Afstemming voor de beantwoording van vragen met betrekking tot granuliet |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kunt u aangeven met wie er afstemming zou moeten plaatsvinden, alvorens u de schriftelijke vragen met betrekking tot granuliet kunt beantwoorden?1
Voor het beantwoorden van de vragen waar u naar verwijst, heeft afstemming plaatsgevonden met diverse dienstonderdelen binnen het ministerie die bij dit dossier betrokken zijn of expertise hebben op de onderwerpen waar u naar vraagt.
Kunt u aangeven waarom de lopende civiele rechtszaken om extra afstemming vragen, als de Staat geen partij is in deze rechtszaken?
Lopende rechtszaken hebben geen invloed op de beantwoording van uw vragen over granuliet en granietzand van 28 maart 2024 en leiden niet tot extra afstemming.
Kunt u aangeven of en, zo ja, waarom de uitkomst van die lopende rechtszaken van invloed zouden moeten of mogen zijn, op de beantwoording van vragen die uitsluitend betrekking hebben op de classificatie van granietzand en granuliet door het ministerie en de beantwoording van eerdere Kamervragen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bij elk van de gestelde (1 t/m 5)vragen apart aangeven waarom deze nu niet beantwoord kan worden en als dat wel kan, deze alsnog inhoudelijk beantwoorden?
De beantwoording van uw vragen van 28 maart 2024 over granuliet en granietzand zal ik u zo spoedig als zorgvuldig mogelijk doen toekomen.
Kunt u deze vragen binnen één week beantwoorden?
Deze vragen worden zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het rondetafelgesprek Wolf van 4 april 2024 |
|
Eline Vedder (CDA), Thom van Campen (VVD), Harm Holman (NSC), Laura Bromet (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rondetafelgesprek Wolf gehouden in de Kamer op 4 april 2024?
Bent u bekend met de besproken Europese subsidiemogelijkheden, voor de zogenoemde L’Instrument Financier pour l’Environnement (LIFE)-projecten en de regionale ontwikkelingsfondsen? Hoe reflecteert u in dat licht op de genoemde kansen tijdens het rondetafelgesprek die deze subsidiemogelijkheden kunnen bieden?
Hoe waardeert u het Europese LIFE-project, en in het bijzonder het deelproject Natuur en Biodiversiteit, ten opzichte van de mogelijkheid om deze in te zetten ten behoeve van het vraagstuk omtrent de wolf, aangezien de wolf een prioritaire diersoort is?
Hoe waardeert u de Europese Regionale Ontwikkelingsfondsen ten opzichte van een eventuele mogelijkheid om deze in te zetten ten behoeve van het vraagstuk omtrent de wolf, en het daar aanpalend begeleiden en opleiden van dierhouders via deze gelden?
Heeft u deze twee benoemde mogelijkheden tot op heden reeds eerder onderzocht? Zo ja, wat was de uitkomst en waarom zijn deze tot op heden nog niet gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat dergelijke Europese subsidies kunnen bijdragen aan een betere balans in co-existentie tussen enerzijds een veilige omgeving voor mens en landbouwdieren en daarnaast de wolf in Nederland?
Hoe reflecteert u op de rol van de rijksoverheid in het dossier wolf in de afgelopen 10 jaar? Deelt u de mening dat de rijksoverheid een brug kan slaan tussen de Europese subsidiemogelijkheden en de uitvoering door de provincies? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen één voor één en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Het bericht dat er vijf jaar na ramp met MSC Zoe duidelijk wordt waar de troep ligt |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het zeer kwalijk is dat er nog 800.000 kilo afval van de MSC Zoe op de bodem van de beschermde Waddenzee ligt?1
De Waddenzee is een zeer waardevol natuurgebied en moet beschermd worden. Het betreft overigens ladingrestanten in de Noordzee en niet in de Waddenzee, maar afval hoort niet in zee, welke zee dan ook.
Nadat de MSC ZOE begin 2019 342 containers verloor op de Noordzee ten noorden van de Waddeneilanden in Nederland en Duitsland hebben er in 2019 uitvoerige bergingswerkzaamheden plaatsgevonden. Na het incident is alles op alles gezet om zoveel als mogelijk is op te ruimen van de ruim 3 miljoen kilo aan goederen die verloren ging. Hierbij is ruim driekwart van de lading teruggevonden en opgeruimd langs de kust en op de Noordzee. De 800 ton ladingrestanten van de MSC ZOE die niet konden worden terug gevonden liggen verspreid over een zeer groot gebied (Nederlands en Duits gebied), en het betreft naar verwachting kleine objecten in kleine hoeveelheden. Die zijn moeilijk vindbaar vanwege de dynamiek van de zeebodem en daardoor ook nagenoeg niet te bergen. Het effect van verder zoeken en opruimen is zeer beperkt, en vergt onevenredig veel (milieubelastende) inspanning en kosten.
Na het incident met de MSC ZOE is verder een verkenning uitgevoerd van de ecologische effecten op de lange termijn. De resultaten laten zien dat er geen significante negatieve effecten zijn van de onderzochte microplastics op de (bodem)ecologie van de Waddenzee en Noordzee.
Indien er toch ladingresten van de MSC ZOE worden teruggevonden of aanspoelen op stranden, zijn er in de overeenkomst met de reder afspraken gemaakt over financiële bijdragen aan eventuele toekomstige opruimingen. Zie daarvoor het antwoord bij vraag 5.
Waarom heeft u ervoor gekozen om de zogenaamde Master Target List, een lijst waardoor het opruimen van dit afval gerichter kan, jarenlang achter te houden?
De Master Target List is eigendom van MSC, de reder, en was bestemd om onder toezicht van Rijkswaterstaat doelgericht de bergingswerkzaamheden te kunnen verrichten. MSC weigerde de Master Target List ter beschikking te stellen aan anderen dan Rijkswaterstaat. MSC heeft daarvoor geen redenen aangevoerd.
Op de bodem van de Noordzee bevindt zich maritiem erfgoed zoals scheepswrakken. Bij de bergingsoperatie is de zeebodem gescand en daarbij zijn mogelijke locaties van erfgoed in beeld gekomen. Het openbaar maken ervan zou mogelijk kunnen leiden tot roof van cultureel erfgoed. De weigering van MSC om de Master Target List met derden te delen had om deze reden de steun van Rijkswaterstaat.
In juni 2023 is bij Rijkswaterstaat een verzoek op grond van de Wet open overheid ingediend waarin om openbaarmaking van de Master Target List wordt gevraagd. Dat resulteerde in de publicatie van de Master Target List en andere informatie op 21 december 2023, waarbij locatiegegevens slechts gedeeltelijk werden vrijgegeven vanwege erfgoedbelangen. Eventuele vertrouwelijkheid van bedrijfsgegevens heeft in dat besluit geen rol gespeeld. Naar aanleiding van een bezwaarschriftprocedure is komen vast te staan dat de Wet open overheid in dit geval geen grond biedt voor weigering vanwege erfgoedbelangen.
Heeft u in de afgelopen jaren de rederij van de MSC Zoe verzocht om de lijst openbaar te maken? Zo ja, welke inzet heeft u hierin getoond? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten welke vertrouwelijke bedrijfsgegevens in het geding zouden zijn nu de plekken waar afval is gevonden bekend zijn? Weegt dit volgens u op tegen de milieuschade die is ontstaan en voortduurt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het feit dat deze gegevens altijd bekend zijn geweest zich tot de keuze om het resterende afval tot zwerfvuil te verklaren en de inspanningsverplichting aan de rederij van de MSC Zoe te beëindigen?
Zoals eerder ook mondeling toegelicht bij het CD Maritiem op 8 februari 2024, is het niet zo dat de ladingrestanten van de MSC Zoe tot zwerfafval zijn verklaard. In de praktijk blijkt echter dat het opsporen en bergen van dit afval niet zinvol is. Bij het beëindigen van de bergingsoperatie is vastgesteld dat de verhouding tussen de (milieu)lasten en de verwachte opbrengst ongunstig zou zijn.
De Master Target List is een belangrijk hulpmiddel geweest om in 2019 ladingresten van de MSC ZOE te kunnen bergen. De Master Target List geeft echter géén inzicht de locatie van de circa 800 ton lading van de MSC ZOE die nooit werd teruggevonden. Dit wordt hieronder toegelicht.
Na de ramp is in 2019 uitvoerig de zeebodem van een groot gebied (3.000 vierkante km – equivalent van de Provincie Utrecht) gescand. Dit leidde tot identificatie van ongeveer 6.000 mogelijke objecten of delen van objecten («targets») op de Nederlandse en Duitse Noordzee. Dat er veel targets werden gevonden was te verwachten aangezien dit deel van de Noordzee al eeuwenlang wordt gebruikt voor scheepvaart en visserij. De 6.000 targets zijn vastgelegd op de Master Target List. Een derde van deze targets bleek van de MSC ZOE afkomstig en deze zijn vervolgens geborgen. De rest bestond uit een brede groep van mogelijkheden, zoals verloren visnetten, scheepswrakken, verloren ankers en ankerkettingen, objecten die van nature voorkomende zoals stenen, of bleken toch geen object te zijn maar afwijkende, natuurlijke, vormen van de zeebodem. Deze zaken bevinden zich naar verwachting nog steeds op de zeebodem maar het zijn, voor zover dat kan worden nagegaan, dus géén ladingrestanten van de MSC ZOE.
Vanwege de lading van de MSC ZOE die niet kon worden teruggevonden zijn er in de overeenkomst die bij de beëindiging van de bergingsoperatie met MSC is gesloten afspraken gemaakt over financiële bijdragen aan het Fishing for Litter programma, aan eventuele toekomstige bergingen op zee en voor het opruimen van MSC ZOE-lading die alsnog op de stranden zou kunnen aanspoelen. Rijkswaterstaat heeft uit deze gelden in 2023 een financiële bijdrage gedaan van € 70.000 aan project CleanupXL van de Waddenvereniging. Ook is een grootscheepse schoonmaakactie van plastic korrels op Terschelling uit deze gelden betaald. Over besteding van het resterende budget zal Rijkswaterstaat in overleg treden met de Waddengemeenten.
Deelt u de mening dat het resterende afval alsnog moet wordengeborgd?
Afval hoort niet in zee. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 is na het incident met MSC ZOE is zo veel als mogelijk opgeruimd. De bergingsactiviteiten van de ramp met MSC ZOE zijn daarmee afgerond.
Ook de komende jaren zal het Fishing For Litter (FFL) project ondersteund worden. Daarmee wordt afval ingezameld dat tijdens vissen in netten terecht komt waaronder ook resterend afval dat mogelijk van de MSC ZOE afkomstig is en waardoor de Noordzeebodem schoner wordt.
Welke ruimte geeft de openbaarmaking van deze Master Target List en deze publicatieplicht tot het verplichten van de reder om het afval alsnog te bergen?
De afwikkeling en bergingsactiviteiten van de ramp met MSC zijn definitief afgerond. De reder heeft aan zijn verplichtingen voldaan en kan niet tot verdere berging worden verplicht. De Kamer is hier over geïnformeerd2.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zijn de objecten(delen) op de Master Target List die niet al in 2019 werden geborgen niet afkomstig van de MSC ZOE. Het gaat hooguit gedeeltelijk om afval, zoals resten van visnetten, maar bijvoorbeeld ook om stenen. Verder is het waarschijnlijk dat vijf jaar na dato objecten zijn verplaatst of dieper onder het zand zijn geraakt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en vraag 5, zou verder zoeken naar afval en het bergen ervan veel inspanning vragen maar weinig opleveren.
Komende jaren zal ondersteuning worden gegeven aan het project Fishing For Litter (FFL), waarmee afval wordt ingezameld dat tijdens vissen in netten terecht komt, waaronder ook afval dat mogelijk van de MSC ZOE afkomstig is. Mitigatie van CO2-uitstoot is daarbij niet aan de orde.
Kunt u toezeggen dit afval alsnog te bergen? Zo ja, op welke manier en met welke middelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een resultaatverplichting toezeggen om deze hoeveelheden afval, zoals ook inzichtelijk op de Master Target List, alsnog te bergen?
Zie antwoord vraag 7.
Welke mitigerende maatregelen kunnen hierbij genomen worden om de CO2-uitstoot van de bergingsoperatie te verkleinen?
Zie antwoord vraag 7.
De productie van groengas via monomestvergisting |
|
Thom van Campen (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de kansen in de productie van groengas via monomestvergisting en deelt u de mening dat deze vorm van productie een waardevolle bijdrage leveren aan de verduurzaming van ons energiesysteem, doordat het als alternatief voor fossiele brandstof bijvoorbeeld kan zorgen voor de verwarming van huizen? Hoe waardeert u deze kansen en kunt u daarbij aangeven via welke wegen u op dit moment de productie van groengas via monomestvergisting stimuleert?
Ja, ik ben bekend met de kansen in de productie van groen gas en monomestvergisting in het bijzonder. Groen gas kan dienen als een vervanger van fossiel aardgas in het energiesysteem en als grondstof, met toepassingen in diverse sectoren zoals de industrie, de gebouwde omgeving, vervoer en de landbouwsector.
Via het Programma Groen Gas stimuleert het kabinet groen gasproductie. Om de nationale groen gasdoelstellingen te halen, hebben we alle groen gas productietechnieken nodig, waaronder monomestvergisting. Dit gebeurt via de SDE++, de voorgenomen bijmengverplichting voor groen gas en door stimulering van de techniek vergassing via de DEI+. Daarnaast werkt het kabinet binnen het Programma Groen Gas aan de versnelling van de ruimtelijke inpassing. Dit omvat onder andere een handreiking voor vergunningverleners en groen gas voorlichtingsbijeenkomsten in provincies.
Groen gasproductie via monomestvergisting kan een belangrijke bijdrage leveren aan de opgaven in de landbouw. Zoals u al noemt, kan mestvergisting allereerst zorgen voor aanzienlijke emissiereducties van methaan en stikstof uit mest in de stal, wanneer dit gecombineerd wordt met dagontmesting. Ten tweede kan mestvergisting in potentie bijdragen aan de productie van kunstmestvervangers uit digestaat (het restproduct van het vergistingsproces). Deze potentie hangt wel af van de goedkeuring van de Europese Unie voor Renure (stikstofhoudende meststoffen gewonnen uit mest of digestaat). Tot slot kan de productie en verkoop van groen gas bijdragen aan extra inkomsten voor de boeren.
Ik deel de mening dat hier een win-win situatie ontstaat met betrekking tot de landbouw- en energietransitie. Het kabinet heeft dit ook expliciet gemaakt richting de provincies in de «Handreiking voor het opstellen van gebiedsprogramma’s» door mestvergisting daar te benoemen als functiecombinatie die bijdraagt aan zowel de hernieuwbare energiedoelen als de doelen uit het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG).
Hoe reflecteert u daarnaast op het feit dat monomestvergisting een waardevolle bijdrage kan leveren aan de reductie van stikstof- en methaanemissies uit de stal en opgeslagen mest? Deelt u de mening dat we deze meekoppelkansen moeten aangrijpen en hoe waardeert u deze meekoppelkansen?
Zie antwoord vraag 1.
In de brief van 1 maart 2024 betreffende de openstelling van de SDE++ 2024 (Kamerstuk 31 239, nr. 387) kondigt u een nieuwe categorie voor kleinschalige monomestvergistingsprojecten aan, omdat dergelijke projecten alleen met hogere basisbedragen een sluitende business case [kunnen] realiseren. Klopt het dat het huidige SDE++-tarief voor deze projecten 1,48 euro per kuub gas bedraagt? En klopt het ook dat het SDE++-tarief voor de nieuwe categorie 2,13 euro per kuub gas gaat bedragen en dat deze vanaf 10 september wordt opengesteld? Hoe zijn deze cijfers tot stand gekomen, wat is de cijfermatige onderbouwingen van deze bedragen?
In de SDE++ 2023 konden monomestvergistingsprojecten met een vermogen kleiner dan 450 kW die groen gas produceerden een aanvraag indienen voor een basisbedrag van 0,1.523 euro / kWh. Dit komt overeen met 1,49 euro per kuub groen gas. In de SDE++ 2024 wordt deze categorie opgesplitst in twee categorieën. Eén categorie geldt voor projecten met een vermogen tussen 110 kW en 450 kW met een basisbedrag van 0,1.588 euro / kWh. Dit komt overeen met 1,55 euro / kuub groen gas. De tweede categorie geldt voor projecten met een vermogen onder de 110 kW met een basisbedrag van 0,2.187 euro / kWh. Dit komt overeen met 2,14 euro per kuub groen gas. Deze cijfers zijn tot stand gekomen door adviezen van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en zijn beschikbaar via de website van het PBL over de SDE++ advisering.1
Bent u ermee bekend dat kleinere veehouderijen die reeds een SDE++-beschikking hebben gekregen op basis van het huidige tarief, niet meer kunnen overstappen naar het tarief van het aangekondigde nieuwe tarief? Zo ja, bent u voornemens maatregelen te nemen, zodat deze kleinere veehouderijen ook kunnen overstappen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben ermee bekend dat projecten niet kunnen overstappen naar een hoger basisbedrag. Nadat een project een aanvraag heeft ingediend en op basis daarvan een beschikking heeft gekregen, ligt het basisbedrag vast over de hele looptijd van de beschikking. Het is niet wenselijk, en daarom niet mogelijk, om nadat men een SDE++ beschikking heeft gekregen opnieuw in een daaropvolgend jaar een SDE-aanvraag in te dienen, enkel omdat in dat jaar de tarieven gestegen zijn. Dit was bij de aanvragers bekend. Bij veehouderijen was op het moment van aanvragen bekend dat ik het PBL heb verzocht om voor de openstelling in 2024 te adviseren over een passende categorie voor kleinschalige monomestvergistingsprojecten. RVO heeft op mijn verzoek hierover proactief gecommuniceerd. Ik heb uw Kamer over dit voornemen geïnformeerd in mijn beantwoording van Kamervragen van de leden Erkens en Van Campen (beiden VVD) aan de Ministers voor Klimaat en Energie en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit2.
Begrijpt u dat als een overstap niet mogelijk is, het daarmee onmogelijk wordt gemaakt voor betreffende bedrijven om een sluitende businesscase te realiseren, zoals u zelf al schrijft in de brief van 1 maart? Hoe waardeert u deze uitspraak uit de brief van 1 maart, mede in het licht van de kabinetsinzet om de productie van groengas een impuls te geven?
Mijn passage uit de Kamerbrief van 1 maart3 over problemen met de business case voor kleinschalige vergisters had betrekking op projecten die geen gebruik hebben gemaakt van de SDE++ 2023 vanwege te lage tarieven. Ik ga ervan uit dat projecten die een aanvraag binnen de SDE++ 2023 hebben ingediend dit hebben gedaan omdat ze in staat zijn hun project te realiseren. Aanvragers hebben hiervoor informatie aangeleverd om dit te onderbouwen. De projecten zijn vervolgens door RVO getoetst op (financiële) haalbaarheid. Ook heeft RVO de betreffende projecten vóór afgifte van de beschikking gebeld en aangegeven dat het niet mogelijk is om in 2024 opnieuw een aanvraag voor een hoger tarief in te dienen in de SDE++ 2024 als projecten al een beschikking uit de SDE++ 2023 hebben. Een deel van deze aanvragers heeft hierna besloten in 2023 de subsidieaanvraag niet door te zetten. Deze projecten kunnen in 2024 alsnog een aanvraag indienen.
Wat zijn de mogelijkheden om ruimte te geven aan kleinschalige monomestvergistingsprojecten die reeds een SDE++-beschikking hebben ontvangen om over te stappen naar de nieuwe categorie met een hoger tarief en hoe gaat u deze kleinschalige veehouderijen bereiken om deze mogelijkheden kenbaar te maken?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 4 is het niet wenselijk, en daarom niet mogelijk, om nadat men een SDE++ beschikking heeft gekregen opnieuw in een daaropvolgend jaar een SDE-aanvraag in te dienen enkel omdat de tarieven gestegen zijn. Het is ook niet mogelijk om binnen een bestaande SDE++-beschikking over te stappen naar een hoger basisbedrag, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4.
Het artikel 'Hoe een groen megaproject muurvast zit door ruzie Dow en overheid' |
|
Sophie Hermans (VVD), Joris Thijssen (PvdA), Silvio Erkens (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hoe een groen megaproject muurvast zit door ruzie Dow en overheid» gepubliceerd door EW op 5 april 2024?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel.
Vindt u dat een schonere installatie met minder CO2-uitstoot, minder stikstofuitstoot, en minder uitstoot van vervuilende stoffen wenselijk is? Ziet u de maatwerkafspraak als een belangrijk instrument hiervoor?
Ja. Het adagium van de maatwerkaanpak «liever groen, hier dan grijs elders» ziet zowel op additionele CO2-reductie ten opzichte van de nationale CO2-heffing industrie, als op andere verbeteringen van de leefomgeving. Hieronder valt ook reductie van stikstofuitstoot. Zo wordt in de Expression of Principles (hierna: «EoP») met DOW ingezet op het reduceren van hun stikstofuitstoot van industriële emissies met 10% ten opzichte van de uitstoot in 2018.
Hoe staat het met het afsluiten van de maatwerkafspraak met Dow Chemical? Klopt het dat de besprekingen tussen de overheid en Dow over mogelijke maatwerkafspraken stilliggen? Klopt het dat er bijna een doorbraak was waarbij het bedrijf meer dan € 1 miljard zou investeren, maar dat deze enorme investering is vastgelopen op vergunningsverlening zoals besproken in bovenstaand artikel?
In het kader van het maatwerktraject is in december 2022 een EoP met DOW gesloten.2 Hierna zijn de Staat, de Provincie Zeeland en DOW aan de slag gegaan om de ambities uit de EoP verder uit te werken in concrete, uitvoerbare verduurzamingsprojecten in een concept Joint Letter of Intent(hierna: JLoI). Tijdens de uitwerking werd duidelijk dat de beoogde verduurzamingsplannen van DOW mogelijk niet vergunbaar zouden zijn, vanwege een overschrijding van de geldende stikstof-emissiegrenswaarden (zie voor nadere duiding antwoord vraag 6).
DOW is momenteel bezig met de ontwikkeling van nieuwe verduurzamingsplannen. De eerste contouren van dit nieuwe plan zijn op 8 mei jl. aan ons gepresenteerd. We zijn in constructief overleg om deze plannen nader uit te werken. Gelijktijdig met de ontwikkeling van DOW’s aangepaste verduurzamingsplannen, zijn er op zeer regelmatige basis gesprekken gevoerd tussen de verschillende overheden en DOW. De inzet van deze gesprekken (tussen EZK, I&W, de Provincie Zeeland, DCMR en DOW) is steeds om tot een bestendige lange termijn oplossing te komen ten aanzien van de vergunningverlening.
Indien u een schonere productie bij Dow Chemical als wenselijk ziet, waarom faciliteert u de noodzakelijke vergunningsverlening dan niet? Indien u dit niet wenselijk vindt, welke mogelijkheden heeft u dan onderzocht om het project toch door te laten gaan? Kunt u toelichten wat er momenteel wordt gedaan om de maatwerkafspraken met Dow Chemical zo snel mogelijk te realiseren?
DOW heeft reeds laten weten dat ook in de nieuwe verduurzamingsplannen een overgang naar waterstofverbranding wordt voorzien. Hiervoor dienen de bestaande (grote) stookinstallaties te worden aangepast. Bij de uitwerking van de initiële verduurzamingsplannen van DOW, kwam de vraag aan de orde wat de wettelijke eisen zijn waaraan het bedrijf moet voldoen op het gebied van waterstofverbranding (zie vraag 6). Voor de voorgenomen aanpassing van de installaties moet voldaan worden aan nationale- en Europeesrechtelijke concentratie-eisen voor stikstof. Op Europees niveau is een bandbreedte vastgesteld tussen de 60–100 mg/Nm3. In Nederland is dit omgezet naar een emissiegrenswaarde van 80mg/Nm3. De initiële verduurzamingsplannen van DOW gericht op waterstofverbranding overschrijden zonder additionele reducerende maatregelen zowel de Nederlandse als Europese emissiegrenswaarden.
Op dit moment wordt in gezamenlijkheid met de eerdergenoemde partijen naar een oplossing voor het vergunningsvraagstuk gezocht. In dit kader worden er vergunningsroutes onderzocht met behulp van expertsessies. Hierbij wordt ook het effect van technische aanpassingen op de installaties van DOW meegenomen, en in welke mate hiermee aan de wettelijke eisen kan worden voldaan.
Heeft u onderzocht hoe het zit met de niet-CO2 vervuiling waar vooral de omwonenden mee te maken hebben? Zo ja, wat is hieruit gekomen? Zo nee, waarom niet?
DOW is de derde grootste industriële uitstoter van koolstofdioxide van Nederland. De stikstofuitstoot van DOW zorgt voor 22% van de stikstofuitstoot van de chemische industrie. De impact van DOW’s activiteiten op de leefomgeving is in opdracht van het Rijk onderzocht door Witteveen+Bos (zie bijlage 1). Op basis daarvan is duidelijk dat stikstof afkomstig van het bedrijf een grote impact heeft op de leefomgeving en is mede daarom ook onderwerp van de EoP in het kader van maatwerk.
Kunt u reflecteren op de huidige voorwaarden voor vergunningverlening en hoe dit zich verhoudt tot Europese wet- en regelgeving? Heeft u in Europa getoetst of u niet doorslaat in hoe u zich hier opstelt? Hoe rijmt uw opstelling zich met het genoemde advies van de landsadvocaat dat flexibiliteit wel degelijk mogelijk is?
DOW wil verduurzamen door middel van een overstap op waterstofverbranding. Hiervoor moeten stookinstallaties worden aangepast. Na een intensief traject en met een uitgebreide toets door de Landsadvocaat is geconcludeerd dat de initiële verduurzamingsplannen van DOW dusdanige aanpassingen behelsden dat de stookinstallaties voor de overstap van verbranding van methaan op waterstofverbranding, moet worden beoordeeld als nieuwe grote stookinstallatie. Voor nieuwe grote stookinstallaties gelden er strengere stikstof-emissiegrenswaarden dan voor bestaande grote stookinstallaties, namelijk 80 mg/Nm3 stikstof. Het gaat hierbij om stikstofconcentratie en niet om de hoeveelheid (vracht). Ter verduidelijking van de toepasselijke stikstofregelgeving, zijn er tevens gesprekken gevoerd met de Europese Commissie over de interpretatie van de Richtlijn Industriële Emissies (hierna: «RIE»).
Nederland dient zich net als iedere andere lidstaat te houden aan de Europeesrechtelijke wet- en regelgeving. De Europese wetgever heeft ervoor gekozen om «nieuwe» (scherpere) normen van toepassing te maken, indien bepaalde wijzigingen worden gedaan aan industriële installaties. Op die manier wordt geborgd dat ook oude installaties op den duur onder scherpere normen vallen, waardoor innovatie wordt gestimuleerd. Dat is in lijn met aangenomen motie Van Esch Beckerman over oude installaties (Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 22 112, nr. 3445).
In Nederland geldt aldus een stikstofconcentratienorm van 80 mg/Nm3. De Landsadvocaat wijst er in zijn advies op dat het kabinet binnen de Europeesrechtelijke kaders de flexibiliteit heeft om de betreffende stikstofnormering te verruimen van 80 naar 100 mg/Nm3. Een dergelijke verruiming zou dienstig kunnen zijn om de nieuwe verduurzamingsplannen van DOW mogelijk te maken indien DOW aantoont niet aan 80 mg/Nm3 te kunnen voldoen, maar wel binnen 100 mg/Nm3 aan concentratie kan blijven met haar nieuwe plannen. Echter heeft het ook een keerzijde. Zo heeft Nederland een forse stikstofopgave en sturen we via de uitvoering van het Schone Lucht Akkoord op het zo scherp mogelijk vergunnen van projecten. Als er al sprake zou kunnen zijn van verruiming van deze norm, dan moet deze bovendien op een dusdanige manier ingeperkt zijn dat de verruiming alleen van toepassing is bij de verduurzaming van de industrie in het geval van een overstap naar waterstof. Over dit vraagstuk zal pas een besluit worden genomen als de nieuwe verduurzamingsplannen van DOW zijn beoordeeld. De betrokken ministeries zullen parallel verder praten met de Europese Commissie over de vergunningverleningsproblematiek met betrekking tot de overstap op waterstof als brandstof. Overigens zou een verhoging van de Nederlandse norm voor de initiële verduurzamingsplannen geen oplossing hebben geboden, aangezien DOW hiermee (ruim) boven de 100 mg/Nm3 zou uitkomen.
Klopt de constatering dat een enorm verduurzamingsproject, met groot belang voor de regio Zeeland, vastloopt op een bureaucratische werkelijkheid? Beseft u hiermee dat deze grote verduurzamingsinvestering mogelijk in een ander land gaat plaatsvinden en niet meer in Nederland? Vindt u niet ook dat vergunningverlening niet in de weg zou mogen staan van ambitieuze verduurzaming als de bescherming van milieu en omgeving wordt geborgd en de investering leidt tot minder vervuiling (door CO2 en andere stoffen)?
De overheid zet er stevig op in om het verduurzamingsproject van Dow binnen Nederland mogelijk te maken, rekening houdend met de geldende wet- en regelgeving. Hierbij geldt dat het kabinet gebonden is aan nationale en Europese wet- en regelgeving. Dit neemt niet weg dat het kabinet de casuïstiek omtrent industriële waterstofverbranding op Europees niveau middels verschillende routes aankaart.
Vanuit de maatwerkaanpak is de overheid op verschillende niveaus volop in gesprek met Dow, en andere bedrijven, om op basis van wederkerigheid samen te werken. Met als uiteindelijk doel om de industriële bedrijven ervoor te laten kiezen om in Nederland een investeringsbeslissing te nemen, die ten goede komt aan de verduurzaming van de Nederlandse industrie. We hopen dat de nieuwe verduurzamingsplannen van DOW zodanig vorm zijn te geven dat ze en juridisch en financieel haalbaar zijn.
Voor welke investeringen zou Dow subsidie krijgen? Is dit alleen voor duurzamere installaties of ook voor carbon capture storage (CCS) en de infrastructuur voor CCS? Wat zouden de verhoudingen van de bedragen voor verschillende verduurzamingsmaatregelen zijn?
DOW heeft in 2022 een SDE++-beschikking gekregen voor CCS. In deze subsidie wordt de onrendabele top vergoed voor de CO2-afvang, -transport en -opslag. Er is momenteel nog geen SDE++-subsidie uitgekeerd, omdat eventuele uitkering slechts aan de orde kan zijn na realisatie van een SDE++-project.
In het kader van de initiële verduurzamingsplannen is destijds nog geen overeenstemming bereikt over eventuele maatwerkfinanciering. Er zijn dan ook nog geen uitspraken te doen over de eventuele verhouding van de bedragen voor verschillende duurzaamheidsmaatregelen. Zoals beschreven werkt DOW momenteel nieuwe verduurzamingsplannen uit. Deze plannen zullen moeten worden beoordeeld, waarna kan worden vastgesteld of en vervolgens in welke mate daar financiële overheidsondersteuning voor noodzakelijk is.
Deze maatwerkafspraak is een eerste stap in het klimaatneutraal maken van de installaties van Dow. Is het volledig klimaatneutraal maken ook onderdeel van de maatwerkafspraken met Dow? CCS wordt gezien als de eerste stap in de verduurzaming van Dow, hoe wordt gestimuleerd dat Dow uiteindelijk volledig overstapt op elektrisch kraken?
In de EoP erkent DOW dat de transitie naar een duurzame en klimaatneutrale productie het gebruik van andere materialen, productiemethoden en energiedragers vergt. Momenteel werkt DOW aan nieuwe verduurzamingsplannen (Path2Zero). Om die reden kan in deze fase niet worden gezegd op welke manier het volledig klimaatneutraal maken onderdeel zou kunnen zijn van eventuele bindende maatwerkafspraken met DOW. In lijn met motie 29 826, nr. 141 van de leden Kröger en Thijssen is een voorwaarde voor een JLoI ook een plan voor klimaatneutraliteit na 2030.
Bent u bereid om vóór het zomerreces met een oplossing voor dit probleem te komen, ook gezien het feit dat deze maatwerkafspraak cruciaal is voor het halen van klimaatdoelen voor 2030?
Momenteel vindt overleg plaats tussen DOW, de betrokken departementen en de provincie Zeeland, om gezamenlijk verschillende vergunningsroutes te onderzoeken. Op basis van de nieuwe verduurzamingsplannen van DOW, de uitkomsten van de expertsessies en eventuele financiële steunmogelijkheden door de overheid, zullen conclusies getrokken moeten worden over de mogelijkheden om tot een (vergunbare) maatwerkafspraak te komen. Ik zal uw Kamer nader informeren over de voortgang via de voortgangsrapportage maatwerkaanpak.
Speelt dit probleem breder bij andere grote verduurzamingsprojecten en andere maatwerkafspraken? Indien dat zo is, zou een generieke oplossing dan niet hoogstnoodzakelijk zijn aangezien de verduurzaming van onze industrie hier niet op mag vastlopen?
Door het kabinet is een eerste inventarisatie gemaakt of dit ook speelt bij andere maatwerkbedrijven. Hieruit blijkt dat dit vraagstuk minder lijkt te spelen bij andere maatwerkbedrijven die op waterstof overgaan. Er is een aantal bedrijven dat aangeeft te kunnen voldoen aan de huidige stikstofnormering, maar er zijn ook enkele bedrijven die aangeven dat het voor hen lastig wordt. Dit vergt een nadere concretisering en uitwerking om conclusies te kunnen trekken.
Kunt u deze vragen ruim voorafgaand aan het geplande commissiedebat verduurzaming industrie beantwoorden?
Ja. Ik zorg dat u tijdig geïnformeerd bent.
Hoge energieprijzen voor de industrie |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Stroom voor zware industrie in Nederland veel duurder dan bij de buren»?1
Ja.
Wat zijn de vijf belangrijkste factoren voor de zware industrie om zich ergens te vestigen, naast energieprijzen? In hoeverre speelt het ecosysteem van toeleveranciers rondom de zware industrie een cruciale rol?
PwC heeft onlangs een rapport uitgebracht over de concurrentiepositie van de basisindustrie: «The future of energy-intensive industry in Northwestern Europe: a balancing act».2 Daarin wijzen de onderzoekers naast energieprijzen – die in Noordwest-Europa (nu en ook op langere termijn) hoger zullen liggen dan in andere delen van de wereld met goedkoper aardgas, of meer zon en wind – op een aantal andere vestigingsplaatsfactoren.
Ten eerste is dat de reeds aanwezige infrastructuur, met name het netwerk van havens, opslagterminals en verbindingen daartussen met buisleidingen en hoogspanningsleidingen. Chemiebedrijven kunnen hieruit concurrentievoordeel halen door snelle, betrouwbare leveringen van (rest)producten aan klanten en aan elkaar. Mede hierdoor kent Nederland concentratie van zware industrie in clusters.
Ten tweede is de aanwezigheid van een goed opgeleide beroepsbevolking een gunstige factor. Ten derde wijst PwC op kansen door het snel doorlopen van leercurves; het goedkoper maken van technische innovaties door herhaling en opschaling. Hiervoor is belangrijk dat bedrijven gemakkelijk kunnen samenwerken met goed gefinancierde publieke kennisinstellingen zoals universiteiten, TNO, de hightech maakindustrie en zakelijke dienstverleners. Ten vierde spelen kapitaalkosten een belangrijke rol bij grote investeringen, waarvoor macro-economische stabiliteit en een goed ontwikkelde kapitaalmarkt van belang zijn. Daar waar leereffecten zich nog moeten manifesteren vraagt dit om ondersteuning met subsidies. Tot slot zijn beslissingen over grote investeringen gebaat bij zo min mogelijk onzekerheid en daarmee bij een stabiel overheidsbeleid.
Dit neemt niet weg dat een gelijk speelveld op het gebied van energiekosten een belangrijke factor is en blijft in het aantrekken en behouden van industrie. We zien dat er op dit moment sprake is van een concurrentienadeel op elektriciteitskosten ten opzichte van buurlanden. Dit is een zorgelijke ontwikkeling met het oog op de toekomst, omdat de gehele energie-intensieve industrie de komende jaren moet verduurzamen om de klimaatdoelen te halen en dit grotendeels gepaard gaat met elektrificatie.
Hoe scoort Nederland in vergelijking met andere landen op die factoren, en dan vooral in vergelijking met onze buurlanden?
Er zijn alleen algemene ranglijsten beschikbaar voor verschillen in concurrentiekracht tussen landen, die EZK volgt als onderdeel van de monitoring van het Bedrijvenbeleid.3 Daarbinnen wegen enkele van bovengenoemde factoren mee in de totaalscore, maar niet energieprijzen. Nederland scoort op de meegewogen onderdelen bovenin de ranglijsten.
Welke sectoren zitten in de financiële problemen doordat de energieprijzen in Nederland hoger zijn dan in de omringende landen? Waar blijkt dat uit? Zijn er naast Nyrstar geluiden van bedrijven die de productie om deze reden stil leggen?
Bij besluiten tot stillegging of sluiting van fabrieken spelen doorgaans vele verschillende factoren, waarvan de energieprijzen er één is. Er zijn meerdere sectoren waarin Nederlandse elektriciteits-intensieve bedrijven het financieel zwaar hebben. Eind 2022 waren hoge elektriciteitskosten één van de redenen voor het faillissement van Aluminiumproducent Aldel. Zinkproducent Nyrstar heeft in januari dit jaar inderdaad zijn Nederlandse vestiging (Budel) stilgelegd terwijl de productie bij Nyrstar’s filialen in België, Duitsland en Frankrijk op peil bleef. Het bedrijf heeft inmiddels aangekondigd de productie weer te herstarten. Uit de speelveldtoets die het Ministerie van EZK jaarlijks laat uitvoeren blijkt daarnaast, op basis van bedrijfsspecifieke casestudies, dat ook de papier- en keramieksector last hebben van hoge elektriciteitskosten ten opzichte van hun concurrenten in buurlanden.
Om het concurrentienadeel van de industrie te verminderen en het gelijk speelveld te verbeteren, is bij de voorjaarsbesluitvorming besloten om de regeling waarmee bedrijven compensatie kunnen krijgen voor hun indirecte ETS kosten (IKC-ETS) met één jaar te verlengen, vooruitlopend op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) naar de bekostiging van de elektriciteitsinfrastructuur, dat moet leiden tot concrete beleidsopties die bijdragen aan onze concurrentiepositie en de betaalbaarheid (zie ook het antwoord op vraag 6).
Deelt u de mening dat er strenge voorwaarden verbonden moeten worden aan eventuele steun aan een bedrijf of een sector? Voorwaarden zoals goede arbeidsvoorwaarden, in lijn met de benodigde CO2-reductie en binnen de beschikbare milieugebruikersruimte?
Ik ben van mening dat er duidelijke voorwaarden verbonden moeten worden aan eventuele steun aan een bedrijf of een sector om te verduurzamen. Hierbij geldt dat er een breed instrumentarium beschikbaar is, zoals bijvoorbeeld de SDE++. Een bedrijf / project moet altijd voldoen aan de geldende criteria van het desbetreffende instrument. In alle gevallen wordt per project een zorgvuldige afweging gemaakt van de beoogde opbrengsten van de projecten en de noodzakelijke randvoorwaarden om deze technisch, financieel en juridisch te realiseren. Ten aanzien van alle overige aspecten die de onderneming en haar bedrijfsvoering aangaan, bijvoorbeeld op het gebied van goede arbeidsvoorwaarden, dient de onderneming zich aan de wet te houden. Daar wordt ook door de bevoegde instanties toezicht op gehouden.
Bent u bereid te onderzoeken of, indien nodig, bedrijven of sectoren op een andere manier geholpen kunnen worden dan door het compenseren van hogere energielasten zodat de prikkel om energie te besparen en te verduurzamen aanwezig blijft? Zo ja, welke opties ziet u (bijvoorbeeld het verlagen van de lasten op arbeid)?
Op het gebied van elektriciteitskosten heeft het kabinet reeds besloten tot een aantal maatregelen die moeten bijdragen aan de vermindering van het ontstane concurrentienadeel voor de industrie, zoals dat wordt beschreven in het FD artikel. Deze maatregelen nemen de prikkel tot verduurzaming en energiebesparing niet weg.
Allereerst is in de voorjaarsbesluitvorming 2024 besloten om 186 miljoen euro beschikbaar te maken voor de Compensatie Energie-intensieve Industrie (CEI) regeling voor 2024. Hiermee kan op korte termijn ingegrepen worden en kunnen bedrijven in elektriciteits-intensieve sectoren met een hoog weglekrisico een tegemoetkoming krijgen voor hun indirecte ETS kosten (IKC-ETS), net zoals hun concurrenten in buurlanden dit krijgen. Nederland heeft eerder al toestemming gekregen van de Europese Commissie (EC) om middels deze Europese regeling een gelijk speelveld binnen Europa te borgen. We zetten in op een snelle openstelling en uitkering.
Daarnaast start in mei een IBO naar de bekostiging van de elektriciteitsinfrastructuur. Het doel van dit onderzoek is om meer inzicht in en grip te krijgen op de omvang van de investeringen in de elektriciteitsinfrastructuur tot 2040, en de bekostiging en financiering ervan. Dit IBO moet leiden tot concrete beleidsopties, die bijdragen aan onze concurrentiepositie en de betaalbaarheid.
Tot slot zet ik mij samen met de Minister voor Klimaat en Energie binnen de EU in voor een gelijk speelveld en verdere harmonisatie van de methodologie van netwerktarieven. Hierover hebben wij twee non-papers gedeeld.4
Behalve maatregelen op het gebied van elektriciteitskosten, nemen we ook maatregelen die bijvoorbeeld specifiek gericht zijn op de besparing van energie. In het pakket aanvullend Klimaatbeleid van april 2023 is aangekondigd dat de energiebesparingsplicht wordt aangescherpt door deze vanaf 2027 te laten gelden voor investeringen met een terugverdientijd van zeven jaar of minder (op dit moment is dit voor vijf jaar of minder).5 Hiervoor is in het klimaatfonds € 150 mln gereserveerd. Dit wordt nader uitgewerkt en is gekoppeld aan de voorwaarde van voldoende voortgang ten aanzien van de aanscherping van de energiebesparingsplicht.
Ziet u mogelijkheden om de zware industrie te ondersteunen tegen de oneigenlijke concurrentie uit het buitenland zonder mee te gaan in the race to the bottom van energiesubsidies?
Zie het antwoord op vraag 6 voor de maatregelen die ik neem om de concurrentiepositie van de elektriciteits-intensieve industrie te verbeteren.
Zou u deze vragen zo snel mogelijk kunnen beantwoorden, in ieder geval ruim voor 15 mei 2024?
Ja.
De visserij en ETS-2 |
|
Eline Vedder (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA), Cor Pierik (BBB), André Flach (SGP), Pieter Grinwis (CU) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat wordt gesproken over het brengen van de visserij onder het CO2-emissiehandelssysteem (ETS-2)?1
Bij de voorjaarsnota 2023 (Kamerstuk 32 813, nr. 1230) is uw Kamer geïnformeerd over de brede inzet van het kabinet met betrekking tot het Europese emissiehandelssysteem voor fossiele brandstoffen (ETS2). Bij het instellen van ETS2 zijn een aantal deelsectoren, waaronder de visserij, buiten dit systeem gehouden met de optie voor lidstaten om deze deelsectoren middels een opt-in alsnog onder ETS2 te brengen.
Inmiddels heeft het kabinet besloten om visserij niet onder het ETS2 te brengen middels de opt-in (Kamerstuk 32 813, nr. 1374).
Wat zijn de mogelijke gevolgen van ETS-2 voor de visserij? Wanneer wordt onderzoek hiernaar afgerond?2
Het kabinet heeft besloten om de visserij niet onder te brengen onder het ETS2 middels de opt-in. Dit betekent dat de huidige situatie voor de visserij ongewijzigd blijft. Wageningen Economic Research (WeCR) heeft een impact-analyse uitgevoerd naar de gevolgen van de invoering van ETS2 voor de landbouw en voor de visserij. Uit deze impact-analyse blijkt dat de gevolgen, zoals de financiële impact, voor de visserij groot zouden zijn. Het rapport van WEcR is inmiddels gereed voor publicatie en wordt met een separate brief aan uw Kamer aangeboden.
Acht u het brengen van de visserij onder ETS-2 rechtvaardig nu de Europese Unie geen ruimte biedt voor gebruik van de pulskor?
Het besluit over welke sectoren onder ETS2 gebracht worden middels de opt-in is een nationale aangelegenheid. Het kabinet heeft reeds besloten om visserij niet onder ETS2 te brengen. Ik blijf me onverminderd inzetten om aandacht te vragen voor de puls. Zo heeft Nederland tijdens de informele visserijraad van 24 en 25 maart jongstleden het opheffen van het pulsverbod als prioriteit benoemd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1635). Hiermee is uitvoering gegeven aan de motie van de leden Van der Plas en Pierik over het streven naar een herziening van het Europees beleid om ruimte te bieden voor de pulsvisserij (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 83).
Wat is dan het handelingsperspectief voor visserijbedrijven?
Het op dit moment ontbreken van handelingsperspectief voor de visserijsector is voor het Kabinet mede de reden geweest om de sector niet onder de ETS2 opt-in te brengen.
Hoe beoordeelt u het eventueel brengen van de visserij onder ETS-2 in het licht van de sanering die al plaatsvindt?
De saneringsregeling visserij onder het Brexit Adjustment Reserve (BAR) heeft in 2023 plaatsgevonden. De regeling is toen opengesteld voor de eigenaren van vissersvaartuigen die kunnen aantonen dat zij consequenties ervaren van verlies van quotum als gevolg van Brexit (Kamerstuk 21 501 32, nr 1455). Besluitvorming over ETS2 staat hier los van.
Hoe gaan andere lidstaten om met de visserij in relatie tot ETS-2?
De keuze welke sectoren onder het ETS2 vallen is een nationale aangelegenheid. De verwachting is dat concurrerende visserijlanden, net zoals Nederland, ervoor zullen kiezen om hun visserijsector niet onder te brengen bij ETS2.
Deelt u de mening dat het onverstandig is de visserij onder het ETS-2 te brengen?
Ik deel de mening dat het op dit moment onverstandig is om de visserij onder ETS2 te brengen middels de opt-in. Er is vooralsnog onvoldoende handelingsperspectief voor de sector geïdentificeerd, er zijn Europeesrechtelijke beperkingen in subsidieverlening voor verduurzaming in de visserij en deze sector is specifiek bijzonder kwetsbaar voor een ongelijk speelveld met concurrerende visserijlanden in de EU. Daarom heeft het kabinet reeds besloten om de visserijsector niet onder ETS2 te brengen.
Kunt u toezeggen dat geen besluitvorming plaatsvindt voordat bovenstaande vragen zijn beantwoord en lopend onderzoek naar de gevolgen van ETS-2 voor de visserij is afgerond?
Zoals reeds gemeld aan uw Kamer, is het kabinet tot de beslissing gekomen om de visserijsector buiten ETS2 te houden. Over de gevolgen hiervan voor de uitvoering wordt uw Kamer voor Prinsjesdag geïnformeerd.
Het artikel waarin vermeld staat dat een Frans bedrijf honderden laadpalen wil aanleggen in Nederland |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel waarin vermeld staat dat een Frans bedrijf honderden laadpalen wil aanleggen in Nederland?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Kan het Nederlandse net een extra laadpalengigant wel aan, aangezien we al kampen met netcongestie?
De komst van nieuwe aanbieders is wenselijk om tot een landelijk dekkend netwerk van laadpalen te komen voor personen-, bestel- en vrachtvoertuigen. Concurrentie is tevens nodig om aantrekkelijke laadprijzen te bieden. Netbeheerders houden in de voorspellingen en investeringsplannen ook rekening met de groei van het aantal laadpalen. Daarnaast wordt de laadinfrastructuur nu zo ingericht dat elektrische personen-, bestel- en vrachtvoertuigen ook bijdragen aan de oplossing van de netcongestie door onder andere slim laden toe te passen als ook mitigerende maatregelen te nemen waar dat nodig is.
Welke gevolgen heeft de komst van Electra voor de wachtlijsten?
De gevolgen zijn onbekend, en hangen af van de specifieke locatiekeuze, de gevraagde grootte van de aansluiting, het tijdstip van de aanvragen en de mogelijkheden van het nemen van mitigerende maatregelen.
Bent u op de hoogte welke investeringen er lopen en gemaakt gaan worden vanuit pensioenfondsen die intensief zijn voor het elektriciteitsnet en de netcongestie verder kunnen verslechteren?
Nee. Ik heb wel uit de pers begrepen dat pensioenfondsen aan de informateurs een aanbod tot investeren in de energietransitie hebben gedaan.
Is het wenselijk dat er, wederom in het licht van de overbelasting van ons net, een concurrentie gaat plaatsvinden tussen onder andere Shell, Fastned, EVBox, Allego en dus het Franse Electra?
Ja, de komst van nieuwe aanbieders is wenselijk om tot een landelijk dekkend netwerk van laadpalen te komen voor personen-, bestel- en vrachtvoertuigen.
Concurrentie is tevens nodig om aantrekkelijke laadprijzen te bieden.
Netbeheerders houden in de voorspellingen en investeringsplannen ook rekening met de groei van het aantal laadpalen. Daarnaast wordt de laadinfrastructuur nu zo ingericht dat elektrische personen-, bestel- en vrachtvoertuigen ook bijdragen aan de oplossing van de netcongestie door onder andere slim laden toe te passen als ook mitigerende maatregelen te nemen waar dat nodig is. Daarnaast zal dit bedrijf net als andere laadpaalexploitanten een netaansluiting aan moeten vragen voor nieuwe locaties of gebruik moeten maken van reeds bestaande aansluitingen.
Als er sprake is van netcongestie op een bepaalde locatie dan is het mogelijk dat een nieuwe netaansluiting afhankelijk van de gevraagde grootte niet direct opgeleverd kan worden.
Dreigen er al of zijn er al soortgelijke situaties zoals recent in Rotterdam waarin laadpalen uit moeten, bij of in de buurt van de gebieden waar Electra vooral laadpalen wil plaatsen?
Het is niet bekend waar Electra laadpalen wil plaatsen, dus kan geen inschatting van deze dreiging worden gemaakt. Overigens is het in Rotterdam vooralsnog niet nodig om laadpalen uit te zetten.
De laadpaalinfrastructuur in Nederland kent een diverse mix aan aanbieders en met de toetreding van het Franse Electra met ambitieuze uitrol plannen, erkent u het risico van een Franse consolidatie van de Nederlandse laadpaal markt, op termijn?
Het Nederlandse beleid is altijd gericht geweest op het creëren van een open markt waarin elektrische rijders voldoende keuzevrijheid hebben.
Kunt u een overzicht geven van het speelveld op de Nederlandse laadpaal markt en hoe volgens de Minister een geconsolideerde laadpaal markt er uit ziet?
Op de Nederlandse markt voor laadinfrastructuur zijn 14 laadpaalexploitanten actief die samen meer dan 80% van de openbaar toegankelijke laadpalen beheren2. Zoals iedere jonge markt is ook de markt voor laadinfrastructuur in beweging.
Hoe de geconsolideerde laadpaalmarkt er uiteindelijk uit gaat zien kan ik niet voorspellen. Wel vind ik het van belang dat er voldoende keuzevrijheid voor elektrische rijders is.
Kunt u aangeven welke instrumenten voor Nederland beschikbaar zijn om zeggenschap te behouden over kritische laadpaal infrastructuur in Nederland?
Het merendeel van de openbaar toegankelijke laadpunten in Nederland wordt via regionale aanbestedingen gerealiseerd. Gemeenten houden hierdoor regie over wat er op hun grondgebied gebeurt.
Welke waarborgen voorziet u zodat dat de data van Nederlandse gebruikers van Electra laadpalen niet in handen komen van de Franse overheid in voorkomend geval?
Ieder bedrijf dat actief is in Nederland dient zich te houden aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De Autoriteit Persoonsgegevens ziet toe op naleving van de AVG.
Het project Maascleanup |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het project Maascleanup waarbij honderden vrijwilligers regelmatig de handen uit de mouwen steken om zwerfafval te verzamelen in de uiterwaarden van de maas?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u ermee bekend dat er soms ad-hoc-afspraken bestaan tussen de vrijwilligers van Maascleanup en vergelijkbare groepen met de lokale gemeenten of grondeigenaar voor het afvoeren van verzameld zwerfvuil, maar dat er geen landelijke richtlijn, wettelijke regeling of modelafspraak voor bestaat?
Ik ben op de hoogte van het bestaan van ad-hoc-afspraken. Voor het afvoeren van verzameld zwerfafval kan ook gebruik gemaakt worden van de Zwerfafvalophaalregeling1 (ZOR). Dat is een landelijke regeling waarbij Rijkswaterstaat onder voorwaarden door derden langs oevers ingezameld zwerfafval kosteloos ophaalt.
Bent u ermee bekend dat ook Rijkswaterstaat in het verleden weigerde om verzameld vuilnis af te voeren en dat dit ertoe leidde dat een en ander bij een volgend hoogwater alsnog weer in de Maas terecht kwam? Vindt u het terecht dat Rijkswaterstaat als beherende instantie zich onttrekt aan dit aspect van het beheer van haar gronden?
Zwerfafval dat ingezameld wordt door derden kan Rijkswaterstaat op basis van de ZOR op verzoek ophalen. Omdat percelen niet altijd vrij toegankelijk zijn voor voertuigen en niet zonder toestemming betreden kunnen worden, is de voorwaarde wel dat het ingezamelde zwerfafval aan de openbare weg wordt geplaatst.
De situatie waaraan waarschijnlijk wordt gerefereerd betreft een incident dat zich in 2023 heeft voorgedaan in de Grensmaas. Het ingezamelde zwerfafval is door vrijwilligers volgens afspraak achtergelaten op het perceel van een andere gebiedsbeheerder. Deze gebiedsbeheerder zou het zwerfafval naar de openbare weg verplaatsen waar Rijkswaterstaat het op kon halen. Omdat het afval niet naar de openbare weg was verplaatst en het perceel van de andere gebiedsbeheerder niet zonder toestemming betreden kon worden, is de door Rijkswaterstaat ingeschakelde aannemer uiteindelijk onverrichter zaken vertrokken.
Wat zou volgens u de rol in deze kwestie moeten zijn van Rijkswaterstaat, of van andere (semi-)overheden zoals Staatsbosbeheer, gemeenten en provincies? Bent u bereid hier initiatieven toe te nemen?
Het is van belang dat de verschillende gebiedsbeheerders de verantwoordelijkheid nemen die zij hebben op het gebied van zwerfafval. Daarnaast is het van belang dat zij goed met elkaar communiceren wanneer werkzaamheden areaal overstijgend zijn. Aangezien de situatie aan de Grensmaas een incident betreft, zie ik op dit moment geen noodzaak om aanvullende initiatieven te nemen.
Het steeds verder naar voren schuiven van de Nederlandse Earth Overshoot Day |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de Nederlandse Earth Overshoot Day, de dag waarop we de natuurlijke grondstoffencapaciteit van de Aarde overschrijden, dit jaar al op 1 april plaats heeft gevonden?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben mij ervan bewust dat de datum van Earth Overshoot Day steeds verder naar voren schuift. Dit illustreert dat de voetafdruk van ons Nederlands leefpatroon te hoog is voor een duurzaam behoud van de biodiversiteit en een goede leefomgeving en voor de draagkracht van onze planeet. De methodiek van Earth Overshoot Day gaat uit van een combinatie van de hoeveelheid ruimte die nodig is voor de productie van biogrondstoffen (voedsel, vezels, hout), hoeveel van zulke ruimte wij uit productie nemen voor bijvoorbeeld de aanleg van infrastructuur, en het ruimtegebruik voor de vastlegging in bos van de CO2-voetafdruk van een land. Hierbij wordt gekeken naar de impact van binnenlandse productie/gebruik plus import minus export. De binnenlandse CO2-emissies zijn gedaald, net als de CO2-emissies van onze consumptievoetafdruk tot 2020, het laatst bekende jaar7. De CO2-voetafdruk van de toeleveringsketen van de Nederlandse productie is echter tot 2020 gestegen (latere cijfers zijn niet bekend). Dit wordt mogelijk verklaard door een groei van de import, en de emissie-intensiteit van die import, voor producten die daarna weer worden geëxporteerd. Een verklaring voor de groei van het ruimtegebruik voor biogrondstoffen zou kunnen zijn dat wij relatief meer van zulke grondstoffen zijn gaan importeren, en biogrondstoffen die relatief meer ruimte gebruiken.
Bent u zich er bewust van dat deze datum steeds verder naar voren schuift – van 3 mei in 20202, 27 april in 20213, 12 april in 20224 en 20235, tot 1 april dit jaar – en dat de Nederlandse Overshoot Day de afgelopen vijf jaar dus al met meer dan een maand is vervroegd? Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u zich er bewust van dat Nederland het vergeleken met andere landen steeds slechter doet in de ranglijst van landelijke Overshoot Days, aangezien de World Overshoot Day na decennia verslechtering sinds 2010 blijft hangen rond begin augustus6 – wat ook bij lange na nog niet genoeg is –, terwijl deze dag in Nederland steeds eerder valt? Wat is uw verklaring voor dat Nederland het steeds slechter doet in vergelijking met andere landen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke maatregelen worden er nu door u ondernomen om de Nederlandse voetafdruk te verminderen, zodat ook Nederland kan bijdragen aan het verkleinen van de mondiale ecologische voetafdruk?
Onze samenleving staat voor de opgave om die voetafdruk substantieel terug te dringen. Mede in het licht van het feit dat biodiversiteit en klimaat wereldwijd onder druk staan zet het kabinet zich daarvoor in. In 2019 is door het kabinet het streefdoel gesteld om de Nederlandse ecologische voetafdruk in 2050 te halveren8. In het Nationale Biodiversiteit Strategie en Actie Plan (NBSAP) van Nederland, dat later dit jaar met uw Kamer gedeeld zal worden, zullen de maatregelen die genomen worden om de Nederlandse voetafdruk te verminderen genoemd worden.
Erkent u dat meer vergaande maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat de druk op de natuur en het klimaat verder toeneemt? Zo ja, hoe ziet u erop toe dat er een integrale oplossing komt, waarbij niet alleen uitstoot van CO2, maar ook landgebruik, biodiversiteit, andersoortige vervuiling, et cetera, wordt meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Ik erken dat vergaande maatregelen nodig zijn om de druk op de natuur en het klimaat te verkleinen. Het kabinet zet in op onderlinge coherentie van beleid om de impact te vergroten en om stapeling van regelgeving voor bedrijven zoveel mogelijk te beperken. Dit is bijvoorbeeld beschreven in het Actieplan Beleidscoherentie voor ontwikkeling (Kamerstuk 36 180, nr. 29). De coherentie komt ook aan de orde in het eerdergenoemde NBSAP. In het Klimaatplan zal eveneens worden ingegaan op de samenhang tussen transities.
Bent u bereid om actief beleid te voeren op het stimuleren van consuminderen zodat de druk op natuur en klimaat vermindert?
Het kabinet voert reeds actief beleid om consumentengedrag te beïnvloeden om eraan bij te dragen dat de druk op natuur en klimaat vermindert. Zo heeft het kabinet voedselbeleid waarin ambities zijn opgenomen die bijdragen aan het verminderen van onze voetafdruk. Ten eerste om in 2030 de voedselverspilling bij de consument en de keten gehalveerd te hebben ten opzichte van 2015 en dat de voedselverliezen in de keten verminderd zijn. Ten tweede dat in 2030 het gemiddelde eetpatroon in Nederland gezond en duurzaam is en meer Nederlanders eten volgens de Schijf van Vijf. Daarbinnen verschuift de verhouding tussen dierlijke en plantaardige eiwitten naar minimaal 50% plantaardige eiwitconsumptie in 2030. Tot slot dat ieder jaar het marktaandeel van duurzaam geproduceerd voedsel toeneemt (op dit moment herkenbaar aan een duurzaamheidskeurmerk – waaronder biologisch) en dat daarbinnen het aandeel dat in Nederland is geproduceerd vergroot. Binnen het CE-beleid wordt ingezet op het stimuleren en faciliteren van het gewenste circulaire gedrag van burgers zoals beschreven in de gedragsstrategie Burgers en circulaire economie (Kamerstuk 2024D04268). Hiermee richt het kabinet zich op het motiveren van consumenten tot duurzamere keuzes, onder andere door deze keuzes makkelijk, logisch en eerlijk te maken. Ook is in de brief Contouren Klimaatplan 2024 (Kamerstuk 32 813, nr. 1311) aangekondigd dat in het Klimaatplan de contouren voor een brede leefstijlaanpak zullen worden geschetst vanuit de optiek dat verandering van onze leefstijl significant kan bijdragen aan de druk op het klimaat.
De inzet van weerbeïnvloedingstechnieken / geo-engineering |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de ambities van het World Economic Forum (WEF) om zonlicht te blokkeren?1
Het kabinet is niet bekend met een ambitie van het World Economic Forum om daadwerkelijk zonlicht te blokkeren, geformuleerd in een officieel document. Wel zijn er communicatie-uitingen zoals op https://www.weforum.org.
In het artikel van 29 september 2022 wordt het onderwerp juist in vraagvorm benaderd: «Could solar geoengineering be the answer to slowing global warming?»2
Kunt u aangeven of het Nederlandse kabinet op enigerlei wijze betrokken is bij de verwezenlijking van deze ambitie door het WEF? Zo ja, op welke wijze?
Het kabinet is niet bekend met een dergelijke ambitie en dus ook niet op enige wijze daarbij betrokken.
Kunt u eventueel vastgelegde afspraken of toezeggingen van het Nederlandse kabinet aan het WEF inzake deze of andere geo-engineeringstechnieken met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen afspraken of toezeggingen met het kabinet; het kabinet is niet bekend met een dergelijke ambitie en hierbij niet betrokken.
Hoe waarborgt het Nederlandse kabinet de veiligheid en gezondheid van haar burgers, gelet op de inzet van geo-engineeringstechnieken in naburige landen en gegeven het feit dat in de lucht geïnjecteerde stoffen, waaronder chemicaliën, via luchtstromen ook het Nederlandse luchtruim kunnen bereiken? Welke monitoring wordt toegepast om dergelijke effecten tijdig te kunnen detecteren?2
Het kabinet zet in op internationale regulering, bij voorkeur via het United Nations Environment Program (UNEP). Hier heeft Nederland zich o.a. tijdens de United Nations Environment Assembly (UNEA) in februari jl. voor ingezet via de EU. Zie verder ook het antwoord op vraag 6.
De atmosfeer wordt intensief gemonitord via de internationale waarnemingssystemen vanuit de Wereld Meteorologische Organisatie en ook door de diverse kennisinstellingen in Nederland om tijdig veranderingen te kunnen detecteren.
Hoe verhouden de in het verdrag inzake het Verbod van militair of enig ander vijandelijk gebruik van milieuveranderingstechnieken, dat Nederland op 10 december 1976 in Genève ondertekende, vastgelegde toezeggingen zich tot het gebruik van milieuveranderingstechnieken binnen eigen landsgrenzen zonder uitdrukkelijke toestemming van de Nederlandse bevolking?
Conform dat verdrag worden deze technieken niet in Nederland toegepast.
Welke internationale afspraken zijn er, gelet op de uiteenlopende internationale onderzoeken, technologische ontwikkelingen en initiatieven gericht op het inzetten van geo-engineering ter beïnvloeding van het klimaat, alsook de reeds in gebruik zijnde uiteenlopende geo-engineeringstechnieken, gemaakt en/of welke hieraan gerelateerde verdragen zijn door het Nederlandse kabinet ondertekend?
In sommige verdragen zijn nu al enkele specifieke afspraken gemaakt over geo-engineering, met name voor toepassingen in het mariene milieu. Partijen bij het VN-Biodiversiteitsverdrag (CBD), waaronder Nederland, hebben staten unaniem opgeroepen te borgen dat er geen klimaatgerelateerde geo-engineering (grootschalige Carbon Dioxide Removal en Solar Radiation Modification) activiteiten plaatsvinden die een effect kunnen hebben op de biodiversiteit, totdat deze op wetenschappelijke basis gerechtvaardigd zijn. Hierbij moet rekening worden gehouden met de daarmee gepaard gaande risico’s voor het milieu en biodiversiteit, en de sociale, economische en culturele gevolgen (COP Besluit X/33 Biodiversiteitsverdrag). Daarmee geldt er een (niet juridisch bindend) moratorium op klimaatgerelateerde geo-engineeringactiviteiten en grootschalige veldexperimenten.
Voor mariene geo-engineering, zoals oceaanbemesting, is een juridisch kader opgesteld middels een wijziging van het London Protocol (2013).4 Deze wijziging is internationaal nog niet in werking getreden. Nederland heeft de wijziging al wel goedgekeurd en geïmplementeerd in de Waterwet. Dit betekent dat alle oceaanbemestingsactiviteiten in Nederland verboden zijn, met uitzondering van legitiem wetenschappelijk onderzoek.
Ook is het mogelijk dat specifieke geo-engineeringtechnieken onder de reikwijdte vallen van bestaande verdragen zonder dat dit destijds bij de opstelling van die verdragen was voorzien. Een voorbeeld is de Convention on the Prohibition of Military or Any Hostile Use of Environmental Modification Techniques(ENMOD Convention (1977)) waarbij Nederland partij is.
Algemene randvoorwaarden aan de ontwikkeling en toepassing van geo-engineering zijn ook opgenomen in internationaal gewoonterecht en algemene beginselen van internationaal milieurecht. Van belang is verder dat op grond van internationaal recht iedere schending van een internationale verplichting die aan de staat kan worden toegerekend, leidt tot staatsaansprakelijkheid. Staten kunnen elkaar hiervoor onderling aansprakelijk stellen. Individuen zullen voor geleden schade veelal slechts een rechtsingang hebben als daarvoor in het nationale recht een basis bestaat, of als inbreuk wordt gemaakt op hun mensenrechten. Het adviescomité van de VN-Mensenrechtenraad publiceerde in juli 2023 een rapport over de implicaties van o.a. SRM-technologieën voor mensenrechten.5
Voor meer informatie over de Nederlandse inzet t.a.v. aanvullende internationale afspraken over governance van geo-engineering, zie ook het antwoord op vraag 4.
Zijn er buitenlandse partijen (regeringen en/of partijen uit de private sector) die gebruik maken van het Nederlands luchtruim om hier uitvoering te geven aan geo-engineeringstechnieken? Zo ja, welke partijen zijn dit precies en om welke technieken gaat het precies? Kunt u ook bij elke in het Nederlandse luchtruim toegepaste techniek aangeven wat de status ervan is (onderzoeksfase of «reguliere» toepassing)?
Nee.
Wat is het standpunt van het Nederlandse kabinet voor wat betreft de inzet van dergelijke technologie?
Zoals verwoord in de Internationale Klimaatstrategie is het kabinet geen voorstander van de ontwikkeling en inzet van «Solar Radiation Modification» (SRM). Dit standpunt komt voort uit de grensoverschrijdende, generatieoverstijgende milieurisico’s van grootschalige SRM en de mogelijke effecten op water- en voedselzekerheid, biodiversiteit, volksgezondheid, en internationale veiligheid. Het pakt daarnaast de oorzaak van klimaatverandering niet bij de bron aan (broeikasgasuitstoot) en zou kunnen afleiden van de noodzakelijke mitigatie-actie. Tot slot, er zijn nog belangrijke openstaande ethische vragen en hiaten in de internationale governance.
Hoe beoordeelt u het feit dat dergelijke initiatieven met deels onbekende resultaten en potentieel onherroepelijke impact op de aarde en de mensheid, tevens ontwikkeld worden door de private sector (zoals Bill Gates3, 4, 5, Jeff Bezos en Elon Musk) en NGO’s6?
Die ontwikkelingen baren ons zorgen en onderstrepen het belang van een internationaal rechtelijk kader voor governance van SRM, waar Nederland op inzet. Zie ook het antwoord op vragen 4 en 6.
Bent u ermee bekend dat bijvoorbeeld in de Verenigde Arabische Emiraten weerbeïnvloedingstechnieken op grote schaal worden toegepast ter bevordering van wolken- en regencreatie?7, 8
Ja.
Is het inzetten van weerbeïnvloedingstechnieken in Nederland toegestaan? Zo ja, op basis waarvan?
Nee.
Worden er op dit moment weerbeïnvloedingstechnieken toegepast in Nederland?
Nee.
Zo ja, kunt u een overzicht geven van alle op dit moment toegepaste technieken, waarbij tevens voor elke techniek aangegeven wordt sinds wanneer deze wordt toegepast, wat het doel is, welke partijen (uit publieke en/of private sector) daarbij betrokken zijn, of daarbij bepaalde stoffen in de lucht gespoten worden en indien dat het geval is, welke stoffen dat zijn? Kunt u tevens per techniek aangeven op welke wijze eventuele risico’s worden gemonitord en geëvalueerd en door welke autoriteit?
Niet van toepassing.
Zijn er in het verleden in Nederland weerbeïnvloedingstechnieken toegepast die inmiddels gestaakt zijn? Zo ja, kunt u daarvan een overzicht geven, inclusief de periode van toepassing, de gebruikte componenten en de reden van staking?
Nee, deze technieken zijn in Nederland niet toegepast.
Bent u bekend met het in 2023 door TU Delft en Cambridge University gestarte onderzoek naar climate engineering, waarbij gedurende zes jaar wordt onderzocht hoe middels «marine cloud brightening» zonlicht weerkaatst kan worden, met als doel de aarde één tot enkele graden te laten afkoelen?9
Ja.
In hoeverre is het kabinet (financieel, als opdrachtgever of anderszins) betrokken bij de realisatie van dit onderzoek?
Het kabinet is niet betrokken bij de realisatie van dit onderzoek.
Ontvangt u tussentijdse resultaten en/of rapportages van dit lopende onderzoek?
Nee.
Kunt u aangeven of dit onderzoek in laboratoriumsetting wordt uitgevoerd, in een luchtruim buiten Nederland of in ons Nederlandse luchtruim?
Het onderzoek wordt uitgevoerd in een laboratoriumsetting.
Welke autoriteit heeft, indien dit onderzoek in ons luchtruim wordt uitgevoerd, hiervoor toestemming gegeven?
Niet van toepassing.
Worden in het onderzoek, naast het eventuele effect op temperatuursverandering, ook (onbedoelde) neveneffecten onderzocht? Zo ja, op welke wijze?
Ja, met modellen.
Bent u bekend met het pleidooi van hoogleraar atmosfeeronderzoek Herman Russchenberg van de TU Delft, tevens betrokken bij solar engineering research projecten, voor de inzet van de windmolenparken op de Noordzee voor de creatie van wolken?10
Russchenberg doet onderzoek naar dergelijke technieken, waarbij zijn pleidooi is de Noordzee als testlocatie te gebruiken. Eventuele toepassing zou wat hem betreft echter niet in Nederland maar in snel verdrogende gebieden op aarde zijn.
Gebeurt dit inmiddels of zijn er toezeggingen gedaan ter realisatie van dit idee?
Nee.
In hoeverre is het kabinet (financieel, als opdrachtgever of anderszins) betrokken bij de realisatie van dit idee?
Het kabinet is niet betrokken bij de realisatie van dit idee.
Bent u bekend met de in een aflevering van Nieuwsuur in 2022 geuite noodzaak van «meer onorthodoxe maatregelen om de klimaatcrisis af te wenden, zoals de inzet van vliegtuigen om aerosolen in de stratosfeer te brengen waarmee een permanent wolkendek gecreëerd kan worden»?11
Ja.
Wordt met de door Nieuwsuur beschreven «onorthodoxe maatregelen» reeds in Nederland geëxperimenteerd? Zo ja, welke maatregel(en) is of zijn dat precies? Wanneer en door welke autoriteit is hiervoor toestemming gegeven? Zo nee, kunt u aangeven of het kabinet een dergelijk experiment zou afwijzen dan wel in overweging zou nemen?
Nee. Het kabinet zou een dergelijk experiment afwijzen (zie antwoord 8).
Bent u bekend met de uitspraak van diplomate en lid van de Climate Overshoot Commission Laurence Tubiana (mede-facilitator van het Parijse Klimaatakkoord in 2015) in de Nieuwsuur reportage van 2022, waarin ze stelt dat «regeringen al moleculen naar de wolken sturen om het plaatselijk te laten regenen», dat «als een land zoiets doet, dat ook invloed heeft op andere landen» en dat «sommige technologische oplossingen riskant zijn en de commissie dat in openbaarheid moet brengen; dit kan landen aanmoedigen om minder uit te stoten.»?
Ja.
Deelt u de zorgen met Mw. Tubiana dat technologische oplossingen om het het klimaat te beïnvloeden, riskant zijn?
Het kabinet deelt de zorgen dat technologische oplossingen om het klimaat te beïnvloeden, riskant zijn.
Kunt u bevestigen of ontkennen dat het Nederlandse tot degenen behoort die, volgens Mw. Tubiana, middels inbrengen van «moleculen» in de wolken, het neerslagpatroon trachten te beïnvloeden?
Nederland past geen technieken toe om het neerslagpatroon te beïnvloeden.
Bent u bekend met de in de IJsland gebruikteDirect Air Capture (DAC) technologie om CO2 uit de lucht te halen middels zogenoemde CO2-stofzuigers?12
Ja.
Hoe realistisch is volgens u het mondiaal afzuigen van de wenselijke hoeveelheid CO2, gelet op de schatting dat een dergelijke operatie halverwege deze eeuw maar liefst ⅓ van de wereldwijde energievraag zal kosten?13
Koolstofverwijdering zal nodig zijn om de klimaatdoelen na 2030 te behalen en een netto negatieve uitstoot na 2050 te realiseren. Daarvoor zijn veel verschillende technieken denkbaar, zowel industrieel als via biologische processen, zoals opslag in bossen en bodems. Direct Air Capture (DAC) is één van de mogelijkheden hiervoor. Om DAC op grotere schaal toe te kunnen passen, zal deze techniek nog verder ontwikkeld moeten worden.
Bent u bekend met de ontwikkeling van zuinigere en goedkopere CO2-stofzuigers door de TU Eindhoven, welke naar verwachting in 2025 op de markt gebracht zullen worden en waarvan er volgens de TU Eindhoven wereldwijd miljoenen nodig zullen zijn?
Ja.
In hoeverre is het kabinet (financieel, als opdrachtgever of anderszins) betrokken bij de ontwikkeling van deze CO2-stofzuigers?
Het kabinet is niet als opdrachtgever betrokken. TU Eindhoven ontvangt geen R&D-geld van het kabinet voor een dergelijk project. Het is mogelijk dat de vraag refereert aan Carbyon. Carbyon is niet verbonden aan de universiteit maar opgericht onder de vleugels van de incubator High TechXL en gevestigd op de High Tech Campus in Eindhoven. Carbyon heeft een TSE-subsidie voor een haalbaarheidsstudie ontvangen, in 202017.
Zijn er al (bindende) afspraken gemaakt met de TU Eindhoven over afname (aantallen, kosten) van deze CO2-stofzuigers?
Nee.
Zo ja, kunnen deze afspraken met de Kamer gedeeld worden? Zo nee, is het kabinet voornemens dergelijke bindende afspraken te maken? Zo ja, op welke termijn?
Het kabinet heeft hier geen afspraken over gemaakt.
Waar zullen, indien het kabinet voornemens is dergelijke CO2-stofzuigers te gaan inzetten, deze geplaatst gaan worden en op welke schaal?
Niet van toepassing.
Bent u bekend met de zorgen van burgers die in toenemende mate aanvankelijk blauwe luchten waarnemen, die gedurende de dag transformeren tot «dichte» luchten met een melkachtige waas, nadat eerst een dicht raster van vliegtuigstrepen is getrokken die niet verdampen maar blijven hangen, uitwaaieren en uiteindelijk de lucht lijken dicht te trekken?14
Ja.
Hoe verklaart u deze melkachtige waas als gevolg van rastervorming door achtergebleven vliegtuigstrepen?
Dat heeft te maken met de luchtvochtigheid. Als de strepen enkele uren blijven bestaan en op een dergelijke manier uitwaaieren is de lucht relatief vochtig19.
Wilt u alle vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Geen plaats op transportnet voor nieuwe kerncentrales' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Geen plaats op het transportnet voor nieuwe kerncentrales»?1
Ja.
Waarom zijn de twee nieuwe kerncentrales niet opgenomen in de huidige investeringsplannen van Tennet richting 2035, ondanks de voorziene bijdrage aan de energietransitie en de vermindering van CO2-uitstoot?
Het meest recente TenneT investeringsplan 2024–2033 omvat geen specifieke investeringen voor de ontsluiting van nieuwe kerncentrales omdat in die periode de oplevering van nieuwe centrales nog niet voorzien is. Ik heb TenneT direct na mijn Kamerbrief2 over de uitwerking van de ambities in het coalitieakkoord over kernenergie, verzocht om te onderzoeken of en hoe twee nieuwe kerncentrales in het hoogspanningsnet van 2035 kunnen worden ingepast zonder knelpunten te veroorzaken, inclusief het effect van een mogelijk aanvullende aanlanding van Wind op Zee in Zeeland na 2030. Deze studie3 heeft TenneT gedaan op basis van één van de scenario’s voor het jaar 2035 die door TenneT ook is gebruikt bij het meest recente investeringsplan voor de periode 2024–2033. De studie laat zien dat er zonder aanvullende maatregelen (zoals nieuwe infrastructuur of extra elektriciteitsvraag nabij de kerncentrales) in Zeeland plek is voor 1,6 GW nieuwe kernenergie.
Ik laat momenteel een vervolgonderzoek uitvoeren, zodat ik in het tweede kwartaal van 2025 een integraal besluit kan nemen over de inpassing van twee nieuwe kerncentrales. Daarbij kijk ik breed naar alle oplossingsrichtingen, waaronder aanvullende transportinfrastructuur. Pas als ik hierover medio 2025 een besluit heb genomen zal TenneT bezien of extra investeringen in het investeringsplan aan de orde zijn. Dit tijdspad leidt niet tot vertraging in de realisatie van de twee kerncentrales: er is voldoende tijd om te bezien of uitbreiding van het net nodig is en om deze uitbreiding zo nodig te realiseren voordat de centrales elektriciteit produceren.
Hoe apprecieert u de mening dat het van belang is dat Tennet tijdig anticipeert op de twee te bouwen kerncentrales en dus dat deze ook zo snel mogelijk in investeringsplannen dienen te worden meegenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat voorkomen dient te worden dat de kerncentrales straks gereed zijn, maar dat ze niet in gebruik kunnen worden gekomen omdat de aansluiting op het net niet op tijd gereed was? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen overweegt u om de knelpunten in het hoogspanningsnet, zoals geïdentificeerd in de systeemstudie door Tennet, aan te pakken, zodat de aansluiting van kerncentrales toch mogelijk wordt? Welke andere oplossingen ziet u om ervoor te zorgen dat de energie die wordt geproduceerd door de kerncentrales toch benut kan worden?
Voor de nieuwbouw van de kerncentrales werk ik toe naar een ontwerp voorkeursbeslissing per medio 2025. In 2025 wordt naar verwachting ook het programma VAWOZ 2031–2040 vastgesteld, waarmee de ruimtelijke procedures voor kansrijke aanlandingen van start gaan. De mogelijke knelpunten en oplossingsrichtingen worden in de tussenliggende periode verder onderzocht. Hiermee streef ik ernaar om op de volle breedte van de vraagstukken te beschikken over voldoende informatie om een integrale afweging te maken. Daarbij kijk ik naar alle mogelijke oplossingen: omvang, timing en locatie van elektrificatie, infrastructuur, nieuwbouw kerncentrales, en aanlandingen van wind op zee.
Tijdens het Commissiedebat Klimaat en Energie Algemeen gehouden op 14 maart 2024 heeft u aangegeven dat u het nog te vroeg vond om de kerncentrales op te nemen in de huidige plannen van Tennet, welk tijdspad voorziet dan wel u voor het opstellen en presenteren van een gedetailleerd plan en bijbehorend prijskaartje voor de aansluiting van de kerncentrales in Borssele?
De locatiekeuze (ontwerp voorkeursbeslissing) is nu gepland voor medio 2025. Op basis van de locatiekeuze en de integrale afweging zoals hierboven genoemd, kan er bij een keuze voor additionele infrastructuur dit door TenneT opgenomen worden in het eerst mogelijke investeringsplan. Ik laat daarnaast een vervolgonderzoek uitvoeren naar de mogelijke inpasbaarheid, zodat ik in het tweede kwartaal van 2025 een integraal besluit kan nemen over de inpassing.
De locatiekeuze wordt onderbouwd met informatie uit de Integrale Effectenanalyse. Hierin spelen ook de haalbaarheid en kostenindicaties van eventuele netuitbreidingen bij verschillende alternatieve locaties een rol. Indien uitbreiding noodzakelijk is, volgen de meer gedetailleerde plannen en ramingen in eerste instantie in de investeringsplannen van TenneT. Deze plannen worden elke twee jaar geactualiseerd. Daarnaast moet voor de uitbreiding een projectprocedure worden doorlopen. Dit tijdspad leidt niet tot vertraging in de realisatie van de twee kerncentrales: er is voldoende tijd om te bezien of uitbreiding van het net nodig is en om deze uitbreiding zo nodig te realiseren voordat de centrales elektriciteit produceren.
Deze leden hebben ook gelezen dat een ontwerp voorkeursbeslissing over de kerncentrales pas in het tweede kwartaal 2025 met de Kamer zal worden gedeeld, hoe kan het dat aanzienlijk later is geworden dan de oorspronkelijke planning? Heeft u voldoende aangestuurd op het halen van de tijdslijnen? Wat kunt u doen om toch nog enige versnelling te realiseren in de vertraagde besluitvorming?
Ik hanteer conform de wens van uw Kamer (motie van de leden Hermans en Pieter Heerma over het opstellen van een versnellingsplan rond kernenergie) een hoog ambitieniveau wat betreft de snelheid waarmee de twee kerncentrales kunnen worden gerealiseerd. Versnellen van de besluitvorming probeer ik toe te passen waar mogelijk. Daarbij houd ik wel steeds een zorgvuldig proces en overleg met de omgeving voor ogen. Zonder het zorgvuldig doorlopen van de projectprocedure is de kans namelijk groter dat we later in het proces (aanzienlijke) vertraging oplopen.
In 2025 neem ik drie besluiten die met elkaar samenhangen in de tijd en op inhoud: het politieke besluit voor de start van de aanbesteding van de nieuwbouw, de voorkeursbeslissing (locatiebesluit) en het voorlopige Rijk-Regio pakket dat met de desbetreffende regio wordt afgesloten. In mijn brief van 1 februari jl. heb ik aangegeven dat ik meer tijd neem voor de marktconsultatie en technische haalbaarheidsstudies. Uit voorbereidende gesprekken met de technologieleveranciers bleek dat een hoger detailniveau en een bredere reikwijdte dan eerder voorzien (van bijvoorbeeld de hydrologische en geologische onderzoeken) als onderdeel van de technische haalbaarheidsstudies verschillende voordelen zouden hebben.
Ook het overleg met de regionale overheden binnen het ruimtelijk besluitvormingstraject vergde meer tijd, zoals aangegeven in de brief van 1 februari jl. Dat is onder andere nodig voor het vormgeven van een voorlopig Rijk-Regiopakket dat nauw verbonden is en voorwaardelijk is voor het succesvol afronden van de eerste fase van de projectprocedure. Daarbij is ten behoeve van de start van de projectprocedure bestuurlijk overleg worden gevoerd met een bredere groep van provincies, gemeenten en waterschappen. Het meenemen van alle partijen, ook de partijen die betrokken zijn bij het waarborgingsgebied Maasvlakte, vergt extra aandacht en tijd. Niet alleen in aanloop naar de start van de projectprocedure, maar ook in het vervolg.
Ik beschrijf in de brief van 1 februari 2024 dat door nu meer tijd te nemen, dit niet automatisch betekent dat er een evenredige vertraging in de oplevering van de kerncentrales optreedt. Ik streef nog steeds naar het zo snel mogelijk na 2035 in gebruik nemen van de centrales. Zoals uitgelegd in deze brief aan uw Kamer over de stand van zaken van de nieuw te bouwen kerncentrales wordt als onderdeel van de technische haalbaarheidsstudies aan de technologieleveranciers gevraagd om een gedetailleerde planning op te leveren vanaf de haalbaarheidsstudies tot aan het moment van exploitatie. Hierbij zullen ze onder meer ingaan op onderlinge afhankelijkheden in processen, beschikbaarheid en levertijd van materiaal, site-voorbereiding en het optimale tijdbestek tussen aanvang bouw tussen de eerste en tweede centrale. Zodra deze informatie voorhanden is ontstaat er een dieper inzicht en een robuustere planning van de hierop volgende fases.
Welke invloed heeft de vertraging op de geplande bijdrage van kernenergie aan de energietransitie en het behalen van klimaatdoelstellingen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven welke financiële, technische en regelgevende knelpunten er momenteel zijn geïdentificeerd in het realiseren van de kerncentrales in Borssele, en hoe deze aangepakt zullen worden om vertraging in de bouw en aansluiting op het net te voorkomen?
Momenteel worden binnen de marktconsultatie, samen met de drie technologieleveranciers en financiële instellingen, realistische mogelijkheden onderzocht voor een uiteindelijk financierings- en organisatiemodel. Daarnaast wordt in de technische haalbaarheidsstudies onderzocht of en, zo ja, hoe twee reactoren kunnen worden gerealiseerd in Borssele. Hierin wordt duidelijk of de ontwerpen van de bedrijven op het terrein van EPZ kunnen worden gerealiseerd, en welke voorwaarden daarbij eventueel gelden. In de projectprocedure wordt een milieueffectrapport en integrale effectenanalyse op voor de (redelijkerwijs te overwegen) locaties opgesteld. Dit geeft medio 2025 zicht op het ontwerp locatiebesluit. Zodra deze verschillende onderzoeken zijn afgerond deel ik de resultaten hiervan met uw Kamer.
Het bericht 'Een derde van Gronings dorpje bezoekt dokter vanwege klachten windturbines' |
|
Silvio Erkens (VVD), Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Een derde van Gronings dorpje bezoekt dokter vanwege klachten windturbines»?1
Ja, dat artikel ken ik.
Wat is de huidige stand van zaken van het vormgeven van afstands- en geluidsnormen?
Geluidsnormen en een afstandsnorm zijn opgenomen in het ontwerpbesluit windturbines leefomgeving. Dit besluit (ontwerp-AMvB), tezamen met het bijbehorend milieueffectrapport (planMER), stond tot eind november 2023 ter publieke consultatie open voor zienswijzen van eenieder. Op dit moment worden de zienswijzen verwerkt. In mijn antwoord op vraag 5 ga ik nader in op de planning van de AMvB-procedure.
Kunt u aangeven wat de huidige uitvoering is van de motie-Erkens/Leijten (Kamerstuk 32 813, nr. 985)?
Bij de brief van 6 juli 2022 (Kamerstukken II 2021/22, 32 813, nr. 1085) en vervolgens bij brief van 8 september 2023 (kenmerk 2023Z13559) heeft de Minister voor Klimaat en Energie uw Kamer op de hoogte gesteld van de uitvoering van de motie Erkens/Leijten. In deze motie werd verzocht om afspraken te maken met decentrale overheden over de te hanteren uitgangspunten voor de plaatsing van nieuwe windturbines en te onderzoeken of een afstandsnorm van vier keer de tiphoogte (Deense norm) tijdelijk kon worden toegepast. Het is juridisch echter niet mogelijk om – vooruitlopend op de AMvB-procedure – vanuit het Rijk algemene of tijdelijke regels te geven voor nieuw te realiseren windparken zonder het uitvoeren van een plan-milieueffectrapportage (plan-m.e.r.). Dit geldt ook voor afspraken met decentrale overheden die een afstandsnorm willen hanteren, aangezien deze zonder een voorafgaande plan-m.e.r. in strijd kunnen zijn met de EU-richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling. Naar aanleiding van de motie Erkens/Leijten is de afstandsnorm van vier keer de tiphoogte opgenomen ter beoordeling in de plan-m.e.r.-procedure.
Totdat nieuwe landelijke milieunormen zijn vastgesteld, hebben decentrale overheden wel de mogelijkheid om milieuvoorschriften per windpark op te nemen in de omgevingsvergunning, op basis van een zorgvuldige lokale milieubeoordeling. Het delen van kennis en werkwijzen tussen gemeenten en het Rijk speelt een belangrijke rol bij het ondersteunen van elkaar, het bevorderen van leermogelijkheden en het streven naar uniformiteit binnen dit proces. Het Rijk biedt gemeenten ondersteuning bij deze inspanningen, wat tegemoetkomt aan de wensen van de Kamer.
Kunt u aangeven wat er is gebeurd sinds het Nevele-arrest toen de normen ongeldig zijn verklaard? Kunt u dit aangeven in een tijdlijn?
Sinds het Nevele-arrest zijn er stappen gezet om te komen tot nieuwe milieunormen voor windparken op basis van een planMER. Er is ook een tijdelijke overbruggingsregeling voor bestaande windparken ontwikkeld.
De volgende tijdlijn kan worden geschetst:
25 juni 2020
Uitspraak Europese Hof van Justitie (Nevele-arrest)
30 juni 2021
Uitspraak Raad van State met betrekking tot windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding
Eind 2021
Start Helpdesk Wind op Land ter ondersteuning van decentrale overheden bij de gevolgen van de uitspraak windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding
23 december 2021 tot en met 16 februari 2022
Publieke consultatie (zienswijzeprocedure) over Voornemen/Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) voor een milieueffectrapport voor de op te stellen nationale windturbinebepalingen leefomgeving
3 maart 2022
Advies Commissie voor de milieueffectrapportage over de NRD
1 juli 2022
Tijdelijke overbruggingsregeling van kracht, bestaande uit een wijzigingsbesluit en een wijzigingsregeling
augustus 2022
Publicatie reactienota naar aanleiding van zienswijzen op de NRD
11 oktober 2023 tot en met 22 november 2023
Publieke consultatie (zienswijzeprocedure) over planMER en ontwerpbesluit windturbines leefomgeving
1 december 2023
Advies ontwerpbesluit windturbines leefomgeving, Adviescollege toetsing regeldruk
24 januari 2024
Voorlopig advies Commissie voor de milieueffectrapportage Nationale windturbinebepalingen leefomgeving
Hoe bent u van plan zo snel mogelijk afstands- en geluidsnormen te hanteren? Hoe voorkomt u vertraging? Naar welke datum van invoering en implementatie van afstands- en geluidsnormen streeft u?
Een landelijke afstandsnorm, geluidsnormen en overige milieunormen voor nieuwe windparken zijn pas van kracht als de nieuwe regelgeving in werking is getreden. Bevoegde gezagen kunnen wel zelf regels stellen als zij daarvoor een milieueffectrapportage hebben uitgevoerd. Meet- en rekenvoorschriften moeten via een ministeriële regeling worden vastgesteld en tegelijkertijd met het ontwerpbesluit in werking treden. Om vertraging te voorkomen probeer ik zo spoedig mogelijk, naar verwachting na de zomer, het ontwerpbesluit bij uw Kamer voor te hangen. Daarna zal het ontwerpbesluit voor advisering aan de Raad van State worden aangeboden.
De geplande datum van inwerkingtreding van het besluit is 1 juli 2025. Op die datum vervalt de tijdelijke overbruggingsregeling voor bestaande windparken.
Hoeveel windprojecten op land worden nog vergund van heden tot de gewenste implementatie van normen? Bent u in gesprek met provincies over een mogelijke pauzeknop op projecten indien de afstands- en geluidsnormen hierbij in de toekomst niet gewaarborgd kunnen worden? Acht u dit net als wij niet wenselijk aangezien er nu sprake is van willekeur en dit enorm schadelijk is voor het draagvlak voor wind op land?
Op basis van gegevens van de Wind op Land monitor 2023 (peildatum 31/12/2023) ben ik bekend met 15 lopende projecten waarvoor nog geen vergunning is verleend. Naar verwachting zal slechts een klein deel van deze projecten vóór medio 2025 vergund worden. Een aantal gemeenten wacht momenteel op de invoering van de landelijke normen, terwijl andere projecten vertraging oplopen door verschillende andere factoren, waardoor vergunningverlening voor medio 2025 niet haalbaar is.
Zolang er geen nieuwe normen zijn vastgesteld, dragen de betrokken overheden gezamenlijk de verantwoordelijkheid om windturbines zorgvuldig in te passen en op basis van een locatie-specifieke milieubeoordeling lokale normen op te stellen.
In samenwerking met het Nationaal Programma Regionale Energiestrategie (NP RES), RVO, IPO en VNG wordt ondersteuning geboden aan decentrale overheden om een zorgvuldig proces op te zetten voor locatie-specifieke normen. Deze ondersteuning wordt geboden door onder andere informatiebijeenkomsten en kennisdelingssessies te organiseren en ondersteuning te bieden via een helpdesk. Provincies en gemeenten geven aan dit te waarderen en zelf door te willen met de regionale energieopgave.
Ik zie geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het proces dat de decentrale overheden doorlopen en deel uw mening niet dat er nu sprake zou zijn van willekeur. Er is dan ook geen reden om – vooruitlopend op de nieuwe landelijke normen – met provincies in gesprek te gaan over de mogelijkheid van een pauzeknop op windprojecten.
Hoe representatief acht u de Nivel-studie? Hoe houdt u rekening met het kernpunt dat de resultaten voorzichtig geïnterpreteerd moeten worden zoals benoemd in de studie? Betekent deze voorzichtigheid dat er nu tijdelijk gewacht moet worden op landelijke normen?
Uit de «Gezondheidsverkenning windturbines» van het Nivel, gedeeld met uw Kamer op 21 december 2023 (Kamerstukken II 2023/24, 33 612, nr. 84), komen geen duidelijke aanwijzingen voor verhoogde gezondheidsrisico’s in de nabijheid van windturbines. Deze bevindingen zijn in lijn met eerdere conclusies van het RIVM op basis van internationaal onderzoek dat er geen eenduidig bewijs is dat windturbinegeluid samenhangt met gezondheidseffecten, met uitzondering van hinder en mogelijke slaapverstoring. Zoals ook in de brief aan uw Kamer is gemeld, moeten de resultaten van het Nivel voorzichtig geïnterpreteerd worden vanwege de beperkte statistische kracht om verbanden aan te tonen, voornamelijk door het relatief beperkt aantal mensen dat binnen 500 meter van een windturbine woont.
Het is daarom van belang de bestaande kennis met betrekking tot windturbines en gezondheid te blijven actualiseren en aan te vullen waar nodig. Om de kennis actueel te houden heeft het Ministerie van EZK in 2021 aan het RIVM opdracht gegeven voor het opzetten van het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid, dat het RIVM samen met de GGD vormt. Verder zal het RIVM, in opdracht van de Ministeries van EZK en IenW, in de komende jaren ook een onderzoek uitvoeren naar de relatie tussen blootstelling aan windturbinegeluid en hinder en slaapverstoring in de Nederlandse situatie. De resultaten hiervan worden eind 2026 verwacht. Op voorhand zijn er volgens het planMER dat is opgesteld voor de AMvB (ontwerpbesluit windturbines leefomgeving) overigens geen aanwijzingen dat eerder gevonden verbanden tussen windturbinegeluid en effecten niet meer toepasbaar zouden zijn. De Commissie voor de milieueffectrapportage heeft in haar advies geconcludeerd dat het planMER de milieugevolgen van verschillende milieunormen, waaronder die voor geluid, overwegend goed in beeld brengt. Er is daarom geen reden om te wachten met het opstellen van nieuwe landelijke windturbinenormen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja, dat heb ik hierbij gedaa
Het artikel 'Nederland vormt belangrijke spil in illegale handel bedreigde diersoorten' |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Nederland vormt belangrijke spil in illegale handel bedreigde diersoorten»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het onderzoek van SPOTS, Union for Conservation of Nature Nederland (IUCN), Bears in Mind en Earth League International (ELI) waaruit blijkt dat Nederland een belangrijke schakel vormt in de illegale wereldhandel in traditionele Chinese medicijnen (TCM) die ingrediënten bevatten van bedreigde plant- en diersoorten?2
Het onderzoek van SPOTS, IUCN, Bears in Mind en ELI («het onderzoek») maakt melding van een mogelijk bestaand crimineel netwerk gebaseerd in Nederland. Ik ben dankbaar dat de onderzoekers de NVWA hebben benaderd met de door hen verzamelde informatie. Dit heeft geleid tot de start van een strafrechtelijk onderzoek en de aanhouding van een verdachte door de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de NVWA (NVWA-IOD)3. In het onderzoek wordt ook aangegeven dat dit criminele netwerk illegale goederen via andere EU-lidstaten de EU binnen smokkelt vanuit China. Het onderzoek richt zich niet op en doet geen uitspraak over de rol van Nederland in de illegale wereldhandel in TCM. Dat neemt niet weg dat de signalen uit het onderzoek alarmerend zijn en serieus genomen worden door de NVWA.
Wat vindt u ervan dat Nederland een doorvoer- en bestemmingsland is van producten van onder meer neushoorns van wie de hoorns worden afgezaagd, tijgers die worden afgeschoten vanwege hun botten en pangolins die worden gedood vanwege hun schubben?
Wildlife crime en het verlies aan biodiversiteit, aantasting van dierenwelzijn en (dier)gezondheidsrisico’s die deze vorm van criminaliteit met zich meebrengt, vind ik ernstig en onacceptabel. Het mogelijke criminele netwerk wordt in het onderzoek in verband gebracht met de smokkel van pangolinschubben en tijgerbotten, die illegaal via andere EU-lidstaten de EU worden binnengebracht. Het onderzoek identificeert een vraag naar deze producten binnen de EU. Dat signaal moet EU-breed worden onderzocht. Nederland zal hier in EU Enforcement Working Group aandacht voor vragen.
Kunt u bevestigen dat er daarnaast signalen zijn van het gebruik van zogenaamde «vervangende dieren» voor TCM, waardoor steeds meer diersoorten onder druk komen te staan?
Ja, dit is mondiaal een zorg en hier is aandacht voor in CITES-verband.
Kunt u bevestigen dat het onderzoek naar de omvang van deze illegale handel in Nederland en de EU, uitgevoerd door ELI, vorig jaar is overgedragen aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Wat is er sindsdien gebeurd om deze illegale handel tegen te gaan?
Ja, zie het antwoord op vraag 2. In het belang van de opsporing doet de NVWA-IOD geen uitspraken over lopende onderzoeken. Naast dit specifieke opsporingsonderzoek wordt er continue gezamenlijk toezicht gehouden en
gehandhaafd door RVO, de NVWA en de Douane en worden opsporingsonderzoeken gedaan door de politie, het OM en de NVWA. Zo houdt de Douane toezicht aan de buitengrenzen van de EU. Dit toezicht richt zich op het binnen en buiten de EU brengen van (onder meer) CITES-beschermde soorten en producten van die soorten. De Douane heeft veel expertise op het herkennen van (producten van) CITES-beschermde soorten. Zo zijn er binnen de Douanemedewerkers opgeleid tot specialist in het controleren en determineren van de aangiften en zendingen waarbij er sprake kan zijn van (producten bevattende) CITES-beschermde soorten.
Kunt u voor elke aanbeveling uit het onderzoek van SPOTS, IUCN NL, Bears in Mind en ELI uiteenzetten hoe u hier opvolging aan gaat geven?
In het onderzoekdocument worden negen aanbevelingen gedaan voor de Nederlandse overheid. Grotendeels zijn deze al onderdeel van de standaard werkwijze of de inzet de komende tijd van de betrokken overheidsinstanties belast met de bestrijding van wildlife crime. Hieronder zet ik dit per aanbeveling kort uiteen:
Hoeveel mensen zijn er opgepakt en vervolgd naar aanleiding van dit onderzoek?
Op dit moment is er één handelaar aangehouden. De man wordt ervan verdacht TCM te verkopen waarin beschermde planten en dieren zijn verwerkt. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Wordt er nog vervolgonderzoek uitgevoerd, eventueel in samenwerking met andere Europese landen, gezien de bevinding dat de illegale producten vanuit Nederland over heel Europa worden gedistribueerd?
In het belang van de opsporing doet de NVWA-IOD geen uitspraken over lopende onderzoeken. Zie ook het antwoord op vragen 2 en 5.
Kunt u bevestigen dat, zoals in het onderzoek naar voren komt, een groot deel van de klanten van deze illegale producten in Nederland woont?
In het onderzoek wordt aangegeven dat het mogelijke criminele netwerk dat in Nederland gebaseerd is klanten heeft binnen heel Europa. Door de NVWA-IOD wordt verder onderzoek gedaan. In het belang van de opsporing doet de NVWA-IOD geen uitspraken over lopende onderzoeken. Zie ook het antwoord op vragen 2 en 5.
Bent u bereid uw aanpak van de binnenlandse handel in deze producten aan te scherpen? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van wildlife crime (illegal wildlife trade) is een proces dat continue wordt aangescherpt, waarbij altijd rekening wordt gehouden met de meest actuele ontwikkelingen en inzichten en wordt ingezet op een zo effectief mogelijke aanpak van de grootste risico’s. De gegevens met betrekking tot de handel in beschermde dier- en plantensoorten worden periodiek geanalyseerd. Vervolgens worden aan de hand van deze analyse de risico’s op illegale handel in beschermde dier- en plantensoorten in kaart gebracht. Daarna wordt door middel van een gezamenlijke interventiestrategie de handhavingsinzet bepaald om illegale handel in beschermde dier- en plantensoorten zo effectief mogelijk te bestrijden. Illegale handel in Traditionele Medicijnen (TM)4 gemaakt van beschermde soorten wordt hierin meegenomen en afgewogen tegen illegale handel in andere soorten en/of producten. Als de illegale handel in TM als groot risico voor de biodiversiteit naar voren komt uit deze analyse en indien de ernst en omvang daarom vragen, zal in de interventiestrategie aan de handhaving tegen deze handel meer prioriteit worden gegeven.
Kunt u aangeven hoeveel illegale handel van (bedreigde) plant- en diersoorten de afgelopen jaren is onderschept in Nederland?
Nee, de hoeveelheid illegale handel is niet exact te kwantificeren, omdat het bij een inbeslagname kan gaan om verschillende aantallen, soorten producten en eenheden. Het aantal inbeslagnames van onder CITES beschermde dier- en plantensoorten en producten die daarvan zijn gemaakt, is terug te vinden in de reeks rapporten «An Overview of seizures of CITES-listed Wildlife in the EU» gepubliceerd door TRAFFIC5. EU breed gaat het hierbij met name om inbeslagnames van (plantaardige) medicinale producten en dit beeld komt overeen met wat er in Nederland onderschept wordt. In de TRAFFIC-publicaties worden de volgende aantallen Nederlandse inbeslagnames genoemd:
2019: 834
2020: 459
2021: 430
2022: 663
Ter illustratie, het gaat in deze vier jaar voornamelijk om inbeslagnames van producten met ingrediënten van de plant Saussurea costus (totaal 287 inbeslagnames) die in verschillende vormen of verwerkt in verschillende producten verhandeld wordt (hele worteldelen, drankjes, tabletten, etc.).
Kunt u een inschatting maken van de totale omvang en de jaarlijkse groei van de illegale handel in wilde dieren en planten in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet in te schatten. Dat geldt wereldwijd en daarbij maakt Nederland onderdeel uit van de EU interne markt, waarin vrij verkeer van goederen is. De United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) heeft onlangs het derde World Wildlife Crime Report6 gepubliceerd met de nieuwste ontwikkelingen, trends en routes op basis van – ook door Nederland – gerapporteerde data. Inzichten uit dat rapport zullen ook meegenomen worden in het opstellen van de Nederlandse interventiestrategie. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Kunt u aangeven welke dieren voornamelijk slachtoffer worden van illegale dierenhandel?
Dieren kunnen levend, dood alsook verwerkt in verschillende producten, verhandeld worden, waardoor een exacte vergelijking niet mogelijk is. Als het gaat om aantallen inbeslagnames van CITES beschermde dieren worden over het algemeen genomen vogels, reptielen en zoogdieren, of producten die van deze dieren gemaakt zijn, het meest in beslag genomen (bron EU-TWIX).
Kunt u zo concreet mogelijk aangegeven hoeveel budget er op dit moment uitgetrokken wordt om wildlife-criminaliteit te bestrijden?
Een concreet bedrag kan moeilijk bepaald worden, omdat bij verschillende organisaties de CITES-opdracht – waarbij de handhaving CITES het tegengaan van wildlife crime betreft – onderdeel uitmaakt van een grotere opdracht in het kader van natuur, flora en fauna of de aanpak van milieucriminaliteit. Dit geeft flexibiliteit, maar is ook een blijvend aandachtspunt. Zoals aangegeven in de Kamerbrief Beleidsreactie Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 2021 (Kamerstuk 2234 nr. 337, 8 juli 2022) is specifieke oormerking van budgetten binnen de diverse organisaties cruciaal voor adequate wildlife crime bestrijding.
Ik kan u het volgende beeld schetsen van de inzet van de verschillende organisaties op toezicht, handhaving en opsporing7 in het kader van CITES, zoals dat door deze organisaties aan mij is meegegeven:
De Douane heeft ongeveer 34 specialisten (zogenaamde vraagbaken Flora en Fauna) opgeleid die een groot deel van de tijd besteden aan het toezicht op CITES-regelgeving. Effectief komt dit neer op ongeveer 15–20 fte. Daarnaast wordt er landelijk 3 fte ingezet op CITES-beleid, 2 fte voor CITES data-analyse bij het Douane Landelijk Tactisch Centrum en 2 fte bij het douanelaboratorium.
Het onderwerp «flora en fauna» waar CITES onderdeel van is, is ook ingebed in elke generieke controle die de Douane uitvoert. Als de controlerend ambtenaar een controle uitvoert op bijvoorbeeld reizigersbagage, kijkt deze douanemedewerker ook naar CITES beschermde soorten. Treft de douanemedewerker bij zo’n controle CITES beschermde soorten aan, dan schakelt hij/zij een vraagbaak Flora en Fauna in. Deze vraagbaak neemt de determinatie van de soort en de verdere afwikkeling van de zaak voor zijn/haar rekening.
Bij RVO is de CITES bestuursrechtelijke handhaving belegd en de inbewaring-/inbeslagnname van goederen of specimen. De inzet hierop is als volgt:
Binnen NVWA is het domein Natuur (inspectie en expertise) en de IOD actief op CITES. Het Domein Natuur heeft ongeveer 38 fte beschikbaar voor de bestrijding van wildlife crime, tezamen met de onderwerpen invasieve exoten, EU houtverordening en het Nagoya protocol. Voor de NVWA-IOD geldt dat de capaciteit niet gelabeld is en de inzet op CITES onderdeel uitmaakt van de aanpak van milieucriminaliteit.
Voor het OM geldt dat het Functioneel Parket als specialistisch onderdeel zich richt op de bestrijding van fraude, milieucriminaliteit en criminele geldstromen, waaronder CITES. Er is daarbij geen specifiek gelabelde capaciteit voor CITES. De medewerkers werkzaam binnen het domein milieu kunnen allen in beginsel met dergelijke zaken belast worden.
Bij de politie is de aanpak van CITES gerelateerde overtredingen en misdrijven onderdeel van de politiemilieutaak. De politie geeft aan dat het inrichtingskader voor deze taak op dit moment 406 fte opsporingscapaciteit (intelligence, tactische opsporing en expertise) omvat en gemiddeld 2 milieuagenten per basisteam (334 fte) die zich tenminste 75% van hun inzetbare tijd met de politiemilieutaak bezighouden. Naar aanleiding van de aanbevelingen in een drietal rapporten8 voert het korps sinds 2023 een strategie uit om de bezetting van deze capaciteit zo snel mogelijk in overeenstemming te brengen met die formatie. Per onderzoek wordt beoordeeld welke specifieke competenties nodig zijn voor een doelmatige opsporing en wordt op basis hiervan een onderzoeksteam samengesteld uit 1 een of meerdere uitvoeringsorganisaties in deze Landelijke Milieukamer.
Kunt u zo concreet mogelijk aangeven hoeveel van dit totale budget wordt ingezet voor de opsporing van de handel die gedreven wordt door de vraag voor traditionele (Chinese) medicijnen?
Nee, dit is niet aan te geven. Zie ook mijn antwoord op vraag 14.
In hoeverre bent u, naar aanleiding van dit onderzoek, van plan om meer middelen uit te trekken om wildlife-criminaliteit tegen te gaan?
Zie het antwoord op vraag 6 bij aanbeveling 1.
Hoe bent u van plan de controles op illegale dierenleveringen aan te scherpen?
Zie het antwoord op vraag 10.
Kunt u bevestigen dat deze illegale producten vaak samen met legale producten worden vervoerd en dat dit het voor opsporingsambtenaren moeilijker maakt te identificeren wat legaal en wat illegaal is? Zo ja, hoe bent u van plan de controles op dit soort illegale producten inzichtelijk te krijgen en aan te scherpen?
Ik kan bevestigen dat legale en illegale producten in een deel van de gevallen samen vervoerd worden. De moeilijkheid om legale van illegale producten te onderscheiden hangt van verschillende factoren af en is variërend. Het samen vervoeren is een dergelijke factor. De expertise van de medewerkers van politie, douane en NVWA is daarbij van groot belang en het op peil houden van die expertise is een continu proces, evenals de eventuele inzet van nieuwe methoden en technieken. Zie verder ook het antwoord op vraag 9 van de beantwoording van vragen van de leden Van Esch en Wassenberg (5 september 2023, kenmerk 2023Z11324).
In hoeverre bent u van plan contacten met buitenlandse collega’s te intensiveren, bijvoorbeeld in landen die onderdeel zijn van de «Nieuwe Zijderoute», om deze illegale dierenhandel te bestrijden?
De EU tracht een betere samenwerking met China en andere relevante landen te bewerkstelligen om illegale handel in beschermde soorten te bestrijden. Nederland steunt dit initiatief.
Kunt u bevestigen dat publicaties duidelijk maken dat de Chinese overheid inzet op verspreiding van TCM via de Nieuwe Zijderoute/Belt and Road Initiative en dat de verwachting is dat de illegale handel in bedreigde dieren en planten hierdoor zal toenemen?3 4 Zo ja, bent u voornemens om hierover het gesprek aan te gaan met uw Chinese collega’s? Zo nee, waarom niet?
Bij mij zijn publicaties bekend waarin wordt gesteld dat de Chinese overheid inzet op verspreiding van TCM via de Nieuwe Zijderoute en dat een toename van de illegale handel wordt verwacht. Zie verder het antwoord op vraag 19.
In hoeverre bent u het eens met de aanbeveling van de onderzoekers die erop aandringen dat het essentieel is dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) zich moet uitspreken tegen het gebruik van bedreigde dieren en planten in traditionele medicijnen? Bent u voornemens dit verzoek van de onderzoekers aan de WHO door te geleiden? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds benoemd in de beantwoording van vragen van het lid Van Esch en Wassenberg (22 januari 2024, kenmerk 2023Z19482), heeft de WHO een doorlopende strategie op traditionele medicijnen, de WHO Traditional Medicine Strategy 2014–2023 (die is verlengd tot 2025). In deze strategie van de WHO wordt onder andere genoemd de natuurlijke hulpbronnen voor traditionele medicijnen te beschermen en te conserveren. Tijdens de 78ste Wolrd Health Assembly-vergadering in 2025 zal een ontwerp voor een nieuwe strategie voor de periode 2025–2034 worden voorgelegd. De WHO benadrukt dat tijdens de ontwikkeling van de WHO traditional Medicine Strategy 2025–2034 er op wordt toegezien dat de CITES-regels omtrent internationale handel in bedreigde dier- en plantsoorten worden gewaarborgd.
Bent u bereid om bij deze overleggen ook structureel aandacht te geven aan de illegale handel gedreven door TCM, aangezien Nederland naar voren komt als belangrijk doorvoer- en bestemmingsland van dit soort producten?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vragen van het lid Van Esch (5 april 2023, kenmerk 2023Z04413), Van Esch en Wassenberg (5 september 2023, kenmerk 2023Z11324) en Van Esch en Wassenberg (22 januari 2024, kenmerk 2023Z19482), onderschrijft Nederland als handelsland een verantwoordelijkheid te hebben in het kader van de aanpak van illegale handel in bedreigde dier- en plantsoorten en zal Nederland waar opportuun het belang van de volksgezondheid, de dier- en plantgezondheid en bescherming van de biodiversiteit in internationale gremia blijven benadrukken.
De verplichtingen voor financiële instellingen om financiering aan ontbossing te voorkomen |
|
Joost Sneller (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Bankrolling ecosystem destruction. The EU must stop the cash flow to business destroying nature» van Greenpeace en Milieudefensie?
Onderschrijft u het beeld uit het rapport dat Europese financiële instellingen, ook die met hoofdkantoor in Nederland, nog relatief veel leningen verstrekken aan en beleggen in bedrijven waarvan het risico beduidend is dat deze bedrijven zijn betrokken bij ontbossing?
Onderschrijft u dat financiële instellingen een belangrijke verantwoordelijkheid hebben om erop toe te zien dat hun beleggingen, leningen en andere dienstverlening geen bijdrage leveren aan ontbossing, vernietiging van andere essentiële ecosystemen en aantasting van de biodiversiteit?
Herkent u het beeld dat «nultolerantiebeleid» dat banken al jaren zeggen te hanteren, in de praktijk niet altijd wordt nagekomen en dat het toezicht daarop kan worden verstevigd?1
Kunt u aangeven welke instrumenten van overheidswege nu al worden ingezet om te voorkomen dat Europese of Nederlandse financiële instellingen via hun beleggingen, leningen en andere dienstverlening bijdragen aan ontbossing?
Klopt het dat de Europese Bossenwet, die vorig jaar is aangenomen, de Europese Commissie opdraagt onderzoek te doen naar de bijdrage van financiële instellingen aan het voorkomen van geldstromen naar ontbossing en bosdegradatie en zo nodig met een wetsvoorstel te komen voor medio 2025? Op welke manieren bent u voornemens om zich op EU-niveau hard te maken voor een tijdige en correcte uitvoering van deze opdracht?
Welke mogelijkheden ziet u om, naar analogie met de bestaande eisen voor marktdeelnemers in de Europese Bossenwet, ook financiële instellingen wettelijk te verplichten om te verzekeren dat er geen of slechts een verwaarloosbaar risico bestaat dat hun beleggingen, leningen of andere diensten bijdragen aan ontbossing?
Bent u van mening dat transparantie-eisen, zoals onder meer bepaald in de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD), afdoende zijn om de geldstromen naar ontbossing en natuurvernietiging te stoppen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u aangeven hoe vervolg is gegeven aan de voorstellen uit de initiatiefnota «van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector»2 van onder andere D66, om bijvoorbeeld financiële instellingen en beursvennootschappen klimaatverandering gerelateerde risico’s op lange termijn meer op te nemen in hun verslaglegging?
Wat heeft de International Accountants Standards Board (IASB) gedaan om standaarden hiervoor uit te werken? Zouden deze standaarden ook kunnen worden ingezet voor meer transparantie over de geldstromen die bijdragen aan de financiering van ontbossing?
Welke «hardere» maatregelen zouden kunnen worden ingezet als de sector de transitie niet maakt en niet beter toeziet op de leningen die de sector verstrekt? Hoe zou bijvoorbeeld een groene bankenbelasting, zoals ook voorgesteld in de initiatiefnota, of het opleggen van boetes, als stok achter de deur kunnen dienen?
Hoe verlopen de gesprekken met de Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) over een onderzoek naar een rechtvaardige verliesdeling van gematerialiseerde duurzaamheidsrisico’s? Wat is hiervan de uitkomst?
Welke stappen bent u voornemens om binnen Europa op korte termijn te nemen om betere afspraken te maken over het toezicht op financiële sectoren?
De berichten 'Costs overruns and delays risk nuclear’s place in energy transition' en 'Komt er nu wel een Borssele 2?' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Wat is uw appreciatie van de analyse van het Financial Times-artikel dat kostenstijgingen voor nucleaire energie de rol van kernenergie in de energietransitie bedreigen?1, 2
Ik ben mij bewust van de significante kostenoverschrijdingen bij de bouw van kerncentrales in andere landen en hecht groot belang aan een goed begrip van de oorzaken en de implicaties voor het nieuwbouwproject in Nederland. Kostenoverschrijdingen zijn niet uniek aan de bouw van kerncentrales, maar wel meer waarschijnlijk vanwege de complexe technische ontwerpen en veiligheidseisen. De lessen uit de buitenlandse ervaringen worden meegenomen in de Nederlandse benadering voor de bouw van de twee kerncentrales in Nederland. De BCG planningsanalyse van 2022, die destijds met uw Kamer is gedeeld (Kamerstuk 32 645, nr. 116), is gebaseerd op een vertaling van ervaringen uit eerdere nieuwbouwprojecten in het buitenland naar de context van het Nederlandse kernenergielandschap. Dit is gedaan door de planning en gerealiseerde tijdlijnen van recente internationale projecten te analyseren. Op die manier zijn redenen voor budget- of planningsoverschrijdingen geïdentificeerd en best practices uiteengezet voor het ondervangen daarvan. Met gebruik van deze analyse verklein ik het risico op vertraging, versnel ik waar mogelijk het proces, en wordt er meer zekerheid verkregen over de resterende tijdsduur en kosten.
De planningsanalyse van BCG is ook de basis voor de huidige voorbereiding op de bouw van de twee nieuwe kerncentrales. De resultaten van de verschillende technische haalbaarheidsstudies zullen een eerste indicatie geven van het risico op mogelijke kostenoverschrijdingen. Daarbij is ook aan de technologieleveranciers gevraagd om een gedetailleerde planning op te leveren vanaf de haalbaarheidsstudies tot aan het moment van exploitatie. De voorstellen van de technologieleveranciers in de aanbestedingsfase zullen een slag verder gaan en met veel detail hierover helderheid moeten geven, ook ten aanzien van risicomitigerende maatregelen. De eisen van de aanbesteding zullen ook voorwaarden stellen aan risicomitigatie als onderdeel van de biedingen. Na de uiteindelijke contractonderhandelingen met een voorkeursbieder worden er bindende afspraken gemaakt over mogelijke risico’s en verantwoordelijkheden bij kostenoverschrijdingen. Op deze manier zoek ik binnen de verschillende fases van de voorbereiding op de bouw van de twee kerncentrales in Nederland voortdurend naar duidelijkheid over de kans op mogelijke additionele kosten en mogelijkheid ter mitigatie hiervan.
Recente projecten, zoals Hinkley Point C en Voglte 3 en 4, zijn voorbeelden van de bouw van de eerste kerncentrales in lange tijd (first-of-a-kind), en hebben veel gevraagd qua het opbouwen van kennis en trainen van voldoende vakmensen met de juiste expertise. De financieringsstructuur is ook van groot belang geweest bij deze kostenoverschrijdingen – tijdens de lange bouwperiode is er in het verleden geen rendement geweest, waardoor rente zich op rente stapelde.
Nucleaire nieuwbouw moet uiteraard voldoen aan de strengste veiligheidseisen. Aanpassingen waren bij Hinkley Point C nodig om het Franse EPR-ontwerp (de eerste bouw van deze versie Generatie III+ reactor in het Verenigde Koninkrijk) te laten voldoen aan de Britse voorschriften, waardoor voor de bouw veel wijzigingen nodig waren. Hinkley Point C heeft daarnaast een aantal tegenslagen gehad die ook in andere grote bouwprojecten voorkomen en niet uniek zijn voor de ontwikkeling van kernenergie. Grondwerken waren bijvoorbeeld duurder dan verwacht. Inflatie is tevens een grote uitdaging geweest. De kosten van verschillende onderdelen van het bouwproces – van arbeid tot staal – zijn sterk gestegen in de afgelopen jaren. Ook dit is niet uniek aan kernenergie projecten, hoewel de bouw van kerncentrales wel bijzonder arbeidsintensief is en om het gebruik van veel verschillende materialen vraagt. De COVID-pandemie en Brexit waren additionele uitdagingen voor het project, en hebben een impact gehad op de arbeidsproductiviteit en de toeleveringsketen van Hinkley Point C. De kosten van financiering hebben ten slotte sterk bijgedragen aan de substantiële kostenoverschrijdingen voor Hinkley Point C.
Bij Vogtle waren er veel problemen vanwege fouten in de bouw, wat leidde tot veel werk dat opnieuw gedaan moest worden voor verschillende onderdelen van de kerncentrales. Ook waren er problemen met de levering van onderdelen: ze kwamen te laat of waren niet compleet. Soms waren ontwerpen al veranderd terwijl productie van bepaalde componenten al was begonnen. Sommige onderaannemers hadden eveneens moeite om de juiste kwaliteit te leveren – ze hadden geen recente ervaring met nucleaire bouw. De bouw van Vogtle 3 en 4 heeft tot slot ook vertraging opgelopen door veranderingen in het ontwerp die nodig bleken. Bij dit project begon de bouw voordat de ontwerpen voldoende compleet waren. De Fukushima-ramp in 2011 had daarbij ook gevolgen voor de eisen aan het ontwerp van de kerncentrale, waarbij er bijvoorbeeld aanpassingen nodig waren aan het reactorgebouw ten opzichte van het ontwerp dat de basis was voor de eerste kostenramingen.
Er zijn verschillende redenen om te verwachten dat deze risico’s lager liggen bij de plannen voor Nederlandse nieuwbouw. Er is simpelweg meer ervaring met de bouw van generatie III+ centrales en de uitdagingen: technische ontwerpen zijn bijvoorbeeld doorontwikkeld door de verschillende technologieleveranciers en aanleverketens zijn opgezet binnen en buiten Europa. De standaardisatie van bouwcomponenten en replicatie van bepaalde processen biedt voordelen voor nieuwe projecten. Het onderzoek naar de kaders van een mogelijke financieringsstructuur binnen de marktconsultatie zal meer inzichten bieden met betrekking tot de kosten van financiering voor de bouw van de twee kerncentrales.
Hoe weegt u de kostenstijgingen van de Hinkley Point C in het Verenigd Koninkrijk en de Georgia Power’s Voglte in de Verenigde Staten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke factoren ziet u als de belangrijkste oorzaken van hogere kosten bij deze projecten en hoe mitigeert u deze risico’s bij de Nederlandse kernenergieplannen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe schat u de haalbaarheid en wenselijkheid in van twee aanvullende kerncentrales (bovenop de geplande twee) conform motie-Erkens (Kamerstuk 32 813, nr. 1358), gelet op deze kostenstijgingen?
Zie voor de reactie op de motie Erkens mijn recente brief van 16 april jl. Daarin heb ik aangegeven dat, met name vanuit kostenoverwegingen, seriematige bouw de voorkeur heeft.
Wat vindt u een acceptabele prijs per opgewekte megawatt uur voor kernenergie?
Het is op dit moment niet te zeggen wat een acceptabele prijs is per opgewekte megawatt uur voor kernenergie. De Witteveen+Bos scenariostudie van 2022 biedt inzichten in de verschillende scenario’s met betrekking tot de prijs per opgewekte megawatt uur voor kerncentrales. Deze scenario’s zijn van veel verschillende factoren afhankelijk. Zo zijn de kosten van kapitaal bijvoorbeeld van groot belang, evenals toekomstige ontwikkelingen op de bredere energiemarkt (uitbreiding van vraag en aanbod). De resultaten van de technische haalbaarheidsstudies en biedingen van de verschillende technologieleveranciers tijdens de aanbesteding geven inzicht in de mogelijke prijs per opgewekte megawatt uur voor de geproduceerde elektriciteit van de twee kerncentrales.
Het is daarnaast belangrijk om de prijs van elektriciteit uit kerncentrales ook te bezien vanuit het perspectief van systeemkosten, waarbij eveneens gekeken wordt naar de benodigde investeringen in aspecten als de opslagcapaciteit en transmissie bij verschillende vormen van elektriciteitsproductie. Kerncentrales kunnen een zeer stabiele basislast aan elektriciteit leveren en zijn daarmee binnen het energiesysteem complementair aan hernieuwbare energiebronnen zoals windmolens of zonnecellen, die meer fluctueren op basis van de weersomstandigheden.
Acht u de prijs van 100 pond per opgewekte megawatt uur (waarvan het IEA zegt dat het haalbaar is) haalbaar voor de Nederlandse kernenergieplannen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u ingaan op de noodzakelijke ruimte voor een bouwterrein voor nieuwe kerncentrales in Nederland? Verwacht u een vergelijkbare ruimteclaim van 175 hectare als het geval is bij Hinkley Point C?
De resultaten van de technische haalbaarheidsstudies die op dit moment worden uitgevoerd door de verschillende technologieleveranciers zullen meer inzicht geven in de benodigde ruimte voor een bouwterrein. Ik verwacht de resultaten van deze studies richting het einde van dit jaar met uw Kamer te kunnen delen.
Kunt u aangeven in hoeverre dit inpasbaar is op de beoogde locaties in Zeeland en de Eerste Maasvlakte, ook in combinatie met de beoogde aanlanding van windparken op zee en waterstofproductie aldaar?
De projectprocedure moet uitwijzen of en waar de door het kabinet voorgenomen twee kerncentrales ruimtelijk inpasbaar zijn. Het is nu nog te vroeg om daarop vooruit te lopen.
Naast het voornemen tot de bouw van de kerncentrales spelen er verschillende andere ontwikkelingen die aanspraak willen maken op schaarse ruimte. Voor de projectprocedure Nieuwbouw Kerncentrales betekent dit dat onderlinge raakvlakken met onder andere het programma Verkenning Aanlandingen Wind Op Zee 2031–2040 in beeld zullen worden gebracht. Zoals ik in mijn Kamerbrief van 29 februari jongstleden heb aangegeven (Kamerstuk 32 645, nr. 122), heb ik onderzoek gedaan naar de impact op het net. Ik laat een vervolgonderzoek uitvoeren naar de mogelijke inpasbaarheid, zodat ik in het tweede kwartaal van 2025 een integraal besluit kan nemen over de inpassing van zowel kernenergie als windparken op zee en de waterstofproductie.
Acht u het waarschijnlijk dat er ook nog ruimte gevonden zal worden voor twee extra kerncentrales, conform de motie-Erkens?
Zie het antwoord op vraag 4.
Voor hoeveel kernafval is er ruimte is de Nederlandse kernafvalopslag?
Hoogradioactief afval wordt bij de Centrale Organisatie Voor Radioactief Afval (COVRA) in het speciaal ontworpen Hoogradioactief Afval Behandelings- en Opslaggebouw (HABOG) opgeslagen. Het HABOG is ontworpen om modulair te kunnen uitbreiden. In 2021 is een eerste modulaire uitbreiding in gebruik genomen waar 50 m3 additioneel hoogradioactief afval, vanuit het huidige aanbod, kan worden geplaatst. Op het terrein van COVRA is plaats om het HABOG nog verder modulair uit te breiden. De mate waarin dit moet gebeuren is afhankelijk van het toekomstige aanbod.
In het najaar van 2022 hebben het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en COVRA daarnaast samengewerkt om de afvalstromen in kaart te brengen en om een inventaris op te stellen (zie Radioactieve rest- en afvalstromen in Nederland. Een inventarisatie3 en Nationale Radioactief Afval Inventarisatie4). Zo weten we wat er gebeurt met het afval dat door de verschillende installaties in Nederland wordt geproduceerd. COVRA geeft in haar inventarisatie inzicht in de hoeveelheden afval die geproduceerd worden door de verschillende installaties over hun totale levensduur, inclusief ontmantelen.
Kunt u (bij wijze van een berekening) de termijn aangeven waarop een kerncentrale CO2-neutraal is, waarbij de CO2-uitstoot bij de bouw en de uitstoot bij de winning van grondstoffen worden inbegrepen?
Bij de opwekking van energie in kerncentrales komt geen CO2 vrij. Onderzoek laat zien dat ook als de CO2-uitstoot tijdens de constructie en ontmanteling van kerncentrales en in de splijtstofcyclus wordt meegenomen de broeikasgasemissie vergelijkbaar is met die van elektriciteitsproductie uit zon en wind (Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), 2022).
Het afzwakken van de klimaatdoelen door Shell |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de door Shell gepubliceerde Energy Transition Strategy 2024 en het jaarverslag 2023?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat een bedrijf als Shell haar klimaatambities naar beneden bijstelt en dat in de week dat de European Environment Agency met een rapport komt dat aantoont dat Europa serieus in gevaar kan komen door klimaatverandering?3
Het betreft hier de ambitie van Shell op «carbon intensity»: de uitstoot per eenheid product. Die is aangepast van 20% in 2030 naar 15–20% in 2030. Het net-zero doel in 2050 is niet veranderd.
Wat vindt u ervan dat ook het aandeel in de investeringen van Shell in hernieuwbare energie afneemt?
Ik kan een afname van investeringen in hernieuwbare energie niet vaststellen op basis van beschikbare gegevens. Op grond van onderstaande cijfers stelt Shell dat het om een toename van investeringen gaat. Het bedrijf rapporteert tussen 2023 en 2025 10–15 miljard dollar in low carbon energy solutions.4 In 2023 ging volgens het bedrijf 5,6 miljard dollar naar low-carbon energieprojecten (23% van de totale kapitaaluitgaven).5 In 2022 was dit nog 4,3 miljard dollar (17% van de totale kapitaaluitgaven).6 In 2021 investeerde Shell naar eigen zeggen 2,4 miljard dollar in schonere processen.7 Volgens Shell werd in 2023 wereldwijd 628 miljoen dollar in R&D-projecten geïnvesteerd die bijdragen aan CO2-reductie, waar dat in 2022 nog 440 miljoen dollar was.8
Wat vindt u ervan dat het vonnis van de klimaatzaak tegen Shell op basis waarvan zij 45% van de totale emissies moeten reduceren dus niet wordt uitgevoerd?
In april vinden zittingen plaats over het hoger beroep. Ik onthoud mij van een reactie zolang de uitspraak onder de rechter is.
Heeft de Nederlandse overheid (al dan niet via Shell Nederland) contact met Shell Global? Zo ja, wat wordt hier besproken?
Ja, ik spreek een tot twee keer per jaar met de CEO van Shell PLC en met de president-directeur van Shell Nederland. In die gesprekken kan alles aan de orde worden gesteld dat relatie heeft met de activiteiten van Shell in Nederland en elders in de wereld. Bijvoorbeeld de verduurzaming van de fabrieken in Nederland, energiezekerheid en het vestigings- en investeringsklimaat. Daarnaast voer ik gesprekken met Shell over projecten en actualiteiten in het kader van bijvoorbeeld maatwerkafspraken en innovatie.
Stuurt u in uw contact met Shell actief aan op het halen van de klimaatdoelen? Zo ja, op welke manier?
Ja. Als onderdeel van de maatwerkafspraken heb ik 13 april 2023 de Expression of Principles getekend met Shell waarin ik met het bedrijf een ambitieus klimaatdoel voor de activiteiten van Shell in Nederland ben overeengekomen. We werken nu met Shell toe naar maatwerkafspraken over de realisatie van deze klimaatambities in Nederland. De voortgang komt in mijn gesprekken met Shell aan de orde.
Bent u van plan om Shell aan te spreken op het niet halen van de doelen? Zo nee, waarom niet?
Ik spreek Shell aan op de doelen die ik ben overeengekomen in de Expression of Principles.
Het artikel 'Toekomst van Gorsselse melkveehouders onzeker, want in het bos staan eiken in plaats van iepen' |
|
Caroline van der Plas (BBB), Cor Pierik (BBB) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Toekomst van Gorsselse melkveehouders onzeker, want in het bos staan eiken in plaats van iepen» dat gestaan heeft in Trouw?1
Ja.
Op grond van welke informatie heeft u uw wijzigingsbesluit genomen om het Eester Loo te veranderen van een «essen-iepenbos» naar een «beuken-eikenbos met hulst»?
Het Eester Loo is één van de locaties binnen het gebied Rijntakken waarvoor is vastgesteld dat het habitattype Beuken-eikenbossen met hulst (H9120) voorkomt. Door artikel 27 van het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden (22 november 2022)2 is dit habitattype toegevoegd aan het aanwijzingsbesluit Rijntakken.
De vaststelling heeft pas plaatsgevonden na de publicatie van het aanwijzingsbesluit, maar heeft betrekking op de situatie op het moment van aanwijzen. Het was dus noodzakelijk om het aanwijzingsbesluit op dit punt te corrigeren.
De feitelijke basis is de habitattypenkaart van het Natura 2000-gebied Rijntakken, opgesteld door de provincie Gelderland. Deze is gebaseerd op veldonderzoek ter plaatse om vast te stellen dat het habitattype aanwezig is en ook al aanwezig was in 2014 (toen het besluit-Rijntakken werd vastgesteld).
Overigens is het niet zo dat concreet voor deze locatie een afzonderlijk en specifiek besluit is genomen. Het lokaliseren van het sinds 2022 beschermde type is gebeurd door de provincie middels de genoemde habitattypenkaart. Ook bij de vergunningverlening wordt sindsdien rekening gehouden met (onder andere) deze locatie, met name door aanpassing van de AERIUS-kaart.
Kunt u een tijdlijn geven en ons meenemen in het proces wat uiteindelijk heeft geleid tot uw wijzigingsbesluit?
Het aanwijzingsbesluit Rijntakken werd op 23 april 2014 vastgesteld.
Reeds in oktober 2014 kreeg het ministerie de beschikking over een concept-habitattypenkaart waarop ook het habitattype Beuken-eikenbossen met hulst (H9120) was opgenomen, een type dat eerder dat jaar nog niet was vermeld in het aanwijzingsbesluit.
Op 13 november 2014 leverde de Interbestuurlijke Projectgroep Habitatkartering (die onafhankelijk habitattypenkaarten valideerde) een bevindingendocument in bij de provincie. Daarin werd o.a. geconstateerd dat de vermelding van H9120 op de locatie Eester Loo niet was onderbouwd. Wel was duidelijk dat het bos op een bosgroeiplaats voorkomt die reeds rond 1850 bestond (dit is een wezenlijk onderdeel van de onderbouwing). Maar er werd ook gewezen op een passende beoordeling waarin werd gesproken over een Essen-iepenbos in de randzone van dit bos, wat behoort tot het habitattype Vochtige alluviale bossen, subtype essen-iepenbossen (H91E0B).
Op 31 maart 2016 leveren de validatoren een bevindingendocument over de volgende conceptversie van de kaart in bij de provincie. Daaruit blijkt dat het gedeelte van het Eester Loo dat in eigendom is van Geldersch Landschap inmiddels overtuigend is onderbouwd, maar dat van een particulier nog niet.
Uit het bevindingendocument van 27 juli 2017 blijkt dat hierover geen vragen meer zijn en dat de onderbouwing alsnog voor het gehele bos in orde is.
Het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden werd intussen vanaf begin 2017 voorbereid met de provincies, het Ministerie van IenW en het Ministerie van Defensie. Over de aanwezigheid van type H9120 in het gebied Rijntakken, waaronder de locatie Eester Loo, was reeds in maart 2017 ambtelijk overeenstemming met de provincie Gelderland.
Op 5 maart 2018 werd het wijzigingsbesluit in ontwerp gepubliceerd en tussen 9 maart en 19 april 2018 ter inzage gelegd.
Op 22 november 2022 is het wijzigingsbesluit vastgesteld. Ten aanzien van H9120 in Rijntakken was het besluit gelijkluidend aan het ontwerpbesluit.
Bent u op de hoogte van andere natuurgebieden die ook te maken hebben gehad met een wijzigingsbesluit? Om hoeveel en welke gebieden gaat het, en hoe vaak heeft een wijzigingsbesluit in het verleden plaatsgevonden?
Het in het vorige antwoord genoemde wijzigingsbesluit heeft betrekking op 101 Habitatrichtlijngebieden. Zie de in voetnoot 2 genoemde vindplaats voor de tekst van het besluit en de daarin genoemde gebieden.
De wijzigingen waren nodig om te corrigeren wat in het verleden niet goed is gegaan bij het opstellen van de aanwijzingsbesluiten. Het is jammer dat dit zo lang heeft geduurd, maar het voldoen aan de wettelijke vereisten is noodzakelijk. Dat is inmiddels ook bevestigd in alle uitspraken die door de rechtbanken zijn gedaan in de beroepen tegen dit besluit3.
In het verleden zijn slechts weinig wijzigingsbesluiten genomen. Per gebied kan dit worden afgeleid uit de overzichten op de Natura 2000-website. Voor bijvoorbeeld het gebied Rijntakken is dat te zien op de betreffende webpagina4.
Hoeveel agrarische bedrijven zijn uiteindelijk geconfronteerd met een wijzigingsbesluit? Hoeveel van die agrarische bedrijven zijn daardoor geconfronteerd met een lagere kritische depositiewaarde (KDW)?
Het wijzigingsbesluit heeft geen directe betrekking op agrarische bedrijven. Indirect is het besluit als gevolg van de zogenoemde externe werking wel relevant voor een groot deel van de agrarische bedrijven omdat er tot op een afstand van 25 km van beschermde stikstofgevoelige habitats bij vergunningverlening getoetst moet worden op mogelijk significante gevolgen. Dat kan leiden tot een lokale aanscherping van het toetsingskader voor vergunningverlening, maar het blijkt dat lang niet in alle gevallen sprake is van een lagere KDW als gevolg van het alsnog beschermen van de toegevoegde stikstofgevoelige habitats. De concrete gevolgen zullen dus per bedrijf verschillen. Daar bestaat geen landelijk overzicht van. Elk bedrijf kan dit via een AERIUS-berekening nagaan.
Deelt u de mening dat door uw wijzigingsbesluiten in het kader van natuurbeleid een flink aantal agrarische bedrijven wordt beperkt in hun bedrijfsvoering buiten hun eigen mogelijkheden om hierop te sturen?
Uit dit wijzigingsbesluit vloeit niet automatisch voort dat agrarische bedrijven worden beperkt in hun bedrijfsvoering. Zo heeft het wijzigingsbesluit niet tot gevolg dat bestaande vergunningen moeten worden heroverwogen.
Om te zorgen dat ruimte bestaat om de bedrijfsvoering te wijzigen is het wel van belang om gezamenlijk te zorgen voor een afname van de stikstofuitstoot waardoor nieuwe ontwikkelmogelijkheden ontstaan. Daar willen we agrarisch ondernemers bij ondersteunen. Samen moeten we – binnen de noodzakelijke beperkingen – zoeken naar oplossingen waar ook de boeren zelf op kunnen sturen.
Deelt u de mening dat uw wijzigingsbesluiten direct gevolgen heeft op hun verdienmodel?
Die mening deel ik niet, gezien het antwoord op vraag 6. Wel hebben de opgaven in het landelijk gebied in zijn algemeenheid effect op de manier waarop geproduceerd kan worden. Daarom is het van belang deze opgave in samenhang te bezien met het verdienvermogen van de agrarisch ondernemers.
Bent u op de hoogte van de zorgen van de Gorsselse melkveehouders over de levensvatbaarheid van hun bedrijven als gevolg van uw wijzigingsbesluit? Zo ja, deelt u deze zorgen en overweegt u maatregelen om deze bedrijven te ondersteunen?
Die zorgen ken ik. De betreffende melkveehouders hebben, naar eigen zeggen, reeds natuurvergunningen, dus ook voor hen geldt dat ze daarmee het recht hebben om evenveel stikstof uit te blijven stoten als in die vergunningen staat, ondanks dat er sinds 2022 een zeer stikstofgevoelig bos in hun directe omgeving wordt beschermd. In hoeverre er een noodzaak is om deze ondernemers meer te ondersteunen, is nog niet duidelijk, maar uiteraard heeft de overheid een belangrijke verantwoordelijkheid om gezamenlijk aan de opgaven in het landelijk gebied te voldoen en de ondernemers te ondersteunen om deze transitie mee te maken.
Hoe beoordeelt u de opmerkingen over het gebrek aan lokale maatwerkopties voor melkveehouders in Gorssel, ondanks de verklaringen van de overheid om dit te willen bieden?
Ik begrijp de behoefte aan maatwerk heel goed. Daarom heb ik de ambitie om, naast de generieke maatregelen en de gebiedsgerichte aanpak, maatwerk te leveren op het individuele boerenerf als dit noodzakelijk is. Dit gebeurt al in het kader van de aanpak piekbelasting en ook voor de PAS-melders wordt dit verkend. Met het verder invullen en verbreden van deze maatwerkaanpak ben ik nu bezig en het is aan het nieuwe kabinet om hier verdere keuzes in te maken.
Welke maatregelen overweegt u om de balans te bewaren tussen natuurbehoud en de levensvatbaarheid van agrarische bedrijven, met name in gebieden waar landbouw en natuur al lange tijd samen bestaan, zoals in Gorssel?
Het kan zijn dat ook deze bedrijven maatregelen moeten nemen die leiden tot een verdere vermindering van emissies van ammoniak en broeikasgassen. Het kabinet zet zich in om bedrijven hierin te ondersteunen zoals met het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw.
In aanvulling op bestaand instrumentarium kan een volgend kabinet besluiten om boeren te ondersteunen bij de verdere verduurzaming, bijvoorbeeld via subsidies voor onderzoek en ontwikkeling van stal- en managementmaatregelen, investeringen in bewezen en geborgde technieken en vergoedingen voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer.
Deelt u de mening dat de Gorsselse boeren en het bos historisch met elkaar zijn verweven?
Ja, in die zin dat een deel van het bos sinds lang in bezit is van één van de betrokken families en de natuurwaarden dus ook mede door hun beheer zijn behouden.
In hoeverre wordt bij de besluitvorming over natuurbescherming rekening gehouden met de historische relatie tussen de omgeving en de agrarische bedrijven, zoals in het geval van Gorssel waar het landschap zich mede dankzij de omwonende boeren heeft gevormd?
Daar kan in de besluitvorming geen rekening mee worden gehouden. De Europese regels laten het niet toe om onderscheid te maken tussen eigendomssituaties.
Hoe beoordeelt u de opmerking dat juist de meer kleinschalige melkveehouders, die de overheid zegt te willen behouden, vaak dichtbij de natuur zitten en daar al jaren mee werken?
Ik wil allereerst mijn waardering uitspreken over wat veel boeren dichtbij Natura 2000-gebieden al doen om landbouw te combineren met agrarisch natuur- en landschapsbeheer.
Tegelijk is het duidelijk dat ondernemers samen met overheden aan de slag moeten om ook kleinschalige melkveebedrijven toekomstbestendig te maken, in balans met hun leefomgeving. Ik erken dat er ook voor deze bedrijven dichtbij Natura 2000-gebieden voldoende toekomstmogelijkheden moeten zijn. De opgave is om samen met andere betrokken partijen in het gebied een goede balans te vinden tussen ruimte voor natuur en voor agrarische activiteiten. Dit zal vooral ruimte zijn voor extensievere vormen van landbouw gecombineerd met agrarisch natuur- en landschapsbeheer. In gebiedsprocessen wordt lokaal gekeken wat waar passend en mogelijk is. Het kabinet ondersteunt bedrijven hierbij onder andere via het Omschakelprogramma duurzame landbouw, de ecoregelingen en de samenwerkingsregeling voor melkveebedrijven in Natura 2000-overgangsgebieden in het kader van het Nationaal Strategisch Plan van het GLB.
Hoe beoordeelt u de opmerking dat door het huidige stikstofbeleid juist deze meer kleinschalige melkveehouders in de problemen raken?
Zie antwoord vraag 13.
Welke maatregelen neemt u om de rechtszekerheid van agrarische bedrijven te waarborgen?
Zoals uit de antwoorden op vraag 8 en 9 blijkt, is de rechtszekerheid geborgd doordat bestaande vergunningen niet worden aangetast door het genomen besluit.
Wat kunt u zeggen over de rechtszekerheid van de Gorsselse veehouders in het kader van uw wijzigingsbesluit?
Zie de antwoorden op vraag 8, 9 en 15.
Hoe gaat u om met de zorgen van melkveehouders in Gorssel over mogelijke toekomstige verplichtingen met betrekking tot dierenwelzijn, die mogelijk niet haalbaar zijn vanwege de beperkingen veroorzaakt door stikstofregelgeving en vergunningverleningen?
Uiteraard ben ik bekend met de zorgen die er leven over de beperkingen rondom vergunningverlening in relatie tot dierwaardige veehouderij. De Minister van LNV heeft de Kamer daar meermaals over geïnformeerd en in het convenanttraject dierwaardige veehouderij is dit ook onderwerp van gesprek geweest. De Tweede Kamer heeft op 19 maart jl. in het kader van de overgang naar een dierwaardige veehouderij een wijzigingsvoorstel voor de Wet dieren aangenomen. Daarin wordt bepaald dat dieren in de veehouderij hun gedragsbehoeften moeten kunnen uitoefenen. De concrete invulling van de eisen aan stallen zal worden uitgewerkt in lagere regelgeving. Er wordt gekeken naar de mogelijkheden voor een stapsgewijze aanpak, waarbij het uitgangspunt is een dierwaardige veehouderij in 2040. De transitie naar dierwaardige veehouderij zal plaatsvinden binnen de kaders van het natuur- en milieubeleid (waaronder het stikstofbeleid).
Ziet u mogelijkheden om de Europese en/of Nederlandse regelgeving omtrent natuurbescherming aan te passen zodat er meer ruimte ontstaat voor maatwerk en rekening kan worden gehouden met lokale omstandigheden en belangen?
Die mogelijkheden zie ik niet, omdat Nederland op dit vlak al scherp aan de wind zeilt.
De aanwezigheid van hoge concentraties van het verboden gewasbeschermingsmiddel dinoterb in oppervlaktewater in het Natura 2000-gebied het Zwanenwater |
|
Laura Bromet (GL), Geert Gabriëls (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht over de aanwezigheid van hoge concentraties van het verboden gewasbeschermingsmiddel dinoterb in oppervlaktewater in het Natura 2000-gebied het Zwanenwater?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in een natuurgebied aantreffen van een middel dat vanwege het risico op gezondheidsschade en schade aan de biodiversiteit sinds 1998 verboden is, een ernstige zaak is?
Al langer is bekend dat resten van gewasbeschermingsmiddelen, ook van middelen die al langer niet meer zijn toegestaan, in natuurgebieden kunnen worden teruggevonden. De ernst van de zaak is afhankelijk van de aangetroffen hoeveelheden. Uiteraard is de aanwezigheid van een verboden middel als dinoterb altijd ongewenst, dus ook als het een natuurgebied betreft.
Bent u voornemens om te laten onderzoeken wat de oorsprong is van het verboden middel dinoterb? Zo ja, op welke manier? Wat is hierin de rol van waterschap, handhavers en de provincie?
Het HHNK heeft op meerdere plaatsen dinoterb in het oppervlaktewater aangetroffen en start zo snel mogelijk een onderzoek naar mogelijke bronnen en oorzaken. Voor het onderzoek stemt het HHNK af met de NVWA en de provincie Noord-Holland.
Ik wacht de resultaten van het onderzoek af om te kunnen bepalen of verdere actie noodzakelijk is. Voor meer informatie verwijs ik u naar mijn Kamerbrief in reactie op een verzoek uw Kamer te informeren over de gevonden meetwaarden van de werkzame stof dinoterb in oppervlaktewater in de provincie Noord-Holland. Deze brief is gelijktijdig met de beantwoording van deze set Kamervragen naar uw Kamer gestuurd.
Kunt u aangeven of op meerdere plekken in Nederland dinoterb in het oppervlaktewater wordt aangetroffen? Zo ja, hoe verklaart u de aanwezigheid van deze stof? Zo nee, wordt hier wel op gemeten? Bent u bereid onderzoek te laten doen naar de aanwezigheid van verboden bestrijdingsmiddelen en mogelijke bron hiervan?
De openbare Bestrijdingsmiddelenatlas2 laat zien op welke locaties in Nederland de stof dinoterb is aangetroffen. Normoverschrijding van dinoterb in het oppervlaktewater is met name in de provincie Noord-Holland gevonden. Het onderzoek van het HHNK zal mogelijk meer duidelijk geven over de bronnen en oorzaken. Deze resultaten wacht ik eerst af.
In mijn Kamerbrief3 in reactie op een verzoek uw Kamer te informeren over de gevonden meetwaarden van de werkzame stof dinoterb in oppervlaktewater in de provincie Noord-Holland, geef ik een mogelijk verklaring voor de aanwezigheid van dinoterb. De stof kan worden aangetroffen door nalevering uit de bodem van geaccumuleerde resten uit het verleden en/of illegaal gebruik van het middel. Uit gegevens van het NVWA blijkt overigens dat zij dinoterb niet hebben aangetroffen tijdens inspecties.
In hoeverre is de aanwezigheid van dinoterb in oppervlaktewateren een concreet risico voor de volksgezondheid en het behalen van Kaderrichtlijn Water (KRW)-doelstellingen en Natura 2000-doelstellingen?
Het gebruik van dinoterb is sinds 1998 verboden. Ook stoffen die verboden zijn, kunnen in het milieu worden aangetroffen bijvoorbeeld als gevolg van nalevering uit de bodem en/of grondwater. Het aantreffen van dinoterb in het oppervlaktewater kan van invloed zijn op het behalen van KRW-doelen.
Op basis van de resultaten van het onderzoek naar de oorzaak van de huidige verontreiniging kan mogelijk worden vastgesteld of er maatregelen zijn om verdere verontreiniging en normoverschrijdingen te voorkomen.
Of er sprake is van een concreet risico voor de volksgezondheid en Natura-2000 doelstellingen hangt samen met de gevonden waarden en blootstelling van mens en doelsoorten. Het is relevant om te weten wat de oorzaak van de gevonden waarden zijn geweest. Het is daarom van belang het onderzoek van het HHNK af te wachten
Hoeveel capaciteit bij handhaving is momenteel beschikbaar om metingen van verboden gewasbeschermingsmiddelen te doen? Hoeveel capaciteit is beschikbaar om op zoek te gaan naar de bron hiervan en om te handhaven?
Waterschappen zien erop toe dat landbouw- en tuinbouwbedrijven de maatregelen toepassen die zijn voorgeschreven in vigerende wet- en regelgeving. De 21 waterschappen verschillen van omvang en daarmee van capaciteit. Onderling is er wel samenwerking. Er is een landelijk meetnet gewasbeschermingsmiddelen waar jaarlijks met een vastgestelde frequentie door waterschappen op vaste locaties met een vaste meetstrategie wordt gemeten. Eén van de doelen is het zo optimaal mogelijk leggen van een aannemelijk verband tussen de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen en de waargenomen normoverschrijdingen in oppervlaktewater. Daarnaast is er nog per waterschap een regiospecifiek monitoringsprogramma. Bij beide kunnen metingen van verboden gewasbeschermingsmiddelen aan het licht komen. Tot slot doen de waterschappen onderzoek naar de vervuiling van het water. Het HHNK start met een onderzoek naar de mogelijke bronnen en oorzaken van dinoterb in het oppervlaktewater.
De NVWA voert toezichttaken uit in het veld op basis van vigerende wet- en regelgeving als het Bal, de Wgb en toelatingsvoorschriften. Dit betreft onder andere fysieke inspecties bij de handel in gewasbeschermingsmiddelen en op juist gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en op gebruik van niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. Hiervoor heeft de NVWA 25 fte beschikbaar. Om de capaciteit zo efficiënt mogelijk te gebruiken zet de NVWA onder andere in op risicogericht toezicht. Dat betekent toezicht houden daar waar de gevolgen van niet naleving van wet- en regelgeving het grootst zijn.
Hoeveel overtreders zijn er in de afgelopen drie jaar geconstateerd en beboet als gevolg van het gebruik van dinoterb en andere verboden gewasbeschermingsmiddelen?
In de periode 2021 en 2022 zijn respectievelijk 507 en 495 inspecties uitgevoerd. Bij 21 inspecties is opgetreden tegen het gebruik van middelen met een niet in Europa goedkeurde stof. Dit betrof tien inspecties in de onbedekte teelt en elf inspecties in de glastuinbouw. In totaal waren het negen verschillende niet goedgekeurde stoffen. Dinoterb is hierbij niet aangetroffen. Meer detailinformatie is te vinden in de publicatie van de inspectieresultaten 2021 en 20224. De resultaten van 2023 zijn nog niet beschikbaar.
Wat zijn de sancties voor een betrapte overtreder van het gebruik van verboden middelen?
Bij geconstateerde overtredingen treedt een waterschap op volgens de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingswet (LHSO)5. Een dwangsom wordt per geval vastgesteld en bepaald naar aard van de overtreding. Daarbij wordt rekening gehouden met het effect van de overtreding op de omgeving en met de zwaarte van het geschonden belang. Een bestuurlijke strafbeschikking wordt bepaald middels feitcodes en tarieven, te vinden in het feitenboekje wat openbaar is via de site van het OM6. Interventies die de NVWA ter beschikking heeft staan beschreven in het algemeen interventiebeleid NVWA 20247 en het specifiek interventiebeleid NVWA gewasbeschermingsmiddelen en biociden (IB03-SPEC 05, versie 05). De NVWA kan bij een overtreding zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk optreden. De bevoegde autoriteit is verantwoordelijk voor de afdoening van de betreffende overtreding.
Ziet u aanleiding om de handhaving aan te scherpen? Zo nee, wat zou aanleiding zijn om wel meer te onderzoeken en te handhaven?
Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van het onderzoek van het HHNK. Zoals verwoord in mijn Kamerbrief8 in reactie op een verzoek uw Kamer te informeren over de gevonden meetwaarden van de werkzame stof dinoterb in oppervlaktewater in de provincie Noord-Holland, ben ik van mening dat de toezicht en handhavende diensten adequaat hebben gehandeld. Samen met IenW verkennen we de mogelijkheden om toezicht en handhaving specifiek gericht op waterkwaliteit en gewasbescherming te verbeteren.
Puppy-yoga |
|
Ines Kostić (PvdD), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Radar over misstanden bij puppy yoga?1
Ja, ik heb de uitzending gezien.
Wat vindt u ervan dat een buitenlands bedrijf een yogacentrum in Amsterdam heeft geopend waarbij pups urenlang worden gebruikt voor commercieel gewin?
Dit vind ik een slechte zaak. Hoewel met de juiste maatregelen puppy yoga geen negatieve consequenties hoeft te hebben voor het welzijn van puppy’s, blijkt het welzijn van deze dieren in de praktijk lastig te waarborgen. De winst die gemaakt kan worden met puppy yoga vormt hierbij een perverse prikkel om niet in het belang van de puppy’s te handelen.
Wat is uw reactie op de beelden waarbij te zien is dat pups continu wakker worden gemaakt, worden opgetild en doorgegeven en rondlopen in een ruimte waar een groot risico is dat ze gewond raken?
Ik vind het triest om te zien dat de betrokkenen in hun eigen belang handelen en hierbij het welzijn van de puppy’s uit het oog verliezen.
Wat vindt u ervan dat er geen toezicht is op de gezondheid en het welzijn van de pups door bijvoorbeeld een diergedragsdeskundige?
De eigenaar van de dieren is te allen tijde verantwoordelijk voor het welzijn van de puppy’s. Het is niet noodzakelijk dat een diergedragsdeskundige toezicht houdt op de gezondheid en het welzijn van de puppy’s als de eigenaar deze verantwoordelijkheid neemt en erop toeziet dat de puppy’s goed worden behandeld.
Kunt u bevestigen dat de eerste weken van het leven van een hond cruciaal zijn voor de ontwikkeling?
Ja, dit kan ik bevestigen. In de socialisatiefase wordt het fundament gelegd voor het verdere leven van een hond. Alles dat de pup in deze periode leert, blijft hem zijn leven lang bij. Dat geldt voor positieve ervaringen, maar ook voor negatieve.
Kunt u bevestigen dat pups het grootste deel van de dag horen te slapen?
Ja, een puppy van 8 weken oud slaapt ongeveer 20 uur per dag.
Kunt u bevestigen dat overmatige angst en stress, overprikkeling en een tekort aan slaap kan leiden tot gezondheids- en gedragsproblemen bij honden?
Ja, dit kan ik bevestigen. Goede socialisatie van puppy’s is erg belangrijk, ze moeten in deze fase wennen aan verschillende omgevingen en mensen. Het is hierbij van cruciaal belang om puppy’s voldoende rust te geven om de opgedane prikkels te verwerken. Wanneer er te veel wordt gedaan met een puppy, kan deze overprikkeld raken. Dit kan ertoe leiden dat de puppy overgevoelig raakt voor bepaalde situaties en gezondheids- en gedragsproblemen ontwikkelt.
Kunt u bevestigen dat pups die urenlang worden ingezet voor puppy yoga en continu wakker worden gemaakt, onvoldoende slaap en rust krijgen?
Wanneer een puppy slaapt, moet deze met rust gelaten worden. Puppy’s die tijdens een puppy yogales continu wakker worden gemaakt zullen onvoldoende slaap en rust krijgen.
Kunt u bevestigen dat op de beelden te zien is dat de pups onnodige angst en stress ervaren en dat dit een overtreding is van de Wet dieren (Kamerstuk 35 398) en het Besluit houders van dieren?
Op de beelden is te zien dat puppy’s van 8 weken oud wakker worden gemaakt, uit elkaar worden gehaald, worden opgetild en vast worden gehouden. Meerdere puppy’s vertonen angst- en stressgedragingen zoals trillen en de staart tussen de benen houden. Na de uitzending van Radar heeft de NVWA op de locaties van het betreffende puppy yoga bedrijf inspecties uitgevoerd en de overige beelden van Radar bekeken.
Uit het onderzoek van de NVWA blijkt dat niet voldoende ruimte wordt gelaten voor de fysiologische en ethologische behoeften van de puppy’s tijdens de puppy yoga lessen. De NVWA heeft overtredingen geconstateerd en hiervoor voornemens tot het opleggen van bestuurlijke boetes aan de overtreder bekend gemaakt.
Heeft u gezien dat meerdere yogadocenten die bij dit yogacentrum hebben gewerkt zich nu actief uitspreken tegen puppy yoga?2
Ja, dit heb ik gezien.
Heeft u gezien dat verschillende dierenwelzijnsorganisaties, waaronder de Dierenbescherming, Vier Voeters en House of Animals, zich hebben uitgesproken tegen puppy yoga?3 4 5
Ja, dit heb ik gezien.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat pups, puur vanwege commercieel belang en het vermaak van mensen, worden ingezet bij yoga? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Het uitgangspunt zou het welzijn en goede socialisatie van de puppy’s moeten zijn, niet commercieel belang en vermaak van mensen.
Deelt u de mening dat puppy yoga kan leiden tot onwenselijke impulsaankopen van pups? Zo nee, waarom niet?
Enerzijds zou het knuffelen met een puppy de wens om een eigen hond te hebben kunnen aanwakkeren, anderzijds is het mogelijk dat puppy yoga de behoefte aan contact met (jonge) honden vervult en er toe leidt dat mensen juist géén eigen hond kopen. Dit zegt echter niets over of deze personen een impulsaankoop zullen doen.
In de zomer 2023 is onderzoeks- en adviesbureau Inspire to Act begonnen met de uitvoering van een onderzoek naar de gedragsfactoren die een belangrijke rol spelen bij de aanschaf en het houden van kortsnuitige honden. In dit onderzoek wordt specifiek gekeken naar impulsaankopen (Kamerstuk 28 286, nr. 1009) en welke informatie is ingewonnen door de koper tijdens de aanschaf van het dier (Kamerstuk 28 286, nr. 1149). Dit onderzoek loopt nog.
Wat vindt u van de uitspraak van de eigenaar van het bedrijf Puppies & Yoga: «Zolang de vraag naar puppy yoga toeneemt, blijven wij studio’s openen?»6
Ik vind het een slechte zaak als commerciële belangen prevaleren boven het welzijn van puppy’s.
Deelt u de mening dat dit een ongewenste trend is waar snel een halt aan moet worden toegeroepen? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Het is belangrijk om goed na te denken over vermaak met dieren en zeker als het gaat om zulke jonge dieren in een hele gevoelig fase in hun leven. Uit de beelden en de verklaringen van yoga-docenten blijkt dat het niet eenvoudig is om het welzijn van de puppy’s te waarborgen.
Bent u bereid om zo snel mogelijk met maatregelen te komen om puppy yoga te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Ondanks dat het dierenwelzijn van de puppy’s met de naleving (en zo nodig handhaving) van de welzijnsregelgeving is geborgd, vind ik het niettemin onwenselijk dat deze diensten worden aangeboden. Dit gebruik van dieren verhoudt zich niet met de intrinsieke waarde van het dier, omdat de belangen van de verleners van de diensten en de mensen die er gebruik van maken niet opwegen tegen de intrinsieke waarde van de betrokken puppy’s. Ik zal dan ook een algemene maatregel van bestuur voorbereiden om yoga met puppy’s te verbieden.
Dit is niet het eerste en zal ook niet het laatste fenomeen zijn waarbij interactie met dieren wordt aangeboden tegen financiële vergoeding, en waarbij vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de mate waarin het welzijn van de betrokken dieren wordt gewaarborgd. Ik roep eenieder dan ook op om zelf verantwoordelijkheid te nemen en niet mee te werken aan ongewenste exploitatie van puppy’s of andere dieren.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Zoals ik u op 10 april 2024 (Aanhangsel van de Handelingen 2023–2024, nr. 1462) heb laten weten, vroeg zorgvuldige beantwoording van uw vragen meer tijd dan de daartoe gestelde termijn van drie weken.