Illegale houtexport vanuit Madagaskar |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zolang het loont blijft Madagaskar kappen»?1
Ja
Hoe beoordeelt u het feit dat er ondanks het verbod op houtexport dat de Madagassische regering vorig jaar instelde er toch nog op grote schaal wordt geëxporteerd naar met name China, waar er bedden van rozenhout van $ 1 miljoen van worden gemaakt?
Het in het bericht genoemde onderzoek van Global Witness en de Environmental Investigation Agency geeft aan dat ondanks een verbod toch houtexport plaatsvindt. Corruptie en zwak bestuur, maar ook andere oorzaken, kunnen ten grondslag liggen aan de illegale export van hout en andere producten uit natuurlijke hulpbronnen in arme landen.
Wat vindt u van de betrokkenheid van het Franse transportbedrijf Delmas, dat ook een Nederlandse vestiging heeft bij de export van illegaal hout?
Het transportbedrijf Delmas heeft in een brief aan de Environmental Investigation Agency (EIA) en Global Witness, beide niet gouvernementele milieuorganisaties, aangegeven zich strikt te willen houden aan de regelgeving door onder meer controle van de aanbieders op de legaliteit van het hout en dubbele controle op de exportvergunning. EIA en Global Witness zijn de opstellers van een rapport uit 2010 over de illegale handel in ebbenhout, rozenhout en palissander.
Kunt u uitsluiten dat Nederland illegaal hout uit Madagaskar heeft geïmporteerd?
Ik kan momenteel niet uitsluiten dat illegaal hout uit Madagaskar op de Nederlandse markt komt. Hout kan immers ook via andere EU Lid-Staten of vanuit andere landen worden geïmporteerd waarna het vrij kan worden verhandeld op de EU interne markt. Ik kan om die reden ook niet achterhalen of meubels of andere producten die met Madagassisch hout zijn gefabriceerd op de Nederlandse markt belanden.
Uit importcijfers blijkt wel dat er geen hout rechtstreeks vanuit Madagaskar in Nederland wordt geïmporteerd.
Overigens staat het bestrijden van de handel in illegaal gekapt hout en houtproducten al sinds het begin van deze eeuw hoog op de agenda van de Europese Unie. Het is namelijk bij uitstek een probleem dat een aanpak op EU-niveau vergt. In mei 2003 presenteerde de Europese Commissie het EU Forest Law Enforcement, Governance and Trade (FLEGT) actieplan. In het actieplan wordt een vernieuwende aanpak uiteengezet voor de bestrijding van illegale houtkap en worden ontwikkelingslanden gesteund in hun streven naar goed bestuur met behulp van de stimulansen die de Europese interne markt in dit verband kan bieden. Inmiddels heeft het actieplan geleid tot twee belangrijke Europeesrechtelijke instrumenten:
Met deze maatregelen hoopt de EU uiteindelijk de handel in illegaal gekapt hout uit te bannen en de productie en oogst van legaal en duurzaam geproduceerd hout te stimuleren.
Kunt u achterhalen of meubels en andere producten die met Madagassisch hout zijn gefabriceerd op de Nederlandse markt zijn beland?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u nagaan of de Bank of Africa middels het geven van leningen betrokken is bij het kappen en exporteren van illegaal hout?
Hoewel het rapport uit 2009 van de EIA en Global Witness aangeeft dat een bijkantoor van de Bank of Afrika in Madagaskar betrokken is bij de financiering van de export van hout, wordt dit niet verder onderbouwd. De grens tussen legaliteit en illegaliteit is niet zo eenvoudig aan te geven. Europese wetgeving op dit gebied is echter in een vergevorderd stadium.
FMO heeft laten weten niet betrokken te zijn bij de financiering van het kappen en exporteren van illegaal hout uit Madagaskar. Voorts past het niet in het beleid van FMO om dit soort praktijken te financieren.
Wat is u oordeel over de suggestie dat door het steunen van de Bank of Africa ook Europese organisaties waaronder de Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO) betrokken zijn bij de financiering?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de inzet van natuurorganisaties om rozenhout, waar het in de meeste gevallen om gaat, op te nemen in de lijst van verboden hout van CITES, het VN-verband dat de internationale handel in beschermde planten en dieren aan banden probeert te leggen?
De regering van Madagaskar heeft zelf op 10 juni 2010 een aanvraag ingediend bij de Secretaris-Generaal van CITES, Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora, met het verzoek om rozenhout, palissander en ebbenhout op de Appendix III lijst van CITES te plaatsen. In Appendix III staan soorten die op verzoek van een lidstaat op de lijst zijn geplaatst, omdat zij deze nationaal hebben beschermd. Deze lidstaat vraagt daarbij andere partijen om te helpen met de controle en het voorkomen van de illegale handel in die soorten.
Dat ook natuurorganisaties een dergelijk verzoek ondersteunen is een goede zaak.
Uiteraard zal Nederland de handhaving die voortvloeit uit de Appendix III listing volledig uitvoeren. Nederland heeft zich in CITES-kader altijd ingezet voor de opname van houtsoorten op de Appendices. Ik juich het dan ook toe dat Madagaskar deze stap heeft genomen.
Geheimhouding van gegevens over de opgevangen orka Morgan door het Dolfinarium |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat het Dolfinarium geen medische informatie over orka Morgan meer wil vrijgeven?1
In de berichtgeving waarnaar in vraag 1 verwezen wordt, staat dat het Dolfinarium het niet nodig acht om bepaalde maatschappelijke organisatie’s medische gegevens te geven. Daartoe is het ook niet verplicht, ook niet op basis van het protocol «Opvang en rehabilitatie». Zoals u in het door u aangehaalde bericht kunt lezen, hebben wetenschappers wel reeds kennis over het DNA van de orka Morgan. Het overleg tussen mijn ministerie en het Dolfinarium verloopt opde gebruikelijke manier. Er zijn tot op dit moment geen plannen ten aanzien van de orka, waarover ik formeel een besluit had moeten nemen.
Wat vindt u van het door het Dolfinarium aangevoerde argument dat het vrijgeven van de medische gegevens de privacy van de orka zou aantasten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat de orka inmiddels dagelijks tentoongesteld wordt aan het publiek? Kunt u inzicht geven in de (meer)opbrengsten die het Dolfinarium met deze «attractie» genereert? Zo nee, waarom niet?
Ja, de orka is inmiddels dagelijks van 13.30 tot 16.00 uur voor publiek te zien, als onderdeel van een daaromheen georganiseerd educatief programma, waarbij ook altijd iemand van het Dolfinarium aanwezig is. Ik ben niet verantwoordelijk voor het publiceren van de bezoekersaantallen van het Dolfinarium, noch in het interpreteren van deze aantallen in het licht van de opvang van de orka.
Heeft het Dolfinarium zijn besluit om de gegevens over Morgan voortaan voor zichzelf te houden ter toetsing aan u voorgelegd? Zo ja, wat was daarop uw reactie en wat is daarmee gedaan? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot antwoorden op eerdere vragen waarin u stelt dat het Dolfinarium voornemens is zijn plannen met Morgan aan u voor te leggen? Welke plannen en beslissingen hebben zich in dit licht nog meer aan uw toetsing onttrokken?
Zie antwoord vraag 1.
Voelt u zich als staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie verantwoordelijk voor deze orka? Zo ja, hoe komt die verantwoordelijkheid tot uiting in de precieze beslissings- en bevoegheidsverdeling tussen u en het Dolfinarium? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Jaarlijks worden vele verweesde, verdwaalde, verwonde of verzwakte wilde dieren opgevangen door medewerkers van opvangcentra. Ik ben verantwoordelijk voor de voorwaarden die dergelijke opvang mogelijk maken en de handhaving ervan en acht de opvangcentra verantwoordelijk voor de omgang met de individuele dieren. Deze verantwoordelijkheidsverdeling is ook mijn uitgangspunt inzake orka Morgan.
Mijn verantwoordelijkheid ten opzichte van de situatie in gebieden onder beheer van Staatsbosbeheer als onderdeel van de rijksdienst is een wezenlijke andere dan die ten opzichte van private partijen die zich, binnen de kaders van wet- en regelgeving, bezig houden met de opvang van dieren in nood.
Kunt u uitleggen hoe uw opstelling in de kwestie Morgan, waarbij u de besluitvorming over de orka volledig over lijkt te laten aan het Dolfinarium, zich verhoudt tot uw opstelling tegenover bijvoorbeeld Staatsbosbeheer, die een overeenkomst heeft moeten tekenen over het gehoorzaam opvolgen van de adviezen van een door u ingestelde, onafhankelijke expertcommissie inzake de Oostvaardersplassen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven in hoeverre experts wereldwijd, en vooral rond de Noorse zee, voorzien zijn van het DNA van Morgan om te helpen bij het vinden van haar familie ten behoeve van het uitgangspunt van de opvang, namelijk terugplaatsing in zee? Bent u met ons van mening dat eventuele expertise en hulp van buiten het Dolfinarium, die het doel van terugplaatsing dichterbij zouden kunnen brengen, moet worden verwelkomd in het belang van de orka?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten hoe deze gegevensstop van het Dolfinarium zich verhoudt tot de doelstelling in het Kwaliteitsprotocol voor de opvang van beschermde dieren op basis waarvan het Dolfinarium ontheffing heeft gekregen? Kunt u toezeggen dat de medische gegevens van de orka alsnog openbaar worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de analyse dat het geheimhouden van de medische gegevens van deze orka de inspanningen van (internationale) experts buiten het Dolfinarium kan hinderen een bijdrage te leveren aan de doelstelling om haar terug te plaatsen in het wild? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat het Dolfinarium voldoende moeite heeft gedaan om een DNA match te vinden om de familie van Morgan te vinden? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Ja, het Dolfinarium heeft de expertise ingeroepen van erkende deskundigheid op dit terrein en heeft de uitkomst daarvan opgenomen in het openbare wetenschappelijk rapport.
Deelt u de mening dat er nog steeds een kans bestaat dat familieleden geïdentificeerd worden en dat terugplaatsing in het wild dus niet mag worden uitgesloten? Zo ja, bent u bereid Dolfinarium hiervan op de hoogte te stellen? Zo nee, waarom niet?
Er zal altijd een kans bestaan dat de familieleden worden geïdentificeerd, zolang daar actief naar wordt gezocht. De vraag is of verder zoeken zinvol is, omdat onzeker is of de orka naar de immer rondtrekkende groep familieleden kan worden gebracht en of zij in de groep zal worden opgenomen na een lange periode van afwezigheid.
Bent u bereid het protocol2, op basis waarvan Dolfinarium de ontheffing heeft gekregen om tandwalvissen op te vangen, naar de Kamer toe te zenden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het protocol is als bijlage toegevoegd aan deze brief.3
Deelt u de mening dat de educatieve en wetenschappelijke rol van Morgan bij voortgezet verblijf in een amusementspark sterk ondergeschikt is aan de amusementsrol? Zo ja, bent u bereid verplaatsing naar parken als Sea World uit te sluiten? Zo nee, kunt u dat onderbouwen?
Nee, ik deel deze mening niet. Het tentoonstellen van een dier en het bestuderen van zijn gedrag kan een educatief en wetenschappelijk doel dienen. Verplaatsing naar een groter park kan uit oogpunt van dierenwelzijn wenselijk zijn als de orka daarmee in een groep met soortgenoten terecht komt.
Deelt u de mening dat ook wanneer geen familieleden gevonden worden, Morgan in een meer natuurlijke omgeving zoals een afgesloten zeearm zou kunnen leven, zonder dat er een attractie van haar wordt gemaakt? Zo ja, bent u bereid dit alternatief nadrukkelijk mee te nemen in de zoektocht naar een geschikter verblijf? Zo nee, waarom niet?
Een natuurlijke omgeving, zoals een afgesloten zeearm, kan een alternatief zijn zolang ook aan andere voorwaarden wordt voldaan zoals de aanwezigheid van soortgenoten en uiteraard een organisatie die over een zeearm kan beschikken en tevens voldoet aan vereisten om orka’s op te vangen of te houden. Het Dolfinarium is op zoek naar een alternatieve opvanglocatie die voldoet aan de internationale voorwaarden voor het houden van orka’s.
Waterkrachtcentrales en visgeleidingssystemen |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Diederik Samsom (PvdA) |
|
![]() |
Is het u bekend dat er in de bestaande Nederlandse waterkrachtcentrales 20% tot 30% vissterfte optreedt bij vissen die stroomafwaarts migreren, terwijl het wel degelijk mogelijk is om waterkracht te benutten zonder de vissterfte significant te vergroten?1
Ja, het is mij bekend dat in de Rijkswateren bij bestaande waterkrachtcentrales (WKC’s) vissterfte optreedt bij stroomafwaarts migrerende vissen. Ik ben ervan op de hoogte dat er thans nieuwe innovatieve WKC’s beschikbaar zijn die minder vissterfte veroorzaken. Dit zijn doorgaans echter kleinschalige WKC’s met een opgewekt vermogen dat aanzienlijk lager ligt dan de bestaande WKC’s.
In de huidige situatie gaat het echter over bestaande WKC’s in een bestaande infrastructuur waarvoor een oplossing moet worden gezocht om vissterfte zoveel als mogelijk te reduceren. Uiterlijk in 2015 dienen de bestaande WKC’s te beschikken over afdoende visbeschermende maatregelen, zoniet dienen de turbines te worden stilgelegd tijdens de periode van vismigratie, zo zal worden opgenomen in de Watervergunning.
Bent u ervan op de hoogte dat er, ondanks de mogelijkheden, in Nederland nog geen enkele waterkrachtcentrale is uitgerust met een goed werkend visgeleidingssysteem voor stroomafwaarts migrerende vissen?
Ja, op dit moment zijn er voor de bestaande in de Nederlandse Rijkswateren werkende WKC’s (nog) géén goed werkende visgeleidingsystemen voorhanden.
Wat gaat u doen om de combinatie van duurzame energie en bescherming van de visstand mogelijk te maken en de bestaande waterkrachtcentrales zo spoedig mogelijk te voorzien van een goed werkend visgeleidingssysteem (conform motie Van der Vlies)?2
De exploitanten van de bestaande WKC’s in de Maas en de Nederrijn hebben in gesprekken met RWS en EL&I toegezegd om in het najaar 2011 te starten met een aangepast turbinebeheer. Dit houdt in dat de tweede en volgende turbines pas worden aangezet bij een hoger rivierdebiet. Hierdoor ontstaat minder schade aan vis. Uit onderzoek blijkt dat dit aangepast turbinebeheer leidt tot een reductie van 35% aalsterfte ten opzichte van het huidige sterftepercentage. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft het voornemen om dit vast te leggen als verplichting in een te verlenen ambtshalve Watervergunning die in het najaar 2011 zal worden verleend. Verder zal in deze Watervergunning de verplichting worden opgenomen tot het nemen van visbeschermende maatregelen uiterlijk in 2015.
De mogelijke toevoeging van de Noordoostpolder aan de Werelderfgoedlijst |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «De polder wil geen museum zijn»?1
Ja.
Bent u bekend met de voorwaarden en gevolgen die behoren tot de gebieden en gebouwen die behoren tot Werelderfgoedlijst, zoals een beperking bij de aanvraag van een bouwvergunning?
Nederland heeft negen erfgoederen die op de Werelderfgoedlijst staan: Schokland, De Waddenzee, Woudagemaal te Lemmer, De Stelling van Amsterdam, Het Molencomplex Kinderdijk, Rietveld Schröderhuis, Droogmakerij de Beemster, De Grachtengordel Amsterdam en Willemstad in Curaçao. Een plaats van een Nederlands erfgoed op de Werelderfgoedlijst van UNESCO betekent, dat Nederland de internationale verplichting heeft de uitzonderlijke universele waarde van het werelderfgoed te behouden. Deze uitzonderlijke universele waarde staat beschreven in het nominatiedossier dat Nederland in overleg met de betrokken gemeenten heeft ingeleverd bij het Werelderfgoedcomité van UNESCO. Ruimtelijke ontwikkelingen in een werelderfgoedgebied zijn mogelijk als ze de uitzonderlijke universele waarde van het erfgoed niet aantasten.
Heeft u de situatie in de Noord-Hollandse Beemster nader onderzocht, waar ondernemers en agrariërs klagen dat het vestigingsklimaat sinds de toevoeging van hun regio aan de Werelderfgoedlijst minder aantrekkelijk is geworden? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt van het Nederlandse werelderfgoedbeleid is dat in werelderfgoederen ruimte is voor economische ontwikkelingen, mits ze de uitzonderlijke universele waarde niet aantasten. Het is mij bekend dat de gemeente Beemster de methode «des Beemsters» heeft ontwikkeld, waarbij ruimtelijke en economische ontwikkelingen kunnen samengaan met het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van de Beemster.
Kunt u nader verklaren of u bereid bent om het draagvlak onder de burgers en ondernemers bindend te verklaren? Zo nee, waarom niet?
In de brief aan uw Kamer over de Voorlopige Lijst Werelderfgoed hebben Staatssecretaris Bleker en ik aangegeven dat we grote waarde hechten aan draagvlak. Het is één van de drie criteria voor de voordracht van een erfgoed op de Werelderfgoedlijst van UNESCO: voldoende «uitzonderlijke universele waarde», «draagkracht» en «draagvlak» voor de instandhouding. Voldoet een erfgoed niet aan deze drie criteria, dan nomineert het kabinet het erfgoed niet voor de Werelderfgoedlijst van UNESCO. De samenstelling van het nominatiedossier, waarin onder andere de mate van draagvlak wordt beschreven, is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de eigenaar en/of de lokaal verantwoordelijke overheid.
Bent u met ons van mening dat de Noordoostpolder niet op de Werelderfgoedlijst moet komen om te voorkomen dat naast de bezwaren van bewoners, ook de bestaande akkerbouw- en veeteeltbedrijven belemmerd zullen worden in hun bedrijfsvoering en de innovatie van hun bedrijf in de regio?
Het College van B&W van de Noordoostpolder heeft mij op 26 mei 2011 per brief geïnformeerd over zijn standpunt. De gemeenteraad van de Noordoostpolder heeft op 28 april 2011 besloten niet in te stemmen met plaatsing van de Noordoostpolder op de Herziene Voorlopige Lijst Werelderfgoed. Het college wil daarom in deze raadsperiode ten aanzien van dit onderwerp geen actie meer ondernemen. Dit standpunt respecteer ik. Naar aanleiding van het besluit van de gemeenteraad constateer ik dat er onvoldoende draagvlak is voor plaatsing van de Noordoostpolder op de voorlopige lijst. Ik plaats de Noordoostpolder daarom niet op de Herziene Voorlopige Lijst Werelderfgoed.
Kankerverwekkende stoffen in spaarlampen |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Energy saving light bulbs contain cancer causing chemicals»1 en «Spaarlampen stoten kankerverwekkende stoffen uit»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er spaarlampen in de schappen van winkels liggen die kankerverwekkende stoffen uitstoten en dus een gevaar vormen voor de volksgezondheid? Zo ja, wat gaat u doen om de Nederlandse bevolking hier tegen te beschermen?
Nee.
Spaarlampen stoten – evenals andere lampen en elektronica die tijdens het gebruik warm worden (zoals TL-buizen en tv-toestellen) – geringe hoeveelheden vluchtige organische stoffen uit.
Uit onderzoek «Milieu Impact van Lampen» van het Laboratorium voor Lichttechnologie te Gent uit oktober 2009, blijkt dat gloeilampen vier keer zoveel vluchtige organische stoffen uitstoten in dezelfde omstandigheden dan spaarlampen. Voor halogeen geldt zelfs acht keer zoveel. (www.taskforceverlichting.publicaties.nl)
Het Duitse Ministerie van Milieu heeft berekend dat het om zeer geringe hoeveelheden gaat, waardoor er geen reden is om aan te nemen dat er gevaar is voor de volksgezondheid. Er wordt momenteel nog aanvullend onderzoek gedaan door het Duitse Ministerie van Milieu. De resultaten van dit onderzoek worden binnen enkele weken verwacht. Uiteraard zullen wij de resultaten van dit onderzoek in de gaten houden.
Algemeen geldt dat de toepassing van kankerverwekkende stoffen zeer sterk is ingeperkt door de Europese regelgeving, de Verordening inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), en het nationale prioritaire stoffenbeleid. Dat kan niet in alle gevallen voorkomen dat zeer geringe hoeveelheden van deze stoffen kunnen vrijkomen. Indien dat leidt tot schade aan volksgezondheid of milieu, kan de toepassing nog verder worden beperkt.
Deelt u de mening dat de spotjes van Postbus 51, die oproepen om vooral spaarlampen aan te schaffen, van de buis moeten, zolang spaarlampen kankerverwekkende stoffen bevatten? Zo nee, waarom niet?
De postbus 51 campagne is enige tijd geleden beëindigd.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat de Partij voor de Vrijheid in 2009 al aandacht heeft gevraagd voor de gezondheidsgevaren die spaarlampen met zich mee brengen? Zo ja, waarom is het Kabinet blind doorgegaan met de groene lobby tegen de oude betrouwbare gloeilamp en voor de gevaarlijke spaarlamp?
Ja. Zie het antwoord op vraag 2.
Gebrek aan provinciale registratie van jachtgegevens |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de bestuursrechter dat de provincie dient te beschikken over een administratie van afgeschoten dieren?1
Ik ben op de hoogte van de aangehaalde uitspraak. De rechtbank concludeert niet dat de Provincie dient te beschikken over een administratie van afgeschoten dieren. De uitspraak van de bestuursrechter volgt op een besluit op bezwaar van gedeputeerde staten (GS) van de provincie Gelderland. In dit besluit hebben GS aangegeven dat toezichthouders zelf bevoegd zijn besluiten te nemen over het al dan niet op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) openbaar maken van documenten die bij hen berusten. Op grond van dat argument hebben GS geweigerd bepaalde informatie te verstrekken.
De rechtbank oordeelt dat voorzover de toezichthouders in dienst van GS zijn, niet gezegd kan worden dat informatie die onder de toezichthouder berust niet onder GS berusten. GS hadden de toezichthouders dus moeten vragen of ze over de opgevraagde gegevens beschikten, voordat ze het Wob-verzoek deels van de hand deden.
Hoe beoordeelt u het feit dat de provincie geen beschikking heeft over afschotgegevens terwijl zij wel opdrachtgever is? Onderschrijft u dat deze omissie de controlefunctie van de provincie ernstig beperkt? Zo neen, waarom niet?
Beheer en schadebestrijding is de verantwoordelijkheid van gedeputeerde staten van de provincie. Dat geldt ook voor de wijze waarop zij invulling geven aan de ondersteunende registratie. Ik ben niet voornemens op rijksniveau hieraan eisen te stellen.
Deelt u de mening dat een goed en gedetailleerd registratiesysteem van het afschot van hoefdieren een voorwaarde voor goed beheer is? Zo neen, waarom niet
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u informatie over hoe andere provincies gegevens over afschot registeren? Zo ja, kunt u deze informatie toezenden aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze gerechtelijke uitspraak onder de aandacht van de andere provincies te brengen zodat zij zich bewust worden van hun verantwoordelijkheid als opdrachtgever? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Bestuursorganen zijn zelfstandig bevoegd om te beslissen op verzoeken op grond van de Wob. Ik heb geen rol in de wijze waarop gedeputeerde staten uitvoering geven aan de Wob.
Deelt u de mening dat registratie een sterke meerwaarde heeft als deze in het gehele land op gelijke wijze plaatsvindt, zodat gegevens vergeleken kunnen worden? Zo ja, bent u bereid hier voorbereidingen voor te treffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onmogelijk is de juistheid van het gevoerde faunabeleid en de uitwerking ervan te toetsen op provinciaal niveau, wanneer de provincie niet over adequate en controleerbare cijfers kan beschikken? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het curieus is dat jaarlijks driemaal zoveel adulte vrouwelijke zwijnen in Gelderland worden geschoten, volgens opgave van de jagers, terwijl tellingen aangeven dat er elk voorjaar in vergelijking met de mannelijke dieren, tweemaal zoveel adulte vrouwelijke zwijnen in de Gelderse bossen zijn? Zo ja, bent u bereid onderzoek te doen naar de structurele scheefgroei in de populatie van deze wettelijk beschermde diersoort? Zo neen, hoe verklaart u dit?
Zie antwoord vraag 2.
Massale vissterfte bij waterkrachtcentrales |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de voorzitter van de Werkgroep Aalherstel heeft gewaarschuwd dat er massale vissterfte optreedt bij waterkrachtcentrales, waarbij ook (Europese) bedreigde en beschermde soorten als de paling en de zalm in de turbines vermalen worden?1
Ja.
Klopt het dat in de bestaande Nederlandse waterkrachtcentrales 20 tot 30% van de vissen vermalen wordt in de turbines als zij stroomafwaarts migreren? Zo nee, waar baseert u dat op?
Vissen die de turbines van een waterkrachtcentrale (WKC) passeren hebben kans beschadigd te raken. De omvang van de schade hangt echter af van diverse factoren, zoals de lengte van de vis, soort turbine, het turbinedebiet, het migratiegedrag en de migratieafstand. De geringste schade blijkt op te treden bij kleine vis en bij een hoog debiet door de turbines.
Uit het rapport «Effectiviteit visgeleidingssystemen bij de bestaande waterkrachtcentrales Linne en Alphen» (Bruijs, 2004) blijkt een gemiddelde sterfte voor stroomafwaartse migratie van 18,1% voor volwassen aal, 4,8% voor zalmachtigen en 18,1% voor volwassen zeeforel.
Hoeveel waterkrachtcentrales in Nederland zijn uitgerust met een aantoonbaar goed werkend visgeleidingssysteem, zodat stroomafwaarts migrerende vissen ongeschonden langs de centrale worden geleid, en bij hoeveel centrales is dit nog niet op orde? Op welk wetenschappelijk onderzoek en monitoringsgegevens baseert u dit?
Op dit moment bestaat er nog geen in de praktijk bewezen goed werkend visgeleidingssysteem voor waterkrachtcentrales in de Rijkswateren. Er loopt een proef met een visgeleidingssysteem bij de waterkrachtcentrale bij Linne. Het systeem is nog in ontwikkeling en wordt gemonitord.
Deelt u de mening dat bestaande centrales zo spoedig mogelijk voorzien moeten worden van een aantoonbaar goed werkend visgeleidingssysteem, zodat vissen wel ongeschonden de rivieren af kunnen zwemmen, en, als dit niet het geval is, de centrale stilgelegd zou moeten worden?
Uiterlijk in 2015 (einde planperiode Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2010–2015) moeten de bestaande centrales voorzien zijn van een goed werkend en betaalbaar visgeleidingssysteem. Zo niet, dan moeten de turbines worden stilgelegd tijdens pieken in de periode van vismigratie, dit zal worden opgenomen in de Watervergunning.
Kunt u uiteenzetten hoe de sterfte van paling bij waterkrachtcentrales zich verhoudt tot de afspraken die Nederland in Europa heeft vastgelegd in kader van het Aalbeheerplan om de paling te beschermen?
In het aalbeheerplan is een samenhangend maatregelenpakket opgenomen, dat ertoe strekt om uiteindelijk 40% van de aalpopulatie ongeschonden stroomafwaarts te kunnen laten migreren. Dit pakket bevat allerlei verschillende maatregelen, waaronder maatregelen ten aanzien van sterftereductie bij gemalen en waterkrachtcentrales. Het aalbeheerplan bepaalt niet dat de aalsterfte op een zeker moment tot 0% moet worden gereduceerd. Doelstelling is ervoor te zorgen dat genoeg aal stroomafwaarts kan migreren om de populatie op de lange termijn in (goede conditie) stand te houden.
Voor nieuwe waterkrachtcentrales is op grond van het aalbeheerplan de aanleg van een vispassage verplicht. Voor drie bestaande waterkrachtcentrales, te weten die in Linne, Lith en Amerongen, kent het aalbeheerplan de doelstelling om de stroomafwaartse sterfte met 35% te reduceren. Dit kan door middel van een voldoende functionerend visgeleidingssysteem, maar ook door het toepassen van visvriendelijk turbinebeheer.
Bij visvriendelijk turbinebeheer worden extra turbines pas aangezet als maximum van de al werkende turbines bereikt is en worden extra turbines eerder afgeschakeld, waardoor vissterfte met 35% kan worden beperkt.
In het aalbeheerplan is nog geen keuze gemaakt tussen de verschillende maatregelen en wordt ook geen einddatum bepaald voor het behalen van dit doel. Overigens blijkt uit het aalbeheerplan dat de vissterfte bij waterkrachtcentrales in absolute termen relatief gering is in verhouding tot de geschatte vissterfte bij gemalen en de sterfte als gevolg van visserij.
Zijn er in het kader van het Aalbeheerplan al maatregelen genomen om paling ongeschonden langs waterkrachtcentrales te leiden? Zo ja, welke maatregelen zijn er genomen en hoe effectief zijn deze aanpassingen? Zo nee, waanneer worden deze maatregelen dan wel genomen en geëvalueerd?
Eén van de maatregelen uit het Aalbeheerplan is dat bestaande grote waterkrachtcentrales een voldoende functionerend visgeleidingssysteem aanleggen of aangepast visvriendelijk turbinebeheer voeren. Door dit visvriendelijk turbinebeheer kan een reductie van 35% aalsterfte plaatsvinden ten opzichte van het huidige sterftepercentage. De exploitanten van de bestaande WKC’s in de Maas en de Nederrijn hebben toegezegd om in het najaar 2011 te starten met visvriendelijk turbinebeheer.
Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken met betrekking tot de waterkrachtcentrale in Borgharen en toelichten of er al monitoringsgegevens over de vissterfte en vispasseerbaarheid zijn?
Aangezien de noodzakelijke procedures voor de aanleg van de WKC Borgharen nog niet zijn afgerond en de WKC Borgharen dus nog niet is aangelegd, zijn er ook nog geen monitoringsgegevens over de vissterfte en vispasseerbaarheid beschikbaar.
De stand van zaken met betrekking tot de procedures rond de WKC Borgharen is als volgt. Op 14 april 2011 heeft de zitting bij de rechtbank Maastricht plaatsgevonden inzake de watervergunning van Arbra voor de Waterkrachtcentrale Borgharen. Uitspraak wordt verwacht op 29 juni 2011.
Op 14 april 2011 vond tevens de zitting bij de rechtbank Maastricht plaats tegen de wijziging van het bestemmingsplan en de verleende bouwvergunning door de gemeente Maastricht.
Tot slot is er beroep ingediend tegen de Natuurbeschermingswet-vergunning die is verleend door de provincie Limburg. Dit beroep is in behandeling bij de Raad van State. Er is nog geen zitting gepland.
Het doden van gezonde huisdieren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het krantenartikel «Bazin laat gezonde honden doodmaken»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er gezonde dieren zijn geëuthanaseerd door een dierenarts, omdat in het testament van de overledene de wens beschreven stond om deze (drie) honden te laten inslapen na haar overlijden? Wat vindt u ervan dat er gezonde dieren zijn afgemaakt omdat dit in een testament werd verzocht?
Ik kan dit niet bevestigen. Zoals u hieronder zult lezen, is er geen aanleiding te vermoeden dat sprake is van overtreding van regelgeving.
Het is de verantwoordelijkheid van een eigenaar om redelijke inspanningen te verrichten om de dieren, indien de situatie dat vereist, te laten herplaatsen bij particulieren of in een opvang. Omdat ik niet op de hoogte ben van de details van dit geval, kan ik hierover ook geen oordeel uitspreken.
Heeft u de inspectie gevraagd onderzoek te doen naar deze kwestie, waarbij onder meer zou moeten worden uitgezocht welke inspanningen er zijn gepleegd om een geschikt opvangadres te vinden voor deze dieren? Zo nee, waarom niet en bent u bereid alsnog onderzoek in te laten stellen door de inspectie?
Nee, ik ben hier niet toe bereid. Gezien het feit dat het krantenartikel aangeeft dat de dieren zijn geëuthanaseerd, heb ik geen aanleiding om te vermoeden en aanwijzingen dat artikel 36 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is overtreden.
Hoe beoordeelt u het doden van de drie gezonde honden in het licht van artikel 36 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD), waarin staat dat het verboden is om bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen zonder redelijk doel?
Het is op grond van artikel 36 GWWD verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen. Het doden op zichzelf hoeft niet in strijd te zijn met artikel 36 van de GWWD. Indien het doden zonder benadeling van het welzijn is geschied of zonder dat de honden pijn of letsel hebben ervaren, is er geen sprake van overtreding van artikel 36 GWWD. Ik kan niet beoordelen of daar in dit geval sprake van was.
Met het wetsvoorstel voor een Wet dieren (Kamerstukken I, 2009/10, 31 389, nr. A) wordt geregeld in welke gevallen een gehouden dier mag worden gedood. Daarbij ben ik, zoals u heeft kunnen lezen, voornemens om in de uitvoeringsregels bij dat wetsvoorstel, in eerste instantie voor een beperkt aantal diersoorten, waaronder honden, aan te wijzen in welke gevallen deze dieren mogen worden gedood. Ik zal deze uitvoeringsregels in concept aan Uw Kamer en aan de Eerste Kamer doen toekomen.
Onderschrijft u de analyse dat conform artikel 36 GWWD het doden van gezonde (gezelschaps)dieren zonder redelijk doel niet is toegestaan in Nederland? Zo ja, op welke wijze wordt de handelswijze van de betreffende dierenarts getoetst aan deze bepaling en welke maatregelen volgen er op overtreding van dit verbod? Zo nee, moeten we hieruit concluderen dat het huidige wettelijke kader geen mogelijkheden biedt om op te kunnen treden tegen willekeurige beslissingen om gezonde dieren af te maken? Bent u in dat geval bereid op korte termijn invulling te geven aan artikel 43 GWWD, dan wel artikel 2.10 Wet Dieren zodat er wel een helder wettelijk verbod komt te staan op het afmaken van dieren zonder redelijk doel?
Zie antwoord vraag 4.
Het artikel "Limburgs grondwater nog decennia vuil" |
|
Karen Gerbrands (PVV), Louis Bontes (PVV), Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Limburgs grondwater nog decennia vuil»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland, in het belang van de vele hardwerkende boeren in Limburg, niet gelijk de mestregels moet gaan aanscherpen om maar de streefdatum van 2015 uit het Europese Kaderrichtlijn Water te halen? Zo nee, waarom niet?
Het artikel is gebaseerd op een door Arcadis uitgevoerd onderzoek naar de ontwikkeling van de nitraatconcentratie in het bovenste grondwater in het Limburgse Heuvelland. Volgens dit artikel werpen het gevoerde mestbeleid en de inspanningen van vele betrokkenen hun vruchten af: de nitraatconcentratie daalt. Voortzetting van de inspanningen is noodzakelijk en redelijk om de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater verder te verbeteren. Dat betekent niet per definitie dat op basis van dat recente onderzoek op korte termijn de mestregels zullen worden aangescherpt, om maar de streefdatum van 2015 uit de Europese Kaderrichtlijn Water te halen.
Aanvulling of wijziging van beleid geschiedt op zorgvuldige wijze, op basis van onderzoeken, rekening houdend met landbouwkundige, milieukundige en financiële aspecten van de aanvulling of wijziging.
Bent u van mening, in vervolg op vraag 2, dat het dan ook wijs is om eerst extra onderzoek te doen voordat er ook maar wordt gesproken over het aanscherpen van de mestregels en dat eventueel vragen van uitstel tot 2027 een reële optie is? Zo nee, waarom niet?
De ministeries van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en van Infrastructuur en Milieu laten het onderzoek uitvoeren dat nodig is voor een zorgvuldig, afgewogen mestbeleid. Extra onderzoek is nu niet aan de orde. Zowel milieueffecten van maatregelen als (economische) neveneffecten daarvan hebben daarbij de volle aandacht.
Reeds eerder heb ik, evenals mijn ambtsvoorgangers, uitgesproken dat, voorzover nodig, verlenging van een termijn in een stroomgebiedsbeheerplan wordt overwogen tot 2021 of zelfs tot 2027.
Het bericht 'Winsten op vervuilde olie enorm, actie ondernomen' |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «winsten op vervuilde olie enorm, actie ondernomen»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht «Winsten op vervuilde olie enorm, actie ondernomen» uit de Volkskrant van 9 april 2011.
Kunt u toelichten of er naast de inspecties en onderzoeken die gericht zijn op het opsporen van overtredingen, zoals vermeld in het bericht, ook preventieve acties plaatsvinden? Zo ja, wat voor soort maatregelen zijn dat en hoeveel vonden er plaats in 2010?
In 2010 richtte de VI zich op:
In 2011 vinden tevens controles plaats bij bedrijven die oliehoudende afvalstoffen verwerken waarbij bepaalde stromen gebruikt (kunnen) worden als grondstof voor bunkerolie.
Vindt u dat de huidige wet- en regelgeving voldoende duidelijkheid biedt om de in het artikel benoemde bijmeng praktijken uit te sluiten?
Neen. Op grond van de huidige wet- en regelgeving is niet eenvoudig te bepalen of bepaalde stoffen of materiaalstromen gebruikt mogen worden als blendcomponent, en als zodanig toegevoegd mogen worden aan stookolie.
In 2015 zullen scherpere eisen in werking treden voor het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen (zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5). Dit zou ertoe kunnen leiden dat minder zware stookolie gebruikt gaat worden, maar ook dan blijft het moeilijk illegale bijmengpraktijken uit te sluiten.
Klopt het dat het bijmengen van afvalstoffen in olie moeilijk te bewijzen is? Zo ja, kunt u toelichten waarom dit zo moeilijk is?
Het bewijzen van bijmenging van afvalstoffen in olie is vooral lastig omdat het een tijdrovende zaak is. De fysisch chemische eigenschappen van stookolie (zwart en stroperig met van nature al aanwezige schadelijke componenten) maken het relatief gemakkelijk er andere componenten aan toe te voegen, waarbij het detecteren van deze bijvoegingen zeer moeilijk is. Daarbij is de omvang van de gevaarlijke afvalstromen veel kleiner dan de stroom stookolie, waardoor bijmenging van een al dan niet grote afvalstroom slechts leidt tot een relatief kleine toevoeging aan de stookoliestroom. Dit maakt dat de trefkans bij het analyseren aan het eind van de keten (als de stookolie als brandstof geleverd wordt) klein is. Daarbij komt dat de normstelling voor scheepsbrandstoffen beperkt is tot met name het zwavelgehalte en er geen wettelijk regeling bestaat voor het blenden van olie, residuen en destillaten. Het bewijzen van ongewenste bijmenging van afvalstoffen in olie dient dan ook te geschieden via de afvalstoffenwetgeving, op grond waarvan afvalstoffen niet mogen worden weggemengd in scheepsbrandstoffen, tenzij dit in de betreffende omgevingsvergunning van het bedrijf is toegestaan. Dit onderzoek vergt veelal diepgaand administratief (keten)onderzoek. Daarbij is de vraag wanneer een stof als afvalstof kan worden aangemerkt van groot belang. Deze vraag is niet altijd snel en eenduidig te beantwoorden en leidt nogal eens tot discussies en langdurige juridische procedures.
In het artikel wordt gesteld dat er weinig normen zijn voor de samenstelling van stookolie; is uitbreiding van die normen wenselijk en mogelijk? Welke stappen worden er ondernomen op nationaal, Europees en internationaal niveau?
Er bestaan in de huidige internationale regelgeving normen ten aanzien van de kwaliteit van scheepsbrandstoffen; in de komende jaren zullen strengere normen van kracht worden. Daardoor zal het in de toekomst minder makkelijk zijn om afvalstoffen bij te mengen.
Als het blendingsproces leidt tot een product dat wordt gebruikt als scheepsbrandstof, dan gelden hiervoor de brandstofkwaliteitseisen conform de «International Convention for the Prevention of pollution from Ships» (Marpol), Annex VI. Deze stelt dat brandstof voor zeeschepen geen toegevoegde stof of chemisch afval mag bevatten die de veiligheid van schepen in gevaar brengt, of nadelige gevolgen heeft voor de prestatie van de machines, of die schadelijk is voor het personeel, of in het algemeen bijdraagt aan extra luchtverontreiniging. Ook dient brandstofolie voor zeeschepen geen anorganische zuren te bevatten.
In 2015 gaat de norm voor zgn. «SOx Emission Control Area’s» (SECA’s) zoals de Noordzee en Oostzee van 1,0% nu naar 0,1% zwavel. Dit betekent dat vanaf 2015 schepen in SECA’s alleen zullen varen op zgn. gedestilleerde brandstof. Deze is niet alleen qua zwavelgehalte, maar ook wat betreft andere vervuiling (zgn. fijnstof-genererende bestanddelen) een stuk schoner; het ongemerkt bijmengen van afvalstoffen is bij gedestilleerde brandstof minder eenvoudig.
Voor schepen die varen buiten de SECA’s gaat de zwavelnorm ook omlaag, namelijk van 4,5% nu naar 3,5% in 2012 en naar 0,5% in 2020 (conform Marpol Annex VI evaluatie in 2018, als deze negatief uitvalt wordt de invoeringsdatum verschoven naar 2025). Hiermee zal het gebruik van zware stookolie grotendeels verdwijnen en zal het minder makkelijk worden om gevaarlijk afval ongemerkt bij te mengen.
Gebruik van brandstof met meer zwavel dan genoemde percentages is conform Marpol Annex VI toegestaan, maar dan dient gebruik te worden gemaakt van nabehandelingsapparatuur (bijv. zgn. scrubbers), die zorgt voor een vergelijkbare vermindering van SOx-uitstoot als het geval zou zijn geweest bij genoemde zwavelnormen.
Er bestaan geen voornemens voor een verdere aanscherping van Marpol Annex VI dan de huidige, reeds genoemde strengere normen die de komende jaren zullen ingaan.
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkelingen die sinds 1995 hebben plaatsgevonden om de controle en handhaving van het verbod op het bijmengen van afvalstoffen in brandstof te verbeteren?
Hiervoor verwijs ik u naar de antwoorden zoals mijn voorganger die heeft gegeven op eerdere vragen van het lid Poppe (brief van 14 augustus 2009 (Kamerstuk 30 175, nr. 86) en van 26 november 2009 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 784).
Voor de controles en handhavingsacties in 2010 verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Vanaf 2011 kent de VI prioriteit toe aan een integrale ketenbenadering van afvalketens. De bunkerolieketen is één van die risicovolle ketens. De VI werkt aan een meerjarige ketenaanpak van bunkerolie. In dat kader is in opdracht van de VI de keten van de scheepsbrandstoffen en de risico’s daarin op het wegmengen van gevaarlijke (afval)stoffen in beeld gebracht. Dit onderzoek is inmiddels gereed en levert een aantal (beleids)aanbevelingen op. Dit rapport zal met mijn reactie daarop binnenkort aan uw Kamer worden aangeboden.
Daarnaast zullen in 2011 controles worden uitgevoerd, gericht op afvalinrichtingen die afvalolie verwerken en op het zwavelgehalte van af te leveren bunkerolie. Het meest recent vonden de «Waakzaam Milieu» handhavingsacties plaats in de havens van Rotterdam en Amsterdam. Deze samenwerking van de KLPD met o.a. IVW, VI, Douane en Zeehavenpolitie, waren de aanleiding voor het artikel in de Volkskrant.
Kunt u aangeven wat de directe consequenties zijn van de aanscherping van bijlage VI, met name voorschrift 18 artikel 3 lid 1.3, bij MARPOL die in 2008 is vastgesteld?
De genoemde regelgeving (voorschrift 18 artikel 3 lid 1.3) maakte ook al deel uit van de bestaande Bijlage VI-regelgeving. Deze is in januari 2007 geïmplementeerd in de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (Wvvs) en in de onderliggende regelgeving (Besluit voorkoming verontreiniging door schepen, Bvvs).
Wel zijn in de herziene Bijlage VI de zwavelnormen voor de mondiale zeeën en de SECA’s aangescherpt. Bovendien heeft, mede op verzoek van Nederland, de IMO aan ISO gevraagd de specificaties voor scheepsbrandstoffen te verbeteren en hierbij specifiek rekening te houden met milieu-aspecten. De ISO heeft hieraan gehoor gegeven en heeft op 15 juni 2010 een verbeterde ISO-8217 International Standard gepubliceerd waarbij nu ook een grenswaarde voor H2S (zwavelwaterstof) is opgenomen ter bescherming van de gezondheid van vooral het personeel.
Is het waar dat, door de prijsstijging van scheepsbrandstof en de kosten voor de verwerking van afval, bijmengen in brandstof eigenlijk twee keer geld oplevert? Zo ja, hoe beoordeelt u de effectiviteit van het bestaande sanctieregime en is de hoogte van sancties afschrikwekkend genoeg? Kunt u een indicatie geven van de pakkans?
Ja het klopt dat door de prijsstijging van scheepsbrandstof en de kosten voor verwerking van afval, bijmengen in brandstof financieel voordelig is en eigenlijk twee keer geld oplevert. De kosten voor verantwoorde verwerking/vernietiging kunnen worden vermeden door bijmenging in stookolie. Tegelijk spaart bijmenging de kosten uit voor andere «cutter stocks» (lichte blendmaterialen).
Voor uw vraag over de effectiviteit van het bestaande sanctieregime verwijs ik
naar de antwoorden zoals mijn voorganger die heeft gegeven op eerdere vragen van het lid Poppe (brief van 14 augustus 2009, Kamerstuk 30 175, nr. 86 en van 26 november 2009, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 784) en naar mijn antwoord op eerdere vragen van de leden Van Tongeren en Jansen (brief van 14 december 2010, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 821).
Zoals aangegeven bij vraag 4 maken de fysisch chemische eigenschappen van stookolie het relatief gemakkelijk om er andere componenten aan toe te voegen, waarbij detectie van deze bijmengingen bijzonder lastig is. Verder wordt in de productieketen van bunkerolie niet systematisch getoetst of er ongewenste verontreinigen/schadelijke stoffen in blendcomponenten of geproduceerde stookoliën aanwezig zijn. De detectiekans en daaraan gekoppeld de pakkans is dan ook waarschijnlijk gering. Samen geldt dat er dus wel sprake kan zijn van «incentives» om gevaarlijke (afval)stoffen weg te mengen in stookolie.
Kunt u toelichten welke schadelijke vormen van afval het meest voorkomen in bijgemengde brandstof in Nederland, en de daarmee samenhangende gevolgen voor de Nederlandse luchtkwaliteit? Kunt u aangeven welke specifieke onderzoeken in het kader van de volksgezondheid hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden?
Doordat detectie van afvalstromen in bunkerolie moeilijk is, kan niet aangegeven worden welke afvalstromen het meest voorkomen. Over de gevolgen van deze afvalstromen in bunkerolie op de Nederlandse luchtkwaliteit of de volksgezondheid zijn mij geen gegevens bekend. Onderzoek hiernaar is nauwelijks mogelijk.
In het rapport «Blends in beeld, een analyse van de bunkerolieketen,» dat door bureau CE Delft is uitgevoerd in opdracht van de VI, wordt hierop ingegaan. Ik stuur dit rapport binnenkort aan uw Kamer.
Marpol Annex VI verbiedt bijmenging van een aantal stoffen. Zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
Zijn er ontwikkelingen om de speciale zwaveldioxide emissienormen, die sinds 2006 gelden voor de Noordzee als SOx controle gebied, uit te breiden naar andere gebieden en voor andere schadelijke stoffen? Zo nee, bent u bereid om dit binnen de Internationaal Maritime Organization (IMO), de landen die betrokken zijn bij de Oslo and Paris Conventions for the protection of the marine environment of the Nord-East Atlantic (OSPAR) of EU-verband op de agenda te zetten?
Nederland is voorstander van het uitbreiden van de SECA’s en dringt er in internationaal overleg steeds sterk op aan dat dit gebeurt. Dit is goed voor het milieu en voor het level playing field.
Tweehonderd mijl ten westen en ten oosten van de kusten van Noord-Amerika geldt vanaf augustus 2011 een Emission Control Area voor SOx en vanaf 2016 ook voor NOx.
Er liggen verder geen concrete voorstellen op tafel, maar in de IMO wordt regelmatig gesproken over de mogelijkheid van uitbreiding van het aantal Emission Control Areas. Denk hierbij bijv. aan de Middellandse zee en de zeeën voor de kusten van Mexico, Australië, Korea en Japan en in de Straat van Malakka. Uiteraard is het de verantwoordelijkheid van de landen die deze zeeën omringen om een afweging te maken en eventueel in IMO initiatieven op dit gebied te nemen.
In 2015 zal, conform de internationale regelgeving Marpol Annex VI, voor zgn. SOx Emission Control Areas (SECA’s) als Noordzee en Oostzee strengere normen gaan gelden ten aanzien van het zwavelgehalte voor scheepsbrandstof. Minder zwavel in de brandstof betekent minder uitstoot van SOx. De zwavelnorm zal gaan van 1,0% nu naar 0,1% in 2015.
Marpol Annex VI biedt aan de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) de mogelijkheid om een (gedeelte van een) zee aan te wijzen tot NOx emissie controle gebied (NECA). In zo’n gebied zullen vanaf 1 januari 2016 voor nieuw te bouwen schepen 80 procent strengere eisen ten aanzien van NOx-uitstoot gaan gelden. Op dit moment onderzoeken de acht Noordzeelanden de voor- en nadelen van zo’n besluit, zowel wat betreft luchtkwaliteit als wat betreft economisch belang.
Hierbij wordt samengewerkt met de Oostzeelanden, waar vergelijkbare onderzoeken worden gedaan of al zijn afgerond.
De vrijstelling van energiebelasting voor de mineralogische industrie |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich het Belastingplan 2008 waarin een vrijstelling in de energiebelasting voor de keramische industrie werd beoogd?1
Ja.
Bent u ook bekend met het feit dat deze vrijstelling als staatssteun werd beschouwd door de Europese Commissie omdat het niet een vrijstelling betrof voor alle mineralogische procedés (CS/2009 (ex N210/2008, van 15 december 2009))?
Ja.
Bent u ermee bekend dat de Richtlijn Energiebelasting de vrijheid biedt aan lidstaten om een vrijstelling van energiebelasting op te nemen in hun nationale wetgeving voor energie die wordt gebruikt voor mineralogische procedés?
De Richtlijn is niet van toepassing op mineralogische procedés, omdat energieverbruik voor mineralogische procedés overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de Richtlijn Energiebelastingen van de werkingssfeer van die richtlijn is uitgesloten. Het is daarom aan de lidstaten zelf om te beslissen of zij dergelijke procedés al dan niet belasten en zo ja, deze procedés volledig of gedeeltelijk uitsluiten. Voor de implementatie van de Richtlijn Energiebelastingen, vond in Nederland heffing van energiebelasting op mineralogische procedés plaats. Aangezien de richtlijn beleidsarm is geïmplementeerd, is niet voorzien in een vrijstelling voor mineralogische procedés.
Wat vindt u ervan dat Nederland in de Wet belastingen op milieugrondslag een dergelijke vrijstelling voor mineralogische procedés niet heeft opgenomen ondanks dat deze energie niet als brandstof wordt gebruikt?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt er u ervan dat veel lidstaten – waaronder België, Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Italië en veel van de nieuwe lidstaten – in hun nationale wetgeving hebben gekozen voor een dergelijke gehele of nagenoeg gehele vrijstelling van energiebelasting voor mineralogisch procedés? Wat vindt u ervan dat deze vrijstelling expliciet is beargumenteerd met versterking van de positie van de nationale industrie in het internationale speelveld?
Dat andere landen hebben gekozen voor een gehele of nagenoeg gehele vrijstelling van energiebelasting voor mineralogische procedés is wel van belang, maar niet voldoende voor Nederland om ook te kiezen voor introductie van deze vrijstelling. Ieder land moet zelf de afweging maken of een vrijstelling wordt gehanteerd van energiebelasting op het energieverbruik bij mineralogische procedés. Daarbij speelt het budgettaire aspect een belangrijke rol.
Wat vindt u ervan dat de Nederlandse mineralogische industrie exportafhankelijk en importgevoelig is en vooral moet concurreren met industrieën uit ander lidstaten die wel gebruik kunnen maken van een (nagenoeg gehele) vrijstelling van energiebelasting?
De concurrentiepositie van een bepaalde industrie kan niet alleen worden beoordeeld aan de hand van een vrijstelling van energiebelasting die in andere landen wel wordt gehanteerd en in Nederland niet. De energiebelasting of vrijstelling hiervan is slechts een beperkt deel van de totale belastingpositie van de mineralogische industrie. Er zijn ons geen signalen bekend dat de totale belastingdruk van de mineralogische industrie in Nederland zwaarder is ten opzichte van de industrie in de ons omringende landen. Om de concurrentiepositie te beoordelen dient daarnaast ook gekeken te worden naar niet-fiscale aspecten die van belang zijn voor het vestigingsklimaat.
Deelt u de mening dat het ontbreken van een vrijstelling van Energiebelasting in Nederland bij investeringsbeslissingen tot gevolg kan hebben dat wordt besloten investeringen in andere lidstaten te doen die wel een vrijstelling hebben?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u in beginsel bereid ook in de Nederlandse Wet belastingen op milieugrondslag een vrijstelling energiebelasting voor energie die wordt gebruikt ten behoeve van mineralogische procedés op te nemen om het concurrentienadeel voor deze industrie weg te nemen en Nederland aantrekkelijker te maken als vestigingsplaats voor deze industrie? Zo niet, heeft u een andere mogelijkheid om concurrentienadeel van de Nederlandse industrie weg te nemen? Zo ja, welke?
In het Belastingplan 2008 is een amendement aanvaard betreffende een vrijstelling in de energiebelasting voor aardgas dat wordt gebruikt in installaties voor de vervaardiging van keramische producten. Destijds is er specifiek niet voor gekozen om deze vrijstelling uit te breiden naar mineralogische procedés. Door de vrijstelling te beperken tot de keramische industrie was, volgens de Europese Commissie, sprake van staatssteun die niet voldeed aan de voorwaarden van het milieusteunkader, resulterend in een negatief besluit (ongeoorloofde staatssteun). Kijkend naar het oordeel van de Europese Commissie zou vrijstelling van alle mineralogische procedés waarschijnlijk mogelijk zijn, omdat er dan geen sprake is van staatssteun. De selectiviteit zou in dat geval gerechtvaardigd worden door de aard en opzet van het Nederlands belastingstelsel. Een koppeling van een vrijstelling van energiebelasting aan de zogenaamde meerjarenafspraak is dan volgens de staatssteunregels niet noodzakelijk voor het verkrijgen van goedkeuring. Voor een dergelijke vrijstelling zou overigens elders dekking gevonden moeten worden.
In hoeverre zou een vrijstelling van energiebelasting voor de mineralogische industrie gekoppeld kunnen worden aan de zogenaamde meerjarenafspraak om minder energie te gebruiken? Bent u bereid om dit in samenwerking met de sector verder uit te werken?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht 'Jaarlijkse splijtstofwisselperiode kerncentrale EPZ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennis kunnen nemen van het bericht «Jaarlijkse splijtstofwisselperiode kerncentrale EPZ»?1
Ja.
Bent u bereid om dit jaar niet alleen de jaarlijkse onderhoudscontrole uit te voeren, maar er meteen een uitgebreid veiligheidsonderzoek aan vast te (laten) koppelen?
Nee. Het uitgangspunt is dat de kerncentrale in Borssele veilig is, omdat deze op dit moment voldoet aan alle nu geldende, hoge veiligheidseisen. Er zijn geen redenen om nu maatregelen te nemen vooruitlopend op de evaluaties van de gebeurtenissen in Japan.
Hebt u kennis kunnen nemen van het interview met Peter Boerma, algemeen directeur van Delta? Boerma zegt dat de kerncentrale in Borssele is stilgelegd om deze aan een stresstest te onderwerpen. Kan de minister aangeven of Borssele stil is gelegd voor een periodieke keuring, zoals EPZ bericht, of voor een stresstest, zoals Boerma zegt? Als de kerncentrale is stilgelegd voor een stresstest, welke criteria worden daarbij dan gehanteerd? En wordt de kerncentrale dan ook alsnog aan een Europese stresstest onderworpen, zodra Eurocommissaris Oettinger de criteria voor de stresstest geformuleerd heeft?2
Ja, van het betreffende interview heb ik kennis genomen. Zoals het persbericht van EPZ aangeeft, betreft de huidige stillegging de periode van het normale jaarlijkse onderhoud aan de kerncentrale, waarbij een deel van de reactorbrandstof wordt ververst. De kerncentrale Borssele ligt niet stil vanwege het uitvoeren van een stresstest. Er vinden wel voorbereidingen plaats met het oog op de stresstest.
Zoals ik onlangs aan de Tweede Kamer in mijn brief van 13 april jl. heb medegedeeld, geldt het Europese besluit over de stresstest ook voor de kerncentrale Borssele. Hoewel onderzoeksreactoren buiten dit besluit vallen, hebben inmiddels de Nuclear Research and Consultancy Group in Petten en de Technische Universiteit Delft – mede op mijn verzoek – aangegeven vrijwillig aan de stresstest mee te zullen doen.
Wanneer verwacht u de Europese stresstest op de kerncentrale in Borssele uit te (laten) voeren? Bent u bereid de kerncentrale tot die tijd dicht te houden, zodat de Europese stresstest aan de huidige keuring gekoppeld kan worden? Zo nee, waarom niet?
De stresstest voor de kerncentrale Borssele zal in de tweede helft van dit jaar uitgevoerd worden. Ik wil graag aangeven dat ik het belang van veiligheid en zorgvuldigheid ten aanzien van het kernenergiebeleid geheel met de vragensteller deel. Vandaar dat het kabinet zich direct heeft aangesloten bij de Europese initiatieven van de stresstest en direct is aangegeven het proces van de huidige en nieuwe kerncentrale zo in te richten dat alle Japanse lessen meegenomen kunnen en zullen worden.
Het uitgangspunt is dat de kerncentrale in Borssele veilig is, omdat deze op dit moment voldoet aan alle nu geldende, hoge veiligheidseisen. Er zijn geen redenen om nu maatregelen te nemen vooruitlopend op de evaluaties van de gebeurtenissen in Japan. Er is derhalve ook geen reden om de kerncentrale Borssele vanwege het uitvoeren van de stresstest buiten bedrijf te houden.
Bent u bereid om een onafhankelijke commissie van experts in te stellen, die onderzoek gaat doen naar de nucleaire kennis in Nederland, de veiligheid van de kerncentrale in Borssele, hoe die veiligheid zich verhoudt tot die van andere kerncentrales in West-Europa en naar de kwaliteit van de rampenplannen in Nederland en hoe die zich verhouden tot de rampenplannen in andere Europese landen? Zo ja, bent u bereid om deze commissie van experts in samenspraak met de Kamer samen te stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De stresstest die binnenkort uitgevoerd gaat worden, zal een voldoende beeld geven van de nucleaire veiligheid bij de kerncentrale Borssele. De stresstest houdt een doelgerichte herwaardering van de veiligheidsmarges van de kerncentrale in, om het gedrag daarvan te evalueren. De resultaten van de stresstest bij de kerncentrale Borssele zullen door de Kernfysische Dienst beoordeeld worden. Als die resultaten daartoe aanleiding geven, zullen passende maatregelen genomen worden.
Kunt u toezeggen dat de kerncentrale in Borssele dicht blijft totdat uit onafhankelijk onderzoek is gebleken dat de centrale veilig is en dat de nucleaire kennis op peil en de rampenplannen in orde zijn? Zo ja, tot wanneer zal de kerncentrale naar verwachting dicht blijven? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 13 april jl. heb aangegeven, zijn er geen redenen om nu maatregelen te nemen vooruitlopend op de evaluaties van de gebeurtenissen in Japan. Het uitgangspunt is dat de kerncentrale in Borssele veilig is, omdat deze op dit moment voldoet aan alle nu geldende, hoge veiligheidseisen
Heb u kennis kunnen nemen van de nieuwe energiecijfers van het CBS? Bent u het eens met de stelling dat we kernenergie niet nodig hebben, aangezien we nog geen 2% van onze energieconsumptie uit kerncentrales halen? Zo nee, waarom niet?3
Ik heb kennis genomen van de energiecijfers van het CBS. Ik ben het niet eens met uw stelling dat we kernenergie niet nodig hebben. In Europees verband streven we immers naar een CO2-arme economie in 2050. De daarvoor benodigde CO2-reductie zal gerealiseerd worden met een combinatie van hernieuwbare energie, kernenergie, CO2-afvang en -opslag en energiebesparing. Gelet op de omvang van de CO2-reductie die we willen bereiken en de onzekerheden over de toekomstige ontwikkeling van de energie- en grondstoffenmarkt, is het onvoorspelbaar in welke verhouding deze verschillende opties toegepast zullen worden. Een handhaving of stijging van het aandeel kernenergie op Europees niveau is in dit verband goed denkbaar. Het is dan ook onverstandig om deze optie op voorhand uit te sluiten. Overigens zullen ook bij een handhaving van het huidige aandeel kernenergie op termijn oude centrales vervangen moeten worden door nieuwe. Tenslotte merk ik op dat de elektriciteitsmarkt een (Noord-West) Europese markt is en dat het aandeel kernenergie in dat licht moet worden bezien.
Zou u deze vragen voor het algemeen overleg Kernenergie, dat gehouden wordt op 21 april 2011, kunnen beantwoorden?
Ja.
De kwaliteitsborging van energielabels |
|
Jacques Monasch (PvdA), Paulus Jansen , Betty de Boer (VVD), Jan van Bochove (SGP), Linda Voortman (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Hoeveel energielabels zijn in 2010 afgemeld via Agentschap.nl?
In 2010 zijn 300 293 energielabels voor woningen afgemeld en 2080 energielabels voor utiliteitsgebouwen.
In hoeveel gevallen is door certificerende instellingen steekproefsgewijs gecontroleerd of de kwaliteit van het afgegeven label aan de kwaliteitsstandaard voldoet?
Bij de Certificerende Instellingen heb ik informatie ingewonnen over de controles die zij uitvoeren. Deze informatie treft u hieronder aan.
Het aantal door Certificerende Instellingen gecontroleerde labels tot en met 2010 bedraagt 4 365. Van dit aantal voldeden 3 783 energielabels aan de gestelde kwaliteitseisen. In 582 gevallen was er dus sprake van een afwijking. De afwijkingen zijn bij 171 certificaathouders (adviesbedrijven of zelfstandig adviseurs die bevoegd zijn tot het afgeven van een energielabel voor woningen) geconstateerd. Vervolgacties: na de geconstateerde afwijkingen is bij 82 certificaathouders een extra controle uitgevoerd. In 79 gevallen heeft dit ertoe geleid dat de certificaathouder is geschorst, dan wel dat zijn certificaat is ingetrokken. 88 certificaathouders zijn vrijwillig gestopt met hun werkzaamheden. Het oorspronkelijke aantal certificaathouders bedroeg 466. Ik zal de werkzaamheden van de Certificerende Instellingen nauwgezet blijven volgen en mij regelmatig laten rapporteren over hun bevindingen.
Het beeld uit de steekproefcontrole is niet één op één vergelijkbaar met de resultaten van het onderzoek dat door de VROM-Inspectie is uitgevoerd. De VROM-Inspectie heeft bijvoorbeeld landelijk steekproeven gedaan op basis van de in de energielabel database afgemelde energielabels. De Certificerende Instellingen verrichten alleen steekproeven bij de certificaathouders aan wie zij een certificaat hebben verstrekt. Daarnaast zijn de steekproeven van de Certificerende Instellingen van veel grotere omvang. Het herhalingsonderzoek van de VROM-Inspectie naar de kwaliteit van het energielabel 2011 zal worden aangevuld met controlegegevens van de Certificerende Instellingen.
Worden er wettelijke eisen gesteld aan de steekproefsgewijze controle, zoals vastgelegd in BRL 9500? Zo ja, welke? Zo nee, heeft u het voornemen om dergelijke eisen te gaan stellen? Zo nee, welke opties (wettelijk en niet-wettelijk) ziet u om de kwaliteitsborging van de afgegeven labels te verbeteren en te verzekeren dat de steekproefprocedure transparant is en de rechtszekerheid van de gecontroleerde bedrijven goed is geregeld?
Er is in 2008 gekozen voor een systeem van kwaliteitsborging voor het energielabel door marktpartijen via een certificeringregeling. De gecertificeerde bedrijven die het energielabel opstellen, moeten voldoen aan kwaliteitseisen, zoals vastgelegd in de Beoordelingsrichtlijn 9500 (afgekort BRL 9500). Daarnaast is er een ISSO-opname protocol dat aangeeft op welke manier het gebouw energetisch beoordeeld moet worden. De beoordelingsrichtlijn en de ISSO-protocollen zijn aangewezen in een ministeriële regeling, de Regeling energieprestatie gebouwen van 21 december 2006.
Binnen de certificeringregeling worden controles uitgevoerd door Certificerende Instellingen. Er zijn drie Certificerende Instellingen. De Certificerende Instelling beoordeelt de kwaliteit van de certificaathouder, die energielabels voor woningen wil afgeven. Bij een positief oordeel certificeert de Certificerende Instelling de certificaathouder. De Certificerende Instellingen hebben de taak minimaal 1 x per jaar te controleren of het bedrijf of de zelfstandige energielabel adviseur nog voldoet aan de eisen. In geval van fouten door een energielabel adviseur kan de Certificerende Instelling besluiten om de adviseur te schorsen of zijn certificaat in te trekken.
Binnenkort zal het bovenbeschreven stelsel worden geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie. Ik ben van mening dat de kwaliteitsborging van deze door de markt uitgevoerde kwaliteitscontroles, dan voldoende is gewaarborgd.
Mag de steekproefsgewijze controle van een adviesbureau dat energieprestatieadviesen verstrekt en dat energielabels opstelt, (de zgn. EPA-adviesbureaus) verricht worden door de partij die ook certificerende instelling (BRL 9500) is voor dit EPA-adviesbureau? Zo ja, is dat een variant op de slager die zijn eigen vlees keurt? Zo ja, ziet u verbetermogelijkheden voor het verzekeren van een onafhankelijke kwaliteitscontrole, bijvoorbeeld analoog aan de procedure bij het afmelden van APK’s voor motorvoertuigen bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer?
Ja dat mag.
Nee, het is geen variant op de slager die zijn eigen vlees keurt. Het is juist de bedoeling dat de Certificerende Instelling steekproeven uitvoert bij de bedrijven die zij eerder gecertificeerd hebben.
Kan Agentschap.nl voor statistische doeleinden beschikken over de resultaten van de steekproefsgewijze controles? Zo nee, bent u van mening dat dit wenselijk is om de kwaliteit van de afgegeven labels te monitoren? Zo ja, hoeveel % van de gecontroleerde labels voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen? Zo ja, hoe was de spreiding van de afkeur? Betrof het een beperkt aantal «zwarte schapen», of was deze gelijkmatig verdeeld over alle EPA-adviesbureaus? Wat waren de vervolgacties als een label niet voldeed aan de gestelde kwaliteitseisen? Is het beeld uit de steekproefcontrole o.b.v. de afmeldingen min of meer gelijk aan de uitkomsten van het onderzoek van de VROM-Inspectie, dat een prominente thema was tijdens het algemeen overleg met u over energielabels op 16 maart jl.? Zo nee, heeft u hiervoor een verklaring?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel energielabels zijn er sinds 1 januari 2011 afgemeld? Indien er – gecorrigeerd voor de verstreken periode – sprake is van een dramatische afname ten opzichte van 2010: ziet de minister mogelijkheden om het proces van kwaliteitsborging en sancties op het naleven van de labelplicht te versnellen, om te voorkomen dat straks de operatie geslaagd is, maar de patiënt overleden?
Sinds 1 januari 2011 zijn er ruim 105 000 energielabels afgemeld. Ten opzichte van dezelfde periode van vorig jaar is dat een aanzienlijke stijging (toen bijna 39 000).
Windenergie |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Britse studie bevestigt onbetrouwbaarheid van windenergie»1 met bijbehorend rapport «Analysis of UK wind power generation?»2
Ja.
Deelt u de mening van het onderzoek dat windenergie niet betrouwbaar genoeg is om op enig moment in de toekomst een significante hoeveelheid energie te genereren? Zo nee, waarom niet?
Toepassing van windenergie in ons land en andere Europese landen kenmerkt zich door continue variaties van de elektriciteitsproductie. Dit hangt direct samen met het voortdurend wisselende windaanbod. Daardoor is het niet mogelijk om ver van te voren te plannen wat de bijdrage van windenergie (in kWh) op enig moment in de toekomst zal zijn. In die zin is windstroom niet als een betrouwbare vorm van energieopwekking te kwalificeren.
Daarmee is echter niet gezegd dat windenergie geen betrouwbare en significante hoeveelheid duurzame energie kan leveren. Want het is mogelijk met grote mate van betrouwbaarheid voor een bepaald opgesteld windvermogen (in MW) vooraf vast te stellen hoe groot de stroomproductie (bijvoorbeeld) in een jaar gemiddeld zal zijn. Betrouwbaarheid en stroomlevering van windenergieproductie zijn derhalve van te voren kwantificeerbaar door uit te gaan van de prestaties die gemiddeld worden geleverd over langere termijn in de toekomst. Overigens hebben ook conventionele centrales onvoorziene storingen en uitval, waardoor volledige zekerheid over stroomlevering op enig moment in de toekomst niet absoluut gegarandeerd kan zijn.
Vandaag de dag zijn er verschillende landen waar windenergie zich over meerdere jaren heeft bewezen als een betrouwbare stroomleverancier van een significant aandeel van de elektriciteitsvraag. In dit verband noem ik Denemarken (aandeel wind in 2010 24%), Spanje en Portugal (aandeel wind in 2010 bijna 15%) en Duitsland (aandeel wind ruim 9%). En in al deze landen is verdere groei van windenergie voorzien.3
Het voortdurend wisselende karakter van windstroom is niettemin een belangrijke complicatie. Meerdere studies in ons land hebben de afgelopen jaren echter laten zien dat windstroom in significante hoeveelheid ook goed kan worden ingepast in het Nederlandse elektriciteitsnetwerk.4 De studies tonen aan dat de rol en betekenis van windenergie niet alleen op zichzelf staan, maar vooral tot uitdrukking komen in combinatie met de ontwikkeling van flexibele netten en andere vormen van stroomopwekking in het hele stroomproductiesysteem.
Kunt u aangeven wat de (gemiddelde) productiefactor is van windmolens op land en op zee in Nederland?
Ik kan hiervoor verwijzen naar de jaarlijkse publicatie van het CBS «Hernieuwbare energie in Nederland» (pag. 34), waar o.a. volgende getallen zijn te vinden:
jaar
Productiefactor wind op land %
Productiefactor wind op zee %
2006
22
29
2007
23
35
2008
24
30
2009
22
37
Kunt u gemotiveerd aangeven hoeveel Nederlandse windmolens positieve invloed hebben op het landelijke hoogspanningskoppelnet?
Als met de vraag wordt bedoeld hoeveel windstroom in het Nederlandse elektriciteitssysteem is in te passen, dan verwijs ik weer naar het rapport van de Kema genoemd in het antwoord op vraag 2, waar wordt geconcludeerd dat 12 GW wind in 2020 in het elektriciteitsysteem inpasbaar is (zie voetnoot 4).
De nationale koppen op Natura 2000 |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Helma Lodders (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van uw gesprek met de heer Gerrits over het rapport «Natura 2000 – Europese verplichtingen en Nederlandse koppen» van IQuatro?
Ten behoeve van de u toegezegde evaluatie worden met verschillende maatschappelijke organisaties en overheidspartijen gesprekken gevoerd. Ook met de heer Gerrits heeft een gesprek plaatsgevonden. De heer Gerrits heeft zijn rapport nader toegelicht. Een aantal van de door IQuatro geagendeerde onderwerpen zijn ook voorgelegd aan de Europese Commissie. De uitkomsten hiervan zullen worden meegenomen in de evaluatie. In de evaluatie zal worden aangegeven welke nationale koppen zijn geïdentificeerd bij de implementatie van Natura 2000. Op hoofdlijnen zal in de evaluatie aandacht worden besteed aan thema’s uit het IQuatro-rapport.
Kunt u in de reeds toegezegde brief over de nationale koppen op Natura 2000 (te ontvangen in mei 2011) ook uitgebreid inhoudelijk ingaan op het rapport van IQuatro? Kunt u daarbij ook aandacht besteden aan de verschillende voorbeelden uit het rapport van onrechtmatigheden?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat in het rapport wordt geconcludeerd dat op een totaal van 1192 doelstellingen voor habitattypen en habitat van soorten er 340 kunnen worden geschrapt omdat de betreffende habitattypen en soorten als «aanwezig, maar verwaarloosbaar» zijn aangemeld, dan wel niet zijn aangemeld en derhalve buiten het kader van de richtlijnverplichtingen als nationale koppen zijn toegevoegd? Kunt u aan de hand van de tabellen in het rapport per gebied aangeven waar inderdaad sprake is van een nationale kop en waar niet en in het laatste geval, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief aan de Kamer d.d. 23 februari 2011 (Kamerstuk 32 670, nr. 1) heb aangegeven, ben ik aan het analyseren of de Nederlandse aanpak nationale koppen bevat. Daarbij wordt ook bovengenoemd rapport betrokken.
Waarom is de Leenherenpolder (in agrarisch gebruik; geen bestaande natuur) opgenomen in het concept-aanwijzingsbesluit voor Natura 2000-gebied Haringvliet? Wat is de ecologische onderbouwing/noodzaak voor deze keuze? Hoe verhoudt deze keuze zich tot de Vogel- en Habitatrichtlijn die gericht is op de bescherming van bestaande natuur?
De Leenheerenpolder is in mei 2003 bij de Europese Commissie aangemeld als onderdeel van het Habitatrichtlijngebied Haringvliet, en is daarmee ook in het ontwerp-aanwijzingsbesluit opgenomen. De Leenherenpolder is in het ontwerp-aanwijzingsbesluit opgenomen omdat het gebied een belangrijke bijdrage kan leveren aan de Natura 2000-doelen. Ik heb de provincie gevraagd om te komen tot een voorstel voor de herijking van de EHS, ook voor de Deltagebieden. Daarbij heb ik aangeven dat de Natura 2000-doelen prioritair zijn. Het voorstel van de provincies wacht ik af en zal mede bepalend zijn voor de uiteindelijke begrenzing van het Natura 2000-gebied Haringvliet.
De Vogel- en Habitatrichtlijn hebben primair tot doel de teruggang van de biodiversiteit een halt toe te roepen. Dit kan deels door bestaande natuur te beschermen. Niet in alle gevallen is het beschermen van bestaande natuur echter voldoende om de habitats, soorten en vogels te beschermen.
Kunt u voor het Natura 2000-gebied Stelkampsveld aangeven waarom in het ontwerpbesluit het habitattype «zwakgebufferde vennen» is opgenomen met als doel uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit, terwijl het habitattype in het betreffende gebied bij de Europese Commissie is aangemeld als «aanwezig, maar verwaarloosbaar»? Wat is de ecologische onderbouwing van deze keuze?
Het habitattype zwakgebufferde vennen (H3130) is in mei 2003 aangemeld bij de Europese Commissie voor het Stelkampsveld als aanwezig maar verwaarloosbaar. Op basis van recentere gegevens is gebleken dat het habitattype zwakgebufferde vennen bij aanmelding in meer dan verwaarloosbare mate (qua oppervlakte en kwaliteit) aanwezig is. De Habitatrichtlijn verplicht alle in 2004 in het gebied (meer dan verwaarloosbaar) aanwezige habitattypen en soorten aan te wijzen en te beschermen. In het ontwerpbesluit van Stelkampsveld (2009) is derhalve een instandhoudingsdoelstelling opgenomen voor zwak gebufferde vennen.
De matig ongunstige landelijke staat van instandhouding van het habitattype zwakgebufferde vennen noopt tot het nemen van uitbreidings- en verbeterdoelstellingen voor dit habitattype in een aantal gebieden. De goede potenties voor uitbreiding van het oppervlak en voor verbetering van de kwaliteit in het Stelkampsveld hebben geleid tot een uitbreiding- en verbeterdoel voor het gebied.
Welke wijzigingen van de standaardgegevensformulieren zijn er per Natura 2000 gebied sinds 2004 aan de Europese Commissie doorgegeven? In hoeverre zijn deze wijzigingen daadwerkelijk doorgevoerd?
Na 2004 zijn vier mariene gebieden aangemeld en is het Habitatrichtlijngebied Eems-Dollard afgescheiden van de Waddenzee. In vier gebieden zijn in totaal vijf verschillende habitattypen en twee soorten toegevoegd en van twee gebieden zijn de begrenzingen aangepast. Al deze wijzigingen zijn geaccepteerd door de Europese Commissie en zijn doorgevoerd in de respectievelijke ontwerp- en definitieve aanwijzingsbesluiten van de betreffende gebieden. Verder zijn de vogelgegevens in de Vogelrichtlijngebieden geactualiseerd op basis van de de ontwerp-aanwijzingsbesluiten.
Recent zijn ook het afvoeren van het habitattype blauwgrasland (H6410) in de Groote Wielen en het afvoeren van twee Habitatrichtlijngebieden (Groot Zandbrink en Polder Stein) ingediend. Deze wijzigingen zijn door de Europese Commissie nog in behandeling.
Is per Natura 2000 gebied de toenmalige ecologische onderbouwing van gemaakte keuzes ten aanzien van de selectie van Natura 2000 gebieden en van de in en voor 2004 bij de Europese Commissie aangemelde gegevens beschikbaar en openbaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de ecologische onderbouwing van de Natura 2000 gebieden Westerschelde & Saeftinghe, Wierdense Veld, Stelkamspveld en Groote Peel naar de Kamer te sturen?
De onderbouwing van de gemaakte keuzes ten aanzien van de selectie van de Habitatrichtlijn gebieden zijn vastgelegd in het Verantwoordingsdocument (2003), het Lijstdocument (2004) en het Gebiedendocument (2004). Tenslotte zijn in februari van 2003 alle betrokkenen bij de totstandkoming van het Europees ecologisch netwerk Natura 2000, gevraagd om te reageren op een ontwerplijst met Habitatrichtlijngebieden, zodat een evenwichtige en zorgvuldig voorbereide lijst kon worden aangeboden aan de Europese Commissie. Deze reacties zijn opgenomen in het zogenoemde Reactiedocument «Aanmelding habitatrichtlijngebieden» (2004). In dit document zijn de reacties weergegeven en is aangegeven hoe daar bij de besluitvorming mee is omgegaan. Deze uitgebreide documenten zijn openbaar en te vinden op de internetsite van EL&I: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000.
De gegevens van de gebieden, gemeld aan de Europese Commissie, zijn openbaar en te vinden op http://www.eea.europa.eu/data-and-maps/data/natura-2000/
Inkoop van duurzaam hout |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis kunnen nemen van het door Milieudefensie gepubliceerde rapport «Van Oerwoud naar Overheid»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat in 2010 in 70% van de door Milieudefensie onderzochte rijksprojecten hout werd aangetroffen, dat niet voldoet aan de criteria die de overheid heeft opgesteld voor de inkoop van duurzaam hout?
Het beleid voor duurzaam inkopen houdt in dat bij aanbestedingen eisen worden gesteld ten aanzien van duurzaamheid. Voor hout geldt vanaf 2010 de eis dat het hout aantoonbaar duurzaam is geproduceerd.
Om voor hout te kunnen beoordelen wat in de ogen van de Nederlandse overheid duurzaam mag worden genoemd, zijn in juni 2008 door de minister van VROM de inkoopcriteria voor duurzaam hout vastgesteld: de Timber Procurement Assessment System (TPAS). Op dit moment zijn de certificatiesystemen FSC en PEFC Internationaal (met uitzondering van MTCS) geaccepteerd als bewijs van duurzaam geproduceerd hout voor het inkoopbeleid. Over de status van MTCS verwijs ik u naar mijn brief van 12 mei 2011 (Kamerstuk 30 196 nr. 139).
Het onderzoek van Milieudefensie laat zien dat bij het rijk in 85% van de projecten duurzaam hout in de bestekken/contracten is opgenomen. Hoewel de 100% nog niet gehaald wordt, concludeer ik hieruit dat de inkoopcriteria voor duurzaam hout breed worden toegepast in rijksprojecten.
In 30% van de onderzochte projecten is ook de bijbehorende administratie op orde, waarmee het voldoen aan de eisen wordt aangetoond. Hieruit concludeer ik de naleving van de gestelde contracteisen en het sluiten van de handelsketen nog de nodige aandacht vragen.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Rijksgebouwendienst in 2010 in slechts tien van de zeventien door haar uitgevoerde projecten, gebruik heeft gemaakt van hout dat aan de criteria voldoet?
Voor de Rijksgebouwendienst geldt dat de eis voor duurzaam hout bij alle onderzochte projecten is opgenomen in de bestekken/contracten, maar dat dit niet in alle gevallen heeft geleid tot het gebruik van aantoonbaar duurzaam hout. In veel gevallen was dit te wijten aan het ontbreken van een certificaat in de laatste schakel van de keten. Ook hier concludeer ik dat de naleving van de gestelde contracteisen en het sluiten van de handelsketen nog de nodige aandacht vragen.
Deelt u de mening dat de overheid zichzelf altijd aan haar eigen criteria voor duurzaam inkopen zou moeten houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om daar in de nabije toekomst voor te zorgen?
De overheid dient gemaakte afspraken na te komen en dat geldt ook voor duurzaam inkopen. Het onderzoek van Milieudefensie geeft aan dat duurzaam inkopen niet ophoudt bij het stellen van eisen, maar ook de nodige zorg vraagt bij de uitvoering en handhaving. Dit is, in mijn ogen, een gedeelde verantwoordelijkheid van de markt en opdrachtgever. De marktpartij zorgt in de realisatie van werken voor de aantoonbaarheid van de duurzaamheid van het gebruikte hout. De opdrachtgever zorgt voor een passende controle op de naleving van de contractuele verplichtingen, rekening houdend met de grenzen van doelmatig toezicht. Over hoe ik de toepassing van de criteria bevorder, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat de bevindingen van Milieudefensie haaks staan op de beleidsdoelstelling van de Rijksoverheid om vanaf 2010 honderd procent duurzaam in te kopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de Rijksoverheid alsnog honderd procent duurzaam in gaat kopen?
Ik constateer dat bij het duurzaam inkoopbeleid voor hout vooral de naleving van de contracteisen de nodige aandacht behoeft. De doelstelling om vanaf 2010 100% duurzaam in te kopen geldt onverminderd, maar betrof tot nu toe alleen het toepassen van de eisen. De monitor Duurzaam Inkopen die u onlangs ontving, laat zien dat die doelstelling vrijwel is gehaald. In het advies van het bedrijfsleven inzake Duurzaam Inkopen, dat u met dezelfde brief ontving op 24 juni 2011, staat overigens de aanbeveling om de doelstelling aan te passen tot het gehele inkoopproces inclusief de uitvoering. In bedoelde brief kunt u mijn reactie op het advies lezen.
Bent u het ermee eens dat houthandelaren die investeren in de productie van duurzaam hout, een overheid verdienen die hen daarin als «launching customer» ondersteunt?
Daar ben ik het mee eens. Om die reden zijn de TPAS-criteria voor duurzaam hout in het leven geroepen. Hiermee worden duurzaamheidseisen hanteerbaar gemaakt voor leveranciers, inkopers en bestuurders.
Hoe oordeelt u over de aanbevelingen in het rapport van Milieudefensie? Gaat u deze aanbevelingen opvolgen?
De aanbevelingen van Milieudefensie sluiten in grote lijnen aan bij wat de afgelopen tijd naar overheden is gecommuniceerd over het duurzaam inkopen van hout. Wel wil ik opmerken dat ik het advies om «FSC of gelijkwaardig» te eisen niet onderschrijf. Niet alleen is het in strijd met aanbestedingsregels om één keurmerk als uitgangspunt te hanteren, maar ook gaat het voorbij aan het feit dat de TPAS-criteria de norm zijn en dat meerdere keurmerken aan deze norm voldoen.
In het advies van Milieudefensie zie ik aanknopingspunten voor verbetering van het duurzaam inkoopbeleid voor hout binnen de overheid, zowel door bewustwording als door verbetering van de uitvoering. Ik neem de aanbevelingen van Milieudefensie dan ook graag ter harte en ga de mogelijkheden onderzoeken om samen met Milieudefensie en marktpartijen hier invulling aan te geven.
Het afmaken van straathonden in EU-lidstaat Roemenië |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
|
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de wijzigingen van de dierenbeschermingswetten in Roemenië, die de wettelijke bescherming van straathonden ongedaan zullen maken?12
Hoe beoordeelt u de methoden die Roemeense overheden hanteren om de problemen met een overschot aan zwerfdieren op te lossen, zoals het willekeurig wegvangen van dieren, het doden van dieren door vergiftiging, doodslaan of verhongering in asielen?
Kunt u uiteenzetten hoe een dergelijke wrede aanpak van zwerfdieren zich verhoudt tot het Verdrag van Lissabon, waarvan door het (voormalige) kabinet werd beweerd dat het een verbetering voor het dierenwelzijn zou betekenen?
Is deze wijziging van de Roemeense dierenbeschermingswet en het door Roemenië gehanteerde zwerfdierenbeleid in overeenstemming met de verdragsbepalingen ten aanzien van de bescherming van dieren? Kunt u dit toelichten?
Deelt u de mening dat de dierenbeschermingsbepalingen van het Verdrag van Lissabon weinig om het lijf hebben als dergelijke wrede praktijken als het Roemeense zwerfdierenbeleid gewoon mogelijk zijn in Europa? Bent u bereid te erkennen dat ondanks alle bezweringen dat het Verdrag van Lissabon een stap vooruit zou zijn voor het welzijn van dieren, dit verdrag feitelijk geen verbetering van de bescherming van dieren realiseert?
Bent u bereid deze kwestie bij de Roemeense minister van Landbouw en Landelijk Gebied ter discussie te stellen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Milieusubsidie en huizenbezitters |
|
Betty de Boer (VVD), René Leegte (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Huizenbezitters lopen milieusubsidie mis»?1
Ja.
Is het waar dat € 2 mlj. subsidiegeld, bedoeld voor maatwerkadvies voor het energiezuiniger maken van woningen, van het totaal van € 10 mlj. naar drie grote partijen is gegaan? Zo ja, waarom? Zo nee, hoeveel dan, en waarom?
Het maximale subsidiebudget in 2009 en 2010 bedroeg in totaal € 11 176 000. Dit is in de Staatscourant gepubliceerd. Het overgrote deel van de subsidie (circa viervijfde) is via individuele subsidieaanvragen aangevraagd; het resterende deel is via collectieve subsidieaanvragen van intermediaire partijen aangevraagd. De regeling verzet zich er niet tegen dat een eigenaar-bewoner een intermediaire partij machtigt om namens hem een subsidieaanvraag in te dienen. In beide gevallen kwam het subsidiebudget volledig ten goede aan eigenaar-bewoners.
Agentschap NL heeft de subsidieaanvragen beoordeeld. Subsidieaanvragen zijn op volgorde van binnenkomst binnen de gestelde voorwaarden verwerkt totdat het subsidieplafond was bereikt. Dit gold zowel voor individuele subsidieaanvragen als voor collectieve subsidieaanvragen. De regeling is daarna gesloten.
Stemt deze handelwijze overeen met de eisen en criteria die gesteld worden aan de subsidieregeling? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben de drie partijen een subsidieverzoek ingediend, of heeft u een grote som subsidie aangeboden aan een beperkt aantal partijen? Kunt u de feitelijke gang van zaken toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het geld terecht hoort te komen bij huiseigenaren en bewoners en het MKB en niet bij drie spelers in de markt? Zo nee, waarom niet?
Alle door Agentschap NL uitgekeerde subsidie is ten goede gekomen aan maatwerkadviezen voor eigenaar-bewoners.
Het bericht 'Windmolens als stroombron' |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Windmolens, als stroombron»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de bouw en plaatsing van een windmolen evenveel energie kost als een windmolen in anderhalf jaar produceert? Zo nee, kunt u gemotiveerd aangeven waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet.
Ik verwijs u daartoe naar de reactie die ik gaf op vraag 3 van de serie schriftelijke vragen die u mij toezond op 9 maart jl., onder nummer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2261) .
Aanvullend is op te merken dat windturbines in Nederland vooral in kustgebieden staan, daardoor relatief hoge bedrijfstijden hebben met als gevolg dat ze gemiddeld waarschijnlijk dichter zitten bij de productie van enkele maanden dan van een jaar.
Klopt het dat de meedraaiende reserves bij windmolens uitsluitend draaien op gas, omdat kolencentrales niet geschikt zijn om snelle variaties op te vangen? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel gas er jaarlijks nodig is om alle windmolens draaiende te houden en wat de kosten hiervoor zijn?
Het is geen juiste voorstelling van zaken dat bij de stroomvoorziening in ons land reservevermogen wordt ingezet op basis van gas (of een andere brandstof) om windmolens draaiende te houden.
Het is wel dagelijkse werkelijkheid dat voor het opvangen van de variaties van windenergie de flexibiliteit van thermische (fossiele) centrales wordt gebruikt, zoals dat gebeurt voor het opvangen van de variaties in de vraag naar elektriciteit. Het is echter niet zo dat voor elke windmolen een centrale onbelast meedraait in afwachting van het moment dat deze moet opregelen.
De thermische centrales gebruiken de flexibiliteit in het vermogensbereik vooral rondom bedrijf in vollast, dat wil zeggen bij maximale bedrijfsvoering. Ik illustreer dit met een voorbeeld dat aansluit bij de beantwoording van soortgelijke vragen van vorig jaar (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 1574).
Een centrale van 300 MW draait op 100% vermogen als het aanbod wind toeneemt met 100 MW. De centrale regelt terug naar 200 MW, 66,7% van vollastbedrijf. Valt het windvermogen weg, dan regelt de centrale weer op naar 100%. Het rendement van de centrale neemt bij dit deellastbedrijf iets af, waardoor bij 33,3% windaanbod (100 MW) de CO2-uitstoot niet daalt met 33,3%, maar met 31,6%. Er wordt geen gas gebruikt om de windmolens draaiende te houden. De fijnregeling van vraag en aanbod geschiedt met reeds draaiende centrales, wat een snelle en soepele regeling mogelijk maakt met weinig efficiencyverlies.
Hebt u de bereidheid om met de auteurs van het stuk «Windmolens, als stroombron» om de tafel te gaan zitten en met hen van gedachten te wisselen over windenergie? Zo nee, kunt u gemotiveerd aangeven waarom niet?
De auteurs zijn welkom voor een gesprek in het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie met mijn medewerkers die bij het onderwerp betrokken zijn.
Hoe rijmt u de uitspraak van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, die recent stelde dat er geen windmolens gebouwd mogen worden in Natura 2000-gebieden en de provincie Noord-Holland die vindt dat tegen betaling windmolens gebouwd mogen worden in de nationale landschappen, rijksbufferzones, Natura 2000-gebieden en gebieden die onderdeel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur (EHS)? Deelt u deze mening? Zo ja, kunt u er bij de provincie Noord-Holland op aandringen om de plannen te herzien als het gaat om het bouwen van windmolens in nationale landschappen, Rijksbufferzones, Natura 2000 en EHS gebieden?
De gedachte dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu de genoemde uitspraak gedaan zou hebben, moet op een misverstand berusten.
Er is geen beleid dat generiek verbiedt om windturbines te bouwen in bepaalde natuurgebieden, met uitzondering van het pkb-gebied van de Waddenzee (parlementair geaccepteerd beleid van Derde Nota Waddenzee). De mogelijkheden om windturbines toe te staan in gebieden met een bepaalde status als natuurgebied of landschapsgebied hangen af van het daarvoor geldende beleid of de wettelijke bescherming.
Kort samengevat komt de bescherming van natuurgebieden die behoren tot Natura 2000 of tot de EHS neer op «neen, tenzij» en die van gebieden met landschappelijke betekenis op «ja, mits». In de Nota Ruimte staan de meeste van de beschermingsregimes nader beschreven.
Voor Natura 2000-gebieden geldt dat windturbines waarvan tevoren vaststaat of bij passende beoordeling komt vast te staan dat ze geen significante gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelen van die gebieden, kunnen worden toegestaan dan wel vergund.
In sommige provincies worden aan vergunningen voor windturbineparken leges gekoppeld voor de financiering van maatregelen ten gunste van landschap, natuur en recreatie. Ook uit de toelating van windturbines in de EHS kan de verplichting tot compenserende maatregelen voortvloeien (beschreven in door de rijksoverheid in 2009 vastgestelde «Spelregels EHS»). Ik onthoud mij op dit moment van een standpunt over de beleidsontwikkeling die op dit punt gaande is in de provincie Noord-Holland. Ook het nieuwe college-akkoord is op dit punt van belang. De in de vraag gewekte suggestie, dat in deze provincie tegen betaling windturbines mogen worden gebouwd in gebieden waar die bouw van het beschermingsbeleid niet is toegestaan, spreek ik echter tegen.
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van alle kosten (zoals alle subsidies etc.) die komen kijken bij het windmolenpark in Urk?
Allereerst wil ik verwijzen naar de brief van 17 november 2009 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 239, nr. 75) waar mijn ambtsvoorganger uitgebreid ingaat op de subsidies voor het Windmolenpark langs de dijken van de Noordoostpolder. De brief beschrijft de totstandkoming van de beschikbaarstelling van het subsidiebedrag van maximaal 880 miljoen euro voor de looptijd van 15 jaar. Daarnaast wordt een investeringssubsidie vanwege het innovatieve karakter van het windpark beschikbaar gesteld van minimaal 104 en maximaal 116 miljoen euro.
Verder komen de initiatiefnemers in aanmerking voor de investeringsaftrekregeling (EIA). Het is vanuit de fiscale wetgeving echter niet toegestaan om hier openbaar gegevens over te verstrekken.
Overigens kent de SDE-subsidie een verrekeningsbeding, de zogeheten MSK-toets. Indien de projecten door gebruik van andere overheidssteun dan de SDE en de EIA, of door een toename van de elektriciteitsprijs, te veel voordeel genieten, dan wordt deze overmaat gekort op de uit te keren SDE-subsidie. Deze toets vindt ongeveer een jaar na realisatie van het project plaats.
Kunt u een overzicht geven van alle nog lopende projecten binnen de (oude) Subsidieregeling duurzame energie (SDE) met bijbehorende bedragen?
Het gevraagde overzicht van alle nog lopende windenergieprojecten binnen de (oude) Stimuleringsregeling duurzame energieproductie (SDE), met bijbehorende bedragen is als bijlage bijgevoegd (Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer).
De vernielde dassenburchten en vergiftigde wilde dieren in Drenthe |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de vernielingen aan dassenburchten in Drenthe door motorcrossers en prikkeldraad?1
Ja.
Welke maatregelen acht u noodzakelijk tegen deze bedreigingen van onze inheemse wilde dieren zoals dassen?
Verstoring of vernieling van woonplaatsen van inheemse wilde dieren is verboden op grond van artikel 11 van de Flora- en faunawet. Overtreding van dit verbod is strafbaar gesteld als economisch delict (art. 1a Wet op de economische delicten). Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Is het u bekend dat het afgelopen jaar zoogdieren en roofvogels slachtoffer zijn geworden van vergiftigd lokaas waarbij in verreweg de meeste vergiftigingsgevallen bestrijdingsmiddelen zijn gebruikt die in ons land wettelijk niet meer zijn toegelaten?2
Ja.
Welke beleid staat het kabinet voor bij het in bezit hebben of gebruiken van bestrijdingsmiddelen die verboden zijn?
Gewasbeschermingsmiddelen en biociden mag men slechts voorhanden hebben of gebruiken indien het bezit en het gebruik daarvan is toegestaan op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Het constateren van het voorhanden hebben of gebruiken van een niet volgens de wet toegelaten middel leidt in beginsel tot een bestuurlijke boete van € 2000,-.
Wat is uw standpunt over de strafmaat voor gebruik van verboden bestrijdingsmiddelen en het vergiftigen van wilde dieren?
Overtreding van het verbod op het bezit en gebruik van gewasbeschermingsmiddelen of biociden zonder toelating is een overtreding van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, die vatbaar is voor een bestuurlijke boete. Ik acht de bij vraag 4 genoemde boete voldoende afschrikkend voor de meeste gevallen. In voorkomend geval kan een boete worden opgelegd tot € 45 000,- voor natuurlijke personen en € 450 000,- voor rechtspersonen.
Daarnaast is het een economisch delict, evenals overtreding van het verbod op het doden van beschermde dieren. Voor dergelijke overtredingen kan op grond van de Wet op economische delicten een straf worden geëist van maximaal zes maanden tot twee jaar gevangenisstraf of een geldboete van de vierde categorie, een en ander afhankelijk van de vraag of de overtreding met opzet is begaan. Dat vind ik voldoende.
Bent u bereid om meer te investeren in de opsporing en berechting van mishandeling van in het wild levende dieren?
In de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie en mij aan de Tweede Kamer van 28 april 2011, TK 29 628, nr. 257, over de inzet van de dierenpolitie is aangegeven dat de dierenpolitie ingezet zal worden voor onder meer het opsporen van dierenmishandeling en stroperij. De afspraken uit die brief worden de komende maanden uitgewerkt in een convenant met alle handhavingpartners die zich met de bestrijding van dierenmishandeling en dierverwaarlozing bezig houden.
Kunnen de boswachters als buitengewoon opsporingsambtenaar (boa’s) beter worden opgeleid en getraind?
Voor de opleidingen en trainingen van buitengewone opsporingsambtenaren verwijs ik naar de Circulaire Buitengewoon Opsporingsambtenaar (Staatscourant nr. 5381 van 9 april 2010). Daarin wordt ook voorzien in een professionaliseringstraject voor boswachters. De circulaire bevat ook maatregelen om de samenwerking met de politie te verbeteren.
Ik acht de maatregelen, die in de circulaire genoemd worden, voldoende.
Bent u bereid een deel van de middelen voor de animal cops in te zetten voor het trainen van boswachters/boa’s en het verbeteren van de samenwerking met de politie?
Zie antwoord vraag 7.