Het bericht ‘NAM dient winningsplan Norg in’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «NAM dient winningsplan Norg in»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) gewenste winning van kussengas ongewenst, ongepast en onacceptabel is en voorkomen dient te worden?
In het Commissiedebat van 28 september met uw Kamer heb ik aangegeven niet enthousiast te staan tegenover het idee om, zo vlakbij het Groningen gasveld, gas uit een ander gasveld te gaan winnen. De situatie is dat de NAM reeds een winningsvergunning voor UGS Norg heeft. De NAM kan op basis daarvan een winningsplan voor het kussengas ter instemming aan mij voorleggen en heeft dat inmiddels gedaan, omdat zij de opslag wil beëindigen en wil beginnen met het winnen van het kussengas van het gasveld. In mijn rol als vergunningverlener ben ik verplicht dit winningsplan te beoordelen volgens de procedure uit de Mijnbouwwet. In deze procedure zal ik het voorstel kritisch toetsen aan de eisen uit de wet. Daarbij win ik advies in van onder andere SodM, de Mijnraad en regionale overheden. Voor alles geldt dat ik enkel zal toestaan om op termijn het kussengas te winnen als dit veilig kan.
Daarnaast geldt dat ACM in een afzonderlijke procedure moet beoordelen of de stopzetting van de gasopslaginstallatie de gasleveringszekerheid op Unie- of nationaal niveau niet vermindert.
Naar verwachting zullen al deze elementen samen anderhalf tot twee jaar in beslag nemen.
Deelt u de mening dat het uitermate wrang is dat na alle beloftes over het stoppen van de gaswinning uit het Groningenveld per één oktober en nu én geen sprake is van een definitieve stop én er bovendien de dreiging is van (nieuwe) gaswinning uit kleine velden?
Het kabinet heeft de belofte gedaan ernaar te zullen streven de gaswinning uit het Groningenveld in 2023 of in 2024 definitief te stoppen en komt die belofte na. Bij het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven niet enthousiast te zijn over winning van kussengas zo vlakbij het Groningenveld.
Zo ja, welke stappen gaat u zetten om de gaswinning bij Norg te voorkomen?
Ik zal het winningsplan beoordelen op basis van de criteria uit de Mijnbouwwet, onder andere ten aanzien van de veiligheid voor omwonenden en zal de regionale overheden, de Mijnraad en SodM daarbij om advies vragen. Deze procedure zal een geruime tijd in beslag nemen. Op basis van deze adviezen neemt de Staatssecretaris Mijnbouw een beslissing over instemming met de voorgenomen gaswinning bij Norg.
Daarnaast geldt dat, op grond van EU-regelgeving2, ACM moet beoordelen of het beëindigen van een opslag niet leidt tot een vermindering van de gasleveringszekerheid op Unie- of nationaal niveau.
Bent u, met ons, van mening dat omwonenden van de gasopslag Norg (Langelo) al jarenlang een grote bijdrage hebben geleverd aan zowel het voorzien van Nederland van gas als het zorgen dat de gaswinning uit het Groningenveld versneld kon worden afgebouwd?
De inzet van de gasopslag Norg heeft inderdaad jarenlang een grote bijdrage geleverd aan het voorzien van Nederland van gas en de versnelde afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld, net als de andere gasopslagen in Nederland. De NAM is met de gemeente Westerkwartier en Noordenveld en EZK een omgevingstraject gestart. Hierin wordt het gesprek met omwonenden aangegaan over de gasopslag. Ik zal uw Kamer informeren wanneer er afspraken gemaakt worden op het gebied van monitoring, conform motie Beckerman Nijboer van 6 juli 2022 (Kamerstuk 33 529, nr. 1047).
Deelt u de mening dat omwonenden van de gasopslag lang niet gehoord zijn en bleven zitten met schade die niet vergoed werd? Wordt deze schade inmiddels wel goed vergoed? Hoeveel schades zijn er inmiddels vergoed?
Ja, ik onderschrijf dat sinds mei 2017 een deel van de omwonenden van de gasopslag met schade te maken heeft gehad met onduidelijkheid over de schadeafhandeling waar zij een beroep op kunnen doen.
Per 1 januari 2024 wordt met een algemene maatregel van bestuur het effectgebied van de gaswinning in Groningen en de gasopslag in Norg weer hersteld naar de oorspronkelijke afbakening en wordt daar weer het wettelijk bewijsvermoeden onverkort toegepast. Het bewijsvermoeden zal tevens van toepassing zijn op de gasopslag bij Grijpskerk.
Het IMG vergoedt momenteel geen schades nabij de gasopslag bij Norg, met de uitzondering van twaalf kleinere deelgebieden. De behandeling van de schademeldingen en het vergoeden van deze schades zal na inwerkingtreding meelopen met de gefaseerde invoering van de maatregelen uit Nij Begun.
Klopt het bericht van persbureau Bloomberg dat de NAM de gasopslagen bij Norg en Grijpskerk te koop heeft aangeboden aan de staat?2
Op 13 december 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de gesprekken met Shell en ExxonMobil om definitieve afspraken te maken over de financiële afwikkeling van de gaswinning en tegelijk ook over de toekomst van de gasopslagen Norg en Grijpskerk, zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 13 december 2022 (Kamerstuk 33 529, nr. 1105). Als de gesprekken aanleiding geven tot een update zal de Kamer hierover (vertrouwelijk) worden geïnformeerd. Een eventueel akkoord zal voor ondertekening aan de Kamer ter goedkeuring worden voorgelegd.
Zo ja, waarom heeft de staat deze opslagen niet overgenomen? Had daarmee niet veel onrust, zoals nu over de indiening van een winningsplan, voorkomen kunnen worden en bestaande problemen kunnen worden opgelost?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe verhoudt de wens van de NAM om de gasopslagfunctie bij Norg te stoppen zich tot de door het kabinet uitgesproken noodzaak van opslagcapaciteit?
Momenteel zijn er vijf gasopslagen in Nederland: Alkmaar, Bergermeer, Grijpskerk, Norg en Zuidwending. Een zesde gasopslag in Duitsland, UGS Nüttermoor, bedient ook de Nederlandse markt. Deze zes gasopslagen samen hebben bij ongestoord functioneren voldoende opslag- en onttrekkingscapaciteit om op dit moment te voorzien in de belangrijkste functies, namelijk seizoensopslag, pieklevering en het balanceren van het net door marktpartijen.
Het kabinet vindt het belangrijk dat de gasopslagen in Nederland in werking blijven, zolang dit voor het energiesysteem nodig is. Daarom is het belangrijk dat – voordat de gasopslaginstallatie wordt stopgezet – ACM moet concluderen dat het beëindigen van een opslag niet leidt tot een vermindering van de gasleveringszekerheid op Unie- of nationaal niveau.
Wat kan het verlies van opslagcapaciteit betekenen voor de leveringszekerheid van gas en de prijzen van gas in Nederland?
Zoals al opgemerkt, is op dit moment niet aan te geven of instemming wordt verleend aan het ingediende winningsplan. Wat het eventuele verlies van opslagcapaciteit betekent wordt onderzocht. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Hoe verhoudt zich de door de NAM gewenste gaswinning bij Norg tot het in 2021 door het kabinet met Shell en Exxon gesloten Norg-akkoord en de arbitragezaak over de gewijzigde inzet van de gasopslag?
Het winningsplan dat de NAM heeft ingediend houdt rekening met de afspraken in het Norg-akkoord. Het Norg-akkoord is gesloten ten behoeve van de versnelde sluiting van het Groningenveld.
Kent u het bericht «creatief idee» van Shell voor gasopslag, goed voor miljardenwinst, op kosten van de staat?3
Ja.
Klopt het dat door het Norg-akkoord en de uitkomst van de arbitragezaak de gasopslag bij Norg heeft gezorgd voor grote extra inkomsten voor de NAM (Shell en Exxon)?
Nee. Het Norg-akkoord zorgt ervoor dat NAM in dezelfde positie wordt gesteld als wanneer het akkoord niet zou zijn gesloten. Daarbij is aangesloten bij het nadeelcompensatierecht. De gewijzigde inzet van de gasopslag Norg leidt ertoe dat de gaswinning uit het Groningenveld sneller kan worden afgebouwd. Zoals vermeld in de Kamerbrief van 1 april 2022 (Kamerstuk 33 529 nr. 997) heeft een onafhankelijke arbiter op 22 maart 2022 uitspraak gedaan over de berekeningswijze van een marktconforme vergoeding die de Staat zal betalen aan de eigenaar van Norg, de NAM. Dit is een vergoeding voor de inkoop van het gas dat wordt opgeslagen in Norg, de transportkosten, extra kosten door het wegvallen van flexibele inzet van Norg en gederfde inkomsten in de verkoop van gas. Het belangrijkste onderdeel van de vergoeding bestaat uit de inkoop van hoogcalorisch gas. Zonder het Norg-akkoord zou gas uit het Groningenveld opgeslagen worden in Norg. In plaats daarvan is hoogcalorisch gas ingekocht en geconverteerd naar laagcalorisch gas. De Staat betaalt daarom een vergoeding, om het nadeel van de NAM te compenseren. Het Norg-akkoord leidt dus niet tot extra inkomsten voor de NAM.
Is met dit akkoord het ondernemersrisico van de NAM afgewenteld op de staat?
Nee. Zie het antwoord op vraag 11.
Hoeveel heeft de NAM in totaal verdiend aan het Norg-akkoord? Hoeveel heeft de staat aan dividend en vennootschapsbelasting ontvangen vanwege het Norg-akkoord? Is er een schatting hoeveel dat de komende jaren zal zijn?
De vergoeding wordt door de NAM en EBN verantwoord op hun resultatenrekeningen en komt grotendeels terug bij de overheid. De door NAM ontvangen btw wordt door NAM weer geheel afgedragen aan de Staat. De vergoeding bedraagt naar verwachting exclusief btw circa 9 miljard euro over de jaren 2019 t/m 2024, waarvan circa 6,4 miljard euro cumulatief terugvloeit naar de Staat. EBN ontvangt namelijk 40% van de vergoeding, waarover zij onder meer solidariteitsbijdrage (in 2022) en vennootschapsbelasting afdragen aan de Staat. Omdat EBN een 100% beleidsdeelneming is, staat de volledige winst ter beschikking aan de Staat. Over het deel dat NAM ontvangt wordt winstaandeel, vennootschapsbelasting en solidariteitsheffing (in 2022) betaald. De Norg-vergoeding wordt niet anders behandeld dan andere inkomsten van NAM.
Aangezien de vergoeding afhankelijk is van de gasprijs van het betreffende gasjaar is de raming nog met veel onzekerheid omgeven. In de miljoenennota voor 2023 is een overzicht voor de komende jaren gegeven.
Hoe verhoudt zich het ingediende winningsplan door de NAM tot de voorgenomen verkoop van (delen van de) NAM?
Zie het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat we de problemen die door gaswinning zijn veroorzaakt eindelijk moeten oplossen en niet moeten verplaatsen?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende commissiedebat Mijnbouw/Groningen op 28 september 2023?
Dit is niet gelukt voor het debat van 28 september.
Het bericht 'Experts: adviesbureaus nemen taak ambtenaren over bij energietransitie' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Experts: adviesbureaus nemen taak ambtenaren over bij energietransitie»?1
Ja.
Herkent u het probleem, dat gemeenten en provincies moeite hebben met de uitvoering van de energietransitie wegens kennis- en personeelstekort, en daarom commerciële adviesbureaus inschakelen?
Ja.
Welke maatregelen hebt u genomen om lokale overheden te ondersteunen bij het verkrijgen en behouden van de benodigde expertise en menskracht voor de energietransitie?
Lokale overheden hebben voldoende capaciteit nodig voor de uitvoering van hun taken op het gebied van klimaat en energie, en daarmee de middelen om deze capaciteit op te bouwen. Om duidelijkheid te krijgen over de hoeveelheid benodigde middelen heeft de Raad voor het Openbaar Bestuur in 2020 en 2021 onderzoek gedaan.2
Op basis van dit onderzoek is in het Coalitieakkoord afgesproken om voor de jaren 2023 t/m 2030 in totaal € 5,6 miljard beschikbaar te stellen zodat gemeenten en provincies hun taken op dit gebied goed uit kunnen voeren. Op deze basis heeft het kabinet met de Tijdelijke regeling capaciteit decentrale overheden voor klimaat- en energiebeleid (CDOKE) tot en met 2025 € 1,04 miljard uitgetrokken om gemeenten en provincies hierbij te ondersteunen. Met dit geld kunnen zij extra personeel aantrekken, kennis vergroten en externe expertise in huis halen. De aanvraagperiode liep tot 28 april jl. Alle gemeenten en provincies hebben een aanvraag ingediend en op al die aanvragen is positief beschikt.
Rijk, provincies en gemeenten gaan met elkaar in overleg hoe de langjarige zekerheid voor na 2023 vorm te geven. In de bestuurlijke afspraken met provincies en gemeenten is vastgelegd dat in 2024 een herijking van het ROB-advies zal worden opgeleverd. Deze herijking is inmiddels in gang gezet en de ROB verwacht in het eerste kwartaal van 2024 zijn advies te publiceren. In deze herijking worden, mede naar aanleiding van de opgedane ervaring in de uitvoering, de activiteiten en het bijbehorend middelenbeslag voor de uitvoering van de taken geactualiseerd ten behoeve van de periode 2025–2030.
Daarnaast zal het op 1 januari 2023 opgestarte Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie inclusief regionale ondersteuningsstructuur gemeenten ondersteunen bij de energietransitie in de gebouwde omgeving. Dit maakt de afhankelijkheid van externe partijen ook kleiner.
Klopt het dat veel opdrachten aan adviesbureaus niet openbaar worden aanbesteed, maar onderhands worden gegund? Hoe beoordeelt u deze situatie?
We kunnen niet beoordelen hoe vaak dit voorkomt, maar dit zal geregeld voorkomen. Het klopt dat dit voor opdrachten onder de Europese aanbestedingsdrempels mogelijk is. Voor de levering van diensten aan de centrale overheid is het drempelbedrag 140.000 euro en aan de decentrale overheid 215.000 euro. Onder deze drempels geldt er geen verplichting om opdrachten vooraf bekend te maken. Wel dienen aanbestedende diensten op grond van de Gids Proportionaliteit te bezien welke aanbestedingsprocedure (enkelvoudig of meervoudig) het meest geschikt en proportioneel is. Daarbij geldt dat voor relatief kleine opdrachten (<50.000 euro) vanuit het oogpunt van administratieve lasten de één-op-één gunning (enkelvoudig) het meest geschikt is. Daarbij moeten aanbestedende diensten hun keuze voor de gekozen procedure goed motiveren. Ondernemers kunnen een klacht indienen als ze van mening zijn dat de keuze voor een aanbestedingsprocedure onvoldoende is onderbouwd.
Klopt het dat adviesbureau Klimaatroute een dochter is van energiebedrijf Essent? Hoe beoordeelt u de claim van dit adviesbureau dat het «onafhankelijk» en «zonder commercieel belang in de uitvoering van maatregelen» opereert?
Klimaatroute is een dochteronderneming van Essent.
Huishoudens moeten er op kunnen vertrouwen dat hen onafhankelijk en goed advies wordt gegeven – zeker indien dit onder de verantwoordelijkheid van een gemeente wordt uitgevoerd. Dit vertrouwen in de markt en de overheid is essentieel voor het slagen van de transitie. Het is in beginsel aan gemeente en leverancier om afspraken te maken over de wijze van uitvoering van werkzaamheden uit het contract, het toezicht erop en de tarieven zolang het binnen de voorwaarden van de RREW regeling past. Bij onrechtmatigheden door een leverancier kunnen gemeenten een procedure starten.
Deelt u de mening van de Autoriteit Consument & Markt, dat er sprake kan zijn van misleiding als de suggestie wordt gewekt dat er geen enkele (financiële) band bestaat tussen de adviseur en uitvoerende partijen?
De toezichthouder Autoriteit Consument & Markt geeft in het bericht aan dat het in veel sectoren gebruikelijk is dat er commissie wordt betaald voor het aandragen van opdrachten of overeenkomsten. Maar dat er mogelijk sprake zou kunnen zijn van misleiding als de suggestie wordt gewekt dat er geen enkele (financiële) band bestaat tussen de adviseur en uitvoerende partijen. Als eerder gezegd: huishoudens moeten er op kunnen vertrouwen dat hen onafhankelijk en goed advies wordt gegeven, zeker indien dit onder de verantwoordelijkheid van een gemeente wordt uitgevoerd.
Onderkent u het risico dat commerciële adviesbureaus de rol van lokale ambtenaren overnemen? Bent u het eens met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) dat het beter is als gemeenten zelf de expertise voor de uitvoering van de energietransitie in huis hebben? Zo ja, welke maatregelen neemt u om gemeenten hierin te ondersteunen?
De verhouding van eigen capaciteit en inhuur moet uiteraard in balans zijn. Zoals in antwoord 3 aangegeven, hebben we een aantal maatregelen genomen waarvan ik verwacht de komende jaren verbetering te zien. Neemt niet weg dat de arbeidsmarkt onder druk staat en gemeenten ondanks het beschikbaar komen van de middelen, nog steeds moeite kunnen hebben om geschikt personeel te vinden. Om gemeenten te ondersteunen in het vormgeven van de lokale warmtetransitie is het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie (NPLW) opgericht, waarbij ook is voorzien in een regionale ondersteuningsstructuur waarin gemeenten worden gestimuleerd regionaal samen te werken met o.a. andere gemeenten, netbeheerders, bouwers en corporaties.
Het artikel 'Nieuwe studie bom onder piekbelastersbeleid: stikstof slaat amper neer rond stallen' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe studie bom onder piekbelastersbeleid: stikstof slaat amper neer rond stallen»?1
Ja. Op 29 september 2023 heb ik per brief2 mijn reactie op het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam, waar ook dit nieuwsartikel over gaat, met de Tweede Kamer gedeeld.
Wat zijn de gevolgen voor het gebruik van het AERIUS model bij de definiëring en bepaling van de zogenaamde «piekbelasters»?
Zoals aangegeven in de eerdere brief is het onderzoek vooral een bevestiging van bestaande kennis. Er zijn daarom geen directe gevolgen of aanleidingen om de huidige methodiek of het beleid te herzien. Het onderzoek geeft daarbij aan dat de gehanteerde rekenmethodiek van het RIVM deugt; de resultaten van de modelberekening worden bevestigd.
Wat zijn de gevolgen van de uitkomsten van dit onderzoek voor de uitkoop van de zogenaamde «piekbelasters», zowel binnen als buiten de 300 meter grens nabij de natuurgebieden, daarbij rekening houdend met zowel Natura 2000-gebieden alsmede Natuuretwerk Nederland (NNN)-gebieden?
Het UvA-onderzoek geeft op dit onderdeel geen nieuwe inzichten en is daarom ook geen aanleiding om de methodiek of de aanpak piekbelasting te herzien.
Zoals aangegeven in de genoemde brief is de aanpak piekbelasting bedoeld om een forse vermindering van overbelasting op stikstofgevoelige natuur te realiseren.
Bij het bepalen van de doelgroep voor de aanpak piekbelasting is gekozen voor een drempelwaarde. Deze drempelwaarde is gedefinieerd als depositievracht; het totaal aan depositie vanuit een bron op overbelaste natuur. Deze keuze zorgt ervoor dat de aanpak zich richt op de bedrijven die in totaal de grootste belasting hebben op de natuur. Hierdoor wordt efficiënt gestuurd op het terugdringen van de depositie.
Wat zijn de gevolgen van de uitkomsten van dit onderzoek voor de zogenaamde Natuur Doel Analyses (NDA’s)?
Er zijn geen gevolgen voor de NDA’s en het NPLG.
Voor het opstellen van de NDA’s wordt er, naast informatie die via monitoring en onderzoek in de gebieden is verkregen, vooral gebruik gemaakt van de totale landelijke depositie. In het NPLG is het vertrekpunt de landelijke emissiereductie die nodig is om de stikstofdoelen uit de Wet stikstofreductie en natuurverbetering te realiseren en de wijze waarop deze per provincie wordt verdeeld.
Het doel van het onderzoek van de UvA was de depositie van individuele stallen te meten en trekt geen conclusies over het bepalen van de totale landelijke emissie of depositie.
Daarnaast is er, zoals eerder aangegeven in de brief, geen aanleiding om de huidige meet- en rekenmethodiek te herzien.
Wat zijn de gevolgen van de uitkomsten van dit onderzoek voor het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG)?
Zie antwoord vraag 4.
Welke alternatieve maatregelen komen dan in zicht om het gewenste effect wél te bereiken gezien het feit dat nu uit het onderzoek blijkt dat het uitkopen van piekbelastende agrarische ondernemers geen/amper effect zal hebben op de stand van de aanpalende natuur?
Zoals aangegeven in mijn brief blijkt uit dit onderzoek dat in de Nederlandse situatie tot ongeveer 500 meter van een stal de depositie met metingen te herleiden is tot een bron. Met modelberekeningen is de afstand waarop een bijdrage toerekenbaar is aan een individuele bron 25 kilometer, zoals toegelicht in de Kamerbrief van 9 juli 20213 en recent bevestigd door de Raad van State4.
Het is daarom niet zo dat het huidige beleid geen effect heeft.
De aanpak piekbelasting is bedoeld om een forse vermindering van overbelasting op stikstofgevoelige natuur te realiseren. Hierdoor krijgt de natuur kans om te herstellen en daardoor ontstaat ruimte om in toenemende mate vergunningen te verlenen, bijvoorbeeld voor het legaliseren van PAS-meldingen.
Zoals aangegeven verandert dit onderzoek hier niets aan.
Wat zijn de gevolgen van de uitkomsten van dit onderzoek zijn ten aanzien van Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders? Ziet u mogelijkheden om deze groep nu eindelijk te legaliseren?
Zie antwoord vraag 6.
Ziet u op basis van dit onderzoek voldoende aanleiding om het land van de reeds opgekochte veehouderijen – indien gewenst – weer terug te zetten naar een agrarische bestemming?
Zoals eerder aangegeven is het onderzoek vooral een bevestiging van bestaande kennis en geeft daarom geen directe aanleiding om de huidige methodiek of het beleid te herzien.
Welke gevolgen heeft dit onderzoek volgens u op de reeds ontwikkelde maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) binnen verschillende gebiedsprocessen waarbij, de inmiddels ongeschikt gebleken, kritische depositiewaarden (KDWs) als uitgangspunt zijn genomen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel lopende onderzoeken, in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), vinden momenteel plaats waarbij de inmiddels ongeschikt gebleken KDW nog steeds wordt toegepast? Bent u voornemens deze onderzoeken tot nader order stop te zetten of bij te stellen?
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit werkt vanuit het Nationaal Kennisprogramma Stikstof met verschillende kennispartners en in samenwerking met regionale overheden continu aan het verbeteren van het gehele systeem van meten en berekenen van stikstof. Het doel van dit programma is om een steeds accurater beeld te krijgen van de depositie van stikstof op de natuur.
Op dit moment loopt een verkenning met als centrale vraag of een alternatief mogelijk is voor de KDW als omgevingswaarde in de wet. De eerste fase van de verkenning naar dit alternatief is recent afgerond. Een werkgroep van agrarische partijen, natuurorganisaties, provincies en het rijk onderzoekt nu of een alternatief ecologisch effectief, juridisch houdbaar en uitvoerbaar is. Het advies vanuit de werkgroep wordt aan het eind van dit kalenderjaar verwacht.
De winning van gas in Norg door NAM |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «NAM: stop gasopslag Norg»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) het zogenaamde kussengas in Norg wil winnen?
Ja, dat klopt. De NAM heeft een winningsplan ingediend omdat zij de opslag wil beëindigen en wil beginnen het kussengas uit de gasopslag te winnen.
Wat vindt u van de idee om de gasopslag Norg leeg te pompen?
Ik vind dit ingewikkeld en ik snap de zorgen die er in de omgeving zijn. De situatie is dat NAM een vergunning heeft om het kussengas van gasopslag Norg te produceren. Om daadwerkelijk te kunnen beginnen met het winnen van het kussengas heeft de NAM daarnaast echter een instemmingsbesluit van mij nodig op het ingediende winningsplan. In die rol als vergunningverlener zal ik het plan toetsen op grond van de vereisten uit de Mijnbouwwet, waaronder de veiligheid voor omwonenden. Daarbij win ik advies in van onder andere toezichthouder SodM, de Mijnraad en regionale overheden.
Daarnaast moet ACM in een afzonderlijke procedure beoordelen of de stopzetting van de gasopslaginstallatie de gasleveringszekerheid op Unie- of nationaal niveau niet vermindert.2 Dit zijn voorwaarden die geborgd moeten zijn voor er op termijn kussengas gewonnen kan worden.
Naar verwachting zullen al deze elementen samen anderhalf tot twee jaar in beslag nemen.
Deelt u de zorg dat juist de opslag bedoeld is om een reserve te hebben als er weer gasnood uitbreekt? Bent u bereid dit belang zwaar te wegen en ervoor te zorgen dat NAM niet gaat winnen?
Naast het veiligheidsbelang van de omwonenden weegt het leveringszekerheidsbelang mee. EU-regelgeving schrijft voor dat eigenaren van ondergrondse gasopslaginstallaties hun activiteiten alleen mogen stopzetten indien de certificeringsinstantie (in Nederland is dat ACM) tot de conclusie komt dat een dergelijke stopzetting de gasleveringszekerheid op Unie- of nationaal niveau niet vermindert. De ACM dient hiertoe een beoordeling uit te voeren en daarbij rekening te houden met een advies van het ENTSB (het Europees netwerk voor transmissiesysteembeheerders) voor gas.3
Snapt u de zorgen van de inwoners van Norg en Langelo en gemeente Noordenveld? Kunt u hen geruststellen en zeggen dat dit plan van tafel gaat?
Ik begrijp de zorgen van de bewoners in de buurt van de gasopslag. Belangrijk voor deze bewoners is te weten dat ik alleen toestemming zal geven om het kussengas te winnen als dit veilig kan voor de inwoners. Tevens moet de leveringszekerheid geborgd blijven. Naast veiligheid spelen mogelijk ook andere zorgen. Juist hierom is de NAM samen met de gemeenten Westerkwartier en Noordenveld en EZK een omgevingstraject gestart, waar er ruimte is voor bewoners om deze zorgen op tafel te leggen en gekeken kan worden hoe deze geadresseerd kunnen worden.
Begrijpt u ook niet dat NAM hier weer kiest voor het platte financiële voordeel in plaats van rust en zekerheid voor inwoners in het Noorden en leveringszekerheid voor heel Nederland?
Ik had het van meer maatschappelijke verantwoordelijkheid vinden getuigen als NAM even had gewacht met deze vraag. Dat neemt niet weg dat de NAM als private onderneming een winningsplan kan indienen. Dat beoordeel ik vervolgens op de in antwoord 3 en 4 toegelichte wijze.
Het opschorten van de export van pvc-recyclaat |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de huidige juridische problemen bij de export van pvc-recyclaat na jarenlang toegestane export1?
Ja.
Hoe waardeert u de handelwijze van de Inspectie Leefomgeving en Transport in het licht van het Nationaal Programma Circulaire Economie en de ambities voor hergebruik van plastics en kunststof?
Nederlands, maar ook Europees, beleid voor een circulaire economie is erop gericht dat hergebruik van materialen veilig moet zijn voor mens en milieu. De handelwijze van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is eveneens hierop gericht. Een bedrijf dat afvalstoffen recyclet, moet voldoende duidelijk maken dat het gerecyclede materiaal geen stoffen bevat waardoor het materiaal schadelijk kan zijn voor mens of milieu. Ook moet kunnen worden uitgesloten dat er andere afval-gerelateerde risico’s aan het materiaal verbonden zijn.
Hoe kan het dat na jarenlange probleemloze export van pvc-recyclaat deze export nu opgeschort wordt?
Als we kijken naar de afvalstoffenwetgeving, dan volgt vanuit Europese wetgeving dat beoordelingen voor de einde-afvalstatus per geval dienen plaats te vinden. Er moet namelijk gekeken worden naar alle feiten en omstandigheden. Onder feiten en omstandigheden vallen onder andere het materiaal, de bewerking en toepassing, maar ook geldende wet- en regelgeving, beleid, jurisprudentie en de stand van wetenschappelijke kennis. Elke omstandigheid die afwijkt, hoe klein ook, kan een andere beoordeling opleveren. Wanneer een bepaalde afvalstof niet de status einde-afval bereikt, dan blijft dit materiaal een afvalstof. Op afvalstoffen is de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) van toepassing. Op 1 januari 2021 is de EVOA aangepast voor kunststofafval. Eén van de eisen waaraan voldaan moet worden is dat kunststofafval bestemd moet zijn voor milieuverantwoorde recycling. De ILT heeft onder andere naar aanleiding van deze wijziging de aandacht voor de export van pvc voor milieuverantwoorde recycling verscherpt.
Hoe gaat u voorkomen dat sprake blijft van onduidelijkheid rond de interpretatie van de criteria om stoffen als grondstof aan te merken?
Er zijn verschillende instrumenten om producenten te ondersteunen bij de vraag of een bepaald materiaal de afvalstatus heeft of niet. Zo is er onder andere een helpdesk bij Rijkswaterstaat WVL, is er uitgebreide schriftelijke uitleg over belangrijke begrippen en organiseert Rijkswaterstaat WVL informatiebijeenkomsten voor bevoegd gezag over dit thema. Bovendien is er de Leidraad Afvalstof of Product2 die zowel bedrijven als bevoegde gezagen ondersteunt in de beoordeling of een materiaal een afvalstof is of een niet-afvalstof. Deze wordt regelmatig herzien, om aan te sluiten bij actuele vragen en ontwikkelingen. Ook ben ik bezig met het opstellen van nationale einde-afvalcriteria, en handreikingen waarin uitleg over de afvalwet- en regelgeving wordt gegeven voor bepaalde materialen, denk aan cellulose uit afvalwater. Daarnaast wordt er onder leiding van ODNL gewerkt aan het oprichten van een Kennisplatform «Afval of niet». Dit platform is naar verwachting in 2024 operationeel. In het platform kunnen omgevingsdiensten overleggen over de afvalstatus van materialen in concrete gevallen en ze kunnen elkaars oordelen op vrijwillige basis overnemen. Dit om meer uniformiteit te krijgen in de oordelen en om het beoordelingsproces in het geval van meerdere bevoegde gezagen te versnellen. Tevens zal er een procedurebeschrijving komen die duidelijkheid verschaft over de verschillende stappen, rollen en verantwoordelijkheden ten aanzien van de beoordeling.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat pvc-recycling en bijbehorende export gefaciliteerd in plaats van opgeschort wordt?
Beleid op het gebied van circulaire economie is gericht op het hergebruik van materialen, maar zoals ook te lezen is bij de beantwoording van vraag 2, staat bescherming van mens en milieu hierin centraal. Dus ook gerecycled materiaal moet veilig toe te passen zijn. Het internationale afvaltransport is gebonden aan de regels van de EVOA en daarmee ook aan de beoordeling van de afvalstatus van een materiaal. Ik vind het belangrijk dat de ondersteuning en verduidelijking van de regels op orde is. In de beantwoording van vraag 4 heb ik u laten weten wat mijn inzet daarbij is.
Het verpatsen van NAM |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Shell in overleg over verkoop NAM» en «Gesprekken met kandidaat voor NAM»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de aandeelhouders Shell en Exxon af willen van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)?
De NAM heeft aangegeven dat alle kleine gas- en olievelden op land en zee waar de NAM een belang in heeft worden ondergebracht in vier nieuwe bv’s. De aandelen in deze bv’s zullen vervolgens worden verkocht. Het Groningenveld en de ondergrondse gasopslagen Norg en Grijpskerk vormen geen onderdeel van de herstructurering en blijven integraal onderdeel van NAM BV. Dit is duidelijk gemaakt in het persbericht van de NAM van 26 oktober 20212 waarin NAM aankondigt dat haar operationele structuur wijzigt en nader toegelicht in de Kamerbrief over de consequenties van de gedeeltelijke verkoop van de olie- en gasproductie door de NAM (Kamerstuk 33 529, nr. 909).
De structuur van de NAM is een interne bedrijfsaangelegenheid van de NAM. Ik heb in beginsel geen invloed op dit besluit van de NAM, aangezien de NAM een private onderneming is. Zie hiervoor ook de beantwoording op eerdere vragen over de voorgenomen structuurwijziging/gedeeltelijke verkoop van de NAM van het lid Nijboer (PvdA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 874), het lid Bromet (GroenLinks) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 875), het lid Mulder (CDA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 78) en het lid Boulakjar (D66) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 79).
In de bovengenoemde antwoorden is onder andere aangegeven dat het Groningenveld en de ondergrondse gasopslagen in Norg en Grijpskerk niet worden verkocht. Ook is aangegeven dat bewoners in Groningen niks zullen merken van de herstructurering van NAM, omdat NAM geen rol speelt bij de schadeafhandeling en de versterkingsoperatie. De mogelijke verkoop van de kleine velden heeft dan ook geen gevolgen voor de verplichtingen van de NAM ten aanzien van de betalingen voor de schadeafhandeling en de versterkingsoperatie. Tijdens de hoorzitting met NAM, Shell en ExxonMobil die op 28 oktober 2021 in uw Kamer plaatsvond, heeft de (toenmalige) president-directeur van Shell Nederland aangegeven dat de opbrengsten van de eventuele verkoop van kleine velden ten goede komen aan NAM, en dus niet aan de aandeelhouders (zie ook Kamerstuk 33 529, nr. 909). Dit moet er onder meer aan bijdragen dat er voldoende geld bij NAM beschikbaar is om de rekeningen voor het schadeherstel en de versterkingsoperatie te betalen.
Ook als NAM niet aan haar betalingsverplichtingen zou kunnen voldoen, geldt dat de Staat hierover met Shell en ExxonMobil afspraken heeft gemaakt waardoor
Shell en ExxonMobil garant staan. Shell en ExxonMobil zijn op grond van het Akkoord op Hoofdlijnen verplicht om – voorafgaand aan het vervallen van de bestaande garanties – (vervangende) passende zekerheden te stellen voor eventuele kosten met betrekking tot de schadeafhandeling en versterkingsoperatie voor de periode na de beëindiging van de gaswinning (zie ook de beantwoording op vragen van het lid Bromet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 875).
Bent u het eens dat Shell en Exxon decennia miljarden verdienden aan Groningen en nu de bodem in zicht is ze de hielen dreigen te lichten?
Nee. De NAM heeft aangegeven dat het Groningenveld en de ondergrondse opslagen in Norg en Grijpskerk geen onderdeel vormen van de herstructurering en integraal onderdeel blijven van NAM BV. De gedeeltelijke verkoop van NAM door Shell en ExxonMobil heeft daardoor geen consequenties voor de wijze waarop de kosten van het IMG voor schadeherstel en de NCG voor de uitvoering van de versterkingsoperatie bij de NAM in rekening worden gebracht. Zie in dat kader ook de Kamerbrief over de juridische consequenties van de voorgenomen gedeeltelijke verkoop (Kamerstuk 33 529, nr. 1066) en de beantwoording op Kamervragen van het lid Boulakjar (D66) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 79).
Hoe zorgt u ervoor dat niet alleen NAM maar ook aandeelhouders Shell een Exxon tot in lengte van jaren aansprakelijk blijven voor de schade en versterking in Groningen?
NAM is als exploitant van het Groningenveld en de gasopslagen Norg en Grijpskerk, conform artikel 6:177 Burgerlijk Wetboek, aansprakelijk voor schade die ontstaat door bodembeweging. Die situatie blijft ongewijzigd, omdat het Groningenveld en de ondergrondse gasopslagen Norg en Grijpskerk integraal onderdeel blijven van NAM BV.
Op grond van het Akkoord op Hoofdlijnen (2018) hebben Shell en ExxonMobil garanties verstrekt voor het aandeel van de NAM in de verplichtingen ten aanzien van betalingen voor de schadeafhandeling en de versterkingsoperatie. Deze garanties gelden in het geval dat NAM niet meer aan haar verplichtingen kan voldoen. Shell en ExxonMobil geven deze garanties tot de beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld. Shell en ExxonMobil zijn op grond van het Akkoord op Hoofdlijnen verplicht om voorafgaand aan het vervallen van de garanties (vervangende) passende zekerheden te stellen voor kosten met betrekking tot de schadeafhandeling en versterkingsoperatie voor de periode na de beëindiging van de gaswinning (zie ook de beantwoording op vragen van het lid Bromet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 875). Begin oktober ontvangt uw Kamer een wetsvoorstel waarmee de definitieve en onomkeerbare sluiting van het Groningenveld per 1 oktober 2024 wordt vastgelegd, zoals ik heb aangekondigd in de Kamerbrief over de beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld van 22 september jl. (kenmerk 2023Z15770). Ik zal uw Kamer voor de definitieve beëindiging van de gaswinning informeren over de (vervangende) passende zekerheden. De herstructurering van NAM BV heeft geen gevolgen voor de bovengenoemde contractuele afspraken (zie ook Kamerstuk 33 529, nr. 909).
Hoe voorkomt u het risico dat NAM wordt opgeknipt in stukken en daarmee de toekomstige verantwoordelijkheid voor Groningen ook?
NAM heeft aangegeven dat het Groningenveld en de gasopslagen Norg en Grijpskerk integraal onderdeel blijven van de NAM. Het verkopen van de kleine velden heeft geen gevolgen voor het nakomen van NAM’s verplichtingen voor de kosten van de schadeafhandeling en de versterkingsoperatie in Groningen. Bovendien is NAM als exploitant van het Groningenveld en de gasopslagen Norg en Grijpskerk aansprakelijk voor schade die ontstaat door bodembeweging. Die situatie blijft ongewijzigd. Zie ook het antwoord op vraag 2 en de beantwoording op Kamervragen van het lid Mulder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 78). Daarnaast staan Shell en ExxonMobil voor NAM in, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4.
Het lijkt erop dat Shell en Exxon NAM laten afzinken en zo proberen onder hun verantwoordelijkheid uit te komen; wat kunt u doen om verkoop en opsplitsing te verhinderen?
Voor het antwoord hierop verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 2 en vraag 4.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om niet alleen NAM maar ook haar aandeelhouders aansprakelijk te houden?
Ik ben bereid alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat NAM alle kosten die ik bij NAM in rekening breng volledig betaalt en de aandeelhouders daar zo nodig op aan te spreken.
Bent u bereid om eventueel een zaak te starten bij de Ondernemingskamer wegens wanbestuur van de bestuurders van NAM, Shell en Exxon als blijkt dat zij Groningen en het Rijk met de financiele ellende laten zitten?
De berichtgeving over een mogelijke gedeeltelijke verkoop van NAM vormt geen aanleiding om te veronderstellen dat NAM, Shell en ExxonMobil zich aan hun verplichtingen onttrekken. De verkoop van NAM’s kleine velden heeft geen gevolgen voor het nakomen van NAM’s verplichtingen voor de kosten van de schadeafhandeling en de versterkingsoperatie in Groningen.
Bent u bereid Shell en Exxon op het matje te roepen en juridisch aard- en nagelvast te leggen dat zij hun financiële verantwoordelijkheid niet kunnen ontlopen, nu niet en over tientallen jaren nog niet? Zo nee, waarom niet?
In het Akkoord op Hoofdlijnen (2018) zijn reeds afspraken gemaakt waardoor Shell en ExxonMobil hun financiële verantwoordelijkheid niet kunnen ontlopen ten aanzien van de kosten voor het schadeherstel en de versterkingsoperatie. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u ook naar de beantwoording van vraag 4.
Het bericht dat de veroordeelde horrorfokker in Eersel opnieuw honden houdt. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten over de criminele hondenfokker in Eersel die opnieuw honden houdt1, 2?
Ja, ik ken de berichten.
Kunt u bevestigen dat handhavers van de gemeente Eersel vorige week acht honden hebben aangetroffen bij de horrorfokker in Eersel? Waren er pups onder de aangetroffen honden?
Ja, het klopt dat er acht honden zijn aangetroffen. Dit waren allemaal volwassen honden.
Zo ja, wat vindt u ervan dat deze fokker, waarbij eerder dit jaar nog honderden ernstig verwaarloosde honden zijn weggehaald, opnieuw of nog steeds honden houdt?
Ik vind het buitengewoon onwenselijk dat er opnieuw honden zijn aangetroffen bij deze fokker, die keer op keer heeft laten zien niet in staat te zijn om zijn dieren de benodigde zorg te bieden.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat een fokker bij wie honderden ernstig verwaarloosde dieren zijn weggehaald, die telkens opnieuw dwangsommen kreeg opgelegd en die is veroordeeld voor meerdere criminele feiten, opnieuw honden gaat houden? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik.
Klopt het dat de acht aangetroffen honden niet zijn meegenomen door de handhavers maar zijn achtergelaten bij deze fokker? Zo ja, waarom?
Dat klopt, de handhavers van de gemeente Eersel waren op het moment dat zij de honden aantroffen niet bevoegd om de dieren mee te nemen. Omdat er twijfel bestond over de omstandigheden waaronder de honden werden gehouden, is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) door de gemeente op de hoogte gesteld. Hierop heeft de NVWA op 18 september 2023 een inspectie uitgevoerd, waarbij acht honden werden aangetroffen. De omstandigheden waaronder deze honden werden gehouden waren onvoldoende en de dieren zijn daarom op 22 september 2023 door de NVWA in bewaring genomen.
Kunt u uitsluiten dat in de periode van de laatste inbeslagname door de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA), die twee dagen duurde, deze malafide fokker ’s-nachts honden heeft weggehaald om te voorkomen dat deze inbeslaggenomen werden? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten? Zo nee, welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te voorkomen dat deze fokker (of andere fokkers) op deze manier inbeslagname van dieren verhinderen?
Tijdens de eerste dag van de tweedaagse inspectie op 24 en 25 januari 2023 is de toestand van alle honden op het bedrijf individueel beoordeeld, waarbij zowel gekeken werd naar de gezondheid van de honden als de omstandigheden waarin ze gehouden werden. Het is niet volledig uit te sluiten dat de fokker in de nacht van 24 op 25 januari enkele honden heeft weggehaald om inbewaringname van deze dieren te voorkomen. De NVWA heeft echter geen signalen dat de fokker
’s nachts honden heeft weggehaald.
Zijn bij de inbeslagname van de honden door de NVWA destijds ook de hondenpaspoorten meegenomen door de NVWA? Zo nee, waarom niet?
Het betrof een inbewaringname. Hierbij zijn de hondenpaspoorten die de eigenaar heeft afgegeven meegenomen. Bij deze inbewaringname hebben alle honden in de opvang een nieuw paspoort gekregen.
Hoeveel controles zijn door de NVWA en de (dieren)politie uitgevoerd bij deze fokker sinds de laatste honden daar in mei 2023 werden weggehaald? Zijn er bij deze controles honden of andere dieren aangetroffen? Zijn er bij deze controles misstanden geconstateerd? Zo ja, welke?
In overleg met de gemeente Eersel zijn de controles bij deze fokker vanaf mei 2023 uitgevoerd door de gemeente. De gemeente hield contact met de NVWA over de bevindingen. Sinds mei 2023 hebben de NVWA en politie drie controles uitgevoerd. Bij de eerste controle in juli zijn geen honden aangetroffen. Bij de tweede controle op 18 september 2023 zijn acht honden aangetroffen en deze zijn tijdens een opvolgende controle op 22 september 2023 in bewaring genomen (zie ook het antwoord op vraag 5).
Kunt u uitsluiten dat deze fokker ook nog op andere locaties honden houdt? Zo nee, waarom niet?
Volgens de wetgeving voor Identificatie en Registratie (I&R) van honden (Art. 3:29 en 3:30 Besluit houders van dieren en art. 5b.68a t/n 5b.68c van de Regeling houders van dieren) dienen alle honden op naam en (wanneer van toepassing) Uniek Bedrijfsnummer van de fokker geregistreerd te worden. Zo zijn de honden traceerbaar. Het is echter niet uit te sluiten dat iemand zich aan het toezicht onttrekt. Daarnaast vallen locaties in het buitenland buiten het toezichtbereik van de Nederlandse toezichthouders.
Hoe kan het dat, ondanks dat deze fokker telkens weer dieren ernstig verwaarloost, deze fokker privé nog steeds honden mag houden?
Momenteel loopt er een bestuursrechtelijk traject vanuit de NVWA tegen deze fokker gericht op het bedrijf, omdat daar misstanden zijn geconstateerd. Daarnaast heeft de politie een proces-verbaal opgemaakt. Verdere opvolging hiervan ligt bij het Openbaar Ministerie (OM). Over lopende strafrechtelijke onderzoeken kunnen geen uitspraken worden gedaan.
Klopt het dat deze fokker bedrijfsmatig nog steeds honden mag houden, zolang de locatie waar hij dit doet niet in strijd is met het bestemmingsplan? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Nee, dit klopt niet. In mei 2023 heeft de NVWA het bedrijf van de fokker gesloten en opgelegd dat hij geen honden mag houden voor de fok en verkoop op een (andere) locatie binnen Nederland.
Welke mogelijkheden zijn er, tot de aangescherpte Wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing in werking treedt, om te voorkomen dat deze horrorfokker opnieuw gaat fokken?
Door de Wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing kan er straks een houdverbod opgelegd worden als zelfstandige maatregel. Dit is een strafrechtelijke maatregel.
Binnen het strafrecht bestaat nu ook al de mogelijkheid van een houdverbod, als bijzondere voorwaarde gekoppeld aan een voorwaardelijke straf (zie ook het antwoord op vraag 10).
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt om deze vragen binnen de gebruikelijke termijn te beantwoorden, in verband met overleg met meerdere partijen ten behoeve van een zorgvuldige beantwoording.
Mogelijke plaatsing van Amerikaanse kernwapens in Groot-Brittannië |
|
Jasper van Dijk |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van mogelijke plaatsing van Amerikaanse tactische kernwapens in Groot-Brittannië?1
Ik heb kennis genomen van het artikel in The Guardian.
Kunt u aangeven sinds wanneer de afspraken van Groot-Brittannië met de Verenigde Staten (VS) gelden en op basis van welke juridisch geldige overeenkomst tactische kernwapens in Groot-Brittannië worden geplaatst?
Het kabinet kan hier geen commentaar op geven, het betreft een bilaterale kwestie tussen de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Beide landen zijn overigens erkende kernwapenstaten onder het Non-Proliferatieverdrag (NPV).
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen d.d. 26 april 2023 waarin u stelt dat de plaatsing van Russische tactische kernwapens in Wit-Rusland in strijd is met het Non-Proliferatieverdrag (NPV) en waarin u tevens stelt dat denuclear sharing arrangementsvan de NAVO in lijn zijn met het NPV omdat die afspraken al tijdens de totstandkoming van het NPV golden?2
In de antwoorden op de Kamervragen van het lid Futselaar d.d. 26 april 2023 wordt aangegeven dat het door Rusland geuite voornemen om nucleaire wapens in Belarus te plaatsen dateert van na de inwerkingstelling van het NPV en ingaat tegen de achtergrond en geest van het Boedapest Memorandum van 1994. Ook is aangegeven dat de Russische aankondiging, net als eerdere nucleaire retoriek, onverantwoord en destabiliserend is.
Deelt u de opvatting dat mogelijk aanstaande plaatsing van Amerikaanse tactische kernwapens in Groot- Brittannië in strijd is met het NPV? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u er bij de Britse regering op aandringen van plaatsing af te zien?
De Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk zijn beide kernwapenstaten onder het NPV. De artikelen 1 en 2 van het NPV gaan niet over de relatie tussen de NPV kernwapenstaten.
Hebt u kennisgenomen van Russische dreigementen om tegenmaatregelen te nemen tegen plaatsing van Amerikaanse kernwapens in Groot-Brittannië? Hebt u meer informatie over wat dat zou kunnen zijn? Zo ja, wat?
Ja, het kabinet heeft kennis genomen van de Russische dreigementen. Deze dreigementen passen in een patroon van retoriek die het kabinet zeer onverantwoord acht.
Deelt u de opvatting dat plaatsing in Groot-Brittannië van Amerikaanse kernwapens een escalatie is van militair-politieke situatie in Europa? Zo ja, bent u bereid er bij de Britse regering op aan te dringen van plaatsing af te zien? Zo nee, hoe voorkomt u een nodeloze wapenwedloop?
Nee, het kabinet is niet van mening dat een eventuele plaatsing van Amerikaanse kernwapens in het Verenigd Koninkrijk een escalatie is. De escalatie van de militair-politieke situatie in Europa komt van Russische zijde door onder andere de illegale invasie van Oekraïne, de modernisering en uitbreiding van militaire capaciteiten en het schenden, opschorten en opzeggen van verschillende wapenbeheersingsverdragen.
Ziet u aanleiding in deze escalatie om in Oost- en West-Europa diplomatieke initiatieven te nemen om escalatie te voorkomen en tot kernontwapening te komen? Zo ja, welke initiatieven?
Hoewel het huidige internationale veiligheidsklimaat de inzet op wapenbeheersing en ontwapening aanzienlijk bemoeilijkt, blijft Nederland zich inzetten voor alomvattende, onomkeerbare en controleerbare nucleaire ontwapening. Dit is in lijn met artikel VI van het NPV. Dit gaat hand-in-hand met inspanningen om de internationale wapenbeheersings- en non-proliferatiearchitectuur te versterken. Nederland neemt daartoe deel aan tal van formele en informele multilaterale overleggen, zoals de NPV toetsingscyclus, het CEND initiatief, de ontwapeningsconferentie in Geneve, en de eerste commissie van de VN in New York.
Vervuiling van de Veense Put |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over vervuiling van de Veense Put1?
Ja.
Bent u op de hoogte van dumpingen met waarschijnlijk vervuild slib in de Veense punten en de maatschappelijke onrust die hierdoor ontstaan is? Wilt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
De toepassing met de toepassing van grond en baggerspecie in de Veense Put is bekend, evenals de maatschappelijke onrust die door de toepassing is ontstaan. Wij gaan echter niet mee met de door u gebruikte termen «dumping» en «waarschijnlijk vervuild slib». De toepassing van grond en baggerspecie in de Veense Put heeft als doel verzakking van een aanwezige landtong te voorkomen en de landtong te stabiliseren door gebruik te maken van verflauwing van de oevers en het verondiepen van beide plassen. In het regulier toezicht en de extra controles bij de verondieping van de Veense Put zijn er tot op heden geen overtredingen van de regels in het Besluit Bodemkwaliteit geconstateerd.
Alle toepassingen die plaatsvinden in de Veense Put worden gemeld bij het Meldpunt bodemkwaliteit van Rijkswaterstaat. Bij deze meldingen dient een milieuHygiënische Verklaring (MHV) bijgevoegd te zijn. Dit is een bewijsmiddel van de kwaliteit van de grond en/of baggerspecie. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) kijkt daarbij, bij import van grond en bagger, die in dit geval uit België komt, of een daarvoor bevoegd bedrijf de kwaliteit heeft bepaald. Ook ziet de inspectie toe op de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen-regelgeving voor internationaal vervoer van grond en bagger.
Op basis van de MHV is geconcludeerd dat de toepassingen ter plaatse in overeenstemming zijn met het Besluit bodemkwaliteit (Bbk).
Bent u bekend met het feit dat onderzoeksprogramma Zembla van BNN-VARA, Follow the Money en onderzoekscollectief Spit vorig jaar ook aandacht besteedden aan het verondiepen van voormalige zandputten en tot verontrustende conclusies kwamen, omdat naast vervuiling met plastic afval in de meeste scheepsladingen ook chemische verontreiniging bleek te zitten? Wat is met deze berichtgeving gedaan? Wilt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Zembla heeft sinds februari 2020 diverse malen aandacht gegeven aan het verondiepen van diepe plassen. Op 12 juli 2022 middels een samenvattend artikel op hun website. De uitzendingen van Zembla zijn ter sprake gekomen in het notaoverleg Bodem van 29 mei 2020.2 In dat overleg is de toezegging gedaan om een beleidsonderzoek uit te voeren naar het diepe plassen beleid. Dat is gebeurd in 2020 en 2021. Dit onderzoek heeft geleid tot een programma met 16 actiepunten om het diepe-plassen-beleid te herijken. Een belangrijk thema in de herijking in relatie tot de uitzendingen van Zembla is dat beleid zo moet zijn ingericht dat een verondieping niet mag leiden tot een achteruitgang van het betreffende oppervlakte- en/of grondwaterlichaam. De Staatssecretaris heeft u hierover op 6 juli 2022 via de Kamerbrief over de herijking van het Diepe Plassenbeleid geïnformeerd.3
In de Veense Plassen, waar de Veense Put onderdeel van uitmaakt, is er volgens Dunea geen sprake van een achteruitgang van het betreffende oppervlaktewaterlichaam. In de Veense plassen mag enkel grond en baggerspecie van de hoogste kwaliteit worden toegepast. Het aanbod van materiaal met deze kwaliteit is beperkt waardoor de aanvoer ervan naar de Veense plassen gedurende meerdere jaren met tussenpozen gebeurt.
Volgens regelgeving (artikel 34, lid 2 van het Besluit bodemkwaliteit), mag in grond of baggerspecie slechts sporadisch plastic voorkomen. «Sporadisch» is in de betreffende regelgeving niet nader omschreven. Het uitgangspunt is dat er «zeldzaam, zelden of bijna nooit» plastic in de toe te passen partij grond of baggerspecie mag zitten. In het geval van Veense Put is, naast het regulier toezicht, extra toezicht uitgevoerd middels een helikoptervlucht, en extra surveillances met de voer- en vaarvoertuigen van Rijkswaterstaat.
In het regulier toezicht en de extra controles bij de verondieping van de Veense Put zijn er tot op heden geen overtredingen van de regels in het Besluit Bodemkwaliteit geconstateerd.
Deelt u de mening dat er geen loopje genomen mag worden met de veiligheid van ons drinkwater? Zo ja, kunt u duiden dat twee km stroomafwaarts van de vuilstort de waterinname is van drinkwaterbedrijf Dunea? Wilt u in uw beantwoording toelichten wat dat doet met de kwaliteit van het drinkwater?
De veiligheid van drinkwater is belangrijk. Drinkwaterbedrijf Dunea heeft inderdaad binnen een straal van twee kilometer van de Veense Put een waterinnamepunt. Het betreft hier overigens geen «vuilstort» zoals door u aangegeven, maar het toepassen van grond en baggerspecie van de hoogste kwaliteitsklasse door de initiatiefnemer. Over deze toepassing heeft vooraf overleg plaatsgevonden met Dunea juist met het oog op de bescherming van het waterinnamepunt. Dunea monitort de waterkwaliteit op de Afgedamde Maas om de geschiktheid voor inname voor zuivering tot drinkwater te bewaken. Voor meer detail over de monitoring van de Afgedamde Maas door Dunea sinds de werkzaamheden verwijs ik u naar het antwoord op vraag vijf.
Kloppen de geruchten dat de waterinname stilligt? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak? Wilt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Dit is onjuist, de waterinname is niet stilgelegd. Drinkwaterbedrijf Dunea heeft sinds de start van het project voor stabilisatie van de landtong van de Veense Plassen in 2014 aandacht voor dit project als mogelijk risico voor de drinkwaterkwaliteit van de Afgedamde Maas. De afgelopen jaren hebben steeds met ruime tussenpozen toepassingen plaatsgevonden, momenteel is het werk weer in uitvoering.
Vanuit de verantwoordelijkheid voor de drinkwatervoorzieining voert Dunea extra controlemetingen uit, naast de continue monitoring van het ingenomen water. Deze metingen bestrijken een breed spectrum aan stoffen die relevant zijn voor de drinkwatervoorziening.
Dunea geeft aan dat er geanalyseerd is op metalen, organische microverontreinigingen waaronder PFAS en PAK’s, troebelheid en anorganische parameters. Naast reguliere screening heeft Dunea ook extra monsters laten nemen in de buurt van de toepassingen als ook in in- en uitstromend water vanuit de Veense Plassen.
Er is bij één monster een lichte verhoging van de concentratie metalen en troebelheid gemeten. Dit monster is genomen in de buurt van de huidige werkzaamheden. De waarden zijn niet verontrustend. Bovendien is het niet bijzonder dat tijdens toepassingen stoffen aangetroffen worden die gebonden zijn aan het slib, waaronder stoffen die zorgen voor troebelheid en metalen. Op PFAS, PAK’s en andere organische micro’s zijn geen of nauwelijks afwijkingen gemeten.
Er is dan ook geen aanleiding voor Dunea om de inname te stoppen. De waterkwaliteit bij het innamepunt voldoet aan de wettelijke eisen om het te mogen voorzuiveren, infiltreren en nazuiveren tot drinkwater.
Is er een verband te vinden tussen de enorme groei van blauwalg en dumpingen van vervuild slib?
Blauwalg komt van nature voor in ons oppervlaktewater. Er is een aantal variabelen van belang voor de groei van blauwalg. De meest relevante zijn de aanwezigheid van nutriënten (stikstof en fosfaat), zonlicht en de temperatuur van het water. Deze laatste twee variabelen zijn een belangrijke verklaring waarom blauwalg in de zomer toeneemt ten opzichte van de andere perioden van het jaar. Door het samenspel van variabelen is het echter onmogelijk om een directe causale relatie te leggen tussen de toename van nutriënten, bijvoorbeeld door het toepassen van licht verontreinigd slib, en een toename van blauwalg. Ook stilstaand water is een factor die in veel diepe plassen bijdraagt aan de vorming van blauwalg, ook als er geen slib wordt toegepast. Wel kan het toevoegen van nutriënten, bijvoorbeeld uit slib, aan een nutriënt-arm systeem een factor zijn in de toename van blauwalg. Of dat hier het geval is, is niet bekend en is ook niet te herleiden.
Hoe kunt u waarborgen dat de waterkwaliteit goed is voor zowel waterinname en om in te recreëren? Wilt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Zwemmen in open water is een belangrijke functie van oppervlaktewater. Daarom zijn er rond de 750 locaties in oppervlaktewater aangewezen als officiële zwemwaterlocaties. Op een officiële zwemwaterlocatie worden de waterkwaliteit en veiligheid gecontroleerd. Het advies is om bij het zwemmen in oppervlaktewater altijd gebruik te maken van deze locaties, hoewel het niet verboden is op andere locaties te zwemmen. Mensen nemen wel een eigen risico als ze buiten deze locaties in het water recreëren. De zwemwater app en de website zwemwater.nl vermelden de aangewezen locaties en de waterkwaliteit van de locatie. In de directe omgeving van de Veense put zijn twee officiële zwemwaterlocaties aangewezen, namelijk de Hoge Waard en Badstrand Veen. De kwaliteit van het zwemwater is daar goed. Rijkswaterstaat controleert tijdens het zwemseizoen (van mei tot oktober) de zwemwaterkwaliteit op ongeveer 240 officieel aangewezen zwemlocaties in de Rijkswateren. Hoge Waard en Badstrand Veen behoren tot deze locaties.
Dunea monitort de waterkwaliteit van het ingenomen water. Dunea verlaagt het fosfaatgehalte in het water van de Afgedamde Maas door defosfatering. Verder is er uitgebreide monitoring door Dunea op wettelijke parameters gedurende de gehele verblijftijd van het water vanaf de instroom van de Afgedamde Maas tot de inname bij het pompstation. De verblijftijd is ongeveer zes weken.
Daarnaast zijn early-warningsystemen, zowel chemisch als biologisch, geplaatst bij het innamepunt. Deze geven 24 uur per dag een extra waarborg voor de reguliere watercontrole (screeningstechnieken en doelstof analyses). Deze systemen waarschuwen als de waterkwaliteit onverwacht verslechtert en geven de mogelijkheid tijdig de inname te staken.
Het bericht ‘Afval scheiden is een grote bende’ |
|
Erik Haverkort (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Herkent u het in het bericht geschetste beeld over het scheiden van afval en dat een groot deel van het plastic afval alsnog wordt verbrand?1
Ik herken dit bericht deels. Inderdaad zijn mij helaas gevallen bekend waarbij gescheiden ingezamelde plastic en metalen verpakkingen en drankenkartons (PMD)-afval dusdanig vervuild blijkt te zijn dat dit alsnog wordt verbrand. In andere gevallen zijn partijen gescheiden ingezameld PMD afval dusdanig vervuild dat zij met een extra nascheidingsstap toch nog te recyclen zijn. Door de extra kosten die hieraan verbonden zijn, loopt de gemeente die deze materialen heeft ingezameld wel de vergoeding van het Afvalfonds mis. De resultaten die gemeenten boeken zijn afhankelijk van de lokale context. Zo staan er tegenover de negatieve verhalen die in het artikel worden uitgelicht ook veel succesvolle verhalen van gemeenten waar weinig tot geen afkeur plaatsvindt.
Herkent u het beeld dat veel vaker dan voorheen vrachten met «plastic, metaalverpakkingen en drankkartons»-afval (pmd-afval) worden afgekeurd?
De kwaliteit van het gescheiden PMD-afval is een toenemend aandachtspunt bij gemeenten, dat is mij bekend. Echter is de kwaliteit, en daarmee afkeuring van PMD-afval, sterk afhankelijk van de lokale context. U kunt hierbij denken aan stedelijkheidsklasse en samenhang met de rest van de lokale inzamelstructuur. Het afkeuren van afvalstromen is iets dat speelt tussen gemeenten en verwerkers en daar heb ik op landelijk niveau geen zicht op.
Kunt u aangeven waarom vrachten die worden afgekeurd vanwege een te groot percentage restafval in het pmd-afval niet alsnog worden nagescheiden alvorens het afval wordt verbrand?
In het kader van de producentenverantwoordelijkheid voor verpakkingen is het de verantwoordelijkheid van het Afvalfonds Verpakkingen om te zorgen voor de inzameling en recycling van deze afvalstromen. Bij de behandeling van de afvalstromen van verpakkingen speelt mee in welke mate vervuiling door stoorstromen de recycling van de ingezamelde partij verhindert. Indien sprake is van een beperkte mate van vervuiling door stoorstromen kan de partij via extra sortering alsnog bijdragen aan de wettelijke doelstellingen die het Afvalfonds nastreeft. Indien de vervuiling van het PMD-afval van zo’n aard is dat verdere nascheiding geen meerwaarde oplevert, zal gekozen worden voor verbranding van de materialen. Deze afweging is aan het Afvalfonds.
Bent u het met het Afvalfonds Verpakkingen eens dat standaardisatie van het afvalinzamelsysteem zal bijdragen aan beter gescheiden afvalstromen?
De standaardisatie van inzamelsystemen zou inderdaad kunnen bijdragen aan betere afvalscheiding, omdat het zorgt voor meer eenduidigheid en herkenning bij inwoners. Afvalinzameling is een bevoegdheid van gemeenten in het kader van hun wettelijke zorgplicht. Dit vanuit het oogpunt dat zij zelf het beste in staat zijn te bepalen welke inzamelmethoden passen binnen hun zorggebied. In het Nationaal Programma Circulaire Economie heb ik aangekondigd te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn van een nationale standaard voor afvalinzameling. Naast dat er wordt gekeken of het juridisch mogelijk is, wordt ook gekeken of er draagvlak is voor een nationale standaard en hoe zo’n standaard er uit zou moeten zien. Daarbij moeten we ons wel realiseren dat alles valt en staat met het juiste gedrag van burgers. Ook met een eenduidige standaard gaat het mis als inwoners de verkeerde afvalstoffen bij het PMD gooien. Dit onderzoek vindt plaats in nauwe samenspraak met gemeenten.
Herkent u de stelling uit het artikel dat machines superieur zijn als het aankomt op scheiden van pmd-afval en bent u voornemens bij toekomstig beleid hiervan uit te gaan?
Nee, deze stelling herken ik niet. De verhouding tussen bronscheiding en (machinale) nascheiding is complex en bovendien sterk afhankelijk van de lokale context. U kunt hierbij denken aan de mate van verstedelijking van een gemeente en de samenhang met de rest van de inzamelstructuur binnen een gemeente. Scheiden aan de bron (bij mensen thuis) leidt over het algemeen tot schonere grondstofstromen. Alleen daar waar dit niet praktisch mogelijk is, kan nascheiding voor PMD-afval een reëel alternatief bieden. Overigens is het op basis van de Europese Kaderrichtlijn Afvalstoffen voor PMD mogelijk om aan nascheiding te doen ter vervanging van bronscheiding. Dit is echter wel aan de voorwaarde verbonden dat het in vergelijking met bronscheiden geen nadelige gevolgen heeft voor de omvang en kwaliteit van recycling of hergebruik.
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven is afvalinzameling een wettelijke zorgplicht van gemeenten (Wet milieubeheer artikel 10.21). Gemeenten geven in die rol zelf invulling aan de inzamelmethoden die zij hanteren binnen hun zorggebied. Hieronder valt ook de keuze voor het nascheiden, bronscheiden of een combinatie daarvan voor PMD-afval. Via het Van Afval Naar Grondstof-programma (VANG) ondersteun en informeer ik gemeenten met kennis en handvatten om deze zorgplicht uit te voeren en om een weloverwogen keuze te maken.
Herkent u het beeld uit het artikel dat uit onderzoek blijkt dat zakken of bakken aan huis ophalen beter werkt dan mensen afval laten scheiden in ondergrondse containers en bent u bereid in toekomstig beleid hiermee rekening te houden?
Ik herken het beeld dat transparante zakken of huis-aan-huis inzameling leidt tot betere resultaten met betrekking tot de kwaliteit van het brongescheiden PMD-afval. Echter, dit is ook afhankelijk van de lokale context.
Zoals ook aangegeven in voorgaande antwoorden is het aan gemeenten om invulling te geven aan de inzamelmethoden die zij hanteren binnen hun zorggebied. Hieronder valt ook de keuze tot het gebruik van ondergrondse containers en huis-aan-huis inzameling via zakken of minicontainer. Via het Van Afval Naar Grondstof-programma (VANG) kunnen gemeenten daarin worden ondersteund en geïnformeerd om hierin een weloverwogen keuze te maken.
Herkent u het beeld uit het artikel dat het extra betalen voor elke zak restafval («diftar») het aantrekkelijk maakt om allerlei afval in gratis zakken te stoppen en dat «diftar» leidt tot meer vervuiling van pmd-afval en bent u bereid toekomstig beleid in te richten zonder «diftar»?
Nee, ik herken dit beeld niet. Het gebruik van een gedifferentieerd tarief – oftewel diftar – leidt niet tot een toename in stoorstoffen in het PMD-afval. Gemeenten die diftar toepassen hebben over het algemeen minder restafval en geen aantoonbare slechtere kwaliteit van afvalscheiding. Bovendien zien we dat bij diftar de kosten per inwoner lager zijn. Wel zien we soms dat er aanloopproblemen kunnen optreden als een gemeente omschakelt naar diftar waardoor de kwaliteit tijdelijk lager is. Daarom vraagt de overstap naar diftar goede en tijdige communicatie naar inwoners en vervolgens goede dienstverlening en handhaving. Zoals gezegd, gemeenten bepalen zelf hoe zij de afvalinzameling van huishoudens inrichten. Dit geldt ook voor het gebruik van diftar. Via het VANG-programma heb ik handreikingen beschikbaar gesteld voor gemeenten met kennis, handvatten en stappenplannen voor de invoering van diftar.
Bent u het ermee eens dat sturen op een zo laag mogelijke hoeveelheid restafval (zoals opgenomen in het landelijk afvalplan 3 (LAP3), waarbij inwoners in Nederland in 2025 nog slechts 30 kilogram restafval mogen aanbieden per persoon per jaar) schone, herbruikbare stromen zoals pmd kan vervuilen en bent u bereid toekomstig beleid zo vorm te geven dat in plaats van sturen op zo min mogelijk restafval er gestuurd kan worden op zo veel mogelijk opbrengst van herbruikbaar, recyclebaar afval?
Het voornemen om in 2025 nog maar 30kg restafval per inwoner te realiseren betrof een doel en geen plicht. Op basis van de evaluatie van het Uitvoeringsprogramma VANG 2015–2020 ligt de focus in het nieuwe Uitvoeringsprogramma VANG 2021–2025 juist veel meer op de kwaliteitsverbetering van recyclebare stromen dan op de kwantiteitsvermindering van restafval. Ondanks de verschuiving in focus naar kwaliteit streef ik daarnaast nog steeds naar de vermindering van de hoeveelheid restafval.
Welke stappen onderneemt u in het Nationaal Programma Circulaire Economie en in nieuwe Europese regelgeving over verpakkingsafval, waarin wordt gesproken over meer eenduidigheid in het inzamelsysteem van afval en wanneer kan de Kamer deze ontvangen?
Zoals aangekondigd in het NPCE verken ik de (on)mogelijkheden voor meer landelijke standaardisering van afvalscheiding en inzameling. Dat doe ik samen met de VNG en NVRD als vertegenwoordigers van de gemeenten. Deze verkenning ontvangt u in de eerste helft van 2024. Verder heeft de Europese Commissie in november 2022 een voorstel gedaan voor een verordening voor verpakkingen en verpakkingsafval. Artikel 11 en 12 van deze voorgestelde verordening gaat over het harmoniseren van de labels op verpakkingen en het aanbrengen van deze zelfde labels op de afvalbakken. Europese labels zorgen voor meer eenduidigheid en bieden duidelijkheid voor consumenten bij het scheiden van afval. Daarmee dragen de labels bij aan een betere afvalscheiding en het behalen van de Europese recyclingdoelstellingen. Dat vind ik positief. Ik zie de voorgestelde labels als een belangrijke aanvulling op het Nederlandse beleid. Op dit moment zijn dergelijke, eenduidige labels niet verplicht, maar dat worden ze met dit voorstel wel. Het kabinetsstandpunt over deze verordening heeft u reeds mogen ontvangen in de vorm van een Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC) fiche2.
Kunt u de antwoorden één voor één voor het commissiedebat Circulaire Economie van 4 oktober 2023 naar de Kamer sturen?
Hierop kan ik bevestigend antwoorden.
Het bericht ‘Pure Energie aast op bouw windpark tussen Woltersum, Ten Boer en Ten Post. Boeren worden verleid om grond beschikbaar te stellen’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Pure Energie aast op bouw windpark tussen Woltersum, Ten Boer en Ten Post. Boeren worden verleid om grond beschikbaar te stellen»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het gegeven dat het bedrijf Pure Energie verkennende gesprekken voert over de bouw van (hoge) windmolens in de driehoek Ten Boer, Ten Post, Woltersum? Zijn er contacten geweest van het kabinet met Pure Energie?
Ik heb via de media vernomen dat Pure Energie verkennende gesprekken voert. Ik heb hierover geen contact gehad met Pure Energie.
Vindt u het, met ons, onwenselijk dat bedrijven zoals Pure Energie zelf grondbezitters benaderen over de bouw van (hoge) windmolens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bedrijven als Pure Energie kunnen zelf grondbezitters benaderen voor de potentiële plaatsing van windmolens. Het is aan de RES-regio's om zoekgebieden aan te wijzen voor nieuwe wind- en zonneparken en om deze te verankeren in hun omgevingsbeleid. Ik heb vernomen van de provincie Groningen dat het desbetreffende gebied niet is aangewezen als concentratiegebied voor grootschalige windenergie, en dus de ontwikkeling van windenergie in dit gebied niet past binnen het huidige ruimtelijke provinciale beleid. Vergunningsaanvragen zullen worden getoetst aan dit omgevingsbeleid en het is dus nog niet duidelijk of de decentrale overheid meewerkt aan dit initiatief. Daarnaast is het streven naar 50% lokaal eigendom van belang zoals opgenomen in het Klimaatakkoord. Lokale participatie kan op diverse manieren worden vormgegeven, bijvoorbeeld door een lokale energiecoöperatie of door een samenwerking van een lokale energiecoöperatie en een ontwikkelaar. Ik zie in het beschreven proces tot nu toe geen aanleiding te denken dat – met de werkwijze van Pure Energie – de omgeving niet mee kan delen in de baten van de energietransitie.
Deelt u de mening dat de mogelijke komst van hoge, commerciële, windmolens in het bevingsgebied een slechte zaak is?
In het Klimaatakkoord hebben we afgesproken dat we tot 2030 ten minste 35 TWh aan grootschalige hernieuwbare energie op land willen opwekken in onze leefomgeving. Windenergie op land is noodzakelijk voor het halen van onze klimaatdoelen voor 2030 en daarna.
De betrokken partijen hebben met elkaar een verantwoordelijkheid om windturbines op basis van een locatie-specifieke afweging zorgvuldig in te passen. Dit dient uiteraard te gebeuren met oog voor verschillende belangen en oog voor adequate milieubescherming. Zoals aangeven in het antwoord op vraag 3 is het desbetreffende gebied niet aangewezen als concentratiegebied voor grootschalige windenergie, de ontwikkeling van windenergie in dit gebied niet past binnen het huidige ruimtelijke provinciale beleid.
Deelt u onze analyse dat het voor het herstel van vertrouwen cruciaal is dat bewoners zeggenschap krijgen over hun leefomgeving?
Het is van groot belang om de bewoners actief te betrekken bij beslissingen over hun leefomgeving. Binnen de Regionale Energiestrategieën zijn zoekgebieden voor windmolens en zonnepanelen door een zorgvuldig democratisch proces tot stand gekomen. Het Klimaatakkoord bevat ook afspraken die betrekking hebben op zowel procesparticipatie als financiële participatie bij hernieuwbare energie op land. Er wordt gestreefd naar 50% eigendom van de lokale omgeving van de productie van wind- en zonne-energie op land in 2030. Dit is bedoeld om de lokale zeggenschap te vergroten.
Beleidsparticipatie, procesparticipatie en financiële participatie staan binnen het participatieproces centraal en dragen bij aan het herstel van vertrouwen. Omwonenden worden betrokken bij het ontwikkelen van energiebeleid, het ruimtelijk inpassen van energieprojecten en het maken van afspraken over financiële deelname. Dat is overal in Nederland van belang en vanwege de gaswinningsgeschiedenis met nadruk ook in Groningen. Gemeenten hebben een stimulerende en regisserende rol bij het zorgen voor draagvlak voor duurzame energie-initiatieven. Daarnaast wordt met de regio verkend hoe de opbrengsten van projecten om de Groningse en Noord-Drentse economie te versterken, ook bewoners mee kunnen profiteren, conform motie Klaver/Nijboer (Kamerstuk, 35 561 nr. 21).
Bent u op de hoogte van het feit dat bewoners in de omgeving in verschillende coöperaties al bezig zijn met een lokale aanpak?
Ik ben ervan op de hoogte dat er enkele coöperaties actief zijn in de omgeving.
Welke lessen heeft het kabinet geleerd van de bouw van eerdere grote windparken zoals die bij Meeden en in de Veenkoloniën?
De windparken Drentse Monden en Oostermoer en N33 zijn tot stand gekomen met behulp van de Rijkscoördinatieregeling (RCR). Bij brief van 23 januari 2017 (Kamerstuk 31 239, nr. 254) is uw Kamer geïnformeerd over de evaluatie van de Rijkscoördinatieregeling. Deze evaluatie heeft geleid tot een herijking van de wijze van toepassing van de Rijkscoördinatieregeling. Naar aanleiding van de evaluatie, wordt nu in een vroeg stadium met betrokken overheden en de initiatiefnemer besproken welke overheid het meest geschikt is om een project van overheidszijde te trekken. Daarom treed ik bij projecten van nationaal belang voor de formele start van de procedure in overleg met de initiatiefnemer en medeoverheden over het meest geschikte bestuursniveau en de vormgeving van het proces voor de ruimtelijke inpassing. Wanneer de RCR-procedure niet versnellend is, omdat de betreffende decentrale overheid de besluitvorming voortvarend zou kunnen uitoefenen, heeft ruimtelijke besluitvorming over een project van nationaal belang op decentraal niveau mijn voorkeur.
Daarnaast is het van belang om alle belanghebbenden vroegtijdig in het proces te betrekken. Het gaat hier om betrokkenheid van burgers zowel bij het ontwikkelen van beleid als bij het realiseren van energieprojecten. Ik heb uw Kamer op 17 mei 2023 geïnformeerd over de kabinetsvisie burgerbetrokkenheid bij de energietransitie (Kamerstuk 32 813, nr. 1231).
De Regionale Energiestrategieën sluiten hierbij aan. Het is hierbij aan de RES-regio's om zoekgebieden aan te wijzen voor nieuwe wind- en zonneparken. Conform de afspraak in het Klimaatakkoord wordt de inrichting van participatie mede bepaald in gesprek met de omgeving.
Herkent u dat door het niet serieus nemen van omwonenden daar het vertrouwen in de overheid is geschaad? Zo ja, wat betekent dat voor nieuwe plannen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u, met ons, van mening dat een verdere daling van het vertrouwen moet worden voorkomen en de overheid dus ook wanneer commerciële partijen plannen maken, het verstandig is direct te laten weten dat de rijksoverheid niet voornemens is extra lasten af te wentelen op het aardbevingsgebied?
Ik ben het ermee eens dat afname van vertrouwen moet worden voorkomen, en daarom is actieve betrokkenheid van bewoners bij de energietransitie essentieel. In het bijzonder voor Groningen geldt dat de inzet van het kabinet is om er voor te zorgen dat het vertrouwen in de overheid herstelt.
Mensen in het gaswinningsgebied hebben onevenredig de lasten moeten dragen van 60 jaar gaswinning in Groningen. De overheid heeft te laat gehandeld naar de signalen van bewoners waardoor mensen onnodig hebben geleden onder aardbevingen.
In het Klimaatakkoord hebben we afgesproken dat de medeoverheden het voortouw nemen in het inpassen van de opwek van ten minste 35 TWh aan grootschalig hernieuwbaar op land. De afspraken over de uitrol van hernieuwbare energie zijn, in samenspraak met verschillende stakeholders (in het bijzonder bewoners), een afweging tussen draagvlak, impact op het elektriciteitsnet, en ruimtelijke inpassing en zijn vastgelegd in de RES 1.0. De decentrale overheden zijn verantwoordelijk voor het verlenen van de benodigde vergunningen. Het is aan de decentrale overheden om de plannen van (commerciële) partijen – ook die niet binnen de RES-zoekgebieden vallen – te beoordelen.
In hoeverre kan bij de door u voorgestelde participatie bij zonne- en windenergie op land ook nee gezegd worden tegen de plaatsing van hoge windmolens?
Participatie is bij uitstek geschikt om – binnen de zoekgebieden en de gemaakte afspraken over op te wekken duurzame energie – met bewoners te bespreken wat voor de omgeving belangrijke waarden zijn die meewegen bij de inpassing van de energie opwek. Hoge windmolens wekken meer elektriciteit op dan kleine windmolens. Een 'nee' tegen een hoge windmolen kan ertoe leiden dat er meerdere kleine windmolens geplaatst dienen te worden om de zelfde energie productie te halen – dit wordt dan besproken in het participatieproces.
Ik ben mij ervan bewust dat een participatieproces, hoe zorgvuldig ook, nog steeds kan leiden tot keuzes waar niet iedere deelnemer achter staat. Op dat moment kan een burger gebruik maken van rechtsbescherming.
Welke stappen heeft u gezet nadat de Raad van State voor een windpark bij Delfzijl heeft uitgesproken dat het kabinet ten onrechte geen rekening houdt met milieueffecten? Klopt het dat er vertraging is ontstaan bij het komen tot nieuwe normen? Zo ja, moet er in de tussentijd een pas op de plaats worden gemaakt met het maken van nieuwe plannen?
Bij brief van 6 juli 2021 (Kamerstuk 33 612, nr. 76) is uw Kamer geïnformeerd over de gevolgen van de uitspraak van de Raad van State van 30 juni 2021 (ECLI;NL:RVS:2021:1395) over de milieubeoordeling voor windturbinenormen. In de uitspraak oordeelt de Raad van State dat de algemene regels voor windturbines in het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) en de bijbehorende Activiteitenregeling milieubeheer (Arm) voor windturbineparken (windturbinebepalingen) buiten toepassing moeten worden gelaten. Voor deze algemene regels had op grond van EU-recht een planmilieueffectrapport (planmer) moeten worden gemaakt.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat stelt momenteel algemene regels op basis van een plan-MER op.
In afwachting van de nieuwe milieubepalingen blijft het mogelijk om nieuwe windparken te realiseren. Voor nieuwe windturbineparken kan het bevoegd gezag op basis van een lokale milieubeoordeling milieuvoorschriften opnemen in de omgevingsvergunning milieu en het bestemmings- of omgevingsplan om milieubescherming te bieden voor omwonenden. De normen moeten een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering hebben. Bij Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding en Windpark Karolinapolder heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dit getoetst en geoordeeld dat dit inderdaad het geval is. Hierover is uw Kamer geïnformeerd op 8 september 2023. Zoals aangegeven is het niet nodig om pas op de plaats te maken bij het realiseren van nieuwe windparken.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie-Leijten/Erkens over het maken van afspraken over de plaatsing van nieuwe windmolens, waaronder afspraken over strenge minimumafstands-normen (Kamerstuk 32 813, nr. 985)?
Bij brief van 6 juli 2022 (Kamerstuk 32 813, nr. 1085) en bij brief van 8 september 2023 (kenmerk 2023Z13559) is uw Kamer geïnformeerd over de uitvoering van de motie Leijten/Erkens. In de motie is verzocht te onderzoeken of een afstandsnorm van 4x tiphoogte (Deense norm) tijdelijk toegepast kan worden. Het is vanwege strijdigheid met de Europese richtlijn voor strategische milieubeoordeling (smb-richtlijn) echter niet toegestaan om – vooruitlopend op de plan-m.e.r. en AMvB-procedure – vanuit het Rijk algemene of tijdelijke regels te geven voor nieuw te realiseren windparken zonder het uitvoeren van een plan-m.e.r. Ook voor afspraken met decentrale overheden die voorzien in een afstandsnorm kan geoordeeld worden dat deze in strijd zijn met de smb-richtlijn als er geen plan-m.e.r. voor is uitgevoerd. Naar aanleiding van de motie Leijten/Erkens is de afstandsnorm van 4x tiphoogte meegenomen in de plan-m.e.r.-procedure. Totdat nieuwe landelijke milieunormen zijn vastgesteld kunnen decentrale overheden per windpark milieuvoorschriften in de omgevingsvergunning opnemen. De voorbereiding daarvan gebeurt in een zorgvuldig proces op basis van een lokale milieubeoordeling. Daarbij helpt het onderling delen van kennis en werkwijzen om elkaar te ondersteunen, te leren van elkaar en uniformiteit te bevorderen. Het Rijk ondersteunt gemeenten hierbij. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie.
Het aantal illegaal gehouden dieren in de veehouderij en de daarbij horende stikstofuitstoot |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Behalve de 2.500 al bekende boeren stoten mogelijk duizenden andere agrarische bedrijven óók illegaal stikstof uit»1?
Ja.
Hoeveel veehouders werken momenteel zonder natuurvergunning of met een ontoereikende natuurvergunning, die dat wel nodig hebben? Kunt u dit uitsplitsen naar geverifieerde PAS-melders, onjuiste PAS-melders2, interimmers en eventueel een overige categorie?
Er zijn 2488 PAS-melders die gegevens hebben ingediend zodat ze gelegaliseerd kunnen worden. Die zijn echter nog niet allemaal beoordeeld. Per 1 september waren 2367 dossiers van de 2488 in behandeling, en daarvan is bij 690 verzoeken tot legalisatie is vastgesteld of ze een oplossing krijgen. Voor de overige bedrijven die behoren tot de groep van 2367 vindt de beoordeling op dit moment plaats of is aanvullende informatie nodig om de verificatie te kunnen afronden. Van de 690 meldingen waar is vastgesteld of ze een oplossing krijgen, hebben 317 een negatieve verficatie gekregen. Dat lijkt een relatief hoog aandeel. Maar dat geeft geen goed beeld van de verhoudingen meldingen die wel/niet aan de criteria voldoen. Het is immers sneller te zien of meldingen niet voldoen aan de criteria dan als ze wel voldoen, en de dossiers die niet aan de criteria voldoen, zijn dan ook sneller afgehandeld. Bijvoorbeeld: het is snel te zien als de oorspronkelijke melding meer dan 1 mol betrof, en daarmee meteen niet in aanmerking komt voor legalisatie. Terwijl álle criteria gecheckt moeten zijn om vast te stellen dat een melding wél in aanmerking komt voor legalisatie. 317 van de 2367 bedrijven die zijn gecontroleerd door het betreffend bevoegd gezag, is een aandeel van 13% die niet voldoen aan de criteria. Tot slot hecht ik eraan te benadrukken dat niet gesproken kan worden over onjuiste PAS-meldingen, maar over PAS-meldingen met een negatieve verificatie. In sommige van deze gevallen is toestemmingverlening niet meer nodig, bijvoorbeeld omdat al een vergunning is verleend.
Er is geen lijst van overige activiteiten die geen passende vergunning hebben. Zodoende kan ik u die informatie niet verstrekken.
Indien u hier geen precieze cijfers van kunt geven, waarom niet? Kunt u in dat geval dan een nauwkeurige schatting maken?
Zoals in de beantwoording van vraag 2 is toegelicht, is het enkel mogelijk om cijfers te verstrekken over de PAS-melders, en niet van overige categorieën bedrijven zonder passende natuurvergunning. Ook niet op basis van een schatting.
Bent u voornemens om, gezien de rijksbrede omvang van de stikstofcrisis, een landelijk systeem op te zetten dat de benodigde en uitgegeven natuurvergunningen registreert? Zo nee, waarom wilt u, als eindverantwoordelijke voor de staat van de natuur, dat overzicht niet hebben?
Ik vind het van belang om een goed overzicht te hebben over waar stikstof neerslaat, van welke bron die stikstof afkomstig is en welke toestemming daarvoor aanwezig is. De eerste twee aspecten zijn op dit moment al goed inzichtelijk door gebruik van het AERIUS-instrumentarium. De provincies geven mij aan dat ze de informatie van het derde aspect – geregistreerde natuurvergunningen – op dit moment niet kunnen verstrekken. Ik deel de zorgen van Kamerlid Vestering over het huidige inzicht in uitgegeven natuurvergunningen. Een beter inzicht in uitgegeven natuurvergunningen zal namelijk bijdragen aan het vinden van effectieve oplossingen. Daarom ben ik in overleg met de provincies over de mogelijkheden om beter zicht te krijgen op uitgegeven natuurvergunningen.
Hoeveel dieren worden er in de Nederlandse veehouderij gehouden zonder dat daar een (juiste) natuurvergunning voor is afgegeven en die dus feitelijk illegaal worden gehouden?
De provincies geven mij aan dat ze deze informatie op dit moment niet kunnen verstrekken aangezien het op dit moment moeilijk te achterhalen is of geregistreerde dieren gehouden worden met een juiste natuurvergunning. Ik ben in overleg met de provincies over de mogelijkheden om beter inzicht te krijgen in het aantal illegaal gehouden dieren zonder een passende natuurvergunning.
Indien u hier geen precieze cijfers van kunt geven, waarom niet? Kunt u in dat geval onderzoek doen om hier wel een antwoord op te geven?
Ik kan u deze cijfers niet verstrekken omdat provincies mij aangeven dat ze deze informatie op dit moment niet kunnen verstrekken. Ik ben in overleg met de provincies over de mogelijkheden om beter inzicht te krijgen in het aantal illegaal gehouden dieren zonder een passende natuurvergunning.
Hoeveel stikstofuitstoot veroorzaken deze illegaal gehouden dieren in de veehouderij in totaal? Welk percentage van de totale uitstoot is dat?
De provincies geven mij aan dat ze deze informatie op dit moment niet kunnen verstrekken aangezien niet vergunde dieren (en dus de bijbehorende uitstoot) per definitie niet geregistreerd zijn. Ik ben in overleg met de provincies over de mogelijkheden om beter inzicht te krijgen in de stikstofuitstoot van illegaal gehouden dieren zonder een passende natuurvergunning.
Indien u hier geen precieze cijfers van kunt geven, waarom niet? Kunt u in dat geval dan een nauwkeurige schatting maken?
Het RIVM heeft in beeld gebracht wat de geschatte depositie is van de interimmers3. De gemiddelde depositie van deze bedrijven bedraagt naar schatting tussen enkele tientallen en enkele honderden molen.
Hoeveel van de PAS-melders en interim-mers zijn tevens stikstof-piekbelasters? Indien u hier geen precies antwoord op kunt geven, kunt u dit dan uitzoeken?
Er is geen lijst beschikbaar van ondernemingen die voldoen aan de drempelwaarde van de aanpak piekbelasting. Als gevolg daarvan is het niet mogelijk om aan te geven hoeveel van de ondernemingen die voldoen aan de drempelwaarde, PAS-melder of interimmer zijn.
Deelt u het inzicht dat er voor een illegaal opererende veehouderij, die vervolgens ook één van de belangrijkste vervuilers blijkt te zijn op een kwetsbaar natuurgebied, geen toekomst is? Wilt u eerlijk zijn naar veehouders en hen geen beloftes doen voor legalisatie als daar helemaal geen ruimte voor is?
Het is niet mogelijk om generieke uitspraken te doen over het toekomstperspectief van specifieke bedrijven. Als de gebiedsprocessen zijn gestart, nemen alle al dan niet gelegaliseerde bedrijven (waaronder PAS-meldingen) deel aan het gebiedsproces waar bepaald moet worden welke activiteiten op welke manier nog kunnen plaatsvinden. Op basis van de kennis en inzichten die ik heb, schets ik het toekomstperspectief voor de verschillende sectoren zo reëel mogelijk.
Deelt u het inzicht dat handhaven op de vergunning van dergelijke veehouderijen (waarbij ze moeten stoppen of krimpen tot een omvang die past binnen de verleende vergunning) een zeer kosteneffectieve maatregel is om de natuur te beschermen? Bent u voornemens dit te doen?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 10 heb toegelicht, wordt in de gebiedsprocessen vastgesteld welke activiteiten op welke manier kunnen plaatsvinden. Daarop vooruitlopen door actief te handhaven doet geen recht aan de complexiteit in de gebieden, zeker niet waar het ondernemers betreft die te goeder trouw hebben gehandeld en door toedoen van de overheid nu geen passende vergunning hebben.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het commissiedebat Stikstof, NPLG en natuur?
Ik heb gepoogd u zo goed mogelijk te informeren, maar helaas kan ik u minder informatie verstrekken dan gehoopt. Desalniettemin heb ik de vragen één voor één beantwoord. Het is helaas niet gelukt de beantwoording voor het genoemde commissiedebat te verzenden.
Statiegeld op lachgas cilinders en het bericht “Maat is vol: afvalverzamelaars gaan ‘levensgevaarlijke’ lachgas cilinders terugsturen” |
|
Joost Sneller (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Erkent u dat het invoeren van het lachgasverbod heeft geleid tot gevaarlijke situaties bij afvalverwerkers en afvalverzamelaars als gevolg van lachgascilinders die in afvalverwerkers (of vuilnisauto’s) terechtkomen?1
Ik ben ermee bekend dat ontploffingen van lachgascilinders tot gevaarlijke situaties in verbrandingsinstallaties dan wel elders in de afvalverwerkingsketen leiden. Voorts ben ik ermee bekend dat dit grote financiële gevolgen heeft voor de afvalsector. Dit is echter niet het gevolg van het invoeren van het lachgasverbod, maar wordt veroorzaakt doordat individuen handelen in strijd met wet- en regelgeving. Het is – behoudens uitzonderingen – illegaal om handelingen te verrichten met lachgas en tevens illegaal om de lachgascilinders achter te laten in de openbare ruimte of te deponeren in het restafval. De afvalsector wordt geconfronteerd met de nadelige gevolgen van deze wetsovertredingen, hetgeen ik zeer betreur. Ik zet mij er daarom, samen met de Minister van JenV en de Staatssecretaris van VWS, voor in om in samenwerking met de afvalsector maatregelen te treffen om het probleem te beperken.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de veiligheidsrisico’s als gevolg van lachgascilinders die in afvalverwerkers terechtkomen? Klopt het dat u al sinds begin dit jaar in gesprek bent met de afvalsector?
Begin april hebben de Nederlandse Vereniging voor Afval- en Reinigingsmanagement (NVRD) en de Vereniging Afvalbedrijven (VA) een brief geschreven aan de Ministeries van IenW en JenV met het verzoek tot samenwerking om de problemen met lachgascilinders in de afvalverwerking op te lossen. Kort daarna is een werkgroep gestart met vertegenwoordigers van JenV, IenW, VWS, politie en de VA en NVRD om de problematiek en mogelijke oplossingsrichtingen te verkennen. Er vindt ook overleg plaats op politiek-bestuurlijk niveau. Deze overleggen vinden nog steeds doorgang, met oog op alle gezamenlijke belangen om deze problematiek op te lossen.
Hoeveel ongelukken hebben zich sinds de invoering van het lachgasverbod reeds voorgedaan bij de afvalverwerkers en afvalinzamelaars?
Sinds de invoering van het lachgasverbod hebben er naar mijn weten geen ongelukken plaatsgevonden die hebben geleid tot menselijk letsel. Wel ben ik door afvalverwerkers en inzamelaars op de hoogte gesteld van gevallen waarbij er sprake was van een concreet risico op menselijk letsel. Mijn ambtsgenoten en ik nemen dit zeer serieus en werken er hard aan om de veiligheid van de medewerkers in de afvalbranche te vergroten.
Wat is het totaalbedrag aan financieel geleden schade? Kunt u dit uitsplitsen naar soort schade en locatie?
Ik heb zelf geen zicht op de omvang van de schade. De sector heeft zelf aangegeven dat zij de totale schade tot nu toe ramen op 30 miljoen euro. Deze schade bestaat uit kosten voor het repareren en/of vervangen van de installatie en kosten vanwege het stilleggen van de installatie dat daarvoor benodigd is. Voorts worden er kosten gemaakt voor het nemen van preventieve maatregelen.
Wie is er volgens u verantwoordelijk voor eventuele ongevallen met lachgascilinders in het afval als gevolg van het lachgasverbod? Bent u bereid om de geleden schade als gevolg van het lachgasverbod te vergoeden? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is de schade niet het gevolg van het invoeren van het lachgasverbod, maar van het in strijd met de wet- en regelgeving handelen van individuen. De rijksoverheid is niet verantwoordelijk voor het handelen van degenen die illegaal de lachgascilinders bij het restafval of in de openbare ruimte dumpen waardoor de lachgascilinders in de verbrandingsinstallaties terechtkomen. Het ligt volgens het kabinet daarom niet in de rede dat de schade vanuit het Rijk wordt vergoed. Het Rijk is wel bereid te verkennen of een financiële tegemoetkoming mogelijk is, al dan niet gebruikmakend van bestaande regelingen, voor het treffen van maatregelen die bijdragen aan het mitigeren van de risico’s in de afvalbranche. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met zowel de beschikbare middelen als de geldende staatssteunregels.
Kunt u aangeven welke tijdelijke en structurele maatregelen u neemt en gaat nemen om ervoor te zorgen dat er minder gevaarlijke lachgascilinders in het restafval en het zwerfafval terecht komen?
Samen met de Minister van JenV en de Staatssecretaris van VWS ben ik bezig met het opzetten en uitvoeren van maatregelen om de illegale dump van lachgascilinders zoveel als mogelijk tegen te gaan en duidelijkheid te geven over hoe te handelen als deze toch worden aangetroffen in de openbare ruimte. De handhaving van het lachgasverbod door de politie en het Openbaar Ministerie (OM) is hierbij een randvoorwaarde. Politie en OM zijn op basis van de strafvorderingsrichtlijn op grond van de Opiumwet tot het uitgangspunt gekomen dat van onbeheerd in de publieke ruimte aangetroffen lachgascilinders mag worden aangenomen dat deze cilinders leeg zijn. Lege cilinders worden niet als drugs aangemerkt op grond van de Opiumwet, maar als gevaarlijk afval conform de Wet milieubeheer. Dit betekent dat ze kunnen worden ingezameld door milieustraten en afvaldiensten en verwerkt kunnen worden onder de voorwaarden die gelden voor gasflessen en overige drukhouders.
Het is van belang dat hier bekendheid aan wordt gegeven, dat burgers geïnformeerd worden over de correcte wijze van het zich ontdoen van lachgascilinders. Het algemene publiek kan deze informatie vinden op de website van de rijksoverheid. De gebruikers van lachgas worden via de kanalen van het Trimbos Instituut geïnformeerd, zowel op de websites van het instituut als bij vragen over lachgas via de telefoon, chat of e-mail. Ook wordt gebruikt gemaakt van communicatie via social media. In de communicatie wordt gewezen op de gevaren van het weggooien bij het restafval en wordt opgeroepen lege cilinders naar de milieustraat te brengen.
Voorts is een toolkit beschikbaar gesteld om gemeenten en milieustraten te helpen omgaan met de situatie. Deze bestaat onder andere uit communicatiematerialen en informatie over de van toepassing zijnde regelgeving en de beleidsmiddelen die gemeenten ter beschikking staan om de problematiek aan te pakken.
We blijven ons – samen met de afvalbranche – inspannen om te komen tot verdere structurele maatregelen om dit probleem het hoofd te bieden.
Bent u het met de stelling eens dat de Koninklijke NVRD niet anders kan dan gebruikers toestaan om hun lachgascilinders in te leveren bij de milieustraat om medewerkers te beschermen tegen gevaren bij het ophalen van restafval? Zo nee, welke maatregelen gaan de ministeries dan treffen om de veiligheid van afvalverwerkers en afvalinzamelaars te garanderen?
Lachgascilinders zijn net als andere gasflessen en overige drukhouders gevaarlijk afval conform de Wet milieubeheer. Gevaarlijk afval moet worden ingeleverd bij een daarvoor bevoegd gezag die de juiste faciliteiten en vergunningen heeft. Dit zijn bijvoorbeeld milieustraten. Lachgascilinders moeten daarom worden ingeleverd bij de milieustraat, hetgeen ook vanuit de rijksoverheid wordt gecommuniceerd. Milieustraten hebben hierbij niet te maken met illegaal afval. Milieustraten mogen ervan uitgaan dat een ingeleverde lachgascilinder leeg is. Het wordt in dat geval niet aangemerkt als drugs waarop de Opiumwet toeziet, maar als gevaarlijk afval. Een milieustraat hoeft niet te controleren of de cilinders leeg zijn. Het is milieustraten dus toegestaan lachgascilinders aan te nemen.
Bent u bereid om per direct veel meer inleverpunten te faciliteren en gebruikers te motiveren hun lachgascilinders apart in te leveren, eventueel zelfs via een retourpremie?
Gemeenten hebben verschillende instrumenten om afvalinzameling te stimuleren en te vergemakkelijken voor inwoners. In het geval van het inleveren van gasflessen, en daarmee lachgascilinders, kunnen gemeenten gebruik maken van chemokarren. Op die manier wordt de drempel zo laag mogelijk. Naast deze instrumenten hebben gemeenten de beleidsvrijheid om een retourpremie in te stellen. Vanuit het Rijk wordt dit echter afgeraden. Met een retourpremie wordt drugsgebruik indirect gesteund en het gebruik van lachgas genormaliseerd. Het gebruik van lachgas als recreatief roesmiddel is schadelijk voor de gezondheid. Lachgas kan bovendien leiden tot verkeersongelukken, als onder invloed de weg wordt opgaan. Het lachgasverbod heeft als doel het beperken van het aanbod en daarmee het gebruik van lachgas als genotsmiddel terug te dringen. Daarnaast kan een retourpremie ook negatief gedrag stimuleren. Denk hierbij aan bijvoorbeeld statiegeldjagen door kinderen.
Hoe beoordeelt u het feit dat enkele verwerkers op het punt staan om vanwege de risico’s en hoge kosten huishoudelijk afval terug te sturen naar de gemeenten per 4 september? Doorzien de ministeries de consequenties voor gemeenten en het vastlopen van de afvalketen? Op welke wijze staat u de getroffen gemeenten hierin bij?
Die signalen nemen wij zeer serieus. Zoals bij vraag 6 aangegeven zijn politie en OM op basis van de strafvorderingsrichtlijn op grond van de Opiumwet tot het uitgangspunt gekomen dat van onbeheerd in de publieke ruimte aangetroffen lachgascilinders mag worden aangenomen dat deze cilinders leeg zijn. Lege cilinders worden niet als drugs aangemerkt op grond van de Opiumwet, maar als gevaarlijk afval conform de Wet milieubeheer. Dit betekent dat ze kunnen worden ingezameld door milieustraten en afvaldiensten en verwerkt kunnen worden onder de voorwaarden die gelden voor gasflessen en overige drukhouders. Hierdoor mogen milieustraten lachgascilinders aannemen van particulieren zonder strafbaar te zijn. Dit is een belangrijke stap in deze problematiek. Daarnaast voorzie ik de gemeenten van informatie en communicatiemateriaal om in te zetten op lokaal niveau. Verder zet de Minister van Justitie en Veiligheid onverminderd in op handhaving van het lachgasverbod (aanbod beperken) en samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wordt er onverminderd ingezet op voorlichting (vraag beperken). Gebruikers van lachgas moeten zich ervan bewust zijn dat het in bezit hebben van de lachgascilinders illegaal is en dat dit ook geldt voor het dumpen van die cilinders in de natuur of het restafval. Bovendien breng je daarmee andere mensen in gevaar.
Gegeven dat het Afval Energie Bedrijf (AEB) op dit moment loodsen huurt om lachgascilinders handmatig uit het afval te halen, ziet u in dat dit een onhoudbare oplossing is?
Dit zie ik niet als een houdbare oplossing. Buiten de extra kosten die dit met zich meevoert, zorgt het ook voor overlast voor omwonenden. Ik werk daarom ook toe naar oplossingen die het probleem voor de afvalbranche mitigeren.
Erkent u dat er momenteel een urgente behoefte is aan meer opslaglocaties voor (lach)gascilinders? Bent u bereid gemeenten hierbij te ondersteunen, bijvoorbeeld door locaties van Rijksvastgoed ter beschikking te stellen?
Verschillende partijen hebben mij erop geattendeerd dat er behoefte is aan extra opslagcapaciteit. Die signalen neem ik serieus. Echter, mijn bevoegdheid ziet niet op het aanwijzen van locaties. Wel kijk ik hoe en waar ik de bevoegde gezagen kan ondersteunen bij het vinden van extra locaties die voldoen aan de wettelijke eisen voor de opslag van gevaarlijk afval.
Gegeven dat volgens de wet bij elke vondst van een lachgascilinder in het restafval melding gedaan moet worden bij de politie, welke oplossing ziet het ministerie voor de opslag door de politie en het gegeven dat we slechts één verwerker van lachgascilinders in Nederland hebben met onvoldoende verwerkingscapaciteit?
Zoals bij vraag 6 aangegeven zijn politie en OM op basis van de strafvorderingsrichtlijn op grond van de Opiumwet tot het uitgangspunt gekomen dat van onbeheerd in de publieke ruimte aangetroffen lachgascilinders mag worden aangenomen dat deze cilinders leeg zijn. Lege cilinders worden niet als drugs aangemerkt op grond van de Opiumwet, maar als gevaarlijk afval conform de Wet milieubeheer. Afvaldiensten kunnen ze dus inzamelen en verwerken onder de voorwaarden die gelden voor gasflessen en overige drukhouders. Er hoeft in deze situatie geen melding gedaan te worden bij de politie. Hiermee wordt ook de werkdruk op de politie verlicht.
Het klopt dat er te weinig opslag- en verwerkingscapaciteit is voor de lachgascilinders. Dit is een probleem van zowel politie, douane, als gemeenten en milieustraten. Er wordt interdepartementaal en met de bevoegde gezagen samen opgetrokken om hier een oplossing voor te vinden.
Jaarrekening Coöperatie Mobilisation for the Environment en Milieu-Adviesbureau Vollenbroek B.V. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de perspublicatie van onderzoeksjournalist A. Wellens, met als titel «Raar: stikstofcrisiskoning Johan Vollenbroek hoeft van Rob Jetten jaarrekening met stikstofwinst niet meer te publiceren»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat Coöperatie Mobilisation for the Environment en milieu-Adviesbureau Vollenbroek B.V. in het bijzonder het functioneren van de Nederlandse agrarische sector ernstig hebben ontregeld en blijven ontregelen, terwijl Coöperatie Mobilisation for the Environment of Milieu-Adviesbureau Vollenbroek zijn aangezocht als adviseurs door of vanwege publiekrechtelijke rechtspersonen?
Ik ben ermee bekend dat Coöperatie Mobilisation for the Environment (MOB) al twee decennia rechtszaken voert over milieu- en natuuronderwerpen en daarbij geregeld gelijk krijgt van de rechter. Deze uitspraken hebben grote invloed gehad op de toestemmingverlening waar het stikstof betreft. De zaken betreffen overigens niet alleen de agrarische sector; ook activiteiten in bijvoorbeeld de bouw, met betrekking tot biomassa en het afvangen en opslaan van broeikasgassen (CCS) zijn onderwerpen die MOB bij de rechter aanhangig maakt of heeft gemaakt.
Het is echter niet juist om de stikstofproblematiek toe te schrijven aan de procederende partijen. Die problematiek is immers veroorzaakt doordat er op Nederlandse Natura 2000-gebieden te veel stikstof neerslaat en het daardoor lastig is om binnen de Europeesrechtelijke kaders nog toestemming te verlenen voor nieuwe activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken.
Meent u dat het in economische zin verantwoord is dat Coöperatie Mobilisation for the Environment of Milieu-Adviesbureau Vollenbroek zijn aangezocht als adviseurs door of vanwege publiekrechtelijke rechtspersonen en, zo ja, waarom?
Het staat publiekrechtelijke rechtspersonen vrij om zelf hun adviseurs te kiezen. Publiekrechtelijke rechtspersonen willen besluiten nemen die in rechte standhouden. Zij kunnen daarvoor externe adviseurs inhuren.
Ik deel de mening niet dat publiekrechtelijke rechtspersonen geen partijen zouden moeten aanzoeken als adviseurs wanneer deze partijen betrokken zijn bij procedures die hebben geleid tot bepaalde rechterlijke uitspraken.
Bent u ermee bekend dat Coöperatie Mobilisation for the Environment geen jaarrekening heeft opgesteld of gedeponeerd die betrekking heeft op het boekjaar 2022, terwijl Milieu-Adviesbureau Vollenbroek B.V. geen jaarrekeningen heeft opgesteld of gedeponeerd die betrekking hebben op de boekjaren 2020, 2021 en 2022?
Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. heeft haar cijfers gedeponeerd t/m het jaar 2021. Ze heeft de cijfers over 2022 nog niet gedeponeerd, maar daartoe heeft zij de mogelijkheid tot en met 31-12-2023.
Van Milieu-Adviesbureau Vollenbroek B.V. zijn de laatst gedeponeerde cijfers over 2019. Hierna hebben inderdaad geen deponeringen meer plaatsgevonden mbt 2020, 2021, 2022 (waar over de laatste jaargang nog t/m 31-12-2023 kan worden gedeponeerd).
Heeft Coöperatie Mobilisation for the Environment of Milieu-Adviesbureau Vollenbroek B.V. uitstel of ontheffing gevraagd van de (voldoening aan de) verplichting tot opstelling en deponering van één of meer jaarrekening(en) bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel aan de (demissionair) Minister van Economische Zaken en Klimaat en, zo ja, wanneer, waarom en voor welk(e) boekja(a)r(en)?
Er is bij ons geen verzoek tot ontheffing aangeboden door coöperatie of de BV over de genoemde boekjaren (waarbij over 2022 nog t/m 31-12-2023 kan worden gedeponeerd) of andere boekjaren
Heeft u uitstel of ontheffing verleend van de (voldoening aan de) verplichting tot opstelling en deponering van één of meer jaarrekening(en) bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel aan Coöperatie Mobilisation for the Environment of Milieu-Adviesbureau Vollenbroek B.V. en, zo ja, wanneer, waarom en voor welk(e) boekja(a)r(en)?
Nee, zie antwoord 5.
Bent u ermee bekend dat het niet (tijdig) voldoen aan de verplichting tot opstelling en deponering van één of meer jaarrekening(en) bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, terwijl in dat verband geen uitstel of ontheffing is verleend, een strafbaar feit is en, zo nee, waarom niet?
Ja. De strafbaarheid van het niet (tijdig) deponeren van de jaarrekening is geregeld in lid 3 van artikel 394 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en in artikel 1, sub 4, van de Wet op de economische delicten (hierna: WED). Het niet (tijdig) deponeren van de jaarrekening is volgens artikel 2, vierde lid, van de WED een overtreding. De sanctie volgt uit artikel 6, eerste lid, sub 5, van de WED: hechtenis van ten hoogste zes maanden, taakstraf of geldboete van de vierde categorie (ten hoogste € 22.500).
Kunt u toezeggen dat, voor zover geen uitstel of ontheffing is verleend van de (voldoening aan de) verplichting tot opstelling en deponering van één of meer jaarrekening(en) voor één of meer van de genoemde boekja(a)r(en) bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel aan Coöperatie Mobilisation for the Environment of Milieu-Adviesbureau Vollenbroek B.V., het Bureau Economische Handhaving van de Belastingdienst handhavend zal optreden en, zo ja, wanneer of, zo nee, waarom niet?
In verband met de geheimhoudingsverplichting kunnen geen mededelingen over individuele gevallen worden gedaan. In zijn algemeenheid wordt het volgende opgemerkt.
Bij de handhaving op de deponering van jaarstukken hebben meerdere partijen een rol. Het tijdig deponeren van een jaarrekening is een taak en verantwoordelijkheid van het bestuur van de rechtspersoon. De Kamer van Koophandel (KvK) is als houder van het handelsregister verantwoordelijk voor de registratie van de gedeponeerde stukken. De handhaving is bij Bureau Economische Handhaving (BEH) en het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM) belegd. De KvK geeft signalen over niet-deponering van jaarstukken door aan BEH. De handhaving door BEH vindt, gegeven de capaciteit, risicogericht plaats. De basis daarvoor zijn de criteria van het OM. Daarbij komen bijvoorbeeld de volgende rechtspersonen met voorrang in aanmerking; principiële weigeraars, recidivisten, rechtspersonen met een voorbeeldfunctie en rechtspersonen die fraudegevoelig kunnen zijn. Het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie is belast met eventuele strafrechtelijke vervolging van deze economische delicten. BEH legt de processen-verbaal voor aan het OM. Het OM beslist of zij overgaat tot strafrechtelijke vervolging van een economisch delict.
Aardbevingsschade aan stal en mestkelder |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat boer Peter schade aan zijn mestkelder heeft door aardbevingen, maar dat de overheid een nieuwe stal niet wil betalen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het bizar is dat de overheid niet ruimhartig over de brug komt met het vergoeden van aardbevingsschade? Graag verzoek ik u om een gedetailleerd antwoord.
Door aardbevingen kunnen bestaande scheuren in mestkelders verergeren en ook nieuwe scheuren ontstaan, waardoor grondwater naar binnen lekt en het mestvolume verandert. Veehouders moeten als gevolg hiervan meer mest uitrijden en/of afvoeren. Dit kost veel geld en reparatie is lastig.
Ruimhartigheid is een belangrijk uitgangspunt sinds de kabinetsreactie Nij begun bij het vergoeden van schade2. Dit geldt ook voor de schade aan mestkelders. Bij de beoordeling van schade wordt aangenomen dat de schade in het effectgebied is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. Het IMG wil deze schade zo snel mogelijk afhandelen met zo min mogelijk gedoe voor de agrariër. De afgelopen jaren bleek dat lastig. Daarom heeft het IMG deze zomer de werkwijze voor de schadeafhandeling van mestkelders aangepast, waardoor sneller en ruimhartig schade aan mestkelders kan worden vastgesteld en afgehandeld.3
Het IMG benadert nu iedere agrariër die een melding heeft gedaan voor een keukentafelgesprek. Doelstelling van de nieuwe werkwijze is om met een snellere en persoonlijkere procedure (drie tot zes maanden) tot een adequate oplossing te komen. Er wordt, in overleg met de agrariër, gekeken naar verschillende mogelijkheden om het probleem op te lossen. Als de mestkelder niet gerepareerd kan worden, dan wordt de agrariër gecompenseerd voor het (vaker) leegmaken van de mestkelder. Deze kosten, de bedrijfsschade, worden vergoed tot het einde van de levensduur van de mestkelder.
Voor de agrariër waarvoor deze regeling toch onvoldoende oplossing biedt, is door het IMG een werkgroep ingesteld. De werkgroep Mestkelders is op 19 oktober jl. van start gegaan. De werkgroep, waar de sector aan deel neemt, buigt zich over complexe situaties bij schade aan mestkelders. Zij bekijken ook of de nieuwe werkwijze van de mestkelderregeling de schadeafhandeling in algemene zin verbetert en waar nog bijstelling nodig is. Tijdens het eerste overleg kwam naar voren dat de mestkelderregeling een positieve start heeft gemaakt met 20 afgeronde zaken.
Deelt u de mening dat het lariekoek is dat een woordvoerder van het door de Staat aangestelde Instituut Mijnbouwschade Gronningen (IMG) heeft gesteld dat er bij het vergoeden van de stal en mestkelder sprake zou zijn van ongeoorloofde staatssteun? Zo ja, wilt u als overheid zo snel mogelijk een nieuwe stal en mestkelder realiseren? Graag verzoek ik u om een gedetailleerd antwoord.
Bij de afhandeling van schade aan lekkende mestkelders moet onder andere gekeken worden naar de nog resterende levensduur van de mestkelder. Als de vergoeding ver uitstijgt boven daadwerkelijk ontstane schade gegeven de nog resterende levensduur, dan zal niet langer sprake zijn van schadevergoeding, maar van subsidiëring. Dat zou gezien kunnen worden als ongeoorloofde staatssteun en zou in strijd zijn met het Europees recht. Een gedupeerde agrariër loopt dan het risico dat de Europese Commissie vraagt om een deel van de uitbetaalde schadevergoeding terug te betalen. Daarom wordt met de nieuwe werkwijze van de mestkelderregeling in overleg met de agrariër gekeken naar een passende oplossing.
Bent u bekend met het feit dat bij de Stichting Boerenbelang Mijnbouwschade vele tientallen meldingen van boeren bekend zijn en dat negen op de tien boeren die zich melden allemaal schade hebben aan hun mestkelder? Graag verzoek ik u om een gedetailleerd antwoord.
Het IMG voert periodiek gesprekken met de sector en maatschappelijke organisaties, waaronder ook de Stichting Boerenbelang Mijnbouwschade. De gevolgen van de schade aan mestkelders heeft effect op de bedrijfsvoering van de agrariër hetgeen naast het vele ongemak, overlast en ook extra werk oplevert.
Met de aanpassing van de mestkelderregeling hoop ik dat er een goede stap gemaakt kan worden in het oplossen van de problematiek. Een goede vinger aan de pols is hier van groot belang. Daartoe is tevens de werkgroep Mestkelders voor ingericht. (zie vraag 2 over de werkgroep Mestkelders).
Het bericht ‘Anje dreigt haar boerderij kwijt te raken’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Roelof Bisschop (SGP) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() ![]() |
Begrijpt u het gevoel van de genoemde ondernemers dat de rijksoverheid aanstuurt op beëindiging van hun bedrijf?1
Het afwegen van de mogelijkheden binnen de aanpak piekbelasting is een ingrijpende keuze voor de betrokken ondernemers. Ik begrijp goed dat het maken van deze eigen keuze met emotie gepaard gaat. De aanpak piekbelasting stuurt niet en is geheel vrijwillig. Zaakbegeleiders staan binnen de aanpak piekbelasting klaar om ondernemers te ondersteunen en te begeleiden in het eigen keuze proces. Er wordt een divers aanbod aan regelingen ontwikkeld.
Wat is de bedoeling van zaakbegeleiding nu duidelijkheid over de regelingen voor verplaatsing en emissiereductie (innovatie, extensivering) nog steeds op zich laat wachten?
Een zaakbegeleider is een vast contactpersoon vanuit de overheid. Deze ondersteunt een agrarisch ondernemer bij het in beeld brengen van de mogelijkheden binnen de aanpak piekbelasting. De gesprekken zijn vrijwillig van aard, de behoeften en vragen van de ondernemers ten aanzien van het eigen toekomstperspectief zijn leidend. De zaakbegeleider zal de agrarische ondernemer zo goed mogelijk informeren en op de hoogte brengen van alle mogelijkheden, ook over de regelingen die nu nog niet zijn gepubliceerd. Op de website aanpakpiekbelasting.nl worden de laatste ontwikkelingen geplaatst wanneer het gaat om de verschillende regelingen. Het streven is dat alle regelingen, waaronder die voor innovatie, omschakelen, extensivering en verplaatsen, voor eind 2023 gepubliceerd zijn.
Kunt u per ommegaande of op korte termijn meer inzicht geven in de opzet van de regelingen voor verplaatsing en emissiereductie (innovatie, extensivering), zodat piekbelasters niet het gevoel hebben dat ze worden klemgezet?
Het is van belang dat alle ondernemers zich goed kunnen oriënteren op alle regelingen en om die reden over alle informatie beschikken. Er wordt momenteel hard gewerkt aan het gereed krijgen van alle regelingen ten behoeve van de aanpak piekbelasting. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 12 juni jl.2 is het mijn streven om alle regelingen voor eind 2023 te publiceren of open te stellen. Dit is een ambitieus tijdpad, aangezien het afhankelijk is van diverse factoren, waaronder de noodzakelijke goedkeuring van de Europese Commissie.
Op welke wijze zorgt u ervoor dat de zaakbegeleider onafhankelijk advies geeft?
De zaakbegeleider biedt ondersteuning en kan alle benodigde informatie op tafel krijgen die een ondernemer nodig heeft om tot een passende keuze te komen over de toekomst van het bedrijf. De zaakbegeleider geeft geen gericht of sturend advies, het is immers aan de ondernemer zelf om een bepaalde afweging te maken. Middels training en regelmatige intervisie wordt ervoor gezorgd dat zaakbegeleiders de kennis en attitude hebben die nodig is voor de uitvoering van hun ondersteunende rol.
Zorgt u ervoor dat verzamelde bedrijfsgegevens alleen worden gebruikt door de zaakbegeleider en niet worden verspreid onder andere betrokken partijen, waaronder het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) zelf, zodat vrees voor oneigenlijk gebruik van bedrijfsgegevens kan worden weggenomen?
Gegevens mogen alleen met uitdrukkelijke toestemming worden gedeeld met (overheids-)partijen, zoals een zaakbegeleiding en/of de regionale uitvoeringsteams. Ander gebruik van gegevens of het delen van gegevens met andere partijen is niet toegestaan. De ondernemer geeft via een akkoordverklaring zelf aan of en welke gegevens verwerkt mogen worden in het kader van aanpak piekbelasting. De ondernemer is voorafgaand aan het geven van toestemming geïnformeerd over de wijze waarop de gegevens worden gebruikt, wanneer deze gegevens worden vernietigd en op welke wijze de ondernemer zijn toestemming kan intrekken.
Is de veronderstelling juist dat een transactieovereenkomst in het kader van de beëindigingsregelingen niet notarieel wordt vastgelegd? Zo ja, waarom kiest u er niet voor om ondernemers deze mogelijkheid wel te geven, zodat ze meer zekerheid kunnen ontlenen aan een overeenkomst?
De beëindigingsregelingen die nu in uitvoering zijn, de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties voor stikstofreductie (Lbv) en de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus) zijn niet gericht op een transactie van het bedrijf of de bedrijfslocatie. Het zijn beide subsidieregelingen op grond waarvan veehouders een vergoeding kunnen ontvangen voor het definitief en onherroepelijk beëindigen van de productie en productiecapaciteit op hun veehouderijlocatie. In het kader van een subsidieregeling geldt dat bij een positieve subsidiebeschikking de begunstigde, in dit geval de veehouder, aanspraak maakt op de verstrekte subsidie mits hij voldoet aan de voorwaarden die de regeling stelt aan de uitvoering. Aangezien er geen sprake is van een eigendomsoverdracht is er ook geen sprake van een overeenkomst die notarieel moet worden vastgelegd.
Acht u het gerechtvaardigd dat een onderneming die al in 2008 een milieuvergunning heeft gekregen voor een veel hoger aantal koeien dan het betreffende bedrijf nu heeft en kort na wijziging van deze vergunning, vanwege minder koeien dan verwacht, een door het bevoegd gezag geadviseerde en toegestane Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melding heeft gedaan, nu niet voor legalisatie in aanmerking komt?
De provincie Flevoland bevestigt dat deze ondernemer zich heeft gemeld om gelegaliseerd te worden. De provincie is het bevoegd gezag en is bezig om de PAS-melder te beoordelen. Het dossier is nog niet compleet. Op dit moment is dus niet helder of het een positief geverifieerde PAS-melder betreft. Pas als de provincie het verificatieproces heeft afgerond, kan de vraag worden beantwoord of het bedrijf voor legalisatie in aanmerking komt.
Wat is het perspectief voor PAS-knelgevallen die te goeder trouw hebben gehandeld, vóór 2015 uitbreiding van bedrijfsruimte hebben gerealiseerd en op advies van het bevoegd gezag een toegestane PAS-melding hebben gedaan? Op welke wijze gaat u zorgen voor legalisering van deze groep PAS-knelgevallen?
Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) is in werking getreden op 1 juli 2015. Bepaalde groepen initiatiefnemers die vanaf dat moment een activiteit wilden beginnen of uitbreiden, konden daarvoor een PAS-melding doen. Er zijn zodoende geen PAS-knelgevallen die voor 2015 een legale uitbreiding van bedrijfsruimte hebben gedaan. Als de gebiedsprocessen zijn gestart, nemen alle ondernemers met stikstofdepositie deel aan het gebiedsproces, waaronder ook interimmers3, en alle PAS-melders – dus ook PAS-melders met een negatieve verificatie, bijvoorbeeld omdat enkel voor een uitbreiding van voor 2015 een melding is gedaan. Daar moet worden bepaald welke activiteiten op welke manier nog kunnen plaatsvinden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de voorwaarde voor de beëindigingssubsidie dat gemeenten binnen twaalf maanden het verzoek om wijziging van het bestemmingsplan in behandeling moeten hebben genomen of de situatie dat ondernemers functieverandering willen realiseren en daar binnen twaalf maanden duidelijkheid over moeten hebben, gelet op de doorlooptijden en capaciteitstekorten bij gemeenten geen onnodige struikelblokken worden voor deelname aan de opkoopregelingen?
Veehouders aan wie op grond van de Lbv of de Lbv-plus subsidie is verleend, moeten aan een aantal vereisten voldoen. Eén van de vereisten betreft het overleggen van een bevestiging van de gemeente dat het verzoek van de veehouder, om het bestemmingsplan zodanig aan te passen dat op de locatie niet langer een veehouderij kan worden gevestigd, in behandeling is genomen. Er wordt niet vereist dat de gemeente op dit verzoek al een formeel besluit heeft genomen. De veehouder moet uiterlijk 18 maanden na de datum van positieve subsidiebeschikking aan dit vereiste voldoen.
In veel gevallen zal de veehouder zekerheid wensen over de bestemmingswijziging. Hiervoor is het noodzakelijk dat individuele veehouders en gemeenten tijdig met elkaar in gesprek gaan over de wensen en mogelijkheden. Om dit zoveel mogelijk te faciliteren ontvangt een gemeente melding van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) indien een veehouder een subsidieaanvraag heeft ingediend voor een veehouderijlocatie die binnen de gemeentegrenzen is gevestigd. Ook kan een zaakbegeleider de agrarische ondernemer procesmatig ondersteunen. De kans dat een gemeente tijdig duidelijkheid kan geven wordt vergoot als een veehouder tijdig en actief in gesprek gaat met zijn gemeente.
Hoeveel situaties bestaan er waarbij een PAS-melder of zogenaamde interim-mer in het kader van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus) ook als piekbelaster wordt aangemerkt?
Er is geen lijst beschikbaar van ondernemingen die voldoen aan de drempelwaarde van de aanpak piekbelasting. Als gevolg daarvan is het niet mogelijk om aan te geven hoeveel van de ondernemingen die voldoen aan de drempelwaarde, PAS-melder of interimmer zijn.
Heeft u in beeld hoe groot de groep zogenaamde interim-mers is en waar deze zich bevinden?
Ik heb het RIVM verzocht de omvang van de interimmers in kaart te brengen. Zij geven aan dat de omvang van deze groep «enkele tientallen tot enkele honderden molen»4 bedraagt. Dit is niet preciezer in kaart te brengen omdat er bij de bevoegde instanties geen lijst is van bedrijven met een interim-situatie.
Op welke wijze bent u voornemens toekomstperspectief te bieden aan deze groep interim-mers?
Interimmers kunnen een vergunning aanvragen met zelf verworven ruimte. Als de gebiedsprocessen zijn gestart, nemen alle ondernemers – waaronder ook interimmers en PAS-melders – deel aan het gebiedsproces. Daar moet worden bepaald welke activiteiten op welke manier nog kunnen plaatsvinden.
Hoe waardeert u de situatie dat met de huidige aanpak ook toekomstbestendige en innovatieve agrarische bedrijven, die samenwerken met akkerbouwers in de omgeving, als in het geval van de familie Grin, kunnen worden opgekocht en gesloopt?
De aanpak piekbelasting is gebaseerd op vrijwilligheid. Het is aan ondernemers zelf om te besluiten of een subsidieaanvraag wordt ingediend voor een van de beëindigingsregelingen.
Hoe waardeert u de constatering dat de opkoopregeling minder aantrekkelijk is voor ondernemers met oude stallen, terwijl juist deze stallen relatief minder emissiearm zijn? Ziet u mogelijkheden voor bijstelling?2
Op grond van de Europese staatssteunkaders dient de vergoeding voor de productiecapaciteit (stallen) gebaseerd te zijn op de actuele waarde. In de Lbv en Lbv-plus is de vergoeding voor de productiecapaciteit gebaseerd op een voor leeftijd gecorrigeerde forfaitaire vervangingswaarde per vierkante meter staloppervlakte. Dit betekent dat de vergoeding die op grond van de Lbv en Lbv-plus kan worden verstrekt voor een oudere stal lager is dan voor een nieuwere stal. De Europese staatssteunkaders maken een bijstelling, waarbij de hoogte van de vergoeding bijvoorbeeld wordt gebaseerd op de (relatieve) omvang van de ammoniakemissie die door een stal wordt veroorzaakt, niet mogelijk.
De gevolgen van dure benzine voor de grensregio |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de waarschuwing van Ewout Klok, de voorzitter van de Belangenvereniging Energie- en Tankstations, die stelt dat dure benzine maar rampzalig is voor pomphouders en winkeliers in de grensstreek?1
Ja
Waarom laat u tientallen miljoenen euro’s wegvloeien naar Duitsland en België? Is het immers niet zo: hoe groter het prijsverschil, hoe meer mensen de grens overgaan om te tanken en als ze dan toch in het buitenland zijn, doen ze daar dan niet meteen hun andere boodschappen?
Op Europees niveau gelden er minimumtarieven voor de brandstofaccijns. Lidstaten zijn vrij om hogere accijnstarieven vast te stellen. De hoogte van accijnstarieven op brandstof zijn primair budgettair ingegeven. Daarnaast is de brandstofaccijns een belangrijk instrument om de externe kosten van het gebruik van brandstof te beprijzen. In het buitenland kan men bij het wegen van deze belangen een andere keuze maken dan Nederland waardoor de accijnstarieven op brandstof per land kunnen verschillen. De brandstofaccijns in omringende landen zijn niet bepalend voor onze accijnstarieven, maar wegen we wel mee bij het vormen van beleid.
In het algemeen geldt dat een groter prijsverschil leidt tot meer consumptie over de grens. Daarbij is het kopen over de grens normaal in een open economie. Voor de effecten van brandstofaccijns verwijs ik u naar het onderzoek grenseffecten brandstofaccijns.2 De vervolgresultaten van dit onderzoek zijn op Prinsjesdag met uw Kamer gedeeld.
Ten aanzien van de grenseffecten van boodschappen verwijs ik u naar de eerdere verkenning die ik met uw Kamer heb gedeeld.3 Daaruit volgt kort gezegd dat meer Duitsers en Belgen in Nederland boodschappen doen dan andersom en dat voor Nederlandse consumenten de nabijheid van de winkelvoorziening doorslaggevend is voor het doen van dagelijkse boodschappen.
Wilt u afzien van uw voornemen om per 1 januari de eerdere accijnsverlaging terug te draaien, daar dure benzine voor oneerlijke concurrentie zorgt en alles weer duurder wordt, aangezien de extra accijns niet alleen wordt doorberekend aan de automobilist?
Uw Kamer is op Prinsjesdag geïnformeerd over de maatregelen in het Belastingplan 2024 waarbij het verlengen van de lagere brandstofaccijns niet is opgenomen. Deze maatregel was bedoeld als een tijdelijke aanpassing in het kader van de hoge energieprijzen. Het kabinet is demissionair en een aanvullende verlaging van de brandstofaccijns zou gepaard gaan met een forse budgettaire derving die volgens de begrotingsregels gedekt moet worden.
Waar blijft de grenseffectentoets, waarbij de gevolgen van kabinetsbeleid voor de grensregio eerst in kaart gebracht worden, alvorens het beleid wordt?2
Het meenemen van grenseffecten is opgenomen in het integraal afwegingskader (IAK) en wordt ondersteund door de Leidraad Grenseffecten. Grenseffecten worden daarom altijd bij het maken van beleid meegenomen. Ten aanzien van de brandstofaccijns worden de grenseffecten op doorlopende basis gemonitord.5 Uit het eerste onderzoek blijkt dat het gedragseffect van 20% waarmee rekening is gehouden bij de ramingen voor de brandstofaccijns een accuraat beeld weergeeft. De vervolgresultaten van dit onderzoek zijn op Prinsjesdag met uw Kamer gedeeld. Hieruit volgen hogere grenseffecten dan uit het eerste onderzoek. Wel blijven de effecten binnen het gedragseffect van 20%.
Het bericht 'Ruim veertig procent van de flesjes met statiegeld komt niet bij een inzamelpunt terecht' |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat ruim veertig procent van de flesjes met statiegeld niet bij een inzamelpunt terechtkomt?1
Ja.
Welke handhavende actie gaat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ondernemen nu het percentage ingezamelde kleine flesjes ver onder het wettelijk minimum blijkt te liggen?
De ILT heeft een waarschuwing gestuurd aan het Afvalfonds Verpakkingen vanwege het niet halen van het inzameldoel voor plastic flessen. De ILT verwacht een analyse en verbeterplan waarmee de inzameldoelen wel worden gehaald. Tevens vordert de ILT gegevens bij het Afvalfonds Verpakkingen en Statiegeld Nederland2. Dit gaat onder andere om cijfers over flessen die worden ingeleverd bij automaten of ergens anders, inzamelcijfers per merk, het aantal flessen dat vrijwillig onder het statiegeldsysteem valt en de hoeveelheid inzamelautomaten en andere inzamelpunten. De ILT zal de gevorderde gegevens van het Afvalfonds Verpakkingen analyseren en gebruiken bij het beoordelen van het verbeterplan. Op basis daarvan kijkt de ILT of dit aanleiding geeft tot vervolgstappen.
Hoe ziet dit percentage eruit voor blikjes en hoe verhoudt dit zich tot de daarvoor gestelde doelen?
Het Afvalfonds Verpakkingen rapporteert over het voorgaande kalenderjaar. De rapportage die ik in 2023 heb ontvangen, gaat dus over 2022. Dit is het eerste jaar waarover de inzameldoelstelling van 90% voor plastic flessen gold. De statiegeldverplichting voor blikjes is pas van kracht sinds 31 december 2022. Hier kan dan ook nog niet over gerapporteerd worden. De inzameldoelstelling van 90% geldt vanaf 2024, waarover dan in 2025 wordt gerapporteerd.
Klopt het dat het betaalde statiegeld over niet ingeleverde flesjes en blikjes inmiddels oploopt tot jaarlijks meer dan 80 miljoen euro?
Ik ben bekend met berichten van milieuorganisaties die op basis van de beschikbare gegevens een schatting hebben gemaakt van het bedrag dat samenhangt met niet ingeleverde flesjes en blikjes. Ik kan dit bedrag niet bevestigen omdat dit geen onderdeel uitmaakt van de jaarrapportage van het Afvalfonds Verpakkingen.
Klopt het dat de Stichting Afvalfonds Verpakkingen het geld beheert dat achterblijft als statiegeldverpakkingen niet worden ingeleverd? Is dit wetmatig, gegeven dat het statiegeld diegene toekomt die het betaald heeft? Kunt u inzichtelijk maken wat er jaarlijks gebeurt met dit geld?
Ja, het geld dat resteert wanneer plastic flessen of blikjes niet worden ingeleverd, blijft bij het Afvalfonds Verpakkingen. Als uitvoeringsorganisatie van het verpakkend bedrijfsleven draagt het Afvalfonds de verantwoordelijkheid voor het inrichten en uitvoeren van het statiegeldsysteem, inclusief de bekostiging daarvan3. Dit betreft het gehele systeem en alles wat daarbij hoort, zoals de machines, software, transport en sortering, maar ook publiekscommunicatie over het statiegeld en het beheer van het ingezamelde geld. Het geld dat overblijft wanneer consumenten er niet voor kiezen hun statiegeld terug te krijgen of te doneren, kan het Afvalfonds – als verantwoordelijke en eigenaar van het systeem – gebruiken voor de financiering of verbetering ervan.
Het is geen verplicht element van de jaarlijkse rapportage dat wordt gerapporteerd over hoe dit geld wordt besteed. Echter, de ILT kan als handhaver vragen om hier meer duidelijkheid over te verschaffen waar dit relevant is voor de beoordeling van het onder vraag 2 genoemde verbeterplan. Verder is duidelijk dat een fikse aanvullende investering nodig zal zijn om de wettelijke doelstelling wel te gaan halen.
Bent u bereid om de Stichting Afvalfonds Verpakkingen een verplichting op te leggen om inzichtelijk te maken hoeveel statiegeld er jaarlijks bij hen achterblijft en, mits op wettelijke basis, hiervoor doelstellingen op te leggen wat er met dit geld gebeurt?
De wet legt een heldere doelstelling op aan de producenten, te weten de inzameling van 90% van de flessen. Het verpakkend bedrijfsleven moet hiervoor de middelen organiseren. Gezien de behaalde resultaten lijkt het me voor de hand te liggen dat het geld dat overblijft, wordt ingezet om maatregelen te bekostigen om de doelstelling zo snel mogelijk wel te halen. De ILT kijkt in het kader van de handhaving uiteraard ook breder naar de invulling van de wettelijke verantwoordelijkheid van het statiegeldsysteem en kan in dat licht ook de inzet van de financiële middelen meenemen. De allereerste prioriteit moet nu zijn dat de wettelijke doelstelling wel wordt gehaald. Wanneer dat het geval is, blijft er immers ook veel minder niet geretourneerd statiegeld over.
Deelt u de mening dat dit geld op zijn minst naar uitbreiding van inzamelingspunten, verbetering van inzamelpunten en het tegengaan van zwerfafval zou moeten gaan?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 5 en 6 wordt het statiegeldsysteem ingericht, betaald en uitgevoerd door het bedrijfsleven, in de praktijk het Afvalfonds Verpakkingen. Het statiegeld dat niet wordt teruggevraagd door consumenten blijft bij het Afvalfonds. Dit kunnen zij gebruiken voor het bekostigen van het systeem en gezien de resultaten over 2022 lijkt het verstandig dit ook in te zetten om het systeem te verbeteren. Ik vind natuurlijk dat mensen die netjes statiegeldverpakkingen willen inleveren dit op een makkelijke manier moeten kunnen doen, en dat zoveel mogelijk mensen worden verleid dit ook echt te doen. Dit vraagt een uitgebreid en laagdrempelig netwerk van innamepunten die bovendien goed functioneren. In het licht van de resultaten lijkt het uitbreiden en verbeteren van die innamepunten dus een logisch startpunt voor de extra inzet die nodig is om de wettelijke doelstelling wel te gaan halen. Dit is immers ook in het belang van het verpakkend bedrijfsleven.
Klopt het dat consumenten slechts op 5.000 innamepunten statiegeld retour kunnen krijgen, en dat de overige 23.000 innamepunten dus geen statiegeld retour geven en de voorlichting van Stichting Afvalfonds Verpakkingen dus misleidend is?
Er is inderdaad een aanzienlijk aantal innamepunten waar statiegeld niet direct retour wordt gegeven aan de consument. Dit betekent echter niet dat het statiegeld van deze flesjes bij het Afvalfonds blijft. Dit zijn doneerpunten waar het statiegeld in bepaalde gevallen wordt uitgekeerd aan de beheerders van de innamepunten, zoals in het geval van sportclubs, of anders naar een goed doel gaat. De rapportage maakt geen onderscheid tussen innamepunten die wel of geen statiegeld direct aan de consument retour geven.
Bent u het eens dat consumenten bij alle innamepunten hun statiegeld terug zouden moeten kunnen krijgen? Gaat u hierover het gesprek aan met het Stichting Afvalfonds Verpakkingen?
Zoals in mijn voorgaande antwoorden aangegeven, wordt het verpakkend bedrijfsleven afgerekend op de behaalde resultaten, maar is de inrichting van het systeem aan hen. Echter, gezien de resultaten is het duidelijk dat het Afvalfonds een flinke inspanning zal moeten leveren om tot de vereiste 90% inzameling te komen. Daarbij zullen zij ongetwijfeld ook kijken naar manieren om de consument te verleiden de flesjes terug te brengen. Meer innamepunten waar consumenten hun statiegeld retour kunnen krijgen, zou daar een element in kunnen zijn.
Dit heb ik ook aangegeven tijdens mijn gesprek met het Afvalfonds op 6 september jl., conform mijn toezegging aan uw Kamer. Ik heb daarbij het belang benadrukt van een klantvriendelijke inzameling van statiegeldverpakkingen. Ik heb aangegeven dat er echt veel meer moet worden ingezet op goed functionerende innamepunten die statiegeld retour kunnen geven, ook met het oog op de volumes die nu verwerkt moeten worden doordat er op blikjes ook statiegeld wordt geheven. Maar zoals gezegd, het is aan het bedrijfsleven om te komen tot een pakket aan concrete maatregelen om de doelstelling te gaan halen. Het Afvalfonds heeft bij dit gesprek toegezegd om nog voor het einde van 2023 met een plan van aanpak te komen met daarin concrete voorstellen voor verbetering.
Welke grondslag heeft het bedrag van 15 cent per klein flesje, en hoe bekijkt u de oproep van milieuorganisaties om het bedrag te verhogen naar minstens 25 cent?2 Bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan met het bedrijfsleven en hierover te rapporteren aan de Kamer?
Het statiegeldbedrag van € 0,15 voor kleine flesjes is vastgelegd in de Regeling beheer verpakkingen5 en is expliciet een minimumbedrag. Zoals aangegeven in de toelichting bij de betreffende ministeriële regeling6 is er toen gekozen voor dit bedrag omdat de prikkel om de flessen terug te brengen naar de innamepunten hoog genoeg moet zijn om invloed te hebben op het gedrag van de consument. Tegelijkertijd moet het een proportioneel bedrag zijn ten opzichte van de prijs van het product. Mede op basis van analyses van buitenlandse systemen is daarom gekozen voor een minimale hoogte van het statiegeldbedrag voor kleine kunststof flessen met een inhoud tot 1 liter van € 0,15. In de toelichting staat ook dat het producenten en importeurs vrij staat om een hoger bedrag aan statiegeld te rekenen indien zou blijken dat € 0,15 onvoldoende prikkel vormt om statiegeldflessen in te leveren. Een wijziging van de regelgeving is daarvoor niet nodig. Wel zal de hoogte van het statiegeldbedrag uiteraard ook meegenomen worden in de evaluatie van de regelgeving die in 2024 gepland is.
Onderschrijft u dat statiegeld an sich succesvol is en dat het aandeel flesjes en blikjes in het zwerfafval (waar het om te doen was) drastisch afneemt?
Ja. In de laatste rapportage van de monitoring van drankverpakkingen in het zwerfafval, die ik op 26 juni jl. naar uw Kamer heb verzonden, wordt een afname van 51% kleine plastic flesjes over de tweede helft van 2022 ten opzichte van dezelfde periode in 2020 gerapporteerd7. Dit kan toegeschreven worden aan de statiegeldverplichting die voor deze flesjes is ingevoerd. Voor blikjes gold in die periode nog geen statiegeldverplichting en was ook nog geen afname te zien. Het statiegeldsysteem voor blikjes is operationeel sinds april 2023, dus het effect daarvan zal in toekomstige metingen zichtbaar worden.
Deelt u de conclusie dat statiegeld als systeem zijn kracht bewijst, maar dat het bedrijfsleven onvoldoende inzet toont om het systeem goed uit te rollen?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 11 is het statiegeldsysteem inderdaad effectief. Maar het werkt nog niet optimaal zoals ook blijkt uit het achterblijven van het inzamelingspercentage. Hier zal het verpakkend bedrijfsleven dus nog een fikse inspanning moeten leveren om wel de wettelijke doelstelling van 90% te halen. Zo heb ik hen tijdens ons recente overleg ook duidelijk laten weten.
Hoe kijkt u naar de oproep van milieuorganisaties om statiegeld ook voor flessen voor sappen en zuivel verplicht te stellen? En wanneer wordt dat ingevoerd? Zo niet, waarom niet?3
In Nederland is destijds bij het opstellen van de regelgeving voor statiegeld op plastic flessen om verschillende redenen door het kabinet besloten om deze regelgeving specifiek te richten op frisdrank en water. In 2024 wordt de regelgeving geëvalueerd. Daarin zal bekeken worden of de destijds gemaakte afweging rond sap en/of zuivel moet worden herzien.
De stand van zaken van het NPLG |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kunt u, in aanloop naar het commissiedebat Stikstof, NPLG en natuur, een overzicht geven van de stand van zaken van de gebiedsplannen, de natuurdoelanalyses en of wordt verwacht dat de doelen gaan worden gehaald?
Vrijwel alle provincies hebben een eerste versie van gebiedsprogramma’s en eerste maatregelpakketten ingediend. Daarmee is een belangrijke stap gezet in de uitvoering van de transitie in het landelijk gebied.
Direct na indiening is de integrale beoordeling van de gebiedsprogramma’s gestart. Hierin wordt gekeken naar de Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG)-doelen, meekoppelende doelen en opgaven, sociaal-economische effecten, balans tussen kosten en dekking, de wijze waarop participatie en (vervolg) besluitvorming plaatsvindt. De integrale beoordeling is nu in volle gang. Op basis van de Handreiking Gebiedsprogramma’s wordt bekeken of de gebiedsprogramma’s al volledig zijn of dat onderdelen nog verder uitgewerkt dienen te worden. Dit geldt ook voor maatregelpakketten, waar de Spelregels Meerjarenprogramma Transitie Landelijk Gebied het uitgangspunt vormen.
Uit de interne beoordeling van de stukken volgt straks een tussentijds beeld. Dat tussentijds beeld van de integrale beoordeling wordt zo snel mogelijk gedeeld met provincies. Dit betreft een tussentijds beeld, omdat zowel aan de kant van provincies als aan de kant van het Rijk verdere uitwerking voorzien en nodig is. En omdat Rijk en provincies in afwachting zijn van de ex ante evaluatie op doelbereik van de kennisinstellingen (PBL, WUR, RIVM en Deltares) en de beoordeling op de ecologische onderbouwing door de Ecologische Autoriteit.
Op basis van een tussentijdse aftap op de integrale beoordeling valt op te maken dat provincies de basis hebben gelegd, maar dat er nog veel werk is te verzetten. Het pakket van ingediende gebiedsprogramma’s en eerste maatregelpakketten voldoet niet aan de Handreiking gebiedsprogramma's; iedere provincie heeft zijn eigen goede onderdelen, de ene is verder dan de andere.
In de gebiedsprogramma’s vragen provincies meer tijd en ruimte voor gebiedsprocessen. En provincies voorzien om mede op basis van de inzichten uit de gesprekken in het gebied te komen tot structurerende keuzes en concretere uitwerking. De doelen voor natuur, stikstof, water en klimaat worden concreet benoemd. Maar omdat uitwerking van gebiedsprogramma’s onvoldoende concreet is, is nog geen zicht op de mate van doelbereik. Ook zijn de gevraagde middelen flink hoger dan het beschikbare rijksbudget, en ontbreken nog dekkingsvoorstellen met bronnen van Rijk en regio.
Het is nu te vroeg om op individuele provincies in te gaan. Daartoe wil ik eerst het gesprek met elke provincie voeren; dat is gepland in september. Provincies werken ondertussen door aan hun gebiedsprogramma’s en inzichten uit de adviezen en het tussentijds beeld van de integrale beoordeling worden meegenomen in de volgende versie van hun gebiedsprogramma.
Provincies, Ministerie van Defensie en Rijkswaterstaat hebben de natuurdoelanalyses opgesteld en ter toetsing aangeleverd bij de Ecologische Autoriteit. Zij hebben bij het opstellen van de natuurdoelanalyses gebruik gemaakt van actuele kennis over stikstof en natuur, beschikbare onderzoeken en natuurgegevens die verkregen zijn in de gebieden via natuurmonitoring.
De Ecologische Autoriteit toetst de natuurdoelanalyses op volledigheid, kwaliteit en navolgbaarheid van de ecologische onderbouwing. De Ecologische Autoriteit heeft inmiddels al een aantal natuurdoelanalyses van een toetsingsadvies voorzien.1
Het algehele beeld dat uit de natuurdoelanalyses naar voren komt sluit aan bij de uitkomsten van de quick scan die vorig jaar vooruitlopend op de natuurdoelanalyses werd opgesteld (Kamerstuk 35 334, nr. 213): in veel gebieden staat de natuur er niet goed voor en zijn aanvullende maatregelen snel nodig.
De inzichten uit de natuurdoelanalyses worden als onderdeel opgenomen in de gebiedsprogramma’s om richting te geven aan deze benodigde aanvullende maatregelen voor het halen van de doelen voor natuur, water en klimaat.
Als verslechtering aan de orde blijkt te zijn, dan is het van belang om binnen afzienbare termijn (overlevings)maatregelen in te zetten om deze verslechtering tegen te gaan, waar nodig vooruitlopend op de gebiedsprogramma’s. Deze verplichting voor provincies volgt uit de Wet natuurbescherming.
De uitkomsten van de natuurdoelanalyses laten ook zien dat aanvullende maatregelen nodig zijn over heel Nederland en zich niet beperken tot specifieke locaties of regio’s. Het bevestigt de noodzaak om ook generieke maatregelen te treffen en op korte termijn de stikstofneerslag terug te brengen. Daarnaast maken de natuurdoelanalyses duidelijk dat aanvullende maatregelen niet alleen gericht moeten zijn op stikstofreductie, maar dat er ook andere drukfactoren aangepakt moeten worden zoals verdroging. Dit onderstreept het belang van de integrale aanpak die via het NPLG wordt vormgegeven.
Op dit moment is nog geen uitspraak te doen of de doelen voor natuur, stikstof, water en klimaat gehaald worden, omdat gebiedsprogramma’s nog niet concreet genoeg zijn uitgewerkt. De provincies hebben in gebiedsprogramma’s aangegeven in te zetten op voortzetting van gebiedsprocessen en het gesprek in het gebied. En dat zij mede o.b.v. inzichten uit gebiedsprocessen pas eerste concrete structurerende keuzes kunnen maken en verdere uitwerking mogelijk is. Als in een volgende versie van het gebiedsprogramma dit voldoende aanwezig is, kan beoordeeld worden of de doelen worden gehaald.
Gezien de demissionaire status van het kabinet zijn vervolgstappen afhankelijk van de mogelijke controversieel verklaring door de Tweede Kamer.
Het is belangrijk dat we ondanks de demissionaire status van het kabinet vaart houden in de gebiedsprocessen. De feitelijke staat van de natuur en het water en de opgaven voor het klimaat kunnen geen vertraging gebruiken. Hiervoor was in het debat van 5 april brede steun in de Tweede Kamer. En dit wordt ook ondersteund door medeoverheden en maatschappelijke partners. Ook de dagvaarding van Greenpeace is een extra reden om niet stil te gaan zitten. Daarom wil ik graag vanaf 2024 de uitvoering van maatregelen voortzetten.
We zullen een balans moeten vinden tussen enerzijds korte termijn actie om verslechtering tegen te gaan en zicht te blijven houden op het realiseren van doelen en anderzijds een goed gedegen gebiedsproces. De meeste provincies hebben maatregelpakketten ingediend waarvan de verwachting is dat deze in 2024 kunnen beginnen met uitvoering. Dit betekent dat begonnen kan worden aan maatregelen die bijdragen aan de doelen voor natuur, stikstof, water en klimaat. Provincies zullen komende tijd parallel hun gebiedsprogramma’s concretiseren mede op basis van de uitkomsten van de gebiedsprocessen.
Ik wil toekenning van een rijksbijdrage voor 2024 echter alleen overwegen als provincies commitment geven op een verbeterslag van de gebiedsprogramma’s. Daarom wil ik met provincies een bestuurlijke afspraak maken dat ze in de volgende versie van de gebiedsprogramma’s, die medio 2024 ingediend gaan worden, concretere uitwerking en structurerende keuzes bevatten en de kosten in proportie tot de beschikbare middelen zijn terug gebracht.
Het feit dat verschillende energieleveranciers mensen met zonnepanelen nu extra laten betalen via allerlei omwegen |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat verschillende energieleveranciers mensen met zonnepanelen nu extra laten betalen via allerlei omwegen?1
Ja.
Bent u van mening dat dit soort praktijken acceptabel zijn? Zo nee, wat gaat u eraan doen? Gaat u in gesprek met de Autoriteit Consument & Markt (ACM) hierover?
Het is voor consumenten belangrijk dat de regels duidelijk, eerlijk en transparant zijn. Daarom wil ik de aanpassing van de regels met betrekking tot de teruglevering van zelf opgewekte zonne-energie in één keer goed regelen door een redelijke, minimale terugleververgoeding in te stellen. Hiertoe ligt er een wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling in de Eerste Kamer, dat de Tweede Kamer dit voorjaar heeft aangenomen. Ik vind het jammer dat energieleveranciers vooruitlopen op de uitkomst van dit wetgevingsproces door eigenstandig een aparte kostenpost in te voeren voor mensen met zonnepanelen.
Ik heb reeds over de introductie van deze nieuwe kostenpost door energieleveranciers contact gehad met de ACM. De ACM heeft aangegeven dat het in rekening brengen van extra kosten voor mensen met zonnepanelen op basis van de huidige wetgeving niet verboden is. Deze kosten dienen echter wel op werkelijke kosten te zijn gebaseerd en leveranciers mogen geen onredelijk hoge winsten maken door de invoering van zulk soort kostenposten. De ACM kan toezien op de redelijkheid hiervan en is daarbij onafhankelijk in haar uitoefening van dit toezicht. Het staat leveranciers verder vrij om bepaalde contracten niet aan te bieden aan mensen met zonnepanelen. Leveranciers zijn wel verplicht om aan iedereen levering volgens een modelcontract met variabele tarieven aan te bieden.
Tot slot merk ik op dat het toevoegen van een kostenpost voor zonnepanelen verder gaat dan een «gewone» wijziging van het tarief, omdat er een nieuwe prijscomponent aan de contracten wordt toegevoegd. Een dergelijke wijziging kan niet worden doorgevoerd zonder dat de voorwaarden zijn aangepast, en de consument daarmee vooraf instemt na goed geïnformeerd te zijn. De consument krijgt bij een dergelijke wijziging de mogelijkheid om over te stappen naar een andere leverancier.
Wat denkt u dat dit soort praktijken doen met het draagvlak onder Nederlandse huishoudens voor de aanschaf van zonnepanelen?
Ik vind het belangrijk dat zonnepanelen aantrekkelijk blijven. Mensen met zonnepanelen wekken zelf duurzame energie op en dragen hierdoor bij aan de energietransitie. Ik hecht er dus aan dat zonnepanelen een goede investering blijven waarbij voor zowel de mensen die deze stap al hebben gemaakt als voor de mensen die overwegen om deze stap te maken een redelijke terugverdientijd geldt. Daartoe dient de consument voor de zelf opgewekte elektriciteit een eerlijk bedrag te krijgen van de leverancier. Hierom ligt er een wetsvoorstel in de Eerste Kamer die een redelijke minimale terugleververgoeding garandeert, conform het aangenomen amendement Erkens2.
Zoals eerder aangegeven is het in rekening brengen van kosten voor klanten met zonnepanelen niet verboden op basis van de huidige wetgeving, mits dit de werkelijke kosten weerspiegelt. Het staat de consument met zonnepanelen overigens vrij om bij een dergelijke contract wijziging over te stappen naar een andere leverancier die gunstigere voorwaarden biedt.
Wat doet het invoeren van een boete of het hanteren van kortere contracten met de terugverdientijd van zonnepanelen? Hoe worden consument nu volledig geïnformeerd over hun keuze?
Als zonnepaneelbezitters te maken krijgen met extra kosten die gerelateerd zijn aan het terugleveren, dan zal dit een negatief effect hebben op de terugverdientijd. Met hoeveel de terugverdientijd zal stijgen is afhankelijk van de specifieke situatie van de zonnepaneelbezitter. MilieuCentraal heeft berekend wat de gevolgen zijn van de terugleverkosten van de leverancier Vandebron voor de terugverdientijd3. Bij een gemiddelde situatie (jaarverbruik: 3.255 kWh, opwek: 3.500 kWh) zorgen de terugleverkosten voor een stijging van de terugverdientijd van 7 naar 10 jaar. Dit gaat er vanuit dat deze consument bij Vandebron blijft. Hoewel deze berekening is gebaseerd op allerlei onzekere aannames, geven ze een beeld van de impact van dergelijke terugleverkosten.
Het is van belang dat de consument voldoende informatie heeft over wat hem wordt aangeboden, zodat dit aanbod vergeleken kan worden met het aanbod van de andere aanbieders. Energieleveranciers moeten bij het doen van een aanbod dus transparant zijn over de kosten en een aanbod op maat geven die de verwachte jaarlijkse kosten weerspiegelt.
Ik vind het belangrijk dat de regels duidelijk, eerlijk en transparant zijn voor iedereen met zonnepanelen. Hierom hecht ik eraan dat het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling snel wordt behandeld. In dat geval weten de consumenten waar ze aan toe zijn en kunnen ze een goede afweging maken over het al dan niet investeren in zonnepanelen en over bij welke leverancier een contract af te sluiten.
Hoe kan het zo zijn dat de regering stevig inzet op het laten terugkeren van meerjaarscontracten door het verhogen van de overstapboete terwijl bepaalde energieleveranciers zonnepaneeleigenaren in meer onzekere contracten duwen? Vindt u dit gewenst? Zo nee, bent u bereid het aanbod van meerjarencontracten aan alle consumenten te verplichten bij energieleveranciers?
Sinds 1 juni zijn de regels ten aanzien van de hoogte van de opzegvergoeding bij voortijdig opzeggen door klanten met een energiecontract met een vast tarief gewijzigd door de ACM. De wijzigingen zorgen ervoor dat de opzegvergoeding beter aansluit bij het verlies van de energieleverancier bij voortijdig opzeggen. Hierdoor lopen energieleveranciers minder risico bij het aanbieden van energiecontracten met vaste tarieven en kunnen zij dit type contract ook scherper prijzen. De nieuwe regels ten aanzien van de hoogte van de opzegvergoeding verplichten energieleveranciers er niet toe om energiecontracten met vaste tarieven aan te bieden. Het staat de leverancier dus vrij om bepaalde contracten, zoals energiecontracten met vaste tarieven, niet aan te bieden aan huishoudens met zonnepanelen.
Leveranciers zijn verplicht om aan consumenten, naast eventuele andere vrije contractvormen, levering volgens een modelcontract met variabele tarieven aan te bieden. Een extra kostenpost voor klanten met zonnepanelen is niet toegestaan in het modelcontract. Leveranciers zullen dus altijd een contract aan moeten bieden zonder deze extra kosten. Als klanten het niet eens zijn met het betalen van extra kosten voor terugleveren, dan kunnen ze het modelcontract afsluiten of overstappen naar een andere leverancier. Bij een dergelijke wijziging van een lopend contract kan de consument altijd zonder opzegvergoeding overstappen. Ik ben voornemens om in de Energiewet te regelen dat energieleveranciers, naast het bestaande modelcontract met variabele tarieven, ook een modelcontract met vaste tarieven moeten aanbieden, ongeacht of de consument zonnepanelen heeft of niet.
Hoe kan het dat er voor commerciële zonnestroomproducenten gewerkt wordt met meerjarige zekerheid, onder andere via de SDE-regelingen, terwijl huishoudens met zonnepanelen in meer onzekerheid gestort worden via dit soort praktijken? Vindt u dit consistent?
Ik vind het belangrijk dat er ook voor de consumenten heldere en eenduidige spelregels zijn met betrekking tot het terugleveren van zelf opgewekte energie middels zonnepanelen. Het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling regelt voor alle consumenten en leveranciers dat er een redelijke minimale terugleververgoeding geldt voor de zelf opgewekte zonne-energie die aan het net teruggeleverd wordt. Ik hecht eraan dat het wetsvoorstel daarom snel wordt behandeld, om te zorgen voor consistente regels voor alle leveranciers en afnemers.
Deelt u de mening dat dit wederom een signaal is dat de consumentenbescherming en het toezicht daarop op de energiemarkt versterkt moet worden?
Ja. De Energiewet die inmiddels bij uw Kamer in behandeling is, biedt daarvoor ook verschillende aanknopingspunten. Ik vind daarnaast dat de ACM in korte tijd binnen de bestaande regels reeds een belangrijke intensivering van het toezicht op de markt gerealiseerd heeft. Ik hecht er belang aan dat de ACM als onafhankelijke toezichthouder ook de komende jaren stevig en proactief moet kunnen ingrijpen om consumenten te beschermen, waar zij dat nodig acht. Voor een verdere toelichting hierop verwijs ik graag naar mijn recente Kamerbrief4 waarin uitgebreid wordt ingegaan op de motie van de leden Erkens en Bontenbal5 die verzoekt om onderzoek te doen naar het inrichten van toezicht op de energiemarkt.