanwijzen van toegestane leefgebieden vooralsnog niet aan de orde.
Herkent u het beeld dat het huidige debat over de wolf sterk is gepolariseerd en wordt beheerst door uitgesproken ideologische voorstanders enerzijds en gedupeerden die met de feitelijke schade worden geconfronteerd anderzijds? Ondersteunt u op enigerlei wijze initiatieven, zoals dat van International Fund for Animal Welfare (IFAW) en de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging (KNJV) om tot een meer genuanceerde dialoog over samenleven met en beheersbaarheid van wolven te komen?7, 8
Ja, ik herken dit beeld en bevind mij, samen met de provincies, in de uitdagende positie om hier een gebalanceerd beleid op te maken, rekening houdend met de duidelijke Europese en nationale wettelijke kaders waarbinnen we opereren, welke kaders goede bescherming van de wolf verlangen, en ook met de gevoelens die leven bij diegenen die schade of angst ondervinden door de wolf. Daarom sta ik positief tegenover het initiatief om te komen tot een maatschappelijke dialoog over de wolf in Nederland. In een zo gepolariseerd debat komen we allen samen en stapje voor stapje tot een gedragen weg voorwaarts.
Kunt u deze vragen bij voorkeur binnen gebruikelijke termijn, maar in ieder geval voor het commissiedebat Natuur op 8 november 2022 beantwoorden?
Ja.
Het volbouwen van de kust, zonder vergunningen op Bonaire, met bedreiging van het koraal tot gevolg, met actieve medewerking van de hoogste gezaghebber |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Sylvana Simons (BIJ1), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Door Den Haag aangestelde gezaghebber van Bonaire laat illegaal de kust volbouwen»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat is uw reactie op de bevindingen van het onderzoek dat de gezaghebber op Bonaire, aangesteld door Nederland, bouwprojecten faciliteert alvorens er vergunningen zijn afgegeven, en dat die bouwprojecten het koraal bedreigen? Herkent u dit beeld? Zo nee, waarom niet?
De Staatsecretaris van BZK en ik stellen vast dat in de media verschillende berichten hierover circuleren. Het ligt in eerste instantie op de weg van de eilandraad om een onderzoek te laten uitvoeren. Het is aan het bestuurscollege om te zorgen dat er op een juiste manier wordt gewerkt en vervolgens aan de eilandraad om daarop te controleren. Met de dualisering van het eilandbestuur heeft de eilandsraad in het kader van de versterking van de controlerende functie het recht van onderzoek, ook wel het recht van enquête genoemd, gekregen. De eilandsraad heeft op 11 oktober jl. een debat gevoerd over (bestuurlijke) integriteit. Tijdens het debat zijn een drietal moties aangenomen. De eerste motie roept op tot een onafhankelijk onderzoek naar het handelen van de gezaghebber van Bonaire. De tweede motie die is aangenomen stelt een Raadsonderzoekscommissie Bestuurlijke Integriteit ten aanzien van handhaven op bestaande regelgeving in. De derde motie roept op tot het steviger inzetten op de verbetering van toezicht en handhavingsfunctie, en richt zich voornamelijk op de versterking van het ambtelijk apparaat.
Wat is uw reactie op de bevindingen dat Nederlandse ondernemers de kust volbouwen met illegale bouwprojecten? Hoe gaat u optreden tegen deze ondernemers?
In de eerste instantie is het openbaar lichaam Bonaire aan zet om eventueel onderzoek te laten uitvoeren zodat alle feiten kenbaar worden. Mocht er sprake zijn van illegale situaties langs de kust van Bonaire dan dient het bevoegd gezag deze te beëindigen. Het bestuurscollege van Bonaire is in beginsel hiertoe bevoegd en zal moeten afwegen hoe met deze bevoegdheid om te gaan.
De Eilandsraad van Bonaire heeft tijdens het debat van 11 oktober jl. een motie aangenomen wat besluit om een onderzoek in te stellen naar het handelen van de gezaghebber. Het is de bevoegdheid van de Eilandsraad en de lokale bestuurders om uitvoering aan de deze motie te geven. Het Ministerie van BZK volgt dit onderzoek. Op dit moment kunnen we hier niet op vooruit lopen.
Hoe kijkt u aan tegen de signalen dat de afdelingen die vergunningen verstrekken, toezicht moeten houden of wet- en regelgeving moeten handhaven op Bonaire, structureel onderbemensd zijn, en zodoende vaak niet opgewassen zijn tegen de snelheid en eisen van veelal Nederlandse ondernemers en projectontwikkelaars? Hoe gaat de Nederlandse overheid Bonaire daarin faciliteren?
In neem deze signalen serieus en heb dit niet alleen met het bestuur van Bonaire besproken maar ook met de overige eilandbesturen. Het is een feit dat met name Bonaire een sterke groei meemaakt van het aantal bouwprojecten en men beseft dat deze groei op een behoorlijke wijze gereguleerd dient te worden om te voorkomen dat natuur en milieubelangen worden geschaad met daarmee op de lange termijn ook gevolgen voor de aantrekkelijkheid van de eilanden als toeristische bestemming. Mede hierom is In juni 2021 gestart met een organisatorisch verbeterproject (het zogenaamde ¨deelverbeterplan directie Ruimtelijke Ontwikkeling¨) waarin ik samen met mijn collega van BZK structureel ondersteuning biedt aan het project. Deze ondersteuning bestaat uit de inzet van specialisten op het terrein van Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH) van Rijkswaterstaat, een omgevingsdienst en consultants. Het resultaat hiervan is een veranderplan dat wordt uitgevoerd op het terrein van ICT, werkprocessen, trainingen, kennis, personeelswerving en een backoffice faciliteit voor complexe VTH vraagstukken. Naast deze ondersteuning faciliteer ik ook bij het formuleren van beleid op het gebied van toezicht en handhaving. Ten slotte sluit de in het antwoord op vraag 2 opgesomde derde motie aan bij het verzoek dat het OLB heeft gedaan aan mijn ministerie. Ik heb de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) inmiddels gevraagd om een onderzoek (visitatie) te laten uitvoeren op het gebied van vergunningsverlening, toezicht en handhaving. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 7.
Klopt het dat er geen wet- of regelgeving, dan wel voorschriften bestaan voor het importeren van (gebleekt) zand? Zo nee, wat zijn de voorschriften voor het aanleggen van onnatuurlijke stranden? Zo ja, bent u van plan de verouderde wet- en regelgeving te vernieuwen, zodat de natuur op en rondom Bonaire beschermd blijft? Zo nee, wat gaat u dan doen om het koraal blijvend te beschermen?
De regelgeving voor de import en aanleg van geïmporteerd zand verschilt per eiland en is opgenomen in lokale verordeningen. Deze verordeningen kennen uitzonderingen op de mer plicht als het gaat om de aanleg van kunstmatige stranden. Er zijn ook onduidelijkheden als het gaat om de gegevens die een dergelijk milieueffectrapportage moet bevatten en over de vraag welke procedure van toepassing is. Bovendien worden, behalve kunstmatige stranden, niet alle activiteiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor de natuur of natuurwaarden van een gevoelig gebied zoals een koraal ecosysteem. Daarom heb ik een voorstel bij de Kamer ingediend (Kamerbrief van 18 juli 2022 over de voorhang van het Inrichtingen- en activiteitenbesluit BES)2 om op grond van de wet Vrom Bes een Inrichtingen en Activiteitenbesluit (IAB BES) vast te stellen waarmee een adequate beschermingsniveau voor gevoelige gebieden wordt gerealiseerd.
Op Bonaire is onder de huidige geldende lokale regelgeving de aanleg van een kunstmatig strand in artikel 21 van het Eilandsbesluit natuurbeheer Bonaire aangewezen als een mer-plichtige activiteit. In dit besluit is daarnaast opgenomen dat de verplichting tot het opstellen van een mer vervalt wanneer de activiteit wordt uitgevoerd overeenkomstig richtlijnen die door het bestuurscollege zijn opgesteld.
Voor Sint Eustatius zijn relevante regels opgenomen in artikel 13 van de Marien milieu verordening Sint Eustatius. In dit artikel staat dat wijzigingen en veranderingen in het kustgebied die invloed kunnen hebben op het onderwatermilieu van het Statia Marine Park vooraf via een milieu effect rapportage moeten worden vastgesteld. Welke gegevens een dergelijk milieueffectrapportage moet bevatten of welke procedure van toepassing is, staat niet opgenomen in deze verordening.
Voor Saba zijn relevante regels opgenomen in artikel 12 van de Verordening marien milieu Saba. In dit artikel staat dat ontwikkelingen of veranderingen van de kustzone welke het marien milieu van het Saba Marien Park kunnen beïnvloeden dienen voorafgegaan te worden door een onafhankelijk milieueffect rapportage. Welke gegevens een dergelijk milieueffectrapportage moet bevatten of welke procedure van toepassing is, staat niet opgenomen in deze verordening.
Met de inwerkingtreding van het IAB BES vindt een modernisering van de regelgeving plaats bij het reguleren van bedrijfsmatige activiteiten met een milieu impact en zullen mer-procedures gestroomlijnd worden. Zo is de aanleg van een kunstmatig strand in dit besluit aangewezen als een mer-plichtige activiteit. Dit betekent dat het maken van een milieueffectrapport verplicht is. Daarnaast zijn alle overige activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor de natuur of natuurwaarden van een gevoelig gebied of bufferzone gevoelig gebied, of die het landschap van het gevoelige gebied of bufferzone gevoelig gebied in ernstige mate kunnen ontsieren of waarvoor een vergunning is vereist die betrekking heeft of mede betrekking heeft op de bescherming van het milieu dan wel een gedeelte van het milieu aangewezen als mer-plichtig. Dit betekent dat voor alle activiteiten, inclusief de aanleg van een kunstmatig strand indien deze belangrijke nadelige gevolgen kan hebben op de natuur, in de genoemde gebieden zijn aangewezen als mer-plichtig. De gegevens die een milieueffectrapport ten minste moet bevatten en de procedurele eisen staan opgenomen in de Wet volkshuisvesting ruimtelijke ordening milieubeheer BES. De wet kent geen uitzondering op de mer-plicht zoals in de huidige situatie op Bonaire het geval is.
Met de inwerkingtreding van het IAB BES wordt een belangrijke stap gezet voor de bescherming van het milieu en de natuur op alle drie de eilanden. De modernisering van de regelgeving houdt onder meer de introductie van mer-plicht in voor alle activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben en de invoering van eenduidige mer procedures. Hiermee komt een uniforme en betere bescherming van de natuur en de natuurwaarden tot stand op Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Heeft u nog steeds vertrouwen in nieuwe voorliggende bouwplannen, zoals de woningbouwplannen op de voormalige plantage Bolivia, gezien deze bevindingen? Zo ja, op basis van welke argumenten?
Ja, mijn collega’s en ik hebben nog steeds vertrouwen in dat bij nieuwe bouwprojecten de (juiste) procedures zullen worden gevolgd en ik heb hier de volgende redenen voor.
In maart 2020 hebben de Ministers van LNV, IenW en BZK gezamenlijk het Natuur en Milieu Beleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030 (hierna: NMBP) vastgesteld. Het doel van dit plan is om de natuur van Caribisch Nederland te behouden, te beschermen en op duurzame wijze te benutten. Dit plan is destijds ook aan uw Kamer aangeboden. Ten behoeve van de uitvoering van het NMBP is er een stuurgroep Land en Water ingesteld met betrokkenheid van het Rijk (LNV, IenW, VRO en BZK) en het OLB. Zowel in deze stuurgroep, als daarbuiten laat het Rijk zich regelmatig informeren over nieuwe plannen, zoals die voor de herontwikkeling van de voormalige plantage Bolivia.
Op dit moment is er een ontwikkelingsplan in voorbereiding dat de herontwikkeling mogelijk moet maken. Zodra daarvan een (voor)ontwerp beschikbaar is, is het in eerste instantie aan het OLB om te beoordelen of dit met de buitenwereld kan worden gedeeld. Nadat het (voor)ontwerp is vrijgegeven, zal dit door het Rijk worden beoordeeld en zal daarop worden gereageerd. Wij verwachten dat eventuele bezwaren van onze kant zullen leiden tot aanpassing van het plan. Als dat onverhoopt niet het geval zou zijn, zullen wij ons beraden op vervolgstappen. De Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES (Wgro BES) biedt de Minister voor Volkshuisvesting en ruimtelijke ordening bijvoorbeeld de mogelijkheid tot het geven van een (reactieve) aanwijzing.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het koraal niet verder achteruitgaat door deze bedreigende bouwprojecten?
Ik streef samen met mijn collega’s en de lokale bestuursorganen naar een functionerend VTH stelsel waarin aanvragen om (bouw)projecten op hun aanvaardbaarheid worden getoetst en regels worden gesteld die gecontroleerd en gehandhaafd worden. Uitgangspunt hierbij is het bestaan van moderne wet – en regelgeving en ik verwijs u hierbij naar hetgeen ik hierover heb geantwoord bij vraag 5.
Dit stelsel kent in deze context een drietal belangrijke pijlers.
Ten eerste dient er een bestuurlijk vastgesteld VTH beleid te zijn waarin de bestuurlijke prioriteiten en uitgangspunten worden vastgesteld. Ten tweede dient deze te worden geïmplementeerd en te derde moet het stelsel voorzien worden van ¨checks en balances¨ om ¨een behoorlijke en rechtmatige invulling van VTH taken te garanderen. Ik heb de zorgen die in de kamer bestaan over het functioneren van het stelsel besproken met de lokale besturen. Daarnaast heb ik met het bestuur van Bonaire de voortgang en aansturing van de lopende verbetertrajecten besproken. Hierover heb ik afspraken gemaakt die ik samen met mijn collega van BZK zal monitoren. Het betreft hier het behalen en nemen van besluiten bij belangrijke mijlpalen bij genoemde implementatietrajecten. Tevens heb ik de verwachting geuit dat deze trajecten uiterlijk binnen een jaar tot concrete resultaten leiden.
Voorts kan ik u melden dat ik het stelsel binnen het kader van de wet Vrom Bes wil voorzien van checks en balances waarmee de bereikte resultaten bij de lopende verbetertrajecten ook op langere termijn worden geborgd. Inmiddels zijn in hoofdstuk 5 van de eerder genoemde IAB BES kwaliteitseisen opgenomen die gelden voor de uitoefening van lokale VTH taken. Het betreft hier uitgangspunten voor programmatisch handhaven, monitoringsverplichtingen en het rapporteren van de VTH inzet aan de eilandsraden en het rijk.
Daarnaast heb ik de ILT verzocht een onderzoek naar de uitoefening van lokale VTH-taken uit te voeren en aanbevelingen te doen voor een verbetering van dit stelsel op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. De Wet VROM BES en de Wet grondslagen natuurbeheer- en bescherming BES zijn uitgangspunt voor het onderzoek dat nog in 2022 zal starten. Het onderzoek vindt plaats in nauw overleg met mijn collega’s van LNV en N&S en BZK. Het ILT zal hierbij bijzondere aandacht besteden aan het functioneren van VTH-processen bij kustbebouwing. Ik zeg u toe de uitkomsten en aanbevelingen die op grond van dit onderzoek worden gedaan toe te sturen aan de kamer.
Kunt u aangeven hoe u uitwerking heeft gegeven aan de motie van de leden Van Raan, Wuite en Sylvana Simons over een neutrale rol voor de gezaghebber(s) bij vergunningverleningen en bestemmingsplanwijzigingen?2 Indien u nog geen uitwerking heeft gegeven aan de motie, hoe bent u van plan uitvoering te geven aan de motie?
Deze motie betreft de uitspreekmotie waarin de Kamer heeft uitgesproken dat de Gezaghebbers bij het verlenen van vergunningen en het wijzigen van bestemmingsplannen daadwerkelijk een neutrale rol dienen te vervullen. Gezaghebbers zijn neutraal, dat is inherent aan hun functie. De gezaghebber staat, net zoals burgermeesters in Europees Nederland, boven de partijen.
Het Ministerie van BZK en het Ministerie van IenW ondersteunen daarnaast het openbaar lichaam Bonaire bij het versterken van het ambtelijk apparaat, met extra aandacht voor de directies die zich richten op vergunningsverlening, toezicht en handhaving. Ook ondersteunt het Ministerie van BZK de lokale bestuurders, waaronder de gezaghebber, door middel van het faciliteren van trainingen en opleidings- en coachingstrajecten waardoor zij in staat worden gesteld hun functie uit te voeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de behandeling van de begroting van Koninkrijksrelaties?
Het is helaas niet gelukt om u de beantwoording voorafgaand aan de start van de begrotingsbehandeling Koninkrijksrelaties aan u te sturen.
Het bericht 'Chronisch zieken hebben weinig baat bij het prijsplafond: ‘Het voelt als een oneerlijke strijd’' |
|
Alexander Kops (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Chronisch zieken hebben weinig baat bij het prijsplafond: «Het voelt als een oneerlijke strijd»»?1
Het is schrijnend om te lezen hoe deze mevrouw met een spierziekte wordt geraakt door de energiecrisis en dat de hoge energiekosten haar terughoudend maken om de hulpmiddelen te gebruiken die zij nodig heeft voor haar dagelijks functioneren. Chronisch zieke mensen hebben het in deze tijd extra moeilijk. Steunmaatregelen zoals het prijsplafond stellen wij juist voor onze kwetsbare huishoudens, waaronder ook chronisch zieken.
Bent u bereid tot een extra compensatie zoals bijvoorbeeld een hoger prijsplafond voor de (werkende) chronisch zieken en mensen met een levenslange beperking die door hun aandoening een zeer hoog energieverbruik hebben? Zo nee, waarom niet?
Na een eerder pleidooi van uw Kamer om ruimhartiger te compenseren, is het prijsplafond door het kabinet opgehoogd van 2400 kwh naar 2900 kwh. De genoemde groep is een goed voorbeeld waarom dit kabinet ervoor kiest om het prijsplafond op te hogen. We doen dit met het oog op onze meest kwetsbaren. Ook de genoemde groep zal van de verruiming profiteren. Helaas is het binnen de systematiek van een prijsplafond niet mogelijk om verder te differentiëren op specifiek energieverbruik dat bijvoorbeeld gerelateerd is aan hulpmiddelengebruik of hoge stookkosten gerelateerd aan een aandoening.
Vindt u het acceptabel dat mensen met bijvoorbeeld een spierziekte of mensen die door hun levenslange beperking altijd stil zitten en het daardoor snel koud krijgen, de verwarming uit moeten zetten omdat zij bang zijn voor hoge kosten en daardoor stramme en stijve spieren krijgen en het koud hebben? Zo nee, wat gaat u voor hen doen?
Met de maatregelen die we op korte termijn treffen zoals het prijsplafond, proberen we juist onze kwetsbare medeburgers tegemoet te komen die moeite hebben met het betalen van de hogere energierekening. We willen daarmee helpen voorkomen dat men de verwarming met het oog op de kosten lager hoeft te zetten, zeker bij mensen van wie de medische situatie vraagt om een warm binnenklimaat.
Daarnaast zijn er gemeenten die voor deze doelgroep in specifieke gevallen een deel van de energiekosten vergoeden vanuit de Bijzondere Bijstand. Dit is afhankelijk van de persoonlijke situatie en daarbij wordt maatwerk geleverd.
Ook zijn er initiatieven van gemeenten en woningcorporaties om slecht geïsoleerde huizen versneld te verduurzamen. Juist deze tijd laat het belang zien van goede duurzame huisvesting voor onze minima en chronisch zieken. Woningaanpassingen en verduurzaming passen daarbij.
Kunt u aangeven op welke elektrische apparaten u vindt dat energie bespaard kan worden: de elektrische rolstoel, de elektrische tillift, de elektrische deuren, het elektrische hooglaagbed, de elektrische uitzuigapparatuur, de elektrische omgevingsbesturing, de elektrische hoestmachine of wellicht de elektrische beademing? Zo nee, begrijpt u dat deze elektrische apparaten van levensbelang zijn, zorgen voor zelfstandigheid en zelfs zorgmedewerkers uitsparen?
De genoemde elektrische apparaten zorgen ervoor dat iemand met een chronische ziekte deel kan nemen aan onze maatschappij en in het dagelijks functioneren zoveel als mogelijk wordt ondersteund. De lijst van elektrische apparaten die er -gelukkig- bestaan voor diverse doelgroepen is nog veel langer. Ik verwijs u mede naar de antwoorden op vraag 5 en 6.
Kunt u aangeven hoe hoog de energierekening wordt voor iemand met een levenslange beperking en een energieverbruik van meer dan 6.000 kilowattuur per jaar met en zonder het prijsplafond?
Ik verwijs u ook naar eerdere antwoorden van de Minister van EZK op Kamervragen2 waarin meerdere doorrekeningen gemaakt zijn van het huidige prijsplafond in specifieke gevallen. Als antwoord op uw vraag 5 en 6 zal de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) het Parlement informeren over de motie van het Kamerlid Van der Plas c.s. met betrekking tot energiecompensatie voor hogere energiekosten vanwege medische oorzaak. Er is nu geen aparte aanspraak geregeld voor energiekosten vanwege medische oorzaak. Daarom richt een deel van de reeds genomen maatregelen zich primair op de meest kwetsbare huishoudens, zoals het verhogen van de zorg- en huurtoeslag, het verlengen van de energietoeslag van € 1.300 en het verhogen van de bijzondere bijstand. Daarnaast kunnen mensen die in betalingsproblemen komen zich melden bij hun gemeente om bijzondere bijstand aan te vragen. Ook heeft het kabinet besloten om in november en december bij alle gebruikers 190 euro in mindering te brengen op de energierekening. Verder is vanuit de Zorgverzekeringswet geregeld dat patiënten voor chronische thuisbeademing, zuurstofapparatuur en thuisdialyse hun stroomkosten rechtstreeks bij de zorgverzekeraar kunnen declareren.
Kunt u aangeven hoe deze chronisch zieken en mensen met een levenslange beperking die werken en niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand deze hoge energierekening moeten gaan betalen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te beantwoorden?
Ja
45.000 Brabantse huishoudens die buiten het prijsplafond vallen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over 45.000 Brabantse huishoudens die buiten prijsplafond vallen?1
Ja.
Deelt u onze zorgen over het feit dat 45.000 Brabantse huishoudens deze winter mogelijk de hoofdprijs voor energie moeten betalen, omdat de kans bestaat dat flats met blokverwarming, studentenhuizen en woongroepen buiten de afspraken voor het prijsplafond vallen?
Ja, ik deel deze zorg en daarom heb ik in mijn brief aan uw Kamer van 4 oktober 2022 aangegeven dat ik mij tot het uiterste inspan om met een passende oplossing te komen voor uitzonderingsgevallen welke geen of slechts in beperkte mate gebruik kunnen maken van het tijdelijke prijsplafond. Daarbij plaats ik wel de kanttekening dat het door de enorme tijdsdruk niet mogelijk is om aan de voorkant te garanderen dat dit op korte termijn voor iedereen gaat lukken. De opgave is groot en zeer complex, terwijl er weinig tijd resteert om alles per 1 januari klaar te hebben staan.
Bent u bekend met het feit dat dit tot tot huisuitzettingen kan leiden?
Ja.
Heeft u de bereidheid om voor de groep van 45.000 Brabantse huishoudens een oplossing te zoeken? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 benoemd ben ik hard op zoek om een oplossing te vinden waarmee ook de groep huishoudens met blokverwarming, zoals deze groep Brabantse huishoudens, tegemoet gekomen wordt met het oog op de hoge energieprijzen. Daarbij werk ik samen met RVO.nl, de Belastingdienst en de energieleveranciers om voor zo veel mogelijk huishoudens een geschikte toepassing van het prijsplafond uit te werken.
Het prijsplafond voor energie en verwarming met propaan |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u ermee bekend dat er duizenden huishoudens en bedrijven zijn die verwarmen door middel van propaan?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat ook zij te maken hebben met prijsstijgingen?
Ook propaan kan onderhevig zijn aan prijsstijgingen. Wel is er sprake van een andere markt.
Klopt het dat huishoudens en bedrijven die verwarmen met propaan niet vallen onder het prijsplafond?
Ja, het prijsplafond zal gaan gelden voor alle kleinverbruikers die aardgas, elektriciteit en/of warmte gebruiken. De regeling geldt dus niet voor propaan.
Indien ja, vindt u dit rechtvaardig?
Nee, ik ben niet van plan om een aparte regeling voor huishoudens en bedrijven die verwarmen met propaan op te stellen. Met het prijsplafond beoogt het kabinet namelijk in een zeer kort tijdsbestek verlichting te bieden op de energierekening voor huishoudens en andere kleinverbruikers. De uitvoerbaarheid van het prijsplafond op korte termijn is daarom bij veel van de gemaakte keuzes leidend en dit betekent dat de ruimte voor maatwerk beperkt is. Doordat een relatief klein deel van de huishoudens gebruik maakt van propaangas en het kabinet weinig zicht heeft op het verbruik en de kosten hiervan, is het realiseren van een aanvullende regeling voor gebruikers van propaan niet haalbaar. Deze huishoudens zullen voor hun elektriciteitsverbruik onder het tijdelijke prijsplafond vallen in 2023 en ook de korting van 190 euro per maand ontvangen in november en december ter overbrugging van de periode dat het prijsplafond nog niet in werking is getreden. Wat een regeling voor huishoudens of bedrijven die gebruikmaken van propaan zou kosten, is daarom ook niet te zeggen aangezien dit afhangt van de vormgeving van een dergelijke regeling.
Bent u van plan om hiervoor met een aparte regeling te komen om ook huishoudens en bedrijven die verwarmen met propaan een extra tegemoetkoming te bieden?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of bedrijven die gebruik maken van propaan kunnen worden meegenomen in de TEK-regeling, welke is gebaseerd op energieverbruik en omzet van een bedrijf?
Met de Tegemoetkoming Energiekosten (TEK) wil het kabinet op korte termijn het energie-intensieve mkb ondersteunen bij de hoge energiekosten. De regeling is ontworpen voor mkb-bedrijven die voldoen aan de Europese mkb-definitie, ingeschreven staan bij het Handelsregister, jaarlijks ten minste 5.000 m3 gas of 50.000 kWh elektriciteit verbruiken en energie-intensief zijn (waarbij minimaal 12,5 procent van de omzet uit energiekosten bestaat). Propaan maakt geen onderdeel uit van de TEK-regeling, omdat het op korte termijn niet mogelijk is hiervoor maatwerk te bieden en uitvoering aan te geven. Zo verschillen aardgas en propaangas in calorische waarde en komen prijzen anders tot stand.
Bedrijven die gebruikmaken van propaan en meer dan 50.000 kWh elektriciteit verbruiken, kunnen wel een tegemoetkoming vragen voor het elektriciteitsverbruik. Daartoe dienen zij wel aan de andere voorwaarden te voldoen. Mogelijk komen deze bedrijven ook in aanmerking voor de verschillende subsidieregelingen voor het verduurzamen van hun bedrijfsvoering. De energie-investeringsaftrek (EIA), de willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil) en de milieu-investeringsaftrek (MIA) zijn middels de Miljoenennota met 150 miljoen euro in budget verhoogd.
Wat zou een regeling, vergelijkbaar met het prijsplafond, kosten?
Zie antwoord vraag 4.
Indien u van plan bent een regeling op te zetten, wanneer zou deze kunnen worden geïmplementeerd?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘COP27: Egypt pressed to make human rights move before climate summit” |
|
Agnes Mulder (CDA), Laurens Dassen (Volt), Raoul Boucke (D66), Suzanne Kröger (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het oordeel van mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch dat Egypte het werk van milieugroepen beperkt en met het feit dat de Egyptische mensenrechtencoalitie een petitie heeft gestart waarin aandacht wordt gevraagd voor de huidige onderdrukking van het maatschappelijk middenveld en het belang van een civic space voor effectieve klimaatactie? Wat is uw oordeel hierover?1
Ik ben bekend met het oordeel van Human Rights Watch en met de in de vraag benoemde petitie van de Egyptische mensenrechtencoalitie. Nederland is bezorgd over de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Egypte en hecht belang aan inclusiviteit van COP27 om de ruimte voor kritische geluiden voldoende te waarborgen en effectieve klimaatactie te bewerkstelligen.
Bent u bekend met het oordeel van Egyptische activisten dat de Egyptische autoriteiten het maatschappelijke organisaties praktisch onmogelijk maken om goed te functioneren?
Ja. Zowel binnenlands als internationaal bestaan er zorgen over de mensenrechtensituatie in Egypte, met name over media en persvrijheid, de beperkte ruimte voor het maatschappelijk middenveld en de grote aantallen politieke gevangenen, waarvan velen in pretrial detention.
Bent u bekend met het feit dat de mogelijkheid tot klimaatprotesten tijdens de klimaattop wordt ingeperkt doordat veel Egyptische organisaties niet in staat zijn zich te registreren voor de COP27? Wat is uw oordeel hierover?
Het aanvragen van een observer status bij UNFCCC geeft organisaties de mogelijkheid om personen te accrediteren voor aanwezigheid bij een COP. Ngo’s, internationale organisaties en VN-organisaties met een observer status krijgen tijdens COP27 toegang tot de blauwe zone waar de onderhandelingen plaatsvinden. Organisaties die eenmaal in het bezit zijn van een dergelijke status blijven deze behouden voor toekomstige COPs. Organisaties die niet al eerder een observer status hadden aangevraagd, konden tot augustus 2021 een aanvraag indienen bij UNFCCC om aanwezig te zijn bij COP27.
De Egyptische autoriteiten hebben, in hun capaciteit als aantredend gastheer, UNFCCC verzocht (buiten het gebruikelijke proces om) eenmalige accreditatie te verlenen aan meer dan dertig Egyptische organisaties om de COP27 bij te wonen. De betreffende organisaties zijn door de Egyptische overheid zelf uitgekozen. Hoewel het initiatief om meer organisaties te accrediteren een positieve stap is die verwelkomd kan worden, had Nederland dit selectieproces graag inclusiever en transparanter gezien zodat ook meer kritische en onafhankelijke organisaties accreditatie hadden kunnen krijgen. Recent is bekend geworden dat UNFCCC heeft besloten extra badges vrij te geven die ten goede zullen komen aan personen werkzaam voor Egyptische organisaties zodat zij toch aanwezig kunnen zijn bij COP27. Nederland juicht deze beslissing toe.
Tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) en tijdens de Raad Buitenlandse Zaken in juni jl spraken de Ministers van Buitenlandse Zaken van Egypte en Nederland met elkaar. Deze gesprekken gingen onder meer over de aankomende COP27 en het belang van een inclusieve bijeenkomst met ruimte voor kritisch geluid vanuit maatschappelijk middenveld. Daarnaast zijn er tijdens het bezoek van de Nederlands Klimaatgezant in juni jl. en de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur begin oktober gesprekken gevoerd met VN-vertegenwoordigers, verschillende Egyptische overheidsinstanties en religieuze leiders. Tijdens deze gesprekken is het belang van gelijke behandeling van Egyptische maatschappelijke organisaties besproken en is aangedrongen op de inclusiviteit van de COP27.
Erkent u dat juist ook Egyptische organisaties gehoord zouden moeten worden tijdens de COP27 omdat zij net als alle andere organisaties een belangrijke stem vertolken in het debat over de gevolgen van klimaatverandering?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting van deze organisaties dat de vrijheid van meningsuiting en onafhankelijke berichtgeving mensenrechten zijn, die van groot belang zijn als het gaat om klimaatrechtvaardigheid?
Ja. Vrijheid van meningsuiting, internetvrijheid en onafhankelijke journalistiek zijn prioriteiten onder het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Het maatschappelijk middenveld speelt een essentiële rol bij de bevordering van klimaatmaatactie en klimaatrechtvaardigheid. Zowel de UNFCCC als Egypte dienen een veilige en zinvolle deelname van maatschappelijke organisaties, inclusief Egyptische organisaties, aan COP27 te waarborgen.
In hoeverre vindt het kabinet dat door het inperken van de vrijheid van deze organisaties en activisten de legitimiteit van de COP27 onder druk staat?
Nederland hecht aan een zo inclusief mogelijke klimaattop en verleent jaarlijks accreditatie aan een aantal Nederlandse ngo’s, buiten de accreditatiemogelijkheden die ze zelf hebben. Ten aanzien van de toegang van Egyptische ngo’s heeft Nederland zorg over de veiligheid en volledige deelname van alle geledingen van het Egyptisch maatschappelijk middenveld aan COP27.
Deze zorgen zijn door het kabinet ook op verschillende niveaus en in meerdere gesprekken overgebracht, zie ook het antwoord op vraag 3 en 4.
Nederland is, samen met andere landen en actoren, betrokken bij verschillende evenementen en onderdelen tijdens COP27 die ruimte zullen bieden aan de stem van klimaatactivisten, jongeren en Egyptische ngo’s.
Welke rol ziet u weggelegd voor Nederland als het gaat om dit te voorkomen? Deelt u de opvatting dat Egypte als gastheer voor de klimaattop een grote verantwoordelijkheid draagt voor het succesvol doen verlopen ervan en dat het land er alles aan dient te doen om de effectiviteit van de top te optimaliseren?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid zich zowel bilateraal als in Europees verband uit te spreken voor mensenrechten en mensenrechtenorganisaties bij de Egyptische autoriteiten zodat hen toegang zal worden verschaft tot de COP27?
Het succesvol doen verlopen van de klimaattop is een verantwoordelijkheid van UNFCCC als secretariaat en alle landen die deelnemen aan de onderhandelingen, waaronder Nederland. Egypte speelt als gastheer een belangrijke rol en is onder andere verantwoordelijk voor het vormgeven van het programma en de themadagen. Ook is het de verantwoordelijkheid van de gastheer om de onderhandelingen in goede banen te leiden.
Bent u bereid binnen de Europese Unie te pleiten voor een statement richting Egypte omtrent de onderdrukking van het maatschappelijk middenveld en in het bijzonder van de klimaatactivisten?
Nederland dringt, net als andere Europese landen, zowel bilateraal als in multilateraal verband, aan op een inclusieve COP27 zonder dat deelnemende organisaties hoeven te vrezen voor onderdrukking of repercussies voor, tijdens of na de klimaattop. Deze boodschap brengen wij publiek alsook in bilaterale gesprekken over, zie ook de toelichting op vraag 6 en 7. De Egyptische autoriteiten hebben aangegeven dat de accreditatieregels hetzelfde zijn als bij de voorgaande klimaattoppen en dat uitsluitend UNFCCC verantwoordelijk is voor het verlenen van toegang aan maatschappelijke organisaties.
Het TrendMeetnet Verzuring van het RIVM |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met de rapportage van het TrendMeetnet Verzuring van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?1
Ja.
Bent u bekend met de conclusies van het TrendMeetnet, dat de metingen in 2010 een daling van stikstofgehalten in het bovenste grondwater aantoonden die 55% lager waren dan in 1988?2
Ja.
Onderschrijft u deze genoemde resultaten?
Ja.
In uw beantwoording op de schriftelijke vragen van het lid van Haga (Groep Van Haga) op 4 oktober over stikstofuitstoot, stikstofminnende planten en insecten stelt u dat er al die tijd (in meerdere of mindere mate) ophoping van stikstof heeft plaatsgevonden, heeft u bodemkundige metingen over een reeks van jaren die deze gestelde ophoping onderschrijven?3
Wageningen University and Research (WUR) heeft in de periode tussen 1990 en 2000 metingen gedaan aan veranderingen in de stikstof bodemvoorraad in 124 bosopstanden (periode 1990–1995) en aan veranderingen in de stikstofconcentraties in bodemvocht in acht bosopstanden (periode 1990–2000). In die periode nam de totale stikstofdepositie sterk af.
De metingen van de WUR wezen op een toename van de stikstofvoorraad in de bodem. Het ging om een gemiddelde toename van 90 kg stikstof in 5 jaar, oftewel 18 kg N/ha/jr. De veranderingen in de stikstofconcentraties in bodemvocht wezen op een afname van de stikstofconcentraties in het bodemvocht vergelijkbaar met de afname in de concentraties in het grondwater in landbouwgebieden.
Het lijkt misschien tegenstrijdig dat stikstofconcentraties in het bodemvocht dalen, terwijl er nog steeds stikstof in de bodem ophoopt. Dat is het echter niet. Uit de metingen blijkt dat een afnemende depositie leidt tot een afname van de stikstofuitspoeling, maar nog steeds neemt de ophoping van stikstof in de bodem toe. De totale depositie is immers nog hoger dan de som van wat de vegetatie op kan nemen en van wat er uitspoelt naar het grondwater. Er komt nog steeds meer stikstof in de bodem terecht dan er in de vorm van uitspoeling en opname door de vegetatie uit gaat, zodat er ophoping van stikstof in de bodem plaatsvindt.
De resultaten van de bodem- en bodemvocht metingen zijn te vinden in:
(i) Leeters, E.E.J.M. & W. de Vries, 2001. Chemical composition of the humus layer, mineral soil and soil solution of 200 forest stands in the Netherlands in 1995. Wageningen (Netherlands), Alterra rapport 424.2, Wageningen. (alleen de bodem: strooisellaag en minerale laag)
(ii) De Vries, W., J.W. Erisman, A. Van Pul, J. Duyzer, L.J.M. Boumans, E.E.J.M. Leeters, J. Roelofs en A. van Hinsberg, 2002. Effecten van emissie beleid voor verzuring op depositie en de kwaliteit van bodem en grondwater. Arena nr 6, Het dossier: 82–85. (alleen de strooisellaag en bodemvocht)
(iii) Leeters, E.E.J.M., W. de Vries, T. Hoogland, B. van Delft, R. Wieggers, D. J. Brus, A.F.M. Olsthoorn, H. van Dobben, A. Bleeker, 2007. What happened to our forests in the last decades? Results of more than ten years of forest ecosystem monitoring in the Netherlands. Alterra Report 1528, Wageningen. (alleen bodemvocht)
(iv) De Vries, W., H. Kros, E. Wattel-Koekkoek & A. van Pul, 2018. Concentraties in bodemvocht en grondwater: Trends in ammonium en nitraat. V-focus 15 (5), 40–43. (alleen de strooisellaag en bodemvocht)
Zo nee, waarop baseert u de vermeende ophoping van stikstof in de bodem?
Zoals in het antwoord op vraag 4 geschetst zijn er metingen van de WUR die deze stelling onderschrijven. Deze metingen maakten onderdeel uit van wetenschappelijk onderzoek. De resultaten zijn niet actief naar de Tweede Kamer gezonden, maar wel gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften. In mijn beantwoording op de schriftelijke vragen van het lid van Haga (Groep Van Haga) op 4 oktober over stikstofuitstoot, stikstofminnende planten en insecten heb ik gebruik gemaakt van deze op dat moment beschikbare wetenschappelijke onderbouwing. Het is niet gebruikelijk om de beschikbare wetenschappelijke onderbouwing (bijvoorbeeld als bijlage) mee te sturen bij antwoorden op Kamervragen. Desgewenst kan een dergelijke wetenschappelijke onderbouwing uiteraard wel nader worden toegelicht (zie hiervoor het antwoord op vraag 4).
Zo ja, waarom is de Tweede Kamer niet over deze metingen geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kan het dat u spreekt over ophoping van stikstof in de bodem, terwijl het TrendMeetnet van het RIVM van 1988 tot en met 2010 een daling van stikstof in het bovenste grondwater laat zien van 55%?
Voor het antwoord op vraag 7 verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Waren er onvoldoende redenen om het Trendmeetnet Verzuring te continueren, gezien het feit dat het TrendMeetnet Verzuring in 2010 is beëindigd?
Het TrendMeetnet Verzuring (TMV) werd gefinancierd door het (toenmalige) Ministerie van Infrastructuur en Milieu en de voorloper het Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Dit werd uitgevoerd in het kader van het Verzuringsonderzoek. In 2014 is het Verzuringsonderzoek afgesloten en daarmee is automatisch ook het trendmeetnet stopgezet.
In het kader van Artikel 9 van de Air Quality Directive worden EU-landen nu gevraagd informatie over de belasting van luchtverontreinigende stoffen in het algemeen op ecosystemen te rapporteren. Daarvoor is door het RIVM een nieuw monitoringsproject gestart. Het gaat nu dus om meer dan alleen het meten van het verzurende effect, zodat ook niet met dezelfde systematiek en meetpunten kan worden volstaan. In dit NGN-project (Stikstof Grondwater Natuur) worden in tien natuurgebieden verschillende stikstofcomponenten in lucht, bodem en grondwater gemeten. Hiervoor is overigens wel deels gebruik gemaakt van oorspronkelijke locaties van het TMV.
Is het mogelijk om het TrendMeetnet Verzuring van het RIVM, op dezelfde gps-locaties als toen, weer metingen te laten verrichten?
Voor de beantwoording op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 8. Verder worden op een beperkt aantal meetlocaties van het oorspronkelijke Trendmeetnet Verzuring (150 locaties op zandgronden) weer metingen uitgevoerd.
Zou het mogelijk zijn dat de in het TrendMeetnet waargenomen trend van daling van stikstof in het bovenste grondwater zich kan hebben doorgezet?
Aangezien het TMV in 2014 is gestopt, is geen analyse uitgevoerd over meer recentere jaren. Uit onderzoek van het RIVM is gebleken dat door de lagere uitstoot van stikstof tussen 1989 en 2010 er minder stikstofdepositie op de bodem terecht kwam, en dat werkte in positieve zin door op het bovenste grondwater. Na 2010 is er een stagnatie opgetreden in de afname van de stikstofdepositie, daardoor is het waarschijnlijk dat de daling van stikstof in het bovenste grondwater niet of zeker niet in die mate heeft doorgezet.
Bovendien zien we in een ander grondwaterkwaliteitsmeetnet, het Landelijk meetnet effecten mestbeleid, dat nitraatconcentraties in het bovenste grondwater de laatste jaren stegen, waarschijnlijk als gevolg van droogte.
Zo nee, waarom zal dat niet het geval zijn?
Zie antwoord vraag 10.
Zo ja, welk percentage daling zou dan nu zijn gerealiseerd ten opzichte van 1988?
Zie antwoord vraag 10.
De potentieel desastreuze gevolgen van de gascrisis voor de industrie |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Hoe zeker bent u ervan dat met een totale vulgraad van de Nederlandse gasopslagen van 90 procent gastekorten deze winter voorkomen zullen worden?
Voor wat betreft de leveringszekerheid baseer ik mij op de inzichten van Gasunie Transport Services (GTS) en die onderschrijf ik. GTS geeft aan dat indien aan een aantal randvoorwaarden wordt voldaan (blijven lagere gasvraag, geen capaciteitsbegrenzing voor stroomopwek met kolen, voldoende aanvoer van LNG, maximale benutting van LNG, en goed gevulde gasopslagen) zich deze winter geen tekorten aan gas hoeven voordoen. Op dit moment wordt aan deze randvoorwaarden voldaan. Het blijft zaak constant te monitoren of dit zo blijft. Goed gevulde gasopslagen zijn slechts één van deze randvoorwaarden. Het kabinet heeft zich daarom ingespannen om te zorgen dat de gasopslagen zo vol mogelijk zijn en is op dit moment bezig om maatregelen uit te werken voor het volgende vulseizoen. Los van het monitoren van de door GTS geschetste randvoorwaarden ga ik ook verder met verder operationaliseren van het Bescherm- en Herstelplan Gas (BH-G). Op die manier zijn we ook op slechtere scenario’s voorbereid.
Deelt u de conclusie van de Gasunie dat Nederland met deze vulgraad ook een strenge winter probleemloos aankan?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de omstandigheden schetsen waaronder wél een gastekort kan ontstaan?
Zie antwoord vraag 1.
In welke mate bereidt u zich op dat scenario voor?
Zie antwoord vraag 1.
Tot welke trede van de maatregelenladder van het Bescherm- en Herstelplan Gas (BH-G) verwacht u deze winter te zullen gaan?
Op dit moment zitten we in fase 1 (vroegtijdige waarschuwing) van het Bescherm- en Herstelplan Gas. Ook heeft het kabinet al meerdere keren opgeroepen tot een vermindering van het gasverbruik (maatregel 1 uit de maatregelenladder). Daarnaast is door het kabinet de beperking op stroomopwek door middel van gebruik van kolen ingetrokken. Dit maakt het mogelijk dat meer elektriciteit kan worden opgewekt met kolen waardoor de gascentrales minder snel aan de beurt komen. Dit is een vorm van vrijwillige brandstofomschakeling die mogelijk is gemaakt. Andere maatregelen uit het BH-G hoopt het kabinet komende winter niet te hoeven inzetten. Uiteraard zijn we bezig met het verder operationaliseren van de BH-G maatregelen 3 (besparingstender) en 7 (afschakelstrategie) voor het geval dit toch nodig blijkt.
Kunt u vanaf maatregeltrede 5 van het BH-G (gedwongen brandstofomschakeling van industrieën) per trede aangeven welke (niet-beschermde) afnemers u hierbij concreet voor ogen hebt en in het geval van trede 7 ook de volgorde in afnamevolume vermelden? Zo nee, wilt of kunt u deze informatie niet geven? Waarom niet?
Het concept van de afschakelstrategie heb ik op 9 september in mijn brief over de voortgang van het Bescherm- en Herstelplan Gas met uw Kamer gedeeld. In de afschakelstrategie lopen alle niet-beschermde afnemers mee en wordt ook de volgorde waarin verschillende sectoren worden afgeschakeld bepaald. Op dit moment werk ik deze verder uit, waarbij ik ook verder specificeer wat beschermde en niet-beschermde afnemers zijn. Voor het einde van het jaar kom ik met een nieuwe update rond het Bescherm- en Herstelplan Gas.
Ziet u ook het risico dat eenzijdig wordt gefocust op scenario’s van gastekorten, waardoor scenario’s onder de radar blijven waarin gas wel fysiek leverbaar is voor het bedrijfsleven, maar te duur is om productieprocessen van industrie op gang te houden, zoals nu bijvoorbeeld bij HAK gebeurt? Zo nee, waarom niet en op welke wijze bereidt u zich op dergelijke scenario’s voor?
Het voorbereiden op scenario van gastekorten is en blijft van belang in de huidige situatie. Daarnaast is het kabinet bezig met de gevolgen van de hoge energieprijzen voor consumenten, huishoudens en bedrijven. Het prijsplafond voor huishoudens en de recent aangekondigde regeling Tegemoetkoming Energie Kosten (TEK) voor het gas-intensieve mkb zijn voorbeelden van maatregelen die het kabinet neemt om burgers en bedrijven te ondersteunen.
Ziet u het probleem dat energie-intensieve bedrijven vaak aan het begin van de productieketen staan, en daarom bij uitval potentieel hele bedrijfsketens om kunnen laten vallen, zoals de chemische industrie die voor vele andere industrieën en bedrijven een belangrijke of zelfs belangrijkste toeleverancier is?
We zien op dit moment dat met name energie-intensieve bedrijven die het moeten opnemen tegen concurrenten van buiten de EU die kunnen produceren met lagere energiekosten, moeite hebben de hogere energiekosten door te berekenen aan hun afnemers en daardoor stil dreigen te vallen. Dit zijn inderdaad veelal bedrijven aan het begin van waardeketens. Echter juist omdat deze bedrijven niet meer kunnen concurreren met goedkopere importen zien we dat de impact hiervan op de verdere waardeketen nog beperkt blijft omdat lokale productie wordt vervangen door importen van buiten de EU. Het kabinet verwacht van deze importsubstitutie geen economische schade op korte termijn. Het is macro-economisch gezien efficiënt dat waardeketens mondiaal verspreid zijn en dat handel mondiale prijsverschillen kan omzetten naar welvaartswinst voor binnen- en buitenland. Desniettemin heeft het kabinet en ook Europa oog voor strategische autonomie en investeringen in verduurzaming. Het is belangrijk dat industriële waardeketens die ook op lange termijn economische kansen bieden voor Nederland en Europa behouden blijven. Het kabinet wil duurzame investeringen en industriële productie in Nederland en geen blijvende weglek van banen en emissies naar het buitenland.
Bent u bereid om op korte termijn te onderzoeken in welke mate de hoge prijzen tot ongecontroleerde grootschalige uitval van de industrie – en daarmee de bredere Nederlandse economische activiteit – kunnen leiden?
Door de hoge energieprijzen in Europa hebben meerdere bedrijven hun productie afgeschaald of gestopt en staat de continuïteit van enkele bedrijven op het spel. Omdat de energieprijs in Europa significant hoger is dan de energieprijs in Azië en in de VS, zijn het vooral energie-intensieve bedrijven die concurreren met concurrenten buiten Europa, die het lastig hebben. Door de concurrentiedruk slagen zij er moeilijk in om de hogere energiekosten door te berekenen aan hun afnemers. De verwachting is dat deze hogere prijzen in Europa versus Azië en de VS zullen aanhouden de komende jaren. Ik onderzoek momenteel welke sectoren hierdoor getroffen worden en wat de gevolgen voor Nederland zijn.
Deelt u de mening dat ongecontroleerde, grootschalige uitval van (grote) industrie in Nederland voorkomen dient te worden, ook aangezien dit leidt tot krimp aan de aanbodkant waardoor de inflatie verder opgejaagd zal worden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zich bewust van het belang van de industrie voor Nederland. De situatie van verhoogde en volatiele gasprijzen zal naar verwachting nog enige tijd aanhouden, waardoor het concurrentievermogen van een aantal energie-intensieve bedrijven mogelijk gedurende langere periode onder druk zal blijven staan. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat we voor een aantal producten in toenemende mate afhankelijk worden van importen van buiten de EU. Vanuit het oogpunt van strategische autonomie zou dit voor een aantal waarde ketens ongewenst kunnen zijn.
Voor de langere termijn ziet het kabinet verduurzaming als beste manier voor de energie-intensieve industrie om te handelen naar een situatie waarin energie in Europa mogelijk duurder is dan elders in de wereld. Het kabinet realiseert zich echter ook dat dit voor veel bedrijven pas op de langere termijn een oplossing biedt voor de stijgende energieprijzen.
Op dit moment onderzoek ik daarom wat de impact van de gestegen energieprijzen is voor energie-intensieve bedrijven en voor de gehele Nederlandse economie. In dit onderzoek betrek ik de impact van energie-intensieve bedrijven op cruciale waardeketens en de impact van het mogelijk verdwijnen van bedrijvigheid op de Europese strategische autonomie. Tevens onderzoek ik hoe het kabinet hierop kan acteren. Zoals toegezegd in het Commissiedebat Bedrijfsleven beleid van 19 oktober, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek informeren voor het einde van het jaar. Met dit onderzoek zal ik uitvoering geven aan de motie-Dassen/Omtzigt over een afbakening van sectoren die van belang zijn voor voedselzekerheid energiezekerheid en strategische autonomie1.
Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u scenario’s schetsen waarin u aangeeft welke van deze maatregelen wanneer worden getroffen, net zoals u middels het BH-G heeft gedaan met afschakeling in het geval van fysieke gastekorten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u daarin tevens de verwachte kosten en de verwachte afname van werkgelegenheid, en de afname van het BBP vermelden in geval van niet ingrijpen, en deze afzetten tegen de verwachtingen indien er maatregelen worden getroffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Wilt u deze vragen voor 1 november beantwoorden?
In verband met interdepartementale afstemming beantwoord ik de vragen later.
Het bericht dat in Arnhem mensen na aanvraag 14 weken moeten wachten voor ze energietoeslag ontvangen |
|
Bart van Kent |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het artikel van de Gelderlander van 30 september 2022 over het bericht «Energietoeslag aanvragen blijkt soms moeilijk, maar wij helpen je»?1
Ik heb kennis van genomen van het artikel in de Gelderlander.
Het is belangrijk dat mensen de energietoeslag weten te vinden en dat de aanvraagprocedure eenvoudig is. Naar mijn oordeel spannen gemeenten zich veelal maximaal in om huishoudens die tot de doelgroep van de energietoeslag behoren, te bereiken. Gemeenten slagen hier over het algemeen ook goed in, de energietoeslag kent een groot bereik.
Ook vanuit de rijksoverheid wordt gecommuniceerd om de bekendheid van de regeling te vergroten, mensen aan te sporen de toeslag aan te vragen en hulp te vragen als dit ingewikkeld is. Binnenkort zal bijvoorbeeld in alle huis-aan-huisbladen een oproep verschijnen om de energietoeslag aan te vragen indien huishoudens dit nog niet hebben gedaan.
Is het juist dat mensen in Arnhem na aanvraag 14 weken moeten wachten voordat zij energietoeslag ontvangen?
Van de gemeente Arnhem heb ik begrepen dat de wachttijd op piekmomenten 14 weken bedroeg. Inmiddels worden nieuwe aanvragen binnen vier weken afgehandeld. De gemeente heeft ondertussen bijna 90% van de doelgroep uitbetaald. Door de toenemende berichtgeving in de media, ontvangt de gemeente ook steeds meer aanvragen van inwoners die niet binnen de voorwaarden van de energietoeslag vallen. De gemeente Arnhem kijkt bij deze aanvragen hoe zij haar inwoners mogelijk via andere gemeentelijke regelingen toch kan helpen. Deze «extra» aanvragen en dienstverlening vragen veel van de uitvoerende capaciteit van de gemeente. De gemeente Arnhem is deze zomer (opnieuw) gestart met het werven van extra personeel om aanvragen voor de energietoeslag (sneller) af te handelen.
Is het juist dat 1100 Arnhemse huishoudens die een aanvraag hebben gedaan nog steeds wachten op uitkering van de toeslag?2
1.100 was een schatting van eind september van het aantal huishoudens binnen de werkvoorraad dat recht heeft op de toeslag. Inmiddels is een groot deel hiervan al uitbetaald.
Bent u het eens dat wachttijden van 14 weken zoals bij de gemeente Arnhem volstrekt onwenselijk zijn?
Gezien de urgentie van de problematiek is het wenselijk dat de afhandeling van aanvragen zo snel mogelijk gaat. Dat veel inwoners de weg weten te vinden naar de gemeente voor een aanvraag van de energietoeslag is goed nieuws, maar kan tegelijkertijd (tijdelijk) zorgen dat wachttijden oplopen. De wachttijd in Arnhem is inmiddels teruggebracht naar vier weken.
Zijn er nog meer gemeenten als Arnhem met problematisch lange wachttijden? Kunt u de situatie in het land beschrijven?
Op dit moment is er geen volledig overzicht van de wachttijden in alle gemeenten. In principe handelen gemeenten aanvragen binnen acht weken af, conform de termijnen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Erkent u dat mensen die recht hebben op energietoeslag en deze ook nodig hebben verdergaand in de problemen kunnen komen als zij hierop 14 weken moeten wachten?
Gezien de urgentie van de problematiek, is het wenselijk dat de afhandeling van aanvragen zo snel mogelijk gaat. Ik weet dat sommige gemeenten, zoals Arnhem en Doetinchem, maatwerk toepassen bij mensen die in de knel dreigen te raken (zie ook het antwoord op vraag 8).
Erkent u dat mensen die in aanmerking komen voor energietoeslag over het algemeen niet kunnen beschikken over financiële buffers waardoor zij niet de tijd hebben om lang te wachten?
De energietoeslag richt zich voornamelijk op mensen in een kwetsbare financiële situatie. Zoals ook bij de eerdere antwoorden aangegeven, is het belangrijk dat deze huishoudens zo snel mogelijk geholpen worden om te voorkomen dat ze in financiële problemen raken. Dit is ook waarom er is gekozen voor de categoriale bijzondere bijstand om de energietoeslag te verstrekken. Verstrekking via de categoriale bijzondere bijstand is aanzienlijk minder complex en arbeidsintensief dan via de individuele bijzondere bijstand en gaat daardoor sneller.
Erkent u dat als 14 weken moet worden gewacht schulden zich gaan opstapelen met alle maatschappelijke gevolgen van dien?
Het is van belang dat mensen de energietoeslag zo snel mogelijk ontvangen. Ik weet dat bijvoorbeeld Arnhem en Doetinchem gedurende de afhandelingstermijn maatwerk toe passen als mensen financieel in de knel (dreigen te) komen. Zij bespoedigen beoordelingen en/of gaan na of zij huishoudens via andere gemeentelijke regelingen zoals het maatwerkbudget kunnen helpen. De afhandelingstermijn van 14 weken is in Arnhem bovendien incidenteel.
Kunt u een inschatting geven van de maatschappelijke schade die ontstaat als gevolg van problematisch lange wachttijden zoals die bij de gemeente Arnhem momenteel gelden?
Het is niet bekend in hoeverre mensen in de financiële problemen raken door een vertraagde afhandeling van hun aanvraag. Gemeenten hebben extra middelen ontvangen ten behoeve van een vroege signalering van betalingsproblemen van hun inwoners. Dit draagt eraan bij dat gemeenten goed vinger aan de pols kunnen houden en zo wordt voorkomen dat mensen schade lijden. Gemeenten proberen daarbij de aanvragen voor de energietoeslag zo snel mogelijk af te handelen.
Wat vindt u een aanvaardbare wachttijd voor het verstrekken van de energietoeslag?
Gezien de urgente problematiek is het van groot belang dat huishoudens die behoren tot de doelgroep van de energietoeslag, deze zo spoedig mogelijk ontvangen. Gemeenten hebben normaal gesproken afhandelingstermijnen waarbij er binnen acht weken een reactie volgt. Dit is conform de Awb.
Bent u het eens dat gemeenten er alles aan moeten doen om de energietoeslag zo snel mogelijk te verstrekken en dat gemeenten met lange wachttijden alles op alles moeten zetten om deze tot aanvaardbare lengte te reduceren?
Ja, dat ben ik met u eens. Mijn indruk is ook dat gemeenten er alles aan doen om de toeslag zo snel mogelijk te verstrekken.
Welke actie gaat u ondernemen in de richting van de gemeente Arnhem en andere gemeenten met problematisch lange wachttijden? Welke resultaten mogen wij daarvan wanneer verwachten?
Mijn indruk is dat gemeenten zich tot het uiterste inspannen om hun inwoners te ondersteunen. Gemeenten hebben op dit moment een grote uitvoeringslast. Niet alleen de energietoeslag, maar bijvoorbeeld ook de opvang van ontheemden uit Oekraïne. Daarbij hebben zij te maken met personeelstekorten. Wanneer zich knelpunten voordoen in de gemeentelijke uitvoering, is dit in eerste instantie aan de gemeenteraad. Ik heb verder regelmatig bestuurlijk overleg met de VNG over onder meer de energietoeslag en de uitvoering hiervan. Hierin bespreken we generieke knelpunten en mogelijke oplossingen.
Klopt het dat inwoners van Doetinchem pas weer vanaf 14 oktober energietoeslag kunnen aanvragen? Vindt u het acceptabel dat mensen moeten wachten met het aanvragen van de toeslag terwijl de winter eraan komt?
Ja, dit klopt. Van de gemeente Doetinchem heb ik begrepen dat zij in de periode april tot augustus ‘22 zeer druk is geweest met individuele aanvragen voor de energietoeslag. Het streven hierbij was om de aanvragen binnen vier weken af te handelen en bij het merendeel van de bijna 1600 aanvragen is dit ook gelukt. De maand september heeft Doetinchem gebruikt als voorbereidingsmaand voor de aanvullende toeslag. Het doel hierbij was om de groep voor de ambtshalve uitbetaling zo volledig mogelijk te laten zijn en het voor inwoners op deze manier zo makkelijk mogelijk te maken.
In de afgelopen weken heeft de gemeente Doetinchem aan alle inwoners die eerder de € 800 energietoeslag ontvingen, de aanvullende € 500 uitbetaald. Ook hebben inwoners die in de afgelopen periode een uitkering volgens de participatiewet toegekend hebben gekregen, en nog niet eerder een aanvraag voor de energietoeslag hadden gedaan, de volledige energietoeslag van € 1.300 uitbetaald gekregen. In totaal heeft de gemeente inmiddels aan ongeveer 2.700 inwoners de volledige energietoeslag uitbetaald. De laatste betaling hiervoor is woensdag 12 oktober gedaan.
De ervaring van de gemeente Doetinchem leert dat inwoners soms uit voorzorg ook maar vast een nieuwe aanvraag indienen, ook al wordt er aangegeven dat de aanvullende energietoeslag automatisch zal worden gestort. Daarom is ervoor gekozen om het loket pas open te stellen wanneer alle automatische betalingen zijn gedaan.
Met deze werkwijze voorkomt de gemeente dat er onnodige aanvragen worden gedaan, die vervolgens tijd kosten in het beoordelen van de aanvragen. De aanvragen die vanaf 14 oktober worden ingediend kan de gemeente binnen vier weken afhandelen. Uiteindelijk is de inwoner dan snel geholpen.
Daarnaast biedt de gemeente Doetinchem maatwerk aan inwoners, die aangeven de energietoeslag eerder dan de gestelde data nodig te hebben. Dit is ook in een aantal gevallen gedaan en zal in de toekomst ook zeker mogelijk blijven.
Mijn beeld is dat gemeente Doetinchem alles in het werk stelt inwoners snel te helpen en dat zij hierin slaagt.
Bent u het eens dat mensen niet zo lang kunnen wachten met het aanvragen en ontvangen van de energietoeslag en gemeenten daarom extra middelen zouden moeten krijgen om een aanvraag van de energietoeslag zo snel als mogelijk te behandelen en uit te keren?
Zoals ik bij de eerdere antwoorden heb aangegeven, ben ik het met u eens dat het van belang is dat gemeenten de energietoeslag zo snel als mogelijk verstrekken. Gemeenten hebben financiële middelen ontvangen voor de uitvoering van de energietoeslag. Ik ben en blijf met de VNG en gemeenten in gesprek over de uitvoering.
Het bericht ‘Vijfde keer uitstel Omgevingswet dreigt na negatief ICT-advies’ |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vijfde keer uitstel Omgevingswet dreigt na negatief ICT-advies»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u de uitgelekte conclusies van het Adviescollege ICT-toetsing over het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO) uit het artikel bevestigen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb met interesse kennisgenomen van het bericht «Vijfde keer uitstel Omgevingswet dreigt na negatief ICT-advies» van Follow the Money. Het bericht is gebaseerd op een conceptadvies Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) van het Adviescollege ICT-toetsing, dat mij op 3 oktober jl. is aangeboden voor hoor en wederhoor. Na de fase van hoor en wederhoor zal het Adviescollege het advies vaststellen en aanbieden aan de Eerste Kamer als opdrachtgever. In de voortgangsbrief implementatie Omgevingswet die ik op 14 oktober naar uw Kamer en de Eerste Kamer heb gestuurd, ga ik inhoudelijk in op de conclusies van het vastgestelde advies van het Adviescollege.
Wat voor gevolgen heeft het advies van het Adviescollege ICT-toetsing voor de invoering van de Omgevingswet?
Op 11 oktober jl. heb ik het definitieve advies van het Adviescollege ICT-toetsing ontvangen. Ik heb de bevindingen, overwegingen en adviezen nauwkeurig bestudeerd. Zoals aangeven in mijn antwoord op vraag 2, ga ik in de toegezegde voortgangsbrief implementatie Omgevingswet inhoudelijk in op de conclusies van het advies van AcICT.
Vindt u het verantwoord om de Omgevingswet in te laten gaan wanneer er gebreken zijn in het DSO? Zo ja, waarom?
Op 12 oktober jl. heb ik overleg gehad met de Vereniging Nederlandse gemeente, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Rijkspartijen. Daarin is de opgehaalde stand van zaken aan de hand van alle rapportages en overzichten over de brede implementatie besproken.
De werking van het DSO-stelsel als geheel was daarbij een belangrijk onderwerp van gesprek. De stand van zaken en de uitkomst hiervan schets ik u in de bij vraag 2 en 3 genoemde voortgangsbrief implementatie Omgevingswet.
Is het mogelijk de Omgevingswet in te voeren zonder het DSO?
Ik maak uit uw vraag op dat u «het DSO» in algemene zin en als één geheel benaderd. Voor een zorgvuldig antwoord op deze vraag is het echter nodig onderscheid te maken in de diverse onderdelen van het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO). Het Digitaal Stelsel Omgevingswet is immers een samenhangend geheel bestaande uit de centrale landelijke voorziening (DSO-LV) en decentrale voorzieningen. Die werken in ketens samen. Waar dit stelsel uit bestaat en aan moet voldoen staat beschreven in de wet- en regelgeving die uw Kamer heeft vastgesteld.
Het daarin beschreven onderdeel van DSO-LV waarmee langs elektronische weg aanvragen om omgevingsvergunning kunnen worden ingediend en waarmee voldaan kan worden aan melding- en informatieplichten, is essentieel voor inwerkingtreding. Hoewel aanvragen en andere stukken ook altijd nog op papier mogen worden ingediend, bepaalt de Omgevingswet dat dit ook langs elektronische weg mogelijk moet zijn. Dat maakt dat dit onderdeel moet functioneren bij inwerkingtreding.
De decentrale onderdelen van het DSO zijn vanuit een strikt juridische benadering niet noodzakelijk voor inwerkingtreding. Voor de formele bekendmaking, inwerkingtreding en beschikbaarstelling van besluiten is immers niet DSO-LV het kanaal, maar worden de officiële bekendmakingskanalen gebruikt, met name de Landelijke Voorziening voor Bekendmaking en Beschikbaarstelling (LVBB). Uit oogpunt van gebruikersvriendelijkheid en het kunnen werken in de geest van de Omgevingswet is dit afgesproken hier anders mee om te gaan. Met VNG, IPO, UvW en de Rijkspartijen is het doel gesteld om het werken met de wet via een open stelsel te ondersteunen. Daarvoor is niet alleen DSO-LV noodzakelijk, maar ook de decentrale systemen. Het is verder gewenst dat voor inwerkingtreding voldoende ervaring is opgedaan met het werken met deze decentrale systemen die veelal in opdracht van bevoegd gezagen – op basis van de vastgestelde DSO-standaarden- ontwikkeld door commerciële softwareleveranciers. Het samenspel tussen DSO-LV en deze decentrale systemen maakt dat ik spreek over een «werkend stelsel»: het DSO.
Als ik nog scherper kijk, zijn in dit stelsel bepaalde functionaliteiten van groot belang. Het DSO biedt in opzet ruimte om naar gebruikersbehoefte te differentiëren. Zo bevat DSO-LV een viewer waarmee burgers en bedrijven – naast het reguliere bekendmakingskanaal – kennis kunnen nemen van wet- en regelgeving en de ruimtelijke planvorming. Er is ook een viewer die meer is toegesneden op de behoefte van juridisch professionals. Viewers zijn dus voor een adequate raadpleegbaarheid van geconsolideerde regelingen belangrijk – voor bijvoorbeeld het omgevingsplan of de waterschapsverordening.
Kijkend naar de toekomst geldt dit ook voor het moment dat de stroom omgevingsplanwijzigingen op gang komt. Het is vanuit het gebruikersperspectief zeer gewenst dat deze onderdelen voldoende gereed en ingeregeld zijn bij inwerkingtreding.
Indien een bevoegd gezag onverhoopt toch geen gebruik kan maken van het systeem van een leverancier zijn er tijdelijke alternatieve maatregelen (TAM’s). Dit gaat bijvoorbeeld over het kunnen blijven werken met de huidige bestaande software van de Wet ruimtelijke ordening en het gebruik van speciaal prototype van een documentviewer. Zo is de raadpleegbaarheid ook in de beginperiode na inwerkingtreding voldoende ondervangen. Voor de volledigheid meld ik u dat het DSO ook nog onderdelen bevat met zogenoemde toepasbare regels. Dat betreft informatieve onderdelen om te kunnen nagaan aan welke regels een activiteit moet voldoen en of er een vergunning voor nodig is.
Voor alle onderdelen van het DSO geldt dat niet verwacht wordt op elk moment van inwerkingtreding alles in één keer honderd procent zal werken. Het is in de ontwikkeling van software gebruikelijk dat er een langere periode na de ingebruikname nodig is om op basis van de werking in de praktijk systemen te volmaken. De onderdelen van het DSO zijn hier geen uitzondering op.
Kunt u de antwoorden uitgebreid toelichten en apart beantwoorden?
Ja, waarbij ik u erop wijs dat de voortgangsbrief implementatie Omgevingswet en de daarbij gevoegde rapportages en beleidsreacties, waaronder het advies van AcICT, de volledige reactie bevatten.
Het stikstofreducerende middel Kopros |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met het bericht «Boeren overtuigd van wondermiddel tegen stikstof, maar overheid (nog) niet»?1
Ja.
Bent u bekend met het ammoniak- en stikstofreducerende middel Kopros (dat vermengd met water op de stalvloer wordt gespoten)?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat er in Zwitserland al jarenlang succesvol met Kopros wordt gewerkt?
Het is mij bekend dat Kopros een middel is van een Zwitserse producent. In het rapport «Additieven voor dierlijke mest»2 door de HAS uit Den Bosch wordt aangegeven dat het middel 700 afnemers heeft, waarbij niet wordt aangegeven of die zich in Zwitserland bevinden.
Wat is uw reactie op de bevindingen van meetbureau EnviVice dat bij Nederlandse boeren, die Kopros gebruiken, een duidelijke emissiereductie is vastgesteld? Onderschrijft u de conclusie dat de ammoniakuitstoot door het gebruik van Kopros wordt gereduceerd van 13 kilo per dier per jaar naar zo’n vier kilo per dier per jaar?
Voor de beoordeling of een duidelijke emissiereductie wordt geleverd, heeft EnviVice contact gehad met Brabantse en nationale beoordelingsinstanties (Landbouw Innovatie Brabant en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)). Dat heeft (nog) geen resultaat opgeleverd. De conclusie van EnviVice over Kopros kan ik daarom (nog) niet onderschrijven.
Klopt het dat ontwikkelaars van emissiereducerende technieken (stalsystemen) obstakels ondervinden om op de Regeling Ammoniak Veehouderij lijst (RAV-lijst) te komen? Waar ligt dit aan?
Zoals onlangs aangegeven in antwoord op de feitelijke vragen, is bewust gekozen voor een procedure, waarbij de zorgvuldigheid opnamens op de Rav-lijst centraal staat. Het is daarbij van belang dat er voor een definitieve emissiefactor voldoende metingen in vier verschillende praktijkstallen zijn, die verspreid over een jaar zijn uitgevoerd. Het proces van aanvragen van een proefstalfactor, het verkrijgen van de vergunningen voor de bouw van die stallen, het bouwen zelf en het meten van de stallen duurt enkele jaren. Het is daarom ook mogelijk om voorafgaand aan de metingen met een voorlopige emissiefactor3 op de Rav-lijst te komen. Hieraan zijn wel eisen verbonden, zoals het indienen van meetplannen en het toepassen van een risicofactor.
Er zijn regelingen om innovatieve ondernemers tegemoet te komen. Voor proefstallen is geregeld dat deze in principe via de regeling Milieu-investeringsaftrek (MIA) en de regeling willekeurige afschrijving Milieu-investeringen (Vamil) kunnen worden gefinancierd. Ook begeleidt RVO daarbij de aanvragers intensief en kosteloos. Daarnaast zijn er subsidieregelingen zoals de Sbv (Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen), op grond waarvan ondernemers subsidie aan kunnen vragen voor het ontwikkelen en bemeten van nog niet bewezen stal- en managementmaatregelen. Ook regionaal of sectoraal, zoals voor de pluimveesector, zijn er regelingen waarbij meetkosten gesubsidieerd worden, zoals de pilot-regeling voor het meten van emissiereducerende fijnstoftechnieken van het PEV (Praktijkcentrum emissiereductie veehouderij).
Waarom is Kopros nog niet aan de RAV-lijst toegevoegd? Komt dat door het enkele feit dat Kopros geen stalsysteem is, maar een middel? Bent u bereid Kopros – als onderdeel van een stalsysteem – alsnog op de RAV-lijst op te nemen?
Bijlage 1 van de Rav is bedoeld voor emissiefactoren voor huisvestingssystemen en aanverwante technieken. De toepassing van een additief of toevoegmiddel zoals Kopros kan wel hierin worden opgenomen als het onderdeel uitmaakt van een stalsysteem, waarbij het middel automatisch op de vloer gesproeid wordt. Daarbij is onder andere van belang dat de dosering geborgd wordt en de toediening gemonitord kan worden. Om te komen tot een definitieve emissiefactor en daarmee opgenomen te worden in bijlage 1 van de Rav moet de procedure, als genoemd in het antwoord op vraag 5, succesvol doorlopen worden. Uit het bericht waarnaar verwezen wordt in vraag 1 blijkt dat er sprake is van onvolledige metingen.
In bijlage 2 van de Rav zijn, als onderdeel van de afspraken in het kader van Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), voer- en managementmaatregelen ten behoeve van vergunningverlening in het kader van de Wet natuurbescherming opgenomen. De PAS wordt echter na de uitspraak van de Raad van State in 2019 niet meer toegepast voor de Wnb-vergunningverlening. Daarom heeft na deze uitspraak ook geen uitbreiding van de maatregelen van bijlage 2 meer plaatsgevonden. Het is ook mogelijk bij de Wnb-vergunningverlening los van maatregelen in bijlage 2 van de Rav met eigen specificaties een aanvraag te doen bij het bevoegd gezag, mits de werking is onderbouwd.
Mestadditieven kunnen effect hebben op de ammoniakemissie. Op dit moment brengt Wageningen University & Reasearch (WUR) voor een selectie van potentieel veelbelovende additieven in beeld wat op basis van het werkingsprincipe de verwachting is van de effecten op de ammoniakemissie. Hierbij wordt onder andere gebruik gemaakt van het rapport genoemd in het antwoord op vraag 3. Wanneer bepaalde toevoegingen aan mest ammoniakemissiereductie weten te sorteren, kan worden ingezet op het verder stimuleren van het gebruik hiervan en kan bekeken worden hoe deze maatregelen juridisch geborgd ingezet kunnen worden.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van EnviVice dat «het soms lijkt alsof de overheid kleine partijen geen kans geeft met dit soort innovaties»? Zijn er nog meer van dit soort «kleine partijen» met emissiereducerende innovaties?
De claims van emissiereductie van innovaties worden beoordeeld met een gestandaardiseerde procedure. Het doel daarvan is om de emissiereducerende werking van een innovatie zo goed mogelijk vast te stellen. Dat partijen, misschien wel met name kleine partijen, die procedure als een probleem ervaren, herken ik. Daar waar het mogelijk is wordt gekeken naar vereenvoudigingen, maar deze mogen niet afdoen aan de betrouwbaarheid van de erkenning. Uit het bericht waar naar verwezen wordt in vraag 1 blijkt overigens dat sprake is van onvolledige metingen. Dan al een beoordeling uitvoeren, zou de betrouwbaarheid duidelijk verminderen.
Kunt u een overzicht verstrekken van alle emissiereducerende innovaties die in het buitenland reeds tot goede resultaten hebben geleid, maar in Nederland (nog) niet zijn erkend en waarom niet?
Er is geen actueel overzicht van buitenlandse innovaties. Een buitenlandse innovatie kan in Nederland een erkenning krijgen als daarvoor een aanvraag wordt ingediend. Nederland werkt er al vele jaren aan mee om dat proces makkelijker te maken door de beoordeling internationaal te harmoniseren4. In het Europese proces ter vaststelling van Beste Beschikbare Technieken wordt periodiek een beoordeling van succesvolle technieken uitgevoerd. Voor het laatst is dat gedaan in 20175.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het dertigledendebat over het advies van de heer Remkes naar aanleiding van de gesprekken over de aanpak van het stikstofprobleem?
Ja.
Het onderzoek ‘The Impacts of Climate Change on Bonaire’ |
|
Bouchallikh |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «The Impacts of Climate Change on Bonaire»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de zorgelijke uitkomsten van dit onderzoek?
Meerdere rapporten laten zien dat ook Caribisch Nederland niet ontkomt aan de gevolgen van klimaatverandering (zie bijvoorbeeld ook Kamerstuk 30 825, nr. 218 over de staat van instandhouding van de natuur in Caribisch Nederland). Te voorzien is dat op termijn maatregelen zijn nodig om zeespiegelstijging het hoofd te bieden.
Klimaatverandering raakt een breed spectrum van thema’s en maatschappelijke functies waarvan de belangrijkste in Caribisch Nederland zijn: bescherming tegen overstromingen, gevolgen van wateroverlast, een veilige zoetwatervoorziening, functioneren van netwerken en biodiversiteit.
Het concreet maken van de risico’s en gevolgen van klimaatverandering, nu en in de toekomst, en het identificeren van maatregelen is, net als voor de Europees Nederlandse gemeenten, ook voor de openbare lichamen van Caribisch Nederland van belang. Daarbij is de ligging, uitgangssituatie en aard van te voorziene risico’s wel anders is dan in Europees Nederland.
Het gaat bij klimaatadaptatie-maatregelen ook om het nu al maken van de juiste keuzes, met name in de ruimtelijke ordening en inrichting van Caribisch Nederland. Het lokale bestuur heeft de mogelijkheden om te sturen op een ruimtelijke ordening en inrichting waarmee schade en overlast door weersextremen zo veel mogelijk wordt voorkomen. Denk hierbij aan het uitsluiten van nieuwbouw in laag gelegen gebieden direct aan zee en het inperken van het gebruik van kwetsbare gebieden.
Wat doet het kabinet concreet om de gevolgen van klimaatverandering voor Bonaire en de andere Caribische eilanden in het Koninkrijk te voorkomen? Kunt u daarbij voor Bonaire specifiek ingaan op wat het kabinet concreet doet om de verschillende gevolgen die in het onderzoek worden genoemd te mitigeren (risico op permanente overstroming, afsterven van koraal, degradatie van duikplekken, het verliezen van cultureel erfgoed, en ziekte en sterfte door hitte)?
In 2021 is een Natuur en milieubeleidsplan 2020–2030 (NMBP) opgesteld voor Caribisch Nederland met daarin onder andere opgenomen een koraalherstelplan. Dit plan heeft tot doel de afname van koraal te stoppen, te herstellen en weerbaar te maken voor klimaatverandering. Het kabinet heeft voor de periode 2022–2024 35 mln. Euro beschikbaar gesteld voor de eerste fase van het NMBP. Samen met de openbare lichamen van Caribisch Nederland is gestart met de uitvoering hiervan. Daarnaast is door de Minister voor VRO het traject gestart om te komen tot een Ruimtelijke Ontwikkelingsprogramma (ROP), waarin ook rekening gehouden wordt met klimaatverandering. Dit ROP zal in 2023 gereed zijn.
Naast bovengenoemde trajecten, kunnen de openbare lichamen gebruik maken van kennis en tools die door het Rijk beschikbaar worden gesteld om stresstesten en risicodialogen te organiseren, o.a. via de kennisportaal klimaatadaptatie (klimaatadaptatienederland.nl). Verder beschikken de openbare lichamen over wettelijke bevoegdheden om te sturen op ruimtelijke ordening en inrichting. Denk hierbij aan het uitsluiten van nieuwbouw in laag gelegen gebieden (direct aan zee) en het inperken van het gebruik van kwetsbare gebieden. Verder is van belang dat de openbare lichamen, anders dan een groot deel van Europees Nederland boven de zeespiegel zijn gelegen. Dat geeft de lokale overheden tijd om klimaatadaptatiestrategieën te formuleren voor de effecten van zeespiegelstijging. Daar waar in Europees Nederland de nadruk ligt op bescherming tegen overstromingen, ligt het handelingsperspectief in Caribisch Nederland in het tijdig waarschuwen van de bewoners en het inzetten van de crisisorganisatie om voorbereid te zijn op stormen en orkanen.
Deelt u de mening dat er meer moet gebeuren om de ernstige gevolgen van klimaatverandering voor mens en natuur op Bonaire en de andere Caribische eilanden te voorkomen? Zo ja, wat gaat u concreet extra doen? Zo nee, waarom deelt u deze mening niet?
Het kabinet vindt het belangrijk dat er goed inzicht komt in de gevolgen van klimaatverandering voor Caribisch Nederland en dat op basis daarvan adaptatiestrategieën worden opgesteld en geïmplementeerd. Belangrijke oplossingsrichtingen liggen op het vlak van ruimtelijke regels en maatregelen waarvoor de openbare lichamen de instrumenten en bevoegdheden hebben. Dit is conform de verantwoordelijkheid van gemeenten in Europees Nederland.
In het kader van het opstellen van klimaatscenario’s van het KNMI wordt bovendien in meer detail gekeken naar klimaatverandering in Caribisch Nederland, bijvoorbeeld naar zeespiegelstijging en de ontwikkeling van stormen en droogte in het zuidelijk deel van de Caribische Zee.
Het uitvoeren van stresstests en risicodialogen is van belang om risico’s verder in kaart te brengen en gerichte adaptatiestrategieën op te stellen. Hoewel zowel gemeenten in Europees Nederland als de Caribische openbare lichamen hier zelf verantwoordelijk voor zijn, heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangeboden de openbare lichamen hierbij te ondersteunen in de vorm van kennis en tools, zoals het ontwikkelen van een klimaateffectatlas zoals ook door het Rijk is gedaan voor de gemeenten in Europees Nederland.
Deelt u de mening dat het feit dat inwoners van Bonaire een rechtszaak overwegen aan te spannen tegen de Staat reden is om in overleg te treden met de bewoners en ook met het eilandsbestuur om gezamenlijk te bespreken wat er extra gedaan moet worden om de gevolgen van klimaatverandering tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet maakt zich zorgen om de gevolgen van klimaatverandering voor alle Nederlanders, dus ook die van de bewoners van Caribisch Nederland. De Minister voor Klimaat en Energie heeft een kwartiermaker aangesteld voor de klimaattafel die door Bonaire wordt opgezet. Hierin zal naast klimaatmitigatie ook klimaatadaptatie worden meegenomen. Ook is het Rijk bereid de openbare lichamen met kennis en tools te ondersteunen bij het uitvoeren van stresstests en risicodialogen en het opstellen van klimaatadaptatiestrategieën.
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid verantwoordelijk is voor het beschermen van Caribisch Nederland tegen de gevaarlijke gevolgen van klimaatverandering? Zo nee, waarom niet?
Het Rijk is samen met de openbare lichamen verantwoordelijk voor de bescherming van Caribisch Nederland tegen klimaatverandering. De wettelijke verantwoordelijkheden in Caribisch Nederland verschillen van die in Europees Nederland. Specifieke wet- en regelgeving die toegespitst is op de Nederlandse situatie is in CN niet per definitie van toepassing. Dat betekent echter niet dat er in Caribisch Nederland geen wetgeving van toepassing is op klimaat- en watergerelateerde opgaven in brede zin van het woord. Ik wil u dit kader dan ook wijzen op de onderstaande wetten:
De Wet Vrom BES.
De Wet maritiem beheer BES.
De Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES.
De Wet grondslagen natuurbeheer- en bescherming BES.
Zo kent het NMBP, met als grondslag zowel de Wet Vrom BES als ook de Wet grondslagen natuurbeheer- en bescherming BES, ook aspecten als het omgaan met klimaatverandering. Daarnaast kan de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES de openbare lichamen handvatten bieden voor het omgaan met de gevolgen van klimaatverandering. Het Ministerie van VRO onderzoekt momenteel op welke wijze de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES ter ondersteuning en versterking van het NMBP en lokale ruimtelijke ordeningsplannen kan dienen. Een belangrijk deel van klimaatadaptatie gaat om maatregelen waarvoor openbare lichamen bevoegdheden hebben, en vaak ook op het vlak van ruimtelijke ordening. Daarom is er zowel in het Europese deel als in het Caribische deel van Nederland een grote rol weggelegd voor de gemeenten en de openbare lichamen.
Deelt u de mening van de Vrije Universiteit dat de Nederlands Caribische eilanden, waaronder Bonaire, tot nu toe het ondergeschoven kindje zijn geweest van het Nederlandse klimaatonderzoek? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Geografisch verschillen Europees en Caribisch Nederland sterk en zelfs tussen de openbare lichamen onderling zijn er verschillen in de gevolgen van klimaatverandering. Nederland kent met haar polders en dijkdoorbraken een lange geschiedenis van watersnoden. Caribisch Nederland kent deze door haar ligging boven de zeespiegel niet. De huidige risico’s in Caribisch Nederland zijn grotendeels storm-gerelateerd. Dat geldt met name op Saba en Sint Eustatius. De ontwikkeling van stormen en de mogelijke paden van stormen wordt daarom nauwlettend door de meteorologische diensten gevolgd. Het KNMI besteedt in het kader van het opstellen van nieuwe klimaatscenario’s ook aandacht aan het Caribisch gebied. Zie verder ook vraag 3 met uitleg over het NMBP voor Caribisch Nederland en het traject om te komen tot een Ruimtelijk Ontwikkelingsprogramma, waarin ook rekening wordt gehouden met klimaatverandering.
Deelt u de mening dat Nederlandse overheid dit onderzoek – gelet op de consequenties voor gezondheid, cultureel erfgoed en economie – zelf had moeten doen? Zo nee, waarom niet?
Er is eerder onderzoek gedaan voor Caribisch Nederland. In 2016 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een quickscan uitgevoerd naar overstromingsrisico’s als gevolg van orkanen, tsunami’s en neerslag op Caribisch Nederland. Door het KNMI is vervolgens extra geïnvesteerd in de verbetering van het inzicht in het golfsysteem in het gebied, zodat betere voorspellingen kunnen worden gedaan ten aanzien van golfopzet.
Eind volgend jaar verschijnen de nationale klimaatscenario’s van het KNMI. De klimaatscenario´s voor Caribisch Nederland zijn daar onderdeel van. Naast de vooruitzichten voor zeespiegelstijging is er momenteel aanzienlijke onzekerheid over de mate waarin de eilanden in de toekomst door droogte zullen worden getroffen. Er is meer inzicht nodig in de ontwikkelingen van stormen en van droogte in het gebied van de eilanden, om zo een goede inschatting te maken van de risico’s die naar verwachting optreden.
Overigens kunnen de openbare lichamen ook nu al maatregelen te nemen door te sturen op ruimtelijke ordening en inrichting (zie ook het antwoord op vraag 2 en 4).
Is het kabinet zich ervan bewust dat door het onrechtvaardige sociaaleconomische beleid van de Nederlandse overheid voor Caribisch Nederland (veel mensen kunnen niet of nauwelijks rondkomen, doordat het minimumloon en uitkeringen niet gebaseerd zijn op de kosten voor het levensonderhoud – in tegenstelling tot in Europees Nederland) mensen op Bonaire onvoldoende middelen hebben om de persoonlijke gevolgen van klimaatverandering op te vangen?
Het kabinet heeft meer dan gewone aandacht voor de positie van de inwoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het kabinet rekent de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland tot haar zorg, wat tot uitdrukking komt in uiteenlopende maatregelen die op het realiseren van het ijkpunt sociaal minimum zijn gericht. In verband met de koopkrachtproblematiek gebeurt dat ten aanzien van het basisbasispensioen AOV zelfs versneld3. Daarnaast loopt Caribisch Nederland mee in de steun- en energiepakketten die ook in Europees Nederland getroffen zijn. Daar is uw Kamer over geïnformeerd.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden voor de begrotingsbehandeling Koninkrijksrelaties?
Dat is helaas niet gelukt.
Aanspoelen stookolie langs de kust |
|
Kiki Hagen (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Van Zeeland tot Noordwijk stookolie aangespoeld langs de kust»?1
Ja.
Wanneer weet Rijkswaterstaat hoe groot de omvang is? Is dit niet te laat?
Op 27 september is voor het eerst stookolie aangespoeld op de Nederlandse kust, dit was een kleine hoeveelheid op een enkele locatie. Op 28 september spoelde verontreiniging ook aan op andere stranden, waarna direct is gestart met onderzoek naar de omvang van de verontreiniging. Bij dit soort verontreiniging (stookolieresten in de vorm van bolletjes) is de omvang bekend als de verontreiniging op stranden aanspoelt. Op 3 oktober was bekend dat verontreiniging is aangetroffen op de Noordzeestranden tussen Katwijk en Vlissingen. In totaal is er circa 100 kuub verontreinigd materiaal opgeruimd.
Rijkswaterstaat heeft direct na melding van aangespoelde olieverontreiniging ingegrepen volgens de gehanteerde aanpak (zoals beschreven in antwoord 8) en een onderzoek naar de omvang van de verontreiniging ingesteld, dagelijkse strandinspecties uitgevoerd en een aannemer ingeschakeld om de verontreiniging op te ruimen.
Hoe wordt de stookolie zo goed mogelijk opgeruimd, zodat er zo min mogelijk schade ontstaat aan het milieu?
De stookolie, die aanspoelde in de vorm van bolletjes, is opgeruimd met behulp van machinale zeven, zogenaamde beach cleaners. Op plekken waar deze machines niet konden komen, zijn de bolletjes handmatig opgeruimd. Vanaf 27 september zijn de stranden dagelijks geïnspecteerd en hebben er opruimwerkzaamheden plaatsgevonden. Nieuw aangespoelde verontreiniging is direct opgeruimd. Sinds 11 oktober spoelt er geen verontreiniging meer aan. De inspecties zijn daarom afgeschaald hoewel Rijkswaterstaat uiteraard de vinger aan de pols houdt.
Bent u van plan om aankomend half jaar extra te monitoren op het aanspoelen van zeedieren om de impact van de stookolie in kaart te brengen?
De stranden waar verontreiniging is aangetroffen zijn dagelijks geïnspecteerd door Rijkswaterstaat waarbij enkele aangespoelde, met olie besmeurde vogels door de dierenambulance zijn opgehaald. Mochten er nog met olie besmeurde dieren aanspoelen, worden deze op basis van inspecties of meldingen van strandbezoekers en -exploitanten geruimd of behandeld.
De activiteiten van Rijkswaterstaat zijn gericht op het opruimen van olieverontreiniging en het aansprakelijk stellen van en verhalen van de opruimkosten op de vervuiler, als deze wordt geïdentificeerd. Er is op dit moment geen aanleiding voor nader milieuonderzoek. Wel vindt onder het monitoringsprogramma van de Kaderrichtlijn Marien (KRM) reguliere monitoring plaats van de waterkwaliteit en de ecologie.
Hoe gaat u aankomende tijd onderzoeken hoe groot de impact is op het milieu?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de vervuiler gaat betalen?
Het Watermanagementcentrum Nederland van Rijkswaterstaat heeft op basis van een model berekend waar de lozing heeft plaatsgevonden. Deze gegevens zijn overgedragen aan de Maritieme Politie, die nu bekijkt of een onderzoek kan leiden tot het aanwijzen van een mogelijke vervuiler. Zodra een (mogelijke) vervuiler bekend is, zal Rijkswaterstaat de vervuiler aansprakelijk stellen voor de opruimkosten van de verontreiniging.
Heeft u aanwijzingen dat het gaat om een illegale bilgewaterlozing? Zo ja, hoe gaat u deze illegale lozingen aanpakken?
De olielozing die heeft plaatsgevonden is illegaal. Of het hier specifiek gaat om een illegale bilgewaterlozing is onbekend. De lozing kan ook een andere bron hebben en volgt mogelijk uit onderzoek van de Maritieme Politie.
Een van de maatregelen om olielozingen te bestrijden is om de pakkans van de vervuiler te vergroten zodat de veroorzaker aansprakelijk kan worden gesteld. De Kustwacht en Rijkswaterstaat houden toezicht op illegale lozingen, onder andere door dagelijkse controle- en observatievluchten boven de Noordzee. Daarnaast worden tweemaal daags satellietbeelden gecontroleerd op olieverontreinigingen. Indien een lozing heeft plaatsgevonden kan Rijkswaterstaat met behulp van een model het locatiegebied van de lozing terugrekenen.
Voor maatregelen gericht op preventie van illegale bilgewaterlozingen zie mijn beantwoording op de Kamervragen d.d. 21-6-20222.
Hoe snel kan de overheid ingrijpen als er nog zo’n incident is?
Na inspectie of melding van een incident kan direct worden ingegrepen. Bij een melding van aangespoelde verontreiniging op het strand worden direct Rijkswaterstaat officieren van dienst ingezet om ter plaatse te inspecteren. Indien meer dan 5 m3 is aangespoeld wordt onmiddellijk de aannemer ingeschakeld om de verontreiniging op te ruimen. Dit is vastgelegd in de Samenwerkingsregeling Bestrijding Kustverontreiniging RWS-diensten (SBK).
Hoever bent u met de herziening van de Samenwerkingsregeling Bestrijding Kustverontreinigingen RWS-diensten en de Samenwerkingsregeling afhandeling besmeurde vogels, die herzien zouden worden na de ramp met de MSC Zoe?
Na het incident met de MSC Zoe is de herziening van de Samenwerkingsregeling Bestrijding Kustverontreinigingen RWS-diensten (SBK) opgepakt, deze wordt vormgegeven in samenspraak met gemeenten. De aangepaste regeling is nagenoeg klaar. De herziening heeft betrekking op het toevoegen van extra afspraken rond plastic vervuiling, naar aanleiding van de motie Kröger3; olieverontreiniging was reeds onderdeel van de SBK (zie antwoord op vraag 8). De Samenwerkingsregeling afhandeling besmeurde vogels (SBV) is niet aangepast naar aanleiding van de MSC Zoe. De regeling is wel recentelijk geactualiseerd in het kader van een reguliere herziening waarin ervaringen die zijn opgedaan vanuit incidenten worden meegenomen. Hieronder valt bijvoorbeeld het incident met de Bow Jubail en de als gevolg daarvan met olie besmeurd geraakte zwanen (zie reactie op motie Kamerlid Van Esch (PvdD) – Kamerstuk 31 409, nr. 289). De update van de SBV is ook bijna afgerond.
De officiële vaststelling van beide regelingen door Rijkswaterstaat zal naar verwachting in de eerste helft van 2023 plaatsvinden. Hierover zal ik uw Kamer informeren. Tot de officiële vaststelling van de herziening van de SBK en de update van de SBV blijven de oude regelingen van kracht, maar wordt wel gewerkt in de geest van de nieuwe regelingen.
Wat is de status van deze regelingen?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe, wanneer en door wie precies worden deze nieuwe regelingen vastgesteld?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe wordt de inzet van vrijwilligers meegenomen in deze samenwerkingsregelingen?
In de geactualiseerde SBK zal de mogelijkheid worden geboden voor gecoördineerde inzet van professionele vrijwilligers bij incidenten. Afhankelijk van de situatie wordt bepaald of deze professionele vrijwilligers ook daadwerkelijk worden ingezet. Dit gebeurt in nauw overleg met gemeenten en de veiligheidsregio. Ook in het kader van de SBV kunnen professionele vrijwilligers worden ingezet.
Is de monitoring op zee voldoende om toekomstige incidenten snel op te kunnen sporen?
De huidige monitoringsmethode, zoals beschreven in antwoord 7, is tot op heden voldoende. Daarmee was het de laatste jaren mogelijk om tijdig te handelen en is het aantal kustverontreinigingen mede hierdoor sterk verminderd. De capaciteitsnota oliebestrijding wordt op dit moment herzien en in dat kader worden ook mogelijke innovaties en verbeteringen op gebied van monitoring en bestrijding bezien.
Heeft de kustwacht genoeg materieel om de wateren te kunnen monitoren zoals afgesproken?
Ja, er is voldoende materieel. Naast eigen materieel voor dagelijkse controle- en observatievluchten om verontreinigingen op de Noordzee op te sporen en te identificeren, kan de Kustwacht gebruik maken van helikopters van de Landelijke Eenheid. Daarnaast kunnen ook satellietbeelden van het Europees Agentschap voor Maritieme Veiligheid ter beschikking worden gesteld aan Rijkswaterstaat.
De voorbereidingen op de boycot op Russische olie |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Welke voorbereidingen treft en heeft Nederland getroffen ter voorbereiding op de boycot op Russische olie?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de Kamerbrief Nederlandse voorbereiding op oliesancties tegen Rusland, pagina 5 t/m 9.
Voorziet u problemen bij de invoering, handhaving en toezicht van dit boycot?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de Kamerbrief Nederlandse voorbereiding op oliesancties tegen Rusland, pagina 2.
Voorziet u een tekort aan olie in Nederland vanaf de effectuering van de boycot?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de Kamerbrief Nederlandse voorbereiding op oliesancties tegen Rusland, pagina 3 t/m 5.
Wat is de actuele stand van zaken van de Nederlandse strategische voorraad olie?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de Kamerbrief Nederlandse voorbereiding op oliesancties tegen Rusland, pagina 6 en 7.
Kunt u ingaan op productie- en import percentages van Nederland met betrekking tot olie?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de Kamerbrief Nederlandse voorbereiding op oliesancties tegen Rusland. Het Centraal Bureau voor de Statistiek houdt de invoer en export van producten bij. In 2021 heeft Nederland 1,1 miljoen ton olie gewonnen, 100 miljoen ton olie ingevoerd, 45 ton olie uitgevoerd en 90 miljoen ton aardolieproducten geproduceerd.1
Hoeveel daarvan is bestemd voor Europese doorvoer?
Oliestromen zijn niet te traceren van import tot en met uitvoer. Wel is een uitsplitsing per land aan zowel de import- als de exportkant.2 In 2021 waren Noorwegen, Rusland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten landen waaruit door Nederland veel olie werd geïmporteerd.
Ongeveer de helft van de aardoliegrondstoffen (o.a. ruwe aardolie) die in 2021 naar Nederland werd aangevoerd had het label voor wederuitvoer. Voor aardolieproducten was dit 38%. België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk zijn landen waarnaar Nederland veel olie en aardolieproducten heeft uitgevoerd in 2021.3
In 2021 ging meer dan 99% van de weder uitgevoerde aardoliegrondstoffen naar Europa, voor olieproducten was dit 34%.
Uit welke landen importeert Nederland olie?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u ingaan op de percentages van het gebruik per sector van olie?
Olie(producten) zitten overal in de Nederlandse economie verweven en zijn een belangrijke grondstof voor veel maatschappelijke functies. Wegtransport, waarvoor benzine en diesel gebruikt wordt, betreft slechts een deel (circa 25%) van de in Nederland gebruikte olie(producten). Een groter deel betreft bunkerbrandstoffen voor de internationale zeevaart (circa 29%) en internationale luchtvaart (circa 10%). Daarnaast is er ook energetisch ofwel eigen verbruik van olie(producten) door de chemie en raffinage sectoren (circa 11%). Het niet-energetisch gebruik van olie(producten) als grondstof voor o.a. de chemie betreft eveneens een aanzienlijk deel (circa 16%). Dit worden niet-energetische producten zoals plastics, cosmetica, PET-flessen, bouw- en isolatiematerialen, medische hulp- en beschermmiddelen, kleding, etc. Vervolgens is er nog een heel scala aan speciale olieproducten die op uiteenlopende wijze worden geconsumeerd (circa 9%). Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld bitumen voor asfalt, smeermiddelen voor motoren, terpentine voor verf, handgels etc. Het is niet alleen economisch maar ook maatschappelijk ontwrichtend als alledaagse producten en diensten plotseling niet meer beschikbaar zijn.
Welke lessen trekt u uit de gascrisis en het bijbehorend instrumentarium voor de realisatie en handhaving van een eventueel kort aan olie?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de Kamerbrief Nederlandse voorbereiding op oliesancties tegen Rusland, pagina 8.
De import van gas is gericht op binnenlands gebruik. De import van olie in Nederland betreft grotendeels doorvoer naar Europese lidstaten (circa twee derde) en verwerking in de raffinaderijen (circa een derde). Olie wordt in de havens van Amsterdam, Rotterdam en Antwerpen voor het grootste deel overgeslagen en over weg en water geëxporteerd.
De oliemarkt is, zoals in de brief aangegeven, niet gereguleerd. Raffinaderijen (commerciële partijen) kopen olie in op de wereldmarkt. De Nederlandse overheid heeft een strategische olie- en olieproductenvoorraad. Inzet van de strategische olievoorraad in situaties van schaarste of tekort wordt op dit moment verder uitgewerkt in het Landelijk Crisisplan Olie (LPC-O).
Bent u het eens dat het instrumentarium niet uitsluitend uit moet gaan van een fysiek tekort aan olie (zoals bijvoorbeeld het Bescherm en Herstelplan Gas), maar ook toegerust moet zijn op maatschappelijke en markteffecten als gevolg van hoge prijzen? Zo nee, waarom niet?
Het Landelijk Crisisplan Olie (LCP-O) geeft op hoofdlijnen inzicht in en een overzicht van de bestaande afspraken op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau, gericht op de beheersing van (dreigende) crises als gevolg van schaarste of een tekort aan aardolie en aardolieproducten met aanzienlijke maatschappelijke gevolgen. Het plan is een leidraad en beschrijft op hoofdlijnen de crisisaanpak op rijksniveau, de samenwerking en aansluiting met betrokken publieke en private partners en netwerken op internationaal en regionaal niveau. Het plan is daarmee een uitwerking van de generieke aanpak van crises door het Rijk zoals beschreven in het Instellingsbesluit Ministeriële Commissie Crisisbeheersing en het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming.
Bent u het eens dat oplossingen die bijdragen aan het reduceren van olie en de duurzame transitie versnellen onderdeel moeten zijn van het instrumentarium bij een eventueel tekort aan olie?
Voor de maatregelen op het gebied van verduurzaming van de energievoorziening, mobiliteit en de gebouwde omgeving verwijs ik u naar de Kamerbrief Nederlandse voorbereiding op oliesancties tegen Rusland, pagina 9.
Zoals uit eerdere studies van het Internationaal Energie Agentschap gebleken is, is men nog geruime tijd afhankelijk van fossiele brandstoffen. Een duurzame transitie kan niet in een zeer korte tijd worden verwezenlijkt, zonder afbreuk te doen aan de huidige afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. Zolang de maatschappij voor het grootste deel is ingesteld op fossiele brandstoffen, zal iedere radicale omwenteling ernstige ontwrichting teweeg brengen op onze maatschappij.
Daarnaast vragen maatregelen voor de energietransitie grote investeringen en deze hebben een lange implementatietermijn. Bij een acuut tekort aan olie of olieproducten werken alleen vraagbeperkende maatregelen snel genoeg.
Dit kan bijvoorbeeld door met maatregelen brandstofgebruik voor transport, bijvoorbeeld het wegvervoer, te ontmoedigen. Deze maatregelen leiden tot minder brandstofverbruik en dus minder CO2-uitstoot, maar hebben ook een grote economische impact.
Het bijmengen van biodiesel is een voorgestelde maatregel in het LPC-Olie met positief milieueffect. De beschikbaarheid van biodiesel is echter beperkt. Daarnaast is biodiesel duurder dan diesel en niet in alle situaties bruikbaar.
Kunt u ingaan op eventuele keteneffecten, zoals bijvoorbeeld (tekorten aan) bijproducten van raffinage of op olie gebaseerde bedrijfsprocessen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de Kamerbrief Nederlandse voorbereiding op oliesancties tegen Rusland, pagina 2 t/m 5.
Welke instrumenten worden op Europees niveau ingezet ten behoeve van een eventueel tekort, coördinatie en bijvoorbeeld gezamenlijke inkoop?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de Kamerbrief Nederlandse voorbereiding op oliesancties tegen Rusland, pagina 8.