Het uitsterven van de witte kievitsbloem |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Laatste kievitsbloemen ter wereld in Haren»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het uitsterven van de beschermde witte kievitsbloem moet worden voorkomen? Zo ja, bent u bereid om samen met Natuurmonumenten, waterschap Hunze en Aa’s, aangrenzende agrariërs en de provincies Groningen en Drenthe op korte termijn alle maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om het uitsterven van de witte kievitsbloem te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De wilde kievitsbloem is beschermd onder de Flora- en faunawet, en daarmee ook witte varianten daarvan. Deze komen in kleine percentages voor bij wilde kievitsbloemen. Door aanwijzing en beheer van Natura 2000-gebieden voor het habitatype 6510 (B), waarvan «kievitsbloem-hooiland» een kenmerkend vegetatietype is, zal de wilde kievitsbloem ook actief worden beschermd. Bovendien is het een soort die in aanmerking komt voor de toepassing van de Leefgebiedenbenadering. Provincies kunnen daarvoor zelf maatregelen nemen, al dan niet samen met partijen zoals in de vraag genoemd. Ik ben van mening dat er daarmee voldoende mogelijkheden zijn om het verdwijnen van de betreffende soort (of witte varianten daarvan) te voorkomen.
Is het waar dat de laatste 15 wilde witte kievitsbloemen in Haren met uitsterven worden bedreigd, omdat ten behoeve van enkele landbouwers het grondwaterpeil laag wordt gehouden in het natuurgebied? Zo ja, wat is uw oordeel daarover? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid?
Het is onjuist dat in Haren de laatste 15 wilde kievitsbloemen (of witte varianten daarvan) ter wereld of zelfs maar van Nederland zouden voorkomen. In ons land bevindt de grootste populatie wilde kievitsbloemen – waaronder eveneens witte varianten – zich juist in het als Natura 2000-gebied aan te wijzen gebied «Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht».
Deelt u de mening dat het mogelijk uitsterven van de witte kievitsbloemen laat zien dat het belang van goede natuurbescherming groot is en dat natuurorganisaties hierbij een onmisbare rol vervullen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Het rapen van kievitseieren op de Werelderfgoedlijst van UNESCO |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u er zich van bewust dat de Kamer op 19 april 2012 heeft ingestemd met de ratificatie van het UNESCO-verdrag ter bescherming van het Immaterieel Erfgoed, waardoor dit in juli 2012 al in werking zou kunnen treden?1 Zo ja, hoe verhoudt uw antwoord op eerdere vragen2, dat plaatsing van het rapen van kievitseieren of andere maatschappelijk omstreden activiteiten niet aan de orde zijn, zich hiertoe en kunt u de eerdere vragen in dit licht nogmaals beantwoorden? Zo nee, kunt u aangeven wat hier feitelijk niet aan klopt en waarom het feit dat de Kamer heeft ingestemd met het ratificeren van het UNESCO-verdrag voor Immaterieel Erfgoed niets verandert aan uw eerdere antwoorden?
Het feit dat de Tweede Kamer heeft ingestemd met de ratificatie van het UNESCO-verdrag voor Immaterieel Erfgoed verander niets aan de eerdere antwoorden. Het Koninkrijk der Nederlanden wordt pas partij bij het verdrag drie maanden nadat de stukken ter bekrachtiging bij UNESCO zijn gedeponeerd (medio augustus 2012).
Daarna zal eerst worden gewerkt aan de inventarisatie van het immaterieel erfgoed in Nederland. Een plan van aanpak voor de uitvoering daarvan wordt nu geschreven door het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed samen met onder andere het Meertens Instituut en het Nederlands Openluchtmuseum.
Het Koninkrijk der Nederlanden zal pas in een later stadium beslissen of en zo ja, welke immaterieel erfgoedelementen het zal voordragen voor de internationale lijst van het Verdrag.
CO2-opslag onder de zeebodem |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het voornemen van RWE/Essent om CO2 op te slaan in lege gasvelden onder de zeebodem?1
Nee.
Speelt de Rijksoverheid een rol bij de plannen voor transport en opslag van CO2 uit de Eemshaven onder de zeebodem? Zo ja, welke?
Mochten er in de Eemshaven plannen worden ontwikkeld voor transport en opslag van CO2 onder de zeebodem, dan zal de rijksoverheid haar taak in de ruimtelijke inpassing vervullen. Daarnaast is de minister van EL&I bevoegd gezag voor de CO2-opslagvergunning onder Nederlandse zeebodem.
Is er voor opslag van CO2 uit de kolencentrale van RWE/Essent onder de zeebodem financiële steun van de Europese Unie gevraagd? Zo ja, wat is de omvang van deze financiële steun en eventuele cofinanciering van de provinciale en Rijksoverheid?
Er is mij geen concreet voornemen voor de opslag van CO2 uit de kolencentrale van RWE/Essent onder de zeebodem bekend. Dit geldt mutatis mutandis voor het doel van het voornemen, de financiële en economische risico’s of een aanvraag voor financiële steun van de Europese Unie of de provinciale overheid. In ieder geval is geen cofinancieringsaanvraag bij de Rijksoverheid ingediend.
Kunt u bevestigen dat het voornemen van RWE/Essent om CO2 op te slaan in onderzeese lege gasvelden betekent dat plannen om CO2 in onderzeese lege olievelden2 op te slaan van de baan zijn? Zo nee, kunt u uiteenzetten of het primaire doel hiervan oliewinning of opslag van CO2 is? Kunt u uitleggen hoe groot de financiële en ecologische risico’s van deze techniek zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het transporteren van CO2 via schepen of pijpleidingen door de Waddenzee voor de opslag van CO2 in lege gasvelden onder de zeebodem grote risico’s oplevert voor het milieu en de natuurwaarden van het Natura 2000-gebied de Waddenzee? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet en waaraan ontleent u die zekerheid?
Nee. Voor elk project dat het transport en de opslag van CO2 in of nabij een Natura 2000-gebied behelst, zal een milieueffectrapportage moeten worden opgesteld. Als het mogelijk is dat een project of plan significante gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied, moet een «passende beoordeling» gemaakt worden. Zonder kennis van een concreet voornemen en de milieueffectrapportage en een eventuele passende beoordeling daarvan, kan ik geen mening geven over de risico’s voor het milieu en de natuurwaarden.
Deelt u de mening dat kolencentrales voor de energievoorziening overbodig zijn aangezien er een energieovercapaciteit is, kolencentrales ook nog eens enorm vervuilend zijn door de grote hoeveelheid CO2-uitstoot, en dat terwijl we al jaren worstelen de klimaatdoelstellingen te halen waarbij het terugdringen van CO2-uitstoot essentieel is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zowel in Nederland als in Noordwest Europa is een fors deel van de elektriciteitsproductie afkomstig van kolencentrales. Kolencentrales kunnen op een stabiele en continue wijze elektriciteit leveren, zonder daarbij afhankelijk te zijn van de weersomstandigheden. Verder zijn kolen mondiaal nog ruim voorradig (zie o.a. de World Energy Outlook van het International Energy Agency). Daarmee leveren kolencentrales een belangrijke bijdrage aan de leverings- en voorzieningszekerheid.
Deelt u de mening dat het niet produceren van CO2 de goedkoopste, veiligste, snelste en meest efficiënte methode is om de klimaatdoelstellingen te halen? Zo ja, bent u bereid om de productie van CO2 door kolencentrales te stoppen? Op welke termijn en wijze gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet heeft zich vanwege internationale afspraken gecommitteerd aan een CO2-reductie van 20% en een aandeel duurzame energie van 14% in 2020. Om te kunnen voldoen aan deze doelstellingen, zet het kabinet zich actief in voor meer energiebesparing, meer duurzame energie en internationale afspraken over emissiehandel.
In het Lente-akkoord wordt voorzien in een kolenbelasting die de inzet van kolen in centrales belast. Deze maatregel zal de koleninzet op zichzelf dus duurder maken. Er zal een positief effect uitgaan op de CO2-emissies van deze centrales omdat de inzet van kolen door de belastingheffing mogelijk zal verminderen. Op de totale CO2 uitstoot op Europese schaal heeft dit overigens geen invloed omdat centrales onder het Europese emissieplafond (ETS) vallen. Er zal meer ruimte onder dat Europese plafond ontstaan waardoor er voor andere bedrijven onder ETS meer ruimte ontstaat om CO2 uit te stoten.
Het bericht 'Meer asbest Derde Merwedehaven dan gedacht' |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Meer asbest Derde Merwede dan gedacht»?1
Het bericht is mij bekend.
Deelt u de mening dat asbest een gevaar voor de volksgezondheid kan opleveren; zeker daar waar het mogelijk onbedekt in de buitenlucht en dichtbij woonkernen ligt?
Ja, onbedekt asbest in de buitenlucht kan een gevaar zijn voor de volksgezondheid.
Kent u de rapporten van de Inspectie, die jarenlang waarschuwde voor misstanden op de vuilstort voor bedrijfsafval «Derde Merwede» bij Sliedrecht en Dordrecht?
Er zijn geen rapporten van de ILT c.q. voormalige VROM-Inspectie over de vermeende misstanden.
Welke actie heeft u ondernomen om te monitoren of de Provincie Zuid-Holland haar verantwoordelijkheid neemt?
In haar rol van wettelijk adviseur heeft de toenmalige VROM-Inspectie de provincie Zuid-Holland als bevoegd gezag geadviseerd bij de actualisering van de vergunning Wet milieubeheer aan de stortplaats Derde Merwedehaven. Dit heeft geresulteerd in een aantal nieuwe en extra voorschriften in de vergunning.
Hoe kan het dat dit verhaal al jaren rond zingt, maar dat er van de zijde van de overheden geen duidelijkheid gegeven is over de feiten, noch dat voor de bevolking duidelijk is of de genomen maatregelen voldoende zijn? Is nu bekend hoeveel asbest, asbesthoudend materiaal of andere gevaarlijke stoffen zijn gestort op deze vuilstort? Worden er op dit moment regelmatig asbestmetingen gedaan op en bij deze vuilstort?
De Derde Merwedehaven BV is een inrichting voor het storten van onder andere bouw- en sloopafval onder het bevoegde gezag van de provincie Zuid-Holland. De exploitatie is in 1993 gestart, waarbij vanaf 2003 het storten van onverpakt asbesthoudend materiaal is vergund.
In totaal is er in acht jaar 131 112 ton afval gestort dat een lage hoeveelheid asbest bevat. Daarvan bestaat de helft uit niet-gevaarlijk afval. Let wel: het gaat hier niet om puur asbest. Het zijn grote hoeveelheden puin, grond en bagger met een asbestpercentage van minder dan een half procent. Deze hoeveelheden vallen binnen de grenzen van de milieuvergunning.
Vanaf begin 2011 is uitsluitend storten van verpakt asbesthoudend materiaal toegestaan. Tevens is in februari 2011 besloten de stortplaats op 31 december 2012 vervroegd te sluiten. Vanaf dat moment zal de bovenafdichting worden aangelegd waarna het terrein wordt ingericht voor toekomstig gebruik. De provincie voert tot aan de sluiting van de afvalberging op 31 december 2012 elk kwartaal een asbestmeting uit.
Deelt u de mening dat de situatie op deze stortplaats op dit moment geen gevaar (meer) vormt voor de volksgezondheid en op grond waarvan bent u daarvan overtuigd?
Zie antwoord op vraag 5.
Heeft de vuilstort in het verleden gezondheidsrisico’s opgeleverd voor omwonenden en medewerkers? Zo ja, wie is daarvoor verantwoordelijk te houden?
Zie antwoord op vraag 5.
Klopt het dat het feitenonderzoek naar de vermeende misstanden op deze vuilstort, dat de provincie Zuid-Holland heeft ingesteld, momenteel stil ligt omdat er ook een onderzoek van het Openbaar Ministerie gaande is?
Gedeputeerde Staten hebben op 15 mei 2012 besloten het feitenonderzoek naar het storten van onverpakt asbesthoudend materiaal op de Derde Merwedehaven te hervatten en uit te breiden.
Kunt u duidelijkheid geven over de vraag wanneer de onderzoeken van het Openbaar Ministerie en de Provincie Zuid-Holland zijn afgerond?
Het is mij niet bekend wanneer deze onderzoeken zijn afgerond.
Van Gansewinkel en private equity |
|
Paulus Jansen |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Wat is uw eigen oordeel over de financiële situatie bij de Van Gansewinkel Groep?1
Private equity-partijen hebben in 2006 AVR en in 2007 Van Gansewinkel gekocht. Daarbij kwam er een schuld van € 1,8 miljard op de balans van de onderneming te staan die inmiddels is teruggebracht naar € 1,5 miljard.
Van Gansewinkel Groep is naar eigen zeggen in staat de rentelasten te financieren uit de kasstroom. Verder geeft de onderneming aan een positief eigen vermogen, een sterke operationele kasstroom en financieel krachtige aandeelhouders te hebben. Daarnaast geeft zij aan dat met de geldverstrekkers nieuwe afspraken zijn gemaakt die meer ruimte creëren binnen de bankconvenanten. De financiële situatie is daarom stabiel, aldus het bedrijf.
Voor meer financiële informatie over de onderneming verwijs ik u naar het jaarverslag en de jaarrekening van het bedrijf, die beschikbaar zijn op www.vangansewinkelgroep.com.
Deelt u de mening dat u in de beantwoording van eerdere vragen2 bent misleid door gegevens die het bedrijf u heeft aangeleverd, namelijk dat het bedrijf sinds 2009 geen negatief eigen vermogen meer heeft en dat de onderneming ondanks de crisisjaren naar eigen zeggen stabiele operationele resultaten realiseert?
Desgevraagd heeft Van Gansewinkel Groep aangegeven dat het bedrijf alleen in 2007 een negatief eigen vermogen had, maar dat dit sinds 2008 niet meer het geval is. De afgelopen 3 jaar was de omzet tussen de € 1,1 miljard en € 1,2 miljard en het EBITDAE-resultaat tussen de € 249 miljoen en € 259 miljoen. Alle resultaten van de onderneming zijn terug te vinden in het jaarverslag van de onderneming, dat beschikbaar is op de site www.vangansewinkelgroep.com. Ook de volledige, door KPMG goedgekeurde jaarrekening, is beschikbaar op deze site.
Gelet op deze informatie kan ik niet de conclusie trekken dat ik eerder door het bedrijf ben misleid.
Wat is nu na zes jaar uw conclusie over de overname van Van Gansewinkel Groep door private equity fondsen? Heeft dit geleid tot verbetering van de verwerking van afval in Nederland? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het beheer van afvalstoffen moet plaatsvinden conform de daarop van toepassing zijnde wet- en regelgeving en het Landelijk afvalbeheerplan (LAP). Elk bedrijf, of het nou in handen is van private equity fondsen of niet, dient zich aan die regelgeving en het LAP te houden. Ik heb geen signalen dat Van Gansewinkel Groep zich daar niet aan zou houden.
Verder heeft Van Gansewinkel Groep zich de afgelopen jaren bewezen als een bedrijf dat initiatieven neemt en investeert in het afvalbeheer. Voorbeelden liggen onder meer op de terreinen van Cradle to Cradle en het «Afval bestaat niet» concept. Ook is onder de huidige aandeelhouders sinds 2007 geïnvesteerd in tientallen acquisities, een warmtenet en een biomassa-energiecentrale. Verder heeft het bedrijf verschillende andersoortige duurzame initiatieven, zoals scholingsprojecten onder werknemers en investeringen in elektrische voertuigen.
Hoeveel werknemers worden met ontslag bedreigd nu men niet in staat blijkt de torenhoge schuldenlast waarmee de private equity fondsen Van Gansewinkel Groep hebben opgezadeld in te lossen?
Bedrijven passen zich aan (veranderende) marktomstandigheden aan. Dat heeft alles te maken met een normale bedrijfsvoering en staat in principe los van private equity fondsen. Ontslagen zijn bij aanpassingen aan marktomstandigheden nooit uit te sluiten. Dat geldt dus ook voor een bedrijf als Van Gansewinkel Groep. Echter, van een dreigende, grootschalige ontslagronde is thans volgens het bedrijf geen sprake.
Welke garantie is er dat Van Gansewinkel Groep het afval in de toekomst op een zo hoogwaardig mogelijke manier inzamelt en verwerkt, in lijn met de zogenaamde ladder van Lansink? Hoe gaat u voorkomen dat Van Gansewinkel Groep, aangestuurd door private equity fondsen, afval zo goedkoop mogelijk en laagwaardiger gaat inzamelen en verwerken?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is opgenomen, moet het beheer van afvalstoffen plaatsvinden conform met name wat in het Landelijk afvalbeheerplan (LAP) is opgenomen. Wie eigenaar of aandeelhouder van een bedrijf is, doet daarbij niet ter zake. Diverse inspecties houden toezicht op afvalbeheer.
Overigens is het, gezien het hoge niveau van de grondstof- en energieprijzen, voor bedrijven in deze sector aantrekkelijk om zoveel mogelijk afval een tweede leven te geven als grondstof (recycling) of, als recycling niet meer mogelijk is, zoveel mogelijk energie op te wekken door verbranding met energieterugwinning, zoals ook met installaties van Van Gansewinkel Groep mogelijk is.
Welke middelen heeft u ter beschikking om te voorkomen dat puur op geld gerichte speculanten en private equity fondsen een alles bepalende rol in een onderneming met een algemeen nut als afvalinzameling kunnen verkrijgen?
Zoals ik heb geantwoord bij vraag 3, ga ik er van uit bij dat Van Gansewinkel Groep het beheer van afvalstoffen plaatsvindt conform de daarop van toepassing zijnde wet- en regelgeving en het Landelijk afvalbeheerplan (LAP). Indien een bedrijf en haar aandeelhouders zich niet aan de regels houdt, kan ik gebruik maken van een voorhanden zijnde sanctie-instrumentarium.
Bent u bereid te bemiddelen bij de private equity fondsen, die nu bovenop Van Gansewinkel Groep zitten, om verdere afbraak van het bedrijf en het ontslag van de medewerkers te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Uit de informatie die ik van het bedrijf heb ontvangen, zie ik geen noodzaak om te gaan bemiddelen. Zoals gezegd, is op dit moment van een dreigende, grootschalige ontslagronde volgens het bedrijf geen sprake.
Uiteraard zijn de minister van EL&I en ik altijd bereid om met het bedrijf te praten over de huidige ontwikkelingen.
Het bericht "Impacts of wind farms on land surface temperature" |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Impacts of wind farms on land surface temperature»?1
Ja.
Bent u bereid, gezien het negatieve effect op het klimaat van windmolens, het beleid hieromtrent aan te passen en dus ook de subsidieregeling duurzame energie (SDE+) stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Omdat windmolens geen negatieve invloed van betekenis hebben op het klimaat die aanpassen of stopzetten van het gevoerde beleid voor windenergie zou rechtvaardigen. Ook het in deze vragen centraal staande artikel vormt daartoe geen aanleiding. Dit blijkt uit de kernpunten van de achterliggende studie, waarop ik hieronder wat nader in zal gaan.
De studie, uitgevoerd voor een gebied in Texas in de US met veel windenergie, richt zich op de invloed van windmolens op de temperatuur van de aardoppervlakte. Er is daarbij gebruik gemaakt van informatie via satellieten.
Over het geheel bezien is het onderzochte warmte-effect in de studie lokaal en klein vergeleken met de grote achtergrondveranderingen in de oppervlaktetemperatuur die zich van jaar tot jaar voordoen. Bovendien voegen de windturbines volgens het artikel waarschijnlijk geen netto warmte toe aan de lucht, maar herverdelen ze slechts koude en warme lucht dichtbij het aardoppervlak.
In het algemeen is de atmosfeer ‘s nachts stabiel, met een warmere laag bovenop een koelere laag. Toegenomen turbulentie door de windmolens zorgt er volgens de studie voor dat deze lagen mengen, en de lucht dichtbij het aardoppervlak ’s nachts warmer wordt.
Dit is fundamenteel anders dan de warmte-effecten die optreden door toename van CO2-concentraties in de atmosfeer door verbranden van fossiele brandstoffen. De toename van CO2 in de atmosfeer door gebruik van fossiele brandstoffen heeft een wereldwijde en langdurige invloed, terwijl de effecten in deze studie lokaal zijn en kleinschalig.
Wordt het niet eens tijd, gezien de overvloed aan negatieve berichtgeving rondom windenergie en de hoge kosten die hiermee gemoeid zijn, deze vorm van energie niet meer als duurzaam te beschouwen?
Nee.
Windenergie op land behoort tot de goedkoopste bronnen voor duurzame energieopwekking en is absoluut noodzakelijk om de doelstellingen te halen die in Europees verband zijn afgesproken (in 2020 aandeel duurzaam 14 %, reductie CO2-emissie 20 %). In diverse andere landen (bijvoorbeeld Denemarken, Duitsland, Spanje) verzorgt wind op land intussen een substantieel deel van de stroomvoorziening.
Deelt u de mening dat windenergie op land net zo een debacle gaat worden als wind op zee? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Voor windenergie op land bestaan ook in Nederland goede perspectieven. Windenergie op zee is geen debacle. Het kabinet heeft voor wind op zee ervoor gekozen allereerst te zorgen voor kostprijsverlaging alvorens in te zetten op grootschalige toepassing. Daartoe is wind op zee onderdeel van het Topgebied Energie en is eerder dit jaar een Innovatiecontract Wind Offshore ondertekend.
Het hoge aantal recent aangespoelde dode zeehonden in de Grevelingen en dode en ernstig verminkte bruinvissen bij de stranden van Ouddorp |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het hoge aantal recent aangespoelde dode zeehonden in de Grevelingen en dode en ernstig verminkte bruinvissen bij de stranden van Ouddorp?1
Ja.
Deelt u de mening dat de huidige bescherming van zeehonden en bruinvissen onvoldoende is, gezien de grote aantallen die recentelijk zijn aangespoeld?
Ik deel die mening niet. De Flora- en faunawet en de implementatie van de Habitatrichtlijn bieden voldoende bescherming voor deze zeezoogdiersoorten.
Dat neemt niet weg dat er in de laatste tijd veel zeezoogdieren dood worden aangetroffen op de Nederlandse stranden. Hiervoor kunnen verschillende oorzaken zijn. Zeker is, dat het aantal zeehonden en bruinvissen de laatste jaren sterk is gestegen in de Nederlandse wateren. De toegenomen waarnemingen van dode dieren kunnen voor een deel daaraan worden toegeschreven.
Ik heb vorig jaar het Bruinvisbeschermingsplan in ontvangst genomen. Hierin staan belangrijke aanbevelingen, die ik heb overgenomen.
Deelt u de mening dat de doodsoorzaak van de zeehonden en de bruinvissen te maken kan hebben met de vele visnetten, die in Grevelingen en de Voordelta staan? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het valt niet uit te sluiten dat er in de Grevelingen en de Voordelta zeehonden of bruinvissen de verdrinkingsdood sterven in visnetten.
Het is onbekend hoeveel bruinvissen worden bijgevangen. Om inzicht te krijgen in de omvang van de bijvangst, ben ik voornemens om bijvangstonderzoek te laten uitvoeren, mede ter uitvoering van de aanbeveling hierover in het Bruinvisbeschermingsplan. Ik wil eerst de resultaten van dit onderzoek afwachten, voordat ik conclusies trek.
Kunt u uiteenzetten waardoor de snijwonden en verminkingen bij de dieren zijn veroorzaakt? Zo ja, waaruit blijkt dat volgens u? Zo nee, bent u bereid om de verminkingen te laten onderzoeken?
Dode, en ook de verminkte, bruinvissen worden onderzocht door de afdeling Pathologie van de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht. Dit onderzoek zal in 2013 worden afgerond (zie mijn antwoord op vraag 7).
Zijn er aanwijzingen voor strafbare feiten rond de dood van de aangespoelde zeezoogdieren? Zo ja, welke strafbare feiten? Zo nee, is daar wel onderzoek naar gedaan?
Er zijn dode dieren aangetroffen, maar wat in die specifieke gevallen de doodsoorzaak was, is nog niet bekend. Omdat de oorzaak van de verwondingen niet bekend is, zijn er geen aanwijzingen voor strafbare feiten.
Welke mogelijkheden ziet u om te achterhalen wie deze bruinvissen heeft verminkt en om maatregelen te treffen tegen het stuksnijden van bruinvissen die als bijvangst worden gevangen?
Wat het eerste deel betreft dan de vraag verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 4 en vraag 7.
Het tweede deel van uw vraag betreft het stuksnijden van bijgevangen bruinvissen. Wanneer een bruinvis op zee wordt bijgevangen, wordt doorgaans het net bij inhalen om het kadaver heen losgesneden en gaat de bruinvis weer in zee. Naar de omvang van de bijvangst wil ik onderzoek doen (zie mijn antwoord op vraag 3).
Is het waar dat in Utrecht onderzoek wordt gedaan naar de doodsoorzaak van de bruinvissen? Zo ja, kunt u ons het onderzoeksresultaat doen toekomen wanneer dit gereed is?
Volgend voorjaar (2013) wordt een 5-jarig pathologisch onderzoek door de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht afgerond, dat een zeer groot deel van de op de Nederlandse kust aangespoelde dode bruinvissen omvat. Ik zal u dit rapport bij verschijnen doen toekomen.
Is het waar dat het kenniscentrum van de Zeehondencrèche in Pieterburen onderzoek doet naar de doodsoorzaak van de aangespoelde zeehonden? Zo ja, kunt u ons de uitslag van het onderzoek van het genoemde kenniscentrum doen toekomen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de Zeehondencrèche in Pieterburen.
Deelt u de mening dat onderzoek naar de doodsoorzaak van beschermde dieren een overheidstaak is? Zo ja, bent u bereid om zelf een specifiek onderzoek in te stellen naar de oorzaak van de aangespoelde zeezoogdieren? Zo ja, wanneer kunnen we deze verwachten? Zo nee, bent u bereid om de kosten van het onderzoek naar de doodsoorzaak van de dieren door het kenniscentrum van de Zeehondencrèche te vergoeden?
Mijn prioriteit ligt nu bij het onderzoek aan de dode bruinvissen omdat deze populatie in een (matig) ongunstige staat van instandhouding verkeert. Hiervoor is ruim een half miljoen euro uitgetrokken. Mogelijk dat uit het lopende onderzoek aanwijzingen komen die ook gebruikt kunnen worden voor de verklaring van de doodsoorzaken bij zeehonden. Ik wacht dat af. Ik waardeer overigens dat de Zeehondencrèche Pieterburen op eigen initiatief onderzoek doet.
Kunt u een voortgangsoverzicht geven van de implementatie van de genoemde maatregelen in het bruinvisbeschermingsplan?
In 2012 is gestart met de implementatie van de prioritaire aanbevelingen uit het Bruinvisbeschermingsplan zoals ik die in mijn brief van 5 december 2011 heb aangegven (Kamerstukken 2011–2012, nr. 29675/138).
Het onderzoek naar (de ontwikkeling van) de populatie en verspreiding, voedingspatroon en pathologie loopt.
In maart 2012 is het Bruinvisbeschermingsplan gepresenteerd in de ASCOBANS Steering Group for the Conservation Plan for the Harbour Porpoise in the North Sea en verspreid onder de leden van deze stuurgroep om meer bekendheid te geven aan het Nederlandse plan.
Eind 2012 kunt zal ik de Tweede Kamer per brief informeren over de voortgang van de implementatie van het Bruinvisbeschermingsplan.
Het bericht "Omstreden walvisvaart weer begonnen" |
|
Henk Jan Ormel (CDA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de omstreden walvisjacht vangt weer is begonnen?1
Ja.
Klopt het dat in IWC-verband2 het aan Japan, Noorwegen en IJsland is toegestaan om een bepaald aantal walvissen te vangen, enkel voor wetenschappelijke doelen?
Nee. Alleen Japan vangt voor wetenschappelijke doeleinden en kent zichzelf daarbij conform de bepalingen van het Walvisvaartverdrag een quotum toe.
Hoe moet de stellingname in het artikel, dat de Scandinavische landen walvissen vangen omdat zij van mening zijn dat de dwergvinvis niet bedreigd is, in het IWC-verband worden opgevat?
IJsland en Noorwegen jagen op commerciële gronden. Volgens de nu beschikbare gegevens is de dwergvinvis geen bedreigde walvissoort.
Zijn de drie dwergvinvissen gevangen voor wetenschappelijke doelen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom is de walvisjacht wederom aangevangen?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 3.
Is middels via een peer review aangetoond dat het betreffende onderzoek niet kan zonder walsvissen te doden? Zo ja, welk gremium heeft dat beoordeeld en heeft toestemming voor de jacht gegeven? Zo nee, welke acties worden ondernomen?
Het Walvisvaartverdrag staat toe dat landen walvissen doden voor wetenschappelijke doeleinden. Dit vereist geen voorafgaande toestemming of peer review. Nederland behoort tot de landen die het doden van walvissen voor wetenschappelijk onderzoek niet nodig achten en dus ongewenst vinden. De inzet van de Nederlandse regering is om in de IWC tot een aanpassing van het Verdrag te komen welke een eind maakt aan deze en andere vormen van walvisjacht.
Het artikel 'Gif in kleding is verboden, maar komt toch in grondwater terecht' en van de daarin genoemde rapporten van Greenpeace en RIKILT |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gif in kleding is verboden, maar komt toch in grondwater terecht»1 en van de daarin genoemde rapporten van Greenpeace2 en RIKILT?3
Ja.
Klopt de stelling van Greenpeace dat via de import en het wassen van kleding met nonylfenolethoxylaten (NFE), de schadelijke stof nonylfenol (NF) vrijkomt in het oppervlakte- en drinkwater? Is bekend l in welke mate dit in Nederland voorkomt?
Ja, de stelling klopt. Het is echter niet bekend in welke mate NF via import en het wassen van kleding NFE vrijkomt in het oppervlakte- en drinkwater. Er zijn namelijk mogelijk ook andere bronnen van waaruit NF het oppervlaktewater kan bereiken.
NF is vanwege de schadelijke eigenschappen aangewezen als prioritair gevaarlijke stof onder de Kader Richtlijn Water (KRW). Volgens Richtlijn 2008/105/EC is de veilige concentratie voor het ecosysteem 0,3 microgram per liter, gebaseerd op de jaargemiddelde concentratie. De maximaal aanvaardbare piekconcentratie is 2,0 microgram per liter. Zolang deze normen niet worden overschreden, worden geen onaanvaardbare effecten voor mens of milieu verwacht. De betreffende waterkwaliteitsnorm is in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd via het Besluit kwaliteitsdoelstellingen en monitoring water (Bkmw 2009).
In vervolg op projectmatig onderzoek in 2002 naar de aanwezigheid van nonylfenol(ethoxylaten) in effluenten van rioolwaterzuiveringen, in oppervlaktewater, sediment en biota, hebben waterschappen met enige regelmaat onderzoek gedaan naar het voorkomen van NF(E) in effluenten van rioolwaterzuiveringen en oppervlaktewater. Daarnaast analyseert de vereniging van rivierwaterbedrijven (RIWA) oppervlaktewater in het Maas- en Rijnstroomgebied op de aanwezigheid van deze stoffen.
Recente meetgegevens laten zien dat nonylfenol wordt aangetroffen in effluenten van rwzi’s in concentraties in de range van 0 tot maximaal 1,2 ug/l. In 2010 is op KRW-meetpunten in het oppervlaktewater van rijkswateren op één locatie nonylfenol aangetroffen boven de norm, op alle andere locaties onder de norm.
Kunt u bevestigen dat NF een hormoonverstorende werking heeft die kan leiden tot gewijzigde seksuele ontwikkeling van vissen en knaagdieren? Ziet u het vrijkomen van deze stof als een bedreiging voor de gezondheid en het voortbestaan van visbestanden in de Europese wateren?
NF kan een hormoonverstorende werking hebben en kan, afhankelijk van de concentratie, een bedreiging zijn voor de gezondheid en voor de visbestanden. Het is niet bekend in welke mate er momenteel sprake is van een bedreiging voor de gezondheid en het voortbestaan van visbestanden in Europese wateren.
In 2007 is NF gemeten in meer dan 100 rivieren in 27 Europese landen. NF werd in 29% van de monsters aangetroffen waarvan 10% boven de Europese jaargemiddelde norm van 0,3 microgram per liter4. In een recente publicatie zijn meetgegevens van de Elbe en Schelde vanaf 2004 gebruikt voor het identificeren van mogelijke probleemstoffen5. In 95% van de monsters was de gemeten concentratie hoger dan 0,14 microgram per liter, dit betrof 15% van de meetlocaties.
In deze studies worden echter geen Europese jaargemiddelde concentraties gerapporteerd. Het is dus niet bekend of de concentraties langere tijd boven de norm zijn geweest. Gezien de hoeveelheid monsters waarin de stof wordt aangetroffen is dat niet uit te sluiten en is dus niet uit te sluiten dat het een bedreiging is voor sommige ecosystemen in Europese wateren.
Is het waar dat zowel Richtlijn 2003/53/EG4 als de Europese chemicaliënwetgeving REACH het in de handel brengen en gebruiken van NF en NFE verbieden voor onder andere toepassing op textiel, maar niets regelen voor de import van textielproducten met NFE?
Richtlijn 2003/53/EG is inmiddels integraal opgenomen in bijlage XVII van de REACH wetgeving. In rubriek 46 van deze bijlage is een aantal beperkingen opgenomen ten aanzien van het op de markt brengen van NF en NFE in onder andere reinigingssystemen en textiel -en leerbewerking. Op dit moment gelden er echter geen beperkingen voor de import van textielproducten met NFE.
Bent u van mening dat de import van zulke textielproducten moet worden beperkt, en dat hiervoor een aanvulling op het bestaande REACH programma nodig is?
Binnen de REACH wetgeving is het mogelijk om via opname in bijlage XVII beperkingen te stellen aan bijvoorbeeld de import van producten met NFE. REACH kent een procedure om tot een dergelijke beperking te komen. REACH voorziet dus al in de mogelijkheid om het op de import te beperken. Zie ook het antwoord op de volgende vraag.
Kunt u zich vinden in het door Zweden ingediende wetsvoorstel voor een Europees verbod op de import van producten die NFE bevatten? Zo ja, bent u van plan in aankomende Europese ministerraden hiervoor uw steun uit te spreken?
Op dit moment bestaat er nog geen voorstel. Zweden heeft aangekondigd voor dit onderwerp een dossier te willen maken dat naar verwachting in augustus zal worden ingediend. Naar verwachting zal dit niet eerder dan eind 2013 leiden tot een voorstel voor wetgeving. Gezien het belang van goede waterkwaliteit volg ik dit dossier al nauwlettend en zal dat blijven doen en daarbij specifiek aandacht vragen voor in Nederland waargenomen bronnen en concentraties. Ik zal het voorstel te zijner tijd welwillend bekijken maar kan zolang er nog geen definitief voorstel ligt, nog niet op een mogelijke uitkomst vooruitlopen.
Bent u bekend met de potentieel negatieve effecten van nanozilver op micro-organismen in het milieu, en daarmee bijvoorbeeld op schimmels en algen die onmisbaar zijn voor het ecosysteem?
Het RIVM houdt namens de betrokken departementen de wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van risico’s van nanomaterialen voor de overheid bij via het Kennis- en Informatiepunt Risico’s Nanotechnologie (KIR-nano). In april jl. is in de openbaar beschikbare signaleringsbrief die het RIVM drie maal per jaar opstelt voor de overheid, professionals en andere geïnteresseerden, specifiek aandacht besteed aan de risico’s van het gebruik van nanozilver voor het milieu.
Van zilver is bekend dat het bacteriën kan doden en dat een aantal waterorganismen gevoelig is voor zilver. Of het vrijkomen van nanozilver uit bijvoorbeeld textiel daadwerkelijk tot schadelijke effecten leidt in het milieu, zoals verstoring van het bestaande biologische evenwicht tussen soorten in oppervlaktewater, is afhankelijk van de hoeveelheid die in het milieu terechtkomt. De emissie naar het milieu hangt samen met de hoeveelheid nanozilver die in textiel wordt gebruikt, de omvang van dit gebruik en of het nanozilver vrijkomt bij het wassen (dit hangt af van de manier waarop het nanozilver in het textiel is verwerkt). Deze gegevens zijn mij onbekend.
Meetgegevens oppervlaktewater (rijkswateren) laten zien dat de zilverconcentraties overal onder de bepalingsgrens (0,1 – 1 ng/l) liggen en de huidige zilvernorm niet overschrijden. De huidige waterkwaliteitsnorm is voor zilver is echter niet conform de eisen in de Kaderrichtlijn water vastgesteld en wordt binnenkort herzien. Deze nieuwe norm zal in 2015 van toepassing worden.
Onderstaand treft u de link aan naar de volledige tekst van bovengenoemde signaleringsbrief.
http://www.rivm.nl/Bibliotheek/Algemeen_Actueel/Uitgaven/Milieu_Leefomgeving/Signaleringsbrief_KIR_nano/Signaleringsbrief_KIR_nano_2012_nummer_1_april
Deelt u de door RIKILT geuite zorg over het toenemende gebruik van nanozilver in sportkleding en het vrijkomen van dit materiaal bij wasbeurten? Heeft u enig zicht op de omvang van dit probleem en de mate waarin nanozilver gebruikt wordt in – en vrijkomt uit andere producten?
Zie mijn antwoord onder 7. Overigens hecht ik eraan op te merken dat bedrijven die nanozilverhoudende producten en artikelen op de markt zetten, verantwoordelijk zijn voor het veilig gebruik van deze producten (zowel in het kader van REACH, de Biocideregelgeving als de Warenwet). Zij zijn daartoe verantwoordelijk voor het verzamelen en leveren van benodigde informatie. Gezien de zorgen over deze stof zal Nederland in 2013 nanozilver evalueren in het kader van REACH en zal, indien nodig, voorstellen opstellen voor het door het bedrijfsleven verplicht aanleveren van additionele informatie om meer zekerheid te krijgen dat gebruik van nanozilver veilig is voor mens en milieu.
Kunt u bevestigen dat het huidige EU milieubeleid, vastgelegd in onder andere REACH en het 6e Milieu Actie Programma (MAP), niet of nauwelijks rekening houdt met nanomaterialen en de bijzondere eigenschappen die deze deeltjes onderscheiden van grotere materialen? Deelt u de mening dat deze EU- regelgeving bruikbaarder moet worden gemaakt voor het vergaren van kennis over nanomaterialen en het reguleren van hun potentiële risico’s?
In 2010 is in opdracht van de overheid onderzocht welke mogelijkheden en knelpunten de vigerende nationale en Europese wet- en regelgeving leveren om eventuele risico’s van nanomaterialen te beheersen. Een conclusie van dit rapport is dat met name de stoffen- en milieuregelgeving lacunes bevat vanwege het niet toegespitst zijn van regelgevingsinstrumenten op nanospecifieke kenmerken. Zie ook voor meer informatie: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/nanotechnologie/documenten-en-publicaties/rapporten/2010/11/30/regulering-van-onzekere-risico-s-van-nanomaterialen.html
In de brief die ik de Kamer zond op 25 mei 2011(KST 2011, 29 338, nr. 105) heb ik aangegeven op welke wijze ik druk uitoefen in Europa om Europese regelgeving beter geschikt te maken voor nanomaterialen. Over de voortgang van de acties die ten behoeve daarvan in gang gezet zijn ontvangt u op korte termijn een brief.
Zouden de normstellingen en maateenheden voor gegevenslevering van de REACH-verordening meer moeten worden toegespitst op de bijzondere kenmerken van nanomaterialen? Wat is de laatste stand van zaken wat betreft de aanpassingen van REACH op dit gebied?
Ja. Zoals is gebleken uit bovenstaand rapport is de informatie over nanomaterialen die nu door producenten of importeurs moet worden verschaft, niet toegespitst op specifieke eigenschappen van nanomaterialen. Ook de tonnagegrenzen die in REACH bepalen of en welke informatie over chemicaliën moet worden overlegd, zijn mogelijk niet geschikt voor nanomaterialen.
Op dit moment is er nog geen initiatief voorzien van de Europese Commissie om REACH aan te passen. Voor medio dit jaar voorziet REACH weliswaar in een evaluatie maar deze heeft alleen betrekking op het functioneren van het Agentschap (art. 75) en op het toepassingsgebied waarbij het gaat om overlap met andere toepasselijke communautaire bepalingen te vermijden (art 136). De kans dat deze evaluatie leidt tot een aanpassing van REACH in de door u gevraagde zin is klein.
Overweegt u, gelet op de vertraging die opgelopen zou worden indien gewacht wordt met nemen van verbeterstappen tot de invoering van het 7e MAP5, in de tussentijd – bij de herziening van de Richtlijn prioritaire stoffen – nanozilver reeds in de geplande toezichtlijst op te nemen?
Ongeacht wat hierover gaat worden opgenomen in het 7e MAP zijn verbeterstappen nodig voordat het 7e MAP in werking zal treden. In de onder 9. genoemde voortgangsbrief zal ik u binnenkort verder informeren over mijn inzet om snellere actie te stimuleren
Digitale onveiligheid van de site meermetminder.nl |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat via de website meermetminder.nl informatie wordt gevraagd (waaronder het burgerservicenummer en bankgegevens) van degenen die in aanmerking willen komen voor een subsidie voor energiebesparende maatregelen?1
Ja. Rechtmatigheid van de subsidieverstrekking is een absolute voorwaarde. Met behulp van het burgerservicenummer wordt eenduidig vastgesteld dat de subsidie aan de juiste en rechthebbende persoon wordt verstrekt. Het bankrekeningnummer is nodig om het rechtmatige subsidiebedrag over te maken.
Bent u zich bewust van de consequenties van identiteitsfraude als deze gegevens in verkeerde handen vallen? Zo ja, kunt u aangeven welk beveiligingsniveau voor deze site is gekozen en of dit niveau volstaat?
Ja. Uit de door de Stichting Meer Met Minder verstrekte informatie blijkt dat er is gekozen voor het benodigde beveiligingsniveau dat wordt geborgd door de volgende systeemkeuzes:
Gezien het bovenstaande, ben ik van mening dat het beveiligingsniveau van het deel van de website www.meermetminder.nl dat wordt ingezet voor de Rijkspremieregeling Meer Met Minder proportioneel gekozen is en een «passend beschermingsniveau» en bijbehorende maatregelen omvat (zie ook het antwoord op vraag 5).
Is tot nu toe al eens een poging tot ongeoorloofde toegang ondernomen? Zo ja, hoe vaak en had dit succes?
De Stichting Meer Met Minder heeft tot nu toe geen ongeoorloofde toegang of poging daartoe geconstateerd. Het deel van de website www.meermetminder.nl dat wordt ingezet voor de Rijkspremieregeling Meer Met Minder functioneert sinds april 2010, zonder enige melding dat persoonsgegevens ongeoorloofd van de website of uit de database zijn gehaald.
Deelt u de mening dat kwetsbare, persoonsvertrouwelijke gegevens, zoals bijvoorbeeld het burgerservicenummer, met uiterste terughoudendheid gebruikt dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik verwijs hierbij naar de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Wabb) die de toekenning, het beheer en het gebruik van het burgerservicenummer bepaalt.
Welke maatregelen stelt u zich voor om de veiligheid te garanderen bij het uitwisselen van vertrouwelijke informatie via internet?
Bij het verwerken van persoonsgegevens dient men te voldoen aan de geldende nationale privacy wet- en regelgeving, die op haar beurt moet voldoen aan de Europese Privacyrichtlijn. Daarin staat dat een «passend beschermingsniveau» moet worden gekozen. In de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is dit verder uitgewerkt in artikel 13. Artikel 13 Wbp luidt: «De verantwoordelijke legt passende technische en organisatorische maatregelen ten uitvoer om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking. Deze maatregelen garanderen, rekening houdend met de stand van de techniek en de kosten van de tenuitvoerlegging, een passend beveiligingsniveau gelet op de risico's die de verwerking en de aard van te beschermen gegevens met zich meebrengen. De maatregelen zijn er mede op gericht onnodige verzameling en verdere verwerking van persoonsgegevens te voorkomen.»
Waterprivatisering door de Wereldbank |
|
Ewout Irrgang |
|
Knapen (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «Shutting the Spigot on Private Water: The case for the World Bank to divest» van de Amerikaanse niet-gouvernementele organisatie (NGO) Corporate Accountability International?1
Ik heb kennisgenomen van het rapport. Nederland is echter niet betrokken bij de watervoorziening in Manilla. Ik neem het voorbeeld ter kennisgeving aan.
Kunt u aangeven of u het gegeven voorbeeld van de waterprivatisering in Manilla als een succesverhaal beschouwt? Zo ja, waarom? Zo neen, welke implicaties heeft dit voor uw beleid?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u ingaan op de kritiek die het rapport geeft op de benadering van de «operationele doelmatigheid» door de Wereldbank?
Over dit onderwerp heb ik een constructieve beleidsdialoog met de Bank, die ik niet terug zie in de conclusie en aanbevelingen.
In veel gevallen is gebleken dat de private sector beter geëquipeerd is dan de publieke sector om op een efficiënte en doelmatige wijze de drinkwatervoorziening te garanderen en daarmee bij te dragen aan financiële duurzaamheid en zelfredzaamheid. De rol van een onafhankelijke toezichthouder en van maatschappelijke organisaties is hierbij van groot belang met het oog op het vaststellen van minimaal kostendekkende tarieven en het veiligstellen van toegang voor de allerarmsten.
Een waterbedrijf moet zijn kosten kunnen dekken. Ik zie geen reden om huishoudens die zijn aangesloten op het waterleidingnet te subsidiëren, terwijl zij die niet zijn aangesloten wel de volledige kosten van hun «alternatieve» watervoorziening moeten betalen.
Ik ben geen voorstander van volledige privatisering van de drinkwatervoorziening, maar ieder land moet daarin zijn eigen keuzes maken. Nederland doet dat ook. Landen die geïnteresseerd zijn in het Nederlandse model waarbij het eigendom van het drinkwaterbedrijf in handen blijft van de overheid en het beheer wordt uitbesteed aan een private onderneming, zijn welkom om daar met ons over te praten.
Kunt u tevens ingaan op de kritiek die het rapport geeft op het gebrek aan investeringen in en uitbreiding van de infrastructuur door de private sector?
Investeringen en uitbreiding van de infrastructuur is vaak de verantwoordelijkheid van de eigenaar van het netwerk, in veel gevallen de overheid. Afhankelijk van de contractvoorwaarden kan de private partij hierin participeren. Omdat het risico niet in verhouding staat tot het rendement vindt dit echter zelden plaats.
Kunt u ingaan op de theoretische inzichten over waterprivatisering zoals verwoord op pagina 16 en verder van het rapport? Welke lessen trekt u hieruit voor uw toekomstige beleid inzake water en private sectorontwikkeling?
Volledige privatisering van de drinkwatervoorziening heeft niet mijn steun. Het Nederlandse beleid zet daar dan ook niet op in.
Wat is uw reactie op de kritiek van het rapport met betrekking tot de ongewenste belangenverstrengeling van de Wereldbank in haar rol als mede-eigenaar van waterbedrijven en tevens onpartijdig adviseur en expert? Bent u het eens met deze kritiek?
De Wereldbank verschaft leningen aan overheden en publieke instellingen. IFC, onderdeel van de Wereldbank Groep, verschaft leningen en eigen vermogen aan private bedrijven. Het rapport spreekt van de Wereldbank terwijl het in dit geval over de Wereldbank Groep gaat. Ik kan mij voorstellen dat het beeld ontstaat dat er in specifieke gevallen sprake is van een te grote concentratie van verantwoordelijkheden vanuit verschillende delen van de Wereldbank Groep. Op groepsniveau zijn er echter voldoende waarborgen ingebouwd om belangenverstrengeling te voorkomen. Ik zal nogmaals onder de aandacht van de Wereldbank Groep brengen dat het van belang is verkeerde beeldvorming op dit punt tegen te gaan.
Kunt u zich vinden in de conclusie en de aanbevelingen in het rapport? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hiermee doen?
Ik vind de conclusie en aanbevelingen van het rapport ongenuanceerd. De private sector kan een effectieve rol vervullen in de drinkwatervoorziening zonder dat het om volledige privatisering gaat. Dit komt in het rapport en in de aanbevelingen niet goed tot uitdrukking. In mijn beleidsdialoog met de Wereldbank merk ik groeiende interesse voor het Nederlandse model van waterbedrijven die publiek eigendom zijn en blijven, maar die als een bedrijf worden gerund, «not for profit-not for loss». De komende tijd zal via evaluaties kritisch gekeken worden naar de effectiviteit van programma’s in de watersector waar het bedrijfsleven bij betrokken is.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de uitvoering van het amendement Irrgang inhoudende het schrappen van de Nederlandse bijdrage van 1,2 miljoen euro aan het Public-Private Infrastructure Advisory Facility (PPIAF) in 2012 ten behoeve van technische assistentie bij het privatiseren van de watervoorziening?2
Conform het amendement Irrgang (Kamerstuk 33 000 V, nr. 112) is de Nederlandse bijdrage aan PPIAF in 2012 met Euro 1,2 mln. gekort. Het contract met de Wereldbank is aangepast.
Na aanpassing van het contract bedraagt de resterende contractuele verplichting met PPIAF in 2012 USD 286 000 en blijft een contractuele verplichting bestaan in 2013 van USD 2 mln.
Kunt u tevens een nadere toelichting geven op eventuele contractuele verplichtingen met het PPIAF tot 2013?
Zie antwoord vraag 8.
Vormt bovengenoemd rapport voor u voldoende aanleiding om uw steun aan het PPIAF definitief te beëindigen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Steun aan overheden in ontwikkelingslanden op het gebied van publiek-private samenwerking bij de ontwikkeling van infrastructuur is onderdeel van mijn beleid. Infrastructuur is een noodzakelijke voorwaarde voor economische groei en de ontwikkeling van de private sector. De behoefte aan infrastructuur in ontwikkelingslanden is enorm. Via publiek-private samenwerking kunnen kennis, kunde, innovatiekracht en kapitaal vanuit de private sector ingezet worden om infrastructuur te realiseren. PPIAF levert vraag-gestuurd advies aan overheden in ontwikkelingslanden op het terrein van publiek-private samenwerking bij de ontwikkeling van infrastructuur in verschillende sectoren, waaronder elektriciteit, transport, telecommunicatie, irrigatie en water. Thema’s als verbeterde toegang, prijsstelling, evenals efficiëntie en kwaliteit van de dienstverlening zijn onderdeel van de adviesverlening. Uiteindelijk bepaalt een ontwikkelingsland zelf of en hoe de private sector wordt ingeschakeld, in welke sector dit gebeurd en via welke vorm van publiek-private samenwerking. Nederland is één van de 11 donoren van PPIAF en is sinds 2001 donor.
Bovengenoemd rapport geeft aanleiding om in de beleidsdiscussie tussen donoren en de Program Management Unit van PPIAF over de adviesverlening in de drinkwatersector het belang van armoedefocus en universele toegang tot water nogmaals te onderstrepen. Na het aflopen van de contractuele verplichting met PPIAF in 2013, en op basis van een evaluatie van het programma, zal worden besloten of Nederland PPIAF na 2013 blijft ondersteunen.
Vormt bovenstaand rapport voor u voldoende aanleiding om geen steun meer te verlenen aan beleid dat is gericht op waterprivatisering in ontwikkelingslanden?
Volledige privatisering van de drinkwatervoorziening heeft niet mijn steun. Het Nederlandse model, of een variant hierop, van een publiek-privaat partnerschap waarbij het eigendom van de drinkwatervoorziening in publieke handen is en het beheer en management wordt uitbesteed (via een concessie en/of management contract) aan een private partij, heeft mijn voorkeur. Dit model biedt goede kansen op financiële duurzaamheid van de watervoorziening – en daarmee op zelfredzaamheid van het betreffende land. Er moet wel oog zijn voor de minder draagkrachtigen in een dergelijke aanpak. Daarom ondersteun ik maatschappelijke organisaties in hun werk bij het aanleggen van speciale voorzieningen, zoals gemeenschappelijke waterpunten.
Beschietingen van roofvogels |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «nesten van buizerds beschoten»?1
Ja.
Hoe vaak is in de afgelopen 5 jaar proces verbaal opgemaakt voor het vernielen van roofvogelnesten? Zo ja, in welk deel van de gevallen was er sprake van het doorzeven van roofvogelnesten met hagel of kogels uit jachtgeweren? Zo nee, waarom niet?
De overheid beschikt niet over databases waarmee tot op het niveau van modus operandi en/of bedreigde soorten onderscheid gemaakt kan worden bij overtredingen van de Flora- en faunawet.
Roofvogelvervolging is een zaak die aandacht verdient. Ik moet hierbij echter opmerken dat daders van roofvogelvervolging veelal bijzonder moeilijk te traceren zijn.
De handelingen die onder de noemer roofvogelvervolging vallen, zoals het verstoren en kapotmaken van nesten, het doodschieten van roofvogels, het wegvangen in kraaienvangkooien en het vergiftigen door middel van uitleggen van vergiftigd aas, laten over het algemeen namelijk weinig sporen na. Strafbare feiten worden vooral gepleegd in het landelijk gebied, waar daders zich goed kunnen verbergen en opsporingsambtenaren snel opvallen. Dat leidt ertoe dat slechts in een relatief klein aantal gevallen tot het aanhouden van verdachten kan worden overgegaan. Niettemin zijn er bij concrete aanwijzingen wel degelijk recherchemogelijkheden om de vermoedelijke daders op te sporen.
Kunt u aangeven in hoeveel procent van de gevallen waarin sprake was van het vernielen en/of doorzeven van roofvogelnesten de daders gepakt zijn in deze periode? Zo ja, wat zegt dat over de kwaliteit en mogelijkheden van het toezicht in de natuur? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u specificeren in hoeveel procent van de gevallen waarbij de daders van dergelijk wangedrag zijn getraceerd, de daders beschikten over een wapenvergunning en jachtakte? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het veldtoezicht te verscherpen rond roofvogelnesten en ook organisaties als Werkgroep Roofvogels Nederland subsidie te verlenen om hun vrijwilligerswerk ter bescherming van de roofvogels mogelijk te maken en uit te breiden?2 Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik meen dat het verstoren en vernietigen van roofvogelnesten streng bestraft moet worden.
Middels de Wet op de economische delicten kan voor het onrechtmatig versturen of vernietigen van nesten van beschermde vogelsoorten een geldboete opgelegd worden. Met betrekking tot de pakkans blijkt uit het antwoord op vraag 2, 3 en 4 dat de aard van het delict de opsporing van roofvogelvervolging vaak moeilijk maakt. Ingezet zal worden op het voorkomen van roofvogelvervolging door aanvullend beleid dat bestaat uit gerichte voorlichting naar mogelijke doelgroepen. Deze voorlichting heeft vooral ten doel de sociale controle binnen en rond (mogelijke) dadergroepen te versterken. Ten einde te komen tot een effectievere aanpak van het probleem van roofvogelvervolging heeft het OM enige jaren geleden, in samenwerking met de politie, de voormalige AID en het toenmalig ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een «Interventiestrategie Roofvogelvervolging» opgesteld. Hierin is een integraal pakket aan maatregelen opgenomen, waarin naast strafrechtelijk optreden een belangrijke rol is weggelegd voor bestuursrechtelijke handhaving, communicatie en voorlichting.
De Werkgroep Roofvogels Nederland ontvangt geen subsidie van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Zoals uit het bovenstaande blijkt is opsporing uitermate moeilijk. Subsidiëren van meer veldtoezicht zal naar verwachting niet meer resultaat opleveren.
Deelt u de mening dat het verstoren en vernielen van roofvogelnesten streng bestraft zou moeten worden en dat veroordeling voor deze feiten ten minste tot het permanent intrekken van de jachtakte voor de veroordeelde zou moeten leiden? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De reële enn politieke planning voor de Omgevingswet |
|
Paulus Jansen |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u motiveren waarom u de uitspraak1 van de ambtelijk coördinator wetgeving van de projectdirectie Eenvoudig Beter, dat de politieke planning voor de Omgevingswet niet de reële planning is, niet onderschrijft? Kunt u in het bijzonder toelichten waarom de volgende analyse van de ambtelijk coördinator naar uw mening geen hout snijdt: «Dat is de politieke, niet de reële planning. De komst van de Omgevingswet zal immers met de standaard bijkomstige documenten gepaard moeten gaan, zoals een invoeringswet, een omgevingsbesluit en onderliggende ministeriële regelingen, en dat vergt veel tijd (...). 2018 lijkt me een redelijker verwachting voor de Omgevingswet.»?2
De herziening van het omgevingsrecht is een omvangrijke wetgevingsoperatie met verschillende mijlpalen, zoals de betrokken ambtenaar heeft trachten duidelijk te maken. De belangrijkste mijlpaal is het opstellen van een voorstel voor een integrale Omgevingswet waarvoor de planning is opgenomen in de kabinetsnotitie Stelselwijziging Omgevingsrecht van 9 maart 2012 (Kamerstukken II 33 118, nr. 3, p. 24) .
Naast de Omgevingswet zelf is een Invoeringswet nodig, zoals ook aangegeven in de kabinetsnotitie. Een dergelijk grote herziening vereist immers een zorgvuldige invoering met een voor de praktijk hanteerbare invoeringstermijn en overgangsrecht. Een exacte invoeringstermijn en mogelijke fasering daarbinnen zal in samenspraak met de uitvoeringspraktijk worden bepaald als de belangrijkste omgevingswetgeving is afgerond. Om die reden is in de kabinetsnotitie daarover geen datum opgenomen.
Er is dus een onderscheid tussen het aanleveren van de Omgevingswet bij de Kamer en de daarop volgende Invoeringswet. Mijn ambtenaar heeft hierop gedoeld en op de uitvoeringsregelgeving. De inwerkingtreding van de Omgevingswet vraagt immers ook om een Omgevingsbesluit en bijbehorende ministeriële regeling. Daarnaast zal alle relevante uitvoeringsregelgeving moeten worden aangepast aan de Omgevingswet. Zoals de kabinetsnotitie aangeeft, hebben circa 150 besluiten en honderden regelingen (deels) betrekking op de leefomgeving. Dit zeer omvangrijke pakket regels kan alleen worden gerealiseerd door prioritering in de tijd en een modulaire aanpak gedurende de komende jaren. Ook hier geldt dat op dit moment het geven van een exacte planning niet mogelijk is.
Kunt u uitleggen hoe de Omgevingswet, qua omvang een stuk groter dan de eerder uitgevoerde herziening van de Wet ruimtelijke ordening, in de helft van de tijd van deze herziening kan worden ingevoerd?3
De planning van de Omgevingswet is ambitieus, er is bij de voorbereidingen dan ook een straf tempo ingezet. Zoals ik op vraag 1 heb geantwoord is voor de datum van invoering op dit moment nog geen planning vastgesteld. Deze datum is afhankelijk van de totstandkoming van in- en uitvoeringsregelgeving en overleg daarover met de uitvoeringspraktijk.
Zou u alsnog antwoord willen geven op vraag 2 van eerdere schriftelijke vragen van 21 maart 20124: «Was u op de hoogte van de reële planning van de ambtelijk coördinator wetgeving voor u de Kamer informeerde over uw politieke planning voor de Omgevingswet?» Indien u niet op de hoogte was, was de leiding van uw ministerie wel op de hoogte van de visie van de ambtelijk coördinator, dat een reële planning uit moet gaan van 2018 als datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet? Als de dienstleiding daarvan op de hoogte was, hoe is het dan mogelijk dat u niet beschikte over deze essentiële informatie? Als u wel op de hoogte was, onderschrijft u dan dat u deze informatie met de Kamer had moeten delen en dus de Kamer in uw brief5 van 9 maart 2012 onvolledig en daarmee onjuist geïnformeerd heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik u bij vraag 1 heb aangegeven geeft mijn brief van 9 maart 2012 de planning weer van de totstandkoming van de Omgevingswet, zo volledig en juist als deze op dat moment te maken was. Ik heb binnen mijn ministerie en met participerende maatschappelijke organisaties gesproken over de krappe doorlooptijd in de planning en heb naar aanleiding daarvan juist extra ruimte ingebouwd. Op basis hiervan is de planning ontstaan, waarover ik u in mijn brief heb geïnformeerd. De planning blijft ambitieus, maar is haalbaar.
Onderschrijft u de volgende beginselen van behoorlijk bestuur: Indien u deze twee uitgangspunten niet (volledig) onderschrijft: kunt u dan uw standpunt motiveren?
Ik onderschrijf sterk de waarde van een open en onbevoordeelde houding van het ambtelijk apparaat. Die draagt bij aan een goede advisering voor het nemen van politieke beslissingen. Ik ben vervolgens als Minister verantwoordelijk om het parlement volledig en juist te informeren, zowel mondeling als schriftelijk.
Ik heb in deze zaak juist mede op basis van ambtelijk advies de termijnen verruimd. De verwarring bestaat waarschijnlijk, zoals ik al in vraag 1 heb geprobeerd aan te geven, in het verschil tussen politieke aanlevering van de Omgevingswet en de daarbij op te stellen Invoeringswet en uitvoeringsregelgeving.
Een jager die een auto op de A15 raakt met een kogel |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Jager raakt per ongeluk auto op snelweg»?1
Ja.
Is het waar dat geen proces-verbaal van het voorval is opgemaakt en dat ter plaatse is geconcludeerd dat de jager vrij uit ging? Zo ja, wie heeft dit geconcludeerd, op basis waarvan is dat geconcludeerd en is dat geen voorbarige conclusie? Zo nee, is de zaak nog in onderzoek en bij wie?
Door de politie is een opsporingsonderzoek ingesteld, waarvan proces-verbaal wordt opgemaakt. Geweer en munitie zijn in beslag genomen en worden thans onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut. Het OM beslist op basis van de uitkomsten van deze onderzoeken over eventuele vervolging.
Is de jachtakte van de jager inmiddels ingetrokken? Zo ja, per welke datum en tot welke datum? Zo nee, waarom niet?
De jager beschikte over een jachtakte die recent is verlengd. Het onderhavige incident kan leiden tot intrekking van de jachtakte. Ook dit wordt nog nader onderzocht.
Is het waar dat de politie een jachtopziener heeft geraadpleegd om te achterhalen welke jagers in het bezit waren van een dergelijk wapen? Zo ja, was die informatie niet bekend bij de politie of de korpschef die verantwoordelijk is voor het bijschrijven van jachtwapens op de jachtakte? Zo nee, in welk opzicht klopt deze berichtgeving niet?
Nee, uit de berichtgeving blijkt dat de politie een jachtopziener geraadpleegd heeft om te achterhalen welke jagers in dat gebied actief waren. Dit was naar het oordeel van de politie de snelste manier om de mogelijke schutter te traceren.
Hoeveel jagers in Nederland zijn in het bezit van een kogelgeweer? Zo ja, kunt u dit specificeren naar kaliber en aangeven wat de reikwijdte van deze wapens is? Zo nee, bent u bereid om dit te inventariseren?
Er is geen centrale databank waarin de wapens van jagers zijn geregistreerd. Elk korps heeft zijn eigen registratiesysteem. Ik zie geen nut van of noodzaak tot een nadere specificatie. In de Flora- en faunawet en in het jachtbesluit is voorgeschreven met welke geweren uitvoering gegeven kan worden aan het bepaalde in deze wet cq dit besluit en aan welke eisen deze geweren dienen te voldoen. Kogelgeweren met getrokken loop mogen worden gebruikt bij de uitoefening van de jacht, beheer en schadebestrijding.
Weet u hoe groot de afstand was tussen de jager en de auto op het moment dat hij op de gans schoot en de kogel door de voorruit van de auto ging? Zo nee, waarom niet?
In het belang van het onderzoek kunnen daarover geen mededelingen worden gedaan.
Welk type kogel (bijvoorbeeld rond, spits, «hollow-point», «round-nose» ) werd gebruikt door de ganzenjager langs de A15 en uit welke materialen bestond deze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wordt in de munitie waarmee gejaagd wordt nog steeds gebruik gemaakt van lood, bijvoorbeeld als loodkern of als «lead-round-nose»? Zo nee, waarom niet?
Er is geen totaalverbod op loodhoudende munitie in Nederland en ik overweeg dat ook niet. Naast jagers gebruiken o.a. militairen, politie en sportschutters genoemde munitie. Zij zijn allemaal gehouden aan de wettelijke bepalingen die gelden ten aanzien van gebruik en soort munitie.
Is er andere munitie, die in Nederland gebruikt wordt, waarin lood worden toegepast? Zo ja, hoeveel lood komt hierdoor in het milieu terecht? Bent u bereid een totaalverbod in te stellen op het gebruik en de verkoop van loodhoudende munitie in Nederland? Zo nee, is er een totaalverbod in Nederland voor het gebruik en de verkoop en gebruik van munitie die lood bevat?
Zie antwoord vraag 8.
Welke maatregelen dienen jagers te treffen om te voorkomen dat burgers ongewild doelwit worden van hun jachtactiviteiten? Vindt u de huidige voorzorgsmaatregelen en regels toereikend om de openbare veiligheid te waarborgen? Zo ja, waarom?
Jagers volgen een wettelijk verplichte opleiding die bijna een jaar duurt met theorie en praktijk. In deze opleiding wordt veel aandacht besteed aan de veiligheid en dit wordt tijdens een specifiek praktijkexamenonderdeel (Jachtpraktijk) ook getoetst. Uit het feit dat er zeer weinig incidenten gemeld worden met betrekking tot de veiligheid rond de jacht leid ik af dat voor die veiligheid over het algemeen goed zorg wordt gedragen en dat nieuwe maatregelen niet nodig zijn.
Deelt u de mening dat er sprake is van onzorgvuldig, onachtzaam en roekeloos handelen, wanneer in de nabijheid van openbare wegen in onoverzichtelijk terrein een kogelgeweer wordt afgevuurd met een reikwijdte die strekt tot aan die openbare weg of verder? Zo ja, bent u bereid om jagers en burgers hiertegen te beschermen door het jagen langs openbare wegen te verbieden? Op welke wijze en op welke termijn gaat u vorm geven aan een dergelijk verbod? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Is het waar dat de jager die in 2007 nabij de Bavelse berg bij Breda een wandelaar dodelijk verwondde met een vergelijkbaar kaliber kogelgeweer (.222, 7 mm) op duiven schoot? Zo nee, in welk opzicht klopt deze berichtgeving niet?
Uit tactisch onderzoek in genoemde zaak is gebleken dat verdachte een .222 Remington kogelgeweer heeft gebruikt. De verdachte beweerde op een duif te hebben gemikt, maar dat is niet vastgesteld.
Is het waar dat de jager die in 2007 bij Breda een wandelaar dodelijk verwondde toen hij met een kogelgeweer op duiven schoot door de rechtbank in Den Bosch veroordeeld is voor dood door schuld, omdat hij met een vuurwapen met een bereik van 1 500 meter in de richting van een onoverzichtelijk en openbaar terrein schoot? Zo ja, bent u bereid om het gebruik van kogelgeweren in een straal van ten minste 1 500 meter rond openbare wegen te verbieden?
Op 6 april 2010 wees het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch arrest in hoger beroep inzake het dodelijk schietincident op een jachtterrein bij Breda. De 73-jarige verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 337 dagen voorwaardelijk, voor dood door schuld. Het hof was van oordeel dat verdachte zich zeer onvoorzichtig heeft gedragen door te schieten met een vuurwapen met een groot bereik in de richting van een onoverzichtelijk terrein.
Verder verwijs ik naar het antwoord op vragen 10 en 11. Vaak wordt er afschot gepleegd juist omwille van de (verkeers)veiligheid. Dit vindt daarom soms plaats nabij openbare wegen.
Is het waar dat er ook kogelgeweren door jagers gebruikt worden die veel grotere kalibers hebben? Zo ja, wat is het maximum kaliber dat in Nederland is toegestaan? Met welk doel wordt er gebruik gemaakt van groot kaliber?
Zie het antwoord op vraag 5. De Flora- en faunawet kent normering ten aanzien van het gebruik van jachtwapens, waaronder kogelgeweren. In deze normering is een minimum benoemd van energie-afgifte (om dierenleed te voorkomen), maar geen maximum.
Is het waar dat tijdens jacht op grote hoefdieren openbare wegen, paden en terreinen langdurig worden afgesloten voor het publiek in verband met de onveilige situatie die door de jacht ontstaat? Zo ja, bent u bereid de jacht in de nabijheid van deze wegen te verbieden? Bent u in geval dit onverhoopt niet gerealiseerd kan worden, bereid afsluiting van alle openbare wegen, paden en terreinen verplicht stellen wanneer er met groot kaliber wapens op dieren geschoten wordt?
In het kader van beheer en schadebestrijding, bijvoorbeeld als het gaat om de afschot van wilde zwijnen, kan voorgesteld worden dat de openbare veiligheid vergt dat terreinen tijdelijk worden afgesloten voor het publiek. Dat is een afweging die provincies en grondgebruikers moeten maken per individueel geval.
Is het waar dat de jager afkomstig was uit de omgeving en derhalve goed op de hoogte was van de aanwezigheid van de drukke A15? Zo ja, wat zegt dat volgens u over het vermogen van de persoon in kwestie om de gevolgen van zijn handelen te beoordelen?
Hierover kan ik geen mededelingen doen zolang de zaak in onderzoek is. Het Openbaar Ministerie beslist over de vervolging.
Deelt u, gelet op voorgaande vraag, de mening dat hier sprake is van een persoon die willens en wetens de openbare veiligheid in gevaar brengt? Zo ja, deelt u de mening dat dit moet leiden tot intrekking van de jachtakte? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Deelt u de mening dat, waar de rechter in een soortgelijk voorval met dodelijke afloop heeft geoordeeld dat sprake is van dood door schuld, justitieel onderzoek nodig is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u bevestigen dat de gans is geraakt? Zo ja, heeft de kogel het dier doorboord en dodelijk verwond of is het dier slechts gewond geraakt bij het incident en moet worden aangenomen dat het crepeert in de natuur? Om wat voor gans ging het eigenlijk?
Ja, de gans is dodelijk geraakt. Het betrof een grauwe gans.
De ernstige vervuiling van het Gotomeer te Bonaire |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat ten gevolge van de brand in het overslagstation Bopec op Bonaire het beschermde natuurgebied rond het Gotomeer ernstig is vervuild?
Ja, ik ken het bericht van vrijdag 13 april 2012 dat in het Antilliaans Dagblad is gepubliceerd.
Welke preventieve maatregelen ter bescherming van mens en milieu zijn vóór de brand op 8 september 2010 bij het overslagstation Bopec bedongen? Werden deze preventieve maatregelen ook daadwerkelijk door het overslagstation Bopec nageleefd? Is daarbij expliciet rekening gehouden met de directe aanwezigheid van het natuurgebied in de buurt van het overslagstation?
Tijdens het uitbreken van de tankbranden was Bonaire onderdeel van de Nederlandse Antillen. Het was aan het bevoegd gezag (nu openbaar lichaam Bonaire) om regels te stellen en toe te zien op de naleving daarvan. De Onderzoeksraad voor de Veiligheid heeft uitvoerig gerapporteerd over de tankbranden bij BOPEC (Tankbranden BOPEC Bonaire, augustus 2011 projectnummer M2010IN0908–02) en gaat in paragrafen 2.1 (achtergrondinformatie betrokken partijen) en 3.2 (brandpreventie) in op de preventieve maatregelen. De OvV concludeert dat geen regels aan BOPEC waren opgelegd, er geen toezicht was en het bedrijf haar verantwoordelijkheden voor het voorkomen van de brand en beperken van de gevolgen niet heeft genomen. Mij is bekend dat het openbaar lichaam Bonaire ter gelegenheid van de afsluiting van het erfpachtcontract (1974) voor het gebruik van het gebied ten behoeve van de opslag van olie en olieproducten erfpachtvoorwaarden heeft gedicteerd die ook zijn gericht op de bescherming van het gebied rondom BOPEC, waaronder het Gotomeer.
Hoe is tijdens het blussen van de brand rekening gehouden met het belang om te voorkomen dat ontoelaatbare concentraties chemische stoffen zouden vrijkomen?
Op verzoek van het bevoegd gezag (brandweer Bonaire) zijn enkele BOT-mi adviezen (Beleids Ondersteunend Team Milieu Incidenten) verzorgd. Daarbij zijn ook adviezen afgegeven die betrekking hadden op het voorkomen van bodem- en waterverontreiniging door olieproducten, verspreiding van bluswater en natte en droge depositie. Het was aan het bevoegd gezag – in casu de brandweer – om aan te geven of en in hoeverre deze adviezen ook werden toegepast. Gedetailleerde informatie over de brandbestrijding is in de onderzoeksrapportage van de OvV opgenomen. De normoverschrijding van PFOS die door het RIVM is vastgesteld (Compound depositions from the BOPEC-fires on Bonaire, RIVM-rapport 609022067/2011) is veroorzaakt door depositie. Overigens was de regelgeving betreffende het gebruik van bijvoorbeeld PFOS-houdend blusschuim ten tijde van de brand niet van toepassing. Deze regels gelden ook pas sinds medio 2011 voor blusmiddelen die in Nederland toegepast worden.
Deelt u de mening dat de bio-accumulatie van de brand in het overslagstation Bopec precies moet worden uitgezocht en dat de verdere gevolgen van de door de brand veroorzaakte milieuschade moeten worden beperkt? Zo ja, waarom wordt een onderzoeksvoorstel van Imare en Alterra om een preciezer ecotoxicologisch onderzoek naar de daadwerkelijke vervuiling en de mogelijke bestrijding ervan niet gehonoreerd?
Het RIVM heeft geadviseerd om een vervolgonderzoek uit te voeren naar de aanwezigheid van PFOS, een bio-accumulerende stof. Het is mij bekend dat het bestuurscollege van het openbaar lichaam Bonaire voornemens is om – naar aanleiding van de geconstateerde feiten over het Gotomeer (afwezigheid flamingo’s) – een vervolgonderzoek te laten verrichten en daartoe een ondersteuningsverzoek bij de Ministeries van EL&I en I&M zal indienen. Ik overweeg om dit verzoek te honoreren en ben bereid om het RIVM op korte termijn in te schakelen om een vervolgonderzoek uit te voeren naar de verspreiding van chemische stoffen in en rond het Gotomeer en de risico’s daarvan. Het programma van eisen daarvoor zal in nauw overleg met het openbaar lichaam Bonaire worden opgesteld. Op basis van de uitkomsten van dit milieuhygiënische onderzoek is het aan het bestuurscollege om te beoordelen of verder (ecologisch en ecotoxicologisch) onderzoek noodzakelijk is en of mitigerende maatregelen moeten worden genomen.
Bent u bereid om onmiddellijke maatregelen te treffen om verdere schade voor mens en milieu te bestrijden? Zo ja, waaruit bestaan die precies? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is prematuur want de exacte oorzaak van de afname van de populatie flamingo’s in het Gotomeer is nog niet bekend. Vervolgonderzoek moet aantonen in welke mate chemische stoffen in en rond het Gotomeer voorkomen en of er risico’s zijn. Op basis daarvan kan door het bestuurscollege van Bonaire worden bepaald of vervolgstappen noodzakelijk zijn, en zo ja, welke maatregelen tot de mogelijkheden behoren en wie daarvoor verantwoordelijk is.
Bent u bereid om te onderzoeken in hoeverre de exploitant PdVSA aansprakelijk gesteld kan worden voor de door de brand veroorzaakte schade? Zo nee, waarom niet?
Nee, onderzoeken zullen eerst moeten aantonen of de eigenaar van het BOPEC-terrein en van het Gotomeer en omgeving (Openbaar Lichaam Bonaire) schade heeft geleden.
De plezierjacht op beschermde dieren door hoogwaardigheidsbekleders |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Jagende Juan Carlos in opspraak»?1
Ja.
Bent u bereid om aan het Spaanse koningshuis over te brengen dat in Nederland met afkeuring kennis genomen is van de deelname van Juan Carlos aan de jacht op olifanten? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
De Spaanse koning heeft een publieke verklaring afgelegd over zijn deelname aan de jacht op olifanten. Deze spreekt voor zich.
Deelt u de mening dat het verpachten van het afschot van beschermde dieren aan kapitaalkrachtige amateurjagers, die -zoals in het geval van Juan Carlos- bij verschillende jachtincidenten en jachtongevallen2 3 betrokken zijn geweest, met kracht zou moeten worden afgewezen? Zo ja, bent u bereid om maatregelen te treffen die dit kunnen voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De zogenaamde trophy huntingis voor landen met gezonde, grote populaties olifanten een legale manier om middelen te genereren voor natuurbescherming. Het CITES-verdrag, op grond waarvan regels gesteld zijn aan de internationale handel in beschermde diersoorten en producten daarvan, geldt niet voor nationale maatregelen.
Voor een jachtvergunning voor het doden van een olifant worden verschillende bedragen gevraagd door de overheden van de betreffende landen. De inkomsten die op deze wijze worden gegenereerd kunnen besteed worden aan de bescherming en het beheer van de populatie olifanten.
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief aan u van 25 april 2012, Kamerstuk 31 379, nr. 14, is mijn inzet bij de jacht op olifanten, trophy hunting en handel in ivoor, gericht op het uitsluitend toestaan van jacht wanneer het gaat om beheer van populaties. De inkomsten uit dit type jacht moeten ingezet worden voor een betere bescherming en beheersmaatregelen voor de betreffende soorten. Daarnaast zal ik aandringen op internationaal onderzoek naar het een beter toezicht op het besteden van deze inkomsten en op hoe het gaat met de populaties. Het zou zo moeten zijn dat regimes die geen greep hebben op of onvoldoende inzet plegen tegen de illegale jacht, worden uitgesloten van hulp die gericht is op duurzaamheid en natuurlijke hulpbronnen.
Is het waar dat Juan Carlos ook met regelmaat jaagt met leden van de Nederlandse Koninklijke familie, onder meer op Kroondomein Het Loo?4 Zo ja, acht u het een correcte gang van zaken dat er kennelijk mogelijkheden tot plezierjacht geboden worden aan buitenlandse gasten in de Nederlandse Kroondomeinen? Zo nee, waarop baseert u dit antwoord?
Verstrekking van gegevens over deelname aan de jacht en aanwezigheid van jachttrofeën in paleizen en woningen is niet verenigbaar met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van het Koninklijk Huis. Ten aanzien van beschermde diersoorten en het doden van dieren gelden voor iedereen dezelfde regels.
Kunt u uiteenzetten of leden van het Koninklijk Huis deelnemen aan de jacht in het buitenland op beschermde diersoorten? Zo nee, waarom kunt u geen antwoord op deze vraag geven en realiseert u zich dat het onbeantwoord laten van de vraag het imago van het Koninklijk Huis zou kunnen schaden? Zo ja, hoe beoordeelt u het door leden van het Koninklijk huis schieten van beschermde dieren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid leden van de Nederlandse Koninklijke familie te verzoeken op geen enkele wijze deel te nemen aan het afschieten van beschermde diersoorten in binnen- en buitenland? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn in de Nederlandse paleizen en woningen van leden van het Koninklijk Huis jachttrofeeën aanwezig van beschermde diersoorten? Zo ja, is hiervoor speciale toestemming verleend? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid en is daar ooit onderzoek naar verricht?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat van het jagen op beschermde diersoorten door hoogwaardigheidsbekleders en ambtsdragers een verkeerde voorbeeldwerking uitgaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat voor het mogen doden van een olifant tot € 30 000 betaald wordt? Deelt u de mening dat het onwaarschijnlijk is dat jachttoeristen dergelijke bedragen betalen «in het algemeen belang»?5 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat lokale toestemming om beschermde dieren te mogen schieten geen legitimatie zou mogen vormen voor het aanbieden van jachtreizen naar landen waar deze dieren nog in het wild leven, nu veel van de betreffende landen gevoelig zijn voor corruptie en omkoping? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid een algemeen verbod in te stellen voor Nederlandse ambtsdragers om gunsten te accepteren die verband houden met het door hen doden van dieren? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid zolang er geen algemeen verbod als bedoeld in voorgaande vraag geldt, een openbaar register in te stellen waarin dergelijke aanbiedingen aan ambtsdragers worden opgenomen, nu duidelijk is welke grote bedragen gemoeid zijn met dergelijke gunsten die zouden kunnen leiden tot afhankelijkheid van ambtsdragers? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat door Nederlandse jachtreisbureaus via Nederlandse advertenties het afschot wordt aangeboden van dieren zoals impala, blesbok, koedoe, grijze duiker, zebra, gnoe, knobbelzwijn, bosvarken, steenbok, eland, klipspringer, bosbok, gemsbok, hartebeest, waterbok, lynx, jakhals, oryx, buffel, leeuw, krokodil, olifant, nijlpaard, luipaard en neushoorn en het in drijfjacht bejagen van springbokken? Zo ja, deelt u de mening dat het in Nederland aanbieden van het tegen betaling afschieten van beschermde diersoorten in het buitenland verboden zou moeten worden? Zo nee, waarop baseert u dit antwoord?
Voorzover er in de betreffende landen sprake is van legale jacht op de genoemde soorten is niet te voorkomen dat er in Nederland of via internet reizen worden aangeboden aan mensen die hierin geïnteresseerd zijn en bereid zijn de gevraagde bedragen neer te tellen voor een vergunning.
Kunt u aangeven hoe vaak in de afgelopen 5 jaar door de Nederlandse douane jachttrofeeën in beslag zijn genomen van jachttoeristen? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw beantwoording? Zo nee, waarom niet?
Jaar
Soort trofee
2007
1 geprepareerde rode lynx (Lynx rufus)
2 geprepareerde huiden van de Kaapse bergzebra
2008
1 geprepareerde huid van een wolf (Lupus lupus)
2 huiden van een katachtige
1 schedel van een katachtige
2009
Ca. 90 kg ivoor van de Afrikaanse olifant (Loxodonta africana)
1 geprepareerde huid met kop van een zwarte beer
2010
1 schedel zwarte beer + 1 schedel bruine beer
2 hoorns van neushoorn
1 stuk huid van luipaard
1 huid van luipaard met schedel
2 huiden van luipaard + 1 stuk bewerkt ivoor
1 huid van een wolf + 1 huid van een zwarte beer
1 huid van luipaard met schedel
2011
1 geprepareerde huid van een leeuw
1 geprepareerde huid van een luipaard met kop
1 dode caracal (katachtige)
(gegevens van het team Inbeslaggenomen Goederen van Dienst Regelingen/EL&I)
N.B. Soms worden inbeslaggenomen goederen door de Douane direct vernietigd uit volksgezondheidsoverwegingen, met name als er nog vleesresten aan zitten.
Kunt u aangeven hoe vaak in de afgelopen 5 jaar vergunningen zijn afgegeven voor het transport van jachtwapens door Nederlandse jagers naar het buitenland? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord?Zo nee, waarom niet?
Sinds 2008 zijn er 23 vergunningen afgegeven voor het transport van jachtwapens naar landen buiten de Europese Unie.
Bent u bereid u in te zetten voor een Europees verbod van het aanbod van jachtreizen waarbij het afschieten van beschermde diersoorten wordt aangeboden? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Het aanbieden van dergelijke reizen is legaal. Ik zie geen noodzaak tot het verbieden van dergelijke activiteiten.
Bent u bereid de richtlijnen van de Algemene Nederlandse Vereniging van Reisondernemingen (ANVR), die stellen dat promotie en verkoop van verboden souvenirs van dieren, planten en natuur conform de CITES lijst (Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora) en Red List van de International Union for the Conservation of Nature (IUCN) en het aanbieden van reizen en excursies waarbij op bedreigde dieren wordt gejaagd, niet is toegestaan, een wettelijke basis te geven in de vorm van een advertentieverbod voor dergelijke reizen? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de EU-CITES-basisverordening is specifieke regelgeving van kracht voor het binnenbrengen van legale jachttrofeeën in de Europese Unie. Het is een goede zaak dat de ANVR binnen de eigen sector beperkingen stelt aan de promotie van jachtreizen en de verkoop van illegale souvenirs ontmoedigt. Als toeristen in Nederland terugkomen met illegale souvenirs kunnen zij bij controle door de Douane tegen de lamp lopen. De spullen kunnen dan in beslag genomen worden en er kan een boete opgelegd worden. Dit wordt ook actief gecommuniceerd door de Douane, met name in de vakantieperiodes.
Dat is wat mij betreft toereikend.
Mogelijke illegale asbestopslag |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Michiel Holtackers (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Onderzoek sloopbedrijf in Enschede» en «Ondernemer: «Asbest veilig opgeslagen»»?1 2
Deze berichten zijn mij bekend.
Klopt de bewering dat bij asbestsaneringsbedrijf Stokkentre aan de Binnenhaven in Enschede zonder vergunning asbest is opgeslagen? Zo ja, kunt u de omvang van de illegale opslag beschrijven? Is het asbest wel op een verantwoorde manier opgeslagen, volgens de daarvoor geldende regels?
De provincie Overijssel is bevoegd gezag voor de vergunningverlening en handhaving. De politie, de provincie Overijssel en de inspectie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid doen onderzoek naar illegale praktijken bij het Enschedese sloop- en asbestsaneringsbedrijf Stokkentre.
Indien is er sprake is van illegale opslag van asbest; heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) controlerend en handhavend opgetreden in deze zaak? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen? Maakt intrekking van het certificaat voor asbestverwijdering van het bedrijf deel uit van de maatregelen van de ILT in deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Bij de handhaving van de asbestregelgeving zijn diverse overheden betrokken, ieder vanuit een eigen wettelijke verantwoordelijkheid. De ILT heeft in deze zaak geen controlerende en handhavende rol. Het bevoegde gezag met betrekking tot de certificering is de certificerende instelling die het certificaat kan schorsen.
Zijn er andere bedrijven betrokken bij deze zaak? Zo ja, welke?
Zie antwoord op vraag 2.
Zou de afschaffing van de stortbelasting en de introductie van een stortverbod van asbest in het algemeen, en in het bijzonder in deze zaak, een reden kunnen zijn voor (illegale) opslag van asbest? Hebben u signalen bereikt uit de sector dat dit het geval is? Kunt u inzicht geven in de resultaten van de monitoring van de opslag en het storten van asbest en andere afvalstoffen als gevolg van het afschaffen van de stortbelasting, zoals eerder gevraagd is tijdens het wetgevingsoverleg op 7 november 2011 over het Belastingplan 2012?
Per 1 januari 2012 is de afvalstoffenbelasting (Wet belastingen op milieu-grondslag) afgeschaft. In mijn brief van 25 augustus 2011 «Meer waarde uit afval» heb ik een stortverbod voor hechtgebonden asbest aangekondigd, welke inwerking zal treden zodra een alternatieve verwerkingsmethode (het denatureren van de asbestvezel) operationeel is. Er hebben mij geen signalen bereikt dat afschaffing van de afvalstoffenbelasting en de introductie van een stortverbod voor hechtgebonden asbest in het algemeen, en in het bijzonder in deze zaak, redenen kunnen zijn voor (illegale) opslag van asbest.
Agentschap NL is onder meer verantwoordelijk voor de monitoring van en rapportage over de uitvoering van het afvalbeleid in Nederland.
Is deze zaak voor u reden om de wijze waarop asbestverwijdering is geregeld, opnieuw tegen het licht te houden? Is dit een op zichzelf staand incident of heeft u aanwijzingen dat illegale opslag en stort van asbest een structureel probleem is?
Nee. Het is aannemelijk dat een substantieel deel van het asbest uiteindelijk via allerlei kanalen terecht komt op een vergunde stortplaats. Mij zijn mij geen signalen bekend dat illegale opslag en stort van asbest een structureel probleem is.
De meldingsplicht voor asbestsanering |
|
Paulus Jansen |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Is het waar dat asbestsaneringsbedrijven vóór de start van de saneringswerkzaamheden op dit moment vier meldingen moeten doen, te weten:
Er is geen melding op grond van de Wet milieubeheer, maar voorafgaand aan een asbestsanering in gebouwen, moet op twee momenten een melding/mededeling worden gedaan. Dit is noodzakelijk voor het toezicht op het veilig saneren van asbest. Het eerste moment is vier weken voor aanvang, het tweede moment is twee dagen voor aanvang van de saneringswerkzaamheden. Het tweede moment betreft drie meldingen/mededelingen, waarbij in de praktijk vanwege de automatische doormelding vanuit het Arboportaal van de Inspectie SZW veelal volstaan kan worden met één melding aan de Inspectie SZW.
Melding in plaats van vergunning (art. 1.26, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012)
Bij bouwwerken moet het voornemen tot het uitvoeren van (asbest)sloopwerkzaamheden ten minste vier weken voor aanvang gemeld worden bij de gemeente op grond van art. 1.26, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012. Deze melding is in plaats gekomen van de asbestsloopvergunning die tot 1 april jl. werd geëist.
Deze melding biedt de gemeente informatie over het voornemen tot asbestsanering de asbestsituatie (aan de hand van een inventarisatierapport) en de methode waarop de sloopwerkzaamheden plaats zullen vinden. Het bevoegd gezag kan daarmee bezien of de voorgenomen werkzaamheden voldoen aan de wettelijke vereisten voor asbestsanering.
Aanvangsmelding naar Inspectie SZW, gemeente en certificerende instellingen
De melding/mededeling twee dagen voor de daadwerkelijke aanvang van de werkzaamheden biedt het bevoegd gezag de kans om op de saneringslocatie toezicht uit te oefenen op het uitvoeren van de werkzaamheden. De tweedagentermijn is de minimale termijn die gehanteerd wordt om de toezichthouders hun werkzaamheden te laten inplannen.
De aanvangsmelding/mededeling dient om verschillende instanties op de hoogte te brengen en is in verschillende regelgeving vastgelegd:
Is het waar dat de melding aan de arbeidsinspectie gebruiksvriendelijk kan worden afgehandeld via de Arbeidsinspectie portal, waarbij tevens automatische doormelding plaatsvindt naar de certificerende instellingen en een aantal gemeenten?
Ja, zie ook onder 1.
Ligt het niet voor de hand om in het kader van de aanpak van zinloze bureaucratie de meldingsplicht op grond van de Wet milieubeheer verplicht1 te synchroniseren met de al bestaande faciliteit van de Arbeidsinspectie portal? Zo ja, zou u deze verplichting snel willen invoeren?
Er is geen meldingsplicht op grond van de Wet milieubeheer.
Dit jaar wordt een begin gemaakt met de invoer van het Landelijk Asbestvolgsysteem (LAVS), waarbij de meldingen voor de aangesloten gecertificeerde bedrijven geautomatiseerd vanuit het LAVS worden gedaan richting Inspectie SZW, gemeente en certificerende instelling. Bovendien biedt het LAVS het bevoegd gezag de mogelijkheid inzage te krijgen in de asbestsituatie op de locatie omdat de informatie uit het asbestinventarisatierapport en de planning van de sanering ook in LAVS zijn geregistreerd.
Wat is de meerwaarde van twee meldingen voor dezelfde saneringswerkzaamheden aan een gemeente, op grond van Wm en BB2012? Wat is de ratio achter het feit dat de Wm-melding twee dagen voor aanvang van de werkzaamheden gedaan moet worden en de BB2012-melding dertig dagen voor aanvang van de werkzaamheden?
De ratio achter het verschil in meldingstermijn van de meldingen/mededelingen (zoals genoemd in het antwoord op vraag 1) hangt samen met het vooraf beoordelen of de juiste voorzieningen worden getroffen voor het veilig werken met asbest (melding van het voornemen minimaal vier weken voor aanvang), danwel het inplannen van toezicht op de saneringslocatie door het bevoegd gezag (aanvangsmelding/mededeling twee dagen voor aanvang).
In praktijk wordt de melding van het voornemen tot asbestsanering vaak ruim voor de daadwerkelijke uitvoering gedaan. Op dat moment is de exacte datum van de asbestsanering vaak nog niet bekend.
Zie ook de uitleg onder 1.
Bent u bereid om de meldingsplicht op grond van BB2012, in verband met het ontbreken van meerwaarde ten opzichte van de Wm-melding, te schrappen?
Nee, want er is geen melding op grond van de Wet milieubeheer.
Zie ook het antwoord onder 1 en 4.
De internethandel in (wilde) dieren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u zich ervan bewust dat de (werk)week ten einde is gekomen?
Ja.
Weet u nog dat u afgelopen dinsdag (10 april) in antwoord op vragen van journalisten over de handel in (wilde) dieren op internet heeft gezegd «aan het einde van de week» een lijst gereed te hebben met diersoorten waarin niet mag worden gehandeld, onder meer om toe te sturen aan Marktplaats?1
Ja.
Waar blijft die lijst?
De lijst staat op de informatiepagina van de website Marktplaats, http://statisch.marktplaats.nl/html/huisdier/exotische-dieren.html.
Het bericht dat 49 voormalige NASA-wetenschappers afstand genomen hebben van het standpunt dat CO2-uitstoot een belangerijke oorzaak is van het broeikaseffect |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «NASA-geleerden nemen afstand van klimaatopwarming»1 en «49 Former NASA Scientists Send A Letter Disputing Climate Change»?2
Wat is uw mening over de door 49 voormalige NASA-wetenschappers opgestelde brief, waarin zij stellen dat er geen empirisch bewijs is voor de claim van NASA en GISS3 dat de uitstoot van CO2 door menselijk handelen een catastrofaal effect heeft op de klimaatverandering?
Deelt u de mening dat het, gelet op honderden bekende klimaatwetenschappers en tienduizenden andere wetenschappers, die publiekelijk verklaren niet te geloven in de catastrofale prognoses, duidelijk is dat de wetenschappelijke discussie omtrent het effect van CO2 op het klimaat nog niet is beslecht en dat het risico bestaat dat NASA, NASA’s voormalige en huidige wetenschappers en het allerbelangrijkste, zelfs de wetenschap zelf, worden beschadigd?
Ik deel de mening dat er nog allerlei aspecten van het functioneren van het klimaatsysteem onvolledig worden begrepen. Er is nog veel onderzoek aan het klimaatsysteem nodig. Zolang er open en eerlijk gecommuniceerd wordt over wat wel en niet wordt begrepen en de inhoudelijke discussie de ruimte krijgt, is er geen risico dat de betreffende organisaties en wetenschappers worden beschadigd.
Deelt u de mening dat er geen enkele eurocent meer aan CO2-reductie mag worden uitgegeven zolang de wetenschap omtrent het effect van CO2 op het klimaat nog niet «settled» is?
Nee, die mening deel ik uitdrukkelijk niet. We zullen verstandig om moeten gaan met de situatie waarin we het gedrag van het klimaatsysteem nog niet volledig in de vingers hebben. Uiteindelijk moet er voortdurend een afweging worden gemaakt tussen kosten nu en risico’s in de toekomst. Aan de ene kant is alle op voorhand risico’s uitsluiten – voor zover al mogelijk – te kostbaar. Aan de andere kant is het accepteren van risico’s met potentieel catastrofale gevolgen ook erg onverstandig.