De angorawolproductie |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de schokkende beelden, waarin de omstandigheden van de productie van angorawol van konijnen te zien zijn?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat 90 procent van de wereldproductie van angorawol van konijnen uit China komt en dat Nederland deze producten importeert? Zo ja, wat is het volume? Indien u niet kunt aangeven hoeveel angorawol(producten) worden geïmporteerd, bent u bereid om dit te gaan registreren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Statistieken over de wereldwijde productie van angorawol zijn niet bekend. Wel zijn statistieken beschikbaar over de hoeveelheid angorawol van konijnen die door de EU wordt geïmporteerd. Deze komt voor een groot deel uit China. De totale EU-import2 van angorawol uit China bedroeg in 2012 559 ton, in 2011 865 ton, in 2010 1.028 ton en in 2009 660 ton. Nederland importeert geen angorawol. Er zijn geen cijfers beschikbaar over producten met angorawol die in Nederland worden geïmporteerd. Producten die worden geïmporteerd en een wolsoort bevatten worden niet geregistreerd naar diersoort. In het kader van de administratieve lasten acht ik dit ook niet wenselijk.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er in Nederland producten worden verkocht afkomstig van konijnen, waarvan op gewelddadige wijze de vacht van het lijf getrokken wordt, zoals in de beelden te zien is?
De getoonde praktijk acht ik onacceptabel. Een aantal kledingketens heeft aangegeven over te gaan tot een (tijdelijke) productiestop van angorawol dan wel het uit de collectie halen van deze producten. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Bent u ervan op de hoogte dat er in de EU-lidstaten België, Denemarken, Zweden en Italië een nationaal importverbod van kracht is op een aantal materialen van dierlijke herkomst (recentelijk op honden- en kattenbont) op grond van dierenwelzijns- en ethische overwegingen en bent u bereid voorbereidingen te treffen voor een nationaal importverbod op angorawol van konijnen? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet?
Van Denemarken en Zweden zijn dergelijke importverboden niet bekend.
In het verleden zijn in België en Italië nationale verboden ingesteld op de import respectievelijk het op de markt brengen van honden- en kattenbont en in België ook van producten afkomstig van zeehonden. Op deze producten zijn tegenwoordig echter EU-regels van toepassing.
Tijdens het Nota-overleg dierenwelzijn van 2 december jl. heb ik aangegeven dat ik ten aanzien van dieronvriendelijke praktijken bij het verkrijgen van angorawol in overleg met de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wil bezien welke acties mogelijk zijn en wat er in Europees verband geagendeerd moet worden, en dat ik met de kleding- en textielbranche in gesprek wil gaan over de stappen die zij kunnen zetten.
Bent u van plan om u in Europa in te zetten voor een Europees importverbod op angorawol van konijnen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is er een etiketteringsplicht voor kleding gemaakt van angorawol van konijnen? Zo nee, bent u bereid een gespecificeerde etiketteringsplicht in te voeren voor alle dierlijke producten in lijn met de etiketteringsplicht in Zwitserland, opdat consumenten in de huidige situatie tenminste de kans krijgen om een andere aankoopkeuze te maken?
Ja, Verordening (EU) nr. 1007/2011 schrijft al voor dat textielproducten, gemaakt van haren/wol van angorakonijnen, geëtiketteerd of gemerkt moeten zijn of van handelsdocumenten vergezeld dienen te gaan, met de aanduiding «angora», of «angorawol» of «angorahaar».
Het gebruik van de geboortekrik |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Verboden geboortekrik populair»?1
Ja.
Is het waar dat zowel veehouders als dierenartsen op grote schaal gebruikmaken van de geboortekrik om geboortes te forceren? Zo ja, beschikt u over betrouwbare cijfers over dit illegale gebruik of bent u bereid daar onderzoek naar te doen? Zo nee, op welke gegevens baseert u dat?
Er zijn signalen dat de veeverlossers in de praktijk worden gebruikt. Ik ben met verschillende partijen in gesprek om hier meer zicht op te krijgen.
Klopt het dat er nooit wordt gecontroleerd op het gebruik van de verboden geboortekrik?
Het gebruik van een veeverlosser is lastig te constateren en te controleren, omdat dit alleen op heterdaad kan gebeuren. Indien gebruik wordt geconstateerd vindt handhaving plaats.
Dat wil zeggen opmaken van een proces-verbaal dan wel afhandeling van de concrete situatie en omstandigheden eerst schriftelijk waarschuwen. De afgelopen twaalf maanden is dat niet gebeurd.
Hoe vaak is de afgelopen 12 maanden door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) het gebruik van de geboortekrik geconstateerd en wat is het handhavingsbeleid op het gebruik van de geboortekrik?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vaak is de afgelopen 12 maanden strafrechtelijk opgetreden tegen het gebruik van de geboortekrik en hoe vaak is een overtreding met een waarschuwing afgedaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat bij de totstandkoming van het verbod op het gebruik van krachttoestellen, zoals de krik, de reden is geweest voor het instellen van een verbod?
Op grond van artikel 36, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: GWWD) is het verboden zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen. Uit artikel 36, tweede lid, van de GWWD volgt dat tot de in het eerste lid verboden gedragingen in ieder geval wordt gerekend het bij de verlossing van een koe gebruik maken van dierlijke trekkracht of van een niet door mij toegelaten krachttoestel. Het verbod geldt reeds sinds 1962. Achtergrond van het verbod is dat ondeskundig gebruik van de veeverlosser grote risico's met zich meebrengt voor zowel kalf als koe. Aanvankelijk was het verbod opgenomen in het Wetboek van Strafrecht. Sinds begin jaren negentig staat het verbod in de GWWD. In de GWWD is de mogelijkheid voor de minister toegevoegd om krachttoestellen toe te laten. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat dit is gebeurd omdat een algeheel verbod te ongenuanceerd zou zijn.
Wordt bijgehouden hoe vaak gekneusde of gebroken ribben, poten of ruggengraat, gescheurde middenrif en zenuwbeschadigingen, die leiden tot verlammingen, voorkomen en of die het gevolg zijn van het gebruik van trekkracht bij de geboorte? Zo ja, hoe vaak treedt dit letsel op bij kalveren? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen, zodat duidelijk is hoeveel kalveren en koeien letsel oplopen door gebruik van de geboortekrik?
Nee. Er wordt niet bijgehouden hoe vaak dit soort trauma’s voor komen en wat de oorzaak van deze trauma’s is. Het is mij derhalve ook niet bekend hoe vaak dit letsel optreedt bij kalveren. Ik ben met verschillende partijen in gesprek om hier meer zicht op te krijgen.
Is het waar dat in de melkveehouderij sprake is van een toename in moeilijke geboortes? Zo ja, kunt u aangeven wat hiervan de onderliggende oorzaken zijn? Zo nee, op basis van welke onafhankelijke onderzoeken concludeert u dat?
Op basis van CRV 3gegevens in het kader van geboorteverloop, welk al jaren lang worden bijgehouden, blijkt dat het percentage moeilijke geboorten de laatste 5 jaar is gedaald van 11% naar 7,5% bij vaarzen en van 5,5% naar 4% bij de oudere koeien. Dit komt neer op een afname van 25 tot 30% moeilijke geboorten. Dit is de verklaren door het gerichte fokkerijbeleid waarbij stieren met meer dan gemiddelde geboortemoeilijkheden niet meer vermarkt worden of door de veehouder nauwelijks meer worden ingezet voor de fokkerij.
Daarnaast hebben de meeste melkveehouders tegenwoordig een afkalfbox met stro waardoor het natuurlijke geboorteproces wordt bevorderd.
Is het waar dat de afname in weidegang een deel van de toename in moeilijke geboortes zou kunnen verklaren, doordat de fysieke conditie van koeien op stal achteruit gaat? Zo nee, op basis van welke onafhankelijke onderzoeken concludeert u dat?
Dit is mij niet bekend. Het blijkt overigens ook niet uit het door u meegestuurde onderzoek.
Is het waar dat in Nederland sprake is van een toenemende kalversterfte? Zo nee, op basis van welke onafhankelijke onderzoeken concludeert u dat?
Uit gegevens van CRV (2012) blijkt dat het percentage levend geboren kalveren bij vaarzen afneemt in de periode 1995 – 2010; het percentage levend geboren kalveren bij koeien neemt in diezelfde periode licht toe. De precieze oorzaken van de kalversterfte bij vaarzen zijn nog niet goed bekend. Er zijn vele factoren die van invloed zijn op kalversterfte zoals bijvoorbeeld tweelinggeboorten, vroeggeboorten, leeftijd van de koe tijdens de eerste keer afkalven, de genetische aanleg van de stier, de voedingstoestand van het moederdier en het management rond de geboorte. Begeleiding van het afkalfproces is met name bij vaarzen die voor het eerst afkalven van belang.
Uit de Identificatie en Registratiegegevens blijkt dat er in 2012 159.123 doodgeboren kalveren waren. Een doodgeboren kalf is een kalf dat voordat hij gemerkt is (en een eigen identificatiecode heeft) dood gaat. Het kalf wordt met de identificatiecode van het moederdier gemeld in het I&R-systeem.
Is het waar dat de kalversterfte in Nederland hoger ligt dan in de meeste andere landen, zoals uit onderzoek van dr. John Mee naar voren komt?2
Dat is mij niet bekend.
Hoeveel kalveren sterven er per jaar in Nederland binnen hun eerste levensjaar?
Naast het aantal doodgeboren kalveren zoals aangegeven bij vraag 10 zijn er van de in Nederland geboren kalveren in het eerste levensjaar 146.000 met een doodmelding aan het I&R-systeem doorgegeven (periode oktober 2012 tot oktober 2013). Het aantal geboortemeldingen op jaarbasis is ongeveer
1,5 miljoen.
Is het waar dat bij vleesveebedrijven de geboortekrik veel minder tot (nagenoeg) niet wordt gebruikt in gevallen van natuurlijke geboortes? Zo ja, hoe verklaart u dit en zou dit te maken kunnen hebben met het verschil in economische waarde tussen een vleeskalf en een kalf uit de melkveehouderij? Zo nee, op welke gegevens baseert u dat?
Ik beschik niet over gegevens over het gebruik van de veeverlosser, noch op vleesveebedrijven, noch op melkveebedrijven. Ik ben met verschillende partijen in gesprek om hier meer zicht op te krijgen.
Deelt u de mening dat de economische waarde van een kalf niet doorslaggevend zou mogen zijn bij de keus of de geboortekrik wel of niet wordt ingezet? Zo nee, waarom niet?
Vrouwelijke kalveren zijn de toekomstige melkkoeien, de meeste dienen ter vervanging van de melkveestapel van melkveehouder. Mannelijke kalveren worden verkocht aan de vleesveehouderij. In beide gevallen vertegenwoordigen de kalveren een economische waarde voor de melkveehouder.
De melkveehouder heeft er derhalve alle belang bij alle kalveren, ongeacht de sexe, zo goed mogelijk ter wereld te brengen. De keuze voor het gebruik van een veeverlosser staat hier dus los van.
Hoe verklaart u dat melkveehouders niet zouden weten dat het gebruik van de geboortekrik verboden is en 80 procent van de melkveehouders een geboortekrik bezit?3
Een melkveehouder dient te weten dat het gebruik van een veeverlosser op dit moment verboden is. Het is mij niet bekend hoeveel veehouders dat niet weten en ook weet ik niet waarom ze dat niet weten. Ook uit het artikel waar u aan refereert leid ik dat niet af. Het in bezit hebben van een veeverlosser is volgens de GWWD niet strafbaar.
Is de huidige praktijk met de geboortekrik voor u aanleiding om strenger te handhaven bij het verboden gebruik van de geboortekrik? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om tot naleving van de wetgeving te komen? Zo nee, waarom niet?
Het is in het belang van het kalf en het moederdier dat de verlossing zo goed mogelijk verloopt. Ik ben in gesprek met diverse partijen om meer zicht te krijgen op het gebruik van de veeverlosser en voorwaarden waaronder een eventueel gebruik zou kunnen worden toegestaan. Mijn voornemen is, op basis van het tot nu toe verkregen inzichten, het gebruik – zoals ook door diverse partijen gevraagd – te regelen, waarbij er voorwaarden gesteld zullen worden aan zowel gebruiker als apparaat. Over de exacte uitwerking zal ik uw Kamer zo spoedig mogelijk informeren.
Het bericht ‘Jongeren vragen om meer klimaatonderwijs’ |
|
Harm Beertema (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Jongeren vragen om meer klimaatonderwijs»?1
Ja.
Hoe oordeelt u zelf over uw methode om eerst twee jonge VN-duurzaamheidsdiscipelen op pad te sturen om nog geen 3/100e procent van de schoolgaande jeugd te vragen naar «klimaatideeën», om vervolgens te concluderen dat «jongeren om meer klimaatonderwijs» vragen?
De jongerenvertegenwoordigers werken samen met veel andere actieve jongeren. Ze hebben op eigen initiatief gastlessen gegeven. Ik neem de ideeën die hieruit voortkomen serieus als signaal uit de samenleving.
Deelt u de mening dat gebrek aan bewijs voor menselijke invloed op het klimaat geen basis vormt om op de door u gebezigde wijze de schooljeugd te indoctrineren met uw angstzaaierij? Zo neen, waarom niet?
Nee. De wetenschappelijke onderbouwing ten aanzien van het klimaatvraagstuk, zoals onlangs nogmaals herbevestigd door het IPCC, is helder en vormt de basis voor het kabinetsbeleid. Het vormt ook de basis om verder invulling te geven aan de verplichting die ook Nederland heeft in het kader van het VN-klimaatverdrag om onderwijs, opleiding en het publieke bewustzijn met betrekking tot klimaatverandering te zullen bevorderen, zie ook de beantwoording van vraag 4.
Hoe ziet u uw voornemen tot «klimaatonderwijs» in relatie tot de conclusies van het Parlementair Onderzoek Onderwijsvernieuwingen2, waarin wordt gesteld dat het onderwijs zich moet richten op kerntaken en dat de politiek zich niet teveel moet bemoeien met de invulling van het onderwijs?
«Klimaatonderwijs» is geen nieuw fenomeen binnen het onderwijs. Zo is het thema reeds goed geborgd in het curriculum van het voortgezet onderwijs. Er zijn kerndoelen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs en vakken in het voortgezet onderwijs zoals aardrijkskunde en natuurkunde die over het natuurwetenschappelijk domein gaan, waartoe «klimaatonderwijs» gerekend kan worden. Vervolgens is het aan scholen hoe zij het onderwijs inrichten en vormgeven en welke methoden en leermiddelen zij daarbij willen gebruiken. De oproep van jongeren staat een invulling en de daarbij behorende keuzes van scholen niet in de weg.
Bent u bereid af te zien van uw pogingen uw klimaatdogma’s via het onderwijs aan de jeugd op te leggen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 4.
Wordt het niet eens tijd dat u zelf wat lesjes in wetenschap gaat volgen?
Ik neem uiteraard kennis van nieuwe, relevante inzichten op het vlak van de klimaatwetenschap.
Ernstige vervuiling door de productie van windmolens |
|
René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het rapport van de Groene Rekenkamer, «De dodelijke keerzijde van windenergie»?1
Ja.
In hoeverre klopt de bewering in het artikel dat de neodymium-magneten van de generatoren van de windmolens die in Nederland worden geplaatst, in China worden gemaakt in de stad Baotou?
Neodymium wordt ook gebruikt in bepaalde windturbines. Volgens de IEA is minder dan 1% van de wereldvraag naar neodymium afkomstig uit de windenergie-industrie.2 Neodymium wordt verder gebruikt in pc’s, batterijen, lampen, medische toepassingen, lasers, airbags, in speelgoed, elektronica (hoortoestellen, luidsprekers, mobiele telefoons), katalysatoren, in de glasindustrie, in LCD schermen enzovoort.
In bepaalde typen windturbines met permanente sterke magneten (er zijn ook windmolens met elektrische spoelen) wordt gebruik gemaakt van neodymium. De IEA schat in dat in 20% van deze windturbines neodymium gebruikt wordt, in de rest niet. De branchevereniging NWEA geeft aan dat voor de turbines die de laatste jaren in Nederland zijn geplaatst, geldt dat minder dan een vijfde neodymium bevat.
Neodymium wordt vooral gewonnen als «bijproduct» van de winning van ijzer. IEA geeft aan dat 97% van de winning van neodymium komt uit China. De fabriek uit Baotou is een van de producenten. Het is dus mogelijk dat in windmolens in Nederland neodymium uit Baotou bevat.
In hoeverre klopt het dat in Baotou het zeldzame aardmetaal neodymium wordt gescheiden van uranium en thorium, twee radioactieve materialen?
Volgens de beschikbare informatie van het producerend bedrijf wordt er inderdaad op deze wijze neodymium geproduceerd.
In hoeverre klopt het dat deze stoffen na winning en verwerking van neodymium samen met andere giftige chemicaliën worden gedumpt in nauwelijks beschermde bassins en meren?
Volgens beschikbare informatie maakt het betreffende bedrijf gebruik van een opslagterrein voor afval (tailing-material), inclusief een of meerdere reservoirs.
In hoeverre klopt het dat het grondwater ter plaatse wordt besmet met ioniserende straling, de lucht hoge concentraties giftige stoffen bevat en planten, dieren en mensen dodelijk ziek worden?
Volgens de Nederlandse ambassade in Beijing is er sprake van zorgwekkende berichtgeving van over het algemeen goed geïnformeerde persbureaus inzake de schadelijk gevolgen voor het ecosysteem van het afvalmanagement rondom dit productieproces.
Hoe kwalificeert u de gezondheidssituatie van de inwoners van Baotou? In hoeverre is dat het gevolg van de bouw van magneten voor Nederlandse windmolens en in hoeverre verslechtert de situatie aldaar als gevolg van een toename van de bouw van windmolens in Nederland?
Ik deel de zorgen over de schade die aan mens en milieu kan worden toegebracht wanneer de productie van neodymium op een niet-verantwoorde wijze plaatsvindt. Chinese autoriteiten zijn op de hoogte van de zorgen omtrent vervuiling en delen deze zorg. In de afgelopen paar jaar zijn door de Chinese overheid verschillende maatregelen genomen (instellen emissiestandaarden, opstellen inspectieprotocollen voor zeldzaamaardmetaalbedrijven enz.) om de ontwikkelingen in deze industrie te verbeteren. Nederland heeft bij monde van haar Speciaal Gezant Natuurlijke Hulpbronnen (SGNH) hulp aangeboden bij het bestrijden van schadelijke gevolgen van de winning van grondstoffen.
Welke mogelijkheden bestaan er voor bedrijven of voor u om schadelijke milieueffecten in Baotou tot een halt te brengen?
Diverse Nederlandse bedrijven hebben kennis en kunde om de Chinese bedrijven bij te staan bij het voorkomen en bestrijden van vervuiling ten gevolge van mijnbouw. De SGNH en de Nederlandse Ambassade in Beijing hebben deze producten reeds onder de aandacht van de Chinese autoriteiten gebracht. Het is echter een besluit van Chinese zijde om daar wel of niet gebruik van te maken. Het heeft mijn blijvende aandacht.
Het vangen van duiven in Amsterdam |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Duke Faunabeheer vangt duiven zonder aanleiding»?1
Bent u bekend met het handhavingsverzoek van de Dierenbescherming Amsterdam bij de Dienst Regelingen en bent u bereid de Kamer te informeren over de afhandeling?
Was er voorafgaand aan de vangactie sprake van gevaar voor openbare veiligheid, volksgezondheid dan wel bescherming van de fauna? Zo ja, waar baseert u dat op en hoe verklaart u dat er voor deze locatie geen overlastmelding is binnengekomen bij de Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GGD) Amsterdam? Kunt u toelichten wie bepaalt of er aan deze voorwaarde van de ontheffing is voldaan?
Staat de ontheffing toe het schietnet te gebruiken om duiven te vangen en aan een poelier te verkopen? Zo ja, bent u bereid om aan dit gebruik een einde te maken?
Wat waren de kwalificaties van de leidinggevende van deze vangactie, waarmee voldaan zou moeten zijn aan voorwaarde 7 van de ontheffing?
Voldeed de leidinggevende van de vangactie aan de eis dat hij op HBO-, dan wel universitair niveau een opleiding heeft genoten met als zwaartepunt (Nederlandse) ecologie?
Voldeed de leidinggevende aan de eis dat hij op MBO-niveau een opleiding heeft afgerond met als zwaartepunt de Flora- en faunawet, soortenherkenning en zorgvuldig handelen ten opzichte van die soorten?
Voldeed de leidinggevende aan de eis dat hij als ecoloog werkzaam is voor een ecologisch adviesbureau?
Voldeed de leidinggevende aan de eis dat hij zich aantoonbaar actief inzet op het gebied van de soortenbescherming en is aangesloten bij en werkzaam is voor de daarvoor in Nederland bestaande organisaties, zoals Zoogdiervereniging, Reptielen Amfibieën Vissen Onderzoek Nederland (RAVON), Vogelbescherming Nederland, Vlinderstichting, Natuurhistorisch Genootschap, Vereniging voor Veldbiologie (KNNV), Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (NJN), Instituut voor natuureducatie en duurzaamheid (IVN), European Invertebrate Survey (EIS) Nederland, FLORON, Sovon Vogelonderzoek Nederland (SOVON), Steenuilenoverleg Nederland (STONE), Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, De Landschappen en Stichting Beheer Natuur en Landelijk gebied?
Voldeed de leidinggevende aan de eis dat hij zich aantoonbaar actief inzet op het gebied van de soortenmonitoring en/of -bescherming?
Bent u bereid om vanwege overtreding van de voorwaarden de ontheffing in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid, gezien het oneigenlijke gebruik, geen ontheffingen meer te verlenen aan dit bedrijf? Zo nee, waarom niet?
Hoe verhouden de ruime voorschriften in de ontheffing zich tot het dierenwelzijnsbeleid van de gemeente Amsterdam om eerst alternatieven te onderzoeken voor er eventueel over wordt gegaan tot het doden van dieren?
Wat is uw reactie op het bericht dat de Europese Commissie wil dat staatssteun voor duurzame energie wordt beperkt?1
Het artikel is gebaseerd op de Mededeling en de richtsnoeren die de Europese Commissie op 5 november jl. heeft uitgebracht over de interne elektriciteitsmarkt en over publieke interventie.
De Europese Unie streeft naar een aandeel van 20% hernieuwbare energie in 2020. Elke lidstaat heeft in de richtlijn Hernieuwbare Energie2een bindende nationale doelstelling toegewezen gekregen. Naar aanleiding van de richtlijn hebben lidstaten maatregelen genomen om het aandeel hernieuwbare energie te laten toenemen. De Commissie constateert in de Mededeling dat er grote verschillen zijn in het stimuleringsbeleid van lidstaten en dat lidstaten het beleid beter op elkaar zouden moeten afstemmen.
Overheidsingrijpen om het aandeel hernieuwbaar te verhogen moet volgens de Commissie efficiënt en proportioneel zijn. Maatregelen mogen de werking van de interne energiemarkt en daarmee het investeringsklimaat niet verstoren. Zo dient het aanbod van hernieuwbare energie te reageren op prijsprikkels en is overstimulering ongewenst. Zolang hernieuwbare energie duurder is dan fossiele energie-opwek en niet vanzelf tot stand komt, is gericht en efficiënt overheidsingrijpen geoorloofd. Echter, (financiële) steun door overheden dient geleidelijk te worden uitgefaseerd. Duurzame energie moet op termijn concurrerend worden met conventionele energiebronnen en een normaal onderdeel uitmaken van de interne energiemarkt.
Ik ben net als de Commissie van mening dat hernieuwbare energie zo snel mogelijk normaal onderdeel moet worden van de interne energiemarkt. Overheidsingrijpen dient een tijdelijk karakter te hebben. Prioriteit moet liggen bij het concurrerend maken van hernieuwbare energie met conventionele energiebronnen, zodat het bedrijfsleven zonder (financiële) steun van de overheid gaat investeren. Zoals gebruikelijk na het verschijnen van een Mededeling van de Commissie zal het kabinet u binnenkort een BNC-fiche met daarin een meer uitgebreide toelichting op het Nederlandse standpunt sturen.
Is het waar dat de Europese Commissie aan lidstaten opdraagt de subsidies voortaan alleen nog te richten op het stimuleren van innovaties en op het concurrerend maken daarvan? Zo ja, wat betekent dit voor de Nederlandse Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE)+-regeling?
De Commissie draagt de lidstaten niet op de subsidies alleen nog te richten op het stimuleren van innovaties en op het concurrerend maken daarvan. De Commissie biedt inzicht in de afwegingen die lidstaten zouden moeten maken bij het vormgeven van stimuleringsbeleid voor hernieuwbare energie. Met «best-practice» principes geeft de Commissie aanwijzingen voor de wijze waarop lidstaten het beleid beter kunnen vormgeven, met minder marktverstoringen tot gevolg. De Commissie pleit voor een technologieneutrale aanpak, subsidies die meebewegen met de energieprijzen en het toewijzen van steun middels concurrentie tussen hernieuwbare energieprojecten in de vorm van veilingen of tenders. Daarnaast noemt de Commissie het belang van het inbouwen van voldoende flexibiliteit, aangezien de meeste hernieuwbare energietechnologieën snelle ontwikkelingen doormaken. Het beleidsinstrumentarium moet kunnen inspelen op kostprijsdalingen van hernieuwbare energietechnologieën in de markt.
De SDE+ is in lijn met de Mededeling. De SDE+ is namelijk zodanig vormgegeven dat hernieuwbare energieprojecten met elkaar concurreren voor het beschikbare budget. Hoe lager de subsidiebehoefte, hoe groter de kans dat het project subsidie ontvangt. Hierdoor stimuleren we in Nederland de meest rendabele vormen van duurzame energie. Daarnaast deelt Nederland de opvatting van de Commissie dat de kosten van hernieuwbare energietechnologieën jaarlijks moeten worden herzien. Daarmee kunnen kostprijsreducties in beleid worden verwerkt en wordt overstimulering voorkomen. Ook zagen we in 2013 dat innovatieve technologieën als getijdenenergie een succesvolle aanvraag in de SDE+ hebben kunnen doen.
Bent u van mening dat het bouwen van windparken een innovatie is?
Het kabinetsbeleid voor hernieuwbare energie richt zich op innovatie en op de uitrol van hernieuwbare energie. Het innovatiebeleid voor hernieuwbare energie – het ontwikkelen van nieuwe technologische toepassingen en realiseren van kostenreductie van hernieuwbare energietechnologieën – is onderdeel van de topsectorenaanpak. De SDE+ is in principe gericht op uitrol, met het oog op de doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020. Vanzelfsprekend staan innovatie en uitrol met elkaar in verband. Door het bouwen van hernieuwbare energie-installaties, zoals windparken, worden leerervaringen opgedaan die kunnen leiden tot kostenreductie. Daar zijn ook afspraken over gemaakt met de sector in het Energieakkoord voor Duurzame Groei. Ook prikkelt het concurrentiemechanisme in de SDE+ ondernemers tot innovatie om tegen een lager subsidiebedrag hun project te realiseren. Afhankelijk van de gebruikte technologieën en omstandigheden kan het bouwen van windparken dus zeker innovatief zijn.
Uw ambtsvoorganger heeft voor het te bouwen windpark in de Noordoostpolder naast de SDE-subsidie van 880 miljoen euro een innovatiesubsidie van 116 miljoen euro toegezegd; kunt u aangeven voor welke innovatieve techniek(en) deze subsidie zal worden verstrekt? Kunt u aangeven aan wie deze subsidie wordt uitgekeerd: aan de leverancier van de windturbines of aan degenen die het initiatief tot het bouwen van dit park hebben genomen?
De toekenning van de subsidie is vanwege het innovatieve karakter van het windpark dat technische onzekerheden en andere en hogere kosten met zich mee brengt. Zo worden er molens met een zeer groot vermogen (7,5 MW) neergezet, wat nog nergens op deze schaal is gebeurd. Ook staat een deel van het windpark in ondiep water. De subsidie wordt uitgekeerd aan degenen die het initiatief tot het bouwen van dit park hebben genomen.
Het windpark Noordoostpolder heeft na het toekennen van de subsidies aanzienlijke vertraging opgelopen; kunt u aangeven hoe lang het toegezegde subsidie-budget voor een park gereserveerd blijft en daarmee hoe lang datzelfde budget niet beschikbaar is voor andere kansrijke innovaties?
Ik kan u melden dat de bouw van het windpark inmiddels is gestart en de realisatie binnen de daartoe gestelde termijn gepland staat. De verschillende subsidiebeschikkingen lopen tot en met 2016 (respectievelijk 1 april en 31 december van dat jaar). Ik heb er het volste vertrouwen in dat deze subsidie een belangrijke bijdrage levert aan de ontwikkeling van windenergie in de Noordoostpolder en in het algemeen.
Het bericht Drenthe schort verlenen vergunning op |
|
Rudmer Heerema (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het artikel Drenthe schort verlenen vergunning op?1
Ja.
Wat vindt u van het bericht dat de Gedeputeerde Staten van Drenthe de vergunningverlening voor veehouderijen rond Natura 2000-gebieden verder opschort tot 1 februari 2014? Kunt u aangeven of deze ontwikkelingen zich ook voordoen in andere provincies en zo ja, welke en kunt u daar de ontwikkelingen van beschrijven?
Doel van het Groenmanifest is, net als bij de PAS, om ecologie en economie met elkaar in evenwicht te brengen. Zoals ik u 26 november jl. heb gemeld in het antwoord op de vragen van het lid Ouwehand (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 629), zijn er op basis van het Groenmanifest in korte tijd veel vergunningen verstrekt. Ik vind het verstandig van Gedeputeerde Staten van Drenthe dat ze de vergunningverlening tijdelijk opschort om te onderzoeken of de natuurbelangen en economische belangen nog in evenwicht zijn.
In een groot deel van de Natura 2000-gebieden vormt overbelasting van stikstofdepositie een risico voor behoud van de natuurkwaliteit. Dit betekent dat ook andere provincies momenteel problemen ondervinden in de vergunningverlening van stikstofemitterende bedrijven.
Met de PAS zet ik in op het veerkrachtiger maken van de natuurkwaliteit en op economische ontwikkeling. Met deze aanpak wordt bij inwerkingtreding van de PAS de vergunningverlening weer vlotgetrokken.
Hoe duidt u de uitspraak van gedeputeerde Munninksma dat het toetsingskader dat op basis van het Groenmanifest is vastgesteld om de impasse rond de vergunningverlening van veehouderijen nabij Natura 2000-gebieden te doorbreken, succesvol is terwijl de vergunningverlening verder is opgeschort? Kunt u aangeven waarom er volgens de provincie nader onderzoek nodig is?
Dat er op basis van het Groenmanifest een groot aantal vergunningen verstrekt is, geeft aan dat het gelukt is de impasse rondom vergunningverlening in Drenthe te doorbreken. Voor de lokale ontwikkeling van de veehouderij mag het toetsingskader daarom een succes genoemd worden. Nader onderzoek is nodig om te borgen dat het natuurbelang niet geschaad wordt. Op de langere termijn is deze zorgvuldigheid ook gunstig voor de ontwikkeling van de veehouderij in het gebied.
Deelt u de opvatting dat bedrijven in het gebied onnodig lang in onzekerheid zitten terwijl er is aangetoond dat het toetsingskader werkt? Zo nee, waarom niet?
Nee, het toetsingskader werkt juist, omdat er serieus invulling wordt gegeven aan het «hand aan de kraan»-principe uit datzelfde toetsingskader.
Deelt u de opvatting dat naar aanleiding van de ingestelde opschorting het huidige beleid om ecologie en economie in evenwicht te houden moet worden aangepast en versneld moet worden uitgevoerd om de belangen van het agrarisch bedrijfsleven en de natuur op elkaar aan te laten sluiten? Zo nee waarom niet?
Doel van het Groenmanifest is, vergelijkbaar met de PAS, om ecologie en economie met elkaar in evenwicht te brengen. Het «hand aan de kraan»-principe is daar net zozeer onderdeel van als de vergunningverlening die tot nu toe op grond van het Groenmanifest heeft plaats kunnen vinden.
Deelt u de opvatting dat de vertraging van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) een van de oorzaken is waardoor de vergunningverlening in Drenthe op slot zit? Zo ja, op welke wijze kunt u er zorg voor dragen dat uitstel van de PAS geen belemmering vormt voor de vergunningverlening in de provincies?
Nee.
De bouw van een vuurwerkopslagplaats in Heerde |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Hanzeheerd verzoekt gemeente tot handhaving»?1
Ja.
Klopt het dat voor de bouw van de vuurwerkbunker in Heerde een omgevingsvergunning is verleend en de bouw is gestart, maar dat er inmiddels een bouwstop is opgelegd?
De gemeente Heerde, die bevoegd gezag is voor de vuurwerkopslagplaats, heeft mij geïnformeerd dat de omgevingsvergunning inderdaad is verleend en dat op 4 november 2013 de gemeente de bouw heeft stilgelegd. De gemeente legde de bouw stil, omdat niet conform de vergunning werd gebouwd. De bouwstop is per 21 november 2013 weer opgeheven, nadat aanvullende gegevens aan de gemeente zijn geleverd.
Klopt het dat de gemeente de omgevingsvergunning voor de bouw van deze vuurwerkbunker, inclusief verkooppunt op slechts vier meter van de zuurstofopslag voor zorgcentrum Brinkhoven, op grond van het vuurwerkbesluit niet kan tegenhouden?
In het Vuurwerkbesluit zijn veiligheidsvoorschriften opgenomen ter bescherming van kwetsbare objecten. De gemeente Heerde heeft na consultatie van de brandweer van de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland geconstateerd dat aan de veiligheidsvoorschriften is voldaan.
Ik vertrouw erop dat de gemeente en de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland op juiste wijze uitvoering hebben gegeven aan het Vuurwerkbesluit.
Klopt het dat binnen 100 meter van de geplande vuurwerkbunker zich grote delen van een zorgcentrum en een supermarkt bevinden?
Ja.
Deelt u de mening dat deze situatie op gespannen voet staat met het aanvalsplan van de brandweer waarin staat dat de brandweer zich op 100 meter afstand van de bunker moet opstellen?
Volgens de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland is het aanvalsplan waarnaar wordt verwezen niet van toepassing op de vuurwerkopslagplaats in Heerde. Voor de vuurwerkopslagplaats in Heerde geldt een aanvalsplan (bekend als protocolkaart) voor consumentenvuurwerk. De Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland baseert zich daarbij op de circulaire «Het optreden van de brandweer bij een vuurwerkbrand»(BZK, 2005).
Klopt het dat de brandweer uitgaat van het explosiegevaar bij een brand in een vuurwerkopslag, maar dat het vuurwerkbesluit alleen rekening houdt met het brandgevaar?
In het Vuurwerkbesluit zijn eisen opgenomen om een beginnende brand onder controle te brengen en daarbij wordt ook rekening gehouden met eventueel explosiegevaar. De brandweer houdt zich aan die eisen.
Klopt het dat bij de vuurwerkbunker in Heerde scherfinslag tot 50 meter van de bunker mogelijk is, maar dat de brandweer daar op grond van het aanvalsplan niet zou mogen komen terwijl zich op 40 meter afstand aanleunwoningen bevinden?
Blijkens de informatie die ik van de gemeente heb ontvangen kan de brandweer de aanleunwoningen wel bereiken. De bovengenoemde protocolkaart voor consumentenvuurwerk gaat namelijk niet uit van een dergelijke scherfinslag, die in verband wordt gebracht met vuurwerk van een andere gevaarsclassificatie dan die van consumentenvuurwerk.
Bent u bereid de regelgeving aan te passen zodat gemeenten vuurwerkopslagplaatsen op dit soort gevoelige locaties kunnen weigeren op grond van het explosiegevaar?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, zijn er in het Vuurwerkbesluit reeds veiligheidsvoorschriften opgenomen ter bescherming van kwetsbare objecten. Deze voorschriften hebben betrekking op de verschillende gevaarsclassificaties van vuurwerk.
De gemeente heeft de mogelijkheid om op grond van de APV te regelen of en hoeveel verkooppunten er voor vuurwerk mogelijk zijn. Het bestemmingsplan zou ook mogelijkheden kunnen bieden als een verkooppunt van vuurwerk onder een andere categorie wordt geschaard dan detailhandel.
Zijn er nog mogelijkheden om de vuurwerkopslag op de genoemde locatie in Heerde tegen te houden? Zo ja, welke zijn deze mogelijkheden?
Nee, die zijn er niet. De omgevingsvergunning is onherroepelijk en de bijbehorende melding op grond van het Activiteitenbesluit en het Vuurwerkbesluit zijn getoetst door de Omgevingsdienst Noord Veluwe en de Veiligheidsregio Noord-Oost Gelderland.
De (illegale) aanleg van bedrijventerrein Baanstee Noord in het leefgebied van beschermde diersoorten als de steenuil en de kerkuil |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is de status van de kerkuil en steenuil in Nederland anno 2013 en klopt het dat deze diersoorten zijn opgenomen in de Rode Lijst?1
Volgens actuele gegevens van het Netwerk Ecologische Monitoring is er de laatste tien jaar sprake van een «matige toename» van de kerkuil en is de populatietrend van de steenuil «stabiel». De status op de meest recente officiële Rode Lijst Vogels (Staatscourant 2004, nr. 218) is voor beide soorten «kwetsbaar».
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Rechtbank Haarlem van 28 augustus jongstleden inzake de aanleg van bedrijventerrein Baanstee Noord in het leefgebied van beschermde diersoorten en klopt het dat uit deze uitspraak volgt dat er in dit geval een ontheffingsprocedure gevolgd dient te worden?2
Ja. Uit deze uitspraak volgt dat de aanvraag getoetst dient te worden aan de in artikel 75 van de Flora- en faunawet gestelde eisen.
Waarom heeft u beroep ingesteld tegen deze uitspraak?
Ik ben van mening dat met het aangepaste besluit van Dienst Regelingen op correcte wijze uitvoering is gegeven aan de opdracht van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State om te beoordelen of de aanvraag voor ontheffing van de gemeente Purmerend voor wat betreft de steenuil en de kerkuil kon worden ingewilligd. Daarbij is getoetst aan de in artikel 75 van de Flora- en faunawet gestelde eisen. Zie ook mijn antwoord op vraag 4 en vraag 7 met betrekking tot de inhoudelijke afweging.
Hoe verhoudt uw besluit om geen ontheffingsprocedure te volgen zich tot de verplichtingen die voortvloeien uit Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn, en vindt u dat u hiermee handelt naar de letter en de geest van de verdragsverplichtingen die voortvloeien uit de Conventie van Bern, waaraan Nederland is gebonden?3
In de beslissing van 29 augustus 2012 is de aanvraag voor ontheffing voor wat betreft de steenuil en de kerkuil van de gemeente Purmerend door de Dienst Regelingen inhoudelijk beoordeeld en afgewezen. Naar vaste rechtspraak is geen ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig indien maatregelen worden genomen die de blijvende ecologische functionaliteit van een broed- of rustplaats garanderen. De gemeente Purmerend heeft voorafgaand aan de werkzaamheden nestkasten opgehangen in het betrokken gebied en een nieuw jacht-/leefgebied van 60 hectare aangelegd. Uit een eind juli 2012 uitgevoerde controle blijkt dat de steenuil niet is waargenomen in het betrokken gebied en dat de kerkuil nu één van de opgehangen nestkasten gebruikt als broed- of rustplaats, zodat geen ontheffing op grond van de Flora- en faunawet hoefde te worden verleend. Als gevolg van de maatregelen blijft de ecologische functionaliteit van de broed- of rustplaatsen van de steenuil en de kerkuil gegarandeerd.
Is er momenteel een overschot aan bedrijventerreinen in Noord-Holland Noord en kunt u aangeven hoeveel hectare leegstand er is?
De provincie Noord-Holland heeft mij desgevraagd meegedeeld dat Purmerend gezien wordt als een onderdeel van de metropoolregio Amsterdam en in dit geval dus niet tot Noord-Holland Noord wordt gerekend.
De laatste behoefteraming voor werklocaties (w.o. bedrijventerreinen) is gehouden in 2010 in het kader van de uitvoeringsstrategie Platform voor Bedrijven en Kantoren, een samenwerkingsverband van lokale en regionale overheden in de Metropoolregio Amsterdam.
Bestuurlijk is in deze uitvoeringsstrategie het zgn. Global Gateway-scenario van het Centraal Planbureau als uitgangspunt gehanteerd voor het programmeren van het aanbod aan bedrijventerreinen. Voor de regio Zaanstreek-Waterland, waar Purmerend toe behoort, komt dit neer op een behoefte van 130 ha bedrijventerrein in de periode 2010–2040. Het aanbod bedroeg in 2010 158 ha en er was dus een aanbodoverschot van 28 ha tot 2040.
Anno 1-1-2013 is in deze situatie weinig veranderd (bron: monitor Platform Bedrijven en Kantoren 2012/2013). In 2011 en 2012 is de uitgifte in Zaanstreek-Waterland klein geweest (totaal 0,5 ha); het geplande aanbod is nog iets gegroeid, maar er is ook 15 ha bestaand terrein aan de voorraad onttrokken.
Uitgeefbaar aanbod is niet hetzelfde als leegstand. Direct uitgeefbaar terrein kan bijvoorbeeld als agrarisch terrein in gebruik zijn. De leegstand op bestaande bedrijventerrein is niet exact bekend. Uit de monitor werklocaties van de provincie blijkt echter niet dat er op bestaande bedrijventerreinen in Zaanstreek-Waterland een hoge leegstand is. Wel wordt op verschillende plaatsen, met name in de Zaanstreek, gezocht naar nieuwe functies voor voormalige bedrijfspanden. Voor zover ze een bedrijfsfunctie zullen behouden, worden ze in de bovengenoemde aanbodcijfers meegerekend.
Baanstee-Noord is met 80 ha direct uitgeefbaar aanbod het grootste terrein in de regio Zaanstreek Waterland.
Waarom vindt u dat er een zwaarwegend algemeen belang gediend wordt met de aanleg van dit specifieke bedrijventerrein, gelet op de bestaande leegstand?
Vanuit het provinciaal ruimtelijk economisch beleid gezien is dat zwaarwegende algemeen belang er niet, althans niet op dit moment voor het gehele bedrijventerrein. Het bestemmingsplan is echter op 9 juni 2010 onherroepelijk geworden. Gedeputeerde Staten hadden namelijk eerder aan onderdelen van het bestemmingsplan goedkeuring onthouden, omdat de fasering van het bedrijventerrein niet juridisch bindend in de planvoorschriften was opgenomen. De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter de uitspraak gedaan dat de fasering van Baanstee Noord niet in de planvoorschriften hoefde te worden opgenomen. Dat neemt niet weg dat de provincie liever had gezien dat de fasering wel bindend in het plan opgenomen was.
Hoeveel vergelijkbare zaken, waarbij een ontheffingsprocedure nodig is, spelen er jaarlijks en wat is uw afwegingskader bij besluiten om wel of niet in beroep te gaan in dergelijke zaken?
In 2013 zijn bij Dienst Regelingen 418 aanvragen voor ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet ingediend. Dienst Regelingen heeft 47 beroepszaken en 10 hoger beroepszaken behandeld.
Aan de hand van de regelgeving en jurisprudentie wordt een uitspraak van de Raad van State geanalyseerd. Mocht hieruit naar voren komen dat de uitspraak afwijkt van deze regelgeving en jurisprudentie, kan dit aanleiding geven om in hoger beroep te gaan. De precedentwerking ten gevolge van het in stand laten van de uitspraak weegt hierin mee.
Bent u van mening dat in de herziening van de natuurwetgeving moet worden opgenomen dat zaken zoals deze in de toekomst voorkomen worden? Zo ja, op welke wijze?
Het wetsvoorstel natuurbescherming (TK 33 348) neemt de bescherming van de Europese en internationale natuurwaarden als uitgangspunt. Met het oog op een goede doorwerking van de Europese en internationale beschermingskaders, een goede bescherming van de natuur en maximale duidelijkheid voor burgers, ondernemers en overheden zijn de Europese en internationale voorschriften op herkenbare wijze in het wetsvoorstel geregeld.
Bent u bereid maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat bij de inrichting van het terrein en het bouwen van de gebouwen rekening gehouden wordt met de kerkuilen en steenuilen? Zo nee, waarom niet?
Bij het aanvragen van een ontheffing in het kader van artikel 75 Flora- en faunawet (ruimtelijke ingrepen) wordt gewezen op de mogelijkheid om mitigerende en compenserende maatregelen te nemen, zodat de schade aan flora en aan fauna zoveel mogelijk wordt voorkomen. In dit geval is dat gebeurd door extra terrein geschikt te maken voor de kerkuil en de steenuil en door het bieden van rust- en nestgelegenheid via het ophangen van nestkasten. Daarmee wordt voldoende rekening gehouden met de aanwezigheid van deze beschermde soorten.
Het rapport van Amnesty International over het verspreiden van valse informatie over olielekkages in de Nigerdelta door Shell |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport «Bad information: Oil spill investigation in the Niger Delta»1 dat is gepubliceerd door Amnesty International en het Centre for Environment, Human Rights and Development (CEHRD) over de Nigerdelta?
Ja.
Hoe beoordeelt u de belangrijkste conclusie van het rapport, namelijk dat Shell onderzoeken naar olielekkages in de Nigerdelta regelmatig manipuleert en valse informatie verspreidt over de resultaten?
De regering is bekend met de zeer ernstige gevolgen van olielekkages in de Niger Delta. De situatie verdient om die reden internationale aandacht. De oorzaak van de lekkages wordt conform Nigeriaanse regelgeving niet door onafhankelijke experts vastgesteld, maar door een zogenoemd Joint Investigation Team (JIT). Om de objectiviteit van het onderzoek te bevorderen bestaat het JIT uit vertegenwoordigers van de Nigeriaanse autoriteiten, de lokale gemeenschap en de desbetreffende oliemaatschappij. Vanaf 2011 maakt Shell Petroleum Development Company (SPDC) elk onderzoeksrapport dat door het JIT wordt geproduceerd openbaar. Mocht uit aanvullende gegevens blijken dat een lekkage ten onrechte is toegeschreven aan sabotage, dan heeft SPDC in het verleden aangegeven de wettelijk vereiste schadevergoeding te betalen. Daarnaast is het staand beleid van SPDC om de lekkage zo snel mogelijk te repareren.
Deelt u de mening dat de werkwijze van Shell in Nigeria, zoals beschreven in het rapport van Amnesty International en CEHRD, zeer te betreuren is en dat alle gevallen waarin Shell ten onrechte concludeerde dat schade veroorzaakt werd door sabotage en niet door een olielekkage, de schadevergoeding alsnog moet worden betaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u zich hier voor inspannen?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u de aanbeveling uit het rapport aan de Nederlandse regering om zich in te zetten voor onafhankelijk toezicht op de olie-industrie in Nigeria en bent u bereid om u hier voor in te spannen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Het is primair aan de Nigeriaanse overheid om hier regelgeving over op te stellen en, zo nodig, aan te passen. Nederland heeft de Nigeriaanse overheid aangeboden een Staatstoezicht op de Mijnen-missie te sturen voor technische assistentie bij de versterking van het toezicht op de olie- en gassector in Nigeria. Ondanks herhaaldelijk verzoek om een reactie, is de minister van Oliezaken vooralsnog niet op dit aanbod ingegaan.
Bent u bereid om op korte termijn over de conclusies en resultaten van dit rapport het gesprek aan te gaan met Shell? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke boodschap bent u van plan over te brengen aan Shell, en welke verzoeken dan wel eisen zult u stellen aan het bedrijf om snelle verbetering in de werkwijzen te bewerkstelligen?
Rapporten als deze van Amnesty International leveren een nuttige bijdrage aan de discussie over de Niger Delta. Amnesty International is daarom uitgenodigd om op het ministerie een nadere toelichting te geven op het rapport. Deze toelichting heeft inmiddels plaatsgevonden. Met Shell zal ook naar aanleiding van het rapport over deze kwestie worden gesproken. Ik zal hierover verslag uitbrengen aan uw Kamer.
Daarnaast wil ik zelf in de eerste helft van 2014 een bezoek brengen aan Nigeria. Dit bezoek zal voornamelijk in het teken staan van handel, maatschappelijk verantwoord ondernemen en mensenrechten. Na afloop zal ik een reisverslag aan de Kamer doen toekomen.
Kunt u de Kamer voorafgaande aan de behandeling van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2014 een brief doen toekomen over uw appreciatie van het rapport van Amnesty International en CEHRD, en tevens in deze brief verslag doen van uw gesprekken met Shell?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht Broedvogels verdwijnen uit Oostvaardersplassen |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Broedvogels verdwijnen uit Oostvaardersplassen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het aantal broedvogels spectaculair is afgenomen in de Oostvaardersplassen?
Het betreft zeer locale trends in een dynamisch gebied, namelijk van broedvogels in het droge deel van het Oostvaardersplassengebied. De broedvogels, waarvoor de Oostvaardersplassen zijn aangewezen als Natura 2000-gebied, broeden vooral in het natte deel. In het kader van het proces van het Natura 2000-beheerplan voor de Oostvaardersplassen is er aandacht voor alle relevante soorten.
Kunt u een verklaring geven voor het verdwijnen van broedvogels en het decimeren van andere vele soorten in de Oostvaardersplassen, terwijl er landelijk een trend waarneembaar is dat het aantal van deze vogels en soorten stijgt?
De gesignaleerde trends in het droge deel van de Oostvaardersplassen betreffen vooral vogels die in struweel en ruigte broeden. Mede onder invloed van de in de loop der tijd toegenomen aantallen grote grazers, is er nu meer grazige vegetatie en minder struweel en ruigte.
Met de huidige afname van aantallen grote grazers (zie het antwoord op vraag 5) zullen er waarschijnlijk ook weer meer kansen ontstaan voor ruigere vegetatie en vogels die daarvan profiteren.
Deelt u de opvatting van Sovon dat er een direct verband is met de hoge begrazingsdruk door edelherten, konikpaarden en heckrunderen in het gebied en daardoor een groot deel van de vegetatie is verdwenen? Zo nee, waarom niet?
Heckrunderen, konikpaarden en edelherten zijn enige decennia geleden juist geïntroduceerd in het droge gebied om grazige vegetatie te bevorderen ten behoeve van gras-etende watervogels. Achteruitgang van ruigere vegetatie is dus een logisch en beoogd gevolg.
Deelt u de opvatting dat naar aanleiding van de te hoge begrazingsdruk het huidige beleid van proactief populatiebeheer moet worden aangescherpt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Op basis van het advies-Gabor uit 2010 past Staatsbosbeheer zogeheten vroeg-reactief beheer toe. Dat houdt zowel rekening met de specifieke natuurdoelstellingen voor het Oostvaardersplassengebied als met het willen vermijden van onnodig lijden bij individuele grote grazers. Dieren waarvan het aannemelijk is dat zij het winterseizoen niet zullen overleven worden tijdig afgeschoten. Sinds de invoering van vroeg-reactief beheer is nu bovendien voor het tweede achtereenvolgende jaar ook de populatieomvang van de grazers afgenomen. Een dergelijke trend was ook door de commissie-Gabor voorzien.
In het Natura 2000-beheerplan is aandacht voor zowel de Natura 2000-soorten, als voor de grote grazers en de relaties tussen deze vogels en de grote grazers.
Nut, noodzaak en kosten van windenergie |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Bevolking moet oordelen over akkoord energie»?1
Nederland is een representatieve democratie. Op 2 oktober jl. heeft uw Kamer op hoofdlijnen ingestemd met het Energieakkoord. Daarnaast ben ik van mening dat middels ondertekening door 40 partijen het akkoord breed draagvlak heeft in de samenleving.
Waarom maakt u de Nederlandse bevolking 70 miljard euro afhandig en breekt u daarmee het systeem van elektriciteitsvoorziening af?
Het genoemde getal is niet correct. De berekening waar in het artikel aan gerefereerd wordt, bevat diverse fouten waar ik ook naar verwezen heb in mijn recente brief betreffende «Verzoek hernieuwbare doorrekening Energieakkoord».
Voor de lasten als gevolg van het Energieakkoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 254 van de schriftelijke vragen bij de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken (Kamerstuknummer 33 750 XIII, nr. 6).
Welke analyse toont onomstotelijk aan dat wij in Nederland zonder de windparken in existentiële nood geraken?
Duurzame energie, en daarmee ook windenergie, wordt gestimuleerd omdat het bijdraagt aan de betrouwbaarheid, betaalbaarheid en duurzaamheid van de energievoorziening. Daarbij draagt het eveneens bij aan het verdienvermogen van de BV Nederland. Dit wordt in vele nationale en internationale studies bevestigd.
Tevens hebben we te maken met een Europese verplichting om 14% duurzame energie te realiseren in 2020. Eén van de meest kostenefficiënte manieren om deze doelstelling te realiseren is windenergie op land, zo blijkt uit doorrekening van ECN en vele andere instituten. Daarnaast is uitrol van wind op zee en biomassa bij- en meestook nodig om de doelstelling te kunnen halen.
Bent u bereid om de bevolking te laten oordelen over nut, noodzaak en kosten van windmolenparken? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord op vraag 1.
Vindt u dat het aangaan van tientallen miljarden euro's aan subsidieverplichtingen voor windparken zonder de bevolking hierover te raadplegen getuigt van goed bestuur?
Zie antwoord op vraag 1.
Kunt u deze vragen voor het wetgevingsoverleg Energie van maandag 11 november 2013 beantwoorden?
Ja.
De goudvisindustrie |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u de uitzending van de Keuringsdienst van Waarde gezien over de wereld die schuilgaat achter de verkoop van goudvissen in Nederlandse dierenwinkels?1 Was u op de hoogte van de manier waarop deze dieren worden gekweekt, getransporteerd en gehuisvest in de (tussen)handel?
Ja. Ik ben niet op de hoogte van alle omstandigheden waaronder dieren in derde landen worden gekweekt.
Kunt u bevestigen dat er jaarlijks miljoenen zogenaamde siervissen in plastic zakken per vliegtuig naar Nederland worden geëxporteerd voor verkoop in dierenwinkels en tuincentra hier en kunt u de Kamer een overzicht sturen van de vissoorten, de aantallen, de landen van herkomst en de voorwaarden die u stelt aan de kweek, het vervoer, de (tussentijdse) huisvesting en de verkoop met het oog op het welzijn van de vissen? Zo nee, waarom niet?
In 2012 zijn met 1752 zendingen ongeveer 18 miljoen siervissen in Nederland in het vrije verkeer gebracht. In 2013 betreft dit tot aan 8 november, 14,4 miljoen dieren via 1.220 zendingen. De herkomst en de soorten worden niet geregistreerd.
De (welzijns)eisen voor het vervoer van siervissen per vliegtuig zijn geregeld in internationale normen (LAR-live animal regulations) van de IATA (International Air Transport Association), te vinden op de website www.iata.org .
Bij invoer moet voorts, variërend naar gelang de diersoorten de herkomst worden voldaan aan de Europese veterinaire vereisten (waaronder een diergezondheidscertificaat en controle op klinische ziekteverschijnselen voorafgaand aan transport.
Daarnaast zullen na de inwerkingtreding van de bepalingen van het Besluit gezelschapsdieren eisen gaan gelden voor verkopers van siervissen in Nederland waaronder opleidingseisen, huisvestingseisen en eisen aan de verzorging van dieren.
Is het waar dat er voor het transport van siervissen verdovingsmiddelen en antibiotica worden toegevoegd aan het water in de plastic zak waarin de vissen worden vervoerd? Vindt u dit normaal?
Soms zijn sedatie- of kalmeringsmiddelen nodig ter bescherming van de dieren. De reglementen van de LAR voorzien ook in deze mogelijkheid (artikel 5.4). Het toevoegen van deze stoffen aan het water van siervissen is ter verantwoording van de vervoerder.
Onderschrijft u de constatering van de goudviskweker die in de uitzending toegeeft dat de handelingen die samenhangen met het herhaaldelijk verpakken en transporteren in de hele keten traumatisch zijn voor vissen? Zo nee, waarom denkt u dat deze kweker dat zou willen verzinnen terwijl dat niet eens in zijn eigen belang is?
Bij het verpakken en transporteren van dieren zal bijna altijd sprake zijn van een bepaalde mate van stress. Het is zaak deze stress tot een minimum te beperken en de dieren zo verantwoord mogelijk te vervoeren.
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) het acceptabel vindt als een deel van de vissen bij aankomst in Nederland de reis niet blijkt te hebben overleefd? Wanneer grijpt de NVWA wel in bij het transport van vissen en kunt u uiteenzetten hoe vaak dat de afgelopen jaren is gebeurd en met welke gevolgen voor de handelaar?
De NVWA controleert fysiek 10% van de verpakkingen van siervissen. Indien dode vissen worden aangetroffen wordt de controle uitgebreid om te beoordelen of het om meerdere verpakkingen gaat. De transporttijd en de wijze van verpakken worden door de NVWA bekeken Indien alle transportvoorschriften (IATA-LAR) met betrekking tot dierenwelzijn worden nageleefd is de kans op sterfte bijzonder klein. Eventuele sterfte van enkele vissen wordt getolereerd, indien het in verhouding staat tot de aantallen verzonden dieren in de partij en de toestand van de rest van de zending. Bij significante sterfte wordt altijd onderzoek gedaan naar de oorzaak van de sterfte. Zo nodig worden maatregelen genomen.
In het afgelopen jaar heeft de NVWA 80 overtredingen van de IATA-LAR met betrekking tot het transport van siervissen, waaronder goudvissen, vastgesteld op Schiphol.
In 8% van deze gevallen is tevens overtreding van artikel 36 of 37 van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren vastgesteld vanwege het onthouden van de nodige zorg dan wel de vaststelling van diermishandeling. Vaak waren dieren tijdens de reis doodgegaan doordat niet werd voldaan aan IATA-LAR-regels.
De NVWA heeft 7 luchtvaartmaatschappijen geverbaliseerd en aan 4 andere luchtvaartmaatschappijen schriftelijke waarschuwingen gegeven. De ervaring is dat de maatregelen van de NVWA zeer serieus worden genomen door de luchtvaartmaatschappijen.
Onderschrijft u de uitspraken van de kweker en handelaar die er in de uitzending op wijzen dat goudvissen in de gangbare Nederlandse vissenkommen en aquaria niet tot hun normale volwassen formaat kunnen groeien, vergelijkbaar met dwerggroei bij mensen? Hoe beoordeelt u dit in termen van dierenwelzijn en vindt u het acceptabel dat dieren dermate krap worden gehuisvest dat zij niet eens hun normale groei kunnen doormaken?
Ik onderschrijf het feit dat een te krappe huisvesting een aantasting kan inhouden van het dierenwelzijn.
Door middel van voorlichting via het www.LICG.nl worden potentiële kopers gewezen op een goede huisvesting en verzorging van huisdieren, waaronder vissen. Hierbij wordt een vissenkom ontraden en grote aquaria geadviseerd. Met het van toepassing worden van de regels voor de handel in gezelschapsdieren zullen eisen gaan gelden op het terrein van opleiding en zal voorlichting aan kopers verplicht worden. In het concept-besluit Houders van dieren zijn voorts algemene verzorgingsnormen opgenomen die gelden voor alle houders. Door het verhogen van kennis bij de verkoper en het verplicht verstrekken van voorlichting aan kopers, in combinatie met de algemene verzorgingsnormen van het Besluit houders beoog ik een verbetering van de huisvesting en verzorging van deze dieren te bereiken.
Kunt u bevestigen dat in Nederland jaarlijks zo’n 15 miljoen goudvissen over de toonbank gaan? Zo nee, om welke aantallen gaat het dan?
Ik kan dit niet bevestigen. Gegevens over aantallen verkochte dieren worden niet geregistreerd.
Hoe beoordeelt u de in de uitzending gedane constatering dat goudvissen die in Nederland worden gehouden in veel gevallen snel dood gaan en vaak niet ouder worden dan een paar jaar terwijl deze vissen wel 30 jaar oud kunnen worden?
Zoals aangegeven bij vraag 6 beoog ik met de regels voor de handel in gezelschapsdieren waaronder de verplichte voorlichting, de kennis bij houders te verhogen. Ook zijn in het concept-besluit Houders van dieren algemene verzorgingsnormen opgenomen over het houden en verzorgen van dieren waarmee ik het welzijn van deze dieren beoog te verbeteren.
Hoe beoordeelt u ten algemene het kweken en invliegen van siervissen vanuit landen als Israël en China, en het verhandelen en houden van tropische vissen in Nederland, gelet op de welzijnsaantasting die daarmee gepaard gaat en vindt u dit een verdedigbare vorm van handel in en gebruik van dieren? Zo ja, kunt u, met het oog op de wet die stelt dat aantasting van het dierenwelzijn niet is toegestaan als daar geen redelijk doel tegenover staat, toelichten waarom?
Omdat siervissen worden vervoerd met het oog op het houden van deze dieren als huisdier beoordeel ik dit vervoer anders dan dat van slachtdieren. Desalniettemin acht ik een zo kort mogelijke transportduur wenselijk. Indien men dieren over lange afstanden vervoert dan dient dit mijns inziens zo zorgvuldig mogelijk te gebeuren met inachtneming van de geldende transportregels.
Vindt u de transportduur van siervissen uit verre oorden naar Nederland, die kan oplopen tot wel 48 uur, acceptabel in het licht van uw opvatting dat transporten van levende dieren niet langer dan 8 uur zouden mogen duren? Zo ja, waarom vindt u dat het transport van vissen langer mag duren dan het transport van andere dieren?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u dat u het welzijn van siervissen op dit moment voldoende heeft geborgd? Zo ja, op basis van welke wetenschappelijke inzichten en welzijnsparameters komt u tot die conclusie? Zo nee, welke maatregelen kan de Kamer tegemoet zien om siervissen te beschermen?
Zoals aangegeven bij vraag 6 werk ik aan regelgeving met als doel het verbeteren van het welzijn van gezelschapsdieren, waaronder dat van siervissen.
Vertegenwoordiging van Taiwan bij internationale organisaties |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over de relatief hoge CO2 uitstoot van Taiwan en een mogelijk waarnemerschap van Taiwan bij de United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC)?1
Ja.
Het is positief dat Taiwan zich betrokken toont bij het terugdringen van de CO2 uitstoot en hier aan wil bijdragen, ook in multilateraal verband.
Deelt u de opvatting dat Taiwan een betere bijdrage kan leveren aan de Conference of the Parties (COP) en andere onderdelen van de UNFCCC indien het er meer toegang toe krijgt?
Taiwan kan vanwege zijn status geen partij worden bij verdragen/internationale organisaties, zoals de United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC). Het kan echter in sommige gevallen in het belang zijn van de Internationale gemeenschap als Taiwan op enigerlei wijze betrokken wordt bij en hiermee meer toegang krijgt tot internationale organisaties of internationale afspraken.
Kunt u bevestigen dat Taiwan de laatste jaren door internationale organisaties steeds meer als waarnemer of anderszins wordt uitgenodigd om deel te nemen aan bijeenkomsten, waaronder bij de World Health Assembly (WHA) en de International Civil Aviation Organization (ICAO)?
Taiwan is voor het eerst in 2009 uitgenodigd om de 62ste Wereldgezondheidsvergadering bij te wonen als waarnemer. In combinatie met de deelname van Taiwan aan Internationale Gezondheidsregelingen, werd het hiermee in staat gesteld om, in samenwerking met onder meer de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO), bij te dragen aan een goed functionerend mondiaal gezondheidsstelsel. Een voorbeeld vormt de bestrijding van potentiele pandemische ziekten, zoals de AH1N1-griep destijds.
De Raad van de International Civil Aviation Organization (ICAO) heeft op verzoek van China Taiwan uitgenodigd om als speciale gast deel te nemen aan de 38ste vergadering van de ICAO die plaatsvond begin oktober van dit jaar in Montreal. Deelname van Taiwan draagt bij aan de internationale vliegveiligheid.
Deelt u de opvatting dat het goed is om deelname van Taiwan aan internationale organisaties die zich bezighouden met collectieve kwesties te stimuleren? Indien neen, waarom niet?
Het kan in sommige gevallen in het belang zijn van de internationale gemeenschap als Taiwan op enigerlei wijze betrokken wordt bij internationale organisaties of internationale afspraken. Hier is sprake van wanneer de afwezigheid van Taiwan een vacuüm creëert in internationaal bindende afspraken (bv visserij), een beschermend netwerk verzwakt (bv SARS) of de economische en handelsbelangen van de EU/NL schaadt (bv Government Procurement Agreement).
Deelname van Taiwan kan tevens van belang zijn op terreinen waar Taiwan een dermate grote speler is dat mondiale coördinatie zonder Taiwan niet effectief kan zijn (bv wetenschappelijke samenwerking).
Op grond van het één-China beleid erkent Nederland (en de Europese Unie) de regering in Peking als enige wettige regering van China. Daarom zal Nederland Taiwanese lidmaatschap van internationale organisaties niet steunen. Taiwan kan namelijk vanwege zijn status geen partij worden bij verdragen/internationale organisaties. Dit sluit echter enigerlei vorm van praktische samenwerking niet uit.
De externe en interne veiligheid van windturbines |
|
Paulus Jansen |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Is er een overzicht van de schade aan windturbines ten gevolge van de storm van 28 oktober jl.?1
Er is geen landelijk overzicht van schade aan windturbines beschikbaar.
Welke veiligheids- en ARBO-eisen worden gesteld ten behoeve van personen die onderhoud verrichten aan windturbines?
De arbowetgeving is volledig van toepassing op het werken aan en in windturbines. Daarnaast zijn voorschriften van de Warenwet voor machines van toepassing. Alle, in dat verband relevante Nederlandse normen voor windturbines zijn overgenomen van Europese en mondiale normen.
Voldeden de turbines op de Mariadijk in Ooltengensplaat aan deze eisen? Zo nee, op welke punten werd niet aan de eisen voldaan? Zo ja, is er naar aanleiding van het dodelijk ongeluk bij deze windturbine reden om de eisen aan te scherpen?2 Op welke punten?
De Inspectie SZW is in opdracht van het Openbaar Ministerie een onderzoek gestart naar het ongeval in Ooltgensplaat. Het onderzoek van de Inspectie SZW zal uitwijzen of de van toepassing zijnde voorschriften van de Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet adequaat zijn nageleefd. Dit onderzoek loopt en zal naar verwachting enkele maanden in beslag nemen.
De algemene voorschriften van de arbowetgeving zijn door de sector uitgewerkt onder meer in een arbocatalogus «Windenergiebedrijven». Deze arbocatalogus bevat de afspraken die werknemers en werkgevers hebben gemaakt om de risico’s voor de veiligheid en gezondheid, die zich bij werkzaamheden aan en in windturbines kunnen voordoen, tot een minimum te beperken. Het onderzoek van de Inspectie SZW kan aanleiding geven de voorschriften en/of de uitwerking daarvan aan te passen.
Wordt de naleving van veiligheids- en ARBO-eisen bij windparken systematisch gecontroleerd en, zo ja, door wie? Hoeveel controles zijn er over 2013 tot dusver uitgevoerd?
In het kader van, in de sector gangbare, certificaten voor veiligheidsmanagement, zien partijen zelf toe op naleving van de voorschriften.
De Inspectie SZW ziet namens de overheid toe op naleving van wettelijke voorschriften met betrekking tot onder meer de arbeidsomstandigheden en de veiligheid van machines. De Inspectie SZW werkt risicogestuurd. De risico-analyse en signalen geven geen aanleiding om een inspectieproject te starten voor windparken. Op het werken aan en in windturbines worden alleen inspecties verricht naar aanleiding van signalen (ongevallen, meldingen en klachten over gevaarlijke werkomstandigheden). Het ongeval in Ooltgensplaat wordt door de Inspectie SZW onderzocht. Er zijn in 2013 geen andere ongevallen, meldingen of klachten over windturbines bekend waar de Inspectie SZW een onderzoek heeft uitgevoerd.
De prijs van windenergie |
|
René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Bevolking moet oordelen over akkoord energie»1 en het artikel «De prijs van windenergie»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat windenergie op land en zee als onderdeel van het energieakkoord tussen 2018 en 2033 een extra last voor de bevolking zal meebrengen van € 70 mrd? Van welk bedrag gaat u uit?
Het genoemde getal is niet correct. De berekening waar in het artikel aan gerefereerd wordt, bevat diverse fouten waar ik ook naar verwezen heb in mijn recente brief betreffende «Verzoek hernieuwbare doorrekening Energieakkoord» (Kamerstuk 30 196, nr. 219). Voor de lasten als gevolg van het Energieakkoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 254 van de schriftelijke vragen bij de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken (Kamerstuk 33 750 XIII, nr. 6).
In hoeverre klopt de uitspraak dat de ambitie uit het Energieakkoord om 10,5 Gigawatt windvermogen op te stellen in 2023 (4450 Mw op zee in 2023 en 6000 Mw op land in 2020) hoger is dan het totale stroomverbruik in Nederland gedurende de daluren? Wat gebeurt er als in 2023 alle windmolens in Nederland draaien tijdens een daluur?
Een volledig draaiend opgesteld windvermogen van 10,5 gigawatt zou in theorie aan de Nederlandse vraag tijdens daluren kunnen voldoen aangezien de maximale belasting van het hoogspanningsnet tijdens daluren ongeveer 6 tot 8 gigawatt bedraagt. Hierbij wordt opgemerkt dat in Nederland voor elektriciteitsproducenten en verbruikers een systeem van programmaverantwoordelijkheid geldt. Dat betekent dat producenten verplicht zijn om voor alle elektriciteit die zij invoeden een afnemer te contracteren. Een producent die elektriciteit invoedt zonder dat daar een afnemer voor is, krijgt een boete. Producenten van windenergie zullen zichzelf dus niet aanschakelen, tenzij zij daarvoor een afnemende partij hebben gecontracteerd, ook als het toevallig waait. Een scenario waarin alle windmolens in 2023 tijdens daluren draaien zou dus alleen voorkomen wanneer hier ook daadwerkelijk vraag naar is en contracten met afnemers tegenover staan. Deze vraag zou ook van buiten Nederland kunnen komen. Afnemers in België, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen kunnen immers via interconnectoren in Nederland elektriciteit kopen. Hier komt bij dat in de komende jaren, bijvoorbeeld door de ontwikkeling naar meer elektrisch vervoer, de vraag naar elektriciteit in daluren kan toenemen.
Wat is uw opvatting over de bewering van de auteurs van het artikel «De prijs van windenergie» dat het profieleffect van windenergie als gevolg van de dump van windstroom door Duitsland eerder optreedt dan verwacht?3 Volgens het CPB leidt het profieleffect er toe dat de komende jaren de gemiddelde opbrengst van een kWh wind ten opzichte van de prijs voor basislast steeds verder daalt van gemiddeld 83% van de basislastprijs in 2015 tot 59% in 2040; hoe beoordeelt u deze cijfers van het CPB? Met welke cijfers is gerekend in het Energieakkoord? Valt hieruit de conclusie te rechtvaardigen dat naar mate de hoeveelheid opgesteld vermogen aan windenergie toeneemt, windenergie steeds minder rendabel wordt?
Voor de doorrekening van het Energieakkoord is door ECN en PBL een update gemaakt van de elektriciteitsprijsramingen. Daarin zijn effecten zoals het profieleffect van windenergie en de invloed van de Duitse markt meegenomen. Voor de elektriciteitsprijzen waarmee gerekend is, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 268 van de schriftelijke vragen bij de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken (Kamerstuknummer 33 750 XIII, nr. 6). De profieleffecten waar het CPB aan refereert zijn omgeven door grote onzekerheden. In het Energieakkoord is echter erkend dat dit een aandachtspunt is en daarom is er onder meer aandacht voor slimme netten en opslag van energie.
Van belang voor de rentabiliteit van windenergie is dat de hoogte van elektriciteitsprijzen ook onder invloed staat van andere ontwikkelingen dan het profieleffect, zoals veranderingen in brandstofprijzen die op een wereldmarkt tot stand komen.
De rentabiliteit van windenergie is bovendien niet alleen afhankelijk van de hoogte van de elektriciteitsprijs, maar wordt ook beïnvloed door technologische ontwikkelingen die verbetering van de kostenefficiëntie mogelijk maken. De sector heeft aangegeven een verbetering van de kostenefficiëntie van windparken van 40% te kunnen realiseren binnen de periode 2011- 2020. Windenergie wordt dus niet noodzakelijkerwijs minder rendabel naarmate de hoeveelheid opgesteld vermogen aan windenergie toeneemt.
Klopt de berekening dat het Gemini-project € 509 miljoen per jaar kost voor haar afnemers, terwijl de economische waarde hiervan € 66 miljoen per jaar is? Zo ja, vindt u deze kosten met elkaar in verhouding? Zo nee, van welke berekening gaat u uit?
Deze berekening klopt niet. Wat betreft de kosten: het maximale subsidiebedrag dat kan worden uitgekeerd is € 4,5 miljard over 15 jaar. Dat is dus niet € 509 miljoen, maar € 300 miljoen per jaar. De subsidie wordt lager bij een hogere elektriciteitsprijs. De maximumsubsidie treedt alleen op bij een laag niveau van de energieprijzen. Het is zeer onwaarschijnlijk dat dit over de gehele subsidieperiode het geval zal zijn. De daadwerkelijke subsidie-uitgaven kunnen daardoor lager uitvallen.
Wat betreft de opbrengsten: de geschatte jaarproductie van het Gemini project is 2,4 terawattuur (600 megawatt maal 4.000 vollasturen). Wanneer deze productie tegen de huidige elektriciteitsprijs prijs van circa € 55 per megawattuur wordt verkocht, dan levert dat € 132 miljoen per jaar op aan inkomsten uit elektriciteitverkoop.
Is de uitspraak correct dat de stroomvoorziening in Nederland met een leveringszekerheid van 99,99% een van de betrouwbaarste ter wereld is? Wat was de leveringszekerheid van de stroomvoorziening in Nederland op jaarbasis de afgelopen jaren? In hoeverre halen we eenzelfde leveringszekerheid de komende jaren? Blijft dat zo na 2023?
Deze uitspraak is correct. In 2012 is bij een gemiddelde klant de elektriciteitslevering voor 27 minuten onderbroken geweest. Dit betekent een beschikbaarheidspercentage van 99,99486%. In de jaren 2007–2011 is gemiddeld de elektriciteitslevering 1 minuut langer onderbroken geweest, wat leidt tot een beschikbaarheid van 99,99467%. Als de jaarlijkse uitvalsduur van Nederland wordt vergeleken die van de ons omringende Europese landen, heeft het Nederlandse net een zeer hoge betrouwbaarheid.
In landen als Engeland en Frankrijk worden klanten meer dan 80 minuten getroffen. In Duitsland ligt het aantal storingsminuten op 22.4
Netbeheerders hebben de wettelijke taak zorg te dragen voor de veiligheid en de betrouwbaarheid van het net en het transport van elektriciteit. Ter uitwerking hiervan is een doeltreffend systeem voor de beheersing van de kwaliteit van hun transportdienst ingericht en moeten netbeheerders over voldoende transportcapaciteit beschikken nu en in de toekomst. De Autoriteit Consument en Markt houdt hier toezicht op. Hiermee is de leveringszekerheid in de toekomst gewaarborgd.
In hoeverre is de uitspraak correct dat windstroom voor 20% niet wordt opgenomen in het distributienet? Klopt het dat voor de energiedoelstellingen die onder andere aan Brussel worden doorgegeven er wordt uitgegaan van bruto productiecijfers?
Eenmaal ingevoed, heeft elektriciteit opgewekt uit windvermogen dezelfde fysieke kenmerken als elektriciteit opgewekt uit andere opwekkingsbronnen.
De netverliezen van het transport over het Nederlandse elektriciteitsnet bedragen ongeveer 5%.5
De Europese doelstelling voor hernieuwbare energie is uitgedrukt als een percentage van het bruto eindverbruik. Dat wil zeggen: het percentage hernieuwbare energie is de bruto productie van hernieuwbare energie gedeeld door het bruto eindverbruik van energie.
Bruto eindverbruik van energie is in de Richtlijn Hernieuwbare energie uitgedrukt als: de energiegrondstoffen die geleverd worden aan de industrie, het vervoer, de huishoudens, de dienstensector inclusief de openbare diensten, de land- en bosbouw en de visserij, inclusief het verbruik van elektriciteit en warmte door de energiesector voor het produceren van elektriciteit en warmte en inclusief het verlies aan elektriciteit en warmte tijdens de distributie en de transmissie.
Welke netto brandstofbesparing levert de productie van 1 kWh windenergie op? In antwoord op eerdere vragen gaf u aan dat u geen rekening houdt met nadelige effecten van windstroompieken op de efficiency van het gehele Nederlandse stroomproductiepark, omdat deze effecten beperkt zijn4; is dit effect nog steeds beperkt na de in het energieakkoord voorziene opschaling van windenergie?
Voor de netto brandstofbesparing verwijs ik u naar de publicatie «Hernieuwbare energie in Nederland» van het CBS. Daarin staan de diverse methoden om de opbrengst van windenergie te berekenen en tevens de relevante statistieken.
Voor het realiseren van de hernieuwbare energiedoelstelling is alleen de methode relevant die de Europese Richtlijn Hernieuwbare Energie uit 2009 voorschrijft.
In deze Richtlijn hebben Europese regeringen en het Europees Parlement gezamenlijk afgesproken om 20 procent van het energetisch eindverbruik van energie in 2020 uit hernieuwbare bronnen te laten komen. Het gaat er dus om hoeveel procent van het energetisch eindverbruik wordt opgebracht door windenergie en andere hernieuwbare energetische bronnen.
Voor het realiseren van de hernieuwbare energiedoelstelling is de substitutiemethode waar u op doelt, niet relevant. Bij deze methode wordt bekeken hoeveel fossiele energie wordt uitgespaard door de productie van hernieuwbare energie. Er is echter wel onderzoek naar windenergie gedaan, uitgaande van de substitutiemethode, waarbij het efficiencyverlies is uitgedrukt in termen van CO2-reductie.
Elektriciteitscentrales werken het meest efficiënt als zij een vaste hoeveelheid stroom produceren. Het aanbod van elektriciteit volgt echter de vraag en de hoogte van de vraag fluctueert afhankelijk van het jaargetijde, de dag van de week en het tijdstip van de dag. Sommige centrales reageren op deze vraag door op relatief korte termijn op- en af te schakelen. In 2009 heeft de TU Delft in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken een onderzoek gedaan naar de regelbaarheid van elektriciteitscentrales. De onderzoekers hebben geconstateerd dat dit snelle op- en afregelen leidt tot meer slijtage, een grotere faalkans en verhoogd brandstofgebruik.
De vraag is nu of elektriciteitscentrales vaker en sterker moeten op- en af regelen (of aan- of afschakelen) door het fluctuerende aanbod aan windenergie. Dat is inderdaad het geval. Weliswaar stemt de elektriciteitscentrale, ook zonder windenergie, het aanbod af op de vraag, met efficiëntieverlies tot gevolg, maar door de inpassing van windenergie neemt het efficiëntieverlies toe. Onderzoek van de Munich University of Technology7 laat zien dat in de Duitse situatie – met veel meer windenergie dan in Nederland – emissiereductie tussen de 7 en 9 procent minder is dan verwacht zou kunnen worden.
Deze 7 tot 9 procent valt binnen de marge van andere onzekerheden die samenhangen met de gekozen referentie, zoals het niet meenemen van de broeikasgasemissies gerelateerd aan de bouw van windmolens en conventionele energiecentrales, het niet meenemen van de broeikasgasemissies bij de winning en transport van kolen en gas en de effecten van windenergie op beslissingen over de bouw van nieuwe centrales en het uit gebruik nemen van oude centrales.
Volgens «the Office of Gas and Electricity Markets» van de Britse overheid is de gemiddelde energierekening in het Verenigd Koninkrijk op jaarbasis £ 531 voor elektriciteit en £ 811 voor gas (respectievelijk € 620 en € 947, op jaarbasis is dit samen € 1.567); wat is volgens u de gemiddelde energierekening in Nederland? In het Verenigd Koninkrijk wordt er in dit verband vaak gesproken van «energy poverty»; in hoeverre leidt de energierekening in Nederland momenteel tot «energiearmoede»? In hoeverre gaat de energierekening stijgen de komende jaren als gevolg van het energieakkoord? Wat is wat u betreft een maximum acceptabele stijging
De totale energierekening van een gemiddeld Nederlands huishouden bedroeg op 1 juli 2013 € 1.829 (bij een gemiddeld jaarlijks verbruik van 3312 kWh elektriciteit en 1.484 m3 gas)8. Een half jaar eerder was deze rekening € 6 duurder, en op 1 juli 2012 nog € 143 duurder.9
In Nederland wordt gekeken naar het aantal afsluitingen om te beoordelen in hoeverre huishoudens in staat zijn hun energierekening te betalen. De afsluitcijfers laten sinds 2010 een stabiele, licht dalende trend zien als gevolg van een effectief afsluitbeleid en verbeterde samenwerking tussen energiebedrijven en schuldhulpverlening.
Als gevolg van het Energieakkoord zal de energierekening dalen ten opzichte van de prognoses uit het Regeerakkoord. Dat komt vooral door de besparing van € 2,3 miljard in de SDE+ en de afgesproken maatregelen op het gebied van energiebesparing die ertoe leiden dat huishoudens minder zullen uitgeven aan energie dan berekend in het Regeerakkoord. Voor een gemiddeld huishouden met een koopwoning dat gebruik maakt van de afgesproken energiebesparingsmaatregelen valt de energierekening in het jaar 2020 € 141 lager uit ten opzichte van de ramingen bij het Regeerakkoord. Een gemiddeld huishouden dat geen besparingsmaatregelen neemt is in 2020 € 58 goedkoper uit.
Dit laat onverlet dat de betaalbaarheid van de energierekening een van de pijlers van het energiebeleid is en ik bij de uitvoering van mijn beleid ook steeds dit belang in ogenschouw neem.
De veiligheid van de kerncentrale Borssele |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de veiligheid van de kerncentrale Borssele?
Ja.
Is het correct dat de kerncentrale niet bij de 25% meest veilige kerncentrales van de Westerse wereld hoort, zoals in 2006 afgesproken is?
Nee, dat is niet correct. Met mijn brief van 30 september 2013 (TK 2013–2014, 32 645, nr. 55) heb ik u het rapport van de Commissie Benchmark Borssele toegezonden. De Commissie concludeert unaniem dat de Kerncentrale Borssele, zowel wat betreft ontwerp als wat betreft bedrijfsvoering, overtuigend behoort tot de groep van 25% veiligste watergekoelde en watergemodereerde reactoren in de Europese Unie, de Verenigde Staten en Canada. Op dit moment voldoet de kerncentrale Borssele dus aan de veiligheidseis zoals die in 2006 in het convenant is afgesproken.
Is het correct dat als naar de indicator «unplanned capability loss» van het IAEA (International Atomic Energy Agency) gekeken wordt, Borssele niet eens bij de veiligste 50% hoort? Is het correct om te stellen dat 177 van de 273 in 2012 een lagere (dus betere) stilleg-tijd hadden?
Nee. De Unplanned Capability Loss factor (UCL) is niet een maat voor de veiligheid van een kerncentrale.
De UCL geeft de in een bepaalde periode als gevolg van ongeplande stops en ongeplande vermogenreductie gemiste elektriciteitsproductie weer in relatie tot de productie bij onafgebroken bedrijfsvoering op vol vermogen.
Voor een totaal oordeel over de veiligheid is meer nodig, bijvoorbeeld het beoordelen van de veiligheid van het ontwerp en het beoordelen van de kwaliteit van het management. Alleen op grond van de UCL-waarden kan dus geen veiligheidsvolgorde worden opgesteld.
Wat betreft de door stichting LAKA genoemde aantallen kan ik niet zeggen of zij kloppen: de UCL-waarden op de site van de IAEA zijn gemiddelde waarden per land. Daaruit valt niet op te maken hoeveel van de kerncentrales in het desbetreffende land hoger of slechter scoren dan de kerncentrale Borssele.
Naar welke andere indicatoren wordt nog meer gekeken? Betreft het hier gewogen indicatoren?
De Commissie Benchmark heeft een eigen methode ontwikkeld, getest en toegepast om de veiligheid van de kerncentrale Borssele te kunnen beoordelen in relatie tot die van de andere kerncentrales. De methode is uitgebreid beschreven in het rapport dat ik u heb toegezonden (zie het antwoord op vraag 2). Voor het antwoord op de vraag welke indicatoren de Commissie gebruikt en op welke manier verwijs ik u naar het rapport.
Gaat het bij de vergelijking met andere kerncentrales om centrales «van een vergelijkbaar type»? Welk type wordt dan precies bedoeld?
Zoals in het Convenant is gesteld, gaat het om watergekoelde en watergemodereerde kerncentrales.
Wanneer zal de reactor in Borssele weer worden opgestart?
De vergunninghouder N.V. Elektriciteits-Productiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ) verwacht de kerncentrale in december weer aan het net te kunnen koppelen.
De Nbwetvergunningverlening in Drenthe |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat de provincie Drenthe 235 Natuurbeschermingswetvergunningen heeft afgegeven in 2013?1
Ik heb geïnformeerd bij Gedeputeerde Munniksma van de provincie Drenthe en hij heeft mij laten weten dat van 1 januari 2013 tot 1 oktober 2013 de provincie in totaal 214 Natuurbeschermingswetvergunningen heeft afgegeven, waarvan er 171 zijn gebaseerd op het Groenmanifest Drenthe.
Hoeveel van deze vergunningen zijn reeds getoetst door de rechter?
Gedeputeerde Munniksma heeft mij laten weten dat geen van de bij vraag 1 genoemde vergunningen is getoetst door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Hoe verklaart u dat voordat de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in de Kamer behandeld is, de (ontwikkelings-)ruimte die dat zou moeten opleveren in Drenthe mogelijk al is opgebruikt?
Het Groenmanifest Drenthe is bedoeld als tijdelijke beleidsregel in afwachting op inwerkingtreding van de PAS. Net als de PAS is het Groenmanifest gebaseerd op dalende stikstofdeposities, waardoor ontwikkelingsmogelijkheden kunnen worden geboden aan veehouderijen. Het Groenmanifest noemt expliciet het hand-aan-de kraan-principe als mogelijkheid om in te grijpen als cumulatie van de verleende vergunningen leidt tot een ongewenste toename van depositie op gebiedsniveau. Naar aanleiding van het grote aantal vergunningaanvragen heeft provincie Drenthe besloten een pas op de plaats te maken en het Groenmanifest tot 1 februari 2014 op te schorten.
Wat gebeurt er met de prioritaire projecten (de projecten die u met voorrang gebruik wilde laten maken van de gefantaseerde daling van de stikstofdepositie, zoals het plankgasplannetje van de minister van Infrastructuur en Milieu) als de nu vergeven ruimte al meer is dan de ontwikkelingsruimte?
Kortheidshalve verwijs ik naar de antwoorden van uw eerdere vragen, zie Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 158. Ik herhaal hier mijn antwoord op uw vraag 3: «De Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) is gebaseerd op stikstofreductie in combinatie met herstelmaatregelen in de natuur. Bij de vaststelling van het conceptprogramma PAS zal dit worden onderbouwd met de berekeningen op basis van het rekeninstrument AERIUS. Dan wordt duidelijk aan welke economische activiteiten de PAS ruimte zal bieden.
Wat vindt u van de uitspraak van de provincie Drenthe «We weten bijna zeker dat de kraan te ver open staat en dat er teveel NB-wet vergunningen worden verleend,…»?2
Ik treed niet in de bevoegdheid van de Gedeputeerde Staten van Drenthe, maar ik vind het een goed teken dat Gedeputeerde Staten na overleg met hun Groenmanifest-partners hebben besloten tot opschorting van de toepassing van het Groenmanifest.
Deelt u de mening dat de provincie hiermee blijk geeft van een zeer lakse uitvoering van de Natuurbeschermingswet (NB-wet)? Zo ja, hoe beoordeelt u dat en wat gaat u eraan doen?
Nee.
Wie gaat er voor opdraaien als provincies te scheutig zijn geweest met het toestaan van vervuiling en de instandhoudingsdoelen alleen kunnen worden gehaald door bedrijven uit te kopen? Kunt u uitsluiten dat belastinggeld uit het natuurbudget gebruikt moet worden om deze schade te herstellen?
U loopt met uw vragen vooruit op de cijfers van het rekeninstrument AERIUS, die als onderbouwing gaan dienen voor het conceptprogramma PAS. U loopt met uw vragen eveneens vooruit op de bepaling van de ontwikkelingsruimte per Natura 2000-gebied en de verdeling daarvan. Het uitkopen van bedrijven is daarbij ultimum remedium.
Hoeveel mol stikstof per jaar komt er neer op het Dwingelderveld en wat is de kritische depositiewaarde, de waarde die niet overschreden mag worden voor het duurzaam in stand houden van de natuur? Hoe is het mogelijk dat er toch 43 natuurbeschermingswetvergunningen worden verstrekt?
De kritische depositiewaarde van de meest voor stikstof gevoelige habitattypen in het Dwingelderveld is 500 mol; dat betreft H7110A (Actief hoogveen) en H7120ah (Aangetast hoogveen waar natuurlijke regeneratie nog mogelijk is). Zoals voor vrijwel heel Nederland geldt, is ook in het grootste gedeelte van Drenthe de achtergronddepositie te hoog; dat is ook het geval voor het Dwingelderveld. De totale gemiddelde depositie op het Dwingelderveld veroorzaakt door alle verleende Groenmanifest-vergunningen samen, bedraagt circa 55 mol/ha/jaar.
De 43 Natuurbeschermingswetvergunningen zijn door de provincie Drenthe verleend, aangezien de aanvragen voldeden aan de voorwaarden van het Groenmanifest. Dit betekent dat ook met de geringe toename van de uitstoot van de vergunde veehouderijen de komende decennia nog steeds sprake is van een dalende stikstofdepositie wegens de dalende achtergronddepositie komende jaren.
Is de benadering van de provincie Drenthe in de Beleidsregel Groenmanifest 2012 in overeenstemming met de habitatrichtlijn?
Het vaststellen van de beleidsregel is een bevoegdheid van de provincie Drenthe. Ik ga ervan uit dat provincie Drenthe bij het opstellen van het manifest heeft beoordeeld of de benadering past binnen de kaders van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Habitatrichtlijn.
In hoeverre wijkt de PAS af van het op de PAS geïnspireerde Groenmanifest en geeft de PAS dezelfde problemen zoals het probleem dat er teveel vergunningen worden verleend?
Zowel het Groenmanifest als de PAS hanteren het hand aan de kraan-principe, waarmee voorkomen wordt dat er teveel vergunningen worden verstrekt. Onder de PAS kunnen er niet meer vergunningen verleend worden dan er ontwikkelingsruimte beschikbaar is.
Kracht van de PAS is verder dat het een landelijke programma is met een integrale aanpak, waarbij niet alleen gestuurd wordt op daling van de stikstofdepositie, maar ook op het veerkrachtiger maken van de natuur en de natuur daarmee bestendiger maken tegen stikstofdepositie door het treffen van ecologische herstelmaatregelen.
Bent u bereid tot spoedige beantwoording opdat de Kamer uw reactie kan betrekken bij de plenaire behandeling van de Wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 (programmatische aanpak stikstof)?
Ja.
De rapportage ‘Munitiestortplaats Oosterschelde is “tikkende tijdbom” |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de rapportage «Munitiestortplaats Oosterschelde is «tikkende tijdbom»?
Ja.
Kloppen de in de uitzending1 genoemde getallen, namelijk dat in het Nationaal Park Oosterschelde in het Gat van Zierikzee op 60 meter diep, in een gebied van 700 bij 1.400 meter, 30 miljoen kilo munitie uit de Tweede Wereldoorlog is gedumpt?
Ja.
Klopt het dat u van mening bent dat de aanwezige munitie in de Oosterschelde geen gevaar oplevert voor mens, natuur en milieu? Zo ja, hoe verhoudt dit oordeel zich dan tot de in de uitzending betrokken stellingen «dat de bevolking gevaar loopt en beschermd moet worden» en «dat de aanwezigheid van grote hoeveelheden munitie in zee en oceaan als een grotere dreiging moet worden gezien dan de opwarming van de aarde»? Zo nee, als u dus wel gevaar ziet, is er dan aanleiding om maatregelen te nemen? Kunt u in dat geval toelichten welke maatregelen u op welke termijn overweegt en waar die maatregelen zich dan op zullen richten?
Onderzoek door TNO heeft aangetoond dat de kans op spontane ontploffing praktisch nihil is, omdat ontstekers niet meer werken. Bovendien kan massadetonatie door het grote verspreidingsoppervlak (bijna 100 hectare) worden uitgesloten (rapport TNO PML 1999 A59 en TNO PML 2003 A60). Verder heeft onderzoek ter plaatse geen negatieve effecten op het milieu aangetoond (TNO PML 2004 A40). De corrosie van de gestorte munitie is een buitengewoon traag proces dat honderden jaren zal duren. De daarbij vrijkomende metalen en andere stoffen komen sterk verdund in het water. Directe negatieve effecten op het watermilieu worden niet verwacht en zijn tot op heden niet aangetoond. De waarden van de jaarlijkse metingen die Rijkswaterstaat in het kader van de Kaderrichtlijn Water op verschillende meetpunten in de Oosterschelde uitvoert, blijven binnen de normen voor zware metalen en laten zelfs een daling zien. In 2014 wordt de waterkwaliteit boven de voormalige munitiestortplaats maandelijks gemeten. Tevens wordt een onderzoek uitgevoerd naar de concentratie van zware metalen en energetische stoffen (van munitie en explosieven) in mosselvlees. Op deze manier wordt extra toezicht gehouden. Zo nodig wordt de Tweede Kamer over de resultaten hiervan nader geïnformeerd.
Wat is uw oordeel over de stelling dat de gestorte munitie «een tikkende tijdbom» is omdat het aan verval onderhevig is, langzaam minder stabiel wordt en spontaan kan gaan werken, kan ontploffen of doorroesten, waardoor allerlei zware metalen en giftige stoffen vrij zullen komen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw mening over de stelling van de geïnterviewde zeebioloog dat stoffen nu al te meten zijn in het water en zich in organismen kunnen ophopen met alle gevolgen van dien?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de vondsten van witte fosfor op de Zeeuwse stranden te relateren aan de gestorte munitie? Zo nee, welke andere verklaring geeft u dan aan die vondsten? Zo ja, moet dat dan, gelet op het spontaan kunnen ontbranden van witte fosfor, niet leiden tot maatregelen? Zo ja, welke maatregelen zijn dit en op welke termijn worden deze genomen?
Nee. De vondsten zijn gedaan op stranden van Walcheren. De witte fosfor is afkomstig van munitie die in het water is terechtgekomen tijdens beschietingen op de stranden tijdens de Tweede Wereldoorlog. De witte fosfor is met een zandsuppletie eind jaren negentig terechtgekomen op het strand. Dit zand wordt daarom niet langer gebruikt voor zandsuppleties.
Deelt u de mening dat de in de uitzending gemelde feiten zodanig verontrustend zijn dat er tenminste aanleiding is tot het doen van nieuw onderzoek naar de gevaren en risico’s van de aanwezigheid van grote hoeveelheden munitie op de bodem van de Oosterschelde? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Essentaksterfte |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «De es mag niet weg»?1
Het bewuste artikel is mij bekend.
Bent u bekend met het probleem van essentaksterfte in Nederland en het gevaar dat deze ziekte vormt voor plantsoenen, bossen en het Nederlandse landschap?
Ik ben bekend met de essentaksterfte en besef dat de es een belangrijke boomsoort is in ons land voor het stedelijk groen, bos, natuur en landschap.
Bent u voornemens om actie te ondernemen tegen deze oprukkende ziekte?
Voor zover mij bekend zijn er (nog) geen mogelijkheden om de essentaksterfte – anders dan via het verwijderen van aangetaste bomen – te bestrijden. Ik zie hier primair een belangrijke taak weggelegd voor kwekers en groenbeheerders.
Aangezien essentaksterfte een gevaar is voor het voortbestaan voor de Nederlandse es, wilt u betrokken partijen, zoals Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Bosschap, Landschapsbeheer Nederland en boomkwekers steunen in het onderzoeken van essentaksterfte?
De gewone es (Fraxinus excelsior) is in ons land inheems en blijkt vatbaar voor de essentaksterfte. Het (internationale) onderzoek naar de essentaksterfte leert tot nu toe dat niet iedere individuele boom in gelijke mate gevoelig is voor de essentaksterfte. Dat biedt naar verwachting kansen voor het voortbestaan van de soort. Ik denk dat het daarom een goede zaak is het lopende onderzoek voort te zetten.
Deelt u de mening dat Nederland zelf onderzoek zou moeten verrichten, zodat Nederland deel kan nemen aan het Europees onderzoek naar essentaksterfte?
Ik ondersteun internationale samenwerking op het gebied van onderzoek om grensoverschrijdende problemen, zoals nu met de essentaksterfte, het hoofd te bieden. Ik vertrouw op onderzoekdeskundigheid die bij DLO aanwezig is om daarvoor een gepaste bijdrage te leveren.
Bent u ervan op de hoogte dat de tuinbouwsector twee jaar het onderzoek naar essentaksterfte heeft gefinancierd?
In 2012 is gestart met onderzoek naar de essentaksterfte met een looptijd van 3 jaar. In 2012 heeft het Productschap Tuinbouw aan het onderzoek een financiële bijdrage geleverd. Voor de jaren 2013 en 2014 heeft het Productschap Tuinbouw geen financiële middelen beschikbaar gesteld.
Door de opheffing van het productschap Tuinbouw stopt deze financiering, bent u bereid zich in te spannen om alternatieve financiering te zoeken voor dit onderzoek? Zo nee, wat voor aanpak voorziet u dan tegen essentaksterfte?
Zoals in de ondertitel van het door u aangehaalde artikel staat vermeld, «Onderzoek essenresistentie: nu sector en gebruiker aan zet», is ook in mijn ogen de sector – nog steeds – aan zet. Het onderzoek is namelijk belangrijk voor de Nederlandse boomkwekerijsector. De es wordt in de boomkwekerijsector gebruikt als uitgangsmateriaal voor de bosbouw of als onderstam voor sierbomen. Dat maakt dat van de kant van het boomkwekerijbedrijfsleven verwacht mag worden dat dit onderzoek – ondanks het wegvallen van het Productschap Tuinbouw- wordt gefinancierd.