Het ROAD CCS demonstratie project |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de brief van de burgemeester van Rotterdam en de Commissaris van de Koning van Zuid-Holland aan E.ON en GDF SUEZ, waarin wordt aangedrongen op een snelle investeringsbeslissing inzake het ROAD CCS (C02 opvang en afslag) demonstratie project?
Ja.
Klopt het dat bij de vergunningverlening destijds harde toezeggingen zijn gedaan door E.ON en GDF SUEZ, om te investeren in het ROAD CCS demonstratie project? En klopt het dat daarbij geen voorwaarden zoals een hoge CO2-prijs zijn gesteld? Zo ja, waarom worden deze toezeggingen nu niet nagekomen?
Of er daadwerkelijk harde toezeggingen zijn gedaan is mij niet bekend. In de brief van de burgemeester van Rotterdam en de Commissaris van de Koning van Zuid-Holland aan E.ON en GDF SUEZ wordt verwezen naar afspraken in het kader van de bouw van de twee nieuwe kolencentrales. In deze is het Rijk niet het bevoegd gezag. Het Rijk is dan ook niet betrokken geweest bij eventuele afspraken over de bouw van een CO2 afvanginstallatie.
Deelt u de mening dat CCS een noodzakelijke techniek is om de klimaatdoelstellingen te halen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat investeringen in een project zoals ROAD kunnen leiden tot kennis over CCS die vervolgens door Nederlandse bedrijven en instellingen in het buitenland te gelde gemaakt kan worden?
Een grootschalig demonstratieproject als ROAD is in de eerste plaats bedoeld om meer ervaring op te doen met CCS en zo de kosten te laten dalen. Daarmee wordt brede toepassing van CCS in de toekomst mogelijk. De Nederlandse kennisinstituten maken nu al hun kennis over CCS in het buitenland ten gelde. Indien het ROAD project doorgaat valt te verwachten dat dit verder zal toenemen.
Bent u bereid om met de betrokken partijen in gesprek gaan om te bevorderen dat de investeringsbeslissing op korte termijn, voor 31 januari 2014, genomen wordt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben reeds geruime tijd met alle betrokken partijen in gesprek om te bevorderen dat het ROAD project daadwerkelijk van de grond komt. De gesprekken zijn in een beslissend stadium aangeland. Op 31 januari is er op initiatief van de Europese Commissaris voor Energie de heer Oettinger een bijeenkomst in Brussel om het ROAD project te bespreken. Ik verwacht op korte termijn, maar wel na 31 januari 2014, een besluit over de investeringsbeslissing van ROAD.
Wat is uw reactie op het bericht «Minister rekent verkeerd»?1
In het artikel wordt de link gelegd tussen de haalbaarheidsstudie windenergie binnen de 12 mijlszone en de afspraken over de veertig procent kostendaling in het SER-akkoord. Ik wil dit graag ophelderen.
Het is juist dat ik samen met de Minister van IenM de haalbaarheid van windmolens binnen de 12 nautische mijl onderzoek. Het uitgangspunt voor deze studie is de veronderstelling dat windenergie binnen de 12 nautische mijl goedkoper is dan windenergie buiten de 12 nautische mijl. De haalbaarheidsstudie bevindt zich in de afrondende fase. Ik hoop de Kamer in de eerste helft van 2014 over de resultaten te kunnen informeren.
Daarnaast is het juist dat er in het SER-akkoord een afspraak is gemaakt over een kostenreductie van veertig procent. Zoals ik al eerder heb aangegeven, heeft de windenergiesector zelf aangegeven een kostenreductie van veertig procent in 2020 te kunnen realiseren. Dit zijn de partijen die de windmolenparken in de praktijk moeten gaan bouwen. Ik hecht veel waarde aan het inzicht van de sector en de ondertekening van dit energieakkoord.
Het is echter onjuist dat verondersteld wordt dat deze veertig procent kostenreductie geheel gerealiseerd moet worden door het bouwen van windenergie binnen de 12 nautische mijl.
De veertig procent kostenreductie moet plaats vinden op basis van meerdere facetten. Zo speelt innovatie hier een grote rol. Er is dan ook een belangrijke rol weggelegd voor het Topconsortium van Kennis en Innovatie voor Wind op Zee (TKI WOZ).
Kunt u aangeven hoeveel kostenreductie er behaald wordt door windturbines op zee op 6 km afstand van de kust te plaatsen, in plaats van uit het zicht op minimaal 50 km afstand?
Onderdeel van de haalbaarheidsstudie windenergie binnen de 12 nautische mijl is een Maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA). Hierin worden alle voor- en nadelen van een investering in geld uitgedrukt («gemonetariseerd»). De MKBA is gebaseerd op de nu beschikbare gegevens. Dit betekent dat uiteindelijke kostenvoordelen lager of hoger kunnen uitvallen wanneer er meer details van gebieden bekend zijn. Zoals ik al aangaf in mijn antwoord op vraag 1 is de haalbaarheidsstudie op dit moment in de afrondende fase. Ik kan daarom geen precieze uitspraken doen over hoeveel kostenreductie er behaald wordt. Wel kan ik aangeven dat de veronderstelling dat het realiseren van windenergie dichter bij de kust voordeliger is dan verder weg op zee, wordt ondersteund door de eerste uitkomsten van de MKBA.
Klopt het dat u de cijfers over de 40% kostenreductie heeft ontvangen van de industrie en, specifieker nog, van Siemens? Zo nee, kunt u aangeven wat de bron is van deze berekening?
In de beantwoording van eerdere vragen van het lid Leegte (VVD) ben ik reeds ingegaan op de veertig procent kostenreductie. Zoals hierboven is aangegeven, heeft de sector zelf aangegeven veertig procent kostenreductie te kunnen halen. Daaraan heeft zij zich ook gecommitteerd. Het Energieakkoord is door verschillende onafhankelijke organisaties doorgerekend, waaronder ECN. Uit de doorrekening is gebleken dat de gestelde doelstellingen voor duurzame energie binnen bereik zijn met de afspraken uit het SER-akkoord. ECN heeft zijn eigen aannames gehanteerd waarin diverse aspecten en ervaringen zijn meegenomen die representatief zijn voor de ontwikkelingen in de komende jaren.
Deelt u de analyse van de bewonersplatformen dat het plaatsen van windturbines voor de kust zal resulteren in verlies van 15.000 banen in de toeristische sector? Zo nee, waarom niet?
Wanneer er inderdaad windmolens dichtbij de kust worden geplaatst, kan dat effect hebben op het toerisme en de daarbij behorende werkgelegenheid.
Een eerste onderzoek in het kader van de haalbaarheidsstudie laat in ieder geval een negatief effect zien op de beleving en de bezoekintenties voor die locatie. Dit onderzoek maakt deel uit van de eerder genoemde haalbaarheidsstudie. Het onderzoek geeft alleen percentages, dus het verlies van 15.000 banen is door het Bewonersplatform Leefbare Kust zelf gekwantificeerd, waarbij naar ik aanneem gebruik is gemaakt van de eerste resultaten van het onderzoek. Een afvaardiging van het Bewonersplatform Leefbare Kust zat hierbij in de begeleidingsgroep.
Graag merk ik op dat de in het onderzoek gepresenteerde effecten gebaseerd zijn op vragen over de bereidheid tot een toeristisch bezoek aan kustlocaties bij mogelijke plaatsing van windmolens op verschillende afstanden van de kust en niet op metingen van daadwerkelijke effecten. Zoals het rapport zelf ook stelt, zal in de praktijk doorgaans een (veel) kleiner percentage mensen het voorgenomen gedrag daadwerkelijk vertonen. Ten slotte wordt bij de maatschappelijke kosten en baten gekeken naar de effecten van het plaatsen van windmolens in de 12 mijlszone op nationaal niveau en niet alleen naar de regionale effecten.
Bent u bereid om bij ieder windturbineproject met een mogelijk negatieve invloed op het toerisme het dreigende verlies van banen te onderzoeken, en de Kamer hierover te informeren?
De mogelijke effecten op toerisme en recreatie zijn reeds onderdeel van de milieueffectrapportage (MER), dat verplicht is voor vrijwel elk nieuw windmolenpark. In het besluitvormingsproces zijn bij wet verschillende inspraakmomenten voorzien. Om de Kamer apart te informeren over dit aspect bij elk voornemen, van welk formaat dan ook, lijkt mij dan ook onnodig.
De negatieve verevening voor gemeenten waar windmolens worden gebouwd |
|
Carla Dik-Faber (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de situatie dat gemeenten met negatieve verevening te maken krijgen, wanneer windmolens binnen de gemeentegrenzen worden gebouwd en de OZB-inkomsten stijgen? Bent u op de hoogte van de situatie dat gemeenten slechts 30% van de meeropbrengsten van windenergie in het Gemeentefonds terugzien?1
De opbrengst van de door de windmolens geleverde windenergie wordt niet verevend via het Gemeentefonds.
Binnen het Gemeentefonds wordt op basis van de Financiële-verhoudingswet 1997 rekening gehouden met de mogelijkheden van een gemeente om onroerende zaak belasting (OZB) te innen, oftewel met de (rekenkundige) belastingcapaciteit van de gemeente. Ook voor windmolens kunnen gemeenten OZB heffen. Windmolens vallen onder de categorie «niet-woningen», waarvan 70% van de rekenkundige opbrengst wordt verevend. 30% van de rekenkundige opbrengst blijft ongemoeid.
Verevening vindt plaats op basis van het totale WOZ-waardebedrag in de gemeente, de waarde van het totale onroerend goed dat aan heffing van OZB kan worden onderworpen op basis van het rekentarief dat in de praktijk meestal lager ligt dan het tarief dat gemeenten daadwerkelijk hanteren. Door de jaarlijkse totale WOZ-waarde van gemeenten, inclusief een deel van de waarde van windmolens (i.c. 42%), te berekenen en te vermenigvuldigen met het OZB-rekentarief in het Gemeentefonds, ontstaat de rekenkundige OZB-opbrengst van een gemeente.
Uit jurisprudentie over de wet onroerende zaken (WOZ) volgt dat 58% van de waarde van windmolens, op grond van de werktuigenvrijstelling, niet wordt meegenomen in de grondslag van de bepaling van de WOZ-waarde.
Hierdoor vormt deze waarde geen grondslag voor de te verevenen OZB-opbrengst van gemeenten.
Deelt u de mening dat voor het behalen van de doelstelling van 6.000 MW aan windenergie draagvlak onder bewoners en bedrijven essentieel is? Deelt u de mening dat omwonenden moeten kunnen meeprofiteren van nieuwe windparken, bijvoorbeeld via investeringsfondsen voor schadeloosstelling, compenserende maatregelen, maatschappelijke projecten en herinrichtingsprojecten?
Om de doelstelling van 6.000 MW windenergie te behalen is het essentieel dat tijdig voldoende ruimtelijke inpassingsplannen worden vastgesteld. Om dat op een bestuurlijk verantwoorde en zorgvuldige manier te doen is van belang om bij windprojecten de omgeving te betrekken. Door middel van (plan)participatie wordt gelegenheid geboden tot overleg tussen verschillende betrokken partijen en wordt de omgeving betrokken bij het planproces.
Zoals reeds opgenomen in de (ontwerp) Structuurvisie Windenergie op land stimuleert het kabinet daarnaast ook financiële participatie. Verschillende (markt) partijen in windenergie werken hier reeds aan. De brancheorganisatie NWEA stelt binnenkort een gedragscode participatie vast. Enkele voorbeelden van financiële participatie zijn verkoop van obligaties, het lidmaatschap van een coöperatieve vereniging, een korting op de energierekening of een bijdrage aan collectieve voorzieningen. Zowel plan participatie als financiële participatie kunnen bijdragen aan het vergroten van draagvlak. Daarnaast is bij windenergieprojecten net zoals bij andere projecten waarvoor ruimtelijke plannen worden vastgesteld het planschadeartikel van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.
Vindt u het wenselijk dat de negatieve verevening in het geval van extra windmolens er voor zorgt dat een groot deel van de baten van een windpark niet bij de regio terechtkomen, maar worden herverdeeld over gemeenten in heel Nederland? Deelt u de mening dat een dergelijke herverdeling ten koste gaat van investeringen in streekfondsen en compenserende maatregelen?
Zoals al aangegeven onder 1 wordt alleen een deel van de belastingopbrengst uit OZB verevend. De overige baten van een windpark gaan naar de eigenaar en/of aandeelhouders. Gemeenten kunnen meedelen in de baten van een windpark door eigen beheer of deelnemingen.
Deelt u de mening dat een dergelijke maatregel juist funest is voor het draagvlak van windprojecten onder gemeenten en omwonenden? Zo ja, bent u bereid in het dossier «windenergie op land» de negatieve verevening van toenemende OZB-opbrengsten te herzien?
Het door u geschetste probleem herken ik niet omdat de verevening alleen ziet op de OZB-opbrengsten voor zover de windmolen niet onder de werktuigenvrijstelling valt. Voor het betrekken van de omgeving en het creëren van draagvlak voor windenergie is de OZB noch de verdeling van het gemeentefonds een instrument. Hiervoor zijn andere instrumenten meer geëigend.
Het bericht dat er teveel dioxine gevonden is in eieren nabij de afvalverbrandingsoven Harlingen |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Teveel dioxine in eieren hobbyboeren»?1
Ja.
Hoe verklaart u de hoge dioxinegehaltes in eieren?
Er zijn diverse oorzaken te noemen die kunnen bijdragen aan een verhoogd dioxine gehalte in eieren van hobbyboeren/particulieren. De belangrijkste zijn dat vrije uitloopkippen die buiten lopen een hogere inname hebben van dioxines. Dit wordt veroorzaakt door het oppikken van dioxines uit de grond, puinresten, insecten en wormen.
Over het algemeen leven deze dieren langer en daardoor zullen meer dioxines in hun lichaam ophopen. Een deel van de opgehoopte dioxines wordt vanuit de kip uitgescheiden via de eieren. Onderzoek heeft aangetoond dat het gehalte aan dioxines hoger wordt naarmate de kippen langer buiten verblijven.
Klopt het bericht dat de eieren zoveel dioxine bevatten dat, als ze voor menselijke consumptie op de markt zouden komen, deze uit de markt zouden zijn gehaald?
Er bestaat een Europees geharmoniseerde norm voor dioxines in kippeneieren die bij de controle van bedrijfsmatig geproduceerde eieren als toetswaarde wordt gebruikt. Eieren die deze norm overschrijden, mogen niet verhandeld worden en moeten worden verwerkt conform regels die gelden voor dierlijke bijproducten. De eieren die het hier betreft zijn niet verhandeld.
Klopt het dat de Nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) verontruste burgers desondanks mededeelt geen probleem te zien in het consumeren van die eieren? Zo ja, waarom communiceert de NVWA dat zij «geen enkele reden ziet tot opwinding», terwijl in door NVWA uitgevoerd onderzoek geconstateerd wordt dat met de Nederlandse achtergrondconcentratie maximaal 2 van deze eieren per week geconsumeerd zouden mogen worden?
In 2001 is door het toenmalige ministerie van LNV en de NVWA vastgesteld dat kippen die buiten scharrelen toegang hebben tot in de bodem aanwezige dioxines en deze opnemen uit de grond, eventueel aanwezig puin, wormen en insecten. In het vervolgonderzoek zijn praktische maatregelen bij de pluimveermen en insecten. In het vervolgonderzoek zijn praktische maatregelen bij de pluimveebedrijven ontwikkeld om het gehalte dioxines in eieren te verlagen. De resultaten van dit onderzoek zijn in de periode tussen 2002 en 2007 in meerdere rapporten en artikelen gepubliceerd en aan de Europese Commissie gemeld. Ook zijn de maatregelen beschreven in diverse tijdschriften en flyers ten behoeve van pluimveehouders. Destijds is er een consumptieadvies2 ontwikkeld dat naar de mening van de NVWA nog steeds geldt, omdat er geen sprake is van nieuwe feiten.
Het consumptie advies van maximaal twee eieren per week is gebaseerd op consumenten die een hoge dioxine achtergrondblootstelling in het voedingspatroon hebben en eieren consumeren die in het onderzoek het hoogste niveau aan dioxine bevatten.
In eerder door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en door het onderzoeksinstituut RIKILT van de Wageningen universiteit uitgevoerd onderzoek2 in opdracht van de NVWA wordt geconstateerd dat de door de Amerikaanse milieubeschermingsdienst (EPA) voorgestelde gezondheidskundige advieswaarde lager is dan de tot nu toe in Europa gebruikte norm (TWI), waarbij deze instituten aanbevelen om aan de Europese Voedselautoriteit (EFSA) te vragen om een herevaluatie van deze norm (TWI); is dit gebeurd? Zo nee, wilt u dit alsnog laten doen?
Ik heb hierover overleg gevoerd met deskundigen van het RIVM, RIKILT en NVWA. Het resultaat daarvan is dat ik er voor zal zorgen dat in het volgend expertwerkgroepoverleg in Europees kader zal worden aangedrongen op een herevaluatie van de tot nu toe in Europa gebruikte gezondheidskundige advieswaarde (TWI) door deskundigen van de EFSA.
Is er ook onderzoek gedaan naar het dioxinegehalte in de melk van koeien rond de afvaloven? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Er is onderzoek gedaan naar dioxines in melk afkomstig van koeien uit de omgeving van Harlingen4 De dioxine gehaltes die zijn aangetroffen, liggen ruim onder de dioxine norm voor melk. De gemeten waarden zijn niet hoger dan de normaalwaarden die in Nederlandse melk worden waargenomen.
Deelt u de mening dat als melk gevonden wordt met te hoge dioxineconcentratie, deze niet weggemengd zou mogen worden met zuivere melk, totdat de dioxine onder de norm voor menselijke consumptie komt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat voorkomen?
Het is niet toegestaan hoge concentraties van schadelijke residuen in melk teniet te doen door het mengen met melk dat lagere concentraties bevat. Tankmelk van een melkveehouder die niet aan geldende normen voldoet, moet gesepareerd en vernietigd worden. De tankmelk mag pas weer geleverd worden als deze voldoet aan de norm voor consumptiemelk.
Klopt het dat eerder is geconstateerd dat de afvaloven teveel dioxine uitstootte (zie ook eerdere schriftelijke vragen hierover van de leden Jacobi en Samsom uit 2011), dat van vele stoffen dagelijks de uitstoot bij de afvalverbrandingsoven wordt bijgehouden, maar niet van dioxinen, welke maar 2x per jaar zou worden gemeten met aangekondigde controles? Zo ja, wat is daarvan de reden?
Zoals is opgenomen in de antwoorden op de in de vraag genoemde eerdere schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3460), zijn tijdens de inregelperiode (29 maart 2011 t/m 24 april 2011) van de afvalverbrandingsinstallatie in Harlingen bepaalde emissies boven de vergunde waarden gekomen. Dat is gebruikelijk bij het opstarten van een dergelijke installatie. Ingenieursbureau Tauw heeft destijds een onderzoek naar de emissies van onder meer dioxinen uitgevoerd en toen geconstateerd dat die emissies onmeetbaar laag waren.
De installatie is dusdanig ontworpen dat de uitstoot van dioxine (nagenoeg) nihil is. Om de goede werking van de installatie te controleren en te borgen, worden meerdere parameters continu gemonitord. Voor dioxine zijn daarbij de volgende parameters relevant: temperatuur, CxHy, CO, zuurstof en verblijfstijd. Mogelijke afwijkingen worden door de continue meting direct geconstateerd, waarop dan direct bijstelling kan plaatsvinden.
In opdracht van de provincie zijn in 2013 een viertal emissiemetingen uitgevoerd. Bij twee metingen zijn ook dioxinemetingen gedaan. De resultaten daarvan voldoen aan de gestelde emissiegrenswaarden. In 2014 worden er in opdracht van de provincie opnieuw twee emissiemetingen uitgevoerd.
De emissiemetingen worden altijd aangekondigd, dit in verband met de bereikbaarheid van de meetlocaties, het in bedrijf zijn van de installatie, de stroomvoorziening en bepaalde veiligheidseisen waaraan moet worden voldaan. Er wordt gemeten op basis van een representatieve bedrijfssituatie.
De installatie in Harlingen moet op basis van de Activiteitenregeling (artikel 5.12, lid 1) twee keer per jaar emissiemetingen laten uitvoeren. Ook hier zijn geen overschrijdingen van de emissiegrenswaarden geconstateerd.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de uitstoot van dioxinen door de afvalverbrandingsoven van Harlingen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 8 is aangegeven, wordt de uitstoot van dioxines door de afvalverbrandingsinstallatie reeds gemeten, Ook worden continu parameters gemeten die gerelateerd zijn aan mogelijke dioxine emissies. Gelet hierop, zie ik op dit moment geen noodzaak om aanvullend onderzoek te doen naar de uitstoot van dioxines door de afvalverbrandingsinstallatie.
Hoe beoordeelt u de situatie waarbij de afvaloven in eigendom is van Friese gemeenten, dezelfde die straks de eigenaar zijn van de regionale uitvoeringsdienst die verantwoordelijk is voor de handhaving?
De afvalverbrandingsinstallatie in Harlingen wordt geëxploiteerd door het bedrijf Omrin. Omrin is de handelsnaam van twee juridische entiteiten: Afvalsturing Friesland N.V. en N.V. Fryslân Miljeu. De aandelen van Afvalsturing Friesland zijn in handen van de participerende gemeenten en van de gemeenschappelijke regeling OLAF. De installatie valt juridisch onder Afvalsturing Friesland.
De FUMO (de Friese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving) is de Friese regionale dienst voor de uitvoering van milieutaken. Dit is in Fryslân een op de Wet gemeenschappelijke regelingen (WGR) gebaseerde regeling van alle gemeenten, het wetterskip en de provincie.
De gemeenten hebben hun bevoegdheid niet overgedragen aan de FUMO. De FUMO geeft slechts advies aan de gemeenten.
De provincie is bevoegd gezag voor de afvalverbrandingsinstallatie en geen aandeelhouder. De milieutaken van de provincie voor toezicht en vergunningverlening zijn gemandateerd aan de FUMO. Handhaving is in beginsel niet gemandateerd. In de FUMO is een scheiding tussen vergunningverlening en toezicht aangebracht.
Bent u bereid het onderzoek van het RIVM naar dioxine in eieren rond Harlingen aan de Kamer te zenden? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de gemeente Harlingen. De gemeente Harlingen heeft geen bezwaar dat het geanonimiseerde rapport van het onderzoek aan uw Kamer wordt aangeboden en het geanonimiseerde rapport is als bijlage bij deze antwoorden gevoegd. Het rapport is ook beschikbaar via de website van de gemeente Harlingen5
De gevolgen van het onderzoek dat de curatoren van het failliete Econcern hebben uitgevoerd voor de directie van Typhoon |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het onderzoeksverslag van de curatoren van het failliete Econcern dat op woensdag 11 december 2013 werd gepubliceerd en de berichtgeving hierover?1
Ja.
Deelt u de mening dat de uitkomst van dit onderzoeksverslag en de in dit verslag door beide curatoren van Econcern aangekondigde vervolgonderzoeken mogelijk schadelijk kunnen zijn voor het huidige management van Typhoon, dat bijna geheel uit ex-managers van Econcern bestaat? Zo nee, waarom niet?
Over het onderzoeksverslag van curatoren heb ik geen mening. Het behoort tot de zorgplicht van curatoren om de boedel van Econcern te vereffenen. Over hun bevindingen gaan zij zelf. Op hun handelen is toezicht van de zijde van de rechter-commissaris. Curatoren zullen zich ongetwijfeld bij betrokkenen melden indien zij van mening zijn dat voormalig bestuurders of commissarissen aansprakelijk gesteld moeten worden.
Wat is uw reactie op het door beide curatoren ingestelde diepgaand onderzoek naar de gangen van de toenmalige directeur van Econcern, waaruit is gebleken dat deze een gedeputeerde van de Provincie Noord Holland heeft omgekocht in een poging geld van de provincie los te krijgen om het bedrijf Darwind gunstig bij de Provincie te stemmen?
Zie antwoord vraag 2.
De ex-directeur van Econcern is nu directeur van het door hem opgerichte bedrijf Typhoon, dat bouwplannen heeft om ten noorden van Schiermonnikoog twee windmolenparken te bouwen; bent u bereid door het Openbaar Ministerie of de FIOD bij Typhoon een uitvoerig forensisch financieel onderzoek te laten verrichten naar mogelijk vergelijkbare omkopingsgevallen door leden van het managementteam van Typhoon? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is geen reden voor een bijzonder onderzoek.
Overigens blijkt uit mediaberichten2 dat het belang dat Typhoon Offshore B.V. heeft in de vennoten van Buitengaats CV en ZeeEnergie CV naar verwachting binnenkort zal worden afgestoten bij het bereiken van de zogenaamde financial closure.
In hoeverre komt de toegezegde subsidie van 4,5 miljard euro in gevaar indien blijkt dat één of meerdere managers van Typhoon, die voorheen de directie voerden bij Econcern, zich mogelijk te buiten zijn gegaan aan het plegen van strafbare feiten en daarmee hun integriteit te grabbel hebben gegooid?
De toegezegde subsidie komt niet in gevaar.
In de periode van 4 januari 2010 tot 1 maart 2010 konden partijen die over een Wbr-vergunning (vergunning in het kader van de Wet beheer Rijkswaterstaatwerken) beschikten voor de realisatie van een windpark op zee een aanvraag indienen voor de SDE tender Windenergie op Zee 2009. In totaal zijn er voor twaalf locaties vergunningen afgegeven aan Nederlandse ondernemingen en ondernemingen gevestigd in andere EU-landen. Op 1 maart zijn er 16 aanvragen voor SDE-subsidie ontvangen voor 10 locaties. Na rangschikking van de aanvragen is bij datum van 12 mei 2010 ten behoeve van twee windparken een subsidiebeschikking afgegeven aan Buitengaats CV en ZeeEnergie CV. De subsidiebeschikkingen maken het mogelijk dat Buitengaats CV over een periode van maximaal 15 jaar nadat de productie van duurzame elektriciteit is gestart een subsidie ontvangt tot maximaal € 2.188.926.689 en dat ZeeEnergie CV een subsidie ontvangt van maximaal € 2.206.852.320.
Uiteraard is mij bekend dat de aandelen in de vennoten van de beide CV’s door Bard, een Duitse ondernemer, in augustus 2011 zijn overgedragen aan Typhoon Offshore BV en N.V.HVC, beide Nederlandse vennootschappen. Deze aandelentransactie heeft echter geen enkel gevolg voor de SDE-subsidie; de subsidiegerechtigden blijven derhalve ongewijzigd Buitengaats CV en ZeeEnergie CV.
De subsidie wordt alleen verstrekt bij productie en levering van duurzaam geproduceerde elektriciteit. De subsidiestroom komt zoals het er nu naar uit ziet voor het eerst op gang in 2016. Mocht de installatie niet worden voltooid en er geen stroom geleverd worden dan zal er geen subsidie naar de betrokken CV’s vloeien.
Bent u bereid, hangende de uitkomst van een onderzoek naar mogelijke malversaties door leden van het management van Typhoon, alle subsidieverlening aan het bedrijf op te schorten totdat onomstotelijk is vastgesteld dat zich geen strafbare feiten hebben voorgedaan? Zo nee, waarom niet?
De subsidiebeschikkingen zijn verstrekt op 12 mei 2010 aan ZeeEnergie CV en Buitengaats CV. Er is op dit moment geen reden om deze subsidiebeschikkingen aan te passen. Zoals hierboven aangegeven vindt daadwerkelijke uitkering van subsidiegeld waarschijnlijk vanaf 2016 plaats.
Deelt u de mening, gezien het belang van het recht voor de samenleving, dat het recht in dit geval moet prevaleren boven dwingend opgelegde klimaatregels uit Brussel? Zo nee, waarom niet?
Indien er voor Nederland dwingend regels voortvloeien uit het Europees recht maken deze deel uit het Nederlands recht.
De inzameling van Klein Gevaarlijk Afval (KGA) en huisvuil in de binnenvaart |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er geen draagvlak is in de binnenvaartsector voor de door u ingevoerde nationale regeling voor inzameling van KGA en huisvuil in de binnenvaart?1
Ja, ik ben bekend met het feit dat in de binnenvaartsector het draagvlak voor de inzameling van niet-oliehoudend KGA (Klein Gevaarlijk Afval) en huisvuil door middel van een betaald abonnement uiteenloopt.
Op grond waarvan bestaat bij u de indruk dat deze nieuwe regeling bijdraagt aan een adequate inzameling van afval, terwijl gelijktijdig de inzamelstructuur langs vaarwegen zoals de Maas en de Twenthekanalen is verwijderd of niet aanwezig is?
Bij het invoeren van dit systeem heb ik twee uitgangspunten gehanteerd.
Ten eerste dat de vervuiler betaalt voor zijn eigen afval. De overheid kan en wil niet langer betalen voor de uitzonderingspositie die de binnenvaart – als enige bedrijfssector in Nederland – hier tot voor kort in had.
Ten tweede schrijft het internationale Scheepsafvalstoffenverdrag voor dat er een voldoende dekkend netwerk is voor de afgifte van «overig scheepsbedrijfsafval». De inzameling moet zowel praktisch als financieel adequaat zijn.
Rijkswaterstaat heeft over het inzamelingsnetwerk overleg gevoerd met de binnenvaartsector en heeft enkele varianten voorgelegd. De sector is echter niet tot een eensluidend antwoord of voorstel gekomen. Daarom is een variant ingevoerd, waarbij een afweging is gemaakt tussen enerzijds de kosten en anderzijds de wens tot een voldoende dekkend netwerk.
Het inzamelen en verwerken van afval is helaas een dure aangelegenheid. Een uitgebreider inzamelnetwerk zou een hoger tarief voor het abonnement betekenen; daar lijkt geen draagvlak voor te zijn bij de sector.
Indien in een regio geen inzamelpunten langs vaarwegen beschikbaar zijn, kan de scheepvaart gebruik maken van alternatieve mogelijkheden zoals faciliteiten van havens en gemeenten. Het staat de schipper ook vrij om zelf afspraken te maken met een inzamelaar.
Overigens is vanuit de binnenvaartbrancheorganisaties aangegeven dat veel schippers huisvuil afgeven in havens waar zij via het havengeld voor betalen. Zij zouden daarom geen abonnement willen afsluiten om ook langs de rijksvaarwegen te kunnen afgeven.
Voor wat betreft het Twentekanaal en de Zuid-Willemsvaart kan ik u berichten dat op respectievelijk sluis Eefde en sluis Schijndel inmiddels huisvuilcontainers zijn geplaatst waar met een abonnement huisvuil kan worden afgegeven. Op de Maas vaart een milieuboot rond Maasbracht waar met een abonnement huisafval afgegeven kan worden.
Kunt u aangeven waar de inzamelstructuur voor KGA en huisvuil is verwijderd en welke inzamelplaatsen blijven bestaan?
RWS heeft het aantal inzamellocaties met containers teruggebracht van circa 95 naar 25, om hiermee de kosten voor het abonnement te beperken. Bij het bepalen van de locaties is gekeken naar de hoeveelheid afval die tot nu toe werd afgegeven en de intensiteit van het scheepvaartverkeer.
In onderstaande tabel staan de locaties van de huisvuilcontainers en van de milieuboten, waar met een abonnement huisvuil afgegeven kan worden. Op deze milieuboten en bij de depots Volkerak en Nieuwegein kan ook KGA worden afgegeven.
Locaties milieuboten
Aantal
Locaties gesloten huisvuil containers
Aantal
Milieuboot Werkendam
1
Tiel(Prins Bernhardsluis)
3
Milieuboot Dordrecht
1
Rijswijk(Prinses Marijkesluis)
1
Milieuboot Moerdijk
1
Wijk bij Duurstede(Prinses Irenesluis)
4
Servicekade Nieuwegein
1
Nieuwegein(Prinses Beatrixsluis)
6
Milieuboten Rotterdam
3
Nieuwegein(Plofsluis)
1
Milieuboot Geertruidenberg
1
Nieuwegein(langs afmeerplaats)
1
Milieuboot Delfzijl
1
Nieuwegein(bij KGA-depot)
1
Milieuboot Den Helder
1
Diemen(langs afmeerplaats)
1
Milieuboot Eemshaven
1
s Gravendeel(vluchthaven)
1
Milieuboot Harlingen
1
Volkerak sluiskolken Noord en Zuid
4
Milieuboot Urk
1
Schijndel (Sluis)
1
Milieuboot IJmuiden
1
Eefde (Sluis)
1
Milieuboten Amsterdam
3
Servicekade Volkerak
1
Milieuboot Arnhem
1
Milieuboot Lobith
1
Milieuboot Nijmegen
1
Milieuboot Maasbracht
1
Milieuboot Terneuzen
1
Milieuboot Vlissingen
1
Totaal
24
Totaal
25
Alle andere containers, op diverse plaatsen in het land, zijn of worden binnenkort weggehaald. Rijkswaterstaat blijft de situatie volgen of het inzamelnetwerk voldoende is.
Voor de goede orde merk ik nog op dat de situatie langs de hoofdvaarweg
Lemmer-Delfzijl in verband met de overdracht van de provincies naar het Rijk per 1-1-2014, nader bezien zal worden. Langs deze vaarweg zijn thans inzamelcontainers van de provincie aanwezig. Deze zullen op termijn worden vervangen door gesloten containers, dan wel worden verwijderd. Dit zal in overleg met de provincies gebeuren.
Kunt u aangeven hoeveel abonnementen inmiddels zijn afgesloten met binnenvaartbedrijven en welke verwachting er bestaat met betrekking tot het aantal af te geven abonnementen?
Er zijn tot nu toe (stand begin januari 2014) circa 245 abonnementen afgesloten (circa 45 voor alleen KGA, en circa 200 volledige abonnementen voor KGA en huisvuil).
Een verwachting is lastig te geven, want het aantal is mede afhankelijk van externe factoren, zoals wat de andere verdragslanden en met name de buurlanden nu gaan doen, en of de (gemeentelijke) binnenhavens ook overgaan tot het invoeren van een systeem van afgifte tegen betaling.
Bij welk aantal abonnementen is de afgifte van huisvuil en KGA in de binnenvaart kostendekkend?
Voor de berekening van een kostendekkende exploitatie is uitgegaan van een aantal van 300 abonnementen in combinatie met de thans vastgestelde abonnementsprijzen.
De prijs voor het abonnement wordt overigens steeds voor een jaar vastgesteld. Aan het einde van dat jaar kan de prijs op basis van voortschrijdend inzicht in de werkelijke kosten gewijzigd worden. Dit kan zowel leiden tot een verhoging als een verlaging van de abonnementsprijs. De schipper sluit ook steeds een abonnement voor een jaar af en kan dus per jaar kiezen of hij van het abonnement gebruik wil blijven maken.
Hoe gaat u om met de melding vanuit de binnenvaartorganisaties dat men niet verwacht dat deze regeling gaat werken?
Ik wil invulling geven aan het principe «de vervuiler betaalt». Dat de wijziging van het inzamelsysteem door de binnenvaartorganisaties als ingrijpend wordt ervaren, kan ik begrijpen. Ik vind het nog te vroeg om nu al te concluderen dat de regeling niet gaat werken. Maar ik sta wel open voor suggesties tot verbetering van het nu ingevoerde systeem. Daarbij vind ik het wel belangrijk dat de sector met één stem spreekt. Voor eventuele wijzigingen blijven de uitgangspunten van een kostendekkende exploitatie en de «vervuiler betaalt» overigens onverkort van kracht.
Waarom heeft u niet gekozen voor een internationale oplossing, zoals deze in het Verdrag inzake de Verzameling, Afgifte en Inname van Afval in de Rijn- en Binnenvaart (CDNI-verdrag) overeen is gekomen, zodat de afvalafgifte gratis kan zijn en de kostenverrekening met de sector kan plaatsvinden via een opslag op de brandstof?
Nederland heeft via het internationale overleg meerdere pogingen gedaan om een geharmoniseerde invoering te bewerkstelligen. Vanwege het feit dat de lidstaten van het CDNI voor een deel (met name deel C) voor de inzameling van deze afvalstromen nationaal zeer uiteenlopende systemen hanteren, is door de verdragsluitende partijen (naast Nederland zijn dat België, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland en Zwitserland) besloten dat elk land deel C van het CDNI op dit moment op eigen wijze mag en zal invoeren.
De verdragspartijen hebben besloten om deze situatie tijdelijk te accepteren.
Nederland zal zich blijven inzetten voor een internationaal geharmoniseerd systeem en zal daarbij verschillende mogelijkheden bekijken. Dit voorjaar staat de harmonisatie opnieuw op de internationale agenda. Het laten betalen voor de afgifte van huisvuil en niet oliehoudend KGA via een opslag op de brandstof kan op dit moment niet. Daarvoor is een verdragswijziging van het Afvalstoffenverdrag noodzakelijk. Een dergelijke wijziging zou veel tijd vergen en bovendien is het de vraag in hoeverre het brandstofverbruik een eerlijke maat is voor de hoeveelheid huisvuil per schip. De verwijderingsbijdrage bij het bunkeren van brandstof is in het afvalstoffenverdrag exclusief bedoeld voor de afgifte van oliehoudend afval.
Bent u bereid alsnog te proberen of via het CDNI-verdrag een internationale oplossing te bewerkstelligen is en de huidige nationale regeling in te trekken?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wat kan er geboden worden aan «groene schepen» die nagenoeg geen oliehoudende stoffen en KGA meer hebben maar wel huisvuil en die nu worden verplicht om € 469,– euro te betalen voor een abonnement waarvoor ze alleen huisvuil kunnen af geven?
Het abonnement heeft betrekking op de afgifte van niet-oliehoudend KGA en huisvuil. Het heeft geen betrekking op olie- en vethoudend KGA. In die zin vormen de «groene schepen» geen uitzondering.
Hoe gaat u om met de situatie dat er schepen zijn die alleen op de Maas en Twenthekanalen varen en daar geen enkele mogelijkheid tot afgifte van huisvuil meer hebben?
Zie het antwoord op vraag 2.
Geweld tegen Australisch exportvee in Gaza |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de videobeelden van het extreme geweld dat tegen Australisch exportvee gebruikt wordt in Gaza?1
Ja.
Kunt u aangeven of er Nederlandse dieren in directe of indirecte zin levend geëxporteerd worden naar Gaza? Deelt u de mening dat, indien dit het geval is, de export gestaakt moet worden? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Er worden vanuit Nederland in directe zin geen levende runderen naar Gaza geëxporteerd omdat Nederland geen veterinair exportcertificaat is overeengekomen met Gaza. Zonder dat kan geen export plaatsvinden. Overigens exporteert Nederland alleen fok- en gebruiksrunderen naar landen buiten de EU, geen slachtdieren.
Bent u bereid uw ambtsgenoot in Gaza aan te spreken op deze vorm van excessief geweld tegen weerloze dieren? Zo nee, waarom niet?
Voor de Nederlandse regering geldt een no contact policy met de de facto autoriteiten in Gaza.
Hamas staat op de Europese lijst van terroristische organisaties.
Er zijn dan ook geen officiële contacten tussen Nederland en Gaza.
Bent u bereid uw Australische ambtsgenoot te vragen een exportverbod voor levende dieren naar Gaza af te kondigen op basis van deze beelden? Zo nee, waarom niet?
De Australische regering maakt een eigen afweging, mogelijk mede op basis van de aandacht naar aanleiding van de berichtgeving, of en zo ja welke maatregelen genomen moeten worden.
Het ontgassen van binnenvaartschepen |
|
Henk van Gerven |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de stelling dat het rapport van onderzoeksbureau CE Delft over de uitstoot van schadelijk stoffen als gevolg van het ontgassen door binnenvaartschepen, uitgaat van verkeerde aannames?1
Het rapport van CE is gebaseerd op andere aannamen voor het bepalen van de resterende dampen na het lossen van de lading bij binnenvaartschepen. Met deze aannamen en op basis van de analyse van een aantal verschillende vluchtige stoffen is tot een schatting van de totale ontgassingemissie gekomen.
Bij de cijfers van het RIVM is uitgegaan van andere aannamen en van een ander aantal schepen dat moet ontgassen om dampvrij te worden. Bij deze berekeningen zijn ook meerdere factoren betrokken zoals de manier van lossen, de eigenschappen van de betreffende vluchtige organische stof, de temperatuur en dergelijke.
Beide methoden zijn verdedigbare, maar andere benaderingen om de omvang van het ontgassen door binnenvaartschepen in Nederland in te schatten. Nu het CE rapport andere gegevens oplevert, zal ik het RIVM opdracht geven na te gaan welke bijdrage deze gegevens kunnen leveren aan een verdere verbetering van de bepaling van de emissies als gevolg van het ontgassen door binnenvaartschepen.
Wat is de oorzaak van het verschil tussen de in het artikel aangehaalde rapporten van CE Delft en van het Rijksinstituut voor Veiligheid en Milieu (RIVM)?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is toezicht en handhaving in deze georganiseerd? Welke sanctiemogelijkheden zijn er op grond van welke wetten en regels? Hoe vaak zijn afgelopen twee jaar sancties opgelegd?
Op het ontgassen van lege ladingtanks van binnenvaartschepen is verschillende regelgeving van toepassing. Toezicht en handhaving is bij meerdere instanties belegd. Om de toezichtlast zo laag mogelijk te houden en het effect van toezicht te maximaliseren, werken de verschillende instanties samen om hun programma's af te stemmen en gezamenlijke thema acties uit te voeren.
In de havens is de plaatselijke Havenmeester op grond van de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen bevoegd locaties aan te wijzen waar een tankschip stilliggend mag worden ontgast. Buiten de havens is voor het ontgassen van schepen op een ligplaats toestemming van de bevoegde autoriteit vereist op grond van de scheepvaartreglementen (zoals onder andere het Binnenvaartpolitiereglement en het Rijnvaartpolitiereglement 1995) op basis van de Scheepvaartverkeerswet. Deze toestemming wordt verleend door de regionale Hoofdingenieur Directeur van Rijkswaterstaat.
De Inspectie Leefomgeving en Transport is door de Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen voor toezicht en handhaving van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen. In deze regelgeving is de internationale regelgeving met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen, het ADN, geïmplementeerd. De toezichthouders van de Havenmeester zijn belast met het toezicht en de handhaving van de Havenbeheersverordening. De handhaving van de scheepvaartreglementen op basis van de Scheepvaartverkeerswet berust bij Rijkswaterstaat en de politie. De gemeente of de provincie is bevoegd gezag voor toezicht en handhaving van regelgeving voor ontgassen binnen een inrichting op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Overtredingen kunnen door de desbetreffende toezichthouder bestuursrechtelijk gehandhaafd worden met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Overtredingen die strafbaar zijn gesteld kunnen door opsporingsambtenaren strafrechtelijk gehandhaafd worden. (De overtredingen worden primair strafrechtelijk gehandhaafd wegens het incidentele karakter van het illegaal ontgassen).
In 2012 en 2013 zijn door de samenwerkende toezichthouders thema-acties verricht op o.a. het ontgassen op de Zuid-Hollandse wateren en in de Rotterdamse haven. Dit gaf het volgende resultaat 2012: 38 waarschuwingen en 14 processen-verbaal; 2013: 6 waarschuwingen en 17 processen-verbaal.
Acht u het nodig het RIVM-protocol waarmee de emissie van ontgassen wordt bepaald te laten herzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, moet RIVM bij herziening ook rekening houden met de daadwerkelijke emissies en ervaringscijfers van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en Rijkswaterstaat (RWS)?
Nu er nieuwe gegevens omtrent het ontgassen beschikbaar zijn gekomen, zal ik het RIVM opdracht geven om na te gaan welke bijdrage deze gegevens kunnen leveren aan een verdere verbetering van de bepaling van de emissies als gevolg van het ontgassen door binnenvaartschepen.
Bent u bereid om een meldingsplicht voor ontgassen in te stellen in Nederland? Zo nee, waarom niet en hoe wordt dan toezicht gehouden?
Bij de door mij voorgestelde aanpassing van het verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart (CDNI) komt er een verbod op het ontgassen door binnenvaartschepen.
Welke installaties/instellingen in Nederland zijn aangegeven voor het ontgassen van toxische stoffen?
Het betreft installaties/instellingen die een milieuvergunning of omgevingsvergunning voor milieu hebben voor het verwerken van gevaarlijke stoffen. Aangezien het ontgassen door binnenvaartschepen op dit moment niet verboden is, behalve van aardoliedestillaten (soorten benzine) zijn er geen installaties/ instellingen aangegeven voor het ontgassen van toxische stoffen door binnenvaartschepen.
Kunt u een overzicht geven van dampretourinstallaties in Nederland, die vanuit de milieuvergunning nog mogen emitteren naar de buitenlucht?
Een dergelijk overzicht is op dit moment niet aanwezig. Om dit overzicht te verkrijgen is nader onderzoek nodig bij het bevoegd gezag naar alle milieuvergunningen en omgevingsvergunningen voor milieu waarin een dampretourinstallatie is geregeld.
Alle dampretourinstallaties mogen in principe emitteren naar de buitenlucht.
Wat betekent de hogere emissie voor de lokale luchtkwaliteit in de havensteden Rotterdam, Amsterdam, Dordrecht en Moerdijk?
Het gaat bij ontgassen om incidentele emissies op een beperkt aantal locaties. Lokaal kan daardoor een kortdurende verhoging van de concentratie in de leefomgeving zich voordoen waardoor bijvoorbeeld geurhinder kan optreden. Mede om deze reden werk ik aan een verbod op het ontgassen door binnenvaartschepen.
Zijn de havengebieden van Rotterdam, Amsterdam, Dordrecht en Moerdijk in de buurt van woonkernen gelegen? Wat is daarbij de Nederlandse definitie voor woonkern?
Het begrip woonkern is in dit kader niet nader gedefinieerd. Ik deel de mening dat de genoemde havens grotendeels in de buurt van woonkernen zijn gelegen.
Vrijkomende schadelijke stoffen bij het ontgassen van schepen in Rotterdam |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het deze week verschenen rapport van CE Delft over ontgassingsemissies van binnenvaartschepen?1 Kunt u het verschil verklaren tussen de cijfers in dit rapport en de officiële Nederlandse cijfers voor 2011 van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), aangezien de cijfers van CE Delft een factor tien hoger uitvallen dan de cijfers van het RIVM?
Ja. Het rapport van CE is gebaseerd op andere aannamen voor het bepalen van de resterende dampen na het lossen van de lading bij binnenvaartschepen. Met deze aannamen en op basis van de analyse van een aantal verschillende vluchtige stoffen is tot een schatting van de totale ontgassingemissie gekomen.
Bij de cijfers van het RIVM is uitgegaan van andere aannamen en van een ander aantal schepen dat moet ontgassen om dampvrij te worden. Bij deze berekeningen zijn ook meerdere factoren betrokken zoals de manier van lossen, de eigenschappen van de betreffende vluchtige organische stof, de temperatuur en dergelijke.
Beide methoden zijn verdedigbare, maar andere benaderingen om de omvang van het ontgassen door binnenvaartschepen in Nederland in te schatten. Nu het CE rapport andere gegevens oplevert, zal ik het RIVM opdracht geven om na te gaan welke bijdrage deze gegevens kunnen leveren aan een verdere verbetering van de bepaling van de emissies als gevolg van het ontgassen door binnenvaartschepen.
Wat betekent de hogere (werkelijke) emissie die CE Delft vaststelt voor de lokale luchtkwaliteit in Rotterdam en in omliggende gemeenten en welke gevolgen heeft dit voor de volksgezondheid?
Of en in welke mate het ontgassen gevolgen kan hebben voor de volksgezondheid is niet aan te geven door de meteorologische zeer verschillende omstandigheden tijdens de in de tijd willekeurige momenten van ontgassen en de verschillen in de plaatsen van ontgassen en het tempo ervan.
Overigens werk ik toe naar een verbod op het ontgassen door binnenvaartschepen door aanpassing van het verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart (CDNI).
Kunt u aangeven hoe het begrip «woonkern» in Nederland precies is gedefinieerd in het kader van handhaving van het verbod op ontgassen aan de buitenlucht in bewoonde gebieden? Deelt u de mening dat de haven van Rotterdam in de buurt van woonkernen gelegen is? Zo ja, welke conclusie trekt u daaruit voor de huidige praktijk?
Ik deel de mening dat de haven van Rotterdam grotendeels in de buurt van woonkernen is gelegen. Daarom streef ik naar een verbod op het ontgassen door binnenvaartschepen door aanpassing van het CDNI.
Is het u bekend hoeveel Methyl-tert-butylether (MTBE) in de buitenlucht is geloosd in het Havengebied in Rotterdam? Deelt u de mening dat MTBE, in navolging van bijna de helft van het aantal Amerikaanse staten, ook in Nederland verboden zou moeten worden? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen en bent u bereid u hier in Europees verband hard voor te maken?
Het is mij niet bekend hoeveel MTBE naar de buitenlucht is ontsnapt in het Havengebied van Rotterdam.
Ik deel uw mening dat het emitteren van deze stof en ook van andere vluchtige organische stoffen met mogelijk schadelijke effecten voor de volksgezondheid niet meer zou mogen plaatsvinden.
Ik werk daarom als gemeld in het antwoord op vraag 2 aan de aanpassing van het CDNI. In juni 2014 zal een besluit worden genomen over aanpassing van dat verdrag en over het tegelijk met een diplomatieke verklaring aangeven dat de betrokken partijen tot een verbod op het ontgassen willen overgaan. De stof MTBE wordt in dat verband meegenomen.
Bent u bereid om een meldingsplicht in te voeren voor ontgassen in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Bij de door mij voorgestelde aanpassing van het CDNI komt er een verbod op het ontgassen door binnenvaartschepen.
Munitiestortplaats Engelsmanplaat (Waddenzee) |
|
Paulus Jansen , Henk van Gerven |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er tussen Schiermonnikoog en Ameland – nabij de Engelsmanplaat- in de veertiger jaren van de vorige eeuw, vijfhonderd ton munitie uit de Tweede Wereldoorlog gestort is?1
Ja.
Klopt het bericht dat de stortplaats in 2001 door TNO is onderzocht en dat TNO heeft geadviseerd iedere vijf jaar een controle uit te voeren? Op welke wijze, wanneer en door wie is deze controle de afgelopen jaren uitgevoerd? Wat is er tijdens deze controles geconstateerd?
Het desbetreffende TNO-rapport is op 22 augustus 2001 door de regering aan de Tweede Kamer aangeboden (TNO-PML 2001 A6). Daarin staat dat de munitiestortplaats in de Waddenzee onder een laag zand van circa 10 meter ligt. «Aangezien deze munitie geen gevaar oplevert is van verder onderzoek op die locatie afgezien», aldus TNO. In het verlengde hiervan adviseerde TNO deze locatie regelmatig te beoordelen op de aanwezigheid van voldoende zandafdekking. Rijkswaterstaat neemt dit gebied in het kader van de reguliere 6-jaarlijkse dieptemetingen van het Waddenzeegebied mee. De laatste bodemmetingen zijn uitgevoerd in 2012. Daaruit blijkt dat bij de munitiestortplaats geen grote veranderingen / wijzigingen zijn opgetreden, de munitiestortplaats ligt nog steeds onder voldoende zandafdekking. Daarnaast meet Rijkswaterstaat jaarlijks de waterkwaliteit op verschillende punten in de Waddenzee. Deze metingen laten zien dat de kwaliteit ruimschoots binnen de normen voor zware metalen blijft. Voor zover bekend is er geen munitie afkomstig van deze stortplaats aangespoeld en is dus ook op dit vlak geen sprake van toenemende risico’s.
Is het waar dat, zoals de Waddenvereniging stelt, geen van de betrokken ministeries zich verantwoordelijk voelt voor de stortplaats? Zo nee, welke minister is er verantwoordelijk voor deze stortplaats?
Nee, het beheer van de Waddenzee is een Rijksverantwoordelijkheid. Vanuit de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu voert Rijkswaterstaat, zoals gesteld in het antwoord op de vragen 2, 4 en 5, reguliere metingen uit naar de bodemontwikkeling en de waterkwaliteit. Vanuit de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Defensie is de Explosieven Opruimingsdienst (EOD) verantwoordelijk voor het ruimen van explosieven.
Klopt het bericht dat het controleren van deze stortplaats niet opgenomen is in het meetprogramma van Rijkswaterstaat? Zo ja, binnen welk meetprogramma van welk ministerie is dit wel opgenomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is er in de loop der jaren een toename aan risico’s waarneembaar, zoals het aanspoelen van munitie op het strand?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er nog meer munitiestortplaatsen in Nederlandse wateren naast die in de Oosterschelde en in de Waddenzee? Zo ja, welke en hoe is hiervan de controle geregeld?
Ja, op twee locaties in de Noordzee ter hoogte van respectievelijk IJmuiden en Hoek van Holland, beide op ongeveer 30 kilometer uit de kust. De voormalige munitiestortplaatsen zijn afgesloten (area to be avoided) voor de scheepvaart, staan op de zeekaarten en zijn apart betond. Ook voor de Noordzee geldt dat Rijkswaterstaat reguliere metingen verricht naar de bodemontwikkelingen en waterkwaliteit.
Natura 2000-complementaire doelen |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Provincies mogen complementaire Natura 2000 doelen niet in aanwijzingsbesluiten opnemen»?1
Ja.
Kunt u vertellen in hoeverre de provincies voornemens zijn de ruimte te benutten om aanvullend natuurbeleid te voeren en dit mee te nemen in de beheerplannen?
Provincies stellen op dit moment beheerplannen op voor Natura 2000-gebieden. Het is aan de provincies om een uitwerking te geven aan de Natura 2000-doelen zoals geformuleerd in het aanwijzingsbesluit. De aanwijzingsbesluiten bevatten geen complementaire doelen.
Zoals ik in mijn brief van 2 december 2013 aan uw Kamer heb gemeld (Kamerstukken II 2013/13, 32 670, nr. 84), hebben de provincies wel de ruimte om in aanvulling op de bescherming van de in het aanwijzingsbesluit opgenomen instandhoudingsdoelstellingen, voor een Natura 2000-gebied aanvullend natuurbeleid te voeren en dit onderdeel te laten zijn van het beheerplan. De voornemens van de provincies op dit punt zijn voor zover mij bekend nog niet uit gekristalliseerd.
Herinnert u zich nog de motie Lodders/Koopmans (Kamerstuk, 32 670 nr. 38) die de regering verzoekt om in de nieuwe Natuurwet op te nemen dat vergunningen niet af mogen ketsen op (provinciale) complementaire doelen en maatregelen die niet onder het wettelijk regime van Natura 2000 vallen? Zo ja, kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van deze motie?
Het wetsvoorstel natuurbescherming, dat bij uw Kamer aanhangig is, voorziet in het vervallen van eventueel in geldende aanwijzingsbesluiten opgenomen instandhoudingsdoelstellingen die niet nodig zijn voor de uitvoering van de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn (voorgesteld artikel 9.1, tweede lid).
Aangezien de instrumenten ter bescherming van Natura 2000-gebieden, zoals de vereiste vergunning voor projecten en handelingen met mogelijk verslechterende of significant verstorende effecten alleen betrekking hebben op de bescherming van de instandhoudingsdoelstellingen die zijn opgenomen in het aanwijzingsbesluit, zullen andere beleidsmaatregelen geen invloed hebben op de toepassing van deze instrumenten.
Bent u bereid om in de nieuwe Natuurwet een wettelijk kader te scheppen dat vergunningen niet mogen afketsen op (provinciale) complementaire doelen en maatregelen die niet onder het wettelijk regime van Natura 2000 vallen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Het jagen op vossen in het donker |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de uitspraken 201012263/1/A3 en 201100944/1/A3-A van de Raad van State over de jacht op vossen en het gebruik van kunstlicht bij die jacht?
Ja, ik heb uw Kamer bij brief van 6 december 2013 nader geïnformeerd over de inhoud van de uitspraken en de gevolgen daarvan voor beheer en schadebestrijding.
Deelt u de mening dat deze uitspraak een bevestiging vormt voor het absolute verbod op de jacht in nachtelijke uren en het gebruik van kunstlicht en restlichtversterkers tijdens jacht en andere vormen van afschot? Zo nee, waarom niet? Zo ja, onder welke voorwaarden is nachtjagen met kunstlicht wel toegestaan?
De Benelux-overeenkomst Jacht en Vogelbescherming verbiedt het jagen in de nachtelijke uren en het gebruik van jachtmiddelen, anders dan de middelen die door het Comité van Ministers van de Benelux Unie zijn aangewezen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State concludeert dat deze verboden ook van toepassing zijn op de uitvoering van beheer en schadebestrijding en dat de overeenkomst geen ruimte biedt aan de provincies om daar van af te wijken.
Hoeveel ontheffingen voor het jagen met kunstlicht op vossen of andere dieren zijn er door provincies gegeven en hoe beoordeelt u dat?
De ontheffingen waarover het in de uitspraken gaat, zijn ontheffingen van het verbod om beheer en schadebestrijding uit te voeren met behulp van kunstmatige lichtbronnen. Verschillende provincies hebben ontheffing verleend van dit verbod aan de faunabeheereenheden voor de bestrijding van vossen, maar ook voor de bestrijding van andere schadeveroorzakende dieren zoals konijnen en wilde zwijnen. Twee van die ontheffingen zijn afgelopen woensdag vernietigd. Een aantal andere ontheffingen is momenteel nog onderwerp van gerechtelijke procedures. Voor mijn oordeel verwijs ik u naar mijn brief van 6 december 2013.
Op welke wijze gaat u waarborgen dat er geen vergunningen meer worden afgegeven die in strijd zijn met de Benelux-Overeenkomst?
Ik verwijs u naar mijn brief van 6 december 2013.
Bent u bereid erop toe te zien dat provincies alle vergunningen die zijn verstrekt in strijd met de Benelux-Overeenkomst, zoals het jagen met kunstlicht, per direct worden ingetrokken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van het oordeel van de Raad van State dat zowel het college van Noord-Holland als het college van Friesland onvoldoende heeft gemotiveerd dat er een noodzaak is om op vossen te jagen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de argumentatie van de Raad van State eveneens van toepassing is op de landelijke vrijstelling van de vos? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het vastrecht bij de productie- en leveringsbedrijven van energie |
|
Paulus Jansen |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Welke diensten van productie- en leveringsbedrijven (PLB) van energie rechtvaardigen het in rekening brengen van vastrecht, zowel bij de levering van gas als van elektriciteit?
Energieleveranciers kunnen verbruiksonafhankelijke en verbruiksafhankelijke tarieven rekenen voor de levering van energie. Vastrecht is een verbruiksonafhankelijk tarief dat leveranciers in rekening brengen ter dekking van een deel van de overheadkosten en dat leveranciers verschillend kunnen vaststellen. Het betreft kosten die worden gemaakt onder andere ten behoeve van tijdige en juiste facturatie, incassokosten en klantenservice.
De productie en levering van energie gebeurt in een vrije markt, dus energieleveranciers bepalen zelf welke diensten zij aanbieden en op welke wijze zij deze in rekening brengen. De energieleveranciers kunnen daarom verschillende typen contracten aanbieden, met verschillende hoogtes van verbruiksonafhankelijke en verbruiksafhankelijke leveringstarieven. Dit zorgt ervoor dat consumenten ook daadwerkelijk iets te kiezen hebben, al naar gelang persoonlijke situaties en voorkeuren. Zo kan een consument met een hoog jaarverbruik kiezen voor een product met een relatief hoog vastrechtbedrag en een relatief laag verbruiksafhankelijk tarief, wat uiteindelijk tot een voordeel kan leiden voor deze consument.
Voor een consument met een laag energieverbruik kan het juist interessant zijn om een leverancier te kiezen met een relatief laag verbruiksonafhankelijk tarief. Ik zie dan ook geen aanleiding om leveranciers te verplichten overheadkosten – of andere vaste kosten – bij klanten af te rekenen via het verbruiksafhankelijke tarief.
Indien dit «algemene dienstverlening rond het beschikbaar stellen van een aansluiting is»:
Zie antwoord vraag 1.
Kunt een overzicht geven van de ontwikkeling van het vastrecht bij de vier grootste PLB’s in de afgelopen tien jaar? Is er enige zakelijk reden waarom de stijging van het vastrecht de laatste jaren veel hoger is dan van de gas- en elektriciteitsprijzen? Zo nee, onderschrijft u dat deze werkwijze de consument misleidt doordat gemakkelijke gestunt kan worden met de leveringstarieven, terwijl de feitelijke rekening niet daalt?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) monitort de ontwikkeling van de totale leveringskosten voor een gemiddeld huishouden voor elektriciteit en gas en rapporteert hierover in haar halfjaarlijkse monitoringsrapportages. ACM gebruikt hiervoor het gewogen gemiddelde van verbruiksafhankelijke tarieven (voor elektriciteit €/KWh; voor gas €/m3) van alle energieleveranciers plus het gewogen gemiddelde verbruiksonafhankelijke tarief (per jaar). Cijfers voor de vier grootste energieleveranciers zijn niet voorhanden, maar de ACM geeft aan dat onderstaande tabel1 een representatief beeld geeft van de trendmatige ontwikkeling van de leveringskosten voor een gemiddeld huishouden (prijzen zijn exclusief BTW en energiebelasting). Wel zal ik de ACM vragen om in de eerstvolgende monitoringsrapportage een overzicht te geven van de ontwikkeling van het vastrecht bij de vier grootste energieleveranciers.
1-7-2006
€ 18,51
€ 0,0674
1-1-2007
€ 18,50
€ 0,0810
1-7-2007
€ 20,21
€ 0,0787
1-1-2008
€ 19,05
€ 0,0769
1-7-2008
€ 19,07
€ 0,0792
1-1-2009
€ 20,44
€ 0,0937
1-7-2009
€ 20,49
€ 0,0878
1-1-2010
€ 20,49
€ 0,0733
1-7-2010
€ 21,34
€ 0,0726
1-1-2011
€ 22,44
€ 0,0698
1-7-2011
€ 24,26
€ 0,0722
1-1-2012
€ 26,80
€ 0,0742
1-7-2012
€ 27,10
€ 0,0748
1-1-2013
€ 32,78
€ 0,0705
1-7-2013
€ 32,18
€ 0,0701
1-7-2006
€ 18,06
€ 0,3225
1-1-2007
€ 16,93
€ 0,3506
1-7-2007
€ 19,84
€ 0,3167
1-1-2008
€ 20,86
€ 0,3226
1-7-2008
€ 20,37
€ 0,3838
1-1-2009
€ 21,68
€ 0,4292
1-7-2009
€ 21,65
€ 0,2728
1-1-2010
€ 21,85
€ 0,2729
1-7-2010
€ 36,03
€ 0,2926
1-1-2011
€ 24,37
€ 0,2974
1-7-2011
€ 25,16
€ 0,3480
1-1-2012
€ 27,25
€ 0,3574
1-7-2012
€ 27,88
€ 0,3947
1-1-2013
€ 32,56
€ 0,3555
1-7-2013
€ 32,92
€ 0,3459
De tabel laat zien dat gemiddeld de tarieven voor het verbruiksonafhankelijke deel van de energierekening verhoudingsgewijs meer gestegen zijn dan de verbruiksafhankelijke tarieven. Dit kan mede verklaard worden doordat er de afgelopen 8 jaar meer productdifferentiatie heeft plaatsgevonden, zoals contracten met verschillende looptijden of producten zoals groene energie.
Ik heb van ACM geen signalen ontvangen dat consumenten zich misleid achten. Uit de halfjaarlijkse monitoringsrapportages van ACM blijkt dat klanten juist steeds meer bereid zijn van energieleverancier te wisselen. Zo geeft inmiddels 44% van alle huishoudens aan wel eens te zijn overgestapt en is het switchpercentage sinds de liberalisering nog nooit zo hoog geweest als nu. Tussen 1 juli 2012 en 1 juli 2013 stapte 13,6% over voor elektriciteit en 13,3% voor gas.
Dit laat onverlet dat een transparante energierekening voor consumenten voor mij een belangrijk doel is. Een aantal maatregelen specifiek gericht op het beter begrijpelijk maken van de energieprijzen wordt daarom uitgewerkt in het kader van de wetgevingsagenda STROOM. Ik vind daarbij drie zaken belangrijk. Prijzen moeten ten eerste begrijpelijk zijn. Ten tweede moeten prijzen van verschillende energieleveranciers vergelijkbaar zijn en ten derde moeten prijzen consistent zijn in de keten van aanbod, contract en rekening. Energieleveranciers kunnen een belangrijke bijdrage aan de begrijpelijkheid en vergelijkbaarheid van energieprijzen leveren door gebruik te gaan maken van dezelfde begrippen en deze aan de consument op uniforme wijze uit te leggen. Ik ben met de sector in gesprek hierover. Ook vind ik het belangrijk dat consumenten weten welke componenten van de energieprijs ze kunnen beïnvloeden, door bijvoorbeeld minder te verbruiken of door over te stappen van energieleverancier, en welke ze niet kunnen beïnvloeden.
Het vastrecht voor levering kunnen consumenten bijvoorbeeld beïnvloeden door over te stappen van energieleverancier, maar niet door minder te verbruiken.
Houdt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) toezicht op de ontwikkeling van het vastrecht bij de productie- en leveringsbedrijven van energie? Op grond van welke criteria en met welke frequentie?
ACM houdt toezicht op de leveringstarieven als geheel. Energieleveranciers zijn namelijk verplicht om op een betrouwbare wijze en tegen redelijke tarieven en voorwaarden energie te leveren aan consumenten en bedrijven. Dit is vastgelegd in de Elektriciteitswet (artikel 95b) en in de Gaswet (artikel 44). Wanneer de ACM het totale leveringstarief als onredelijk beoordeelt heeft ze de bevoegdheid om in te grijpen en kan ze een maximumtarief opleggen.
Indien de ACM geen prioriteit geeft aan dit thema: kan er op de kortst mogelijke termijn een analyse gemaakt worden van de vastrecht-problematiek?
Ik zie geen probleem in de wijze waarop vastrecht in rekening wordt gebracht. Ook ACM ziet hier geen knelpunten. ACM houdt bovendien toezicht op de redelijkheid van het totale leveringstarief. Ik vind het wel van belang dat de energierekening begrijpelijk is en ik ben hierover met de sector in gesprek. Vanwege bovenstaande zie ik geen toegevoegde waarde in nader onderzoek.
Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk is om de PLB’s te verplichten om hun overheadkosten via de energieprijzen te verrekenen, in plaats van via een versluierend werkend vastrechttarief?
Zie antwoord vraag 5.
Het uitbreiden in oppervlakte van bestaande Natura 2000-gebieden |
|
Helma Lodders (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u toelichten wie of welk orgaan verantwoordelijk is voor het uitbreiden van de aangewezen Natura 2000-gebieden Engbertsdijkvenen, Willinks Weust en Lopikerwaard en kunt u tevens aangeven of diegene bevoegd is om dat te doen?
De Habitatrichtlijn verplicht landen gebieden aan te melden voor plaatsing op de communautaire lijst. Het gaat om gebieden die van communautair belang zijn voor de beschermingsopgave van de richtlijn. De Europese Commissie bepaalt het communautaire belang van de op de nationale lijst geplaatste gebieden. Op basis van in de Habitatrichtlijn genoemde criteria stelt de Commissie, met instemming van elk van de lidstaten, een ontwerplijst van gebieden van communautair belang op en stelt deze vast overeenkomstig de daarvoor geldende beheerscomitéprocedure. Voor de Atlantische Zone, waar Nederland deel van uitmaakt, is de lijst door de Commissie op 7 december 2004 vastgesteld. Binnen zes jaar nadat een gebied van communautair belang is verklaard, moet het door de betrokken lidstaat volgens de procedure van nationaal recht worden aangewezen (op grond van de Habitatrichtlijn). Aan de selectie en aanwijzing van Vogelrichtlijngebieden gaat – anders dan bij de speciale beschermingszones van de Habitatrichtlijn – geen formeel besluit van de Europese Commissie vooraf. De meeste Vogelrichtlijngebieden zijn reeds in 2000 of eerder aangewezen. De begrenzing van deze gebieden ligt daarmee vast en is sindsdien beperkt aangepast. Indien aangepast betrof dit veelal het gelijktrekken van de begrenzing van het Vogelrichtlijngebied met die van het Habitatrichtlijngebied.
Het is inmiddels vaste jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie en de Raad van State1 dat bij de selectie, aanwijzing en afbakening van Natura 2000-gebieden uitsluitend ecologische criteria een rol kunnen spelen. De Europese richtlijnen bepalen verder dat rekening moet worden gehouden met actuele wetenschappelijke inzichten2. Dit betekent dat op basis van actuele inzichten de definitieve begrenzing van de Habitatrichtlijngebieden wordt vastgesteld bij de aanwijzing van het gebied als Natura 2000-gebied.
De bevoegdheid van het vaststellen van de aanwijzingsbesluiten ligt bij de bewindspersoon van Economische Zaken (Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet), Art. 10a lid 1). Indien het beheer over een Natura 2000-gebied of een gedeelte daarvan berust bij een van de andere ministers, dan neemt de bewindspersoon van Economische Zaken een besluit in overeenstemming met die andere minister (Nbwet 1998, art. 10, lid 2).
Bij het aanwijzen van de Natura 2000-gebieden is afdeling 3.4 van de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing. Dit betekent dat een aanwijzing wordt voorbereid middels een inspraakprocedure op het ontwerpbesluit en vervolgens eventueel een beroepsprocedure op het (definitieve) aanwijzingsbesluit. In deze procedure kunnen belanghebbenden gemotiveerd aangeven op welke onderdelen het betreffende besluit zou moeten worden aangepast. Dit kan zowel de begrenzing (en daarmee oppervlakte) als de instandhoudingsdoelstellingen betreffen. Deze inspraakprocedure, maar ook de processen in het kader van het beheerplan en de Programmatische Aanpak Stikstof, heeft geleid tot voortschrijdende kennis. Deze kennis heeft in een groot deel van de gebieden geleid tot (beperkte) aanpassingen van de begrenzing. Hierbij is zowel een vergroting als een verkleining van het oppervlakte aan de orde.
Zo is het habitatrichtlijngebied Engbertsdijksvenen ten opzichte van de aanmelding verkleind, de oppervlakte van Willinks Weust en Uiterwaarden Lek (Lopikerwaard) is ten opzichte van de aanmelding uitgebreid. In vrijwel alle gebieden is er sprake van enige uitbreiding of verkleining van de begrenzing en daarmee oppervlakte. Nog niet alle gebieden zijn definitief vastgesteld, ook is de beroepsprocedure voor een aantal gebieden nog niet afgerond. Voor dit moment is de stand dat voor 39 habitatrichtlijngebieden de begrenzing/oppervlakte verkleind is en voor 49 habitatrichtlijngebieden deze vergroot is.
Bij de selectie, aanwijzing en afbakening van Natura 2000-gebieden mogen de effecten op de regionale economie niet worden meegenomen. Wel wordt met het zogenaamd strategisch lokaliseren bepaald voor welke gebieden het beste een behouds- of uitbreidingsdoelstelling geformuleerd kan worden. Daarbij is de opgave voor het realiseren van de landelijke gunstige staat van instandhouding leidend. In het beheerplan kan bij de uitwerking van de doelen en maatregelen wel rekening worden gehouden met de regionale economie. Bij dit beheerplanproces worden ondernemers en omwonenden betrokkenen.
Kunt u aangeven of het uitbreiden in oppervlakte van deze Natura 2000-gebieden gebeurt volgens de wettelijke regels en op welk moment de Kamer hier een bevoegdheid in heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten welke oorzaken eraan ten grondslag kunnen liggen dat Natura 2000-gebieden worden uitgebreid?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of het bekend is welke effecten het uitbreiden van Natura 2000-gebieden voor de lokale economie heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Bij welke Natura 2000-gebieden vinden naast Engbertsdijkvenen, Willinks Weust en Lopikerwaard ook uitbreidingen plaats en kunt u ten aanzien van deze Natura 2000-gebieden aangeven welk orgaan daar verantwoordelijk is geweest, of het uitbreiden van deze gebieden conform wettelijke regels heeft plaatsgevonden, welke oorzaken ten grondslag hebben gelegen aan deze uitbreiding en welke effecten deze uitbreiding op de lokale economie rondom deze gebieden heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat een school in Zwolle is gesloten vanwege de vondst van asbest |
|
Henk Leenders (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «school Zwolle dicht om asbest»?1
Ja.
Is er op enig moment iemand van de leerlingen of het personeel in contact gekomen met asbestvezels?
Nee. Op donderdag 28 november werd een standaard asbestinventarisatie gepresenteerd die de school had laten uitvoeren. Uit het onderzoek kwam naar voren dat er nader onderzoek was vereist naar de mogelijke aanwezigheid van asbest. De directie besloot daarom uit voorzorg alle leerlingen en personeelsleden naar huis te sturen. In het kader van nader onderzoek zijn uitgebreid lucht- en kleefmonsters genomen. Vrijdagmiddag 29 november bleek dat deze schoon waren. Er is geen gezondheidsrisico geweest voor leerlingen of het personeel. De aanwezige asbest zit alleen in afgesloten ruimten en heeft de lucht in het gebouw niet verontreinigd.
Welk percentage van de scholen heeft inmiddels een inventarisatie gedaan?
In mijn brief van 4 december jl. (Kamerstuk II 25 834, nr.81) geef ik aan dat we nu van 87% van de schoolgebouwen van voor 1994 weten of er op asbest is geïnventariseerd. Van deze schoolgebouwen is 64% geïnventariseerd op asbest.
Deelt u de mening dat dit bericht aantoont dat scholen allemaal zo snel mogelijk een asbestinventarisatie moeten uitvoeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u hen daartoe aanzetten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van 4 december jl. (Kamerstuk II 25 834, nr.81)
De berichten ‘Dode door brand in windmolen in Ooltgensplaat’ en ‘Tweede dode bij brand windmolen Ooltgensplaat’ |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is de reden voor het ontbreken van calamiteitenplannen specifiek geënt op windturbines en waarvan de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond aangeeft dat deze niet aanwezig zijn? Voor welke veiligheidsregio(»s) geldt dit nog meer?
De brandweer van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond heeft generieke instructies en procedures voor brandbestrijding en hulpverlening, waaronder voor brand in hoge gebouwen. Voor speciale objecten zijn er specifieke inzetprocedures en aanvalsplannen. Bijvoorbeeld voor hoge gebouwen zoals flats of kantoortorens waar veel mensen aanwezig zijn of indien er bij een incident een groot effect voor de omgeving te verwachten is.
Voor windturbines zijn er geen specifieke inzetprocedures. Brandweerfunctionarissen maken bij de brandbestrijding en hulpverlening bij alle windmolens gebruik van de bovengenoemde generieke procedures en van de kennis en ervaring verkregen bij opleiding, training en oefening.
Naast deze mogelijkheden van de basisbrandweerzorg kan gebruik gemaakt worden van de hoogtereddingsteams van de brandweer (zie antwoord 4 en 5). Gezien de lage frequentie van incidenten met windmolens wordt dit toereikend geacht. Of er redenen zijn om te kunnen beschikken over aanvullende middelen of procedures, specifiek voor windturbines, zal mogelijk blijken uit het brandonderzoek van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond naar de windmolenbrand in Ooltgensplaat.
Het opstellen van instructies, inzetprocedures en aanvalsplannen is een verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio’s. Er worden hiervan geen landelijke overzichten bijgehouden.
Tot welke hoogte gelden de door de brandweer toegepaste algemene instructies en middelen voor het werken op grote hoogte en is er verschil tussen de veiligheidsregio’s voor wat betreft deze instructies? Kunt u een overzicht uitgesplitst per veiligheidsregio geven?
Instructies voor de hulpverlening en brandbestrijding op hoogte, waaronder veiligheidsinstructies, gelden in principe voor iedere hoogte.
Voor brandbestrijding en hulpverlening op hoogten boven 20 meter worden in gebouwen waar (veel) mensen verblijven in het vergunningsproces extra voorzieningen geëist (bijvoorbeeld een droge blusleiding, een sprinkler, een extra vluchtweg). Dit betreft overigens andere typen objecten dan windmolens, die een bouwwerk niet zijnde een gebouw zijn. Een windmolen is een niet voor publiek toegankelijk object; er verblijven geen mensen maar incidenteel enkel (onderhouds)personeel. Het personeel dient conform de Arbowet aan eisen te voldoen. (zie antwoord 6). Met autoladders en hoogwerkers kan de brandweer een hoogte van ongeveer 25 meter bereiken voor redding en blussing via de buitenzijde.
Instructies en middelen behoren tot de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio’s. Er worden hiervan geen landelijke overzichten bijgehouden.
Hoeveel windturbines in Nederland vallen buiten de in hierboven genoemde instructies?
Zie antwoord vraag 1.
In welke plaatsen zijn specialistische teams aanwezig en hoe snel kunnen deze bij windturbinecalamiteiten aanwezig zijn? Kunt u daarbij de minimale en maximale aanrijtijd vermelden voor de meest ver gelegen windturbines?
Er zijn specialistische brandweerteams voor redding op hoogte aanwezig in Utrecht, Terneuzen, Rotterdam en Eindhoven. Deze teams worden ingezet om mensen op hoogte (en diepte) te redden. De teams zijn niet gericht op het blussen van branden.
De maximale opkomsttijd bedraagt 1 uur. Team Utrecht verzorgt per helikopter van de Dienst Luchtvaartpolitie, Noord Nederland en het uiterste Zuiden.
De hoogtereddingsteams kunnen van windturbines van iedere hoogte mensen veilig naar beneden te brengen. Het uitgangspunt bij incidenten in windturbines blijft echter dat daarvoor getrainde monteurs zichzelf in veiligheid brengen met hun persoonlijke veiligheidsuitrusting.
Kunnen alle vier specialistische teams de hoogte bereiken van de bestaande en geplande windturbines? Zo nee, van welke turbines niet en kunt u hier ook overzicht van gegeven?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze is een en ander geregeld voor windturbines op zee? In hoeverre wordt er bij de afgifte van een omgevingsvergunning voor windturbines op zee rekening gehouden met de hoogte waarop een turbinebrand kan plaatsvinden? Zijn er in de veiligheidsregio’s calamiteitenplannen beschikbaar waarin rekening wordt gehouden met brand op (grote) hoogte in windturbines op zee en het redden van eventueel aanwezige mensen? Zo nee, waarom niet?
Voor het bouwen van een windturbinepark op de Noordzee verleent Rijkswaterstaat een Watervergunning. In de voorschriften van deze vergunning ligt vast, dat voor de te plaatsen windturbines een certificaat moet zijn uitgegeven. Brandveiligheidseisen maken onderdeel uit van deze certificering. Daarnaast is in de aanvraag voor de vergunning een onderhoudsplan en een calamiteitenplan opgenomen. Rijkswaterstaat beoordeelt deze plannen bij vergunningverlening. Bij vergunningverlening wordt niet specifiek rekening gehouden met de hoogte waarop een brand kan plaatsvinden.
Krachtens de Arbowet gelden voor werkzaamheden op of aan windturbines dezelfde eisen voor windmolens op land als op zee. De sector windenergie verplicht onderhoudspersoneel voor werkzaamheden aan installaties op windturbineparken op land en op zee een BHV-opleiding, een Redding op hoogte certificaat en een VCA-certificaat te hebben. Onderhoudspersoneel van windturbines is getraind om bij calamiteiten af te dalen via de buitenkant of in de windturbine. Op zee worden bij brand de aanwezige blusmiddelen in de windturbine en de blusser in de stand-by-boot gebruikt. Indien na een calamiteit zo spoedig mogelijk vervoer naar een ziekenhuis nodig is, wordt de Kustwacht ingeschakeld om het transport te verzorgen. De veiligheidsregio’s hebben geen rol bij calamiteiten bij windturbines op zee, omdat het grondgebied waar ze staan niet gemeentelijk is ingedeeld.
Energiebelasting, btw en salderen |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Is het u bekend dat er in Nederland tientallen zonne-energieprojecten een groot probleem hebben nu u aan de Eerste Kamer heeft gemeld1 dat wanneer andere partijen dan de bewoner zonnepanelen op de woning installeren, de bewoners geen gebruik mogen maken van de vrijstelling van de energiebelasting, zoals beschreven in artikel 50 van de Wet Belastingen op Milieugrondslag, tenzij de productie van elektriciteit voor risico en rekening is voor de bewoner? Hoeveel projecten worden getroffen door deze aanpassing?
Klopt het dat het voor het gebruikmaken van de vrijstelling van energiebelasting niet van belang is wie de eigenaar van de installatie is? Is daarbij alleen het criterium van belang dat de opwekking van elektriciteit plaatsvindt «voor rekening en risico» van de verbruiker?
Waarom verklaart u het criterium «voor rekening en risico van de verbruiker» van toepassing, terwijl dat niet in artikel 50 van de Wet Belastingen op Milieugrondslag wordt genoemd?
Hoe zijn de afgelopen jaren projecten die van de constructie zoals beschreven in vraag 1 gebruik maakten, fiscaal behandeld? Zijn de door u gegeven antwoorden aan de Eerste Kamer een wijziging van beleid? Zo nee, waarom worden deze projecten nu geconfronteerd met deze nieuwe inzichten?
Welke oplossingen zijn er voor de problemen waar de hierboven genoemde projecten nu mee geconfronteerd worden? Is de enige mogelijkheid dat zij de lopende contracten waarbij afgerekend wordt per geleverde kWh, omzetten naar een vast leasebedrag? Welke administratieve lasten voor deze partijen zijn daaraan verbonden?
Klopt het dat een verlengde private aansluiting van een oplaadpunt voor een elektrische auto achter de meter van een woning juridisch mogelijk is, zoals wordt gesteld in het onderzoek van ingenieursbureau Movares «Onderzoek Verlengde Private Aansluiting»? Is deze aansluiting nog steeds juridisch mogelijk wanneer er sprake is van levering van elektriciteit vanuit de auto aan de woning (achter de aansluiting)?
Een verbinding van achter de meter van een woning naar een oplaadpunt voor een elektrische auto is mogelijk, maar de vraag is wat de status is van een dergelijke verbinding. Als het oplaadpunt zich bevindt binnen een ander WOZ-object of zelf een ander WOZ-object is, dan zou de verbinding naar het oplaadpunt aangemerkt kunnen worden als een aansluiting of als een net. Een aansluiting achter een aansluiting kan echter niet (behoudens achter een net-op-net aansluiting), waardoor beargumenteerd zou kunnen worden dat door de verbinding te leggen met een dergelijk oplaadpunt de oorspronkelijke aansluiting van de afnemer tot net is verworden. Kortom, de vraag wat de status is van een «verlengde private aansluiting» is afhankelijk van de specifieke situatie. Hierbij is niet relevant welke kant de elektriciteit op gaat, dus het onttrekken van elektriciteit uit de accu van een elektrische auto is niet van invloed op de juridische status van de verbinding.
Betekent dit ook dat een verlengde private aansluiting mogelijk is van een zonnestroominstallatie op een dak van een WOZ-object achter de meter van de aansluiting van een ander nabijgelegen WOZ-object? Met andere woorden: mag men zonnepanelen op het dak van de buren leggen en aansluiten in de meterkast van de eigen woning?
Ook bij een verbinding van achter de meter naar zonnepanelen op een ander WOZ-object speelt de vraag wat de status is van een dergelijke verbinding. Ingeval van een verbinding met een productie-installatie ligt die vraag wel duidelijker, omdat daarvoor de figuur «directe lijn» bestaat. Dat is namelijk een verbinding tussen een producent met een productie-installatie en één of meerdere verbruikers. Een verbinding met zonnepanelen op het dak van de buren is dus mogelijk, maar dat is een directe lijn en niet een «verlengde private aansluiting».
Is het correct dat de Belastingdienst de btw-plicht voor de productie van zonnestroom door particulieren zodanig interpreteert dat niet alleen de stroom die aan het net wordt teruggeleverd, maar ook aan de stroom die direct in de woning zelf verbruikt wordt en de elektriciteitsmeter dus niet eens passeert, btw-plichtig is?2 Volgt deze stellingname uit het Fuchs-arrest of is dit een eigen interpretatie van de Belastingdienst? Is het niet redelijk de btw-plicht alleen van toepassing te verklaren op elektriciteit die aan het net wordt teruggeleverd en niet voor direct geconsumeerde elektriciteit?
Ja, bij niet in het dak geïntegreerde zonnepanelen is de exploitant ook btw verschuldigd over de stroom die hij zélf verbruikt. Deze btw-plicht volgt rechtstreeks uit artikel 3, derde lid, onder a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 waarmee artikel 16 van de btw-richtlijn wordt uitgevoerd. In artikel 16 van de btw-richtlijn is een btw-plicht opgenomen voor goederen (waaronder stroom) die privé worden gebruikt. Op dit punt is er geen keuzemogelijkheid voor lidstaten. De btw-plicht is redelijk omdat btw-aftrek voor de investering in de zonnepanelen ontstaan is als gevolg van het Fuchs-arrest. Als geen btw-aftrek voor de investering in de zonnepanelen is ontstaan, is het privé-gebruik ook niet belast met btw. Door de werking van de kleine ondernemingsregeling wordt overigens na het jaar van aanschaf en ingebruikname van de zonnepanelen helemaal geen btw betaald. Ook niet over privé-gebruik. Tot een bedrag van € 1.345 hoeft op grond van die regeling namelijk helemaal geen btw te worden betaald.
Wat betekent de btw-plicht voor zelf (achter de meter) opgewekte hernieuwbare elektriciteit voor een situatie waarin er sprake is van elektriciteitsopslag achter de meter? Wat betekent dit voor situaties waarin elektriciteit uitgewisseld wordt, bijvoorbeeld via smart grids?
Voor zover mij bekend komt deze situatie niet voor bij kleinverbruikaansluitingen (3x80A).
Hoe gaat u om met de btw-plicht op zonnestroom in situaties met een oude terugdraaimeter, waarin het direct eigen verbruik en het volume teruggeleverde elektriciteit niet of moeilijk te bepalen is? Als de btw-plicht alleen geldt over aan het net teruggeleverde elektriciteit, hoe gaat u dit volume in deze situaties vaststellen?
De Belastingdienst merkt zonnepaneleneigenaren aan als btw-ondernemer als daarmee regelmatig en tegen vergoeding stroom wordt geleverd aan het energiebedrijf. Van een vergoeding is sprake als de exploitant een bedrag betaald krijgt voor de (via de zonnepanelen) aan het energiebedrijf geleverde stroom. Het maakt daarbij geen verschil of de eigenaar/exploitant over een zogenoemde «slimme» meter of een analoge (=terugdraai) meter beschikt, en de vergoeding via de salderingsmethode door het energiebedrijf aan de eigenaar/exploitant wordt betaald.
Is u bekend dat energieleveranciers niet eenduidig omgaan met het salderen van elektriciteit op basis van het hoog- en laagtarief? Zijn energieleveranciers verplicht om in het net ingevoerde stroom tegen het tarief te salderen dat op dat moment ook in rekening wordt gebracht? Welke consequenties heeft de introductie van kwartiertarieven in dat verband?
Mij is niet bekend dat dit in de praktijk tot problemen leidt. In de Elektriciteitswet 1998 is niet expliciet opgenomen of gesaldeerd moet worden voor het dag- of nachttarief. De salderingsregeling is in het verleden tot stand gekomen om het wettelijk kader in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie waarin meters terugdraaiden op het moment dat elektriciteit op het net werd ingevoed. In die situatie, die in de praktijk nog steeds veel voorkomt, is automatisch sprake van saldering van productie en verbruik in dezelfde tariefcategorie. Inmiddels zijn er ook meetinrichtingen die het onttrekken en invoeden van elektriciteit apart meten. Deze meetinrichtingen registreren of dat tijdens het dag- of nachttarief gebeurt zodat verbruik en productie door leveranciers binnen dezelfde tariefcategorie kunnen worden gesaldeerd.
Hoe een eventuele introductie van kwartiertarieven hierop in zal grijpen moet op dat moment worden bezien.
Klopt het dat het CBS haar cijfers van de geïnstalleerde capaciteit aan zonnestroominstallaties in Nederland baseert op een inventarisatie en inschatting van de totale afzet van leveranciers van zonnepanelen? Klopt het dat het CBS de uitgebruikname van zonnepanelen baseert op een levensduur van zonnestroominstallaties van 15 jaar, terwijl fabrikanten rekenen met een levensduur van tenminste 25 jaar?
Het is juist dat CBS de geïnstalleerde capaciteit aan zonnestroominstallaties in Nederland baseert op een inventarisatie van de totale afzet van leveranciers van zonnepanelen. Andere beschikbare informatiebronnen (zoals data over subsidies en een register van de netbeheerders) geven (nog) geen voldoende compleet beeld.
Het CBS rekent met een gemiddelde levensduur van zonnestroominstallaties van 15 jaar. Dit is een standaardwaarde voor installaties voor de productie van hernieuwbare energie die CBS hanteert als geen andere voldoende betrouwbare informatie beschikbaar is.
Wat vindt u van het feit dat het CBS de geproduceerde hernieuwbare elektriciteit uit zonnestroominstallaties berekent door het geïnstalleerd vermogen te vermenigvuldigen met een kengetal van 700 kWh/kWp, terwijl AgentschapNL doorgaans rekent met een kengetal van 850 kWh/kWp en in sommige delen van het land, met een goede positionering van de zonnepanelen, een output van 1.000 kWh/kWp of meer kan worden gerealiseerd?
Het CBS berekent de productie van zonnestroom door de opgestelde capaciteit te vermenigvuldigen met 700 kWh/kWp. Dit kengetal is afgesproken in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie (Agentschap NL, 2010). Het is het CBS bekend dat moderne zonnepanelen meer kunnen produceren. Daar staat tegenover dat deze 700 kWh/kWp wordt toegepast op de capaciteit die staat opgesteld aan het eind van het jaar, waarbij dus aangenomen wordt dat die capaciteit het hele jaar heeft geproduceerd. Momenteel wordt door Agentschap NL gewerkt aan een update van het Protocol. CBS en branchevereniging Holland Solar zijn bij deze update betrokken. Bij deze update zullen indien daar noodzaak voor is nieuwe inzichten uit betrouwbare bronnen worden meegenomen.
Deelt u de conclusie dat de cijfers die het CBS geeft van de geproduceerde hernieuwbare elektriciteit uit zonnestroominstallaties onnauwkeurig zijn en dat deze onnauwkeurigheid met een toenemende geïnstalleerde capaciteit ook toeneemt? Acht u een afwijking van 20% of meer goed mogelijk?
In de CBS-statistiek Hernieuwbare Energie in Nederland 20123 geeft het CBS zelf aan dat de onnauwkeurigheid gelijk is aan 25% voorzover het gaat om de voorlopige cijfers over 2012. Inmiddels zijn echter de definitieve cijfers over 2012 bekend. Deze cijfers zijn nauwkeuriger. Het CBS schat de afwijkingen nu op ongeveer 15 procent.
Zonnestroom is een van de onderdelen van de statistiek hernieuwbare energie. De bijdrage van zonnestroom aan het totale verbruik van hernieuwbare energie in Nederland is beperkt tot ongeveer 1 procent. De onzekerheid in het zonnestroomcijfer heeft daardoor niet of nauwelijks enige invloed op de registratie van het totale verbruik van hernieuwbare energie in Nederland.
Klopt het dat elektriciteit ongeveer zes keer zwaarder belast wordt dan aardgas als de energiebelasting gerelateerd wordt aan de energie-intensiteit? Klopt het dat elektriciteit ongeveer twee keer zwaarder belast wordt dan aardgas als de energiebelasting gerelateerd wordt aan de koolstofintensiteit per eenheid energie? Wat is daarvan de reden?
Het klopt dat elektriciteit in de eerste verbruiksschijf circa zes keer zwaarder belast wordt dan aardgas als de energiebelasting gerelateerd wordt aan de energie-intensiteit. Ook als gekeken wordt naar de koolstofintensiteit wordt elektriciteit zwaarder belast. Bij de keuze om het verbruik van elektriciteit relatief zwaarder te belasten dan het verbruik van aardgas wogen in het verleden met name de inkomenseffecten voor huishoudens met lagere inkomens mee. Het elektriciteitsverbruik blijkt meer welvaartsafhankelijk te zijn dan het aardgasverbruik. Ik vind het wenselijk om deze inkomenseffecten voor huishoudens met lagere inkomens mee te wegen. Dit laat onverlet dat een zwaardere belasting van aardgas van invloed zou kunnen zijn op bijvoorbeeld de penetratie van warmtepompen. In het energieakkoord is afgesproken dat onderzoek wordt gedaan naar de toepassing van duurzame warmte/koude, zoals de warmtepomp.
Vindt u dit wenselijk mede met het oog op ontwikkelingen waarin elektriciteit op kleinverbruikersniveau met een hoog rendement kan worden geproduceerd uit aardgas door middel van een brandstofcel of, vice versa, gas geproduceerd wordt uit elektriciteit met behulp van elektrolyse («power to gas»)? Klopt het dat daardoor ook warmteopwekking door middel van warmtepompen in het nadeel is?
Zie antwoord vraag 15.
Het verlenen van een vergunning aan Cuadrilla |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het rapport «Cuadrilla Resources Ltd – Quick Scan» van onderzoeksbureau SOMO?
Ja.
Deelt u de mening dat de financiële positie van Cuadrilla niet voldoende robuust is om aansprakelijkheid bij een ongeval met schaliegasboringen te garanderen?
Een vergunning die uit hoofde van de Mijnbouwwet is aangevraagd voor het opsporen of winnen van delfstoffen kan onder meer worden geweigerd op grond van de financiële mogelijkheden van de aanvrager. De beoordeling van de financiële capaciteit van Cuadrilla Resources Ltd gaf mij geen aanleiding om uit dien hoofde de aangevraagde vergunning te weigeren. Ook de overdracht van de vergunning door Cuadrilla Resources Ltd aan haar dochteronderneming Cuadrilla Brabant B.V. geeft mij, mede gezien de relatie met het moederbedrijf Cuadrilla Resources Ltd, geen reden om te twijfelen aan de financiële capaciteit van de vergunninghouder.
De houder van een vergunning uit hoofde van de Mijnbouwwet voor de opsporing of winning van delfstoffen heeft een zorgplicht ten aanzien van een goede uitvoering van de activiteiten waarvoor de vergunning is verleend. Zo moet de vergunninghouder alle maatregelen nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om te voorkomen dat de met gebruikmaking van de vergunning verrichte activiteiten schade veroorzaken. Indien desondanks toch schade zou ontstaan waarvoor de vergunninghouder aansprakelijk is, dan dient hij deze te vergoeden. Er is vooralsnog geen reden om te veronderstellen dat de financiële positie van Cuadrilla Brabant B.V. niet voldoende robuust zou zijn om eventuele schade als gevolg van een ongeval bij schaliegasboringen te kunnen vergoeden.
Indien een wijziging in de financiële mogelijkheden van de vergunninghouder daartoe aanleiding zou geven, dan bestaat uiteindelijk op grond van de Mijnbouwwet de mogelijkheid de vergunning in te trekken. Ik zie op dit moment geen reden voor intrekking van de vergunning. Bedrijfsvertrouwelijke, financiële gegevens over Cuadrilla kan en wil ik niet openbaar maken.
Zo ja, waarom bent u dan toch overgegaan tot het verlenen van een vergunning aan Cuadrilla?
Zie antwoord vraag 2.
Zo nee, op welke informatie baseert u deze conclusie? Bent u bereid deze informatie te delen met de Kamer en hoe gaat u deze informatie openbaar maken?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u Cuadrilla om een extra financiële garantstelling gevraagd bij afgifte van de vergunning, zoals bedoeld in artikel 46 van de Mijnbouwwet?
Artikel 46 van de Mijnbouwwet biedt de mogelijkheid om te bepalen dat zekerheid dient te worden gesteld ter dekking van de aansprakelijkheid voor de schade die naar redelijke schatting ontstaat door beweging van de aardbodem als gevolg van het winnen van delfstoffen. Nu de Mijnbouwwet deze financiële garantstelling heeft geclausuleerd en heeft verbonden aan een winningsvergunning is deze niet gevraagd bij de verlening van de opsporingsvergunning.
Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid een kopie van deze garantstelling te sturen aan de Kamer?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met de opsomming van controverses waarbij Cuadrilla betrokken is uit het eerder genoemde rapport van SOMO? Bent u van mening dat bewezen is dat Cuadrilla voldoende «maatschappelijke verantwoordelijkheidszin» heeft getoond zoals gesteld in artikel 9 van de Mijnbouwwet, zowel in haar activiteiten in het Verenigd Koninkrijk als in Nederland? Zo nee, waarom heeft u dan toch een opsporingsvergunning verleend aan Cuadrilla? Zo ja, waarop baseert u deze conclusie?
Een reden om een uit hoofde van de Mijnbouwwet aangevraagde opsporingsvergunning te weigeren, kan zijn dat de aanvrager van de vergunning bij opsporings- of winningsactiviteiten onder een eerdere onder de Mijnbouwwet vallende vergunning blijk heeft gegeven van gebrek aan maatschappelijke verantwoordelijkheidszin. Van een dergelijk gebrek is ten tijde van de verlening van de opsporingsvergunning aan Cuadrilla niet gebleken. Het rapport van SOMO geeft mij geen reden om te veronderstellen dat Cuadrilla in dit verband onjuiste of onvolledige gegevens of bescheiden zou hebben verstrekt, die grond zouden kunnen opleveren om op grond van artikel 21, eerste lid, van de Mijnbouwwet de aan Cuadrilla verleende opsporingsvergunning in te trekken.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor dat het volgende debat over schaliegas gehouden wordt?
Ja.
De fors stijgende energierekening |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Forse stijging netkosten verwacht door groene stroom»?1
De integratie van productie van hernieuwbare energie in het elektriciteitsnet vereist extra investeringen in netten. Producenten van fossiele en hernieuwbare energie worden immers op gelijke manier door netbeheerders behandeld: de netbeheerder zorgt ervoor dat de door hen geproduceerde elektriciteit getransporteerd kan worden naar afnemers. De precieze kosten van de integratie van hernieuwbare elektriciteit zijn met onzekerheden omgeven. De gezamenlijke Nederlandse netbeheerders hebben in 2011 verschillende scenario’s uitgewerkt om indicatief in kaart te brengen hoeveel additionele investeringen in het kader van de energietransitie in de netten (zowel elektriciteit als gas) zouden moeten worden gedaan.2 De bandbreedtes van de netinfrastructuurinvesteringen voor het faciliteren van de energietransitie bedragen, afhankelijk van deze scenario’s, tussen de € 20 en € 71 miljard in de periode tot 2050. In deze scenario’s is onder andere rekening gehouden met investeringen in hoog- en middenspanningsnetten, de verzwaring van laagspanningskabels en de inpassing van windenergie, inclusief de inpassing van windenergie op zee. Deze investeringen dienen ook ter accommodatie van de verwachte stijgende vraag naar en transport van elektriciteit. Zij dienen dus niet louter ter inpassing van duurzame energie. Het rapport vermeldt ten slotte dat in haar berekeningen geen rekening gehouden is met het kostenverlagende effect van slimme netten. Netuitbreidingen zouden namelijk vermeden kunnen worden door slimmere afstemming van vraag en aanbod.
Kunt u aangeven wat een gemiddeld huishouden met een gemiddeld stroomverbruik in 2012 en 2013 kwijt is aan zijn energierekening, uitgesplitst naar energiekosten, belastingen, heffingen, netwerkkosten en alle andere componenten?
De toezichthouder (ACM) brengt twee keer per jaar een rapportage uit over marktwerking en consumentenvertrouwen in de energiemarkt. Onderdeel van deze rapportage is een uiteenzetting van de opbouw van de energierekening van een huishouden met een gemiddeld gebruik.3 Hieronder vindt u een overzicht van de opbouw over de jaren 2012 en 2013.4
Jaarlijkse rekening
2012
2013
Elektriciteit
Netwerkkosten
€ 178
€ 186
Meterhuur
€ 26
€ 24
Leveringskosten
€ 287
€ 264
Gas
Netwerkkosten
€ 119
€ 123
Meterhuur
€ 19
€ 18
Leveringskosten
€ 666
€ 546
Belastingen
Energiebelasting
€ 348
€ 351
BTW
€ 329
€ 317
Totaal
€ 1.972
€ 1.829
Kunt u aangeven wat een gemiddeld huishouden met een gemiddeld stroomverbruik de komende jaren naar verwachting kwijt zal zijn aan zijn energierekening? Kunt u een overzicht geven voor de jaren 2014 t/m 2023 en verder, uitgesplitst naar energiekosten, belastingen, heffingen, netwerkkosten en alle andere componenten, uitgaande van de door u geprognotiseerde electriciteitsprijzen?
Het is niet mogelijk om een exacte voorspelling te geven van de toekomstige ontwikkeling van de gehele energierekening. Deze staat immers onder invloed van een groot aantal factoren. Het is echter wel mogelijk om voor de komende drie tot vijf jaar een aantal trends waar te nemen die de energierekening van huishoudens zullen beïnvloeden:
Groothandelsprijzen1
Elektriciteit (€/MWh)
Gas (TTF) (€/MWh)
2013
€ 52
€ 25
2014
€ 49
€ 27
2015
€ 44
€ 26
2016
€ 43
€ 26
2017
€ 43
€ 25
2018
€ 45
€ 24
De prijzen voor 2013 zijn afgeleid van de jaar-vooruitprijzen over 2012. De prijzen voor gas en elektriciteit voor 2014–2018 zijn gebaseerd op de jaar-vooruitprijzen (ICE Endex) d.d. 11-12-2013.
De genoemde groothandelsprijzen van elektriciteit en gas worden beïnvloed door internationale ontwikkelingen, waaronder veranderingen in brandstofprijzen. Via interconnectoren wordt de Nederlandse groothandelsprijs bovendien ook door derde landen beïnvloed. De termijn waarop deze ontwikkelingen doorwerken in leveringsprijzen voor consumenten is ten slotte afhankelijk van het type contract dat zij hebben: vast of variabel.
Jaarlijkse kosten Heffing SDE+
Effect huishouden (incl. 21% BTW)
2013
€ 9
2014
€ 19
2015
€ 30
2016
€ 45
2017
€ 65
2018
€ 97
2019
€ 144
2020
€ 195
2021
€ 213
2022
€ 223
2023
€ 237
Deelt u de mening dat een fors stijgende energierekening een enorme aanslag op de koopkracht van burgers is, dat dit het herstel van onze economie in de weg zit en dat onze welvaart hierdoor zal afnemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom zet u dit beleid dan voort?
Een betaalbare energierekening is van groot belang. Ik houd de ontwikkeling van de energierekening van huishoudens in de gaten en neem dit belang in ogenschouw bij de vormgeving van mijn beleid.
In het antwoord op vraag 4 gaf ik al aan dat de energierekening bestaat uit verschillende onderdelen en beïnvloed wordt door vele factoren. De conclusie dat de energierekening fors zal stijgen, valt daarom mijns inziens niet te maken louter op grond van verwachte investeringen van netbeheerders voor de inpassing van hernieuwbare elektriciteit.
Daarnaast is van belang dat de vormgeving van de Nederlandse energiemarkt bijdraagt aan het laag houden van de energierekening. Een sterk concurrerende leveringsmarkt leidt bijvoorbeeld tot scherpe leveringsprijzen voor afnemers. Hierbij merk ik op dat de jaarrekening van huishoudens in 2013 € 143 lager was dan in 2012 en dat deze verlaging grotendeels te danken valt aan een lagere leveringsprijs voor gas. Bovendien is, zoals eerder aangegeven, ook het toezicht van ACM op de netbeheerders gericht op betaalbaarheid.
De bedreigde status van vissen door de jacht op nepkaviaar |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de uitzending «Kaviaar» van de Keuringsdienst van Waarde van donderdag 7 november 2013, waarin in beeld wordt gebracht dat na het bijna uitsterven van de steur nu ook de snotolf (Cyclopterus lumpus) wordt bedreigd vanwege de jacht op kuit voor kaviaar?1
Ja.
Is het waar dat deze vissoort inmiddels bedreigd wordt, doordat vrouwtjes in de paaitijd om hun kuit worden gedood en vervolgens levenloos overboord worden gegooid? Zo nee, hoe zit het dan en welke wetenschappelijke onderbouwing heeft u hiervoor? Zo ja, wat vindt u hiervan?
De snotolf (Cyclopterus lumpus ) is een vissoort waarvan weinig bekend is. Hij wordt sporadisch door wetenschappers in Nederlandse wateren aangetroffen. De internationale wetenschappers van de International Coucil for the Exploration of the Sea (ICES) geven over de snotolf geen advies. Ook de International Union for the Conservation of Nature (IUCN) heeft de status van de soort niet beoordeeld. De snotolf komt voor bij stenige habitats, soms tot grote diepten. Sportduikers in de Oosterschelde komen ze wel eens tegen. De dieren leven door het jaar heen solitair op stenige habitats en groeperen alleen in het paaiseizoen. De vrouwelijke vis wordt in het paaiseizoen bejaagd in IJslandse wateren omwille van de kuit.
Op basis van biologische surveys en commerciële vangsten rondom IJsland kunnen wetenschappers een schatting maken van de ontwikkelingen in bestandsomvang en visserijsterfte. Deze tonen sterke fluctuaties en pas de laatste jaren enige stabiliteit. Deskundigen van het IJslandse Mariene Instituut hebben zorgen om de geconstateerde terugloop in het bestand en vragen zich af hoe de vis zal reageren op de reeds in IJsland genomen maatregelen om de inspanning en vlootomvang te beperken.
Wordt er ook in Nederlandse wateren op de snotolf gejaagd voor de productie van nepkaviaar? Kunt u uiteenzetten hoeveel van deze vissen jaarlijks worden gedood en hoeveel kilo kuit er met deze jacht op jaarbasis wordt gekaapt? Kunt u tevens een overzicht geven van de aantallen van vorige jaren? Zo nee, waarom niet?
In Nederland wordt niet gericht op deze soort gevist, niet om de vis en niet om kaviaar. Het gaat om toevallige bijvangsten. Sinds 2002 is er in Nederland in totaal zo’n 500 kg aangeland.
Deelt u de mening dat het ecologisch en ethisch gezien onacceptabel is om vissers te laten jagen op vissen louter voor hun kuit, terwijl zij juist op het punt staan om zich voort te planten? Zo ja, bent u bereid hiertegen op te treden? Zo nee, waarom niet?
Het Europese en het Nederlandse visserijbeleid is erop gericht om, indien visbestanden worden bedreigd, passende beschermende maatregelen te nemen. Of de snotolf bedreigd is (zie antwoord 2), is niet vastgesteld. Mede gelet op het sporadisch voorkomen en de geringe omvang van de vangsten is wat mij betreft een vangstverbod in Nederland niet aan de orde. Wel zal ik in de Visserijraad aandacht vragen voor de problematiek, aangezien andere lidstaten zoals Denemarken en Zweden grotere hoeveelheden aanlanden.
Deelt u de mening dat het binnen de Europese afspraken rondom highgrading ontoelaatbaar is om de van hun kuit beroofde snotolf vrouwtjes dood overboord te gooien? Zo ja, bent u bereid hiertegen op te treden? Zo nee, waarom niet?
Technisch gezien is er geen sprake van highgrading, aangezien het hier om een niet gequoteerde vis gaat. Ik ben het met de leden van de Partij van de Dierenfractie eens dat de teruggooi van vis na de oogst van de kuit een verspilling is. Zie verder antwoord 4.
Bent u bereid om een verbod in te stellen op het jagen op de snotolf voor het verzamelen van nepkaviaar? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 4.