Levering van met dioxine vervuild vet door een Nederlands bedrijf |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «Met dioxine verontreinigd vet uit Nederland in Deens veevoer»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat een Nederlands bedrijf met dioxine vervuild vet heeft geleverd aan een Deense voerfabrikant?
Ja, ik kan bevestigen dat enkele partijen gehydrogeneerd palmolievetzuurdestillaat, met een gehalte dioxine tot maximaal 3x boven de norm (van
0,75 ng/kg WHO TEQ), vanuit een Nederlands productiebedrijf aan een Deense en ook Duitse voederfabrikant is geleverd. De productie van deze partijen gehydrogeneerde palmolievetzuurdestillaten heeft plaatsgevonden in de periode 14 april tot en met 2 mei 2011.
Wanneer bent u hiervan op de hoogte gesteld?
Het Nederlandse bedrijf heeft woensdag 17 augustus de nVWA op de hoogte gebracht van bevindingen van de Deense autoriteiten, nadat het Nederlandse bedrijf rond 16 augustus uit Denemarken bevestigd heeft gekregen dat een partij gehydrogeneerde palmolievetzuurdestillaat een te hoog gehalte dioxine had. Op vrijdag 19 augustus is de informatie van de Deense autoriteiten via het Rapid Alert Systeem voor Food en Feed aan de nVWA verstuurd.
Is het waar dat de verontreiniging onderzocht wordt door de leverancier/producent van het vet in samenwerking met de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA)?
Ja, de verontreiniging wordt door de producent van het vet in samenwerking met de nVWA en het Rikilt onderzocht.
Is de oorsprong van de dioxine al bekend? Zo ja, wat was de bron hiervan?
Nee. Onderzoek naar de oorzaak van de contaminatie met dioxine vindt momenteel plaats. Omdat de oorzaak van de contaminatie nog niet bekend is, levert het bedrijf momenteel alleen partijen gehydrogeneerd palmolievetzuurdestillaat af, indien een analyse heeft aangetoond dat het gehalte dioxine normconform is.
Is het mogelijk dat er technische vetten zijn gebruikt of verhandeld en dat deze voor de besmetting hebben gezorgd, zoals dat eerder dit jaar in Duitsland het geval was? Zo ja, welke sanctie staat hierop? Zo nee, op welke wijze heeft u dit vastgesteld?
Nee. Onder andere op basis van onderzoek van de gebruikte grondstoffen is dit vastgesteld.
Welk bedrijf is verantwoordelijk voor de dioxinebesmetting?
Gelet op het belang van onderzoek, meen ik dat het niet wenselijk is om de naam van het betrokken bedrijf te noemen. Het Nederlandse bedrijf heeft zich onverwijld bij de nVWA gemeld nadat de dioxinebesmetting was geconstateerd, en heeft ook de afnemers van mogelijk verontreinigde producten geïnformeerd.
Welke wettelijk geregelde waarborgen zijn er om te voorkomen dat Nederlandse producenten en handelaren met dioxine vervuilde vetten verhandelen?
Voor de diervoedersector is een uitgebreid pakket regelgeving vastgesteld. Onder andere de diervoederhygiëneverordening (EG) nr. 183/2005, waarin beginselen van HACCP en hygiëne zijn opgenomen, en de Richtlijn ongewenste stoffen 2002/32/EG dienen er toe bij te dragen dat diervoeders gezond en van goede handelskwaliteit zijn. Dit uitgebreide pakket regelgeving voorkomt echter niet dat incidenten kunnen plaatsvinden. In de lijn van de Algemene levensmiddelenverordening (EG) nr. 178/2002, heeft het Nederlandse bedrijf de bevoegde autoriteiten onverwijld geïnformeerd en heeft alle maatregelen genomen om de contaminatie te verhelpen en nader onderzoek uit te voeren naar de oorzaak van de contaminatie.
Deelt u de mening dat dit incident wederom aantoont dat er een positieflijst voor veevoer ingevoerd moet worden om de risico’s van dioxinebesmetting van veevoer te verkleinen?
Ik deel uw mening over een positieflijst niet. Een positieflijst voor toegestane veevoedergrondstoffen geeft geen garantie dat zich géén contaminatie voordoet met een ongewenste stof. Een positieflijst kan namelijk niet voorkomen dat er zich bijvoorbeeld een productiefout voordoet waardoor ongewenste stoffen in een grondstof terecht komen.
Versoepeling van visserijregels na een intensieve lobby van Sportvisserij Nederland |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Kent u het bericht «Wijziging visserijregels per 1 maart 2012»?
Ja, gesteld dat hiermee wordt gedoeld op het bericht met deze titel op de website van Sportvisserij Nederland van 19 augustus jl.
Is het waar dat u de regels die voortvloeien uit de Visserijwet gaat verruimen per 1 maart 2012? Zo ja, waarom moet de Kamer dat vernemen via de website van Sportvisserij Nederland? Zo nee, hoe zit het dan?
Het voornemen om de regelgeving voor de binnenvisserij aan te passen en te vereenvoudigen is reeds aan uw Kamer aangekondigd in de beleidsbrief over het binnenvisserijbeleid van 13 november 2009. Hierin is aangegeven dat een actualisatie van de betreffende regelgeving zal worden doorgevoerd. Enerzijds omdat een aantal bepalingen voor vissoorten aan de recente bestandsontwikkelingen moeten worden aangepast, anderzijds omdat op een aantal onderdelen een vereenvoudiging van visserijregelgeving mogelijk en gewenst is. Met betrekking tot dit laatste punt is hierbij onder andere verwezen naar het reeds per 28 april 2006 aan uw Kamer aangekondigde voornemen om de vergunningstelsels voor nachtvisserij en electrovisserij te vervangen door algemene regels.
Kunt u uiteenzetten hoe u op het idee bent gekomen om het Reglement voor de binnenvisserij 1985 en het Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985 te wijzigen? Heeft u dat zelf bedacht of hebt u uw ambtenaren aan het werk gezet na de «intensieve lobby» die Sportvisserij Nederland naar eigen zeggen heeft gevoerd voor flinke verruiming van de mogelijkheden voor sportvissers?
Zie de beantwoording van vraag 2. Het is dus niet juist dat de beoogde wijzigingen tot stand zijn gekomen na een «intensieve lobby».
Is het waar dat u op aandringen van Sportvisserij Nederland voornemens bent om het verbod op vissen op de Europese meerval op te heffen, de gesloten tijd voor de worm te schrappen en het nachtvissen het hele jaar door toe te staan?
Eén van de soorten waarvoor geldt dat op basis van de recente bestandsontwikkelingen een wijziging in de regelgeving kan plaatsvinden, is de Europese meerval. Van deze soort is het bestand dusdanig toegenomen dat sportvisserij met de hengel op deze soort mogelijk kan worden gemaakt. Overigens worden ook nu al meervallen gevangen met de hengel, als onbedoelde vangst wanneer met toegestane aassoorten op roofvissen als snoekbaars en snoek wordt gevist. De sportvisserij op meerval zal onder beperkingen worden toegestaan. Er zal voor deze soort een jaarrond terugzetverlichting in de regelgeving worden opgenomen, op grond waarvan iedere gevangen meerval levend in hetzelfde water dient te worden teruggeplaatst.
Het schrappen van de gesloten tijd voor de worm kan zonder problemen plaatsvinden. Voor de sportvisserij met de worm geld tot dusver een gesloten periode in de maanden april en mei. Dit is destijds ingesteld ter bescherming van de visserij op roofvissen als baars, snoekbaars en snoek en de visserij op aal. Voor de genoemde roofvissen geldt echter al een gesloten periode in de genoemde maanden die zal blijven bestaan. Voor de aalvisserij met de hengel is een jaarrond terugzetverplichting in de VISpas opgenomen. Er is derhalve geen aanleiding om de gesloten periode voor het gebruik van de worm nog te handhaven.
Met betrekking tot de nachtvisserij met de hengel was het altijd al toegestaan om gedurende de maanden juni, juli en augustus te vissen. Buiten de genoemde maanden was het in het merendeel van de binnenwateren ook reeds toegestaan om ’s nachts met de hengel te vissen. Hiervoor was per water een ontheffing of vrijstelling vereist. Deze administratieve last (vergunningstelsel voor de nachtvisserij) kan derhalve komen te vervallen. De afwegingen van natuurbelangen in relatie tot de uitoefening van deze vorm van visserij kunnen – indien aan de orde – worden meegenomen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de in dat verband vast te stellen beheerplannen voor specifieke gebieden of in de afzonderlijke vergunningverlening.
Deelt u de mening dat het schrappen van regels die wilde diersoorten nu beschermen alleen kan op basis van onafhankelijke wetenschappelijke kennis en niet omdat een belangenbehartiger van hobbyisten dat makkelijker vindt? Zo ja, op basis van welke (wetenschappelijke) informatie denkt u verruiming van de regels te kunnen verantwoorden?
De afwegingen die aan de voorgenomen wijzigingen ten grondslag liggen zijn gemaakt op basis van een door het onderzoeksinstituut Imares verrichte studie naar de gewenste wettelijke bescherming voor de verschillende in Nederland voorkomende vissen.
Zijn bij de voorbereiding van deze wijzigingen ook andere maatschappelijke organisaties geconsulteerd die opkomen voor de belangen van dieren, natuur en milieu? Zo ja, welke? Op welke wijze en op welk moment zijn zij betrokken bij de voorbereiding van de wetswijziging?
De voorgenomen wijzigingen zijn vooraf geconsulteerd met de sectororganisaties voor sportvisserij en beroepsvisserij en met het Productschap Vis. Tevens heeft vooraf een consultatie plaatsgevonden van het RAVON, die betrokken is bij de monitoring van vissen, amfibieën en reptielen in Nederland en die zich inzet voor de bescherming van de genoemde diergroepen. Recent heeft vanaf 1 juli tot en met 15 augustus jl. nog een brede internetconsultatie van de voorgenomen wijzigingen plaatsgevonden, waarbij het voor burgers en organisaties mogelijk was om hun standpunt ten aanzien van de voorgenomen wijzigingen kenbaar te maken.
Bent u voornemens de voorstellen tot wijziging van de reglementen aan de Kamer aan te bieden in verband met artikel 4, vijfde lid en artikel 9, zesde lid van de Visserijwet 1963?
Overeenkomstig de daarvoor geldende regels uit de Visserijwet 1963 is niet voorzien in het voorleggen van de voorgenomen wijziging aan de Staten-Generaal. Omdat bij de voorgenomen wijzigingen geen sprake is van aanpassing van regels waarbij de vangstcapaciteit in het geding is, zijn de door het vragenstellend lid genoemde artikelleden niet van toepassing.
Bent u bekend met de website www.meerval.nl die actief het vangen van meervallen in Nederlandse wateren promoot? Zo ja, bent u bereid, gezien het geldend verbod op gericht vissen op meerval, op te treden tegen deze website en haar makers? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met de door u genoemde website. Ik heb de nieuwe Voedsel- en warenautoriteit gevraagd de redacteuren van de website te wijzen op geldende wetgeving ten aanzien van het vissen op meerval en hen te verzoeken de website dienovereenkomstig aan te passen.
Bedreigde haaiensoort op de menukaart van een Schevenings restaurant |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Bedreigde haai op de menukaart»?1
Ja.
Is het waar dat er voor de gehele Europese Unie een vangstverbod geldt op de vangst van deze haaiensoort (Lamnus nassa)? Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat deze haai gevangen, geveild en geserveerd is zonder dat dit is opgemerkt door controles of inspecties?
In internationale wateren geldt er volgens de TAC en quotum verordening (EU 57/2011) een algemeen verbod op het aan boord hebben van de haringhaai voor Europese vissers. Voorts geldt in de meeste Europese wateren een zogenaamd nul-quotum, onder andere voor de Noordzee. Dat betekent dat deze soort niet aangeland mag worden.
Dat dit dier toch onopgemerkt geveild is, heeft twee oorzaken. Allereerst is de haai niet herkend als haringhaai door medewerkers van de afslag. Ten tweede vond op dat moment geen inspectie plaats op die locatie.
Welke sancties kunnen de visser, de veiling en de restauranthouder tegemoet zien nu achteraf bekend is geworden dat zij zich ingelaten hebben met illegale vishandel?
Het aanlanden van de haringhaai is verboden, de handel erin niet. Het dier had niet aangeland mogen worden. Op verzoek van de nVWA zullen de Engelse autoriteiten de Engelse visser in kwestie vervolgen voor het overschrijden van het quotum. Het dossier is inmiddels aan hen overgedragen. Het is aan de Engelse autoriteiten om de strafmaat vast te stellen.
Kunt u aangeven op welke wijze u, ruim twee jaar na de inwerkingtreding van het Actieplan ter bescherming van haaien van de Europese Commissie, invulling geeft aan uw belofte deze uiterst bedreigde dieren te beschermen?
Europees gezien is het aan de Commissie om voorstellen te doen om haaien te beschermen. Ik steun de Commissie in het opleggen van beschermende maatregelen. Het betreft hier onder andere vangstbeperkingen in de diverse TAC en quotumverordeningen (onder andere die van de diepzeevangsten) en het uitbreiden van de datacollectieverordening. Zo wordt nog dit najaar de vangstbeperking van de haringhaai in Europese wateren uitgebreid en ook verwacht ik een voorstel van de Commissie voor de aanscherping van het ontvinverbod.
Ook ik wil bijdragen aan de bescherming van bedreigde haaien en roggen. Er vindt overleg plaats met de deskundigen van IMARES en de maatschappelijke organisaties in het kader van het Nederlandse «shark action plan». Er wordt onderzoek gedaan naar de vangsten en de aanlandingen van haaien en roggen. De Nederlandse Shark Alliance heeft een determinatiekaart ontworpen die moet helpen om de herkenbaarheid en bewustwording bij de vissers, inspecteurs en bij de afslag te vergroten.
Deelt u de mening dat de bescherming op internationaal en Europees niveau niets uithaalt als de nationale handhaving niet op orde is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u op nationaal niveau het verbod op aanlanding en verkoop daadwerkelijk handhaven?
De verantwoordelijkheid voor de controle ligt bij de lidstaten. Ik onderschrijf dat de controle op alle niveaus op orde moet zijn. Extra controles kunnen echter dergelijke incidenten nooit volledig uitsluiten. Het gaat hier om een uitzonderlijke vangst.
Ik vind dat de bescherming erbij gebaat is als een gevangen haringhaai tijdig herkend wordt en snel en ongedeerd teruggezet kan worden.
De vervuilde levenloze rivier de Eems |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Kent u de berichten «De Eems: de gele rivier», «Hier is de Eems een soort snelweg», «Eems, ecologie en economie hand in hand» en «Borkum bezorgt om koolcentrales Eemshaven»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom het reddingsplan voor de Eemsnatuur er nog niet steeds niet is, vier jaar na de verklaring van toenmalig minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit dat zij samen met haar Duitse collega snel een voorstel bij de Europese Commissie zou indienen om de natuur in de Eems te herstellen?
De rivier de Eems is een Duitse rivier, de Eems-Dollard is deels gezamenlijk Nederlands-Duits gebied. Het maken van een beheerplan voor het Eems-Dollardgebied is daarom een gezamenlijke Nederlands-Duitse activiteit.
In de zomer van 2007 zijn Nedersaksen en Nederland samen een proces opgestart om te komen tot een integraal managementplan (IMP= een Duitse planvorm voor Habitatrichtlijngebieden) voor de rivier de Eems en de Eems-Dollard. Nedersaksen heeft dit proces begin 2008 stilgelegd vanwege in Duitsland lopende rechtszaken over het al dan niet kwalificeren voor de Habitatrichtlijn van de Unter- en Auβenems. In januari 2010 deed het EU Hof uitspraak in deze zaak en in november 2010 het Verwaltungsgericht in Oldenburg. Eind 2010 hebben Nedersaksen en Nederland de werkzaamheden om te komen tot een IMP voor de Eems en de Eems-Dollard weer opgepakt.
Kunt u aangeven op welke termijn dit voorstel ingediend zal gaan worden?
Het is de bedoeling dat in 2013 het IMP voor de Eems-Dollard wordt vastgesteld en dat in 2015 het beheerplan Natura 2000 met de concrete maatregelen voor dit gebied gereed is.
Bent u momenteel in overleg met uw Duitse collega? Zo ja, hoe ver is dit overleg? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie vraag 3. We werken samen aan het opstellen van het IMP dat moet uitmonden in het beheerplan.
Is er in het reddingsplan ook ruimte voor een meerjarenplan waarin een realistische toekomstvisie geschetst wordt, met daarin duidelijk aangegeven welke industriële activiteiten wel mogelijk zijn en welke zullen moeten verdwijnen?
Het doel van het beheerplan voor de Eems Dollard is het behalen van de instandhoudingsdoelen voor het gebied. Het beheerplan voorziet niet in een economische ontwikkelingsschets voor het gebied, maar wel een sociaaleconomische paragraaf. Het beheerplan geeft inzicht in voor welke activiteiten in en rond het Eems-Dollardgebied een Nb-wetvergunning nodig is en voor welke niet. Het beheerplan kan verder een toetsingskader voor vergunningplichtige activiteiten omvatten.
Deelt u de mening dat de vernietiging door de Raad van State van de Nbw-vergunningen voor de elektriciteitscentrale RWE en de vernietiging van het tracébesluit voor verruiming van de vaargeul Eemshaven-Noordzee betekenen dat er opnieuw zeer kritisch naar de relatie economie en ecologie in dit Natura2000 gebied gekeken dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Naar de relatie van economie en ecologie in dit gebied wordt al zorgvuldig en kritisch gekeken. Dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van rijk en provincie. Beide aspecten worden betrokken in de afweging in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en bij de opstelling van het Integraal Management Plan voor de Eems-Dollard.
Het gasnetwerk |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Paulus Jansen |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de voorzitter van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid dat er onvoldoende is gedaan met de adviezen van de onderzoeksraad aangaande het wegnemen van risico’s in ons gasnetwerk?1
De heer Joustra vraagt aandacht voor de rapporten van de Onderzoeksraad. Ik ben het echter niet eens met zijn stelling dat er onvoldoende is gedaan met de adviezen van de Onderzoeksraad. Naar aanleiding van het rapport «Grijs gietijzeren gasleidingen, Een onderzoek naar aanleiding van de gasexplosie Haarlemmer Houttuinen Amsterdam, 9 maart 2008» van 28 april 2009 en de daarbij behorende aanbevelingen van 6 juli 2009 zijn de volgende acties ondernomen:
Waar in Nederland is het risico op ongelukken het grootst? Hoeveel mensen wonen in een gevarenzone? Hoe groot is de kans dat er een gasexplosie ontstaat vanwege de verouderde gietijzeren leidingen?
Voor grijs gietijzeren leidingen is er ten opzichte van andere materialen een additioneel risico indien die leidingen in niet-geconsolideerde grond liggen en die grond wordt geroerd ten gevolge van transport van zwaar verkeer of door de bouw of bemaling van diepe bouwputten. Doordat de grond op veel plaatsen wordt geroerd, is het aantal breuken per km grijs gietijzerleiding ruim vijf maal hoger dan in niet-brosse transportleidingen. Vandaar ook de noodzaak tot sanering.
Spreekt wat u betreft uit de snelheid van handelen door netbeheerders voldoende gevoel voor urgentie om de risico’s van de verouderde gietijzeren gasnetwerken weg te nemen? Zo nee, hoe gaat u dat gevoel van urgentie vergroten? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten mede in het licht van de snelheid waarmee de verouderde netwerken in Frankrijk en Engeland zijn vervangen?
De realisatie van de plannen voor de vervanging van grijs gietijzer zijn voldoende ambitieus, gegeven de omstandigheden waarin door gasnetbeheerders eerst op de meest risicovolle plaatsen wordt gewerkt aan de sanering van het grijs gietijzer. Daarover zijn afspraken gemaakt met de netbeheerders en SodM ziet toe dat deze afspraken worden nagekomen. Op dit moment zie ik geen aanleiding om de gemaakte afspraken te herzien.
De Nederlandse situatie is niet één op één te vergelijken met Frankrijk en Groot-Brittannië, maar ook in Groot-Brittannië is een eerste periode van vijf jaar voor het opheffen van de meest risicovolle locaties voorzien en een periode van 30 jaar voor het opheffen van de overige risicovolle locaties.2
Hebben alle netbeheerders inmiddels een risico-inventarisatie afgerond? Zo nee, welke netbeheerders hebben nog geen inventarisatie en waarom niet?
Ja, alle gasnetbeheerders hebben hun risico-inventarisatie afgerond.
Hebben alle netbeheerders een plan van aanpak voor het vervangen van de gietijzeren gasleidingen op basis van die risico-inventarisatie? Zo nee, welke netbeheerders hebben nog geen plan van aanpak en waarom niet? Zo ja, kunt u per netbeheerder aangeven op welk moment in de tijd zij alle gietijzeren gasleidingen hebben vervangen?
Ja, alle gasnetbeheerders hebben een plan van aanpak voor het vervangen van de gietijzeren leidingen op basis van hun risico-inventarisatie.
Een aantal kleine netbeheerders zal hun aandeel in deze risicovolle leidingen binnen zes jaar na 2010 hebben gesaneerd. De sanering door de overige netbeheerders, zoals de drie grote beheerders Enexis, Stedin en Liander, wordt risicogericht uitgevoerd, waardoor de meest risicovolle leidingen het eerst vervangen worden, te weten ruim 2000 km in zes jaar na 2010. Na 30 jaar, in 2 041, zal 95% van het brosseleidingenbestand zijn vervangen. Het restant betreft grijs gietijzeren leidingen in minder breukgevoelige omstandigheden.
Hoeveel van de geïnventariseerde knelpunten in het hoofdgasnetwerk zijn inmiddels door de gasunie opgelost? Hoeveel knelpunten moeten nog worden weggenomen?
Het Telegraaf-artikel geeft aanleiding tot misverstanden. Bij het artikel werd een kaartje van het Gasunie hoofdtransportnet afgedrukt. Dit kaartje zet de lezer op het verkeerde been omdat het onderzoek van het OVV waaraan wordt gerefereerd alleen betrekking heeft op regionale gasnetwerken. Op het kaartje van Gasunie’s hoofdtransportnet dat werd afgebeeld komen geen leidingen voor van «grijs gietijzer», want er zijn helemaal geen grijs gietijzeren leidingen in het hoofdtransportnet.
Ligt de Gasunie daarmee nog op schema om tijdig te voldoen aan het wegnemen van de risico’s in het hoofdgasnetwerk? Zo nee, wat is de oorzaak van de vertraging?
Niet van toepassing, zie mijn reactie op vraag 6.
De veiling van een ernstig bedreigde haai op de visafslag in Scheveningen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat vorige week een ernstig bedreigde haringhaai is geveild op de visafslag in Scheveningen en bij een Katwijkse vishandel is beland?1
Ik heb kennisgenomen van het persbericht. In reactie hierop heeft de nVWA onmiddellijk een onderzoek gestart.
Kunt u bevestigen dat het aanlanden en verkopen van deze haaiensoort in de Europese Unie is verboden? Zo ja, hoe kan het dan dat het dier toch geveild is en te koop is aangeboden door een lokale vishandelaar? Zo nee, hoe zit het dan?
Het is volgens de TAC en quotum verordening 2011 (EU 57/2011) verboden om een haringhaai aan te landen, indien deze is gevangen in de Noordzee en in de meeste andere Europese wateren. Er geldt een zogenaamd nul-quotum. Dit verbod geldt nog niet voor bijvoorbeeld de Middellandse Zee. Voor EU-vissers geldt in de internationale wateren een totaal vangstverbod, hier mag het dier ook niet aan boord worden gehouden. De haringhaai staat niet op de lijst van CITES, het verdrag dat de internationale handel in bedreigde dieren en planten reguleert. Er is derhalve geen handelsverbod.
Op grond van de genoemde regelgeving had het dier daarom niet aangeland mogen worden. De Engelse visser en de Scheveningse afslag hebben aangegeven de haringhaai niet te hebben herkend. Inspecteurs van de nVWA waren op dat moment (dinsdag) niet aanwezig op de afslag.
Bent u voornemens om dit voorval te onderzoeken en de overtreders aan te pakken? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Op verzoek van de nVWA zullen de Engelse autoriteiten de visser in kwestie vervolgen voor het overschrijden van het quotum. Het dossier is inmiddels aan hen overgedragen.
Welke straffen staan er op het aanlanden en verkopen van een ernstig bedreigde vissoort? Zijn deze straffen de laatste jaren opgelegd?
Het is aan de Engelse autoriteiten om de strafmaat vast te stellen. Het is mij niet bekend welke straffen de laatste jaren in Engeland zijn opgelegd voor quota overschrijdingen. De haringhaai is overigens niet geclassificeerd als «ernstig bedreigd», maar als «kwetsbaar»2.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze controle en handhaving van Europese afspraken zoals het haaienactieplan op dit moment plaatsvindt? Is dat volgens u afdoende?
Het haaienactieplan uit 2009 is een integraal actiekader voor de inzet op het gebied van onder andere onderzoek, vangstregistratie en controle.
Controle en handhaving van vangsten op zee en aan de wal vindt plaats op basis van de controle verordening (EU 1224/2009) en de implementatie bepalingen (EU 404/2011). De Nederlandse inzet is conform de normen en afdoende.
Bent u bereid tot meer controles op zowel de vangt als op visafslagen? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals gezegd bij antwoord 5 is de controle afdoende. Meer controles kunnen dergelijke incidenten nooit volledig uitsluiten. Het gaat hier om een uitzonderlijke vangst. Het is zinvoller om te investeren in het sneller herkennen en beter van elkaar onderscheiden van kwetsbare en minder kwetsbare haaien en roggen die wél aangeland mogen worden.
Het bericht 'Bonaire zonder stroom' |
|
René Leegte (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Bonaire urenlang zonder stroom» en «Bonaire zonder stroom»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat de betalingsachterstand van het distributiebedrijf WEB aan de energieproducent Ecopower zo groot is geworden dat de stroomvoorziening op Bonaire niet langer gegarandeerd is? Hoe rijmt deze situatie met de leveringsplicht van WEB?
De betrokken partijen zijn al snel na de start van Ecopower in augustus vorig jaar met elkaar in conflict gekomen over de manier waarop kosten van elektriciteitsproductie doorberekend kunnen worden op basis van de Power Purchasing Agreement (PPA). Dit verschil van interpretatie is de reden dat WEB de rekeningen van Ecopower voor geleverde elektriciteit niet volledig en met vertraging betaalt. Ecopower stelt hierdoor voortdurend in liquiditeitsproblemen te verkeren waardoor de (tijdige) aanschaf van brandstof voor de dieselgeneratoren regelmatig in gevaar komt. Partijen zijn er niet in geslaagd het conflict binnen een redelijke termijn tot een oplossing te brengen. Noch hebben ze tussenkomst van arbiter of rechter ingeroepen.
Het staken van de levering als gevolg van het conflict verdraagt zich niet met de leveringsplicht.
Daar u in uw antwoorden op vragen van het lid van Gent (GroenLinks) van mei 2011 aangeeft dat u vertrouwt dat de betrokken partijen op Bonaire hun verantwoordelijkheid zullen nemen zodat de voorzieningszekerheid niet in het geding komt en dat het niet leveren van stroom voorkomen wordt,2 kunt u aangeven of u dit vertrouwen nog steeds heeft? Zo ja, kunt u aangeven waarop dit vertrouwen is gebaseerd? Zo nee, wat voor actie gaat u ondernemen?
Het verschil van mening tussen beide partijen over leverings- en betalingsvoorwaarden van elektriciteit blijkt hardnekkig, en ik heb helaas moeten vaststellen dat de situatie op Bonaire is geëscaleerd. Ik heb de partijen daarom aangeboden te assisteren in een bemiddelingspoging, waarop zowel Ecopower als WEB constructief heeft gereageerd. De initiële resultaten van de bemiddeling zijn positief. Beide partijen zijn gecommitteerd om een structurele oplossing te vinden voor de ontstane problemen en starten daartoe van 5 tot 19 september 2011 een proces van onderlinge gesprekken. Indien op 19 september a.s. nog geen overeenstemming is bereikt, dan wordt een bindende arbitrageprocedure opgestart die uiterlijk 7 november a.s. zal dienen te zijn afgerond.
Hebben mensen risico’s gelopen vanwege het uitvallen van de stroom bij bijvoorbeeld belangrijke publieke voorzieningen? Kunt u tevens aangeven of bedrijven en/of particulieren schade hebben geleden door de langdurige stroomuitval op Bonaire? Wie is verantwoordelijk voor de eventueel geleden schade?
Burgers en bedrijven moeten kunnen rekenen op continuïteit van de elektriciteitsvoorziening. Elke onderbreking levert niet alleen ongemak en hinder op, maar kan ook voor risicovolle situaties zorgen. Voor zover nu kan worden nagegaan, hebben zich tijdens de laatste stroomonderbreking geen gevaarlijke situaties voorgedaan. Indien sprake is van schade voor particulieren en bedrijven, kunnen zij zich richten tot WEB, waarmee zij een contract hebben voor de levering van energie. Stroomuitval komt in Bonaire voor kortere en langere periodes helaas met enige regelmaat voor. De meeste belangrijke publieke voorzieningen hebben daarvoor maatregelen getroffen en beschikken over een generator. Daarbij moet worden aangetekend dat een generator een noodvoorziening is en niet als substituut kan dienen voor een reguliere en betrouwbare stroomvoorziening.
Welke verantwoordelijkheid hebben de Gezaghebber en de Eilandsraad ten aanzien van de energievoorziening en de betaling van rekeningen? Welke verantwoordelijkheid heeft de rijksoverheid ten aanzien van de energievoorziening?
De gezaghebber heeft een verantwoordelijkheid voor het handhaven van de openbare orde en heeft met het oog daarop ingegrepen op basis van artikel 178 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De betaling van de rekening van Ecopower door de overheids-NV WEB is privaatrechtelijk geregeld in de PPA.
Op grond van de Wet Elektriciteitsconcessies BES zijn de Bestuurscolleges van Bonaire, Saba en Sint Eustatius bevoegd om een concessie te verlenen voor de productie van elektriciteit. De Rijksoverheid heeft derhalve geen directe verantwoordelijkheid voor de opwekking van energie in Caribisch Nederland.
Is een investering op Bonaire, zoals een investering in Ecopower, een risico voor investeerders door het gebrekkig betalen van rekeningen? Lopen Bonaire en mogelijk ook Saba en Sint Eustatius het risico dat vanwege het slechte betalingsgedrag er geen of minder investeringen meer worden gedaan?
Het gaat hier voorshands om een individueel geval en het lijkt onwaarschijnlijk dat dit geschil van invloed zal zijn op andere investeringsbeslissingen in Bonaire, Saba of Sint Eustatius.
Deelt u de mening dat de stroomvoorziening in heel Nederland, dus inclusief de BES-eilanden, ten alle tijden gegarandeerd moet zijn? Zo ja, bent u bereid om erop toe te zien dat de stroomvoorziening op Bonaire in de toekomst gegarandeerd is? Zo nee, waarom niet?
Ja, de elektriciteitsvoorziening is van vitaal belang voor de gemeenschap op Bonaire. Deze dient dan ook te zijn verzekerd, net zoals dat in heel Nederland het geval is. Verder is van belang dat, gegeven de schaal en het insulaire karakter van het eiland, verstoringen minder goed zijn op te vangen dan in Europa. Het lokale bestuur heeft een primaire verantwoordelijkheid voor de stroomvoorziening. Naast het eerder genoemde initiatief inzake bemiddeling tussen beide partijen, zal ik bezien of nadere regulering bij kan dragen aan een zekere, betaalbare en duurzame elektriciteitsvoorziening.
De uitspraak van Raad van State inzake Natura 2000-gebied Elperstroom |
|
Ger Koopmans (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Kunt u uw reactie geven op de uitspraak van Raad van State inzake Natura 2000-gebied Elperstroom?1
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft n.a.v. het beroep tegen het aanwijzingsbesluit Elperstroomgebied een tussenuitspraak gedaan waarin de Afdeling de Staatssecretaris van EL&I op alle punten in het gelijk heeft gesteld, op één onderdeel na. De Afdeling is van mening dat onvoldoende is gemotiveerd waarom het gebied met 220 hectare is uitgebreid bij de aanwijzing van het gebied. Omdat de Afdeling belang hecht aan een spoedige beëindiging van het geschil draagt de Afdeling mij op alsnog met een toereikende motivering te komen voor de uitbreiding van het gebied.
Waaruit bleek dat de begrenzing van het gebied, zoals aangemeld bij de Europese Commissie, onvoldoende was om de instandhoudingsdoelstellingen te realiseren?
In het kader van de realisatie van de EHS zijn in de periode 2003–2009 aan de oostkant van het aangemelde gebied gronden aangekocht en ingericht. Het oorspronkelijk aangemelde gebied bestond uit de kern van het beekdal Stroetma, Oosterma en Reitema. Deze begrenzing bleek onvoldoende om de verdroging van het beekdal effectief aan te pakken en biedt ook onvoldoende ruimte om de uitbreidingsdoelen voor heischraalgrasland en vochtige heide te realiseren.
De uitbreiding van de begrenzing ten opzichte van de oorspronkelijke aanmelding in Brussel was al onderdeel van het ontwerp-aanwijzingsbesluit dat in 2007 ter inzage is gelegd. Van een verdere uitbreiding nadien is geen sprake.
De begrenzing is in het beheerplanproces nog onderwerp van onderzoek geweest. De uitkomst van dit hydrologisch onderzoek was dat de begrenzing inclusief uitbreiding nodig is om de hydrologie in het gebied op orde te brengen. Deze uitkomst is onderschreven door alle direct bij het beheerplanproces betroken partijen waarna de begrenzing is het beheerplanproces geen punt van discussie meer is geweest.
Is de uitbreiding van het gebied met 220 hectare noodzakelijk om aan de voorwaarden van Brussel te voldoen? Zo nee, bent u bereid deze hectares te schrappen en zo ja, kunt u dit onderbouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ingaan op het oordeel van de Raad van State dat het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een uitbreiding van 220 hectare, welke op basis van ecologische criteria noodzakelijk is voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen, onvoldoende onderbouwd heeft?
De Afdeling stelt expliciet dat de uitbreiding is gebaseerd op ecologische criteria. Deze criteria zijn verwoord in het Aanwijzingsbesluit en ter zitting nader toegelicht. Op de aard van deze criteria heeft de Afdeling geen kritiek. De kritiek richt zich uitsluitend op het ontbreken van een voldoende onderbouwing van de omvang van de gebiedsuitbreiding.
De Afdeling heeft mij opgedragen om binnen drie maanden het besluit tot aanwijzing van het Elperstroomgebied alsnog toereikend te motiveren. Ik zal daaraan gehoor geven en de motivering uitbreiden.
Wat is de staat van instandhouding van de habitattypen heischrale graslanden (H6230) en vochtige heiden, hogere zandgronden (H4010A), blauwgraslanden (H6410) en kalkmoerassen (H7230) in de biografische zone en welke maatregelen worden daar getroffen?
De staat van instandhouding in de Atlantische biogeografische regio is voor alle genoemde habitattypen zeer ongunstig. Dat geldt ook voor de situatie binnen Nederland, met uitzondering van H4010 (die matig ongunstig is). De maatregelen die worden getroffen, zijn zeer divers. Ze hebben met name betrekking op het verbeteren van de waterhuishouding en het verminderen van (de effecten van) stikstofdepositie.
Kunt u aangeven hoever het staat met het plan van aanpak Natura 2000 ten aanzien van gebieden, doelen en aanwijzingsbesluiten zoals gemeld in uw brief van 23 februari 2011?
Ik heb u een brief met mijn nieuwe aanpak Natura 2000 gestuurd. Daar heb ik de analyse die is uitgevoerd naar de implementatie bijgevoegd.
Begroeiing van de uiterwaarden |
|
Marieke van der Werf (CDA), Michiel Holtackers (CDA), Ger Koopmans (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Vanuit welk budget wordt de aangekondigde 75 mln. vrijgemaakt waarmee het kabinet voornemens is de begroeiing van de uiterwaarden in relatie tot waterveiligheid aan te pakken? Waar wordt het bedrag aan besteed?
Het budget is afkomstig uit een in het infrastructuurfonds opgenomen reservering ten behoeve van uitvoeringskosten van waterveiligheidsprojecten. Het budget is nodig om eenmalig vegetatie, zoals bomen, struweel en ruigten, die een ongewenst opstuwend effect op de hoogwaterstanden hebben te verwijderen. Om te voorkomen dat vervolgens opnieuw vegetatie met ongewenste effecten op de hoogwaterstanden opschiet, bereid ik een voorstel tot wijziging van de Waterwet voor die de rechthebbenden van gronden in de uiterwaarden verplicht de vegetatie op hun terreinen zodanig te onderhouden dat zich geen ongewenste opstuwende effecten voordoen.
Kunt u aangeven of voor de financiering ook gekeken is naar andere financieringswijze en/of functieontwikkeling zoals rood voor groen, opbrengst afgravingsproducten, verkoop van biomassa of beheer door agrariërs?
Doel is om vegetatie die een ongewenste opstuwing veroorzaakt te verwijderen. Er zullen geen geulen worden gegraven waardoor vrijkomend materiaal verkocht zou kunnen worden. De verkoop van biomassa en andere vormen van inverdienen worden meegenomen om de kosten te verlagen. Rood voor groen is geen optie, omdat nieuwe bebouwing in de uiterwaarden met het oog op de afvoer van rivierwater evenmin is gewenst. De eenmalige verwijdering van ongewenste vegetatie door het rijk brengt geen verschuivingen in het beheer met zich mee. Agrariërs, maar ook natuurbeheerders blijven hun terreinen beheren. Ook op terreinen van agrariërs is vegetatie ontstaan die een ongewenst opstuwend effect op de waterstanden heeft. Deze vegetatie zal, uiteraard na overleg met rechthebbenden, eenmalig op kosten van het rijk worden verwijderd. De voorgenomen wijziging van de Waterwet legt vervolgens de verantwoordelijkheid voor een zodanig beheer van de vegetatie dat deze geen ongewenst opstuwend effect op de waterstanden heeft bij de rechthebbenden. De maximaal toegestane vegetatie zal in een legger worden vastgelegd. De legger is het juridisch document van de beheerder van een waterstaatswerk waarin de normatieve staat (ligging, vorm, afmeting en constructie) van het waterstaatswerk, zoals het winterbed van de grote rivieren, wordt vastgelegd.
Waarom stelt u een wet voor en gebruikt u niet al bestaande kaders?
Naar mijn mening dienen rechthebbenden van gronden in de uiterwaarden de daarop groeiende vegetatie zelf zodanig te onderhouden dat deze geen ontoelaatbare belemmering voor de rivierafvoer vormt. Op dit moment bevat de Waterwet deze onderhoudsverplichting niet. Vandaar dat ik daartoe een voorstel tot wijziging van de Waterwet voorbereid.
Dit komt tegemoet aan de wens van uw Kamer, zoals deze tot uiting is gebracht in de motie Boelhouwer/Koppejan van 14 december 2009.1 De Kamer verzoekt in deze motie de regering «prioriteit te geven aan een goed beheer en onderhoud van de natuur in de uiterwaarden, waarbij de terreinbeheerders van het betreffende gebied primair verantwoordelijk zijn om dit beheer en onderhoud dienstbaar te maken aan het realiseren en behouden van de waterveiligheid.»
Is sprake van een inhaalslag om de begroeiing in toom houden? Zo ja, waarom moet deze inhaalslag plaatsvinden? Wie is eindverantwoordelijk voor de uiterwaarden en het beheer? Welke verantwoordelijkheidsverdeling hebben de beheerders/ bevoegd gezag in deze? In hoeverre past de aanpak van begroeiing bij de realisatie van de natuurdoelen in Natura2000- gebieden?
De vegetatie in de uiterwaarden van de grote rivieren is sinds de jaren negentig van de vorige eeuw flink toegenomen. Dit is het gevolg van wijziging in grondgebruik en het niet (meer) onderhouden van vegetatie. Echter, het opschieten van bomen, ooibos en struweel staat een veilige afvoer van het rivierwater letterlijk in de weg. De vegetatie belemmert de rivierafvoer, waardoor de waterstanden hoger worden. Dit staat op gespannen voet met de realisatie van de doelstelling voor de veilige afvoer van water door de Maas, Rijn en zijtakken. Uitgangspunt voor de in de PKB ruimte voor de Rivier opgenomen rivierkundige maatregelen zijn de waterstanden in het jaar 1997. Na die tijd toegenomen vegetatie die de rivierafvoer belemmert zorgt er voor dat de veiligheidsdoelstelling van de PKB Ruimte voor de Rivier niet wordt gerealiseerd.
Er is dan ook sprake van een inhaalslag om de invloed van de vegetatie op de waterstand in overeenstemming te brengen met de situatie in het referentiejaar 1997. Dit is nodig om de veiligheidsdoelstelling te realiseren en daarmee te voldoen aan de wettelijke veiligheidsnorm. Het is van groot belang dat de vegetatie na deze inhaalslag op dit niveau wordt onderhouden. Vandaar dat ik een voorstel tot wijziging van de Waterwet voorbereid.
De Rijkswaterstaat is als rivierbeheerder eindverantwoordelijk voor de veilige afvoer van rivierwater en treedt namens mij op als bevoegd gezag. Het dagelijks beheer van de uiterwaarden berust in het algemeen niet bij Rijkswaterstaat, maar bij particulieren, natuurbeschermingsorganisaties en andere overheden.
Bij het in uitvoering brengen van de inhaalslag en het vastleggen van de maximaal toegestane vegetatie worden de doelen van waterveiligheid en van Natura 2000 met elkaar in overeenstemming gebracht. Daartoe vindt overleg plaats met het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Het ministerie van EL&I is op grond van de Natuurbeschermingswet de vergunningverlenende instantie voor werkzaamheden in het kader van de inhaalslag die vergunningplichtig zijn.
Doen zich naast deze inhaalslag ook andere ontwikkelingen in het kader van waterveiligheid voor waarop beleid dient te worden aangepast, zoals bijvoorbeeld de opkomst van de bever in Nederland?1
Het realiseren van de inhaalslag is bestaand beleid en opgenomen in het Nationaal Waterplan. Nieuw is mijn voornemen een voorstel tot wijziging van de Waterwet bij uw Kamer in te dienen waarmee de verantwoordelijkheid de vegetatie zodanig te onderhouden dat deze geen ontoelaatbare belemmering voor de rivierafvoer vormt, bij de rechthebbenden komt te berusten.
De opkomst van de bever vraagt geen nieuw beleid. Uit onderzoek is gebleken dat er goede mogelijkheden zijn om schade door bevers met preventieve maatregelen, zoals het aanbrengen van gaas of het aanbermen van de dijk, te beperken.
Kan worden aangegeven wat deze aanpak oplevert aan kilogram groen-afval en aan waterveiligheid? Deelt u de mening dat het maaisel niet als afval dient te worden bestempeld, maar als covergistingsmateriaal?
De hoeveelheid materiaal die vrijkomt bij het verwijderen van de vegetatie is nog onbekend. Doel van het verwijderen van de vegetatie is het teniet doen van de door deze vegetatie veroorzaakte ongewenste opstuwing van de waterstanden om daarmee bij te dragen aan de realisatie van de veiligheidsdoelstelling van de PKB Ruimte voor de Rivier.
Het Alterra onderzoek waar de vraag naar verwijst heeft betrekking op bermmaaisel. Bij de inhaalslag komt ander, veel grover, materiaal vrij, zoals struweel en hout. Waar mogelijk en kosteneffectief zal vrijkomend materiaal als biomassa voor energiewinning worden benut.
Wat vindt de regering van het voorstel om het groenafval aan te bieden als biomassa-component in covergisting, omdat vergisting van maaisel duurzaam is, zoals is gemeld in Alterra-rapport 2064?
Zie antwoord vraag 6.
Verouderde gasleidingen die tikkende tijdbommen in de Nederlandse bodem zijn |
|
Roland van Vliet (PVV), Richard de Mos (PVV), André Elissen (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Gasnet op springen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de stelling dat hopeloos verouderde gashoofdleidingen tikkende tijdbommen in de Nederlandse bodem zijn?
Het is onjuist om te spreken over gashoofdleidingen. Het onderzoek van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) heeft alleen betekenis voor regionale gasnetwerken. Naar aanleiding van het OVV-rapport hebben de regionale netbeheerders in 2010 elk hun brosse leidingen geïnventariseerd en een risicoanalyse gemaakt, vervolgens hebben zij in goede afstemming met Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) plannen opgesteld om tot versnelde sanering te komen. Het vervangen van alle brosse leidingen is een complexe, tijdrovende en kostbare operatie. Eerst zullen daarom de meest kwetsbare en dus risicovolle leidingen worden vervangen (binnen 5 jaar). Dit betreft met name de sanering van leidingen in stedelijke gebieden. SodM heeft deze plannen in maart 2010 gepresenteerd aan de Onderzoeksraad. SodM houdt toezicht op de uitvoering van de plannen.
Bent u bereid om in de toekomst naast milieueffectrapportages ook rampeneffectrapportages in te voeren? Zo nee, welke bestaande onderzoeken voorkomen dat er rampen of zware ongevallen ontstaan door verouderde gasleidingen? Als bestaande onderzoeken voldoen, waarom schoten deze dan tekort (blijkens de in het artikel genoemde explosie op 9 maart 2008)?
Op grond van de MR Kwaliteitsaspecten netbeheer elektriciteit en gas zijn netbeheerders verplicht om periodiek te rapporteren over hun prestaties en beleid aangaande veiligheid in kwaliteits- en capaciteitsdocumenten (KCD’s).
In de KCD’s moeten netbeheerders o.a. rapporteren over hun assetmanagement, de resultaten van de risicoanalyse en welke maatregelen worden genomen teneinde de risico’s te beperken. Hierop wordt toegezien door SodM.
Volledige zekerheid geven dat er geen enkele kans is op een ramp of zwaar ongeval is niet realistisch. Wel kunnen maatregelen worden genomen om die risico’s zoveel mogelijk te beperken.
De vereisten van het kwaliteits- en capaciteitsdocument zijn aangescherpt in de Regeling kwaliteitsaspecten netbeheer elektriciteit en gas; deze is op 1 juli 2011 in werking getreden. Daarnaast is er een AMvB Veiligheid (beoogde inwerkingtreding eind 2011) waarin de netbeheerders een zorgplicht hebben om het transport van gas en het daarmee samenhangende beheer van het gastransportnet zodanig in te richten dat dit veilig is voor mens en milieu. Aan deze zorgplicht wordt invulling gegeven door een veiligheidsmanagementsysteem.
Vindt u dertig jaar een acceptabele periode om alle gevaarlijke gasleidingen te vervangen? Zo ja, waarom is dat acceptabel en wat zijn de risico's?
Het saneren van de grijs gietijzeren leidingen is de verantwoordelijkheid van de netbeheerders. Een aantal kleine netbeheerders zal hun aandeel in deze risicovolle leidingen binnen zes jaar na 2010 hebben gesaneerd. De sanering door de overige netbeheerders, zoals de drie grote beheerders Enexis, Stedin en Liander, wordt risicogericht uitgevoerd, waardoor de meest risicovolle leidingen het eerst vervangen worden, te weten ruim 2000 km in zes jaar na 2010, en leidingen met een lager risicoprofiel in de jaren daarna. In 2041, zal 95% van het brosseleidingenbestand zijn vervangen. Het restant betreft grijs gietijzeren leidingen in minder breukgevoelige omstandigheden.
Heeft u het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid uit 2009 voldoende serieus genomen? Zo ja, welke stappen heeft u sindsdien gezet?
Naar aanleiding van dit rapport zijn de volgende acties ondernomen:
Hoe beoordeelt u de oproep van Tjibbe Joustra «Overheid, doe iets met onze rapporten!»?
In de Rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid zijn artikelen opgenomen over de wijze waarop met de aanbevelingen van de Raad omgegaan dient te worden (artikel 73 t/m 76). Het komt er op neer dat bestuursorganen en andere organen binnen een jaar het standpunt over de aan hen gerichte aanbevelingen schriftelijk kenbaar maken aan de minister die dit aangaat, met afschrift aan de Onderzoeksraad. De minister van Veiligheid en Justitie stuurt jaarlijks naar de Staten Generaal een overzicht van de aanbevelingen van de Raad, de standpunten en de wijze waarop aan de aanbevelingen gevolg is gegeven (Tweede Kamer 2009–2010, 29 668, nr. 29 d.d. 15 februari 2010).
Hoe zijn, wat de vervanging van de 10 000 kilometer gietijzer betreft, de verantwoordelijkheden verdeeld tussen de verschillende overheden, de semipublieke sector en het bedrijfsleven?
De verantwoordelijkheid voor de gietijzeren buisleidingen ligt primair bij de netbeheerders. Deze hebben de wettelijke plicht om het net zodanig in te richten dat dit veilig is voor mens en milieu. Toezicht, opdat de netbeheerders deze taak deugdelijk invullen, wordt uitgevoerd door SodM. SodM kan eventueel een beroep doen op de Energiekamer om handhavinginstrumenten in te zetten zoals een bindende aanwijzing.
Zijn de grote problemen waar Nederland nu mee geconfronteerd is het gevolg van privatisering?
Het vervangen van brosse buisleidingen houdt geen enkel verband met de privatisering. De netten worden beheerd door publieke netbeheerders.
Verwacht u dat er door het onderschatten van deze problematiek negatieve gevolgen voor de Noord/Zuidlijn zullen ontstaan?
Bij het aanleggen van de Noord/Zuidlijn in Amsterdam wordt reeds vooruitlopend op de bouwwerkzaamheden het grijs gietijzeren gasnet vervangen. Hierdoor wordt handig gebruik gemaakt van de bestaande bouwactiviteiten en worden de overlast en de kosten die gepaard gaan met het vervangen van de buisleidingen beperkt.
De aansprakelijkheid van Eternit voor kosten van asbestsanering |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u de uitspraak van het gerechtshof Arnhem1 waarin de rechter uitspreekt dat Eternit aansprakelijk gesteld kan worden voor geleden schade als gevolg van blootstelling aan asbest omdat het bedrijf in het verleden verzuimd heeft te informeren over de schadelijkheid van asbest?2
Ja.
Deelt u de mening dat dit een heuglijke uitspraak is voor de meer dan 1000 mensen, die jaarlijks vanwege blootstelling aan asbest een pijnlijke dood sterven, en hun nabestaanden enerzijds vanwege de erkenning en anderzijds vanwege de te verhalen schadevergoeding?
De uitspraak bevestigt de zorgplicht van de producent om informatie te verstrekken over bekende gevaren voor de gezondheid bij het gebruik van zijn producten. Deze erkenning van aansprakelijkheid van de producent is positief, omdat de overheid een financiële tegemoetkoming verstrekt aan slachtoffers die aan mesothelioom lijden als gevolg van blootstelling aan asbest en de kosten daarvan zoveel mogelijk verhaalt op de veroorzaker. Dit gebeurt door de Sociale Verzekeringsbank via de uitvoering van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers en de Regeling tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers van mesothelioom.
De uitspraak kan bovendien bevorderen dat producenten bij de introductie van nieuwe producten beter nadenken over mogelijke gevaren van die producten en daar de gebruikers ook op wijzen. Het voorkomen van slachtoffers blijft wat mij betreft het hoofddoel van het beleid voor het omgaan met gevaarlijke stoffen, waaronder asbest.
Deelt u de mening dat het voorgoed saneren van asbest uit wegen, paden en gebouwen de beste oplossing is om het aantal slachtoffers te verminderen? Zo nee, waarom niet?
De sanering van asbestwegen is een goede, maar ook kostbare zaak geweest om de blootstelling aan asbest te verminderen. Deze sanering wordt volgend jaar afgerond. Het voorgoed saneren van asbest uit gebouwen is geen beleidsdoel, omdat hechtgebonden asbest in gebouwen geen gevaar voor de gezondheid oplevert. Een totale sanering van asbest uit gebouwen brengt zeer hoge kosten met zich mee en is moeilijk uitvoerbaar en handhaafbaar. De hoge kosten van totale sanering van asbest uit gebouwen acht ik ook niet doelmatig omdat het nauwelijks slachtoffers zal voorkomen. Het verwijderen van asbest bij sloop- en verbouwwerkzaamheden is wel gevaarlijk voor de gezondheid. Daarom hecht ik aan de strenge regels die gelden voor het verwijderen van asbest uit gebouwen en objecten, om toekomstige slachtoffers van blootstelling aan asbest zoveel mogelijk te voorkomen.
Wat zijn tot op heden de resultaten van de door uw voorganger aangekondigde onderhandelingen met Eternit over een vrijwillige bijdrage aan het saneren van asbest in Nederland?
De onderhandelingen met Eternit hebben geen vrijwillige bijdrage opgeleverd aan het saneren van asbest.
Bent u bereid om, met de ruimte die de voornoemde bewezen aansprakelijkheid u biedt, een juridische procedure te starten tegen Eternit om de kosten voor sanering van asbest in Nederland te verhalen? Zo nee, kunt u die politieke keuze om de kosten, die in de honderden miljoenen euro’s lopen, niet op de veroorzaker, Eternit, te verhalen, maar neer te leggen bij Nederlandse belastingbetalers en ondernemers, toelichten?
De rechter heeft geen uitspraak gedaan over de stelling dat Eternit verplicht was om het asbest van het erf van het slachtoffer te verwijderen, nadat bekend was dat dergelijke blootstelling de dood tot gevolg kon hebben. Niettemin ben ik met u eens dat de Staat mogelijkheden tot verhaal van milieuschade op de veroorzaker moet benutten. De juridische mogelijkheden en kansen voor een aansprakelijkstelling van Eternit heb ik eerder laten onderzoeken door de landsadvocaat. In het licht van deze uitspraak zal ik nader onderzoek doen.
Lekkage in de pijplijn van boorplatform Gannet Alpha van Shell in het Britse deel van de Noordzee |
|
Marieke van der Werf (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met de lekkage in de pijplijn van boorplatform Gannet Alpha van Shell in het Britse deel van de Noordzee?
Ja.
Kunt u verklaren waarom nieuws over een lekkage die al vanaf woensdag plaatsvindt, pas op vrijdag bekend wordt? Deelt u de mening dat nieuws over lekkages sneller openbaar moet worden gemaakt?
De Britse overheid is door Shell binnen 4 uur na ontdekking van het lek op de hoogte gebracht. In de Nederlandse wet is geregeld dat wanneer dit soort voorvallen op het Nederlandse deel van het continentaal plat plaatsvinden, dit onmiddellijk aan het Kustwachtcentrum en aan het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) gemeld moet worden (Artikel 100 Mijnbouwbesluit).
Alle incidenten die plaatsvinden in de olie- en gaswinning worden openbaar gemaakt via het jaarverslag van SodM. Grote incidenten, waarbij gevaar voor mens en milieu te duchten zijn, worden – mochten deze zich voordoen – eveneens gepubliceerd op de website van SodM. Niet iedere gebeurtenis is echter van zodanig belang dat hierover alle informatie op de website moet zijn te vinden; in zulke gevallen acht ik vermelding achteraf in het jaarverslag voldoende.
Kunt u aangeven hoeveel olie in zee is gestroomd en hoe groot het gebied is waar olie in terecht is gekomen? Kunt u aangeven welke schade dit met zich meebrengt voor vissen, vogels en het zeemilieu? Kunt u tevens aangeven welke economische schade het met zich meebrengt voor bijvoorbeeld scheepvaart, visserij en booractiviteiten?
Volgens opgaaf van Shell is er 218 ton olie in zee gekomen. Er is geen olie op het Nederlandse deel van het continentaal plat gekomen. Schade voor Nederland is dan ook niet te verwachten. Ik heb geen inzicht in de gevolgen van de lekkage voor de Britse economie.
Welke maatregelen worden getroffen ter reparatie van het lek? Wanneer is de lekkage verholpen?
Shell heeft op 19 augustus 2011 het lek gedicht. Ik heb geen nadere informatie over de manier waarop de lekkage gestopt is.
Is dit lek mogelijk het gevolg van verouderde leidingen op de Noordzee?
Zolang de oorzaak van de lekkage nog niet bekend is, kan ik daar geen uitspraken over doen. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Vormt dit lek voor u aanleiding om te zorgen dat het leidingsysteem op de Noordzee wordt gecontroleerd dan wel onderhouden? Zo nee, waarom niet?
Zolang het onderzoek niet is afgerond en de oorzaak van de lekkage nog niet bekend is, kan ik nog niet zeggen of het Nederlandse oliepijpleidingennet nader onderzoek behoeft.
De lekkage vond plaats in een olieleiding die ligt tussen een geheel op de zeebodem gelegen olieput en het behandelingsplatform Gannet Alpha. Op het Nederlandse continentaal plat bevinden zich geen op de zeebodem afgewerkte olieputten. Daarnaast wijkt ook het ontwerp van de Gannet pijpleiding af van de olieleidingen op het Nederlandse plat. Afhankelijk van de relevantie van de resultaten van het onderzoek door de Britse overheid voor de Nederlandse situatie, zal SodM daarom bepalen of er, naast het reguliere toezicht op basis van te rapporteren afwijkingen, nog een specifiek inspectieproject gestart zal worden.
De situatie met betrekking tot oliepijpleidingen is voor Nederland verder als volgt:
Op het Nederlandse continentaal plat liggen 11 olietransportleidingen met een totale lengte van circa 210 km en met een totale inhoud van circa 20 000 m3. Deze olieleidingen vallen onder de Mijnbouwwet. Ingevolge die wet worden de leidingen sinds 1992 aangelegd en onderhouden volgens de norm NEN 3650. Jaarlijks onderzoekt de beheerder de eigenschappen en de ligging van de pijpleiding. Indien daarbij afwijkingen worden geconstateerd, dienen deze aan de toezichthouder SodM gerapporteerd te worden.
Sinds het begin van de oliewinning offshore in 1982 zijn er – behalve het probleem met de VINCA GORTHON, het Zweedse vrachtschip dat in 1988 zonk en boven op een olieleiding terecht kwam – vier lekkages geweest in olieleidingen. Deze vonden plaats in de periode van 1994 tot en met 1998 en in drie van de vier gevallen ging het om zogenaamde interfield pijpleidingen voor natte olie. Dit zijn leidingen waardoor een mengsel van water en olie (meestal meer water dan olie) naar een behandelingsplatform wordt getransporteerd. Corrosiecontrole in dit soort leidingen is kritischer dan bij leidingen die alleen olie transporteren, omdat water corrosiever is dan olie. Doordat interfield natte olieleidingen altijd vrij kort zijn en bovendien veel (soms wel 95%) mee geproduceerd water bevatten, is de maximale hoeveelheid olie die bij deze lekkage in zee terecht kan komen relatief beperkt. Ter indicatie: de grootste morsing vond plaats in 1996 en daarbij kwam toen circa 20m3 olie in zee.
De verwerking van brandbaar afval uit Napels |
|
Paulus Jansen , Henk van Gerven |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Is het u bekend dat de Nederlandse afvalcentrales brandbaar afval uit Napels gaan verwerken?1
Het is mij bekend dat er afvalverbrandingsinstallaties zijn die belangstelling hebben voor het verwerken van brandbaar afval uit Napels. Er is echter nog geen kennisgeving ingediend voor invoer, dus op dit moment kan nog niet worden gesteld dat Nederlandse afvalverbrandingsinstallaties daadwerkelijk afval uit Napels gaan verwerken.
Betekent het feit, dat Nederlandse afvalcentrales buitenlands brandbaar afval gaan verwerken, dat er helemaal geen Nederlands brandbaar afval meer wordt gestort? Zo nee, hoe gaat u bevorderen dat uit oogpunt van voorkeursvolgorde in de verwerking van ons eigen afval, brandbaar afval uit eigen land voorrang krijgt op brandbaar afval uit het buitenland bij het inzetten van de verbrandingscapaciteit?
Er wordt momenteel nauwelijks meer Nederlands brandbaar afval gestort. Dat betekent dat bijna al het brandbaar afval dat niet kan worden gerecycled, wordt verbrand.
Mocht er zo veel invoer van brandbaar afval plaatsvinden dat er te veel Nederlands brandbaar afval moet worden gestort, dan kan en zal ik dat voorkomen door gebruik te maken van het flexibel invoerplafond. Met dit instrument kan ik negatief beschikken op nieuwe kennisgevingen voor de invoer van brandbaar afval. In het Landelijk afvalbeheerplan (paragraaf 20.3.4. Kamerstuk 30 872, nrs. 49 en 52) is de werking en inzet van dit instrument beschreven. Eenmaal afgegeven, onherroepelijke beschikkingen voor invoer kunnen alleen worden ingetrokken als sprake is van overtreding van wettelijke (zoals EVOA) bepalingen.
Kunt u aangeven hoeveel (m)ton buitenlands afval inmiddels in Nederlandse afvalcentrales wordt verbrand?
Volgens Agentschap NL zijn in de eerste 8 maanden van 2011 circa 45 beschikkingen afgegeven voor de invoer van in totaal 1,3 miljoen ton brandbaar afval naar Nederlandse afvalverbrandingsinstallaties. Dat wil overigens niet zeggen dat die hoeveelheid ook daadwerkelijk zal worden ingevoerd, omdat kennisgevingen meestal ruimer zijn dan de werkelijke invoer.
De gemiddelde invoer van brandbaar afval lag in de periode juli 2010 tot en met juni 2011 op bijna 21 000 ton per maand. Dat was in die periode ongeveer 4% van de totale beschikbare verbrandingscapaciteit in Nederland (circa 7 miljoen ton).
Kunt u aangeven om welke hoeveelheden brandbaar afval uit Napels het zal gaan en voor hoe lang de contracten worden afgesloten?
Nee, want er is nog geen kennisgeving ingediend voor de invoer van brandbaar afval uit Napels. Desgevraagd heeft de Vereniging Afvalbedrijven aangegeven ook geen concrete informatie te hebben over hoeveelheden afval en duur van contracten.
Wordt met dit Napolitaans afval de totale overcapaciteit van Nederlandse afvalcentrales ingevuld? Hoeveel overcapaciteit in afvalverbrandingsinstallaties is er momenteel in Nederland en hoe verhoudt zich dat tot de totale capaciteit in Nederlandse installaties?
Nee, want er wordt al afval ingevoerd vanuit andere landen, met name Duitsland en het Verenigd Koninkrijk.
Volgens de Vereniging afvalbedrijven wordt van de ongeveer 7 miljoen ton Nederlandse verbrandingscapaciteit circa 6 tot 6,25 miljoen ton gevuld met Nederlands brandbaar afval.
Hoe staat AVR van Gansewinkel er op dit moment financieel voor, nadat zij vanwege speculatieve overnames enkele jaren geleden bijna failliet ging, waardoor zelfs de verwerking van het Nederlands afval in het geding kwam? Is de verwerking van dit buitenlands afval uit Napels van doorslaggevend belang voor de financiële positie van AVR van Gansewinkel?
Voor het beantwoorden van deze vraag is contact opgenomen met de Van Gansewinkel Groep (VGG). Het bedrijf heeft aangegeven dat men in 2008 een negatief eigen vermogen had, maar dat dit sinds 2009 niet meer het geval is. Ondanks de crisisjaren heeft de onderneming naar eigen zeggen stabiele operationele resultaten gerealiseerd.
Voor meer informatie over de financiële positie van AVR-Van Gansewinkel verwijs ik u naar het jaarverslag van de onderneming, dat vrij beschikbaar is op www.jaarverslagvangansewinkelgroep.nl
Verder heeft het bedrijf aangegeven dat een aantal contracten van AVR-Van Gansewinkel in 2009 op de markt kwam. Het merendeel van deze contracten werd naar eigen zeggen behouden, waaronder de twee belangrijkste (Den Haag en Utrecht). Wel heeft men besloten om de afvalverbrandingsinstallatie aan de Rotterdamse Brielselaan te sluiten. Hierdoor is er volgens het bedrijf in ieder geval tot 2019 een goede balans tussen de verwerkingscapaciteit en de contracten van de onderneming en is de eventuele verwerking van het afval uit Napels niet van doorslaggevend belang voor de financiële positie van AVR-Van Gansewinkel.
Tenslotte heeft het bedrijf aangegeven dat het in de vraag gestelde dat de Van Gansewinkel Groep enkele jaren geleden bijna failliet ging als gevolg van speculatieve overnames, feitelijk niet klopt. Het concern had weliswaar korte tijd een negatief eigen vermogen, maar met een sterke kasstroom en kapitaalkrachtige aandeelhouders is van een dreigend faillissement nooit sprake geweest.
Welke prijzen worden gerekend voor verwerking van brandbaar afval uit het buitenland en hoe verhouden die zich tot de prijzen per ton voor de verwerking van Nederlands afval?
Tariefstelling voor verwerking van afval uit het buitenland is een zaak van de verwerkingsbedrijven zelf. Het is ook aan die bedrijven om hier wel of niet informatie over te geven.
De tarieven voor de verwerking van Nederlands brandbaar afval zijn van diverse factoren afhankelijk, zoals omvang en duur van contracten en het soort afval. De tarieven begeven zich tussen de 35 en 120 euro per ton.
Gaan Nederlandse afvalcentrales ook ander afval dan brandbaar afval uit Napels verwerken? Zo ja, om welke afvalstromen gaat het dan precies?
Zoals in de antwoorden op de vragen 1 en 4 is opgenomen, is er nog geen kennisgeving ingediend voor de invoer van afval uit Napels. Het is mij daarom niet bekend of er ook ander afval uit Napels in Nederland gaat worden verwerkt.
Hoe vindt in Italië en in Nederland de controle plaats op legaliteit en samenstelling van de afvalstroom uit Napels? Krijgt de afvalstroom uit Napels, gelet op de recente geschiedenis van problemen met verwerking in Italië en de rol van de Italiaanse mafia daarin, extra prioriteit bij controle en handhaving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Op grensoverschrijdend transport van afvalstoffen is de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) van toepassing. In Nederland is de VROM-inspectie (vanaf 1 januari 2012 de Inspectie Leefomgeving en Transport) verantwoordelijk voor de handhaving. Transporten worden door steekproeven gecontroleerd. Zodra de vergunningen voor invoer zijn afgegeven, stelt mijn inspectie de netwerkpartners op de hoogte en verzoekt een aantal transporten te controleren. Hierbij worden in samenwerking met politie en douane de vereiste ladingdocumenten en lading gecontroleerd. Daarnaast kan bij de afvalverwerker worden gecontroleerd. Dit gebeurt in overleg met het bevoegd gezag.
De grootste prioriteit van mijn inspectie bij de handhaving van de EVOA ligt bij uitvoer en doorvoer naar niet-OESO landen en nieuwe toetreders tot de EU. Bij die landen is de kans op milieu- en gezondheidsschade bij slechte verwerking van afval namelijk het grootst. De kans op milieu- en gezondheidsschade door de invoer van brandbaar afval uit Napels acht ik erg klein. Het gaat immers om afval dat waarschijnlijk niet veel afwijkt van vergelijkbaar Nederlands afval en de verwerking in Nederland vindt plaats in hoogwaardige en betrouwbare installaties die aan strenge milieueisen voldoen.
In Italië ligt de bevoegdheid voor de handhaving van de EVOA bij de regio’s. Italië is één van de weinige niet-deelnemende Europese landen aan IMPEL-TFS2. Hierdoor is geen goed beeld te schetsen van de handhaving van de EVOA aldaar. Het beeld is dat controles met name worden uitgevoerd door politie en douane.
Vervuild spoorballast |
|
Marieke van der Werf (CDA), Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Klopt het bericht dat ProRail jaarlijks 500 000 ton oude spoorballast, zoals zand, stenen en kolengruis, afdankt, die door langdurig gebruik vervuild is met Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK)’s en zware metalen?
Bij onderhouds- en projectwerkzaamheden komt spoorwegballast vrij. De hoeveelheden variëren jaarlijks als gevolg van de hoeveelheid uit te voeren werkzaamheden. In het jaar 2010 is circa 500 000 ton vrijgekomen. Die 500 000 ton oude spoorwegballast is niet allemaal (ernstig) verontreinigd. Als er al sprake is van verontreiniging, dan beperkt zich dat vaak tot de zogeheten fijne fractie van het ballastbed (het zandige deel). De belangrijkste overweging om ballast af te voeren is doorgaans de civieltechnische kwaliteit of de uitvoering van een project.
Kunt u aangeven hoeveel ton van de jaarlijks bij ProRail vrijkomende oude spoorballast op hoogwaardige manier gereinigd en verwerkt wordt tot nieuwe breed inzetbare grondstoffen, hoeveel ton van de vervuilde ballast wordt gescheiden in zand en grind voor industrieel gebruik, hoeveel er als laagwaardig funderingsmateriaal wordt toegepast, en hoeveel er op eventuele andere wijzen wordt verwerkt?
Ik beschik niet over een dergelijk overzicht. Als beheerder van het spoorwegnet draagt ProRail zorg voor afvoer en verwerking van haar bedrijfsafvalstoffen conform de geldende wet- en regelgeving. Zij ziet er op toe dat de ballast wordt afgegeven aan inrichtingen die op basis van de Wet Milieubeheer bevoegd zijn deze afvalstoffen te ontvangen (de verwerker). De wijze waarop vervolgens de afvalstof mag worden verwerkt, staat beschreven in de vergunning die de verwerker van Gedeputeerde Staten heeft ontvangen (milieuvergunning). Bij het verlenen van de milieuvergunning wordt door het bevoegd gezag rekening gehouden met de uitgangspunten en doelstellingen zoals deze zijn vastgelegd in het Landelijk afvalbeheerplan 2009–2021 (LAP).
Kunt u aangeven wat het beleid is dat ProRail voert ten aanzien van verwerking van oude spoorballast?
De verwijderde spoorwegballast wordt gereinigd en zo mogelijk hergebruikt. Een deel van het materiaal is niet meer geschikt als ballast en wordt hergebruikt in onder andere asfalt. Soms is spoorwegballast niet geschikt voor hergebruik. Dan wordt het afgevoerd. ProRail beschouwt de vrijkomende spoorwegballast als een bedrijfsafvalstof en handelt binnen de kaders van onder meer de Wet Milieubeheer (Hoofdstuk Afvalstoffen) en het Besluit Bodemkwaliteit (zie ook antwoord op 2).
Bent u het eens met de stelling dat reiniging en verwerking van alle oude spoorballast tot nieuwe grondstoffen past in de Nederlandse doelstellingen ten aanzien van duurzaamheid zoals opgenomen in de grondstoffennotitie1? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk beleid heeft en gaat u ontwikkelen op dit terrein?
Ja, en dit gebeurt ook al. Het is echter onvermijdelijk dat een deel van het vrijkomende materiaal ongeschikt is voor hergebruik. Voor specifiek de wenselijke route van het soort grondstoffen waar uw vragen over gaan bestaat het afvalbeleid (zie verwijzing onder 2. naar het Landelijk afvalbeheerplan), dat uitgaat van de voorkeursvolgorde voor afvalverwijdering: hergebruik is te verkiezen boven laagwaardiger vormen van verwerking.
Deelt u de mening dat ProRail, gezien haar ambities met betrekking tot duurzaamheid2 en haar successen met de CO2-prestatieladder, een voorbeeldfunctie ten aanzien van hoogwaardig hergebruik van alle vrijgekomen gebruikte materialen kan en moet vervullen?
Zoals hiervoor aangegeven zorgt ProRail, waar mogelijk, ervoor dat oude spoorballast wordt hergebruikt. Voor het invulling geven aan haar duurzaamheidambities hanteert ProRail een milieumanagementsysteem dat in aanpak vergelijkbaar is met het veiligheidsmanagementsysteem. Het doel is te komen tot een voortdurende verbetering. Daarnaast neemt ProRail zelfstandig initiatief met betrekking tot duurzaamheid en zet zich in voor hoogwaardig hergebruik, als dit op een duurzame manier kan.
Kunt (en wilt) u ervoor zorgen dat ProRail de wijze van verwerking van oude spoorballast door aannemers bij de aanbesteding laat meewegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is bij u bekend of dit zorgt voor meerkosten danwel besparingen op langere termijn?
Prorail is deelnemer in de samenwerking «Duurzaam GWW», naast o.a. Rijkswaterstaat, Dienst vastgoed Defensie en Dienst Landelijk gebied en diverse lokale overheden. Bij de aanpak voor duurzaam inkopen van «Duurzaam GWW» wordt door verschillende deelnemers het instrument Dubocalc gebruikt. ProRail heeft nog geen keuze gemaakt voor een instrument. Om te bepalen welk instrument voor spoor het meest duurzaam is, is onderzoek nodig. ProRail gaat dit nader onderzoeken.
Kunt u aangeven hoe Rijkswaterstaat en andere relevante diensten die veel grondstoffen verbruiken de hoogwaardige verwerking van zand, grind en dergelijke bevorderen?
Rijkswaterstaat heeft een beleid gericht op het zorgvuldig omgaan met schaarse grondstoffen en het sluiten van materiaalkringlopen. Hoogwaardige toepassing van primaire materialen en zoveel mogelijk hergebruik van vrijkomende materialen zijn uitgangspunten van dat beleid. Rijkswaterstaat schrijft bij zijn aanbestedingen zo min mogelijk oplossingen voor en zet instrumenten als de CO2 prestatieladder en Dubocalc in om opdrachtnemers te stimuleren met duurzame oplossingen te komen voor het realiseren van infrastructurele werken.
Bij de aanbesteding van grotere werken van Rijkswaterstaat krijgen aannemers die het werk kunnen realiseren met een betere milieuscore een (financieel) voordeel. Uit ervaring blijkt dat de keuze van materialen in combinatie met transportafstanden maatgevend is voor die milieuscore. Een aannemer die het werk kan realiseren met minder materialen, minder transportkilometers en/of een keuze maakt voor materialen die bij de productie minder milieueffecten veroorzaken krijgt een voordeel. Voor het maken van de berekening van de milieuscore wordt ook de verwerking van (vrijgekomen) materialen in beschouwing genomen.
De door Rijkswaterstaat en ProRail gehanteerde methode verschillen in uitvoering, elk gericht op hun eigen specifieke taak en werkzaamheden. Voor beiden is het streven het duurzaam omgaan met milieu en grondstoffen.
Heeft één van uw diensten een met de CO2-prestatieladder vergelijkbaar instrument ontwikkeld dat hoogwaardige verwerking van gebruikte materialen beloont volgens het Cradle to Cradle principe? Zo ja, bent u bereid daaraan bekendheid te geven en toepassing ervan te bevorderen? Zo nee, wilt u een oproep doen tot ontwikkeling van een dergelijk instrument waarin het Cradle to Cradle principe leidend is?
Om de mate van duurzaamheid te bepalen wordt, zoals hierboven gememoreerd, het instrument Dubocalc gebruikt, dat rekening houdt met een groot aantal milieueffecten, waaronder het gebruik van materialen. In 2012 wordt onderzocht of en hoe dit instrument kan worden verbeterd, onder meer door het aantal hergebruikmogelijkheden uit te breiden. Hiermee verwacht ik dat hoogwaardig hergebruik nog beter tot zijn recht komt, volledig in lijn met het Cradle to Cradle principe.
Het bericht "Ombudsman: Rijk te positief over windmolens" |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht over de Nationale ombudsman die oordeelt dat het Rijk te positief is over windmolens wegens het niet vermelden van kritische rapporten over windenergie op de website www.windenergie.nl?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze kritische rapporten, mede door eerdere Kamervragen van ondergetekende, al langere tijd bekend waren?2 3
Ja.
Kunt u aangeven waarom deze rapporten aanvankelijk niet zijn vermeld op de website www.windenergie.nl?
De discussie betreft de vraag in welke mate grootschalige elektriciteitsproductie uit windenergie inpasbaar is in het elektriciteitssysteem. In sommige onderzoeken wordt geconcludeerd dat deze grens bij 6 000 MW windvermogen ligt, andere onderzoeken zien deze grens pas bij 12 000 MW. Gezien het huidige opgestelde windvermogen (ca. 2 200 MW) is deze systeemgrens nog niet direct in zicht.
Voor de website windenergie.nl werd daarom de redactionele keuze gemaakt om de discussie slechts kort aan te roeren en daarbij één link op te nemen, en wel naar een recent proefschrift (2009) over de grootschalige inpassing van windenergie (Bart Ummels, Power System Operation with Large-Scale Wind Power in Liberalised Environments).
Inmiddels zijn op de website verwijzingen naar meerdere onderzoeksrapporten opgenomen.
Deelt u de mening dat, bij de keuze voor windenergie, er beslissingen moeten worden genomen gebaseerd op alle onderzoeken en niet alleen op die onderzoeken die een positief beeld schetsen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het gebruik van de term scharrelei |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «Britten vallen over scharrelei», waarin wordt gesteld dat de Britse eierhandel grote problemen heeft met de Nederlandse term «scharrelei»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de term «scharrelei» verwarring zaait omdat veel mensen, waaronder ook Nederlandse consumenten, denken dat de kippen die deze eieren leggen vrij buiten kunnen scharrelen, terwijl in werkelijkheid deze dieren met negen hennen op één vierkante meter binnen worden gehouden? Zo nee, waarom niet?
Scharrelhennen verblijven in stallen waar zij kunnen scharrelen en zich vrij bewegen. De benaming scharrelei bestaat al jaren. Er is veel gecommuniceerd over de soorten eieren (biologisch, met vrije uitloop, scharrel of uit kooien), onder andere door het Voedingscentrum en door de pluimveeketen zelf. Ook in de huidige campagne van de pluimveeketen worden de verschillen tussen de eiersoorten uitgelegd. Dankzij deze communicatie kunnen de consumenten zich een beter beeld vormen van de productieomstandigheden. Zo komen ze te weten dat de scharreleieren gelegd worden door hennen die in hun stal kunnen scharrelen, maar niet over een vrije uitloop beschikken.
Bent u reeds benaderd door de British Egg Products Association over deze kwestie? Zo ja, op welke wijze en met welke uitkomst?
Nee, ik ben hierover niet benaderd.
Deelt u de mening dat het vervangen van de term «scharrelei» door de term «schuurei» de onduidelijkheid over de leefomstandigheden van de dieren weg kan nemen en dat dit ook een stimulans kan vormen voor bedrijven die hun dieren vrije uitloop bieden, waarmee zij tegemoet komen aan uw ambities om te komen tot een diervriendelijker dierhouderij?
Ik ben van mening dat het vervangen van de in Nederland goed bekende term «scharrelei» door «schuurei» de zaak niet duidelijker maakt voor de consument en voor verwarring kan zorgen. De door u voorgestelde term «schuurei» dekt niet de lading omdat ook kooieieren in een schuur/stal worden geproduceerd.
De eisen die van toepassing zijn voor het gebruiken van de benaming «scharrelei» zijn vastgelegd in de EU-verordening 589/2008. Een vervanging van deze benaming zou een wijziging van deze verordening vereisen. Nederland kan daarover dus niet zelf beslissen. Om wijzigingen in de Nederlandse termen aan te brengen, is in het bijzonder de mening van onze Belgische taalgenoten van belang. De Vlaams-Belgische overheid heeft aangegeven hier om bovenvermelde inhoudelijke redenen en om taaltechnische redenen afwijzend tegenover te staan. (In België wordt het begrip scharrelei verbonden met een hen, die op de bodem/grond loopt (œufs de poule élevées au sol)).
Gezien het bovenstaande ben ik geen voorstander van een wijziging van de regelgeving voor wat betreft het gebruik van de term «scharrelei», ook niet ten behoeve van een grotere duidelijkheid in de buitenlandse handel. De Nederlandse eierhandelaren en hun (Britse) afnemers zijn verantwoordelijk voor een goede onderlinge communicatie over het soort eieren dat ze verhandelen. De in de EU-verordening afgesproken code (2 voor scharreleieren) is hiervoor bedoeld en voldoende om in goed vertrouwen zaken te blijven doen.
Ik ben wel van mening dat de pluimveeketen er goed aan doet om te blijven communiceren richting consumenten over de bestaande productiesystemen en de benaming van de eieren. Zodoende kunnen de consumenten die voorstander zijn van een leghennenhouderij met vrije uitloop voor de betreffende eieren kiezen.
Deelt u de mening dat het veranderen van de eisen die van toepassing zijn voor het dragen van de benaming «scharrelei» ook duidelijkheid kan verschaffen aan (buitenlandse) afnemers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de term «scharrelei» niet langer van toepassing te laten zijn voor dieren die binnen worden gehouden, om zo duidelijkheid te scheppen over de leefomstandigheden van de dieren die de eieren leggen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en termijn wilt u dit veranderen?
Zie antwoord vraag 4.
Een wedstrijd forellen doodslaan |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Onderzoek na doodhameren vissen»?1
Ja.
Is het waar dat de Landelijke Inspectie Dierenbescherming (LID) onderzoek doet naar deze wedstrijd?
De Landelijke Inspectie Dierenbescherming (LID) onderzoekt of er aanleiding is proces-verbaal op te maken.
Deelt u de mening dat een wedstrijdje forellen doodslaan met een hamer walgelijk is en moet worden gekwalificeerd als dierenmishandeling?
Het LID onderzoekt of er strafbare feiten zijn gepleegd. Een dier moet, als men het doodt, ingevolge de wettelijke regels zo snel en pijnloos mogelijk worden gedood. Als een dier onnodig lijdt, omdat het doden niet in één keer gaat of de omstandigheden ten tijde van het doden onnodig lijden veroorzaken, dan is sprake van dierenmishandeling. Of sprake is van dierenmishandeling in de onderhavige situatie hangt af van de exacte omstandigheden van het geval. Het is uiteindelijk aan de rechter om hierover een uitspraak te doen.
Wilt u de Kamer te zijner tijd, per brief, voorzien van een kabinetsreactie, berichten over de uitkomsten van het onderzoek van de LID?
Als een proces-verbaal wordt opgemaakt en ingestuurd naar het Openbaar Ministerie, is het aan het Openbaar Ministerie om op de resultaten van het onderzoek een reactie te geven in de vorm van een vervolgingsbeslissing. In beginsel wordt uw Kamer alleen in bijzondere gevallen nader geïnformeerd over een individuele zaak. Op dit moment kan ik niet beoordelen of daartoe aanleiding zal zijn.
Het lot van ooievaar Freedom |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Bent u bekend met de actie van bezorgde Drenthenaren die een ooievaar hebben vrijgekocht uit de huisdierenhandel en het dier, genaamd Freedom, in overleg met ooievaarsstation De Lokkerij de vrijheid terug willen geven?1
Ja.
Is het waar dat u tot op heden hebt geweigerd een ontheffing te verlenen voor het vrijlaten van deze ooievaar? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, hoe zit het dan?
Er is tot op heden geen ontheffing aangevraagd. Het zal u voorts bekend zijn dat, als ontheffingaanvragen worden afgewezen, dat met redenen omkleed gebeurt. Bovendien staat tegen dergelijke afwijzingen de mogelijkheid van bezwaar en beroep open.
Vindt u een kooi of een voliere een geschikte leefomgeving voor een ooievaar, die als vogel immers het tamelijk typerende natuurlijke gedrag vertoont dat hij zich vliegend voortbeweegt? Zo ja, kunt u uitleggen hoe u tot deze opvatting gekomen bent?
Er worden vele soorten vogels in kooien of volières gehouden zonder dat wetgeving zich daartegen verzet.
Hoe beoordeelt u het werk van ooievaarsstation De Lokkerij, de inzet van de beheerders en vrijwilligers en de kennis en expertise die men daar heeft opgebouwd over ooievaars? Deelt u onze overtuiging dat het hier gaat om onbaatzuchtige en zeer waardevolle inzet voor ooievaars in nood waarbij de belangen van de dieren altijd voorop staan?
In zijn algemeenheid heb ik waardering voor mensen die zich onbaatzuchtig inzetten voor dieren in nood.
Onderschrijft u de mening dat de inschatting of een opgevangen dier succesvol terug kan keren naar de natuur belangrijker is dan de vraag of het betreffende dier in gevangenschap geboren is? Zo ja, waarom heeft u, ondanks de inschatting van De Lokkerij dat Freedom zich prima in het wild kan redden, tot nu toe geweigerd toestemming te geven voor haar vrijlating?
Nee. Uitzetten van in gevangenschap gefokte dieren kan risico’s opleveren voor de wilde populatie. Uitzetten van in gevangenschap gefokte dieren kan pas aan de orde zijn als laatste redmiddel, dat wil zeggen als de wilde populatie inmiddels is uitgestorven of vrijwel is uitgestorven. Uitzetten van in gevangenschap gefokte vogels in andere dan genoemde gevallen is in strijd met de richtlijnen van de IUCN betreffende herintroducties2.
Kunt u ook uitleggen waarom u in het geval van orka Morgan steeds geheel handelt volgens de inzichten van het Dolfinarium – dat nota bene commerciële belangen heeft bij het in gevangenschap houden van het opgevangen dier – en u in het geval van ooievaar Freedom de inzichten van het non-profit ooievaarsstation De Lokkerij negeert bij de beslissing over de toekomst van het dier?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk de benodigde ontheffing te verlenen om Freedom haar vrijheid terug te geven en haar daarmee te behoeden voor een droevig leven in gevangenschap? Bent u voorts bereid uw beleidslijn aan te passen zodat voor vergelijkbare gevallen nu en in de toekomst de terugkeer naar het wild altijd kan worden gerealiseerd wanneer dit maar mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 5. De beleidslijn dient te bewerkstelligen dat de richtlijn van de IUCN zo consequent mogelijk wordt gevolgd. De voorgestelde aanpassing van de Beleidslijn herintroducties2 zou ertoe leiden dat afgeweken kan worden van de richtlijnen van de IUCN. Daartoe ben ik niet bereid.
Wat vindt u ervan dat ooievaars en talloze andere vogelsoorten gewoon te koop zijn voor particulieren om als gezelschapsdier gehouden te worden?
De vogelrichtlijn is niet van toepassing op in gevangenschap gefokte exemplaren van beschermde vogelsoorten. Er is geen aanknopingspunt voor een algemeen bezit en handelsverbod zoals lijkt te worden voorgesteld. Ik zie ook geen reden om dat in het kader van natuurbescherming op nationaal niveau te regelen.
Zoals eerder toegezegd, wordt er in het kader van de Wet dieren een positieflijst voor zoogdieren tot stand gebracht. Bij gebleken goede ervaringen met deze lijst zal ik overwegen deze uit te breiden naar andere diergroepen, waaronder vogels. Voor het tijdpad betreffende deze regelgeving verwijs ik naar mijn brief van 15 juli 2011.3
Vindt u dat de wens om een bepaalde vogelsoort te houden zwaarder weegt dan het belang van het dier om zijn natuurlijke gedrag te vertonen, zoals vliegen en voedsel zoeken? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om een einde te maken aan de huidige situatie waarin het belang van het dier om zijn natuurlijke gedrag te vertonen juist voortdurend ondergeschikt wordt gemaakt aan de wens om allerlei diersoorten te houden als gezelschapsdier?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid op zeer korte termijn een verbod in te voeren op het houden van en handelen in ooievaars en allerlei andere diersoorten die duidelijk niet geschikt zijn als gezelschapsdier? Zo nee, waarom laat de beloofde positieflijst ondanks vele verzoeken daartoe vanuit de Kamer zo ongelooflijk lang op zich wachten?
Zie antwoord vraag 8.
Is het waar dat De Lokkerij u heeft uitgenodigd voor de geplande vrijlating van Freedom op 4 augustus jl., maar dat u voor de eer hebt bedankt? Hebt u eigenlijk weleens een vogelasiel of opvangcentrum bezocht in het kader van uw functie als staatssecretaris?
Ik was niet in de gelegenheid deze uitnodiging aan te nemen. Ik probeer mijn werkbezoeken een afspiegeling te laten zijn van de portefeuille die ik als staatssecretaris behartig. Een bezoek aan een vogelasiel of opvangcentrum is er nog niet van gekomen.
Rendementsverlies van elektriciteitscentrales bij inpassing van windenergie |
|
René Leegte (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Rijk te positief over windmolens»?1
Ja.
Is het waar dat de informatie op de website www.windenergie.nl is aangepast na een klacht bij de nationale ombudsman, waaruit blijkt dat elektriciteitscentrales vaker en sterker moeten op- en afregelen (of aan- en afschakelen) door het fluctuerende aanbod windenergie en de elektriciteitscentrale dus minder efficiënt wordt? Zo ja, klopt de informatie op de website www.windenergie.nl dat de CO2-besparing afneemt naarmate de efficiëntie van de elektriciteitscentrale afneemt? Wat betekent het inpassen van windenergie voor het brandstofrendement van de klassieke energiecentrales in Nederland?
Ja. Naar aanleiding van een klacht bij de Nationale ombudsman is in augustus 2010 een tekst op de site www.windenergie.nl opgenomen waaruit blijkt dat de CO2-reductie van windenergie wordt verminderd doordat bestaande elektriciteitscentrales door het fluctuerende windaanbod vaker en sterker moeten op- en afregelen. Naar aanleiding van een aanbeveling van de Nationale ombudsman zijn er op de website www.windenergie.nl extra links toegevoegd naar onderzoeksrapporten die o.a. de vraag beschouwen hoe groot het windvermogen is dat inpasbaar is in het Nederlandse elektriciteitssysteem. Voor het effect op de CO2-besparing verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 hieronder.
Klopt de informatie dat de variaties in de stroomvraag opgevangen gaan worden door zogenaamde «piekscheerders», gasturbines die binnen enkele minuten kunnen opstarten en snelle belastingvariaties kunnen volgen met een brandstofrendement van tussen de 25% en 30%? Zo nee, hoe worden de variaties in de stroomvraag opgevangen en wat is het brandstofrendement van de betreffende installaties?
«Piekscheerders« met een relatief hoog energieverbruik worden gebruikt bij hoge pieken in de vraag en worden slechts enkele uren per jaar ingezet.
In reactie op eerdere kamervragen (o.a. 2011Z05854 vraag 2 en 3 en 2011Z07429 vraag 3) is aangegeven dat de continu veranderende vraag naar elektriciteit en het wisselende aanbod van windenergie noodzaken tot het per seconde in balans houden van de vraag en het aanbod. Dat geschiedt door het op- en afregelen van draaiende centrales. Het nadelige effect van windstroompieken op de efficiency van het Nederlandse stroomproductiepark en daarmee de CO2-reductie is ten hoogste 2 tot 3 procent.
Kan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) de huidige rekenmethode blijven handhaven waarbij de CO2-besparing wordt berekend aan de hand van de hoeveelheid opgewekte kilowatt uren windenergie en er sprake is van een lineaire afname van CO2 door het inpassen van windenergie? Zo nee, op welke wijze kan het CBS op een juiste wijze verslag leggen over de CO2-besparing door het opwekken van energie met windenergie.
De rekenmethodes die het CBS hanteert voor de CO2-berekeningen zijn vastgelegd in het zgn. Protocol Monitoring Duurzame energie2. Volgens dat Protocol wordt de vermeden CO2 per eenheid hernieuwbare elektriciteit uitgerekend door een vergelijking te maken met het gemiddelde rendement van alle Nederlandse elektriciteitscentrales. Daarbij wordt vooralsnog geen rekening gehouden met mogelijke substitutie-effecten.
Ten eerste omdat deze effecten nu nog zeer laag worden ingeschat, ten tweede omdat deze niet eenvoudig en eenduidig zijn vast te stellen. Daarbij spelen onder andere de fluctuerende windomstandigheden een belangrijke rol.
In zijn algemeenheid merk ik daarbij op dat het Protocol geregeld tegen het licht wordt gehouden en kan worden gewijzigd indien daar aanleiding voor is. Mocht in de toekomst blijken dat de invloed van substitutie-effecten op de cijfers toeneemt, dan kan worden overwogen om het protocol op dat vlak aan te passen, indien zulks de eenvoud van het Protocol niet schaadt.
Het huidige protocol is overigens volledig in lijn met de Europese richtlijn ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (2009/28/EG).
Zijn er mogelijke beleidsconsequenties naar aanleiding van de aangepaste informatie op de website www.windenergie.nl en het feit dat er sprake is van negatieve rendementseffecten bij het inpassen van windenergie en andere technieken voor het opwekken van duurzame energie? Zo ja, kunt u aangeven wat de mogelijke gevolgen kunnen zijn?
Het bericht "Gasunie moet 1,7 afwaarderen" |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Gasunie moet mogelijk 1,7 miljard afboeken»?1
Ja.
Is het waar dat Gasunie nu al 900 miljoen euro heeft moeten afboeken en is de inschatting correct dat dit zou kunnen oplopen tot 1,7 miljard euro? Zo nee, wat zou dan een accurate schatting zijn van de maximale afschrijving?
Ja, op basis van de thans beschikbare informatie over de ontwerpmethodebesluiten van de NMa heeft Gasunie € 900 miljoen afgeboekt. Indien de definitieve besluiten niet substantieel wijzigen ten opzichte van het huidige ontwerp en de geschatte terugbetalingsverplichting van circa 1 miljard euro in stand blijft, dan zal Gasunie genoodzaakt zijn om nog eens circa € 800 miljoen af te boeken in 2011.
Wat zou de impact van zowel de gedane als de mogelijke maximale afschrijving kunnen zijn voor de overheid, maar daarnaast (eventueel indirect) voor particulieren en bedrijven?
De afboekingen leiden tot een eenmalig verlies voor Gasunie over 2011. Over het boekjaar 2011 zal in 2012 geen dividend aan de Staat als aandeelhouder worden uitgekeerd. Deze dividendderving komt ten laste van de Rijksbegroting.
Verder gaat de afboeking via een nettoverlies ten laste van het eigen vermogen van Gasunie, waardoor de balansverhoudingen verslechteren. Dit kan het aantrekken van nieuwe financiering duurder maken. Om de kredietwaardigheid van Gasunie op voldoende niveau te houden, zullen toekomstige investeringen nog eens goed tegen het licht gehouden worden of zal mogelijk nieuw eigen vermogen moeten worden aangetrokken. Verder zal een eventuele verlaging van de transporttarieven ertoe leiden dat de toekomstige cash flows en de winstgevendheid van Gasunie structureel lager uitvallen met een negatief effect op het dividend en daarmee de waarde van de onderneming. Een en ander impliceert dat de Staat en de Rijksbegroting financieel geraakt worden.
Een gevolg van de ontwerpmethodebesluiten is dat Gasuniedochter GTS aan haar klanten (voornamelijk energiehandelaren, grootverbruikers van gas, industrieën, elektriciteitsbedrijven en transitpartijen, uit binnen- en buitenland) lagere tarieven in rekening zal moeten brengen dan waarmee rekening gehouden was op basis van het vorige, door de rechter vernietigde methodebesluit. Een deel van dit voordeel komt dus bij buitenlandse afnemers terecht. De NMa keert met de ontwerpmethodebesluiten terug naar het niveau van de eerder – in 2005 – vastgestelde parameters. De verlaging zal met terugwerkende kracht gelden voor de tarieven vanaf 2006. De NMa heeft aangegeven dat het verschil moet worden terugbetaald door dit in mindering te brengen op de toekomstige tarieven. De NMa moet de omvang van de terugbetalingsverplichting nog vaststellen. Het is aan de bedrijven die profiteren van de lagere tarieven of zij dit voordeel willen doorgeven aan hun klanten. Bij goede marktwerking mag verwacht worden dat dit voordeel door concurrentiedruk uiteindelijk bij de klant terecht komt. Maar daartoe bestaat geen formele wettelijke verplichting. Wel kent de wet voor leveranciers aan kleinverbruikers een vorm van tarieftoezicht. Wanneer de NMa vaststelt dat de marges op de levering aan kleinverbruikers te hoog zijn, kan zij voor deze leveranciers maximum leveringstarieven vaststellen. Het effect op de gasrekening van burgers zal overigens beperkt zijn omdat de transporttarieven van GTS slechts enkele procenten van de totale gasrekening uitmaken.
Kan de afschrijving effect hebben op het onderhoud en de modernisering van het Nederlandse gasnetwerk?
GTS heeft aangegeven dat de geplande uitgaven voor de instandhouding en modernisering van het gasnet onder druk kunnen komen te staan als de ontwerpmethodebesluiten ongewijzigd blijven. GTS heeft echter de wettelijke taak om het gasnet veilig en integer te beheren. De veiligheid van het net kan en mag daarbij niet in het gedrang komen. De kosten van onderhoud zijn in de door de NMa vastgestelde tarieven meegenomen.
Hoeveel geld wordt, ten aanzien van de modernisering, van het gasnetwerk de komende jaren uitgetrokken voor het klaar maken voor «vergroening» van het Nederlandse gasnetwerk?
Vergroening van gas staat in eerste instantie in het teken van de vergroening van de productie van gas. Groen gas is biogas van aardgaskwaliteit dat in het bestaande gasnet kan worden ingevoed. De productie van groen gas stimuleer ik met de SDE+. Van het budget van de SDE+ van 2011 gaat waarschijnlijk een flink deel naar groen gas; de beoordeling van de SDE+ aanvragen vindt momenteel nog plaats.
Netbeheerders hebben op grond van de Gaswet de verplichting om invoeders en afnemers van gas aan te sluiten. Dit geldt voor alle projecten, dus ook voor projecten die samenhangen met de vergroening van het Nederlandse gasnetwerk. Groen gas maakt gebruik van het bestaande gasnet en mede hierdoor is groen gas een relatief kosteneffectieve vorm van duurzame energie. Naast de investeringen in de productie-installaties, aansluitleidingen en opwerk- en invoedinstallaties, zijn er geen specifieke investeringen voor vergroening van de infrastructuur zelf. Wel wordt gewerkt aan een innovatie die meer bestaande gasnetten geschikt kan maken voor de invoeding van groen gas. Veel decentrale gasnetten zijn momenteel niet geschikt voor invoeding omdat de vraag naar gas op het betreffende net – met name in de zomer – soms lager is dan de productie van de vergistingsinstallatie. Er kan op dat gasnet dan niet, of minder dan noodzakelijk voor een goede businesscase, worden ingevoed. Door het gas over te storten naar een hoger net, wordt het lagere net wel geschikt voor invoeding. Voor de ontwikkeling van groen gas kan dit een belangrijke ontwikkeling zijn. Op dit moment ben ik in overleg met de sector over de mogelijkheden en kosten van overstort.
Welk effect hebben respectievelijk de gedane en potentiële afschrijving op het in het artikel in het bijzonder aangehaalde project Gasrotonde?
Vele partijen werken aan de realisatie van de verschillende onderdelen van de gasrotonde. Gasunie is een van deze partijen. Gasunie heeft bij de bekendmaking van de afschrijving aangegeven dat door de ontwerpmethodebesluiten van de NMa de haalbaarheid van nieuwe investeringen onder druk komt te staan. Een gevolg van de ontwerpmethodebesluiten van de NMa is dat Gasunie de komende jaren minder middelen heeft om te investeren in projecten in het kader van de gasrotonde. Wel heeft Gasunie in juni besloten om, ondanks de onzekerheid over het reguleringskader, te investeren in uitbreidingen van haar gastransportnetwerk (ter waarde van een half miljard euro). Deze investering betrof een wettelijke verplichting van GTS om te voldoen aan de vraag naar transportcapaciteit en was noodzakelijk om daadwerkelijke knelpunten in het gasnet te voorkomen. Het is weer een belangrijke stap in de gasrotonde-ambitie.
De gasrotonde-ambitie bestaat uit veel meer initiatieven en projecten dan alleen die van Gasunie. Het mag echter duidelijk zijn dat voldoende en goede infrastructuur van buitengewoon belang is voor het verwezenlijken van de ambitie. Daarom heb ik in het Energierapport aangekondigd dat het kabinet met een aanpassing van de wet komt om netbeheerders meer ruimte te geven om te investeren in netten ten behoeve van de voorzieningszekerheid en het inpassen van hernieuwbare energie. Daarbij zal de mogelijkheid van het realiseren van een redelijk rendement als uitdrukkelijk criterium voor de vaststelling van de regulering worden benoemd. Dit is in lijn met geldende Europese regelgeving.
Is het door Gasunie verwachte negatieve resultaat van 370 miljoen euro over geheel 2011 inclusief de gehele afschrijving van 1,7 miljard euro? Zo nee, hoe is deze verwachting dan opgebouwd? Hoeveel van de afschrijving wordt dan nog in 2012 verwacht?
Het verwachte verlies van € 370 miljoen euro over 2011 is gebaseerd op de huidige afboeking van € 900 miljoen. Een eventuele tweede afboeking van mogelijk € 800 miljoen euro is daarin nog niet verwerkt. Deze afboeking zal mogelijk in het tweede halfjaar volgen en zal in dat geval leiden tot een additioneel netto verlies van € 600 miljoen, waardoor het totale netto verlies over heel 2011 naar schatting 1 miljard zal bedragen. De gehele afschrijving van € 1,7 miljard wordt dan verantwoord in 2011.