Het doden van zwerfdieren in Sotsji |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Sotsji wil zwerfdieren» «verwijderen»?1
Ja.
Is het waar dat de Russische stad Sotsji ter voorbereiding van de Olympische Winterspelen zwerfdieren van straat gaat verwijderen?
Ik ben bekend met een artikel uit de Moscow Times d.d. 17 april 20132 waarin staat dat de gemeentelijke overheden een tender hebben uitgezet met als doel het verwijderen van straat honden en katten voor de Olympische Winterspelen in 2014. Over meer informatie dan dit persbericht beschik ik niet.
Deelt u de mening dat de wijze waarop het gemeentebestuur van Sotsji het probleem van zwerfdieren aanpakt, waarbij onduidelijk is wat er met de dieren gebeurt, onethisch is? Zo ja, hoe beoordeelt u het plan van de Russische stad om dieren te «vangen, selecteren en verwijderen»? Bent u bereid de Russische overheid hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Ik ken het officiële beleid van de stad Sotsji met betrekking tot het verwijderen van zwerfdieren niet. Ik kan hierover dan ook geen oordeel vellen. Het persbericht geeft mij onvoldoende aanleiding de Russische overheid hierop aan te spreken.
Is het waar dat er in Sotsji al gif is gestrooid, met als doel het doden van zwerfdieren?
Bij een bezoek aan Sotsji vorige maand van Ambassademedewerkers is geconstateerd dat onder meer in de nabijheid van het Olympisch Dorp (in aanbouw) zwerfhonden aanwezig waren, die zich daar ongestoord ophielden.
Dat duidt erop dat er in ieder geval op dat moment geen grootschalige actie gaande was met het oog op het opruimen van deze zwerfdieren. Sotsji is een toeristenstad waar veel mensen met kinderen op straat lopen. Het strooien van gif is daarom onwaarschijnlijk gezien de gezondheidsrisico’s voor mensen.
Bent u bereid met uw buitenlandse collega’s een discussie te voeren met het doel mogelijke dodingsacties in de toekomst te voorkomen, gezien de verschillende dodingsacties die afgelopen jaren in de aanloop naar internationale sportwedstrijden hebben plaatsgevonden, zoals in China2 en Oekraïne?3 Zo nee, waarom niet?
Zwerfdieren vormen een risico voor de volksgezondheid. Het is daarom begrijpelijk dat de Russische autoriteiten zoeken naar een aanpak voor dit probleem. Het is daarbij aan de Russische autoriteiten zelf om te bepalen op welke wijze het probleem van zwerfdieren wordt aangepakt. Uiteraard vind ik dat, indien het noodzakelijk is om dieren te doden, dit op een diervriendelijke wijze dient te gebeuren. Door de OIE (World Organisation of Animal Health), waarbij ook Rusland is aangesloten, zijn richtlijnen en aanbevelingen opgesteld over de aanpak van zwerfdieren. Ik ga ervan uit dat de Russische autoriteiten bij de aanpak van zwerfdieren de aanbevelingen van de OIE volgen. Ik zie derhalve geen noodzaak om met mijn buitenlandse collega’s in contact te treden.
Het doden van een hond na een bijtincident |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Vrouw sluit zich op in kooi bij rechtbank om hond te redden», over een vrouw die protesteerde tegen het plan om haar hond te doden, nadat de hond haar gebeten had?1
Ja.
Is het waar dat de betreffende hond de dag nadat een bijtincident had plaatsgevonden door de politie in beslag is genomen en dat het dier zal worden geëuthanaseerd zonder dat bekeken is of een training met de hond een oplossing zou kunnen zijn?
Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente te besluiten hoe om te gaan met bijtincidenten. De burgemeester heeft de advocaat van de eigenaresse bericht dat hij het aanbod van het Martin Gaus Gedragscentrum accepteert om de hond kosteloos op te nemen en te bekijken of het dier nog trainbaar is en zo ja, het dier vervolgens in bijzijn van de eigenaresse te trainen. Hierna zal een advies worden uitgebracht hoe verder met het dier dient te worden omgegaan. De burgemeester heeft daarbij aangegeven de optie open te houden om op kosten van de gemeente na afloop van de training alsnog een risico-assesment te laten uitvoeren door de Gedragskliniek Utrecht. Het dier bevindt zich nu in het Martin Gaus Gedragscentrum.
Bent u bereid op zoek te gaan naar oplossingen op maat voor honden, zoals gehoorzaamheids- en gedragscursussen, opdat er geen honden onnodig meer worden gedood? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de Raad voor Dierenaangelegenheden gevraagd zijn zienswijze op te stellen over de wijze waarop maatschappelijk onaanvaardbaar gedrag van honden ten algemene – en agressie in het bijzonder – voorkómen kan worden, zowel in preventieve als in curatieve zin met als doel het verkrijgen van beter gesocialiseerde honden en in het verlengde daarvan een substantiële vermindering van het aantal bijtincidenten. Ik heb daarbij aangegeven dat het van belang is dat de veiligheid van de mens voorop wordt gesteld. Ik wacht de zienswijze van de Raad af waarna ik u zal informeren.
Deelt u de mening dat er een einde zou moeten komen aan verkeerd uitgevoerde gedragstesten, die een onbetrouwbare uitslag kunnen geven met alle gevolgen van dien? Zo ja, kunt u in de door u toegezegde zienswijze2 uiteenzetten hoe u gaat zorgen voor betrouwbare methoden om mogelijk agressieve honden zorgvuldig te testen en te trainen?
Zie antwoord vraag 3.
Nieuwe technieken verwijdering van asbest |
|
Henk van Gerven , Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekent met de nieuwe techniek van asbestverwijdering?1
Ja, ik ben bekend met de voorgenomen toepassing in Zeist van een nieuwe techniek, onder de naam Foamshield.
Volgens welke regels en richtlijnen is deze techniek getoetst aan de Nederlandse praktijk?
De werkmethoden die bij toepassing van deze techniek op genoemde locatie worden gebruikt, voldoen aan de geldende Arbowet- en regelgeving inclusief de geldende certificatieschema’s.
Kunt u de rapportages over de beoordeling van de nieuwe techniek van asbestverwijdering aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Bijgaand ontvangt u een drietal meetrapporten en een beoordelingsrapport ten behoeve van de risicoklasse-indeling voor het opruimen van een asbestbesmetting door asbesthoudend koord en het aansluitend duurzaam coaten van de achtergebleven bron.
Garandeert u dat werknemers en omwonenden bij toepassing van deze techniek niet bloot zullen staan aan te hoge concentraties vrije asbestvezels?
Wanneer deze techniek wordt toegepast zoals uitgewerkt in de rapporten bij het antwoord op vraag 3 zullen werknemers en omwonenden niet worden blootgesteld aan concentraties asbestvezels boven de geldende grenswaarden.
Hoe worden bij toediening van het schuim of de vloeistof de vrije vezels aan de achterkant van de asbestplaten, die vaak ontoegankelijk zijn vanwege bouwconstructie, onschadelijk gemaakt?
De asbesthoudende bronnen die zich in de meterkasten bevinden, worden niet verwijderd maar opgesloten in de gebouwconstructie door middel van een duurzame coating.
Vindt de praktijkproef plaats in afgeschermde omgeving? Zo nee, hoe voorkomt u dan dat vrije asbestvezels zich gedurende de praktijkproef verspreiden?
Aangezien de werkzaamheden op basis van de uitgevoerde validatiemetingen (zie antwoord op vraag2 zijn ingedeeld in risicoklasse 1, hoeft er geen containment te worden gebruikt.
Bij de uitvoering van de werkzaamheden zal een afscheidingswand van folie worden geplaatst tussen de hal en de woonvertrekken.
Wie houden er toezicht op de praktijkproef?
De Inspectie SZW zal tijdens de uitvoering van het project een aantal inspecties uitvoeren. Deze inspecties zullen samen met de Omgevingsdienst regio Utrecht en de gemeente Zeist (afdeling Vergunningen) worden uitgevoerd. Beide diensten zijn ook in het voortraject nauw betrokken geweest.
Wanneer acht u de proef geslaagd en onder welke voorwaarden kan de nieuwe techniek worden toegepast als erkende werkwijze?
De beheersstichting Ascert (zie www.ascert.nl), die onder meer verantwoordelijk is voor het beheer van alle certificatieschema’s op het gebied van asbestverwijdering, onderzoekt momenteel of innovatieve technieken van asbestsanering voldoende gevalideerd kunnen worden. Indien blijkt dat dit mogelijk is en daarmee voldaan kan worden aan de geldende normering en niveau van bescherming, zal Ascert en haar Centraal College van Deskundigen (CCvD) aan mij adviseren de certificatieschema’s hierop aan te passen. Zodra dat het geval is zal ik besluiten of het advies wordt overgenomen.
Wat zijn de kosten van asbestverwijdering met deze nieuwe techniek en hoe verhouden die zich tot de huidige technieken?
Het gaat bij het project in Zeist om het opruimen van een asbestbesmetting en een duurzame afscherming van de asbesthoudende bronnen. Dit is dus qua kosten niet te vergelijken met een conventionele asbestverwijdering.
Wat zijn de producten waarmee de asbest gestabiliseerd wordt en wat zijn daarvan de effecten op volksgezondheid en milieu?
De gebruikte producten bij deze nieuwe methode zijn een schuimproduct genaamd Foamshield-Fibrestop en een coating genaamd Foamshield-Line-X. Op basis van de productinformatie en veiligheidsinformatiebladen van beide producten worden geen nadelige effecten voor de volksgezondheid en het milieu verwacht.
Welke consequenties heeft het toepassen van de nieuwe techniek voor de eindverwerking van de daarmee verwijderde asbest?
Geen. De gebruikte kleefdoeken gaan als asbesthoudend afval naar een daarvoor aangewezen stortplaats.
Welke consequenties heeft deze nieuwe techniek voor de wetten en regels rond asbestverwijdering, eindverwerking en arbeidsomstandigheden? Blijven ook hier de asbestinventarisatie en de eindcontrole met asbest vrijverklaring verplicht? Zo nee waarom niet?
De bestaande wet- en regelgeving voor het uitvoeren van een asbestinventarisatie, asbestsanering, verwerking en eindcontrole (NEN2990) door een laboratorium, verandert niet door deze nieuwe techniek.
Het bericht ‘kernafval net over de grens’ |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat er plannen zijn voor opslag van kernafval in de gemeente Dorpen (Emsland) vlak over de grens van de Nederlandse gemeente Vlagtwedde?1
Er zijn in Duitsland geen plannen om radioactief afval vlak over de grens bij Vlagtwedde op te slaan. Wel is er in Duitsland sprake van een hernieuwde zoektocht naar een locatie voor eindberging voor hoog radioactief afval. De federale overheid, de deelstaten en oppositiepartijen in Duitsland bereikten hierover op 9 april jl. overeenstemming. De hernieuwde zoektocht wordt uitgevoerd aan de hand van een «blanco landkaart». Dit betekent dat alle opties openliggen en dat er nog geen specifieke locaties in beeld zijn voor eindberging.
Eind 2015 zal een commissie een voorstel voor veiligheidseisen en selectiecriteria voorleggen aan de Bondsdag. Deze commissie bestaat uit vertegenwoordigers van de federale regering, de deelstaten, wetenschappers, milieugroepen, werkgevers, werknemers en religieuze stromingen binnen Duitsland. De beslissing over een locatie voor eindberging moet in 2031 zijn genomen. De uiteindelijke bouw van de eindberging is voorzien omstreeks 2040.
Wat is uw algemene oordeel over het opslaan van kernafval in zoutkoepels, ook als het gaat om veiligheidsrisico’s?
Naar de huidige stand van de wetenschap en de techniek is geologische berging in de diepe ondergrond de meest veilige en verantwoorde keuze om te voorkomen dat radioactief afval op lange termijn in de levenssfeer van de mens komt. Hierover bestaat internationaal brede overeenstemming. In Nederland gaat het dan om berging in zout of klei. Dit is ook het beleidsstandpunt dat door achtereenvolgende kabinetten is ingenomen sinds het aanbieden van het eindrapport van de Commissie Opslag Radioactief Afval (CORA) in 2001 aan uw Kamer. Dit standpunt wordt uiteraard bijgesteld als in de toekomst uit nieuw wetenschappelijk onderzoek blijkt dat hieraan onacceptabele risico’s zijn verbonden.
Hoe denkt u over de risico’s voor de volksgezondheid en de kwaliteit van het drinkwater bij het opslaan van kernafval in zoutkoepels?
Ik vind dit belangrijke aspecten bij de eindberging van radioactief afval. Voorkomen moet worden dat radioactief afval in aanraking komt met watervoerende lagen voor drinkwater. Nederland heeft het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval (Trb. 2001, nr. 111) ondertekend. Dit verdrag legt de verplichting op om in ieder stadium van het afvalbeheer ieder lid van de bevolking, de bevolking als geheel en de toekomstige generaties in voldoende mate te beschermen tegen de effecten van blootstelling aan ioniserende straling. Dit geldt ook voor drinkwater.
Bent u bereid in contact te treden met de provincie Groningen en de Duitse regering over het plan voor opslag van kernafval in zoutkoepels vlakbij de Nederlandse grens?
Tot eind 2015 wordt in Duitsland gewerkt aan een voorstel voor de selectiecriteria voor een locatie voor eindberging. Op dit moment zijn er dus nog geen specifieke locaties voor eindberging in beeld. Indien een locatie in de grensstreek in beeld komt voor eindberging, dan heb ik hier uiteraard contact over met mijn Duitse collega’s.
Vindt er in het kader van het Verdrag van Espoo en de Richtlijn milieu-effectbeoordeling overleg plaats tussen de Duitse en Nederlandse autoriteiten?
Nee, niet in het kader van het onderwerp van deze Kamervraag. Het Verdrag van Espoo voorziet in de verplichting om in het geval van mogelijke grensoverschrijdende milieugevolgen het publiek en overheid in een buurland te betrekken bij de milieueffectrapportage. Hiervan is op dit moment nog geen sprake. Zie mijn antwoord op vraag 1.
Overtredingen bij het zaaien van met bestrijdingsmiddelen behandelde zaden en plotselinge vogelsterfte in Friesland |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat voor (vrijwel) alle gangbare suikerbieten die in Nederland worden geteeld geldt dat het zaaizaad met een neonicotinoide, zoals imidacloprid, is behandeld? Zo nee, welk percentage van de suikerbieten in Nederland wordt wel behandeld met neonicotinoiden en welk percentage niet?
Ongeveer 75% van het zaaizaad van suikerbieten wordt behandeld met neonicotinoïden.
Kunt u bevestigen dat het zaaien van zaaizaad dat is behandeld met neonicotinoiden, zoals imidacloprid, aan strenge voorschriften is verbonden?
Het zaaien van zaaizaad dat is behandeld met neonicotinoïden is aan diverse voorschriften gebonden om risico voor mens, dier en milieu te beperken. Zo is het bij geen enkele neonicotinoïde toepassing op zaaizaad toegestaan dat er tijdens het zaaien zaden aan het oppervlak blijven liggen.
Kunt u bevestigen dat deze toepassing alleen is toegelaten met behulp van precisiezaai, waarbij het behandelde zaad direct met grond bedekt wordt?1
Vier gewasbeschermingsmiddelen op basis van drie neonicotinoïden hebben een Nederlandse toelating voor behandeling van suikerbietenzaden: imidacloprid (Gaucho en Sombrero), clothianidin (Poncho Beta) en thiamethoxam (Cruiser SB). Middels het Wettelijk Gebruiksvoorschrift (WG) van deze middelen is vereist dat uitzaai alleen plaatsvindt met behulp van precisiezaai, waarbij het behandelde zaad direct met grond bedekt wordt.
Bij de toepassing met neonicotinoïden die op suikerbieten kunnen worden gebruikt, mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van gepilleerd bietenzaad, dat alleen met precisiezaai mag worden toegepast. Het pilleren van de bietenzaden zorgt ervoor dat de zaden een harde (klei-achtige) korst krijgen, die van een opvallende kleur wordt voorzien. Deze zaden hebben dan niet meer de vorm van een zaad, maar zijn relatief grote pillen of kogeltjes geworden welke door de vogels niet als zaad worden herkend. In alle gevallen moeten de zaden met grond worden bedekt, en gemorst product moet worden verwijderd.
Kunt u bevestigen dat het wettelijk gebruiksvoorschrift voorschrijft dat om de vogels en de zoogdieren te beschermen, het product volledig in de bodem moet worden ondergewerkt en dat blootstelling aan zaden geminimaliseerd worden moet worden? Zo ja, kunt u de reden voor deze gebruiksvoorschriften aangeven?
Ja, dit onderwerken is een vereiste voor het behandeld zaaizaad waarbij enige toxiciteit voor vogels en /of zoogdieren te verwachten is. Deze zinnen op het Wettelijk gebruiksvoorschrift zijn dan ook Europees vastgesteld. Door het onderwerken wordt de beschikbaarheid en daardoor de blootstelling van vogels/zoogdieren aan die zaden tot een aanvaardbaar risico verminderd.
In het licht van deze gebruiksvoorschriften, hoe beoordeelt u het bericht over het inzaaien van suikerbieten, waarin wordt geconstateerd dat er in het Noorden door de harde wind veel verstuiving plaatsvond, en waarin wordt gerapporteerd dat er op een perceel van 15 hectare, 15 procent van de zaden bloot lag?2
Op grond van het door u geciteerde artikel kan niet worden vastgesteld of er sprake was van een overtreding, omdat informatie over de omstandigheden tijdens inzaai ontbreekt.
Deelt u de mening dat het blootliggen van zaden die behandeld zijn met neonicotinoiden een groot gevaar vormt voor vogels en andere dieren? Kunt u de gevaren hiervan duiden en kwantificeren?
Behandeld zaad kan een risico vormen voor vogels en zoogdieren, als deze het zaad opeten. Daarom mag behandeld zaad alleen met behulp van precisiezaai gezaaid worden, waarbij het behandelde zaad direct met grond wordt bedekt.
Kunt u bevestigen dat er hier omgerekend 225.000 giftige suikerbietzaadjes open en bloot voor het oppikken lagen, alleen al op die 15 hectare? Hoe beoordeelt u dit?
De NVWA heeft geen melding ontvangen over een mogelijke overtreding in dit specifieke geval. De ligging van het perceel of de percelen zijn niet bekend bij de NVWA.
Aangezien niet (door de overheid) is vastgesteld welk percentage behandelde zaden bloot is komen te liggen en welke zaaidichtheid op het betreffende perceel is aangehouden, kan ik niet beoordelen hoeveel suikerbietenzaadjes exact bloot lagen. Ik kan ook niet beoordelen of het hier om behandeld zaad ging.
Kunt u bevestigen dat het zaaien van met neonicotinoiden behandeld zaad bij te harde wind een overtreding van de wet is? Zo ja, welke sanctie staat er op deze overtreding?
Als er een overtreding plaatsvindt van het wettelijk gebruiksvoorschrift staat er een sanctie van € 1.500 op.
Verder geldt in zijn algemeenheid dat zorgvuldig moet worden om gegaan met het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen (Zorgplicht art. 2a WGB).
Bij overtreding van dit artikel wordt een boete van € 500 opgelegd.
Kunt u aangeven of er in dit geval handhavend is opgetreden? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat u dit alsnog laten doen? Zo ja, welke sanctie heeft de betreffende teler gekregen?
Er is bij de NVWA geen melding ontvangen over een mogelijke overtreding. Naast mogelijke controle acties die voortvloeien uit meldingen voert de NVWA reguliere toepassingscontroles uit. Tijdens deze reguliere controles zijn geen overtredingen geconstateerd. De NVWA heeft geen aanwijzingen dat in strijd met de voorschriften is uitgezaaid.
Om deze redenen zijn er geen sancties opgelegd.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoeveel en door wie, er is gecontroleerd op het volgen van de gebruiksvoorschriften tijdens het inzaaien van suikerbieten?
NVWA controleert op de juiste toepassing van gewasbeschermingsmiddelen.
Daarbij kijkt de NVWA op basis van geconstateerde risico’s.
Het uitzaaien van behandeld bietenzaad wordt door de NVWA niet als een risicovolle toepassing gezien. Het uitzaaien van bietenzaad gebeurt met een machine die automatisch direct het zaad onderwerkt, de zogenaamde precisiezaai. Slecht onderwerken van het zaad als gevolg van zaaien bij ongunstig harde wind of vlak daarvoor, is voor boeren financieel ongunstig en niet in hun belang, daarom zou het in strijd werken met het gebruiksvoorschrift nadelig zijn.
Kunt u de conclusies van het recente rapport van de Amerikaanse Vogelbescherming bevestigen dat één enkel met neonicotinoïde behandeld zaadje genoeg gif bevat om een zangvogel te doden?3
De berekeningen die in het genoemde ABC-rapport zijn gedaan, zijn gebaseerd op de Noord-Amerikaanse toelatingen van drie neonicotinoiden in mais, granen en koolzaad. ABC trekt deze conclusie in één geval: bij met imidacloprid gecoat maiszaad.
In de beoordeling door Ctgb van zaadbehandelingsmiddelen in Nederland wordt rekening gehouden met het 1-korrel-criterium. Dat wil zeggen dat opname van 1 zaadje niet tot sterfte mag leiden. Alle in Nederland toegelaten neonicotinoïden zijn getoetst aan dit 1-korrel-criterium en voldoen daaraan. De berekening van het 1-korrelcriterium is gebaseerd op een acute toxiciteitsnorm, de dosering (gehalte werkzame stof per zaadje) en een voor het type zaad relevante vogelsoort met een bepaald lichaamsgewicht.
Heeft u er kennis van genomen dat er in de week na het incident waarbij er veel giftige zaden voor het oppikken lagen, een grote hoeveelheid dode vogels is gevonden in een bos in Friesland4 in een gebied waar veel suikerbieten worden geteeld?5
Volgens het artikel waarnaar wordt verwezen, en andere bronnen over dat incident, is de sterfte van de vogels (spreeuwen) voornamelijk te wijten aan de enorme aantallen van die vogels. Als oorzaak wordt in het artikel genoemd dat een grote groep kraaien hun nesten beschermen tegen de spreeuwen. Hierdoor botsen grote groepen spreeuwen in de lucht. Een relatie met vergiftiging door inname van behandelde zaden wordt in het artikel niet gelegd.
Daarnaast heb ik contact gehad met de gemeente Heerenveen. De gemeente geeft aan dat er in de winterperiode grote zwermen spreeuwen overnachten op haar grondgebied, onder andere in het Hepkema Bos. De spreeuwen overnachten met grote aantallen in slechts een klein aantal bomen.
Na melding bij de gemeente heeft het wijkteam geconstateerd dat door het gewicht van de spreeuwen een tak is afgebroken en als gevolg daarvan een 50 tal spreeuwen dood is gegaan. Dit betrof een eenmalig incident. Gezien het feit dat de oorzaak duidelijk was heeft de gemeente besloten om de dode vogels niet verder te laten onderzoeken. Ook de gemeente legt geen relatie tussen deze incidentele sterfte en de inname van zaden door vogels, aangezien er rond Heerenveen vrijwel geen suikerbieten worden geteeld.
Het Ctgb heeft geen signalen ontvangen van het CIDC (Centraal Instituut voor Dierziekte Controle) in Lelystad, dat er een koppeling is tussen sterfte en een gewasbeschermingsmiddel. Ook bij de NVWA zijn geen meldingen binnengekomen.
Kunt u een oorzakelijk verband tussen het blootliggen van een grote hoeveelheid giftige zaden en de grote plotselinge sterfte van vele vogels uitsluiten? Zo ja, op grond van welke informatie? Zo nee, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat het «incident» waarbij vele giftige zaden blootlagen, opnieuw aantoont dat de gebruiksvoorschriften van bestrijdingsmiddelen zeker niet altijd nageleefd worden? Zo ja, hoe beoordeelt u dit en welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie ook mijn antwoord onder vraag 9 en 10. Uit de door u aangereikte informatie en vanuit informatie van de NVWA kan ik niet concluderen dat er sprake was van overtreding van de gebruiksvoorschriften bij het zaaien van behandeld suikerbietenzaad. Het naleven van de voorschriften is uiteraard een belangrijke zaak.
De NVWA voert regelmatig representatieve nalevingmetingen uit om per doelgroep (sector) een vinger aan de pols te houden. Wanneer uit deze metingen blijkt dat er sprake is van risico’s voor mens, dier en milieu leidt dit tot gerichte controleacties. Op grond van de door u aangereikte informatie kan niet geconcludeerd worden dat de regelgeving bij het zaaien van behandelde suikerbietenzaad niet wordt nageleefd. Ik zet de handhaving voort.
Deelt u de mening dat het College voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) een veel ruimere marge en strengere criteria zou moeten hanteren in haar toelatingsprocedures voor bestrijdingsmiddelen, omdat in de praktijk steeds weer blijkt dat de gebruiksvoorschriften niet of onvoldoende nageleefd worden, en dat de risico’s voor mens, dier en milieu van de toegelaten bestrijdingsmiddelen in de praktijk dus veel groter zijn dan het Ctgb in haar toelatingsbesluiten stelt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid het Ctgb hiertoe opdracht te geven?
Het Ctgb maakt bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen gebruik van internationaal afgestemde toetsingskaders. Zo ook bij de beoordeling van de risico’s voor vogels en zoogdieren. Het Ctgb gebruikt in de risicobeoordeling veiligheidsmarges die in beginsel afdoende zijn om «onvoorziene effecten» van het gebruik van de middelen te beperken.
Dat neemt niet weg dat er incidenten kunnen zijn met gevolgen voor het milieu. Maar daar lijkt hier, op basis van de beschikbare gegevens, geen sprake van te zijn. Uiteraard reageert het Ctgb, ook in Europees verband, alert op nieuwe wetenschappelijke inzichten.
De NVWA voert regelmatig representatieve nalevingmetingen uit om per doelgroep (sector) de mate van naleving te onderzoeken. Wanneer uit deze metingen blijkt dat er sprake is van risico’s voor mens, dier en milieu leidt dit tot gerichte controleacties.
Op grond van de door u aangereikte informatie kan niet geconcludeerd worden dat de regelgeving bij het zaaien van behandelde suikerbietenzaad niet wordt nageleefd.
De onderhoudstop van de kerncentrale Borssele |
|
Paulus Jansen |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is de tijdplanning voor de onderhoudstop van de kerncentrale Borssele?1
De onderhoudsstop van de kerncentrale Borssele is gepland van vrijdag 12 april t/m ca. 17 mei 2013.
Wordt, mede gelet op de ouderdom van de centrale, het hele reactorvat gecontroleerd? Zo nee, tot welke onderdelen beperkt de controle zich dan en wordt uitgesloten dat er elders in het reactorvat wel haarscheuren voorkomen?
De inspectie van het reactorvat is opgenomen in een door de Kernfysische Dienst goedgekeurd meerjaren inspectieprogramma. In een 10 jaar cyclus wordt het gehele programma van inspecties op het primaire systeem inclusief het reactorvat uitgevoerd. Naar aanleiding van de verlenging van de bedrijfsduur van de kerncentrale Borssele is dit programma uitgebreid. Tijdens de komende onderhoudsstop zal de vatwand extra worden geïnspecteerd. De vatringen worden in deze onderhoudsstop over de gehele hoogte en dikte gemeten. Op vier verschillende posities ten opzichte van de omtrek van de vatwand wordt gemeten. Dit is ruim voldoende voor de controle, maar mocht het nodig blijken zal deze meting worden uitgebreid.
Op welke wijze wordt de fysieke staat van het reactorvat gecontroleerd en is die techniek op tijd beschikbaar? Welke meet en rekentechnieken worden daarvoor toegepast?
De fysieke staat van het reactorvat wordt met een ultrasoon onderzoeksmethode gecontroleerd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van apparatuur en dataverwerking programma’s die aan de huidige stand der techniek voldoen. De onderzoekstechnieken zijn internationaal gekwalificeerd (European Network for Inspection Qualification) en beschikbaar om ingezet te worden. Resultaten worden getoetst aan de hand van rekenmethodes en tegen eisen uit de internationale nucleaire veiligheidscode ASME (American Society of Mechanical Engineers). Deze veiligheidcode is door Nederland erkend.
Wordt het reactorvat van de kerncentrale in Borssele ook onderzocht met ultrasoon geluid zoals u stelde tijdens het dertigledendebat over het bericht «Europese kerncentrales niet veilig genoeg» op 6 maart jl.?
Ja.
Is de duur van de onderhoudsperiode toereikend om het volledige reactorvat door te meten? Zo nee, bent u in uw hoedanigheid van toezichthouder bereid om zo nodig af te dwingen dat de inspectie wordt uitgebreid indien de verzamelde gegevens daartoe aanleiding geven?
Zie beantwoording vraag 2. Mochten de uitkomsten van de metingen daartoe aanleiding geven wordt het onderzoek uitgebreid. De Kernfysische Dienst houdt mij van de resultaten van de inspectie op de hoogte.
Over vuilstortplaatsen |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek naar Haagse vuilstortplaatsen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat met oog op de volksgezondheid het voorval in Den Haag aanleiding is om andere gemeenten te waarschuwen over eventuele risico’s van hun vuilstortplaatsen? Zo ja, hoe gaat u dit concreet ten uitvoer brengen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Navraag bij de gemeente Den Haag heeft opgeleverd dat op de locatie sanering heeft plaatsgevonden, dat de situatie regelmatig wordt gecontroleerd en dat deze stortlocaties in de huidige situatie geen risico voor mens en milieu vormen. Door het college van B en W is de GGD Den Haag recent om advies gevraagd naar de mogelijke gevolgen voor de gezondheid van toen jonge kinderen, die in het verleden op de stortplaatsen speelden in de jaren dat de stortplaatsen in gebruik waren. De GGD zal de vragen van de bewoners inventariseren en vervolgens de gezondheids- en milieuaspecten en de mogelijke relatie daartussen in kaart brengen en beoordelen. De GGD zal hierover advies uitbrengen aan de gemeente en daarbij aangeven of verder onderzoek zinvol is. Ik zal het advies van de GGD aan de gemeente afwachten.
Bent u bereid te inventariseren waar in Nederland en in welke gemeenten nog meer verontreinigde vuilstortplaatsen zijn? Kunt u bij deze inventarisatie ook meenemen wat de consequenties hiervan zijn voor de bodem en het grondwater? Zo nee, waarom niet?
In de periode 1999–2003 hebben de provincies in het kader van het project Nazorg Voormalige Stortplaatsen (NAVOS) reeds een inventarisatie uitgevoerd van de meeste bekende voormalige stortplaatsen. Voor potentiële risico’s van verspreiding van verontreiniging naar bodem en grondwater is de Wet bodembescherming (Wbb) het toetsingskader. Uitvoering en handhaving van de Wbb is gedecentraliseerd naar provincies en rechtstreekse gemeenten. Vanwege de decentralisatie zijn bij het ministerie geen gegevens op landelijk niveau beschikbaar over Navos-stortplaatsen. Uit de contacten die mijn ambtenaren hebben met het bevoegd gezag blijkt echter niet dat zich momenteel substantiële problemen voordoen op dit vlak.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om vuilstortplaatsen te verduurzamen? Zo nee waarom, niet?
Eind dit jaar zal ik in het kader van het toenemende belang van het thema circulaire economie en het stimuleren van hergebruik van secundaire grondstoffen een onderzoek laten starten naar de mogelijkheden en de haalbaarheid (in financiële en technische zin) van afvalmining en verduurzaming bij voormalige stortplaatsen.
Kunt u met oog op het verduurzamen van stortplaatsen tevens inzicht geven in de voortgang van de uitvoering van de motie-Van Veldhoven waarin de regering wordt verzocht te onderzoeken met welke maatregelen, zoals bijvoorbeeld het aanbrengen van een oxidatielaag, extra methaanuitstoot kosteneffectief kan worden teruggebracht?2 Zo nee, waarom niet?
Ja. Het onderzoek naar de maatregelen waarmee de eventuele extra uitstoot van methaangas kan worden teruggebracht is onderdeel van de zorgvuldige voorbereiding van het experiment duurzaam stortbeheer die moet leiden tot de ondertekening van de Green Deal (zie ook antwoord 6). Verwacht wordt dat het rapport rond september gereed zal zijn.
Kunt u aangeven wat de voortgang is van de Greendeal Duurzaam Stortbeheer, die eind 2012 zou moeten zijn afgesloten?3 Zo nee, waarom niet?
Ja. Het innovatieve karakter van het experiment en de zorgvuldigheid die wordt betracht bij het opzetten daarvan, hebben tot gevolg dat de voorbereiding meer tijd kost dan aanvankelijk was voorzien. De verwachting is dat in het eerste kwartaal van 2014 alle voorbereidingen zijn afgerond. Vervolgens kan onder meer door de provincies Noord-Holland, Noord-Brabant en Flevoland, IPO, Vereniging Afvalbedrijven, Stichting Duurzaam Storten, betrokken afvalbedrijven en mijn ministerie een Green Deal worden afgesloten.
De aanwezigheid van huisdieren in voedsel en veevoer |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Is het waar dat er in Spanje straathonden, aangereden wild en huisdieren worden verwerkt in producten die onder meer verkocht werden als grondstof voor voer en de mogelijkheid bestaat dat dit voer ook aan Nederlandse bedrijven is geleverd?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
De Spaanse autoriteiten zijn in januari 2013 een onderzoek gestart naar aanleiding van een verdenking dat dode gezelschapsdieren verwerkt werden tot diermeel en dat deze verwerkte dierlijke eiwitten gebruikt zouden worden in de productie van voeder voor gezelschapsdieren. Uit het Spaanse onderzoek blijkt dat het diermeel (verwerkte dierlijke eiwitten) van het verwerkingsbedrijf geen honden DNA bevat. Daarmee is voor de Spaanse autoriteiten dit spoor gesloten.
Is het waar dat Spaanse bedrijven honden- en kattenvlees in gehakt hebben verwerkt en een Nederlands bedrijf hier ook van wordt verdacht?2 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 bleken alle monsters negatief te zijn op honden DNA. Ook over de link naar een Nederlands bedrijf is vanuit de contacten met de Spaanse autoriteiten geen aanwijzing gekomen. Op 5 april jl. is door de Spaanse autoriteiten gemeld dat er geen RASFF-melding (Rapid Alert System for Food and Feed) valt te verwachten omdat daar geen aanleiding toe is.
Hoe verhouden de berichten over de aanwezigheid van straathonden, gezelschapsdieren en aangereden dieren in voer en de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven zich tot uw antwoorden op eerdere vragen3 waarin u aangeeft dat er in Nederland geen sprake is van dit soort frauduleuze praktijken, die bovendien de voedselveiligheid in gevaar brengen?
Zie antwoord op vraag 1 en 2. Spaans onderzoek heeft opgeleverd dat er geen honden DNA in de producten is aangetroffen. Omdat er geen bewijs is dat illegale materialen zijn verhandeld heeft Spanje geen meldingen gedaan.
Acht u de controle van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op (gezelschaps) diervoeding van voldoende kwaliteit? Zo ja, hoe verklaart u dat de aanwezigheid van onder andere straathonden en gezelschapsdieren in de voeding niet is opgemerkt? Zo, nee wat gaat u doen om de controle aan te scherpen en op welke termijn gebeurt dat?
Ja. Bij de petfoodbedrijven controleert de NVWA op de aanvoer van dierlijk materiaal en op de etikettering van het petfood (risicogebaseerd). Deze controles acht ik voldoende. In Nederland zijn er geen aanwijzingen voor aanwezigheid van huisdieren in voeding of veevoer.
Kunt u bevestigen dat het in de Betuwe gevestigde bedrijf dat gespecialiseerd is in het vervoer van verwerkte dierlijke eiwitten een vergunning van de NVWA heeft voor het handelen in dierlijke bijproducten?4 Zo ja, bent u bereid om deze vergunning in te trekken als blijkt dat het bedrijf bewust ook handelde in producten afkomstig van zwerfdieren, aangereden wild en gezelschapsdieren en waarom wel of niet?
Het bedrijf in de Betuwe heeft een registratie als handelaar van verwerkte dierlijke eiwitten (diermeel). Als een bedrijf betrokken is bij handel in illegale producten zal de NVWA optreden. De bestraffing kan bestaan uit boetes, strafrechtelijke vervolging en/of intrekken van de registratie. Dit laatste betekent dat het bedrijf niet meer mag handelen. De vorm van bestraffing is afhankelijk van de ernst van de overtreding.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de eigenaar van de in Zaltbommel gevestigde groothandel in kracht- en mengvoer dat het niet erg is als honden hondenvlees te eten krijgen omdat ze elkaar in de natuur immers ook opeten?5
Vanuit biologisch oogpunt bezien klopt het dat honden of hondachtigen in de natuur elkaar kunnen opeten. In Europa is echter het gebruik van honden (gezelschapsdieren) voor menselijke en dierlijke consumptie wettelijk niet toegestaan.
Deelt u, onder andere met het oog op voedselveiligheid en ziektebeperking, de mening van de eigenaar van het in Zaltbommel gevestigde Cagemax? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u voorkomen dat er producten van honden of katten worden verwerkt in gezelschapsdiervoeding?
In de Europese regelgeving, in Nederland via de Wet dieren geïmplementeerd, is het gebruik van gezelschapsdieren voor de productie van verwerkte dierlijke eiwitten ten behoeve van gebruik als diervoedergrondstof, verboden. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat in Nederland dit verbod wordt overtreden.
Kunt u uitleggen waarom de NVWA vooralsnog geen alarm slaat naar aanleiding van deze vormen van voedselfraude?
De Spaanse autoriteiten hebben geen melding gemaakt van betrokkenheid van Nederlandse bedrijven. Bovendien is er geen honden DNA aangetroffen in diermeel. Dit is voor de NVWA reden om geen alarm te slaan.
Hoe beoordeelt u het feit dat Spanje nog geen melding heeft gemaakt van deze fraudepraktijken via het Europese alarmeringssysteem RASFF en kunt u aangeven hoe hier vanuit de EU naar wordt gekeken?
Zie antwoord op vraag 2.
Bent u bereid in Europa aan te geven dat het onacceptabel is dat Spanje haar verantwoordelijkheid niet neemt door geen melding te maken van deze praktijken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het RASFF-systeem is een systeem waarmee lidstaten elkaar informeren als er een gezondheidsrisico wordt geconstateerd.
Een lidstaat die informatie heeft over levensmiddelen of diervoeders die een ernstig risico voor de gezondheid vormen moet onmiddellijk de Europese Commissie op de hoogte stellen met behulp van het RASFF-systeem. Zoals eerder vermeld ziet Spanje geen reden voor een RASFF melding, omdat er geen bewijs is dat illegale materialen zijn verhandeld.
Kunt u bevestigen dat er stukjes dolfijn zijn aangetroffen in blikjes tonijn?6 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Nee. Over de berichtgeving n.a.v. het onderzoek heeft IMARES zelf op 19 maart onderstaand bericht op haar website heeft geplaatst:
«De aanwezigheid van dolfijn in blikken tonijn is….nooit onderwerp van onderzoek geweest. In 2010 is wel een kleinschalig onderzoek uitgevoerd waaruit bleek dat erfelijk materiaal (DNA) van dolfijn kon worden aangetoond in de onderzochte ingevroren pakken tonijn. Dat heeft waarschijnlijk voor de verwarring gezorgd. Uit deze resultaten kunnen echter geen conclusies worden getrokken over andere dan de onderzochte tonijnproducten en ook niet over het voorkomen van soortvreemd DNA in blikproducten.»Imares en producenten werken momenteel aan het ontwikkelen van een keurmerk dat garandeert dat visproducten geen sporen van andere soorten bevatten.»
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van dolfijn in tonijnproducten is veroorzaakt door de methode van tonijnvangst en dat deze huidige methoden onverantwoord zijn met het oog op de bijvangst die ze veroorzaken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid er in Europa voor te pleiten dat vangstmethoden die dergelijke bijvangst tot gevolg hebben verboden moeten worden en waarom wel of niet?
Het is bekend dat dolfijnen in sommige visserijen worden bijgevangen, maar het is de vraag of dat ook automatisch de oorzaak is. Als er sprake is van dolfijn DNA in tonijn producten, zullen de betreffende controle agentschappen alle mogelijke oorzaken moeten onderzoeken. De EU heeft reeds in 2004 maatregelen genomen om de bijvangst van dolfijn- en walvisachtigen in kaart te brengen en te voorkomen. Deze verordening is niet voldoende effectief gebleken. Uw Kamer is geïnformeerd over de evaluatie van de Europese Commissie hierover (31 oktober 2011).
Ik pleit er in Brussel dan ook voor dat onder de nieuwe technische maatregelen (in het kader van het nieuwe Gemeenschappelijke Visserij Beleid) wél effectieve voorwaarden worden gesteld. Mijn inzet is dat visserij mogelijk blijft met een minimum aan bijvangsten van kwetsbare diersoorten.
Het bericht dat het bestuurscollege van Bonaire de beschermde status van het Bonaire national marine park inperkt |
|
Wassila Hachchi (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving1 over de voorgenomen wijziging in de beschermde status van het Bonaire National Marine Park en het Ruimtelijke Ontwikkelingsplan Bonaire (ROB)?
In de berichtgeving van Amigoe van 2 april jl. wordt de vrees uitgesproken dat door de herziening van het ROB ontwikkelingen worden toegestaan die negatieve gevolgen hebben voor de mariene biodiversiteit en het Bonaire Mariene Park. Het Openbaar lichaam Bonaire is verantwoordelijk voor een goed beheer, behoud en bescherming van het mariene park overeenkomstig de Verordening Natuurbeheer Bonaire en de kaders van de ruimtelijke ordening. Wijzigingen in het beheer, als gevolg van bijvoorbeeld een herziening van het ROB of het toelaten van bepaalde ontwikkelingen in het Bonaire Mariene Park, kunnen alleen genomen worden na zorgvuldige afweging en met een goede onderbouwing.
Heeft u over deze plannen contact gehad met het bestuurscollege van Bonaire of de lokale natuurorganisaties, bijvoorbeeld in het kader van het natuurbeleidsplan voor de BES-eilanden?
Ambtelijk is contact geweest over de plannen van het bestuurscollege in het kader van de ontwikkeling van activiteiten in de kustzone van Bonaire.
Wanneer bent u van plan het natuurbeleidsplan BES naar de Kamer te sturen en de financiële gevolgen daarvan in de begroting te verwerken?
Het natuurbeleidsplan is op 23 april 2013 (Kamerstuk II 30 825, nr.191) aangeboden aan de Tweede Kamer. In het plan is aangegeven op welke wijze de 7,5 miljoen euro voor natuur in Caribisch Nederland besteed wordt. Deze middelen worden eenmalig toegevoegd aan de begroting van het ministerie EZ.
Kunt u bij het natuurbeleidsplan BES een overzicht geven van de voorgenomen ruimtelijk-economische ontwikkelingen in en rondom de belangrijkste natuurgebieden op de eilanden die een grote impact op de lokale natuur en in het bijzonder op het koraal hebben, zoals de aanleg van de pier die genoemd wordt in dit artikel?
In het natuurbeleidsplan Caribisch Nederland is geen overzicht opgenomen van voorgenomen ruimtelijke economische ontwikkelingen in en rondom de belangrijkste natuurgebieden van de eilanden. Het natuurbeleidsplan geeft het kader voor de door de eilanden op te stellen natuurplannen. In deze natuurplannen zullen de eilanden aangeven op welke wijze het beheer en behoud van natuur concreet wordt vormgegeven. In het natuurbeleidsplan Caribisch Nederland staat de aanbeveling om mitigatie-, herstel- en compensatierichtlijnen voor de ruimtelijke ontwikkeling op te nemen in de eilandelijke natuurplannen.
Is de opmerking waar in het artikel dat er een kritisch onderzoeksrapport is opgesteld over de mogelijke gevolgen van de aanleg van een nieuwe pier in het onderwaterpark? Kunt u dit aan de Kamer toesturen?
Ten behoeve van de vergunningverlening op grond van de Wet maritiem beheer BES voor de aanleg van de pier in het onderwaterpark zijn drie rapporten opgesteld door het onderzoeksinstituut Caribean Research and Management of Biodiversity (CARMABI). Ten behoeve van de advisering over de gevolgen van de pier voor het mariene milieu en natuur is een rapport opgesteld door het Marien onderzoek instituut van Wageningen UR (IMARES). De rapporten treft u aan als bijlage2: Possible environmental effects of the construction of a pier and its future usages near Karel’s Bar, Bonaire, October 2011; Environmental impacts associated with the planned expansion of Karel’s Beach Bar, Bonaire, November 2011; Evironmental impact assessment of the Construction of a pier and its future usages near Karel’s Bar, august 2012; Kort advies ten aanzien van het optreden van effecten bij de aanleg en exploitatie van de uitbreiding van Karlel’s Pier, Bonaire, oktober 2012.
Kunt u bevestigen dat Rijkswaterstaat de vergunning voor deze werkzaamheden moet verlenen? Op welke termijn gebeurt dit, en is er daarbij sprake van een Milieu Effect Rapportage of kunt u bij deze vergunningverlening aandringen op het schenken van aandacht aan de milieugevolgen van de eventuele bouw?
Voor de aanleg van een nieuwe pier in het Bonaire Mariene Park dienen op grond van de vigerende BES wet- en regelgeving verschillende vergunningen te worden aangevraagd bij verschillende instanties. De Minister van Infrastructuur en Milieu (Rijkswaterstaat) is verantwoordelijk voor vergunningverlening op grond van de Wet maritiem beheer BES. Het bestuurscollege van Bonaire is verantwoordelijk voor de vergunningverlening op grond van de Verordening Natuurbeheer Bonaire en de Bouw- en woningverordening Bonaire.
Voor het verlenen van een vergunning op grond van de Wet maritiem beheer BES moet de Minister van Infrastructuur en Milieu bij de beoordeling van de aanvraag de effecten van de aanleg en het gebruik van het voorgenomen bouwwerk op het mariene milieu, de natuur, de veiligheid van de scheepvaart en het maritiem archeologisch erfgoed uitdrukkelijk in overweging nemen. Een Milieu Effect Rapportage (MER) is bij de aanvraag niet verplicht. Een vergunning kan geweigerd worden, indien één of meer belangen op onoverkomelijke wijze in het gedrang zouden komen door verlening van de vergunning. Deze beoordeling geschiedt voor het aspect natuur in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken. Gebleken is dat de effecten van het voorgenomen bouwwerk op het mariene milieu en natuur niet dusdanig zijn dat deze belangen op onoverkomelijke wijze in het gedrang komen. De vergunning is onder strikte voorwaarden verleend. De gestelde voorwaarden zijn onder andere bedoeld om mogelijke negatieve effecten van de aanleg en het gebruik op het mariene milieu en de natuur te voorkomen. Naast een vergunning op grond van de Wet maritiem beheer BES dient de initiatiefnemer in het bezit te zijn van alle overige benodigde vergunningen alvorens hij kan aanvangen met de aanleg van de nieuwe pier. Op welke termijn deze vergunningen verleend zullen worden, ligt aan het bestuurcollege van Bonaire.
Kent u het in het artikel aangehaalde rapport van onderzoeksbureau Carmabi over de schade aan het koraal, onder andere als gevolg van bouwactiviteiten? Is het raadzaam om bij nieuwe bouwactiviteiten aan de kust of op het water bij Bonaire steeds specifiek te kijken naar de gevolgen daarvan voor het koraal?
Ja, het rapport is bij mij bekend en als bijlage3 bijgevoegd (Environmental impact assessement of the Construction of a pier and its future usages near Karel’s Bar, Bonaire; Vermeij; august 2012). Bij iedere activiteit waarvoor een vergunning noodzakelijk is op grond van de Wet maritiem beheer BES zal door mij gekeken worden naar de effecten op het koraal. In aanvulling hierop werk ik samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu en het openbaar lichaam aan het uitvoeren van een Strategische Milieueffect Rapportage voor de kustzone van Bonaire. De rapportage zal inzicht geven over welke toekomstige activiteiten waar en op welke wijze plaats kunnen vinden zonder schade te berokkenen aan de natuur en het mariene milieu.
Heeft zulk onderzoek plaatsgevonden voor de in dit artikel2 omschreven projecten? Zo nee, kunnen Nederlandse kennisinstellingen, zoals het NIOZ of IMARES, daarbij een helpende hand bieden?
Ja, dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden door het instituut CARMABI en door IMARES.
Doet het meest recente bestemmingsplan voor de kust van Bonaire naar uw mening recht aan de waarde van ecosysteemdiensten, zoals kustbescherming, zoals omschreven in de recente studies van The Economics of Ecosystems and Biodiversity (TEEB)3 die gedaan zijn over het eiland? Is er in het ROB sprake van een goede balans tussen economie en natuur op de korte en de lange termijn?
Zie beantwoording onder 1.
Natuurbezuinigingen en schaapskuddes |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Enige schaapskudde Veluwe failliet»?1
Ja.
Is het waar dat natuurbezuinigingen direct of indirect ten grondslag liggen aan het faillissement van genoemde schaapsherder? Zo ja, wat is het verband? Zo nee, kunt u de oorzaak dan op andere wijze duiden?
De financiële problemen voor de herder waren volgens de Vereniging Natuurmonumenten niet het gevolg van het wegvallen van reguliere begrazingsopdrachten van Natuurmonumenten.
Er is volgens de vereniging sprake van het niet verkrijgen van een incidentele begrazingsopdracht voor een project bij het Hulshorsterzand, waarvoor een openbare aanbesteding is geweest en waarop verschillende kuddes hebben ingeschreven. De opdracht is gegund aan een kudde die het beheer op de door de Vereniging Natuurmonumenten beoogde wijze wil uitvoeren en goedkoper heeft ingeschreven.
Bent u bereid Natuurmonumenten te steunen in het zoeken naar een acceptabele oplossing voor de dieren die het slachtoffer dreigen te worden van het faillissement van hun herder?2
Er is reeds een oplossing gevonden waarmee de acute nood voor de kudde is gelenigd en er heeft overleg plaatsgevonden tussen Natuurmonumenten en de herder. De herder heeft aangegeven erop te vertrouwen dat samen met Natuurmonumenten en andere partijen een structurele oplossing zal worden gevonden voor het behoud van de kudde. Ik ben blij dat er een oplossing voor deze kudde gevonden lijkt en ik ben bereid mee te denken over oplossingen voor rondtrekkende gescheperde schaapskuddes, met in acht neming van de verantwoordelijkheid van de provincies.
Bent u bereid terreinbeherende organisaties zodanig tegemoet te komen in hun exploitatiekosten dat natuurbeheer op de meest correcte wijze kan worden uitgevoerd anders dan geleid door louter economische korte termijn motieven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Beheersubsidie aan terreinbeherende organisaties wordt niet meer door het Rijk verleend maar door de provincies, via de provinciale Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) en eventuele andere regelingen.
Heeft u kennisgenomen van de maatschappelijke verontwaardiging over de economisering van het natuurbeleid en de gevolgen daarvan? Zo ja, op welke wijze wilt u voorkomen dat incidenten zoals genoemd vaker voor zullen komen?
Ja, ik heb de berichtgeving en de reacties in de diverse media gevolgd. Ik heb een grote maatschappelijke betrokkenheid gezien bij deze schaapskudde. Ik ben ook blij dat veel Nederlanders zich betrokken voelen bij natuur en landschap. In mijn brief «Vooruit met natuurbeleid» (Kamerstuk 33 576, nr. 1) heb ik ook aangegeven deze ontwikkeling te zien en daarop in te willen spelen, om de betrokkenheid en inzet van de maatschappij bij natuur maximaal te kunnen benutten.
De Natura 2000-gebieden Nieuwkoopse plassen en Binnenveld |
|
Pieter Litjens (VVD), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de voortdurende stikstofproblematiek in Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen en De Haeck?1
Ja.
Bent u bereid in het concept-aanwijzingsbesluit voor Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen en De Haeck, gelet op de voortdurende stikstofproblematiek in het gebied, de uitbreidingsdoelstellingen voor de habitattypen blauwgrasland en veenmosrietland om te zetten in behoudsdoelstellingen? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze uitbreiding is nodig voor het bereiken van de landelijk gunstige staat van instandhouding van deze natuurwaarden. Voor de stikstofproblematiek biedt het op behoud zetten van de instandhoudingsdoelstellingen van blauwgrasland en veenmosrietland geen oplossing. De maatregelen die noodzakelijk zijn voor behoud zijn ook voldoende om op termijn de uitbreidingsdoelstelling te realiseren.
Bent u bereid te wachten, conform uw antwoord op eerdere vragen over de Nieuwkoopse Plassen, met het definitief aanwijzen van de Nieuwkoopse Plassen als Natura 2000-gebied zolang niet duidelijk is hoe de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) uitwerkt voor dit gebied en er geen draagvlak bestaat onder de betrokkenen? Zo nee, waarom niet?2
Het gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck zal ik, ter uitvoering van de motie Geurts c.s. (Kamerstuk 33 037, nr. 62), niet voor de zomer aanwijzen. In september zal ik u informeren over de stand van zaken van het gebiedsproces en zal ik aangeven wanneer dit gebied wordt aangewezen.
Kunt u aangeven of Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland inmiddels met hun advies voor het gebied Nieuwkoopse Plassen en de Haeck zijn gekomen wat betreft het definitief aanwijzen van het gebied in relatie tot het beheerplan en de PAS? Zo ja, wat vindt u van dit advies en bent u bereid dit advies naar de Kamer te sturen?
De provincie Zuid-Holland heeft aangegeven een door het gebied gedragen aanvullend advies over de instandhouding van Veenmosrietland te hebben ontvangen. De provincie Zuid-Holland geeft aan dat uit het advies blijkt dat het mogelijk is om de instandhouding van dit Natura 2000-doel te waarborgen. Momenteel vertaalt de provincie Zuid-Holland, als voortouwnemer van het beheerplan Nieuwkoopse Plassen & De Haeck, dit door naar het ontwerpbeheerplan voor dit gebied.
Heeft u kennisgenomen van de kritiek van ondernemers, waterschap en de gemeenten Rhenen en Veenendaal op het beheerplan voor Natura 2000-gebied Binnenveld? Wat vindt u van deze kritiek?3
Ja, hier heb ik kennis van genomen. In een constructief overleg tussen mijn departement, de gedeputeerden van de provincies Utrecht en Gelderland en het waterschap Vallei en Veluwe, is op 24 april gesproken over de toekomstige inrichting van het Natura 2000-gebied Binnenveld. De twee provincies en het waterschap hebben mij aangegeven graag de verantwoordelijkheid voor het beheerplan van het Rijk over te nemen. In lijn met de decentralisatie ondersteun ik dit verzoek. De regionale overheden hebben aangegeven te willen werken aan een nieuw integraal beheerplan dat én voldoet aan de doelen voor Natura 2000 én kan rekenen op draagvlak in het gebied. Zij hebben hiervoor alternatieve maatregelen op het oog die de gevolgen voor de omgeving mogelijk zouden kunnen beperken.
Bent u bereid in het concept-aanwijzingsbesluit voor Natura 2000-gebied Binnenveld, gelet op het grote aantal Natura 2000-gebieden waar voor habitattype blauwgrasland een uitbreidingsdoelstelling geldt en de forse consequenties als gevolg van de voorgestelde peilverhoging, de uitbreidingsdoelstelling voor het habitattypen blauwgrasland om te zetten in een behoudsdoelstelling? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze uitbreiding is nodig voor het bereiken van de landelijk gunstige staat van instandhouding van blauwgrasland. Daarbij biedt het op behoud zetten van de instandhoudingsdoelstelling van blauwgrasland geen oplossing voor de stikstofproblematiek in dit Natura 2000-gebied. De noodzakelijke hydrologische maatregelen zijn nodig voor behoud. Met deze maatregelen zal naar verwachting op de langere termijn ook de uitbreidingsdoelstelling worden gerealiseerd.
Bent u bereid te wachten met het definitief aanwijzen van het Binnenveld tot Natura 2000-gebied zolang er geen draagvlak bestaat onder de betrokkenen in het gebied? Zo nee, waarom niet?
Het gebied Binnenveld zal ik, ter uitvoering van de motie Geurts c.s. (Kamerstuk 33 037, nr. 62), niet voor de zomer aanwijzen. In september zal ik u informeren over de stand van zaken van het gebiedsproces en zal ik aangeven wanneer dit gebied wordt aangewezen.
Het aardbevingsbestendig maken van de olie- en gasopslag in Groningen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Olie-opslag niet bestand tegen zware bevingen»?1
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht. Wel wil ik daar aan toevoegen dat VOPAK heeft aangegeven dat deze berichtgeving onjuist was en is gecorrigeerd in een ANP-bericht van 3 april, waarin Vopak aangeeft nog 2 tot 3 maanden bezig te zijn met het onderzoek naar de bestendigheid van de terminal in de Eemshaven tegen aardbevingen. Er is vooralsnog geen schade of noodzaak van verstevigingen vastgesteld.
Is het waar dat bij de vergunningverlening voor de bouw en het gebruik van de opslagvoorzieningen in de Eemshaven rekening gehouden is met minder zware aardbevingen dan inmiddels voor mogelijk gehouden worden? Zo ja, leiden de nieuwe inzichten in aardbevingsrisico’s tot de verplichting voor de eigenaar om aanpassingen te doen aan de installaties?
Als bij vraag 1 aangegeven is Vopak nog bezig met deze inventarisatie.
Wordt bij de nu al uitgevoerde 11 onderzoeken naar de sterkte en gevolgen van eventuele aardbevingen op dit moment ook systematisch onderzoek gedaan naar de mogelijke risico’s die zwaardere aardbevingen kunnen hebben op vergunning plichtige bedrijven? Zo nee, bent u van mening dat een dergelijk onderzoek uitgevoerd moet worden en welke instanties horen hier volgens u bij betrokken te worden?
Als onderdeel van de genoemde 11 onderzoeken wordt ook onderzocht wat de mogelijke effecten aan het oppervlak zijn van een aardbeving groter dan 3.9 Richter en tevens wordt bekeken welke gebieden mogelijk in zones met een grotere dan tot nu toe verwachte schade vallen. Op basis hiervan zal bekeken moeten worden welke vergunningplichtige bedrijven binnen deze zone vallen en bekijken welke acties nodig zijn.
Deelt u de mening van de eigenaar van de olieopslag, Vopak, dat de kosten voor aanpassingen aan de installaties vergoed zouden moeten worden door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), zoals ook gebeurt bij schade door particulieren? Zo nee, waarom niet?
Indien uit de onder vraag 3 genoemde inventarisaties blijkt dat preventieve verbeteringen nodig zijn, zal ik hierover in contact treden met de NAM.
In welke mate wordt de opslag in Groningen gebruikt door of namens het Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA)? Bent u van mening dat er een verantwoordelijkheid ligt voor de overheid, als klant van olieopslag, om gebruik te maken van veilige installaties? Welke actie zou uit deze verantwoordelijkheid moeten volgen ten aanzien van de opslag in de Eemshaven?
De stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA) huurt momenteel als enige organisatie tanks in de olieterminal van VOPAK in Eemshaven. COVA zal er als klant van olieopslag vanuit mogen gaan dat VOPAK als vergunningplichtig bedrijf voldoet aan alle wettelijk gestelde eisen ten aanzien van de veiligheid van de terminal en de daar aanwezige tanks.
Voor mogelijke vervolgacties zie bovenstaande vragen en antwoorden.
Welke risico’s loopt de bevolking als gevolg van de niet-aardschokbestendigheid van de opslag? Wordt daar in de veiligheidsregio op geanticipeerd en zo ja, hoe dan?
Zie bovenstaande vragen en antwoorden. Er is vooralsnog geen schade of noodzaak van verstevigingen vastgesteld.
Natuurontwikkeling in het Binnenveld |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Natura Binnenveld onhaalbaar» en «Liever boerengrond dan blauwgrasland»?1 2
Ja.
Bent u op de hoogte van de langdurige impasse rond de natuurontwikkeling in het Binnenveld en het beheerplan voor het gelijknamige Natura 2000-gebied?
Het is mij bekend dat het hier een ingewikkeld gebiedsproces betreft. Het is mijn voornemen om binnenkort bestuurlijk met de andere bevoegde instanties te overleggen over mogelijke oplossingen.
Hoe beoordeelt u het gebrek aan draagvlak voor het beheerplan voor het Natura 2000-gebied Binnenveld bij gemeenten, waterschap en landbouworganisaties?
Het Natura 2000-gebied Binnenveld is één van de laatste natuurparels in de Gelderse Vallei. Het concept beheerplan beschrijft maatregelen om deze hoge natuurwaarden te beschermen, in een omgeving met veel bedrijvigheid en ambitie. Dit raakt velen en het kost veel energie en tijd om de noodzakelijke maatregelen goed uit te leggen. Ik hecht aan een goede afstemming in de streek om het draagvlak te verbreden. Maatregelen zijn niet alleen voor natuurdoelen nodig, ook zijn ze nodig om ontwikkeling rond het gebied middels de Programmatische Aanpak Stikstof mogelijk te maken.
Klopt het dat nu wordt gewerkt aan een oplossing waarbij het peil in het riviertje de Grift met 20 cm wordt verhoogd, om te kunnen voldoen aan een goede instandhouding van de Natura 2000-gebieden? Welke andere mogelijke oplossingen ziet u om de kwetsbare gebieden in het Binnenveld te beschermen?
In het Binnenveld speelt een aantal ecologische problemen. Een belangrijk knelpunt is verdroging. Om de waterhuishouding van dit natuurgebied te verbeteren is een optie om het peil van de Grift te verhogen. Daarnaast wordt door het Waterschap Vallei en Veluwe nog gewerkt aan andere opties.
Kunt u toelichten waarom een peilverhoging van 20 cm in een landbouwgebied met een grootte van 200 ha noodzakelijk is om een natuurgebied van 10,8 ha te beschermen?
Het totale Natura 2000-gebied Binnenveld bedraagt 110 ha.
Het Natura 2000-gebied Binnenveld is een restant van habitats en soorten die decennia geleden nog in grote oppervlakten in Nederland en specifiek in de Gelderse Vallei voorkwamen. Deze natuurwaarden zijn nu zeer bedreigd door de cumulatie van activiteiten in en rond het gebied. Dat is ook de reden dat Nederland de verplichting heeft om deze kenmerkende soorten en habitats in een goede staat van instandhouding te herstellen. Dat kan alleen door specifieke maatregelen te nemen zoals vernatting. De optionele maatregelen bespreek ik binnenkort met de andere bevoegde instanties.
Klopt het dat deze 20 centimeters nodig zijn voor de instandhoudingsdoelen? Bij Natura 2000 zijn de instandhoudingsdoelen voor de kortere termijn, maar uiteindelijk gaat het toch om de realisatie van de ontwikkeldoelstellingen? Deelt u de mening dat het beter is om ook te kijken naar de ontwikkeldoelstellingen, opdat gewerkt kan worden aan een gedragen oplossing die ook op de lange termijn houdbaar is?
Nederland is gehouden zich in te spannen om tenminste te voorkomen dat de natuurkwaliteiten verder verslechteren en moet deze op termijn verbeteren, om de instandhoudingsdoelen te behalen.
Kunt u aangeven of Staatsbosbeheer van plan is om gronden in het Binnenveld te verkopen als onderdeel van de taakstelling voor het afstoten van gronden? Zo ja, om welke gronden en hoeveel hectare gaat het dan? Wat zou volgens u de inzet van Staatsbosbeheer moeten zijn voor het slagen van dit gebiedsproces?
Staatsbosbeheer zal geen natuurgebieden die behoren tot Natura 2000 en/of de EHS verkopen. Wel wordt er met Staatsbosbeheer constructief overlegd op welke wijze zij dit proces kunnen ondersteunen.
Is het u bekend dat de verhoudingen tussen de verschillende partijen in het gebied behoorlijk verstoord zijn? Bent u bereid om in overleg te treden met de verschillende overheden en belangenorganisaties in het Binnenveld om te zorgen dat de natuurontwikkeling in het gebied uit de impasse geraakt en er een «haalbare en betaalbare» invulling van het beheerplan van het Natura 2000-gebied komt?
Onder vraag 2 heb ik al aangegeven dat het om een ingewikkeld gebiedsproces gaat. Om te komen tot een mogelijke oplossing voor de lastige problemen die er nu zijn ben ik ingegaan op een verzoek van de beide bevoegde instanties (provincie Utrecht en provincie Gelderland) en het bestuur van het Waterschap Vallei en Veluwe om met hen eind april in overleg te treden.
Bent u bereid deze vragen voor 17 april te beantwoorden, in verband met het algemeen overleg Natuur- en milieueffecten veehouderij inclusief PAS dat op deze datum zal plaatsvinden?
Ja.
De tijgermug |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Aziatische tijgermug heeft zich in Nederland gevestigd»1 en «Misverstand over tijgermug in Nederland»?2
Ja.
Op basis van welke gegevens maakt Nederland onderscheid tussen «waargenomen» (geel) en «gevestigd» (rood), en hoe is het mogelijk dat het Europese centrum voor infectieziektenbestrijding (EDCD) aanvankelijk op basis van deze gegevens geconcludeerd heeft dat sprake was van vestiging?
Recent heeft ECDC de weergave van de kaarten aangepast, door onderscheid te maken in nieuwe categorieën. In gele gebieden hebben introducties van muggen plaatsgevonden. In rode gebieden zijn muggenpopulaties gevestigd. Bij de aanpassing van de kaarten is ten onrechte een deel van Nederland rood weergegeven. De oorzaak was dat er in Nederland op dezelfde locaties herhaaldelijk nieuwe introducties zijn geweest, wat als vestiging is bestempeld door de automatische categorisering. In Nederland nemen wij echter maatregelen om aangetroffen muggen te bestrijden en zo vestiging van muggen te voorkomen.
Hoe is geborgd dat de ECDC-kaart de juiste situatie weergeeft en hoe is het in dat licht mogelijk dat deze kaart (die op 21 maart jl. openbaar werd gemaakt) pas fouten bleek te bevatten, nadat Nederlandse media op 29 maart het publiek hadden geattendeerd op de vestiging van de tijgermug in Nederland?
De kaarten worden gemaakt op basis van data aangeleverd door onderzoekers uit de EU lidstaten. In Nederland gebeurt dat door het Centrum Monitoring Vectoren (CMV), onderdeel van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). De aangeleverde data worden vervolgens gevalideerd door een door ECDC gefinancierde databeheerder. Vervolgens worden de aangeleverde data door routinematige computerprocessen gecategoriseerd. Validatie van de indeling van de aangeleverde data in categorieën moet in de toekomst voorkomen dat gebieden ten onrechte rood worden weergegeven.
De verkeerde indeling op de kaarten van het ECDC werd reeds eerder geconstateerd door het CMV. Zij hebben contact opgenomen met het ECDC met het verzoek om de kaartjes te rectificeren. Het heeft enkele dagen geduurd voordat de kaartjes waren aangepast, maar inmiddels zijn de gegevens gecorrigeerd.
Op welke locaties (gespecificeerd naar bedrijfsnaam en adres) zijn sinds 2005 tijgermuggen en andere gezondheidsbedreigende exotische muggen (zoals de gele koortsmug ofwel de denguemug en de Amerikaanse rotspoelmug) aangetroffen en gedurende welke perioden? Welke locaties (gespecificeerd naar bedrijfsnaam en adres) worden momenteel onderzocht op de aanwezigheid van tijgermuggen en andere gezondheidsbedreigende muggen en met welke frequentie?
Zoals de directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM in reactie op de berichten in o.a. de Volkskrant heeft aangegeven, is de tijgermug in Nederland wel geïntroduceerd maar niet gevestigd. Er worden maatregelen getroffen om vestiging van exotische muggen te voorkomen.
Sinds 2005 zijn er bij bedrijven die handelen in Lucky Bamboo plantjes tijgermuggen aangetroffen. Naast monitoring van de NVWA is er via een AMvB een verplichting gekomen voor deze bedrijven om de plantjes die zij importeren te behandelen met biociden. De afgelopen jaren is het aantal gevonden tijgermuggen bij Lucky Bamboo bedrijven afgenomen, van 496 in 2006 tot 15 in 2012 en tot nog toe 2 in 2013. Er zijn op dit moment in totaal 6 bedrijven die handelen in Lucky Bamboo, die zich bevinden in Amstelveen, Aalsmeer, ’s Gravenzande, Bleiswijk, en De Kwakel.
Bij bedrijven die handelen in gebruikte banden zijn sinds 2009 op een vijftal locaties in Nederland exotische muggen aangetroffen. Dit betreft bedrijven in Oss, Montfoort, Heijningen, Weert en Oosterhout. Bij bandenbedrijven met verhoogd risico op introductie van tijgermuggen, vindt monitoring plaats en worden eventueel aangetroffen muggen door de NVWA bestreden. Met de bandensector ben ik bovendien in overleg over preventieve maatregelen.
Vanwege monitoring en bovengenoemde genomen maatregelen is er op dit moment geen aanleiding om te denken dat de tijgermug op dit moment in Nederland is gevestigd.
Hoe kan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) met absolute zekerheid verklaren dat er op dit moment nergens in Nederland sprake is van vestiging van de tijgermug, gezien het feit dat u geen restricties stelt aan de import van tijgermuggen, het grote aantal bedrijven dat gebruikte banden importeert dan wel geïmporteerde Lucky bambooplantjes opkweekt en gezien het feit dat die slechts steekproefsgewijs worden bemonsterd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening van muggenexpert Bart Knols dat de tijgermug zich in Nederland zal vestigen indien er geen effectieve maatregelen worden genomen tegen de voortdurende invoer van de muggen via de import van Lucky bambooplantjes en gebruikte banden? Zo ja, welke maatregelen gaat u daartegen nemen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is er een draaiboek gemaakt voor het geval de tijgermug zich in Nederland gevestigd heeft? Zo ja, is dat draaiboek voor eenieder in te zien?
Zoals in bovenstaande antwoorden opgemerkt, worden er maatregelen genomen om vestiging van de tijgermug te voorkomen. De NVWA heeft een intern draaiboek klaarliggen voor als er een tijgermug wordt aangetroffen en er bestrijding plaats moet vinden. Daarnaast is er voor GGD-medewerkers een werkinstructie te vinden op de site van het RIVM.
Het geluidsniveau langs de HSL-Zuid |
|
Betty de Boer (VVD), Duco Hoogland (PvdA), Carla Dik-Faber (CU), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven wanneer de Kamer de rapportage krijgt van de metingen uitgevoerd door TNO die gehouden zijn langs het HSL-tracé in Lansingerland in het kader van de pilot die in het kader staat van het realiseren van een maximaal geluidsniveau ter plaatse van 57 dB(A)?
Met betrekking tot de geluidmetingen in Lansingerland en de bijbehorende geluidmetingen in combinatie met de pilot is sprake van twee meetperioden.
De eerste meetperiode duurde van maart 2012 t/m december 2012. In die periode heeft TNO geluidmetingen uitgevoerd op acht controlepunten bij woningen langs het tracé van de HSL. Dit betreft woningen gelegen in de gemeenten Kaag en Braassem, Lansingerland en Breda. Tegelijkertijd met deze brief ontvangt u deze rapporten incl. een separate beleidsbrief.
Nadat de pilotmaatregelen in Lansingerland zijn aangebracht zullen door TNO effectmetingen (2e meetperiode) in het najaar worden uitgevoerd.
Is het waar dat nu al duidelijk is dat deze metingen uitwijzen dat de vastgestelde norm van 57 dB(A) wordt overschreden?
TNO concludeert op dit moment dat bij vijf van de acht woningen (in de gemeenten Hoogmade en Lansingerland) waar het geluid is gemeten, de berekende geluidbelasting in de eindsituatie hoger zal zijn dan de grenswaarden uit het Tracébesluit, namelijk57 dB(A). De overschrijding in de eindsituatie op basis van de treinintensiteiten uit het Tracébesluit en de gemeten geluidimmissie van de thans voorziene HSL-treinen varieert tussen de 1 en 6 dB.
Kunt u aangeven wanneer het gehele pilotproject inclusief effectmetingen in Lansingerland afgerond wordt?
Met betrekking tot de 1e fase (het aanbrengen van absorberende platen en raildempers) is de verwachting dat eind april 2013 de opdracht aan Infraspeed kan worden verstrekt.
De maatregelen moeten, met name op het gebied van de veiligheid, nog door de certificerende instanties voor toepassing op de HSL (met Rheda-spoor) worden vrijgegeven. Als dit volgens planning verloopt kan voor de zomer gestart worden met de inbouw van de raildempers en de absorberende elementen op de bodem van de verdiepte ligging en op de Rheda-platen. Voor de 2e fase, het plaatsen van het MDM-scherm (Modulair Dubbelzijdig Minigeluidscherm) wordt verwacht dat de opdracht aan Infraspeed nog voor deze zomer kan worden gegeven. Ook hier geldt dat deze maatregel nog door de certificerende instanties moet worden vrijgegeven voor toepassing. Als dit volgens de huidige planning is voltooid, kan in september gestart worden met het plaatsen van de MDM-schermen tussen de twee sporen.
Nadat de pilotmaatregelen in Lansingerland zijn aangebracht zullen door TNO effectmetingen worden uitgevoerd. Het is de verwachting dat deze metingen in het najaar kunnen gaan plaatsvinden Ik merk daarbij op dat het weer rijden van de V250 treinen op hoge snelheid een voorwaarde is om de effectmetingen te kunnen doen. Dit kunnen uiteraard ook testritten zijn.
Deelt u de mening dat het, gezien de al opgelopen vertraging, verstandig is om tijdens het afronden van de pilot al voorbereidingen te treffen zodat er, indien noodzakelijk, direct na afloop van de pilot maatregelen genomen kunnen worden?
Ik heb ProRail opdracht gegeven om de analyse voor te bereiden op basis waarvan een voorstel zal worden gedaan voor de aanpak van de geluidproblematiek langs de HSL. In deze analyse zal de dan bekende effectiviteit van mogelijke geluidmaatregelen worden betrokken.
In de finale afweging zal ik de doelmatigheid van de inzet van een maatregelenpakket beoordelen. In die afweging zal ik ook de dan bekende inzichten omtrent het uiteindelijke gebruik van de HSL betrekken, zowel wat aantal treinen als wat rijsnelheden betreft.
Kunt u toelichten wat de planning en wat de kosten zijn van het maatregelenpakket?
Voor de planning zie mijn antwoord op vraag 3.
De totale kosten voor de eerste fase van het maatregelenpakket zoals dit nu in de pilot wordt uitgevoerd bedragen ca. € 5,5 mln. Dit is incl. de ontwerpkosten van het MDM-scherm en een stelpost van 0,7 mln. De totale kosten van het uiteindelijke maatregelenpakket, incl. de tweede fase zijn op dit moment nog niet bekend.
Kunt u toelichten in hoeverre een verlaging van de snelheid bij kan dragen aan het halen van de geluidsnorm?
De maatregelen die in de pilot worden getroffen, hebben tot doel om voor de eindsituatie het geluid te verminderen bij snelheden zoals deze in het Tracébesluit zijn vastgelegd en nu ook zijn gemeten, zie ook mijn antwoord op vraag 4. Snelheidsverlaging staat haaks op het doel waarvoor de HSL-Zuid is aangelegd en acht ik derhalve niet wenselijk. De spoorwegwet biedt op dit moment geen mogelijkheden om een snelheidsverlaging in het kader van geluid en trillingen op te leggen aan vervoerders.
Kunt u een reactie geven op het plan «Dak op de bak» van de bewoners van Lansingerland?
Het plan «dak op de bak» ken ik inhoudelijk niet. Mij is wel bekend dat daar ideeën over zijn. Echter voor de keuze om tot een aanvullend geluidmaatregelpakket te komen laat ik mij in eerste instantie leiden door het advies wat ik van de bureau’s M+P en Lloyds heb ontvangen. Ik wacht dan ook eerst de resultaten van de pilot af. Vooralsnog ga ik ervan uit dat deze maatregelen afdoende zullen zijn om de geluidsbelasting niet hoger te laten zijn dan de grenswaarde uit het Tracébesluit. De bewonersorganisaties te Lansingerland heb ik ook nader geïnformeerd over de maatregelen die nu getest worden.
Bent u bereid deze vragen vóór het notaoverleg MIRT op 8 april 2013 te beantwoorden?
Op 5 april heb ik u een uitstelbrief (Kamerstuk II 22 026, nr. 395) verzonden.
Dierproeven in het Biomedical Primate Research Centre |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de afbouw van het aantal apen in het Biomedical Primate Research Centre (BPRC)? Klopt het dat er op dit moment evenveel apen in het BPRC zitten als in 2002, toen het kabinet schreef dat het wenselijk is «het aantal experimenten op apen terug te dringen en uiteindelijk tot nul te reduceren»?1
Ook het lid Graus heeft gevraagd naar het aantal apen in het BPRC en wat de reden is dat er nog zoveel apen zitten. Het BPRC heeft aangegeven dat er momenteel rond de 1500 apen aanwezig zijn. Het merendeel zit in de fokkolonie. Het BPRC wil niet afhankelijk zijn van aanvoer uit verre landen en houdt al jaren een fokkolonie in stand. Voor het aantal experimenten op dieren kan ik u verwijzen naar de website van het BPRC (www.bprc.nl ).
De jaarverslagen van de NVWA (Zodoende) geven aan dat het aantal proeven met apen in Nederland vanaf 2002 een dalende lijn laat zien. In 2002 was het aantal dierproeven op apen in Nederland 691 en in 2011 was dat 345. Het BPRC geeft aan dat van deze 345 dierproeven ongeveer 184 bij het BPRC werden uitgevoerd. Het aantal apen dat in Nederland gebruikt wordt in dierproeven is dus sterk gereduceerd. Het is momenteel nog niet mogelijk dierproeven met apen geheel te vermijden. Dierproeven met apen worden alleen uitgevoerd als uit een zorgvuldige toetsing is gebleken dat de proef een groot belang heeft en geen alternatieven beschikbaar zijn. In Nederland en het BPRC worden apen vrijwel uitsluitend ingezet in proeven die worden uitgevoerd ten behoeve van de humane gezondheid en ten behoeve van de eigen (apen)soort.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het vinden van alternatieven voor proeven op apen? Voor hoeveel dierproeven en proefdieren heeft het BPRC nu een alternatief gevonden?
Voor wat betreft het ontwikkelen van alternatieven wil ik benadrukken dat alternatieven bestaan uit Vervanging, Vermindering en Verfijning. Vervanging moet worden toegepast waar mogelijk en verder wordt veel invulling gegeven aan Vermindering en Verfijning. Aangezien Vervanging helaas niet in alle gevallen kan worden toegepast is de ontwikkeling van methoden voor Vermindering en Verfijning erg belangrijk. Het BPRC heeft meerdere prijzen voor alternatieven voor dierproeven gekregen, daarvoor verwijs ik u graag naar hun website.
Bedrijven zijn niet verplicht aan de overheid te rapporteren over het gebruik van alternatieven voor dierproeven. Ik kan u dus geen antwoord geven op de vraag voor hoeveel dierproeven en proefdieren het BPRC een alternatief gevonden heeft.
Hoeveel Nieuwe Wereldapen (marmosets) bevinden zich momenteel in het BPRC? Behoren deze apen tot een beschermde diersoort? Worden er proeven gedaan op apen die behoren tot een beschermde diersoort en wat voor proeven?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 heeft het BPRC aangegeven dat er momenteel rond de 1500 apen aanwezig zijn. Een uitsplitsing hiervan kan ik u niet geven, deze gegevens worden niet op instellingsniveau vrijgegeven. Wel kan ik u melden hoeveel Nieuwe Wereldapen en Oude Wereldapen het BPRC in 2011 heeft gebruikt in dierproeven. Het BPRC heeft in 2011 18 Marmosets, 115 Rhesus-makaken en 12 Java-makaken gebruikt voor onderzoek met betrekking tot de mens en 11 Marmosets en 28 Rhesus-makaken voor een wetenschappelijke onderzoeksvraag. Deze cijfers kunt u vinden in het jaarverslag van het BPRC.
Marmosets en Java-makaken behoren tot de beschermde dieren die vallen onder de Convention on International Trade in Endangered Species (CITES) regelgeving. Ze behoren tot lijst B van de CITES, dat houdt in dat het beschermde diersoorten maar geen bedreigde diersoorten zijn.
Kunt u meer informatie verstrekken over de aard, het doel en de noodzaak van de dierproeven die in de afgelopen jaren (2011 en 2012) in het BPRC zijn verricht?
In het jaarverslag van de NVWA kunt u zien welke dierproeven in 2011 op apen in Nederland werden verricht. Op de website van het BPRC kunt u de proefdierkundige jaarverslagen vinden waar het doel van de dierproeven op apen in het BPRC meer gedetailleerd wordt beschreven.
Hoe wordt de onafhankelijkheid van de dierenexperimentencommissie van het BPRC gewaarborgd?
Een Dierexperimentencommissie moet een voorzitter en 2 deskundige leden hebben die niet in een arbeidsverhouding met de vergunninghouder staan en verder 2 deskundige leden die niet betrokken zijn bij het verrichten van dierproeven. Daarnaast mogen leden nooit deelnemen aan het opstellen van een advies voor een proef als zij zelf betrokken zijn bij het verrichten van de proef.
Hoeveel apen worden er per jaar geïmporteerd en geëxporteerd ten behoeve van wetenschappelijk doeleinden in en vanuit Nederland?
Op grond van de CITES wetgeving worden de import en export van apen van en naar landen buiten de EU geregistreerd. In 2011 zijn er in Nederland 648 levende apen voor wetenschappelijke en biomedische doeleinden ingevoerd van buiten de EU. In 2012 betrof het 99 apen. In 2011 zijn er uit Nederland geen levende apen voor wetenschappelijke en biomedische doeleinden geëxporteerd. In 2012 betrof het 14 apen.
De invoer en uitvoer binnen Europa wordt op instellingsniveau geregistreerd. Deze gegevens op instellingsniveau worden niet vrijgegeven. De transportbewegingen van apen staan onder toezicht van de NVWA en worden geregistreerd in het TRAde Control and Expert System (TRACES). In TRACES staat het aantal apen dat wordt verzonden binnen de EU of doorgevoerd over het grondgebied van de EU. Aan deze data is echter geen doelstelling gekoppeld.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het geplande algemeen overleg Dierproeven op 10 april a.s.?
Uw Kamer ontvangt de beantwoording voor het uitgestelde Algemeen Overleg dierproeven op 15 mei a.s.
De cumulatieve effecten op natuur en milieu van activiteiten in het Waddengebied |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zoutwinning vergroot zandhonger van ’t wad»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gestelde in dit bericht dat zoutwinning leidt tot vergroting van de zandhonger van de Waddenzee?
Frisia heeft een Milieu Effect Rapport en een passende Beoordeling opgesteld om de gevolgen te onderzoeken van het voornemen om zout te winnen onder de Waddenzee. Uit dit onderzoek blijkt dat er sprake zal zijn van enige daling van de ondergrond. Dit zal aan het oppervlak van het wad niet meetbaar of merkbaar zijn omdat natuurlijke sedimentatieprocessen de bodemdaling kunnen bijhouden. De bodemdaling als gevolg van de zoutwinning blijft binnen het zogenaamde meegroeivermogen van de Waddenzee.
Tevens is berekend wat het volume is van de verwachte daling van de ondergrond. Op grond hiervan is berekend tot welke vergroting van de zandhonger dit zal leiden. In de aanvraag van een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet 1998) zal Frisia moeten aangeven hoe de zandhonger gemitigeerd zal worden. Zonder adequate invulling hiervan kan geen instemming gegeven worden op het winningsplan.
In antwoord op eerdere vragen schrijft u dat er momenteel onderzocht wordt of de afname van de buitendelta’s gecompenseerd zou moeten worden, wordt hierbij ook bekeken of de effecten van de zandhonger gecompenseerd kunnen worden, wat de ecologische gevolgen hiervan zijn, en hoe dit zou moeten gebeuren?2
Ja, deze onderwerpen zijn onderdeel van de lopende en toekomstige studies. Om voldoende kennis te verwerven over het Waddensysteem, wordt in het kader van het Nationaal Deltaprogramma (deelprogramma Waddengebied in combinatie met het deelprogramma Kust) een kennis- en monitoringprogramma ontwikkeld. De lange termijn ontwikkeling van de buitendelta’s maakt onderdeel uit van dit programma.
Bent u het met mij eens dat er geen vergunning verleend kan worden voor zoutwinning onder de Waddenzee voordat de effecten van de zandhonger op de buitendelta’s, de kusten van Noord-Holland en de Waddeneilanden duidelijk zijn en voordat duidelijk is hoe deze effecten gecompenseerd kunnen worden?
Dat ben ik met u eens. Ten behoeve van de zoutwinning onder de Waddenzee zijn door Frisia de effecten van de hierdoor optredende zandhonger op de buitendelta’s, de kusten van Noord-Holland en de Waddeneilanden, en naar de noodzaak en mogelijkheden om deze effecten door zandsuppleties te mitigeren, voorafgaand aan de vergunningprocedures onderzocht in het Milieu Effect Rapport en in de passende beoordeling. Op basis hiervan zal bij een eventuele vergunning verlening in de vergunningvoorschriften de verplichting moeten worden opgenomen om deze effecten te mitigeren, zoals ik ook bij het antwoord op vraag 2 heb aangegeven. De vergunningprocedures zullen naar verwachting binnenkort van start gaan.
Uit uw beantwoording van eerdere vragen wordt duidelijk dat er geen overkoepelend overzicht is van de effecten op natuur en milieu van de verschillende activiteiten in de Waddenzee; zou het dan niet verstandiger zijn een centraal en openbaar overzicht bij te houden van de effecten op natuur en milieu van de verschillende activiteiten in het Waddengebied?
Het overzicht van de cumulatieve effecten van activiteiten in het Waddengebied wordt naar mijn mening door het bevoegde gezag adequaat gegenereerd als dat nodig is. Per nieuwe activiteit ligt de coördinatie bij het vergunning verlenende bevoegde gezag zoals dat in het wettelijk instrumentarium is geregeld. Zie ook mijn antwoord d.d. 15 januari 2013 op vragen 7 en 8 van mevrouw Dik-Faber (Vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 997).
Kunt u aangeven hoe vaak jaarlijks een passende beoordeling wordt opgesteld voor activiteiten in het Waddengebied waarbij ook cumulatieve effecten op natuur en milieu worden gegenereerd bij verschillende bevoegde instanties?
Een passende beoordeling wordt opgesteld als onderbouwing van een vergunningaanvraag op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet).
In elke passende beoordeling worden de cumulatieve effecten beschreven van de activiteit met alle relevante andere projecten of activiteiten, ook als daarvoor vergunning is verleend door een van de andere bevoegde instanties.
Op 1 januari 2013 waren in totaal 123 Nb-wet vergunningen van kracht voor activiteiten of projecten in het Waddengebied, verleend door de vier bevoegde gezagen voor het Waddengebied te weten de provincies Groningen (23 vergunningen), Friesland (49) en Noord-Holland (9), en het ministerie van Economische Zaken (42).
Als bijlage bij deze brief is een overzicht gevoegd van alle (123) Nb-wet vergunningen die op 1 januari 2013 van kracht waren voor een activiteit of project in het Waddengebied3.
Kunt aangeven hoe vaak jaarlijks overleg plaatsvindt tussen verschillende bevoegde instanties over een concrete passende beoordeling en de toetsing hiervan?
Dit is mij niet bekend. Wel is mij bekend dat tussen bevoegd gezag en initiatiefnemer in de meeste gevallen vroegtijdig overleg plaatsvindt over de projecten of activiteiten waarvan de cumulatieve effecten in de passende beoordeling dienen te worden meegenomen.
Tevens is mij bekend dat op structurele basis uitwisseling van informatie plaatsvindt tussen de bevoegde instanties.
Hoe wordt voorkomen dat er effecten over het hoofd gezien worden, gezien de honderden verleende vergunningen en de vele tientallen beschermde soorten en habitats in het Waddengebied?
Dit wordt voorkomen door de bij wet vastgelegde uitgebreide procedure om te besluiten op een vergunningaanvraag.
Allereerst dient de initiatiefnemer voorafgaand aan de vergunningaanvraag in de passende beoordeling systematisch alle relevante effecten op beschermde natuurwaarden, waaronder cumulatieve effecten van andere projecten of activiteiten, te beschrijven.
Het bevoegde gezag weet welke andere vergunningen afgegeven of in voorbereiding zijn en voert hierover overleg met de initiatiefnemer. De kwaliteit en volledigheid van de passende beoordeling, waaronder de toets op cumulatieve effecten, wordt beoordeeld door het bevoegde gezag. Indien tijdens behandeling van de aanvraag blijkt dat informatie ontbreekt of onvolledig is, kan de procedure worden geschorst en wordt de initiatiefnemer in de gelegenheid gesteld de ontbrekende informatie aan te vullen.
Vervolgens kunnen zowel andere bestuursorganen als mogelijk belanghebbenden, zoals natuur- en milieuorganisaties, een zienswijze op de aanvraag en de passende beoordeling indienen. Het bevoegde gezag betrekt deze zienswijzen bij het besluit op de vergunningaanvraag.
Wat is de status van het onderzoek dat u laat uitvoeren naar de mogelijkheden om bedrijven op een eenvoudige wijze en tegen de laagst mogelijke kosten toegang te verlenen tot ecologische informatie, met het oog op een snelle en goedkope vergunning- en ontheffing verlening?
Onder leiding van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een taskforce ingesteld die een nieuw exploitatiemodel voor de Database Flora en Fauna uitwerkt. De ontsluiting van ecologische gegevens in het kader van vergunningverlening maakt hiervan ook onderdeel uit. Naast het IPO nemen vertegenwoordigers van het Ministerie van EZ, Particuliere Gegevensinwinnende Organisaties, Vereniging van Nederlandse Gemeenten en Natuurmonumenten deel aan de taskforce. Eind mei 2013 komt de taskforce met haar resultaten.
Het bericht "Uitstoot ammonia bij BASF in De Meern” |
|
Jaco Geurts (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Uitstoot ammonia bij BASF in De Meern»?1
Ja.
Is het waar dat de productie stilgelegd is, omdat de veiligheid niet meer geborgd is? Zo nee, waarom niet?
Nee, de gemeente heeft op 21 maart 2013 met bestuursdwang de installatie stilgelegd omdat er geen zekerheid was dat de norm uit de vergunning niet opnieuw zou worden overschreden bij het opnieuw opstarten van de installatie. Dit was nodig nadat zich op zondag 17 maart 2013 emissies van stikstofoxiden en ammoniak hebben voorgedaan bij BASF.
Op 2 april 2013 is de bestuursdwang door de gemeente Utrecht opgeheven.
De Inspectie SZW heeft geen bedrijfsonderdelen stilgelegd naar aanleiding van het incident van 17 maart 2013 aangezien de uitstoot van stikstofoxiden en ammoniak niet zodanig was dat de veiligheid van de werknemers in gevaar is geweest.
Welke inspecties zijn de afgelopen vijf jaar door het bevoegd gezag uitgevoerd (onder andere de Inspectie Leefomgeving en Transport en haar rechtsvoorgangers, de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid en daarvoor de Arbeidsinspectie, provincie en gemeente) en welke overtredingen van vergunningen en wetten zijn daarbij geconstateerd?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ziet niet toe op het Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO). Wel heeft de ILT controles uitgevoerd in het kader van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De ILT heeft een intentieverklaring getekend om te komen tot een handhavingsconvenant met BASF Nederland. Dit betreft vier vestigingen van BASF waarvan de vestiging in De Meern er één is.
De ILT heeft in september 2012 een audit uitgevoerd op het gebied van vervoer gevaarlijke stoffen bij BASF in De Meern en de overige vestigingen. Het eindoordeel van de audit bij De Meern was onvoldoende om te komen tot een convenant.
BRZO-inspecties hebben van 2008 tot en met 2012 jaarlijks plaatsgevonden. Deze BRZO-inspecties worden gezamenlijk uitgevoerd door Inspectie SZW met het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning (de gemeente Utrecht) en de Veiligheidsregio. De tabel in de bijlage1 toont het overzicht van geconstateerde overtredingen en de afhandeling.
Naast de jaarlijkse controles op basis van het BRZO heeft de gemeente Utrecht er begin 2011 voor gekozen om met integrale controles de veiligheid bij BASF in kaart te brengen. Er is daarbij door een integraal inspectieteam gecontroleerd op: de Wet milieubeheer met onderliggende vergunningen, het Bouwbesluit en verleende bouwvergunningen, het toenmalige Gebruiksbesluit, verleende gebruiksvergunningen en brandveiligheidseisen. Deze integrale controles hebben geleid tot een lijst van tekortkomingen van 107 punten. Het betreft overtredingen ten aanzien van de brandcompartimentering binnen de inrichting, constructie-eisen, vluchtroutering, sprinklerinstallatie, brandveiligheid, (opslag gevaarlijke stoffen) en onderhoud en keuring van installaties en tanks.
Er zijn in 2011 en 2012 waarschuwingen en dwangsombeschikkingen afgegeven.
Tot op heden heeft BASF voldaan aan de gestelde begunstigingstermijnen.
Welke maatregelen en sancties zijn naar aanleiding daarvan opgelegd? Kunt u een overzicht geven van de boetes, waarschuwingen en andere maatregelen die in de afgelopen vijf jaar door het bevoegd gezag aan BASF de Meern zijn opgelegd?
Zie antwoord vraag 3.
Van welke gevaarlijke stoffen (zoals ammonia en stikstofoxiden) is bekend dat zij gelekt zijn vanuit BASF de Meern in die periode en in welke hoeveelheden op welk moment? Is daarbij op enig moment sprake geweest van gezondheids- of veiligheidsrisico's voor personeel en omwonenden?
De omgevingsvergunning van BASF staat de emissie van onder andere ammoniak en stikstofoxiden toe. Door de gemeente is in een aantal gevallen vastgesteld dat de emissienorm van de vergunning is overschreden.
20 augustus 2009: stikstofoxidenemissie 120 mg/Nm3 halfuursgemiddelde waarde.
31 augustus 2009: stikstofoxidenemissie 337 mg/Nm3 halfuursgemiddelde waarde.
15 september 2011: ammoniakemissie 150 mg/Nm3 vieruursgemiddelde waarde.
28 februari 2012: stikstofoxidenemissie 1000 mg/Nm3 halfuursgemiddelde waarde.
23 oktober 2012: ammoniakemissie 171 mg/Nm3 vieruursgemiddelde waarde.
17 maart 2013: ammoniakemissie 125 mg/Nm3 vieruursgemiddelde waarde.
Volgens de gemeente Utrecht is daarbij nooit sprake geweest van gevaar voor de volksgezondheid. Dit is afgestemd met de GG&GD.
De Inspectie SZW geeft aan dat er geen veiligheidsrisico’s zijn geweest voor het personeel.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Leefomgeving op 3 April 2013?
Met mijn brief (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1853) heb ik aangegeven dat beantwoording van deze vragen meer tijd zou vergen.
Het realiteitsgehalte van het bestuursakkoord IPO/Rijk over 6.000MW wind op land |
|
Paulus Jansen |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Is de realiteitstoets op de zoeklocaties die de provincies hebben aangeleverd in het kader van de realisatie van 6000MW wind op land inmiddels afgerond?1 Zo nee, wanneer verwacht u de afronding? Zo ja, kan de Kamer, zoals toegezegd, het rapport ontvangen? Welke conclusies verbindt u aan het rapport?
Ik heb het bureau Bosch en Van Rijn eind vorig jaar opdracht gegeven het bod van het IPO voor windenergie op land te toetsen om inzichtelijk te maken of het bod voldoende zou zijn om 6.000 megawatt windenergie op land te behalen in 2020. Het rapport is op 22 maart 2013 afgerond. U treft het rapport als bijlage bij de beantwoording aan.2
De conclusie die Bosch en Van Rijn trekt is dat het bod van het IPO nog niet optelt tot 6000 megawatt en dat een gedeelte van de gebieden uit het bod mogelijk nog afvalt. Deze conclusie hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en ik gebruikt om extra afspraken te maken met het IPO.
Eén van de extra afspraken is dat de provincies 6000 megawatt aan ruimte voor wind op land garanderen. De eerste 5715 megawatt wordt voor 31 december 2013 door de provincies vastgelegd. De resterende 285 megawatt wordt in het bestuurlijke overleg met het IPO na 1 mei over de provincies verdeeld. Als er gebieden afvallen, vult de betreffende provincie het afgevallen gedeelte zo spoedig mogelijk aan met alternatieve gebieden.
De extra en aanvullende gebieden worden uiterlijk in het voorjaar van 2014 door de provincies planologisch vastgelegd.
Ook is met het IPO afgesproken de voortgang van de provincies bij het planologisch vastleggen van de gebieden uit het IPO-bod en de daadwerkelijke realisatie van windenergie op land nauwgezet te monitoren.
Acht u het logisch dat provincies locaties die in 2009 als geschikte locaties zijn aangewezen en uitgewerkt in het kader van de studie «Een choreografie voor 1000 molens» van de rijksadviseur voor het landschap door provincies worden uitgesloten als zoeklocatie? Zo nee, verbindt u een conclusie aan deze notie, bijvoorbeeld door deze locaties wél op te nemen in de rijksstructuurvisie Wind op Land?
Het advies van de Rijksadviseur voor het landschap was geen beleidsadvies, maar een advies over een te hanteren visie bij het kiezen van een plaatsingsstrategie. Er is dus ook geen spanning tussen de gebieden in het provinciale bod en het advies. In de ontwerp-Structuurvisie Windenergie op land die het kabinet 28 maart 2013 naar de Kamer heeft gestuurd, staat toegelicht hoe met dit advies is omgegaan.
Wat houdt de «garantie» die de provincies afgeven in het Bestuursakkoord van 22 januari 2013 precies in?2
De provincies garanderen 6.000 megawatt aan ruimte voor windturbines op land. Dat betekent dat als gebieden afvallen, de provincies de afgevallen gebieden zo spoedig mogelijk aanvullen met alternatieve gebieden. De voortgang wordt nauwkeurig gemonitord.
Wat betekent de afspraak «de provincies leggen deze planologische alternatieven uiterlijk medio 2014 vast» voor het moment waarop genoemde locaties onherroepelijk beschikbaar komen?
Indien provincies er dit jaar niet in slagen hun taakstelling in een structuurvisie of vergelijkbaar beleid uit te werken, of wanneer er gebieden die nu zijn aangewezen afvallen, dan vullen zij het tekort aan. Zodra een gebied is aangewezen, is het ook beschikbaar voor windenergie. Er kunnen dan projecten ontwikkeld worden. In veel aangewezen gebieden is dit al het geval of wordt de ontwikkeling van projecten al concreet voorbereid.
De datum van 2014 is gekozen om voor nieuw aan te wijzen gebieden voldoende tijd te hebben om vóór 2020 de vergunningprocedures en de bouw van de parken te kunnen doorlopen.
Wat is de procedure, en de eventuele sanctie, indien te zijner tijd blijkt dat door provincies vastgelegde locaties voor wind op land door de bestuursrechter vernietigd worden? Indien hierover geen afspraken gemaakt zijn, kan dit geen aanleiding worden voor strategisch gedrag van provincies?
De bestuurlijke afspraken bieden geen basis voor (juridische) sancties. Wel is het IPO eindverantwoordelijk voor het voldoende door provincies nakomen van de afspraken. In eerste instantie wordt aan de provincies de gelegenheid geboden met alternatieve gebieden te komen. Mocht deze aanpak in IPO-verband niet werken, dan geeft lid 4 van de afspraken aan dat het kabinet zelf zal zorgdragen voor een adequate ruimtelijke inpassing.
Het gebrek aan voortgang van de doelstelling om in 2015 65%van het huishoudelijk afval te hergebruiken |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Scheiden afval schiet niet op»?1
Ja.
Klopt het dat veel gemeenten op het moment nauwelijks 40% van het huishoudelijk afval recyclen? Zo ja, kunt u aangeven om welke gemeenten het gaat?
Het CBS enquêteert jaarlijks alle gemeenten in Nederland over de (gescheiden) inzameling van huishoudelijk afval. De resultaten daarvan worden in samenwerking tussen CBS en Rijkswaterstaat/Leefomgeving gevalideerd en gepubliceerd. De meest recente cijfers zijn van 2011. Op dit moment loopt de enquête over 2012, de concept resultaten daarvan worden medio 2013 verwacht.
Op de site www.rwsleefomgeving.nl/onderwerpen/afval/afvalcijfers zijn de gegevens over inzameling van huishoudelijk afval te vinden voor de periode 1993 t/m 2011.
De hoeveelheden gescheiden ingezameld afval die in de overzichten worden gepresenteerd, zijn verkregen door bronscheiding. Bij bronscheiding gaat het om afvalcomponenten die door burgers gescheiden worden gehouden en vervolgens gescheiden worden aangeboden (halen door een inzamelaar aan huis) of ingeleverd (brengen door de burger naar een milieustraat).
Er zijn gemeenten die (een deel van) het restafval laten nascheiden. Daarbij worden recyclebare componenten uit het gemengde restafval gehaald. De resultaten van nascheiding zijn niet per gemeente bekend. Wel is bekend dat door nascheiding het landelijk totaalcijfer voor gescheiden inzameling van huishoudelijk afval stijgt met circa 5%-punten. Dat betekent dat de 50% gescheiden inzameling van huishoudelijk afval in 2011 is opgebouwd uit 45%-punten bronscheiding en 5%-punten nascheiding.
Uit de gegevens op de hiervoor genoemde site blijkt dat 27 gemeenten in 2011 minder dan 40% van het huishoudelijk afval gescheiden inzamelden. Het gaat om Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Vlaardingen, Schiedam, Diemen, Zandvoort, Den Helder, Leiden, Haarlem, Haarlemmerliede c.a., Rijswijk, Utrecht, Zaanstad, Beverwijk, Purmerend, Spijkenisse, Velsen, Barendrecht, Leiderdorp, Zoetermeer, Delft, Groningen, Leidschendam-Voorburg, Maassluis, Leerdam en Vlieland.
Voor alle duidelijkheid: de hiervoor staande opsomming betreft 2011 en niet bekend is of deze gemeenten hun restafval nog lieten nascheiden. Stel dat we ervan uitgaan dat het eerder genoemde landelijk gemiddelde van 5% nascheiding op al deze 27 gemeenten van toepassing is, dus het percentage bronscheiding van deze gemeenten wordt met 5%-punten verhoogd, dan zouden van de in de vorige alinea genoemde gemeenten alleen de eerste 14 (Amsterdam t/m Zaanstad) minder dan 40% scoren.
Kunt u in dat verband ook aangeven wat de voortgang is van de pilot «afvalloze overheid» in Den Haag? Is deze pilot reeds opgestart? Zo nee, waarom niet?
Over de uitvoering van de pilot is reeds diverse malen overleg geweest tussen de gemeente Den Haag, het ministerie van Binnenlandse Zaken (BZK) en Koninkrijksrelaties en het ministerie van Infrastructuur en Milieu. De regie bij de uitvoering van de motie is in handen van het ministerie van BZK, omdat dit ministerie verantwoordelijk is voor het «huishouden» van de overheid.
De gemeente Den Haag is van plan een pilot uit te voeren en men heeft inmiddels een plan van aanpak gereed. Ook heeft men al een nulmeting verricht om gegevens te krijgen over de samenstelling van het afval. Het doel is om binnen de pilot ook te kijken wat men aan de voorkant kan doen, dat wil zeggen bij inkoop. De pilot moet zich lenen voor een uitrol over andere vestigingen. Momenteel wordt een geschikte locatie binnen de gemeentelijke gebouwen gezocht.
Deelt u de mening dat de doelstelling van 65% recycling in 2015 voor alle gemeenten nog steeds haalbaar is? Zo ja, kunt u toelichten waarom u dit vindt?
Zoals ik tijdens het AO grondstoffen en afval van 29 januari 2013 (28 694, nr. 111) heb toegezegd, heb ik een brief aan de Kamer gestuurd over diverse afvalonderwerpen, waaronder het advies van een werkgroep van gemeenten en het afvalbedrijfsleven over het verhogen van de recycling van huishoudelijk afval. In die brief geef ik onder meer aan dat al veel gemeenten goed scoren op het gebied van gescheiden inzameling: in 2011 haalde namelijk ruim 35% van de gemeenten 60% of meer gescheiden inzameling en ruim 15% van de gemeenten zat zelfs op 65% of meer gescheiden inzameling. En die goede resultaten komen voor in bijna elke stedelijkheidsklasse. De bedoelde gemeenten halen hun resultaten binnen de mogelijkheden die er nu zijn en met de instrumenten die ze nu tot hun beschikking hebben.
Ik constateer dat het halen van de ambitieuze doelstelling nu al mogelijk is. Het is daarom belangrijk om te gaan kijken wat gemeenten van elkaar kunnen leren en wat de potenties zijn van het waar mogelijk door minder goed scorende gemeenten overnemen van onderdelen van systemen van goed scorende gemeenten. Mijn voornemen is om de komende maanden samen met gemeenten te komen tot een uitwerking hiervan.
Kunt u toelichten waarom in Nederland meubels niet worden meegenomen in de recyclingdoelstelling van huishoudelijk afval?
Als meubels door burgers naar een kringloopcentrum worden gebracht en daar weer als meubels worden verkocht, dan is sprake van hergebruik en niet van recycling. Hergebruik is namelijk iets dat plaatsvindt met producten (in dit geval meubels) en niet met afvalstoffen. Meubels die worden hergebruikt, komen dus niet in de recyclingpercentages van huishoudelijk afval terug.
Pas als meubels naar bijvoorbeeld een gemeentelijke milieustraat worden gebracht en daarna worden gedemonteerd of gesloopt, is sprake van meubels als afvalstoffen. De materialen die vrijkomen bij het demonteren of slopen van meubels (metaal, hout, textiel, enz.) en vervolgens worden gerecycled, worden wel bij de totale bereikte recycling van huishoudelijk afval en de daarvoor geldende doelstelling meegeteld.
Deelt u de mening dat er een trendbreuk nodig is om in 2015 de doelstelling van 65% recycling te halen? Zo nee, waarom niet?
Het percentage recycling van huishoudelijk afval lag de afgelopen tien jaar tussen de 45 en 50%. Het binnen enkele jaren halen van een doelstelling van 65% kan dan inderdaad worden gezien als een trendbreuk. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven, ga ik hierover de komende maanden met de gemeenten in overleg.
Deelt u de mening dat er alomvattend grondstoffenakkoord nodig is tussen Rijksoverheid, gemeenten en bedrijfsleven om de grondstoffenrotonde mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier wilt u dit bereiken?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, zijn er al meerdere gemeenten in Nederland die de doelstelling van 65% recycling halen of zelfs nog (veel) beter scoren. Dat doen die gemeenten binnen de mogelijkheden die er nu zijn en met de instrumenten die ze nu tot hun beschikking hebben. Ik ben dan ook vooralsnog niet overtuigd dat ingrijpende maatregelen (zoals een allesomvattend grondstofakkoord) noodzakelijk zijn. Ik wil eerst bezien welk resultaat kan worden bereikt als we gemeenten van elkaar laten leren.
Op welke manier bent u voornemens gemeenten die op dit moment achterblijven met de recyclingdoelstelling, te bewegen tot het behalen van de doelstelling van 65% recycling van huishoudelijk afval in 2015? Welke concrete maatregelen stelt u voor?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, ga ik de komende maanden in overleg met gemeenten om te bezien op welke manier zij bij elkaar kunnen worden gebracht om van elkaar te leren en waar mogelijk (succesvolle onderdelen van) systemen van elkaar kunnen overnemen.
Overigens behoort de inzameling van huishoudelijk afval tot de autonome bevoegdheid van de afzonderlijke gemeenten. Zij zijn daarom primair verantwoordelijk voor het halen van recyclingdoelstellingen. Ik schrijf weliswaar in het Landelijk afvalbeheerplan (LAP) voor welke componenten gescheiden moeten worden ingezameld en op welke manier afvalstoffen moeten worden verwerkt, maar ik heb geen zeggenschap over hoe een gemeente de inzameling vormgeeft en welke instrumenten men daarbij inzet.