De import van vlees van mishandelde paarden uit Argentinië |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Kent u de beelden en het rapport van de Belgische dierenrechtenorganisatie GAIA over de gruwelijke mishandeling van Argentijnse slachtpaarden voor Belgische consumptie?1
Ja.
Wat vindt u van de beelden waarop te zien is hoe de zwaar verwaarloosde dieren door honden worden gebeten, met minachting worden geslagen, gebrandmerkt en op transport worden geschopt?
Ik hecht veel waarde aan het welzijn van dieren. De beelden wekken dan ook afschuw op.
Importeert Nederland ook paardenvlees uit Argentinië, Mexico en/of Brazilië? Uit welke landen importeert Nederland nog meer paardenvlees?
Er komt paardenvlees op de Europese markt uit Argentinië en Brazilië. Daarnaast is er zeer beperkte import vanuit Canada.
Kunt u een uiteenzetting geven van de dierenwelzijnsgaranties die Nederland bij de import van paardenvlees vraagt en op welke wijze daarop wordt gecontroleerd?
Vlees dat uit derde landen in de EU wordt geïmporteerd moet afkomstig zijn van door de EU erkende slachthuizen.
Door de EU erkende slachthuizen dienen te voldoen aan de EU verordeningen en richtlijnen betreffende dierenwelzijn, diergezondheid, voedselveiligheid en voedselhygiëne. In het kader van dierenwelzijn speelt met name Richtlijn 93/119/EG inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden een rol. De officiële dierenarts in het verzendende land verklaart dat aan de betreffende bepalingen van de EU regelgeving is voldaan, door middel van een certificaat bij het vlees wat wordt geïmporteerd.
De Food and Veterinary Office (FVO) inspecteert de door de EU erkende slachthuizen. In april/mei 2010 heeft de FVO Argentinië bezocht. Zij geven aan dat in alle bezochte slachthuizen het welzijn was gerespecteerd op het moment van slachten. Tijdens een inspectie in Mexico in november/december 2010 werd geconstateerd dat controles op gebied van dierenwelzijn zijn verbeterd en dat geen grote tekortkomingen zijn geïdentificeerd.
Bent u bereid om op Europees niveau een importverbod van paardenvlees uit Argentinië, Mexico en Brazilië te bepleiten? Zo ja, binnen welke termijn? Zo neen, waarom niet?
Gelet op de uitkomsten van de FVO-inspecties is er geen grond voor een importverbod van paardenvlees uit deze drie landen. De Nederlandse regering zet zich er wel voor in om een paragraaf over dierenwelzijn op te nemen in bilaterale handelsakkoorden (free trade agreements) met onder andere Mercosur.
Van dit samenwerkingsverband van Zuid-Amerikaanse landen zijn Argentinië en Brazilië lid, en heeft Mexico een observerende functie. Op dit moment zijn de onderhandelingen met Mercosur over de free trade agreements nog gaande.
Het gebruik van een wildredder bij maaiwerkzaamheden |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «Electronische «wildredder» voorkomt slachtoffers»?1
Ja.
Zijn er het afgelopen jaar overtredingen geweest met betrekking tot de vereisten vanuit de Flora- en faunawet en maaiwerkzaamheden? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, hoe vindt de controle hier op plaats?
Dit soort overtredingen komen aan het licht wanneer melding wordt gedaan van het ongeluk of van de vondst van het slachtoffer. Dergelijke meldingen zijn voor 2010 niet bekend. De Rechtbank van Zutphen heeft op 13 september 2010 wel een bedrijf veroordeeld voor het overrijden van drie reekalveren tijdens maaiwerkzaamheden. Deze overtreding vond plaats in juni 2009. De rechter heeft een voorwaardelijke boete van € 500 opgelegd.
Klopt het dat de weidevogelstand nog steeds achteruitgaat en dat het beheer van gebieden, waaronder het maaien, hierin een belangrijke rol speelt?
Ja, maar er zijn ook steeds meer successen, zoals het mozaïekbeheer voor weidevogels, waarbij meerdere agrariërs betrokken zijn en er met een gebiedscoördinator flexibel en effectief wordt ingezet op een groter gebied.
Onderschrijft u dat als er nieuwe technologische ontwikkelingen zijn die de kans op slachtoffers als gevolg van maaien sterk verminderen, deze breed ingezet zouden moeten worden? Zo ja, bent u bereid het gebruik van de wildredder verder te stimuleren en te faciliteren? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo neen, waarom niet?
Het inzetten van de wildredder is slechts een van de mogelijkheden om de kans op slachtoffers als gevolg van maaien te verminderen, van binnen naar buiten maaien is een andere mogelijkheid. Ik vind het de verantwoordelijkheid van de maaier om zodanige maatregelen te treffen dat ongelukken worden voorkomen.
Een incident bij de ISLA raffinaderij te Curaçao |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het1 dat vorige week bij een incident met een «catcracker» op de ISLA raffinaderij te Curaçao «catalyst poeder» is vrijgekomen? Klopt het dat ISLA weigert publiekelijk mee te delen waaruit dit poeder precies is samengesteld?
De media op Curaçao spreken inderdaad van een incident waarbij wit poeder is neergedaald op het eiland. Ik kan deze berichten niet bevestigen. Het is de regering van Curaçao die verantwoordelijk is voor de informatieverstrekking naar het Curaçaose parlement en de bevolking.
Wat is er waar van de veronderstelling dat het hier gaat om zware metalen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat dat de Curaçaose burgers en het plaatselijke openbaar bestuur na elk incident op de raffinaderij zo snel mogelijk geïnformeerd dienen te worden over de aard, samenstelling en omvang van de vrijgekomen stoffen en de mogelijke milieu- en gezondheidsschade die hierdoor kan worden veroorzaakt? Zo ja, bent u bereid om de Curaçaose regering de grote zorgen over de milieu- en gezondheidsschade door aanhoudende incidenten en de wens te uiten dat de raffinaderij na elk incident openheid van zaken geeft over de vrijgekomen stoffen?
Ik heb daar geen mening over. De verhouding tussen het bestuur en de bevolking van Curaçao is op grond van het Statuut een zaak van de Staten van Curaçao en de regering van dat land.
Heeft u deze problemen inmiddels met de Curaçaose minister-president besproken? Zo ja, wat zijn daarvan de uitkomsten?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Schade na storing van een luchtwasser |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Witte neerslag na storing luchtwasser DMV»?1
Ja.
Kunt u toelichten wat hier gebeurd is en hoe dit heeft kunnen gebeuren?
In een rookgas reinigingsinstallatie van het bedrijf DMV in Veghel is een storing opgetreden als gevolg van een doseerfout. Daardoor is een witte neerslag van natronloog in de nabije omgeving terechtgekomen. Deze neerslag kan hinder veroorzaken (een zeepachtig gevoel aan de huid bij aanraking) en er kan mogelijk beschadiging optreden aan autolak. Het neergeslagen stof veroorzaakt geen direct gevaar voor de volksgezondheid.
Kunt u aangeven of een dergelijk ongeval met een luchtwasser al eerder is voorgekomen?
In Nederland zijn vele honderden bedrijven waar lucht reinigingsinstallaties zoals natte wassers aanwezig zijn. Storingen in deze apparatuur komen soms voor en zijn in het verleden voorgekomen. Het bevoegd gezag is in deze gevallen de provincie of de gemeente waar ook overzichten van klachten en ongewone voorvallen aanwezig zijn.
Is het waar dat de brandweer uren bezig is geweest met het opruimen van natronloog in de omgeving? Wat zijn de totale kosten van deze schoonmaakoperatie geweest?
Uit de berichten blijkt dat de brandweer enkele uren nodig heeft gehad om de stofoverlast op te ruimen. De kosten die daarbij zijn gemaakt zijn mij niet bekend. Ik ga ervan uit dat het bedrijf (via haar verzekering) deze schoonmaakkosten dekt.
Worden deze kosten in rekening gebracht bij FrieslandCampina? Zo nee, waarom niet en bent u bereid de rekening alsnog naar FrieslandCampina te sturen, volgens het principe dat de vervuiler betaalt?
Het bedrijf is in dergelijke gevallen aansprakelijk voor de kosten die gepaard gaan met het herstel van eventuele schade. Het is in dergelijke gevallen gebruikelijk dat gedupeerden door het bedrijf schadeloos worden gesteld. Het Rijk is in het geheel geen partij in deze zaak.
Kunt u aangeven hoeveel subsidie er reeds gegeven is en er nog begroot zijn voor investeringen voor luchtwassers? Om hoeveel luchtwassers gaat dat, onderverdeeld naar de verschillende sectoren?
Bij een groot aantal (duizenden) bedrijven in Nederland zijn lucht reinigingsapparaten zoals luchtwassers in bedrijf. Sommige apparaten vallen onder fiscale regelingen zoals bijvoorbeeld de MIA/VAMIL regeling. Er bestaan geen landelijke overzichten van alle diverse soorten, aantallen en de leeftijd van lucht reinigingsapparatuur in Nederland.
Het bericht "Milieunorm te streng" |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Milieunorm te streng»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat onzinnige emissienormen, gebaseerd op het klimaatsprookje, de Europese luchtvaartsector mogelijk tienduizenden banen kunnen gaan kosten? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Om de economische effecten van ETS te beperken wordt het merendeel van de rechten gratis verstrekt. Uit eerdere onderzoeken blijkt dat luchtvaartmaatschappijen een groot deel van de kosten van ETS kunnen doorberekenen aan de consument. Hier vindt het principe toepassing dat de vervuiler betaalt. In verband met de recent door een aantal derde landen geuite dreigingen en de economische gevolgen daarvan, zal ik de Europese Commissie verzoeken om hierop actie te ondernemen en te zoeken naar een oplossing.
Hoeveel banen verdwijnen er in Nederland door deze onzinnige emissienormen en bent u van mening dat elke baan die verdwijnt er eentje te veel is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het systeem van emissierechten waardeloos is, aangezien landen als China er bijvoorbeeld niet aan meedoen, en dat het systeem onze luchtvaartsector op achterstand zet? Zo nee, waarom niet?
Het systeem is van toepassing op alle op Europese luchthavens aankomende en vertrekkende vluchten. Als China weigert mee te doen met het systeem zal dit het level playing field verstoren. Tot nu toe hebben de Chinese luchtvaartmaatschappijen voldaan aan hun verplichtingen onder het ETS. De richtlijn biedt flexibiliteit – derde landen kunnen een uitzondering krijgen mits zij equivalente maatregelen nemen met hetzelfde milieueffect. De Commissie zal uiteindelijk de beslissing nemen of derde landen onder de uitzonderingsregeling vallen.
Hoe denkt u nu eindelijk de motie De Mos2 uit te voeren, die erop gericht was om de invoering van emissiehandel voor de luchtvaart in 2012 geen nadelige concurrentiepositie dan wel een verslechtering van de netwerkpositie met zich mee te laten brengen voor de Nederlandse luchtvaart en zodoende het level playing field niet te verstoren?
Nederland zet zich op Europees en internationaal niveau in voor het tot stand brengen van een mondiaal emissiehandelssysteem voor de luchtvaart om nadelige effecten van het Europese ETS op de concurrentiepositie van de Nederlandse luchtvaart als gevolg van verstoring van het level playing field zo gering mogelijk te doen zijn. De Europese richtlijn is door de lidstaten ondertekend en in hun nationale wetgeving geïmplementeerd. De oplossing moet worden gezocht binnen de kaders van de richtlijn, bijvoorbeeld door de mogelijkheid voor het derde land om equivalente maatregelen te treffen en zo een uitzondering te krijgen op het luchtvaart ETS. Dit is nog een onderwerp waar hard aan wordt gewerkt met de Commissie en de andere lidstaten. Daarbij moeten wij er voor waken ons hierbij door derde landen onder druk te laten zetten.
Deelt u de mening dat de regels omtrent het schadeloos stellen van passagiers nader tegen het licht moeten worden gehouden, aangezien deze niet gelijkelijk worden gehandhaafd in Europa en daardoor mogelijk onze Nederlandse sector op achterstand wordt gezet? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft de afgelopen jaren steeds aangedrongen op een eenduidige Europese lijn voor wat betreft de handhaving en interpretatie van de «Denied Boardingverordening» waarin passagiersrechten zijn vastgelegd. Het is daarbij van belang zo snel mogelijk de werking van de Verordening te verbeteren en een duidelijk kader te geven voor overmacht voor zowel de consument als de luchtvaartmaatschappijen.De Europese Commissie heeft onlangs een mededeling uitgebracht met twaalf actiepunten en met daarin een aankondiging om de verordening te gaan herzien. Daar ben ik voorstander van. Een gelijke interpretatie en handhavingspraktijk binnen Europa is in het belang van zowel de Europese consument alsmede de luchtvaartmaatschappijen.
Deelt u de mening dat Nederland alleen luchtvaartmaatschappijen uit andere landen moet toelaten, als onze eigen kisten ook op luchthavens in die landen kunnen landen, teneinde eerlijkere concurrentie te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het toelaten van luchtvaartmaatschappijen uit niet-Europese landen in het Nederlandse luchtruim en het gebruik van de Nederlandse luchthavens is geregeld in bilaterale en multilaterale overeenkomsten en het vigerend vergunningenbeleid en is in principe gebaseerd op reciprociteit. Kortom, dit werkt al op deze wijze.
Het bericht "Waterschap verkwist zelf veel water in droge tijd" |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Waterschap verkwist zelf veel water in droge tijd»?1
Ja, het originele artikel komt uit Cobouw van 27 mei 2011.
Bent u van mening dat in tijden van droogte elk druppeltje zoetwater moet worden gekoesterd en dat het op zijn zachtst gezegd vreemd is dat waterschappen veel water verbruiken bij waterzuiveringen, terwijl dijken op springen staan, boeren soms niet kunnen bewateren en burgers worden opgeroepen hun tuin niet te sproeien? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben met u van mening dat in droge tijden zorgvuldig met het beschikbare zoetwater moet worden omgegaan. Naar mijn oordeel leveren de waterschappen met de lozing van gezuiverd afvalwater een positieve bijdrage aan de zoetwatervoorraad. Het grootste deel van dit water wordt namelijk geloosd op zoet water en is beschikbaar voor watergebruikers.
Het deelprogramma Zoetwater van Deltaprogramma onderzoekt hoe in de toekomst beter met het beschikbare zoet water kan worden omgegaan. Het gebruik van gezuiverd afvalwater maakt daar onderdeel van uit.
Goede voorbeelden van hergebruik van gezuiverd afvalwater zijn er overigens al. Zo gebruikt het bedrijf Dow Chemical in Terneuzen gezuiverd afvalwater van de inwoners van Terneuzen. Dit water werd voorheen in de Westerschelde geloosd. Op Texel wordt het gezuiverde afvalwater benut om verdroging te bestrijden. Er loopt onderzoek naar meer mogelijkheden. Zo wordt in Delfland onderzocht of afvalwater duurzaam en kosteneffectief kan worden gezuiverd tot gietwater voor de glastuinbouw.
Bent u bereid om zo snel mogelijk serieus te kijken naar het advies van ingenieursbureau DHV, dat stelt dat het technisch eenvoudig is om water in de sloten te pompen en dat dit tevens efficiënter is dan het verhogen van het IJsselmeer met anderhalve meter, teneinde verdere problemen door de droogte het hoofd te bieden? Zo ja, wilt u de Kamer hierover voor de zomer berichten?
Ja, ik neem het advies van DHV serieus. Het hergebruik van afvalwater heeft zoals bij vraag 2 aangegeven de aandacht. Het vormt een van de mogelijke maatregelen. Het is daarbij nodig om ook te kijken naar de kosten (van eventueel extra zuiveren) en baten (van het extra zoet water) van de maatregel. Binnen het Deltaprogramma worden alle mogelijke maatregelen nader onderzocht op maatschappelijke kosten en baten.
Jaarlijks wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van het Deltaprogramma. In dat kader zal ik u informeren.
Rioolwater in de Westerschelde |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Miljoenen liters rioolwater in Westerschelde door breuk» uit het Algemeen Dagblad?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze gebeurtenis grote gevolgen kan hebben voor het milieu en de Nederlandse en Vlaamse economie, aangezien de Westerschelde een belangrijke vaarroute is en de regio veel toerisme trekt en dat deze zaak daarom zo snel mogelijk moeten worden onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening niet dat deze gebeurtenis grote gevolgen kan hebben voor het milieu en de Nederlandse en Vlaamse economie. De lozing van ongezuiverd afvalwater heeft 48 uur aangehouden, waardoor de gevolgen lokaal en tijdelijk zijn gebleven. Het verloop van de lozing is nauwlettend gevolgd en er zijn diverse bemonsteringen uitgevoerd. Er heeft geen overschrijding plaatsgevonden van de landelijke bacteriële norm.
Bent u van mening dat tevens tot op de bodem moet worden uitgezocht of deze breuk met achterstallig onderhoud te maken heeft en of verantwoordelijken fouten hebben gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Het Waterschap Brabantse Delta onderzoekt de oorzaak van de breuk in de persleiding op zijn terrein. Afhankelijk van de bevindingen zal het bevoegd gezag en eventueel de VROM-inspectie op de hoogte worden gehouden van de uitkomsten.
Mocht deze dramatische gebeurtenis met achterstallig onderhoud te maken hebben, bent u dan bereid om ook onderzoek te doen naar de staat van het gehele Nederlandse rioleringsstelsel, zodat dit niet op nog meer plekken kan gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier geen breuk in het gemeentelijk rioolstelsel, maar een breuk in een persleiding in beheer van het waterschap. De persleiding waarin de breuk is opgetreden is regelmatig aan inspectie onderworpen. Uit de benchmark riolering 2010 blijkt overigens dat het Nederlandse rioolstelsel op orde is, er is geen sprake van achterstallig onderhoud. De volgende rapportage volgt in 2013. Aanvullend onderzoek naar de staat van de gemeentelijke riolering acht ik niet nodig.
Bent u tevens bereid om, in vervolg op vraag 4, alternatieve methoden van tijdelijke opslag van rioolwater, zoals het bergbezinkbassin in Eindhoven, in kaart te brengen en te promoten bij gemeenten en waterschappen? Zo nee, waarom niet?
Een bergbezinkbassin kan een rol spelen in het opvangen van een beperkt deel van het rioolwater tijdens hevige neerslag in een bepaald gebied, maar niet voor het opvangen van water dat vrijkomt bij een breuk in een persleiding op een niet vooraf bekende plek.
CO2-vrije stroomopwekking |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het fenomeen van «chemical looping», een mooi voorbeeld van kringloopsluiting?1
Ja, ik ben bekend met het fenomeen van «chemical looping». De conventionele technieken voor afvang van CO2 zijn relatief energie-intensief omdat in de afvalgassen CO2 en stikstof nog van elkaar gescheiden moeten worden, voordat de CO2 kan worden afgevangen. Onderzoekers van de TU Eindhoven hebben nu een techniek ontwikkeld, waarbij CO2 en stikstof gescheiden vrijkomen. De CO2 kan daardoor ook gemakkelijker worden afgevangen, zonder dat dit veel energie kost. Dit proces wordt «chemical looping» genoemd.
Ziet u voor Nederland, in overleg met producenten, kansen op het gebied van «chemical looping», zoals dat in eerste instantie is ontwikkeld aan de Technische Universiteit Eindhoven en nu wordt uitgeprobeerd in Spanje?
Chemical looping is een veelbelovende ontwikkeling voor de afvang van CO2 (CCS). Tegelijkertijd staat deze techniek nog in de kinderschoenen en is verder onderzoek nodig. Om dit onderzoek te stimuleren heeft de Europese Unie 5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het demonstratieproject «DemoCLOCK». Dit project dient zowel de economische als technische levensvatbaarheid van chemical looping aan te tonen.
De uitvoering van DemoCLOCK is in handen van een internationaal consortium dat geleid wordt door de Noorse onderzoeksorganisatie SINTEF. Naast de TU Eindhoven zijn tevens ECN en het bedrijf Array Industries vanuit Nederland betrokken. Nederland is derhalve goed betrokken bij de verdere ontwikkeling van deze nieuwe technologie.
Wat doet u om op de hoogte te blijven van de resultaten van het door de Europese Unie gefinancierde proefproject en de ontwikkelingen van deze techniek?
De Rijksoverheid heeft afspraken gemaakt met de Europese Commissie en de betrokken Nederlandse instanties dat het Rijk op de hoogte wordt gehouden van de stand van zaken.
De emissies van de afvalverbrandingsinstallatie OMRIN te Harlingen |
|
Diederik Samsom (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA), Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Klopt het dat de emissies van de recent geopende afvalcentrale OMRIN de niveaus zoals vastgesteld in de vergunning – met regelmaat – overschrijden? Zo ja, kunt u een overzicht geven van eisen en realisatiegegevens?
Zie het antwoord op vraag 2 van de leden Jacobi en Samsom (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3460).
Zijn er in de vergunning, dan wel via wettelijke voorschriften, eisen gesteld aan het maximaal toelaatbare aantal storingsuren van een dergelijke installatie per jaar? Welke? Is dit maximum overschreden?
In het Besluit verbranden afvalstoffen is bepaald dat, indien er overschrijding is van de bij of krachtens het besluit gestelde emissie-eisen, in geen geval langer dan 4 uur met de thermische behandeling van afvalstoffen mag worden voortgegaan. Per kalenderjaar mag dit niet meer dan 60 uur zijn.
Volgens de provincie is dit maximum sinds de ingebruikname niet overschreden.
Wat is het handhavingskader voor afvalverbrandingsinstallaties, welke sancties kunnen bij overtreding van vergunningsvoorschriften worden opgelegd?
De provincie Fryslân heeft een «Toezichtsplan Reststoffen Energie Centrale (REC) 2011 – 2012» opgesteld. Daarin is aangegeven hoe wordt toegezien op het naleven van de Wet milieubeheervergunning en van de van toepassing zijnde rechtstreeks werkende wet- en regelgeving, zoals het Besluit verbranden afvalstoffen. Er wordt voorzien in fysiek toezicht, administratief toezicht, metingen en systeemtoezicht.
In het geval van overtreding van vergunningvoorschriften of het Besluit verbranden afvalstoffen voorzien de Algemene wet bestuursrecht en de Provinciewet in de mogelijkheid tot het treffen van (sanctie)maatregelen om de naleving van de vergunning af te dwingen, zoals het opleggen van een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang.
Is de handelwijze van de provincie Friesland als bevoegd gezag voor de milieuhandhaving bij OMRIN in lijn met het handhavingskader? Kunt u dit motiveren?
Ja. In het Fries Draaiboek Handhaving Milieuwetgeving zijn de afspraken over de milieuwethandhaving in de provincie Fryslân opgenomen. Dit draaiboek vormt het afwegingskader voor het toepassen van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sanctiemiddelen.
Op de website van de provincie Fryslân staan diverse brieven en verslagen van toezicht en handhavingsacties door de provincie, waarin in detail de bevindingen worden beschreven (zie http://www.fryslan.nl/sjablonen/1/infotype/downloads/view.asp?objectID=34147)
Hieruit blijkt dat de provincie handelt conform het toezichtsplan en het draaiboek.
Welke maatregelen gaat u nemen zodat bij de afvaloven in Harlingen wordt gehandhaafd conform de normvoorschriften?
Gezien het bovenstaande zijn geen extra maatregelen nodig.
Chinese bezwaren tegen het EU ‘Emissions Trading Scheme’ (ETS) |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Chinese airlines voice strong opposition to EU ETS?" gepubliceerd op www.atwonline.com?1
Ja, het artikel is mij bekend.
Bent u bekend met het recente bezoek van een grote delegatie van de Chinese overheid aan uw ministerie inzake ETS (Emissions Trading Scheme) voor de luchtvaart?
Ja, een delegatie bestaande uit 10 vertegenwoordigers van de Chinese overheid heeft een bezoek gebracht aan de Europese Commissie, Frankrijk, Duitsland en aan Nederland.
Is het waar dat de Chinese overheid zich heeft uitgesproken tegen een toepassing van EU ETS voor luchtvaart op Chinese luchtvaartmaatschappijen?
De Chinese overheid heeft aangegeven niet akkoord te gaan met deelname van de Chinese luchtvaartmaatschappijen aan het Europese ETS.
Is het waar dat de Chinese overheid in geval van handhaving van het huidige ETS regime voor luchtvaart over zal gaan tot sancties tegen Europese luchtvaartmaatschappijen en handelssancties in het algemeen?
De Chinese delegatieleider heeft bij herhaling aangegeven dat als de Chinese maatschappijen worden verplicht deel te nemen aan ETS tegenmaatregelen onvermijdelijk zijn ter compensatie van de kosten die deelname met zich meebrengt.
Zouden dergelijke Chinese sancties toegestaan zijn volgens het internationaal recht?
De toelaatbaarheid van internationale tegenmaatregelen hangt af van de inhoud van de tegenmaatregelen en de vraag of de maatregelen waar ze tegen gericht zijn rechtsgeldig zijn. ETS maatregelen zijn om diverse redenen niet in strijd met internationaal recht. De maatregelen zijn non-discriminatoir en er geldt een «de-minimis» drempel. Luchtvaartmaatschappijen worden op grond van de ETS richtlijn nr. 2008/101 weliswaar verplicht gesteld om emissierechten in te leveren voor vluchten die worden afgelegd op weg naar of vanaf het EU-grondgebied, maar dit betekent niet dat hiermee het luchtverkeer in het luchtruim van niet-EU staten wordt gereguleerd. De richtlijn respecteert de volledige en uitsluitende soevereiniteit van landen zoals China over het luchtruim boven hun grondgebied. Aangezien ETS maatregelen rechtsgeldig zijn zullen Chinese tegenmaatregelen in de vorm van bestraffende sancties niet geoorloofd zijn. Wanneer de tegenmaatregelen echter eveneens legaal zijn en bijvoorbeeld in het kader van reciprociteit vergelijkbaar zijn met de emissiereducerende ETS maatregelen zal geen sprake zijn van strijdigheid met het internationaal recht. Voor zover derde landen een vergelijkbaar systeem toepassen als dat van het Europese ETS systeem zal overigens wel bekeken moeten worden hoe doublures kunnen worden voorkomen.
Hoe verhouden deze ontwikkelingen zich tot de passage in het regeerakkoord waarin staat: «Kwalitatieve groei van het wereldwijde verbindingennetwerk is essentieel. De overheid ziet hierbij toe op een concurrerend kostenniveau. Het beleid is gericht op een wereldwijde aanpak van emissiehandel zodat er een gelijk speelveld is»?
Het streven naar een mondiaal systeem van emissiehandel heeft onverminderd prioriteit. Het komen tot nieuwe, mondiale klimaatafspraken is een belangrijke factor om een gelijk speelveld te creëren. Een mogelijke oplossing van dit conflict kan gelegen zijn in de erkenning van door China te nemen equivalente maatregelen en de koppeling daarvan aan het Europese ETS. Dit kan worden gezien als een eerste stap naar een wereldwijd systeem.
Bent u ervan op de hoogte dat er een aanzienlijk Nederlands belang op het spel staat, aangezien vanuit Nederland wekelijks een groot aantal vluchten van en naar China vliegt?
Ja, dat is mij bekend. Als het om luchtvaart gaat is sprake van 53 vluchten per week op 8 bestemmingen in groot China.
Gaat u voorkomen dat Nederlandse en Europese luchtvaartmaatschappijen het slachtoffer worden van vergelding van EU regelgeving die in ogen van vele non-EU landen in strijd is met internationaal recht? Zo ja, welke stappen worden hiertoe ondernomen in de richting van de Europese Commissie?
Binnen de mogelijkheden die ik hiertoe heb zal ik samen met ander EU-lidstaten en de Europese Commissie nauw overleg voeren over de wijze waarop China tegemoet wordt getreden.
Hoe gaat u in Europees verband voorkomen dat er strafmaatregelen door China worden genomen die onze economie in den brede en de luchtvaartsector in het bijzonder serieuze schade zullen toebrengen?
In overleg met de Commissie en de andere lidstaten zal worden bekeken welke strategie het best gevolgd kan worden. Zie antwoord vraag 8.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de klachten die niet-EU-lidstaten hebben ingediend tegen het Europese emissiehandelsysteem?
Het in het Verenigd Koninkrijk door drie Amerikaanse maatschappijen en de ATA ingesteld beroep tegen ETS is doorverwezen naar het Europese Hof van Justitie. Begin juli zal er een eerste zitting zijn om partijen te horen. De uitspraak wordt niet eerder verwacht dan begin 2012.
Wat is de stand van zaken van de ontwikkeling van een wereldomspannend emissiehandelsysteem of vergelijkbaar instrument voor de luchtvaartsector in International Civil Aviontion Organzation (ICAO)-verband?
De discussie over klimaatmaatregelen en market based instruments (waaronder ook ETS) heeft in de laatste ICAO Assembly (oktober 2010) tot veel discussie geleid waaruit blijkt dat mondiale toepassing van ETS nog ver verwijderd is. De discussie had onder meer betrekking op het definiëren van CO2-doelen, het toepassen van guiding principes, de toepassing van regionale systemen en uitzonderingsposities voor kleine luchtvaartlanden, bijvoorbeeld wanneer die slechts minder een bepaald minimumaandeel van de wereldwijde luchtvaart uitmaken (de minimis bepaling). Ook grote luchtvaartlanden (waaronder China) willen een uitzonderingsbepaling, zich daarbij beroepend op het principe van common but Differentiated Responsabilities (CBDR). (zie Kamerbrief 24 804, 2 december 2010).
Bent u bereid de ontwikkeling van mondiale sectorale emissiehandel hogere prioriteit te geven, zodat er – ook als een bindende opvolger van «Kyoto» onverhoopt langer op zich zou laten wachten – toch forse stappen gezet kunnen worden met betrekking tot CO2-reductie in concurrentiegevoelige sectoren die gebaat zijn bij een mondiale aanpak?
Het identificeren en ontwikkelen van nieuwe en innovatieve internationale beleidsinstrumenten om klimaatactie door de private sector te stimuleren is reeds een prioriteit voor Nederland. De ontwikkeling van mondiale sectorale emissiehandel maakt daar deel van uit. Ik ben het met u eens dat zulke nieuwe mechanismen nodig zijn om de internationale koolstofmarkt op te schalen en private geldstromen te genereren die nodig zijn voor toekomstige klimaatactie. Overigens is er op dit moment een groep ontwikkelingslanden die zich principieel blijft verzetten tegen de ontwikkeling van marktinstrumenten.
Bent u bereid hiertoe een breed front te organiseren, bijvoorbeeld samen met de World Business Council on Sustainable Development en andere invloedrijke mondiale spelers, zowel gouvernementeel als non-gouvernementeel?
Ja. Mijn inzet op dit vlak is reeds breed georiënteerd, enerzijds gericht op mogelijkheden om financiering van klimaatmaatregelen door bedrijfsleven te bevorderen en anderzijds gericht op de ontwikkeling van nieuwe marktmechanismen voor de koolstofmarkt. Daarnaast concentreert mijn inzet zich op bilaterale activiteiten om ontwikkelingslanden te helpen te participeren in de koolstofmarkt. Bovendien participeer ik in het Partnership for Market Readiness, een initiatief van de Wereldbank dat zich richt op het concretiseren en verbeteren van marktinitiatieven door vooral ontwikkelingslanden.
In lijn hiermee voel ik dan ook niets voor het introduceren van een specifieke klimaat- of CO2-belasting. Ik heb dit ook aangegeven richting uw Kamer tijdens het AO Milieuraad van 15 juni 2011.
Bent u bereid de Kamer regelmatig te informeren over de ontwikkelingen van sectorale emissiehandel voor op zijn minst de zware (staal-)industrie, scheepvaart en luchtvaart? Bent u bereid daarbij aan te geven welke inspanningen de regering en de Europese Unie zich getroosten om die ontwikkelingen te bespoedigen en daarbij een indicatieve planning aan te houden voor de totstandkoming van dergelijke instrumenten?
Ja. Wanneer er in de genoemde sectoren ontwikkelingen op het gebied van emissiehandel voordoen informeer ik u hierover en mijn inzet daarbij.
Het bericht dat de afvaloven in Harlingen de normen zou overschrijden |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Diederik Samsom (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht: «Achterdocht beheerst afvalovendebat»?1
Ja.
Klopt het dat de normen voor de uitstoot van schadelijke stoffen (zoals dioxine) worden overschreden? Zo ja, wat is dan het risico voor de volksgezondheid?
De provincie Fryslân heeft van 12 mei 2011 tot 24 juni 2011 de emissiegegevens van de Reststoffen Energie Centrale (REC) te Harlingen op haar website geplaatst. Vanaf 24 juni 2011 kunnen de emissiegegevens worden ingezien op de website van de REC.
Tijdens de inregelperiode (29 maart 2011 t/m 24 april 2011) zijn bepaalde emissies van de REC boven de vergunde waarden gekomen. Dat is gebruikelijk bij het opstarten van een dergelijke installatie.
Ingenieursbureau Tauw heeft een onderzoek naar de emissies van dioxinen/furanen, PAK's en zware metalen uitgevoerd. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van de meetverplichting die in de milieuvergunning en het Besluit verbranden afvalstoffen is opgenomen.
Tauw heeft geen overschrijdingen van de emissiegrenswaarden geconstateerd. De emissies aan dioxinen en furanen zijn onmeetbaar laag gebleken en het onderzoek toont aan dat er na de opstart van de REC op 29 maart 2011 geen hoge concentraties dioxinen zijn vrijgekomen.
Na de inregelperiode is de bedrijfsvoering van de REC stabiel. De provincie Fryslân blijft de emissiegegevens controleren en beoordelen.
De emissiegegevens, informatie over het TAUW onderzoek, enz. zijn terug te vinden op de site van de REC: http://www.omrin.nl/Over_Omrin/REC_Harlingen.aspx
Vindt er adequate monitoring plaats van de gezondheidsklachten van bewoners in de omgeving? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De GGD (Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst) besteedt de komende jaren bij haar gezondheidsonderzoeken extra aandacht aan de omgeving van de REC. Overigens heeft de GGD naar aanleiding van een informatiebijeenkomst voor omwonenden een factsheet opgesteld, waarin wordt ingegaan op de gezondheidsrisico’s van de afvaloven in Harlingen. In de factsheet is onder meer opgenomen «Voor omwonenden vormt de uitstoot van dioxine door de voorgenomen REC geen extra gezondheidsrisico.»
Daarnaast wordt in opdracht van LTO Noord door de Universiteit van Wageningen een biomonitoringsprogramma uitgevoerd. In dat programma worden enkele gewassen, koemelk en kalkpapier gebruikt als «verklikkers» van een te hoge uitstoot aan stoffen als cadmium, kwik, PAK's, dioxinen, PCB's en fluoriden.
Welke maatregelen worden er genomen om in het vervolg dergelijke incidenten te voorkomen?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 2.
Het bevorderen van de consumptie van dierlijke eiwitten in Azië |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u de berichten en «Maxima moet Vietnam aan de melk krijgen»1 en «Samenwerking Safety Guard kalfsvlees China»?2
Ja.
Is het waar dat tijdens de handelsmissie aan Vietnam leden van het Koninklijk Huis zijn ingezet voor de promotie van de zuivel- en vleessector? Zo nee, op welk misverstand kan dit bericht berusten?
Nee, de economische missie naar Vietnam vond plaats onder mijn leiding. Het prinselijk paar bracht tegelijkertijd een officieel bezoek aan Vietnam. Tijdens de handelsmissie hebben prinses Máxima en ik, een groot deel van het meereizende bedrijfsleven een bezoek gebracht aan een modelboerderij van Friesland Campina waar Vietnamese melkveehouders trainingen en informatie ontvangen over onder meer diergezondheid, diervoeder, voedselveiligheid en stalinrichting. Daarnaast is de delegatie geïnformeerd over het MVO-programma van Friesland Campina in Vietnam. De bezoeken hadden tot doel inzicht te geven in enkele activiteiten van het Nederlandse bedrijfsleven in Vietnam.
Deelt u de mening dat het bevorderen van de handelsbelangen en afzet van de Nederlandse varkenssector en zuivelsector in het buitenland haaks staat op het Nederlandse beleid om een transitie tot stand te brengen van productie en consumptie van dierlijke eiwitten naar meer plantaardige eiwitten zoals vastgelegd in de beleidsagenda Duurzame Voedselsystemen3 waarin wordt aangegeven dat een verschuiving nodig is in de consumptie van dierlijke eiwitten naar duurzamer geproduceerde dierlijke en plantaardige eiwitten?
De relevante passage uit de betreffende beleidsagenda die loopt tot medio 2011 luidt: «Vooral in ontwikkelende economieën zoals China en India, zien we een consumptieverschuiving van plantaardige eiwitten naar vlees, zuivel en vis. Op zich is dit een goede ontwikkeling, die er bijvoorbeeld toe leidt dat ondervoeding (eiwittekorten) wordt opgelost.»
Het is een algemene tendens dat inkomenstoename in landen als Vietnam en China gepaard gaat met een toename in consumptie van dierlijke eiwitten. Het is een illusie dat Nederland die ontwikkeling (positief of negatief) kan beïnvloeden. Nederland kan er wel toe bijdragen dat de toenemende productie van dierlijke eiwitten bijvoorbeeld in Vietnam zo duurzaam mogelijk gebeurt. Ook stimuleert de overheid het Nederlandse bedrijfsleven tot duurzame eiwitinnovaties met internationaal marktperspectief. Ons bedrijfsleven heeft wat dat betreft veel te bieden.
Is het waar dat het zuivelmerk Dutch Baby dat sinds 1954 gevoerd werd door Friesland, in 1984 werd omgevormd in Dutch Lady na klachten over het feit dat moeders van pasgeborenen ten onrechte de indruk kregen dat koemelk beter zou kunnen zijn voor hun baby dan moedermelk?
Dit is mij niet bekend.
Is het waar dat in Aziatische landen een verhoogde mate van lactose-intolerantie heerst en dat daarin de oorzaak gezocht moet worden voor het feit dat in landen als China en Vietnam enkele decennia geleden nog nauwelijks koemelk gedronken werd? Zo nee, welke reden ziet u dan voor het feit dat zuivel nauwelijks genuttigd werd in Aziatische landen?
In veel Aziatische landen komt lactose-intolerantie onder volwassenen veel meer voor dan in bijvoorbeeld Nederland. Bij lactose-intolerantie is het vermogen om lactose te verteren na de kinderjaren verminderd waardoor er darmklachten kunnen ontstaan. Dit betekent echter niet dat deze groep mensen geen melk(producten) kunnen gebruiken. In het algemeen kunnen mensen met lactoseintolerantie kaas, yoghurt of een glas melk (200 ml bevat ongeveer 12 gram lactose) goed verteren.
De hoofdredenen waarom er tot enkele decennia geleden nauwelijks zuivel genuttigd werd in Aziatische landen heeft te maken met de beschikbaarheid van zuivel in die landen en de economische omstandigheden. Sinds de welvaart is gestegen, is men nu wel in staat, maar zeker niet elke dag, relatief dure zuivelproducten te kopen voornamelijk voor de kinderen.
In Vietnam wordt tegenwoordig per persoon 5 à 6 liter melk(producten) per jaar geconsumeerd. In landen zoals Thailand of Maleisië is de consumptie 15 à 16 liter per persoon per jaar. Ter vergelijking: in Nederland is de consumptie ongeveer 90 liter per persoon per jaar.
Lactose-intolerantie lijkt dus niet de oorzaak van het feit dat er nauwelijks zuivel wordt genuttigd in Aziatische landen. Beschikbaarheid en economische omstandigheden zijn hierin veel bepalender.
Kunt u aangeven of in heden of verleden op enigerlei wijze Nederlandse overheidssteun is gegeven aan de bevordering van melkafzet in Aziatische landen zoals China en Vietnam, bijvoorbeeld voor de proef/modelboerderijen in Binh Hoa of Siddair?4 Kunt u specifiek zijn in bestede middelen en doelen?
SIDDAIR (Sino Dutch Dairy Demonstration Centre) was tot maart 2004 één van drie door Nederland ondersteunde centra voor training en technologie-overdracht op landbouwkundig gebied in China. De steun voor de drie centra samen heeft ongeveer € 10 miljoen bedragen. In maart 2004 is het centrum overgedragen aan de Chinese partijen.
In 2005 is een PSOM-project «Dairy development in Vietnam» toegekend aan Campina i.s.m. de locale partner Vinamilk. Het project is uitgevoerd in Don Duong District, Lam Dong province. Het doel van het project was om de kwaliteit en de kwantiteit van de melkproductie in Vietnam te verbeteren door aan lokale melkveehouders het concept van modern management van melkveehouderij te demonstreren en hen te helpen bij de toepassing van dit concept in hun bedrijf. Dit project is in 2007 afgesloten. Het totale budget bedroeg € 1 260 000, waarvan de overheidsbijdrage € 630 000 bedroeg.
Kent u het bericht «Melkveehouderij haalt milieudoelen niet»?5
Ja.
Kunt u aangeven of de sterk stijgende melkconsumptie in Vietnam of de oproep van de Chinese premier om schoolkinderen dagelijks een halve liter melk te laten consumeren door Nederland wordt toegejuicht en/of zou moeten worden bevorderd vanuit de milieuproblemen die samenhangen met de productie van melk? Zo nee, waarom niet?
Vietnam en China zijn soevereine landen en ik heb geen mening over de oproep van de Chinese premier. Ik zie wel een rol en kansen voor onze private sector en kennisinstellingen om in overleg met de betreffende autoriteiten te streven naar de ontwikkeling van een duurzame keten. Overigens spelen hier naast milieuaspecten ook voedingskundige en gezondheidsaspecten een rol.
Kent u het bericht van de World Health Organization (WHO) «Estimating the cardiovascular mortality burden attributable to the European Common Agricultural Policy on dietary saturated fats»6 waarin gesteld wordt dat het bevorderen van de consumptie van verzadigde dierlijke vetten ernstige negatieve gevolgen voor de volksgezondheid heeft en dringend moet worden herzien? Hoe beoordeelt u deze conclusie in relatie tot het van overheidswege bevorderen van de afzet van dierlijke eiwitten in Vietnam en China?
Ja, dit artikel heeft echter betrekking op consumptie in Europa. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op de vraag 8.
Is het nog steeds het standpunt van het Nederlandse kabinet dat vlees het meest milieubelastende onderdeel is van ons voedselpakket?7 Zo nee, wanneer is dit standpunt gewijzigd en hoe luidt het nu? Zo ja, acht u het in dat geval verantwoord om de consumptie van vlees van kabinetswege te promoten in ontwikkelingslanden en opkomende economieën?
Mij zijn geen nieuwe wetenschappelijke inzichten bekend hierover. Nederland doet niet aan promotie van de consumptie van vlees in ontwikkelingslanden en opkomende economieën.
Kunt u aangeven hoe u de specifieke rol van prinses Máxima, prins Willem-Alexander, staatssecretaris Bleker, staatssecretaris Atsma en vice-premier Verhagen ziet bij de promotie van producten die volgens de WHO en het Nederlandse kabinet tot schade aan de volksgezondheid en aan het milieu kunnen leiden?
Uit de antwoorden op de voorgaande vragen kunt u concluderen dat die rol voor geen van genoemde personen bestaat.
Kunt u aangeven of het de geloofwaardigheid van leden van ons koningshuis schaadt wanneer prins Willem-Alexander tijdens de duurzaamheidsconferentie van de Verenigde Naties (VN) in New York in 2009 pleitte voor vermindering van de vleesconsumptie, maar in 2011 met prinses Máxima een handelsmissie leidt die de afzet van Nederlands varkensvlees en Nederlandse zuivel in Vietnam moet bevorderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u de aantasting van deze geloofwaardigheid van leden van het Koninklijk Huis in de toekomst beschermen?
Er zijn grote verschillen tussen consumptie in Nederland en de ontwikkelingen in opkomende economieën. Over de ontwikkeling van de consumptie in landen als Vietnam en China verwijs ik u naar het antwoord onder vraag 3.
De economische missie vond plaats onder mijn verantwoordelijkheid.
Niet de afzet van melk- en vleesproducten stond centraal maar de verduurzaming van de ketens. De Vietnamese regering heeft de ambitie om de veehouderij in Vietnam te reorganiseren en te komen tot een geïntegreerde ketenbenadering. Daarbij gaat de aandacht uit naar dierziektebestrijding, voedselveiligheid, milieu en armoedebestrijding. Dit is vastgelegd in de «Livestock development strategy to 2020».
Kunt u aangeven of u de mening deelt dat het Nederlandse beleid ten aanzien van klimaatbescherming en de transitie naar een meer plantaardig voedingspatroon ook zou moeten doorklinken in buitenlandse handelsmissies en buitenlands beleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u dit voor de toekomst vormgeven?
Ik zie een rol en kansen voor onze private sector om innovatieve kennis te vermarkten. Daarmee kan juist een bijdrage worden geleverd aan verkleining van de CO2-footprint. Dit betreft zowel de plantaardige- als de dierlijke ketens.
Deelt u de mening dat strekking en inhoud van achterhaalde campagnes8 uit het verleden om de consumptie van vlees en zuivel te bevorderen, niet tot het Nederlandse handels- en buitenlandbeleid zouden mogen behoren? Zo nee, waarom niet?
Strekking noch inhoud van achterhaalde campagnes behoren tot het Nederlandse beleid.
Kunt u aangeven of en in hoeverre de bevordering van de consumptie van plantaardige eiwitten onderdeel is geweest van de handelsmissies naar Vietnam en China? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de verhouding aangeven ten opzichte van de aandacht voor dierlijke eiwitten, dit met het oog van de door het kabinet voorgestane eiwittransitie?
Inzet van Nederlands beleid is de bevordering van duurzame investeringen in Vietnam en China, niet de bevordering van consumptie. Voor deelname van bedrijven aan de missie naar Vietnam is een uitnodiging uitgestuurd gericht op 5 sectoren waaronder de agrarische sector in de breedste zin. Daarnaast zijn de sectoren water, transport & logistiek, maritiem en olie & gas uitgenodigd. De deelnemende bedrijven uit de agrarische sector houden zich voornamelijk bezig met de toelevering aan en advisering van de veehouderij. Deelname was een keuze van bedrijven en niet van de Nederlandse overheid.
Het bericht dat provincies de burger niet laten meebeslissen |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op met het bericht «Provincies laten burger niet meebeslissen»?1
In het betreffende bericht wordt verwezen naar een op verzoek van het ministerie van EL&I uitgevoerde beknopte inventarisatie van burgerparticipatie in provinciaal landschapsbeleid. Een van de conclusies van de onderzoekers is dat er een grote hoeveelheid en diversiteit aan instrumenten is die door de provincies wordt toegepast. In alle fasen van de beleidscyclus zetten provincies beleidsinstrumenten met een component burgerparticipatie in. Burgers worden vooral geïnformeerd, geconsulteerd en een adviserende rol gegeven. Naar mijn mening doet het bericht onvoldoende recht aan de inspanningen die provincies op dit terrein worden verricht.
Kunt u uiteenzetten of en zo ja op welke manier u samen met de provincies een «dialoog over burgerparticipatie en landschap» aangaat zoals wordt aanbevolen door het rapport «Burgerparticipatie in provinciaal landschapsbeleid»?2
In de Agenda Landschap is onder het motto «het wordt mooier als u meedoet» het belang van de betrokkenheid van burgers en ondernemers bij het landschap onderschreven. In het kader van deze Agenda – die inmiddels vrijwel is afgerond – heeft het rijk een aantal acties uitgevoerd om te helpen faciliteren dat betrokkenheid bij en participatie van burgers in het landschap wordt versterkt. Zo is onder meer samen met de provincies en een aantal andere partijen een communicatiecampagne «Een mooier Landschap, maak het mee» gestart, is een vijftal burgerinitiatieven ondersteund met kennis en procesbudget en heeft een Community of Practice plaatsgevonden voor lokale landschapscoördinatoren die participatie van burgers in het landschapsbeleid willen versterken. Daarnaast heeft onderzoeksinstituut Alterra uitgebreid onderzoek verricht naar vele aspecten van burgerparticipatie in relatie tot landschap hetgeen geresulteerd heeft in een vijfdelige reeks Burgers en Landschap. Er is dus al sprake van een gesprek over burgerparticipatie, niet alleen met provincies maar met een bredere groep van betrokkenen die van betekenis is voor het landschap.
Klopt de conclusie dat het huidige proces de betrokkenheid van burgers beperkt tot mee praten, zonder ze een rol te geven in het meebeslissen en bijdragen aan landschapsbeleid? Deelt u de mening dat lokaal draagvlak voor landschap essentieel is voor de realisatie van de provinciale doelen voor landschap?
Vanzelfsprekend – en daarin verschilt landschapsbeleid niet van andere beleidsvelden – is lokaal draagvlak essentieel voor het bereiken van doelen. Zoals ook uit dit onderzoek blijkt, laat de praktijk een grote variatie zien in de wijze waarop burgers worden betrokken bij het landschapsbeleid.
De conclusie zoals hier door u verwoord deel ik niet. De onderzoekers constateren dat door de provincies met name de eerste drie treden van de participatieladder (informeren, raadplegen en adviseren) worden benut bij het betrekken van burgers. Het coproduceren en meebeslissen door burgers is, aldus de provinciale respondenten, meer aan de orde op het lokale niveau. Dat wil zeggen bij concrete projecten. Hiervan zijn overigens ook inspirerende voorbeelden bekend.
Wat is uw reactie op de conclusie dat slechts een kleine groep actieve burgers geactiveerd wordt? Deelt u de mening dat het betrekken van burgers bij de hogere treden van de participatieladder zou kunnen leiden tot een hogere mate van betrokkenheid bij het landschapsbeleid op provinciaal niveau?
Actieve burgers vragen om een andere overheid. In het algemeen blijkt uit de praktijk dat het betrekken van grote en diverse groepen burgers bij beleid, hoe gewenst ook, een lastige opgave is. Dit vraagt om een nieuwe ambtelijke, bestuurlijke en politieke cultuur die nog volop in ontwikkeling is. Dit geldt des te meer wanneer er niet alleen sprake is van burgerparticipatie maar van burgerinitiatief. In het najaar zullen wij de Tweede Kamer hier nader over informeren met de agenda hedendaags burgerschap. Deze is aangekondigd in de brief over de wijkenaanpak van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstuk 30 995, nr. 87).
Zoals u weet heeft het kabinet besloten een groot deel van de taken met betrekking tot het landschaps- en natuurbeleid te decentraliseren naar de provincies. Ik hecht er aan te vermelden dat het aan de provincies – en gemeenten – zelf is te besluiten op welke wijze zij burgers willen betrekken bij de ontwikkeling en -uitvoering van hun landschapsbeleid.
Wij ondersteunen andere overheden daar wel in. Zo werkt de Vereniging Nederlandse Gemeenten samen met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan het programma In Actie met Burgers. Dit programma richt zich op het stimuleren van burgerparticipatie bij beleid op het lokale niveau door lokale bestuurders te informeren en hen te stimuleren burgers beter te betrekken bij beleid en ruimte te bieden voor burgerinitiatieven. Ook (ambtelijke) professionals worden ondersteund. Zie onder meer het participatieportal.nl.
Het Centrum Publieksparticipatie (CPP) werkt in opdracht van verschillende departementen. Het adviseert over de wijze waarop het publiek passend en professioneel betrokken wordt bij de besluitvorming over projecten en ondersteunt waar nodig de bewaking van het participatieproces en de uitvoering ervan. Het CPP gaat zich de komende maanden oriënteren op verbreding van haar dienstverlening naar provincies en gemeenten. Verder is er vanuit het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een aantal publicaties verschenen die tot doel hebben verschillende doelgroepen te helpen bij het vormgeven van burgerparticipatie, zoals «Procesbegeleiding in participatietrajecten» voor professionals en «De raad en burgerparticipatie» voor (nieuwe) raadsleden.
Deelt u de mening dat het van belang is een grote, afwisselende groep burgers te betrekken bij het landschapsbeleid? Op welke wijze denkt u een evenwichtigere participatie te kunnen realiseren? Vindt u dat de noodzaak hiervoor toeneemt bij verdere decentralisatie van het beleid naar de provincies? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u aanleiding stappen te ondernemen om de participatiegraad van burgers bij provinciaal landschapsbeleid te bevorderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen wilt u ondernemen? Kunt u de Kamer ook in de toekomst informeren over de ontwikkeling van de mate van betrokkenheid van burgers bij het beleid?
Zie antwoord vraag 4.
Verwacht u een hogere betrokkenheid en participatie van burgers bij de taken die u voornemens bent te decentraliseren, wanneer deze zijn gedecentraliseerd? Hoe wilt u de participatie bij deze te decentraliseren taken stimuleren? Zijn er vergelijkbare onderzoeken voor andere recent gedecentraliseerde bevoegdheden of voor beleidsterreinen waar de komende jaren sprake is van een nieuwe decentralisatieslag?
Zie antwoord vraag 4.
Het project Hollandsche IJssel |
|
Johan Houwers (VVD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kom niet gebaggerd»1, wat het project Hollandsche IJssel, onderdeel van de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, betreft?
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel.
Kunt u bevestigen dat de plannen om een kleilaag aan te brengen in de kom van de Hollandsche IJssel bij de Molen Kortenoord definitief zijn?
Nee. Er wordt, anders dan in het artikel gesuggereerd, geen kleilaag aangebracht, behoudens op een al eerder verdiept (gesaneerd) gedeelte. Ten opzichte van de oorspronkelijke situatie treedt geen verslechtering van de bereikbaarheid van de steiger van molen Kortenoord op.
Hoe verhouden de plannen voor het aanbrengen van een kleilaag zich tot het eerder voorgenomen project, per brief door uw voorganger toegezegd, waarbij er gebaggerd zou worden om de vaargeul op diepte te brengen ten einde onder meer de aanlegsteiger van Molen Kortenoord te kunnen bereiken? Waarom is er besloten om dit project niet door te zetten?
Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 wordt er geen kleilaag aangebracht. Op verzoek van de Stichting Molen Kortenoord aan de stuurgroep Hollandse IJssel heeft Rijkswaterstaat toegezegd om als onderdeel van het project «Sanering Hollandse IJssel» ook de toegang tot de steiger van de molen te verbeteren. Deze toezegging is gedaan vanwege de bijzondere maatschappelijke betekenis van de molen en omdat indertijd werd verondersteld dat dit eenvoudig en tegen beperkte kosten kon worden uitgevoerd. Omdat ter plaatse een woonboot aanwezig is en omdat de eigenaren daarvan weigeren mee te werken, bleek dat dit werk uiteindelijk toch niet kon worden uitgevoerd. Dit wordt verder toegelicht in antwoord 4. Andere technische oplossingen zijn in redelijkheid niet uitvoerbaar.
Klopt het dat het technisch niet mogelijk bleek om de vaargeul uit te baggeren, omdat daar een vaartuig zonder contract lag, dat niet mee wilde werken? Zo ja, hoe kan het dat een vaartuig zonder contract zoveel problemen oplevert en zoveel rechten heeft? Kunt u aangeven of dergelijke vaartuigen zonder contract vaker voor problemen zorgen?
Het is juist dat zonder verplaatsing van de woonboot het baggerwerk voor de bereikbaarheid van de steiger niet kan worden uitgevoerd. Het vaartuig ligt in de weg om de geplande vaargeul te creëren en wilde niet verplaatsen. In 2007 heeft Rijkswaterstaat een vergunning in het kader van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken verleend ten behoeve van het plaatsen van twee stalen afmeerpalen. De twee palen maken deel uit van de aanlegvoorziening voor de woonboot. Er zijn geen andere dergelijke situaties bekend.
Bent u bekend met het feit dat er in de kom van de Hollandsche IJssel een gerestaureerde molen staat welke als dagvoorziening voor mensen met een verstandelijke beperking fungeert en welke met vrijwilligerswerk, sponsoring en subsidies van diverse overheidsorganen tot stand is gekomen?
Ja, dat is mij bekend. Dit is ook de reden waarom ik het beter bereikbaar maken van de steiger bij eenmalige uitzondering mogelijk heb willen maken. In principe dient namelijk de toegang tot een aanlegplaats door eigenaren van de aanlegplaats zelf te worden onderhouden. Deze werkzaamheden vallen dan ook buiten het project Sanering en herinrichting Hollandsche IJssel.
Begrijpt u de consternatie van vrijwilligers, die ondanks de eerdere toezeggingen nu toch hun project in gevaar zien komen doordat, als de vaargeul niet wordt aangepast de bereikbaarheid van de molen aanzienlijk zal verminderen en daarnaast de ontwikkelmogelijkheden zullen afnemen?
Ik heb begrip voor de consternatie, maar het is niet zo dat de bereikbaarheid van de molen zal verminderen. Ik begrijp dat het heel vervelend is, maar door de omstandigheden zoals ik die hiervoor omschreven heb, kan het niet anders.
Bent u bereid alsnog de vaargeul te verdiepen? Zo ja, op welke termijn gaat dit gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Ja, zodra de woonboot (tijdelijk) verplaatst kan worden. De gemeente Zuidplas is hierover in overleg met de eigenaar van de woonboot.
Termijnen met betrekking tot aanvragen van milieuvergunningen |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Zijn de genoemde termijnen in de brief houdende het voortgangsoverzicht Actieplan Ammoniak en Veehouderij1 met betrekking tot aanvragen van milieuvergunningen reëel te behalen voor ondernemers als een koppeling wordt gemaakt met DPAS2 (en de daaruit voortvloeiende eisen voor bedrijven) welke pas in de loop van 2011 wordt verwacht? Bent u bereid deze termijnen te harmoniseren, te meer omdat gemeenten nu al ter uitvoering van het Actieplan tegen capaciteitsproblemen van het werkapparaat aanlopen?
In het belang van een voortvarende uitvoering van het Actieplan acht ik het niet raadzaam om die te verbinden met de voortgang van de nog in ontwikkeling zijnde Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Het gaat om twee onderscheiden situaties. Het Actieplan richt zich ter realisatie van de NEC-ammoniakdoelen op de aanpassing van bestaande stalsystemen. Voor het PAS werkt het rijk nu in het kader van het Natura2000-beleid aan aanvullende generieke maatregelen die zullen gelden voor nieuwbouw en uitbreiding van veehouderijen.
Het Actieplan heeft wel voorzien dat sommige ondernemers de aanpassing van bestaande stallen zullen willen combineren met uitbreiding en/of nieuwbouw om zo via saldering aan de eisen voor bestaande stallen te voldoen. De werkgroep Actieplan Ammoniak zal dit voorjaar een handreiking vergunningverlening voor gemeenten opstellen. In die handreiking zal onder meer aangegeven worden hoe om te gaan met de vergunningverlening in relatie met de eisen van de Natuurbeschermingswet. In dit kader is het van belang dat provincies (en meerdere doen dit al) voortgang maken met hun beleid inzake het verlenen van Natuurbeschermingswetvergunningen rond Natura2000 gebieden.
Kan vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit een voorlopige voorziening worden getroffen, zodat al melding kan worden gedaan in plaats van vergunningsaanvraag, om onnodige extra inspanning van de ondernemer te voorkomen?
Ik ga er van uit dat de wijziging van het Activiteitenbesluit voor landbouwactiviteiten uiterlijk per 1 januari 2012, in werking zal treden. Uiterlijk per 1 juli 2011 moeten veehouders voor de uit het Actieplan voortvloeiende maatregelen een vergunningaanvraag bij de gemeenten indienen. De eerder genoemde handreiking vergunningverlening die momenteel voor het Actieplan wordt opgesteld zal ook hiervoor aanwijzingen geven. Ik zal onderzoeken of het mogelijk is om in deze handreiking gemeenten te adviseren om bedrijven die naar verwachting onder de wijziging van het Activiteitenbesluit gaan vallen, voor de vergunningsaanvraag in eerste instantie alleen die gegevens te laten indienen, die ook bij een melding moeten worden overlegd.
Kan de categorie van de melkveehouderij bedrijven zonder problemen een vergunning aanvragen totdat het DPAS, waaruit de emissiereducerende maatregelen in de melkveehouderij verder worden uitgewerkt, is vastgesteld?
Individuele melkveebedrijven ondervinden nu geen gevolgen van het Actieplan Ammoniak. De uit de Amvb-huisvesting voortvloeiende verplichting om bestaande stallen aan te passen richt zich op varkens- en pluimveebedrijven. Het Actieplan leidt voor de melkveehouders niet tot extra vergunningsaanvragen. Als melkveebedrijven om andere reden, bijvoorbeeld de wijziging of uitbreiding van hun bedrijf een vergunning op grond van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) of tevens de Natuurbeschermingswet moet aanvragen is de verlening daarvan ter beoordeling van het bevoegd gezag.
Op hoeveel draagvlak kan de notitie van Seph Noord Brabant rekenen elders in het land? Hoe heeft ú zich hiervan verzekerd?
De ontwikkeling van een handhavingsstrategie wordt gedaan door de ambtelijke werkgroep Actieplan Ammoniak. In deze werkgroep werken rijk, provincies en gemeenten samen. Tevens wordt de handhavingsstrategie besproken met gemeentelijke handhavers. Op deze wijze wordt een strategie ontwikkeld die maximaal aansluit bij de behoeften van gemeenten en provincies.
Is er al meer te melden over de concept-handhavingstrategie die in het voorjaar van 2011 met een groep gemeentelijke handhavers zou worden besproken?
De werkgroep streeft ernaar om in juni hiervoor één of meer bijeenkomsten te organiseren.
In hoeverre zijn alle bestaande systemen nagelopen op de bruikbaarheid in andere sectoren, in het licht van het feit dat de nieuwe regeling ammoniak en veehouderij, gepubliceerd in februari 2011, meer ruimte biedt en een aantal bestaande systemen geschikt is gemaakt voor toepassing bij andere diercategorieën?
Stalsystemen worden in de Regeling ammoniak en veehouderij opgenomen op basis van metingen, expert judgement of een combinatie van beide. Waar mogelijk wordt een nieuw systeem bij zoveel mogelijk diercategorieën opgenomen en in sommige gevallen is dit zelfs gestandaardiseerd (bijvoorbeeld bij luchtwassystemen).
Door voortschrijdende inzichten kunnen systemen later alsnog worden opgenomen bij andere diercategorieën. De overheid kiest ervoor niet zelf alle bestaande systemen na te lopen maar de sector te laten aangeven, in welke gevallen dat dit wenselijk is. Zij kan hiervoor een aanvraag indienen, waarna het systeem in de eerstvolgende wijziging van de Regeling ammoniak en veehouderij kan worden bijgeschreven. Op deze wijze wordt bereikt dat die systemen worden beoordeeld waar vanuit de sector behoefte aan is en niet (bij een algehele doorlichting) met inzet van publieke middelen systemen worden beoordeeld die nauwelijks nog (zullen) worden toegepast.
In hoeverre worden metingen uit binnen- en buitenland en andere sectoren meegenomen om systemen op de RAV3 lijst te krijgen, in het licht van de beleidsregels voor het opnemen van huisvestingssystemen met een voorlopige emissiefactor waarmee nog niet bemeten huisvestingssystemen toch alvast worden opgenomen in de regeling met een voorlopige emissienorm?
Het vaststellen van een voorlopige emissiefactor gebeurt op basis van de emissiefactoren van de proefstallen van het betreffende systeem. Deze factor wordt vastgesteld op basis van adviezen van onafhankelijke experts en modelmatige inschattingen. Indien metingen uit andere landen of andere sectoren beschikbaar zijn (die op zichzelf niet voldoende zijn voor een definitieve factor) wegen deze zwaar mee in het bepalen van de ingeschatte emissiefactor. Voor het vaststellen van een definitieve emissiefactor ter vervanging van de voorlopige emissiefactor zijn metingen nodig die zijn uitgevoerd volgens het voorgeschreven meetprotocol. Indien deze metingen niet volgens het Nederlandse of internationale meetprotocol zijn uitgevoerd worden deze beoordeeld op hun kwaliteit en vergelijkbaarheid.
Geldt voor de beoordeling van de «beste beschikbare technieken», die op grond van de Europese IPPC-richtlijn en implementatie daarvan de Wet milieubeheer (thans in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) verplicht moeten worden toegepast, een Europese beoordelingssystematiek? Met andere woorden: als in Duitsland een systeem is goedgekeurd, geldt dat voor Nederland dan ook? Kan een dergelijke systematiek ook gelden voor huisvestingssystemen die vallen onder de RAV-lijst?
Beste beschikbare technieken zijn beschreven in de BBT referentie documenten (BREF’s) die een onderdeel vormen van de IPPC Richtlijn (vanaf 2012 heet deze Richtlijn Industriële emissies). Deze BREF’s worden periodiek herzien door middel van een proces dat open staat voor bedrijfsleven en NGO’s. De vaststelling van BBT’s wordt gedaan op basis van onder andere technische en economische informatie die afkomstig kan zijn uit alle lidstaten.
De Regeling ammoniak en veehouderij is geen BBT-lijst, maar een beschrijving van systemen en de bijbehorende emissiefactor. Voor opname van nieuwe systemen op de Rav wordt alle relevante informatie beoordeeld door onafhankelijke deskundigen. Hierbij worden buitenlandse metingen (vaak de basis van de goedkeuring) meegenomen. Buitenlandse gegevens zijn echter niet altijd bruikbaar, omdat deze met een andere achtergrond kunnen zijn verzameld. Om te voorkomen dat in verschillende landen verschillende eisen worden gesteld ten aanzien van de emissiemetingen wordt er sinds enige tijd in samenwerking met Duitsland en Denemarken gewerkt aan geharmoniseerde meetprotocollen voor verschillende techniekgroepen. Het protocol voor luchtwassers is gereed en aan het protocol voor stallen wordt momenteel de laatste hand gelegd.
Wanneer worden de randvoorwaarden waaraan de alternatieven moeten voldoen, voor de zogenaamde afbouwers bekend?
Door de werkgroep Actieplan Ammoniak wordt nu een kader ontwikkeld waaraan deze maatregelen moeten gaan voldoen. Dit kader zal naar verwachting dit najaar beschikbaar komen. De maatregelen zelf (met name voer- en managementmaatregelen) moeten door de sector zelf worden ontwikkeld. De overheid heeft het tempo waarin die beschikbaar komen dus niet zelf in de hand.
Waarom is voor de nulmeting van het aantal dieren en bedrijven die onder de werking van het plan inclusief het gedoogbeleid zullen vallen uitgegaan van de Landbouwtelling 2008 en het Bestand Veehouderij Bedrijven en niet van Identificatie- en Registratie-database (I&R)?
Bij het opstellen van het Actieplan Ammoniak is een inschatting gemaakt van het aantal dieren en bedrijven dat onder het Besluit huisvesting valt en dat onder het gedoogbeleid van het Actieplan zou gaan vallen. Voor het verkrijgen van deze informatie werd een combinatie van de gegevens uit de landbouwtelling 2008 en het Bestand Veehouderij Bedrijven het meest geschikt geacht. De registratiegegevens uit het I&R bevatten hiervoor onvoldoende informatie.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het algemeen overleg Agrarische activiteiten in besluit regels inrichtingen milieubeheer beantwoorden en wel voor 23 mei 2011 te 16.00 uur?
Ja.
Het bericht "Plastic lucratieve bijvangst voor vissers" en het rapport "Plasticverontreiniging van de Oceanen" |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Plastic kan lucratieve bijvangst voor vissers worden» en het rapport «Plasticverontreiniging van de Oceanen»?12
Ja.
Kunt u toelichten hoe dit voorstel tot stand is gekomen? Is het geïnitieerd door het directoraat-generaal Milieu of het directoraat-generaal Maritieme zaken en Visserij van de Europese Commissie?
Op 8 april jongstleden organiseerden de Eurocommissarissen van DG Milieu en DG Maritieme zaken en Visserij samen een ronde tafel discussie over de vervuiling van de Middellandse Zee. Nadien startte het pilot project «Waste Free Ocean» in Frankrijk.
Kunt u aangeven of dit initiatief voornamelijk is bedoeld ter ondersteuning van de levensvatbaarheid van (een deel van) de visserijsector of dat het uitgangspunt de milieuoplossing is?
Uit de toespraak3 van Eurocommissaris Damanaki kan opgemaakt worden dat de zorg om het milieu een belangrijke drijfveer is.
Kunt u toelichten hoe de door Eurocommissaris Damanaki aangekondigde financiële steun vorm zal krijgen? Welke omvang acht u proportioneel voor een dergelijke inzet door Nederlandse vissers, gelet op haar verwijzing naar nadere uitvoering door de lidstaten? Is de financiële steun voor plasticvangst beschikbaar voor de gehele Nederlandse visserijvloot?
Lidstaten die dergelijke initiatieven willen ondersteunen met cofinanciering uit het Europees Visserijfonds kunnen dat nu doen op vrijwillige basis. Op voorspraak van Eurocommissaris Damanaki zullen voorstellen voor collectieve acties voor de opruiming van plastic afval in de Operationeel Plannen ruimhartig worden beoordeeld. Het Nederlandse Operationele Plan is onderwerp van overleg tussen de Commissie en Nederland.
Nederland voert al sinds 2000 het project «fishing for litter» uit. Een tiental vissers doet hieraan mee op vrijwillige basis. Hierbij gooien vissers het opgeviste afval niet terug in zee maar plaatsen het in een «big bag» waarna het gratis kan worden afgegeven en verwerkt. Ook in andere OSPAR (regionale zeeconventie ter bescherming van de Noordoostelijke Atlantische Oceaan) landen lopen dergelijke initiatieven. Jaarlijks wordt er in Nederland en België op deze wijze ongeveer 300 000 kg afval aan land gebracht. Financiering van de «big bags» en de verwerking komt uit diverse bronnen (overheden, havenbeheerders maar ook afvalverwerkers).
Op basis van de opgedane ervaringen kan geconcludeerd worden dat het een goed initiatief is om vissers meer te betrekken bij de afval-op-zee problematiek, maar dat er ook een behoefte is aan een aanpak van de bron van de vervuiling. Deze ligt niet alleen op zee, maar ook op het land.
Ik zal in overleg met de Commissie kijken naar de mogelijkheden op de Noordzee. Ook haalbaarheid en doelmatigheid zullen daarbij aan de orde komen. Bij mijn weten zijn er in de zuidelijke Noordzee geen afvalbergen zoals in de Middellandse Zee. Een incidentele pilot kan hier meer inzicht in geven.
Daarnaast wil ik samen met mijn collega van Infrastructuur en Milieu bezien of de huidige «fishing for litter» initiatieven verder gestimuleerd, uitgebreid en eventueel verbeterd kunnen worden.
Indien de bestaande middelen in het Europees Visserijfonds niet toereikend zijn en niet kunnen worden opgehoogd, ten koste van welke andere begrote uitgaven zullen de vergoedingen dan gaan?
Een pilot zal moeten uitwijzen of de middelen toereikend zijn en of de afspraken nageleefd worden.
Kunt u aangeven hoe de risico’s op misbruik of fraude op basis van de regeling zullen worden beperkt?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven op welke manier Nederland invulling gegeven heeft aan haar verplichtingen conform Verordening (EG) nr. 1198/2006 om het grote publiek, de eventuele begunstigden en alle belanghebbenden in te lichten over de door het Europees Visserijfonds aangeboden mogelijkheden? Kunt u toelichten hoe de nieuwe mogelijkheden voor steun uit het visserijfonds voor plasticvangst wordt bekend gemaakt?
Voor de openstellingen in het kader van het Europees Visserijfonds worden begunstigden en alle belangstellenden via de gebruikelijke communicatiemiddelen op de hoogte gesteld.
Met welke techniek zal het plastic uit het water worden verwijderd? Zijn de vissersboten voldoende uitgerust om het plastic, ook de kleine plastic deeltjes, effectief te verwijderen? Zo nee, zijn er middelen beschikbaar om de boten aan te passen om alsnog een effectieve plasticvangst te garanderen?
Op dit moment wordt plastic afval bijgevangen bij de reguliere visserijpraktijken. Het gaat dan vooral om grof afval als plastic zakken, stukken netten, flessen, jerrycans, handschoenen, kratten, etc. Het grove afval geeft vooral fysieke problemen, niet alleen voor het ecosysteem, maar ook voor de scheepvaart. Evenzeer zorgwekkend zijn de kleine deeltjes (zogenaamde «micro-plastics»). Opname door mariene organismen kan leiden tot verstopping van het maag-darm kanaal, verhongering of vergiftiging. Deze kleine deeltjes worden doorgaans niet opgevist.
Hoe worden de gebiedsverdelingen en vaarroutes van de vissers voor de plasticvangst gecoördineerd tussen de EU lidstaten? Op welke manier en door welke instantie zal de effectiviteit getoetst worden?
Zie antwoord 4.
Klopt het dat de plasticindustrie meewerkt door het opgehaalde plastic te recyclen? Heeft u al in uw overleggen met de Nederlandse recyclingsector gesproken over de gevolgen van dit nieuwe Europese beleid? Hoe wordt gewaarborgd dat ingezameld plastic waar mogelijk wordt teruggebracht voor hergebruik in de grondstoffen keten?
Van 20 tot 25 maart 2011 heeft in Honolulu de 5e International Marine Debris Conference plaatsgevonden. Tijdens die bijeenkomst is de Declaration of the Global Plastics Associations for Solutions on Marine Litter ondertekend door 47 branche-organisaties in de kunststof industrie. Hierin verklaren de ondertekenaars zich te zullen inzetten voor de recycling van plastics tot grondstoffen waar dat mogelijk is. Ook de Nederlandse federatie van brancheverenigingen voor de rubber, recycling en kunststofindustrie (NRK) heeft deze verklaring ondertekend4. Daarbij moet worden aangetekend dat in bepaalde gevallen opgevist plastic dermate vervuild kan zijn dat hergebruik als grondstof niet mogelijk is. In dat geval is energieterugwinning bij verbranding in een AVI (Afval Verbrandingsinstallatie) de aangewezen weg. Op dit moment heeft er nog geen overleg plaatsgehad met de Nederlandse federatie van brancheverenigingen voor de rubber, recycling en kunststofindustrie NRK.
Eurocommissaris Damanaki geeft aan dat ze de organisatie van dit initiatief zal overlaten aan de industrie en de EU-lidstaten. Kunt u aangeven hoe dit initiatief op nationaal niveau vorm zal krijgen? Welke stappen zullen worden ondernomen om tot een werkzaam en doeltreffend beleid te komen? Wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang van dit proces?
Zie antwoord 4.
De afvaloven van Omrin |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het gegeven dat de afvaloven Omrin in Friesland stil ligt?1
Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân is het bevoegd gezag voor de afvaloven van Omrin in Harlingen. Daarom is voor de beantwoording van de vragen 1 t/m 3 informatie opgevraagd bij het betreffende bevoegd gezag.
De afvaloven van Omrin heeft eind april 2011 vijf dagen stil gelegen. Dat ging om een geplande stop voor onderhoud en inspectie, die is uitgevoerd voor dat de leverancier de oven overdraagt.
De afvaloven van Omrin is na de hiervoor genoemde stop weer in bedrijf gegaan en tot het moment van beantwoording van deze vragen van het lid de Mos (medio mei 2011) volledig in bedrijf geweest.
Klopt het dat Omrin om een versoepeling van de milieunormen heeft gevraagd? Zo ja, wilt u er bij Gedeputeerde Staten van Friesland op aandringen om dit vooral niet toe te staan?
Nee, Omrin heeft niet gevraagd om milieunormen te versoepelen.
Is het u bekend dat er twee medewerkers onwel zijn geworden tijdens hun werkzaamheden bij Omrin toen zij bij de schoorsteen van 44 meter bezig waren?
Bij het opstarten van de afvaloven is een incident opgetreden, waarbij verzurende gelige dampen (SO2, NOx, HCl) zijn geëmitteerd. Deze dampen zijn terecht gekomen bij twee werknemers die op een afstand van 300 meter van de schoorsteen van de afvaloven in een kraan op een naastgelegen terrein van derden aan de slag waren, waardoor kortstondig irritaties aan de luchtwegen ontstonden.
Is het waar dat u al 4,4 miljoen euro heeft overgemaakt zonder controle van de voorwaarden?
Er is in 2007 door het voormalig ministerie van Economische Zaken 6 miljoen euro subsidie toegekend op grond van het Besluit Subsidies Regionale Investeringsprojecten (BSRI). Medio mei 2011 is daarvan inderdaad 4,4 miljoen euro aan Omrin overgemaakt.
Heeft u de bereidheid het geld dat naar Omrin ging en gaat per direct stop te zetten en de gegeven subsidie terug te vorderen, omdat Omrin lak heeft aan de milieuregels en aan omwonenden? Zo nee, hoe kunt u de toegezegde 6 miljoen euro rijkssubsidie nog verantwoorden?
De subsidie valt onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van EL&I en ik kan die subsidie dan ook niet stopzetten of terug vorderen.
Speculatie met grondprijzen |
|
Frans Timmermans (PvdA), Ronald Plasterk (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Deelt u de inschatting van De Nederlandsche Bank (DNB)1 dat de in 2010 fors toegenomen omvang van grondstofgedreven handelsactiviteiten met gebruik van hefboom strategieën een risico vormt voor de financiële stabiliteit?
DNB geeft aan dat er toenemend gebruik wordt gemaakt van complexe financiële strategieën en producten voor grondstoffenhandel. Het gebruik van een hefboomstrategie kan over het algemeen leiden tot uitvergroting van volatiliteit van rendementen en daarmee leiden tot grotere risico’s, zo ook in dit geval. Ik deel dit inzicht.
Heeft u inzicht in de posities van Nederlandse financiële instellingen (banken, verzekeraars, pensioenfondsen, vermogensbeheerders en hedgefondsen) op de diverse grondstoffenmarkten? Zo ja, kunt u de Kamer inzicht geven in de ontwikkeling hiervan tot nu toe en de verwachtingen voor de toekomst? Zo nee, in hoeverre belemmert dit u bij het maken van een inschatting van de financiële stabiliteit in Nederland?
DNB en AFM zijn de toezichthouders op onder toezicht staande financiële instellingen en markten in Nederland. Zij zijn dan ook de instanties met toegang tot de posities van Nederlandse financiële instellingen. Zij informeren mij indien nodig over relevante ontwikkelingen op geconsolideerde wijze.
Hoe beoordeelt u de recente scherpe prijsdaling in veel grondstoffenmarkten? In hoeverre ziet u dit als een indicatie van een mogelijke financiële zeepbel in deze markten?
Begin mei 2011 daalden prijzen over een breed scala van grondstofderivaten. De afgelopen maanden worden markten voor grondstofderivaten gekenmerkt door relatief hoge volatiliteit. In vergelijking met de prijsschommelingen over deze periode vormt de prijsdaling in mei geen uitzondering. Voor een aantal grondstoffen, waaronder olie, lijkt de prijsdaling een reflectie te zijn van verwachtingen over onderliggende marktfactoren als vraag of aanbod. Voor andere grondstoffen, waarvan onderliggende marktfactoren grotendeels onveranderd bleven, was de daling van korte duur en zijn prijzen inmiddels hersteld. De recente prijsdaling of de relatief hoge volatiliteit zijn op zichzelf geen indicatie van een financiële zeepbel.
Hoe beoordeelt u de risico’s die de Nederlandse financiële instellingen, en daarmee het Nederlandse financiële systeem, lopen vanwege deze blootstelling aan de grondstoffenmarkten? Bent u van plan maatregelen te nemen om deze risico’s te verminderen? En zo ja, welke maatregelen zijn dat?
Hoewel het aandeel van grondstoffen in de portfolio’s van Nederlandse instellingen is toegenomen is dit aandeel volgens DNB nog steeds relatief klein. Ik acht het financieel toezicht uitgevoerd door DNB en AFM voldoende om de risico’s te adresseren. Ik ben momenteel niet van plan additionele maatregelen te treffen.
Kunt u inzicht geven in de ontwikkeling van de volatiliteit van de grondstoffenmarkten in de laatste jaren waarin de puur financiële speculatie op deze markten sterk is toegenomen?
Volatiliteit in grondstofmarkten is de afgelopen jaren toegenomen. In een recente studie naar volatiliteit concluderen Calvo-Gonzalez, Shankar en Trezzi (2010)2 dat het te vroeg is om te zeggen of het hier om een structurele verandering gaat.
In een recent rapport voor de G20, dat is opgesteld door o.a. OESO, FAO, Wereldbank en IMF3, wordt aangegeven dat er op basis van de bestaande studies geen eenduidige conclusie getrokken kan worden over de bijdrage van financiële activiteit aan prijsvolatiliteit.
Wat is hiervan het effect op ontwikkelingslanden die in hoge mate afhankelijk zijn van de export van grondstoffen en gebaat zijn bij een hoog, maar vooral stabiel prijspeil?
Sterke volatiliteit in grondstoffenprijzen levert onzekerheden op voor ontwikkelingslanden die voor hun inkomsten in hoge mate afhankelijk zijn van export van grondstoffen. Sterke prijsstijgingen en -dalingen beïnvloeden de betalingsbalans en overheidsinkomsten. Sterke volatiliteit brengt daarnaast onzekerheid met zich mee en heeft daarom mogelijk een negatief effect op investeringen, efficiënte benutting van capaciteit en uitvoerbaarheid van beleid.
Hoe beoordeelt u het dat de afgelopen jaren zoveel geld is gegaan naar het speculeren op de prijsontwikkeling van grondstoffen? Is het maatschappelijk gezien niet wenselijker dat dit geld geïnvesteerd wordt in de landbouw zelf?
De groei van grondstofgerelateerde producten als investeringsklasse is een feit. Gezien het belang van derivatenmarkten voor het afdekken van risico en efficiënte prijsvorming kunnen deze investeringen bijdragen aan het functioneren van de landbouwsector. Aan zowel investeringen in financiële markten als landbouw zelf kunnen in beginsel dus maatschappelijke baten verbonden zijn.
Hoe verhoudt de regulering en het toezicht (mandaat van toezichthouder om prijs- en positielimieten te stellen, bij de toezichthouder aanwezige kennis van financiële en fysieke markten) op de Europese grondstoffenmarkten zich tot die in de VS (zoals dat momenteel is georganiseerd en zoals dat in de VS volgens de in de Dodd-Frank Act aangegeven lijnen momenteel verder aangescherpt wordt)?
Zie antwoord op vraag 9.
In hoeverre vormen de recente waarschuwing van DNB en extreme prijsontwikkelingen een aanleiding voor het kabinet om zijn huidige positie2 aan te scherpen en te pleiten voor scherper toezicht? Is het kabinet bereid om zich hard te maken voor een regulering en toezicht in de EU die minimaal gelijk is en blijft aan die in de VS?
In Europa wordt momenteel onder andere gesproken over regulering en het toezicht op de grondstofderivatenmarkt. Bijvoorbeeld in het kader van de herziening van de MiFID richtlijn. Eurocommissaris Barnier heeft onlangs aangegeven dat de Europese Commissie bezig is met regelgeving voor grondstofderivaten waarbij nauw gelet zal worden op aansluiting met de regelgeving in de VS. Ik wacht de voorstellen van de Europese Commissie op dit terrein met belangstelling af.
Het bericht 'Klimaatdoelen kosten Rotterdam miljarden' |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Klimaatdoelen kosten Rotterdam miljarden»?1
Ja.
Is het waar dat er naar schatting nu 11,3 miljard euro tot 2025 wordt geraamd om de klimaatdoelen in de Rotterdamse haven te halen? Zo ja, kunt u gespecificeerd aangeven hoe deze kosten tot stand zijn gekomen en welke middelen door het Rijk worden gedekt?
Uw vraagstelling refereert aan beleid geformuleerd in het Duurzaamheids Programma van de gemeente Rotterdam. Dit betreft geen beleid van het Rijk. De gemeente Rotterdam geeft aan dat de stelling dat er naar schatting 11,3 miljard euro tot 2025 wordt geraamd om de klimaatdoelen in de Rotterdamse haven te halen onjuist is. De genoemde 11,3 miljard euro betreft een doorrekening van de directe economische impact van de maatregelen die het Rotterdam Climate Initiative, het publiek-privaat samenwerkingsverband van het Havenbedrijf Rotterdam, het industriële bedrijfsleven (Deltalinqs), de DCMR Milieudienst Rijnmond en de gemeente Rotterdam inzet bij de uitvoering van het klimaatbeleid Dit samenwerkingsverband heeft ingezet op duurzame economische groei via het realiseren van de Rotterdamse klimaatdoelen.
Deelt u de mening dat dit bedrag megalomaan is en beter besteed kan worden aan het aanleggen van de Derde Maasvlakte?
Nee. De gemeente Rotterdam heeft in mei jl. het economisch programma Duurzaam: «Investeren in Duurzame Groei» gepresenteerd. De Rotterdamse duurzaamheidsaanpak voor de komende jaren streeft naar een verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving van de stad en moet leiden tot meer economische groei, werkgelegenheid en welvaart in de stad.
Kunt u specifiek voor de Rotterdamse situatie een kosten-batenanalyse geven? Met hoeveel meter zakt de zeespiegel in de Rotterdamse haven en hoeveel graden wordt het kouder aldaar na een investering van 11,3 miljard euro?
Er is geen kosten-batenanalyse beschikbaar specifiek voor de Rotterdamse situatie. Overigens is het klimaatbeleid erop gericht om de gemiddelde mondiale temperatuurstijging richting 2050 onder de 2 graden Celsius te houden.
Kunt u aangeven wat de economische consequenties zullen zijn van deze hoge klimaatkosten en welke invloed deze hebben op de internationale positie van de Rotterdamse haven?
Zie beantwoording vraag 2 en 3.
Het bericht dat gemeenten te laat zijn met de omgevingsvergunningen |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Federatie Welstand dat veel gemeenten er niet slagen om aanvragen voor omgevingsvergunningen op tijd af te wikkelen?1
Ja.
Kunt u een inschatting geven van het percentage van alle Nederlandse gemeenten waar sinds de invoering van de Wabo een vergunning van rechtswege is verleend? Zo ja, hoeveel procent betreft het? Zo nee, waarom niet?
De VROM-Inspectie heeft in de periode maart–mei 2011 bij 221 gemeenten de eerste ervaringen van het werken met de Wabo gemonitord. In deze monitor is ook gevraagd naar de hoeveelheid van rechtswege verleende vergunningen bij gemeenten. Op basis van de voorlopige resultaten kan een inschatting gemaakt worden. 203 Gemeenten hebben deze vraag beantwoord.
98 Gemeenten geven aan dat ze sinds de invoering van de Wabo wel eens een vergunning van rechtswege hebben verleend. Ik heb geen kwantitatieve gegevens van hoe hoog dit percentage was vóór de invoering Wabo, waarbij de Woningwet al de vergunning van rechtswege kende.
Kunt u een inschatting geven van het percentage omgevingsvergunningen dat sinds de invoering van de Wabo van rechtswege is verleend? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
In totaal geven de gemonitorde gemeenten aan dat van de 21 836 verleende omgevingsvergunningen er 331 van rechtswege zijn verleend. Een percentage van 1,5%.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat het aantal vergunningen, dat via rechtswege is verleend, toeneemt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Navraag levert op dat veel gemeenten bij een van rechtswege verleende vergunning een bewuste risicoafweging hebben gemaakt. Daarbij geven ze aan eerst te beoordelen hoe ernstig het is als de vergunning van rechtswege wordt verleend. Op deze wijze prioriteren ze hun werkzaamheden. Van rechtswege verlenen van de omgevingsvergunning komt over het algemeen voor bij eenvoudige gevallen, die in hun eerste inschatting toch wel vergund zouden worden.
Ik ben geen voorstander van deze werkwijze. De situatie is eigenlijk vooral klantonvriendelijk voor de aanvrager. Aanvrager moet eerst nog wachten totdat het bevoegd gezag een van rechtswege tot stand gekomen vergunning bekend heeft gemaakt en gepubliceerd. Bovendien treedt een van rechtswege verleende vergunning niet direct in werking: inwerkingtreding wordt opgeschort totdat de bezwaartermijn van zes weken is verstreken.
Tegelijkertijd besef ik dat we ook nu nog in een aanloopperiode zitten. Het maatschappelijke risico dat wordt gelopen is, gelet op de informatie die ik heb, te overzien. Enerzijds doordat overheden zelf al een risicoafweging maken, anderzijds omdat de rechtspositie van belanghebbenden beschermd is.
Deelt u de mening van de directeur van de Federatie Welstand, dat door het uitblijven van nadere eisen aan het ontwerp door het bevoegd gezag, de kwaliteit van de woonomgeving in het geding is en dat het stellen van nadere eisen een kerntaak van de overheid is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Op grond van de Wabo kan het bevoegd gezag aan een vergunnning van rechtswege alsnog naderhand voorschriften stellen. Bedacht moet worden dat kerntaak van de overheid bij aanvragen is het beoordelen of een aanvraag wel of niet aan de wet en aan de eerder door de gemeenteraad vastgestelde kaders zoals genoemd in de welstandsnota of bijvoorbeeld bestemmingsplannen voldoet. Ze stelt dus geen nadere inhoudelijke eisen aan een (ontwerp)aanvraag zelf.
Overigens mag het bevoegd gezag, zoals door mijn collega Donner eerder aan uw Kamer is gemeld, ten opzicht van de bouwtechnische eisen aan bouwwerken geen aanvullende voorwaarden verbinden. De voorschriften van het Bouwbesluit gelden landelijk en daarvan afwijken of daaraan regels toevoegen in de vorm van een «lokale kop» op de regels is niet toegestaan.
Bent u van plan iets te doen om het aantal door rechtswege verleende vergunningen terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Op dit moment zie ik niet directe noodzaak om actie te ondernemen. Wel blijf ik de ontwikkelingen volgen. Dit najaar zal ik daarom wederom een monitoring hierop uitvoeren.